het onderhoud van de ecologische verbindingszone omdat ook rekening gehouden moet worden met de reguliere onderhoudstaak van de leggerwaterloop (zie ook het Ontheffingen- en vergunningenbeleid waterschap Brabantse Delta en ‘Waterlopen op orde’). Deze primaire functie mag immers niet in het gedrang komen. Dit alles maakt het onderhoud van een dergelijke evz dermate ingewikkeld dat dit niet zondermeer aan een derde kan worden overgelaten. Merk op dat het belang van de waterloop voor de waterhuishouding de reden is waarom deze waterlopen op de legger geplaatst worden, het waterschap zelf het onderhoud van de ze waterlopen op zich neemt en er in de keur extra regels gesteld worden ten behoeve van het onderhoud (zoals de obstakelvrije strook van 4 meter breedte). Naast de duurzame realisatie van de evz als zodanig, vergt het juiste beheer en onderhoud van een aanleggende evz veel van degene die het onderhoud uitvoert. Immers, het onderhoud van de evz moet zodanig uitgevoerd worden dat het gewenste natuurdoeltype tot ontwikkeling komt. Tegelijkertijd moet overlast voor de omgeving voorkomen worden en moet de reguliere waterhuishoudkundige werking van de waterloop gewaarborgd worden. Dit betekent concreet dat het onderhoud van evz’s in hoge mate (gedetailleerd) maatwerk is en zich niet leent voor “uitbesteden” aan derden. Het beleid van het waterschap inzake beheer en onderhoud is er dan ook op gericht het beheer en onderhoud van evz’s eigen hand te houden.
5.3 Niets regelen De nuloptie ‘niets regelen’ is niet van toepassing op evz’s. Hoewel strikt genomen natuurbeheer niet tot de wettelijk opgedragen taken van het waterschap behoort, heeft het waterschap een resultaatsverplichting. Als het waterschap niets regelt voor de realisatie van de evz’s die tot haar deel van de resultaatsverplichting hoort, vindt er geen realisatie plaats.
5.4 Grondaankoop en onteigening Grondaankoop voor de realisatie van evz’s gebeurt op dit moment enerzijds door het benaderen van agrariërs met de vraag of men een strook wil verkopen aan het waterschap. Anderzijds gebeurt dit door strategische percelen aan te kopen die op de markt komen om deze in te richten als stapsteen of in te zetten als ruilgrond. In de praktijk blijkt de aankoop van grond ten behoeve van evz’s heel moeizaam te verlopen. Agrariërs zitten er niet op te wachten om slechts een deel van een perceel te verkopen. Een logische oplossing zou zijn het hele perceel kopen, splitsen en dan een deel doorverkopen, maar dat blijkt in de praktijk niet te werken. Het perceel is kleiner geworden en minder aantrekkelijk omdat er een evz naast ligt. Voor het waterschap zit hier een financieel risico aