VERSLAG NETWERK BIJEENKOMST 21 juni 2012 STADSLANDBOUW OP DE KAART – VAN UTRECHT Locatie:
De Moestuin Maarschalkerweerd, Utrecht
Aanwezig:
57 enthousiaste deelnemers uit een grote diversiteit aan vakgebieden, met als gemene deler professionele interesse in stadslandbouw in Utrecht
Weer:
warm en zonnig in de middag, stortbui in de avond
Verslag:
Anneke Moors - met input gespreksleiders en notulisten Daniëlle Arets/publieke ruimte, Rens van den Bulck & Brigitte Venturi/netwerk, Michiel Huls & Yonna Martens/distributie, Anneke de Joode & Catelijne van der Veen/grond en Marijke Orthel & Marianne Brandts/ verdienmodellen
Het programma van de bijeenkomst (van 16 – 21.30 uur) is opgebouwd uit een informeel inloop deel – plenaire introductie – themagroepen – plenaire terugkoppeling en gelegenheid tot netwerken tijdens diner en aansluitende borrel. INLOOP Gedurende de inloop kunnen aanwezigen kennis maken met overige deelnemers en hun informatiefolders en brochures ophangen aan de waslijn in de druivenkas van De Moestuin. INTRODUCTIE Moderator Danielle Arets neemt de aftrap met een introductie waarin de agenda van de bijeenkomst wordt geschetst. Rens van den Bulck geeft vervolgens namens de organisatoren (hijzelf, Anneke de Joode, Brigitte Venturi en Anneke Moors) een beeld van ontstaan en intentie van het event. Aansluitend geven de gespreksleiders ieder een korte uitleg over het thema van hun themagroep. THEMAGROEPEN
GROND Deelnemers: Marian Blom, Annemarie Gout, Ivo Haenen, Mariken Heitman, Alice Hoogenhout, Anneke de Joode (gespreksleider), Lies Konig, Majorie Kropmans, Roland Pereboom, Mirjam Vaes, Catelijne van der Veen (notulist), Pepijn Zwanenberg. De themagroep bestaat o.m. uit tuinders/geïnteresseerden op zoek naar grond, mensen met grond in de aanbieding en professionals met ervaring met/in gemeente (politiek). Aan de orde komt tegen welke obstakels mensen aanlopen bij het vinden van geschikte grond, wat de rol van de gemeente hierin kan zijn, welke grond geschikt is voor stadslandbouw en welke stappen kunnen worden ondernomen. Obstakels Staande bij de luchtfoto/kaart op de digitale tekentafel worden de obstakels benoemd waar mensen tegen aanlopen bij het vinden van een stuk geschikte grond: * Geld (kosten om een stuk grond te kopen/huren of geschikt te maken); * Tijdelijkheid (de grond is vaak maar tijdelijk beschikbaar); * Mogelijke vervuiling van de grond; * Energie die het kost om mensen naar een stuk grond te trekken.
Rol van de Gemeente De Gemeente is voorstander van stadslandbouw en ondersteunt o.m. opzet van buurtmoestuinen. Daarnaast is de Gemeente bezig met een basiskaart met indicatie van braakliggende terreinen en leegstaande panden die geschikt zijn voor nieuwe bestemming (o.m. stadslandbouw). (Bij de Gemeente leeft wel angst dat bewoners zich gaan hechten aan tijdelijk beschikbare grond en bezwaar zullen maken wanneer het tijdelijk contract wordt beëindigd). Binnen de rode contouren van de stad worden geen bestemmingen veranderd van bedrijf naar stadslandbouw. Wel kunnen bestemmingen flexibeler worden ingevuld. Vanuit invalshoek leefbaarheid, het meer toegankelijk of aantrekkelijk maken van plekken (bv met horeca), blijkt meer mogelijk. Als voorbeeld wordt de buurtmoestuin aan de Cremerstraat aangehaald, een voormalig educatieve tuin van NMC, die onder beheercontract staat met voorwaarden en termijnen. Daarmee houdt de Gemeente zeggenschap over de grond. Voor permacultuur blijkt dit anders te liggen. Hier is het probleem dat een stuk grond geen bestemming permacultuur kan krijgen, in tegenstelling tot bestemmingen als groentebouw/akkerbouw/bosbouw. Geschikte grond Voorwaarden aangegeven door aanwezige (stads)tuinders: * minimaal ½ tot 1 hectare; * goede grond; * niet geheel industrie; * toegankelijk; * redelijke termijn beschikbaar Goede stadslandbouw wordt zinnig bij een termijn vanaf 10 jaar. Nomadische tuinbouw (zie Rotterdam) werkt met een termijn van 10 jaar, vervolgens wordt de aarde van het stuk grond gehaald en verplaatst naar een andere plek. Ook voor een EKO-keurmerk moet je minimaal 3 jaar op een stuk grond tuinieren. Er is dus tijd nodig om iets op te bouwen waarmee je geld kunt verdienen. Als broodwinning is het gemakkelijker om een tuin te hebben met meerdere functies. In Leidscherijn liggen veel terreinen braak. Deze zijn wel al bouwrijp en om daarop te tuinieren moet je nog behoorlijk wat inspanningen doen. Een oplossing kan zijn om met bakken te werken, maar dat is over het algemeen erg kostbaar. Vervuild terrein kan bruikbaar worden gemaakt door er een laag grond bovenop te leggen (zie Uit je Eigen Stad in Rotterdam) – maar deze belemmerd diepe worteling. Voor buurtmoestuinen is tijdelijkheid een minder groot probleem, maar biedt het juist kansen. Wel zijn er enkele risico’s verbonden aan een té korte termijn: * Als een tuin maar een paar jaar kan blijven, kan niet echt een band opgebouwd worden met mensen in de buurt; * Als de tuin toch opgeheven moet worden, zal dit mogelijk tot protest van burgers leiden doordat ze zich er inmiddels wel mee verbonden voelen. Stappen Meer eenduidig/ helder standpunt van Gemeente t.a.v. stadslandbouw Basiskaart van de Gemeente met indicatie beschikbare plekken Algemene inventarisatie van beschikbare terreinen / gebouwen Naast de Gemeente beschikken ook bedrijven als Prorail, woningcorporaties en projectontwikkelaars over grond. Op bedrijventerreinen is vaak extra grond (mogelijk bruikbaar voor stadslandbouw) omdat bij de inrichting van een terrein vaak al rekening gehouden wordt met mogelijke uitbreiding. (Enkele locaties die door deelnemers als mogelijk geschikt voor stadslandbouw worden aangeduid: In Ondiep/Hoograven naast het spoor; naast Villa Jongerius; vm. terrein bandenfabriek; Cartesiusweg driehoek; braakliggende terreinen in Leidsche Rijn). Daar waar bouwprojecten stil liggen kan grond tijdelijk geschikt worden gemaakt door sloop wel vast uit te voeren en de grond tijdelijk geschikt te maken voor stadslandbouw.
Realisatie voorbeeldproject Meer leren over (commerciële) stadslandbouw
PUBLIEKE RUIMTE Deelnemers: Danielle Arets (gespreksleider/verslag), Cora Bakker, Maarten van Deursen, Gwyon Hoogenraad, Paul Kan, Rikkert Paauw, Niek Toussaint, Friso Wiersum, Bart Witte Hoe kunnen we met stadslandbouw nieuwe impulsen geven aan de publieke ruimte? Deze vraag leidt bij de werkgroep “openbare ruimte” tot een gesprek waarbij de deelnemers vraag en aanbod slim weten te verbinden. Gwyon Hoogenraad en Cora Bakker (Mitros) geven aan tijdelijke ruimte in Zuilen beschikbaar te krijgen die mogelijk geschikt zou kunnen zijn voor stadslandbouw. Hoe kan die ruimte het beste invulling krijgen? De groep verkent eerst het begrip tijdelijkheid; is dat een probleem als we het hebben over stads-tuinieren? Bart Witte (Expodium) geeft aan dat tijdelijkheid een rekbaar begrip is geworden. Zeker in deze tijd van recessie staan veel gebouwen lange tijd leeg en worden ‘lege plekken’ in de stad pas na jaren weer in gebruik genomen. Dat biedt veel kansen voor stadlandbouw. Bovendien kunnen sommige gewassen in korte tijd verbouwd worden. Tijdelijkheid hoeft urban farming dus niet in de weg te staan. Dat beaamt ook Katy Andresky , urban Farmer uit Detroit. Expodium heeft een uitwisselingsprogramma met Detroit opgezet waarbij Friso Wiersum een aantal maanden in Detroit heeft doorgebracht en Katy op haar beurt in Utrecht. Hoewel er in Detroit veel meer ruimte beschikbaar is voor stedelijke groen- en voedselprojecten, zien Katy en Friso niet direct een probleem in de beperktere ruimte beschikbaarheid in Utrecht. Katy denkt dat het vooral cruciaal is dat deze projecten breed gedragen worden vanuit de ‘deelnemers’ zelf. In haar optiek is gedeelde verantwoordelijkheid vooral goed te creëren door een stadslandbouwproject te verbinden aan een school in de buurt. Niet alleen kunnen kinderen dan op een laagdrempelige manier in contact gebracht worden met voedsel(productie), ook zullen via kinderen ouders betrokken worden, waarmee de stadstuin in een korte tijd een grote groep beheerders/ sympathisanten aan zich kan binden. Maarten van Deursen (NMC) denkt ook dat een dergelijk project succesvol kan zijn. NMC beheert nu ruim 18 stadstuinen in de stad en merkt dat er een groeiende interesse is in nieuwe projecten. Vanuit deze discussie ontspint de vraag hoe vervolgens vandalisme of diefstal te voorkomen is. Hoe kunnen we toezicht organiseren en is dat nodig? De groep is eensgezind dat wanneer een project breed gedragen wordt door de buurt, de omwonenden zelf het toezicht organiseren en eventueel wangedrag weten aan te pakken. Volgens Expodium is het ook een misverstand te denken dat er veel ‘groen’ vandalisme zou plaatsvinden. De guerrilla gardening projecten van Expodium in Kanaleneiland zijn zeer succesvol geweest; er bloeien nu tomaten bij het winkelcentrum. Door Paul Kan wordt een interessant idee geopperd om een groene loper te creëren die diverse projecten in de stad verbindt en daarmee Utrechters op een leuke manier door groen Utrecht laat navigeren. Niek Toussaint van Gemeente Utrecht brengt de beleidsnotitie volkstuinen Duurzaam en Gezond 2012 – 2014 onder de aandacht. Deze wordt in juni vastgesteld door het College van B en W van Utrecht. De notitie biedt o.m. aanknopingspunten voor initiatieven in het kader van Stadslandbouw / buurtmoestuinen / inbrengen expertise en ervaring van volkstuinders, etc. Voor de gemeente is het interessant te horen hoe andere partijen hier tegenaan kijken.
VERDIENMODELLEN Deelnemers: Marianne Brandts (notulist), Vera van den Broek, Lucas Brouns, Yvonne Bruijning, Corian Hugenholz, Pieter Jagtman, Albert Jan Kerssen, Marijke Orthel (gespreksleider), Maranke Spoor, Boudewijn Rijff, Frank Stroecken, Marie José van der Werff ten Bosch, Roelof Westerhof Bij aanvang van de werkgroep worden de uiteenlopende vragen van deelnemers geïnventariseerd. De groep kiest ervoor om te concentreren op enkele voorgelegde cases:
Marie José van der Werff ten Bosch’s droom is dat meer mensen hun eigen voedsel gaan kweken. Ze wil voedsel kweken toegankelijker maken door een bedrijf te beginnen in aanleg, onderhoud en advies van vierkantemeter groentetuintjes op dak voor particulieren. De vraag is hoe dit rendabel kan worden gemaakt zonder in massaproductie te gaan. Onder proefpersonen is gebleken dat er veel interesse is voor het initiatief, maar dat de realisatie relatief duur is. Niet de aanleg, maar voorrijdkosten, transport en materiaal maken de prijs voor de vierkantemeter tuin relatief te hoog om te concurreren tegen de vierkantemeter tuinbakken die bij tuincentra en Boerenbond-Welkoop (voor 20 euro) worden aangeboden. Ook daar worden de bakken echter niet gekocht. Conclusie is dat je een meerwaarde moet creëren: door b.v. * kennis en advies; * duurzame materialen of hergebruik van materialen, * breder aanbod. Veel mensen willen wel tuinieren, maar missen de kennis en ervaring. Advies en kennisoverdracht is dus een toegevoegde waarde. Als vorm is het wellicht mogelijk samen te werken met een tuincentrum (waar de moestuin hot is) of met IKEA: zij kunnen het materiaal leveren, Marie José levert de kennis– zodat klanten niet alleen een plant met tomaten eraan kopen, maar echt leren moestuinieren. Andere optie is de Eetbare Wand, een bijzonder productontwerp dat goed verkoopt. In de praktijk hangen de planten bij klanten vaak binnen 2 weken verdord in de zakken, omdat zij onvoldoende kennis hebben van onderhoud. Met advies zou je wellicht inkomsten kunnen genereren. Omgekeerd kan de aanbieding ook uitgaan van educatie, waar benodigde materialen bij worden geleverd. Vgl. de cursus Eetbare Balkons van Gezonde Gronden. Met tv programma’s zou een breder publiek kunnen worden bereikt. Via internet kan een concept worden uitgerold over meerdere steden. Een meerwaarde kan ook zitten in het werken met duurzame materialen: bv. bakken van bamboe. Ook kunnen materiaal/transportkosten worden gedrukt door te werken met aanwezige materialen: je kunt ook bakken maken met gestapelde stenen (maar dat kost dan weer meer manuren) Wellicht is het financieel haalbaarder om het aanbod breder te trekken: naast de vierkantemeter bakken ook andere vormen, zoals pergola's e.d., bouwen. Qua kennisoverdracht zou je het ook breder kunnen aanpakken: Yvonne Bruijning geeft tuinier workshops voor particulieren. Je kunt de moestuin bij particulieren aanleggen en daarbij advies geven. Een ander nieuw concept – voor drukke mensen met geld en de wens om af en toe te tuinieren - is de ‘tuinbutler’: de butler verzorgt de tuin. De klant doet alleen leuke klusjes, zoals zaaien en oogsten, wanneer het uitkomt. Algemeen advies: zoek partners. (GGD heeft Nutricia als partner in het project De Makkelijke Moestuin kunnen betrekken, waarmee Nutricia invulling geeft aan MVO). Partners die kunnen meedenken in ontwikkeling concept: Greenwish, Rabobank, ASN.
Albert Jan Kerssen gaat eetbare daken en gevels in de markt zetten en onderzoekt of hij zich beter op de particuliere of de zakelijke markt kan richten. Pieter Jagtman geeft aan dat de particuliere markt het hoogste rendement heeft, maar ook meer tijdsinvestering vergt. De zakelijke markt werkt met een lagere marge op producten. Inzet op beide markten is ook mogelijk, maar wel zeer intensief. Albert Jan heeft wel de kennis van het vermarkten in huis – maar vraagt advies over het verbouwen van groente en fruit. Vanuit de groep komt advies te kijken naar Warmonderhof, die nu ook een opleiding stadslandbouw heeft. Wellicht kan Bart Willems, docent aan Warmonderhof, worden ingeschakeld bij het opstellen van een bedrijfsplan. Hij heeft heel veel tuinderijen in Nederland geholpen met het opzetten van de biologische tuinderij - ook de Moestuin.
Referentieproject: Mindrevolutions ontwikkelt een daktuin op Zuidas in Amsterdam in samenwerking met de Dakboerin. Mindrevolutions wist niks van tuinieren, wel van marketing. Mindrevolustins gaat nu het concept vermarkten. De Dakboerin gaat de daktuin uitvoeren.
Boudewijn Rijff wil in de kantine van Vechtclub XXL mogelijk producten uit eigen tuin verwerken. Er passeren verschillende referentie projecten de revue: Villa Augustus in Dordrecht is een bekend voorbeeld van een restaurant met eigen moestuin. Je hebt wel veel oppervlak nodig om te voorzien in eigen groenten en fruit. (Ook bij Villa Augustus is slechts 15 % van de ingrediënten afkomstig uit eigen tuin. Meer nog dan eigen producten verkoop je belevingswaarde.) Voor Leidsche Rijn is een kaart gemaakt met tijdelijk beschikbare grond. Dit is in totaal ongeveer 20 hectare – biedt dit extra mogelijkheden? Albert Jan Kerssen werkt aan een vergelijkbaar project als Vechtclub XXL in Amersfoort bij One Planet.
DISTRIBUTIE Deelnemers: Jos Fliers, Geert Helleman, Michiel Huls (gespreksleider), Bernadette Jongerius, Yonna Martens (notulist), Ward Rennen, Joost van Rije, Thijs Struijck, later Lucas Brouns In deze kleinere groep wordt na een voorstelronde met inventarisatie van vragen gekeken hoe we elkaar verder kunnen helpen. Daarop zijn concrete afspraken gemaakt. Focuspunten die in het gesprek naar voren komen zijn: * locatie voor afzet en inkoop, * logistiek (verwerking en transport) en marketing * waar begin je? Fysieke locatie voor afzet en inkoop Michiel Huls heeft zich eerder verdiept in de mogelijkheden voor een overdekte markt in Utrecht. De BoRent hal bij de Croeselaan zou een mooie plek zijn als afzet- en inkoopmarkt voor versproducten. Alternatief zou evt. de Pastoefabriek zijn, met nog meer mogelijkheden en kansen voor de stad. Thijs Struijck werkt ook aan een concept van een loods in de periferie van het centrum, die kan worden gebruikt als centraal distributiepunt voor de stad. De loods zou in Thijs’ optiek een plek moeten zijn voor kruisbestuiving: een markt met koffie en werklocatie voor kunstenaars en zzp-ers. Ook hier komt Pastoe als mogelijke plek naar voren. Andere locatie die een rol zou kan vervullen als distributieplek is Villa Jongerius met de daarachter gelegen Jongerius fabriek, gelegen bij de oude veilinghaven in voormalig tuindersgebied. Momenteel wordt eerst de villa hersteld als rijksmonument met de intentie deze in te zetten voor evenementen en als vergaderlocatie. In de tevens te restaureren Jongerius fabriek zou een streekmarkt naar concept van Eataly kunnen worden ondergebracht, met slowfood-producten in combinatie met retail. Stichting Jongerius kan dan faciliteren met voorzieningen en binnen de hal elke ondernemer zijn eigen toko’tje laten runnen. De plek zal ook ruimte bieden voor kruisbestuiving met kunst en cursussen. Idee is dat de tuin rond het complex uiteindelijk o.m. gebruikt gaat worden voor het kweken van eigen producten. De meest geschikte locatie voldoet aan gemak van aan- en afvoer. Een plek waar je gemakkelijk kunt parkeren. (bij Villa Jongerius kun je zelfs met de boot komen – wat bij Michiel de gedachte aan de Boatanic oproept en bij Jos het idee van een soepboot). Uitstraling is ook heel belangrijk: mensen komen ook naar een minder bereikbare plek als deze uniek is en diversiteit biedt. Naast Eataly in Turijn/Milaan/New York/Tokyo borrelen als referentie locaties op: de buik van Amsterdam – een semi-openbare verzamelplek, waar alle restaurants heen gaan; Lindenhoff in Baambrugge – een razend populaire plek. Thijs heeft onderzoek gedaan naar de betekenis van duurzame boodschappen. De niet duurzame wijze van bedrijfsvoering rond biologische producten – veel voedselkilometers en vervuilende transportmiddelen – dragen niet bij aan het imago van biologisch als oplossing. De eerder genoemde loods zou volgens hem dan ook een plek moeten zijn waar alle vrachtwagens om de stad naartoe kunnen rijden om hun producten af te
leveren. Van daaruit worden de producten met elektrische auto’s en bakfietsen verspreid over horecaplekken om zo ook het stadsvervoer te verduurzamen. Logistiek en marketing Een centraal distributiepunt kan ook meer virtueel van aard zijn. De Korenmaat (bestaat al 35 jaar) stimuleert een productie die uitgaat van de vraag van de consument, die op zijn beurt de langere termijn teeltplannen ondersteunt en ook afnameverplichting heeft. Doel is de schakel tussen consumenten en kleinhandel te verkleinen en zo de economie vorm te geven. De groothandel zit er wel nog als schakel tussen. Consumenten geven via een website bestellingen door, die komen via een geautomatiseerd systeem binnen bij de groothandel, er wordt geteeld en voor 90% wordt bij de consument bezorgd. Momenteel wordt gewerkt met Eijckenstein en Een Groene Kans, maar dat wordt uitgebreid. Moon’s Organics werkt met een minimaal aantal voedselkilometers. Dit klein veganistisch productiebedrijfje levert biologische soepen, broden en catering. Er wordt op beperkte schaal groente en fruit in de achtertuin geproduceerd en verder worden zo vers mogelijke producten uit de buurt gehaald. Alles wordt thuis verwerkt. Afzet gebeurt op de hoek van de straat bij een opvanghuis, dat een soep/broodabonnement heeft. Michiel heeft de ervaring bij de Springertuin dat het logistiek lastig is om bij een grotere oogst de producten op allerlei verschillende plekken buiten de wijk te leveren. Overall wordt geconcludeerd dat het niet eenvoudig is een goed distributienetwerk te vinden. Voorkomen van overschot en het vinden van goede kanalen en de juiste toon Meer verwerking van producten, meer distributiepunten en goede marketing voorkomen overschot en weggooien van producten. Jos ergert zich aan het weggooien van biologische groenten omdat er geen markt voor is. Je kunt soepen maken waarin à la minute dingen worden verwerkt, die evt. ook later te verkopen zijn. Amelis’hof maakt bij een overschot aan basilicum pesto. Dat is houdbaar en kan ook in de winter worden verkocht. Thijs vraagt zich af hoe we eten dat over is op de markt alsnog verkocht krijgen zonder dat het wordt weggegooid. Bernadette verwijst naar het concept van Eataly, waar producten die in de winkel niet kunnen worden verkocht op de menukaart staan en dezelfde dag of de volgende dag worden gegeten. Ook meer lokale afzetpunten dragen bij aan het minder weggooien. Het aantal distributieplekken voor lokale producten in Utrecht wordt binnenkort o.m. uitgebreid met vijf locaties van het NMC, waar ze lokale producten willen gaan aanbieden. Marketing speelt een zeer belangrijke rol in de afzet. Eataly slaagt er goed in lokale producten als sexy en commercieel in de markt te zetten. Ze bieden aan op thematische wijze, met units waar je b.v. alleen groenten vindt – je kunt daar kopen, eten, maar ook het verhaal horen over elk product en inspiratie opdoen over hoe je het zelf kunt gebruiken. In de Jongerius fabriek zou een dergelijk concept kunnen landen – met producenten die inspireren en hun product verkopen, met een kok erbij die laat zien en proeven. Met lange tafels waar mensen aan kunnen schuiven en eten. Informatie over waar je producten vindt helpt uiteraard. Thijs had lange tijd een website waar alle bio-winkels en cafés in je buurt op te vinden waren. Jongeren werden geïnformeerd via onderwijsprogramma en campagnes. Maar zelfs als consumenten weten waar ze terecht kunnen is het moeilijk om de consument zover te krijgen dat hij/zij zelf verantwoordelijkheid neemt. De wil is er, vooral bij hoger opgeleiden, wel, maar er bestaat een spanningsveld met het gemak van de wekelijkse boodschappen. Je kunt volgens Joost niet echt iets bereiken zonder enigszins met het systeem mee te gaan (en daar speelt de groothandel vooralsnog wel een rol in).
Geert brengt een spanningsveld tussen aanbod en vraag naar voren: Rio de Bio heeft de ervaring dat trends in groenten de inkoop soms lastig maken. Als er in de Volkskrant een artikel over schorseneren staat verkoop je in 3 maanden meer dan in de 8 jaar daarvoor. Ook de vraag naar vergeten groenten is onvoorspelbaar. Ander punt is dat Rio de Bio interesse heeft om van kleinere producenten af te nemen, maar dat het moeilijker is producten zonder keurmerk (wat ingewikkelder te verkrijgen is voor kleine producenten) aan de klant te verkopen. Waar begin je? Uitgaan van de vraag en distributiemogelijkheden biedt een ander, en wellicht meer levensvatbaar perspectief dan uitgaan van productie. Ward Rennen wil een kleinschalig melkveebedrijf opstarten en uitgaan van distributie alvorens hij de productiekant erbij neemt. Hij wil beginnen met de verwerking van producten (kaas maken en afzetten) om vervolgens het hele productietraject (met koeien en schapen) erbij te nemen. Intentie is zo rechtstreeks mogelijk aan de consument te leveren en de tussenhandel minimaal te houden. Thijs wil uitgaan van een distributieplek. Pas als je die gevonden hebt kun je volgens hem gaan praten over een goed verdienmodel met voldoende distributie, volume om omzet te maken. De Koorenmaat heeft veel ervaring met uitgaan van de vraag – Stichting Jongerius heeft kennis van marketing/communicatie. Moon’s Organics kan evt. afnemen van Lucas Brouns en De Springertuin. De ingrediënten voor samenwerking liggen klaar.
(KENNIS)NETWERK Deelnemers: Marie-Jeanne Bisscheroux, Wil Broekman, Rens van den Bulck (gespreksleider), Stijn Costermans, Marjolein Hillige, Ans Hobbelink, Louis de Jel, Joke van der Leij, Jos van Loozenoord, Elma Roelvink, Guido van Rijkom, Dirk Jan Stelling, Jaap Toet, Brigitte Venturi (notulist) In deze werkgroep staat de vraag centraal hoe een netwerk kan worden georganiseerd om onderlinge communicatie, PR, en overleg over zaken als grond of gemeentebeleid beter op elkaar af te stemmen. Louis de Jel (Stichting Aarde/Eetbaar Utrecht) geeft aan dat Eetbaar Utrecht die rol al had, maar voorheen niet het geld of vertrouwen kreeg om actie te ondernemen. Voorjaar 2012 hebben Stichting Aarde en Milieucentrum Utrecht subsidie van de gemeente ontvangen om stadslandbouw een impuls te geven, wat een doorstart mogelijk maakt. Hij wil graag een werkgroep opzetten en goede afspraken maken. Ans Hobbelink (MOOS) verzoekt de discussie over een (kennis)netwerk zo breed mogelijk te houden en niet te beperken tot Eetbaar Utrecht. Eerst genoemde focuspunten voor een (kennis)netwerk:
Communicatie Inzet van social media om snel te kunnen communiceren. Elma Roelvink (Pluk de Stad) stelt voor een Facebook groep te starten. Onderdelen als ‘vraag en aanbod’ of ‘durf te vragen’ zijn geschikt voor kennisuitwisseling binnen een groep die zich op uiteenlopende problematieken richt. Social media zijn ook voor distributie interessant. Joos van Loozenoord (Slow Food Utrecht) geeft aan dat Twitter een groot en snel bereik biedt. Tuinder Luuk Schouten maakt hier b.v. ook gebruik van als hij een productiepiek heeft en groenten snel kwijt wil. De website van het netwerk zou interactief moeten zijn: netwerkleden moeten er zelf dingen op kunnen plaatsen en een moderator/website beheerder kan de grote lijn in de gaten houden.
Financiën Wil Broekman (Rabobank Utrecht) geeft aan dat het voor banken/subsidieverstrekkers belangrijk is om één aanspreekpunt te hebben en is van mening dat een professionaliseringsslag alleen gemaakt
kan worden door samenwerking onder één paraplu. Waar het gaat om productie kan worden gedacht aan een coöperatie. Louis de Jel stelt voor een stuurgroep voor Eetbaar Utrecht te vormen. Marjolein Hillige (Marjolein Hillige Landschap & Film) geeft aan interesse te hebben en Jos van Loozenoord denkt na over betrokkenheid van Slow Food Utrecht. Conclusie is dat samenwerking tussen alle partners van stadslandbouw positief en wenselijk is maar dat iedereen nog op zoek is naar de vorm die voor hem/haar interessant kan zijn. De sfeer is nu nog enigszins afwachtend en de discussie kwam daarmee wat moeizaam op gang. N.B.
Dirk Jan Stelling (Nieuw Bureveld/De Bilt) geeft aan grond beschikbaar te hebben om groenten te telen.
PLENAIRE TERUGKOPPELING Na deze werkgroepen in de buitenlucht verplaatst het gezelschap zich naar de Druivenkas, waar moderator Danielle Arets - na een inspiratie verhaal van Friso Wiersum (Expodium) over diens residentie en onderzoek in Detroit en het delen van stadslandbouw ervaringen in Detroit door KT – aan gespreksleiders vragen stelt over hun werkgroepen en de deelnemers ad random vragen voorlegt over relevante projecten. Wethouder Mirjam de Rijk (gemeente Utrecht) geeft een korte presentatie over de wijze waarop de gemeente Utrecht het thema stadslandbouw ondersteunt. Zo wordt onder meer een kennisloket gefaciliteerd (Eetbaar Utrecht) en initieert de gemeente een ‘makelpunt’ dat bemiddelt op het gebied van vraag en aanbod van ruimtes in de stad. Tijdens diner en borrel hebben deelnemers gelegenheid om meer een op een gesprekken te voeren en te kijken waar uitwisseling/samenwerking mogelijk is.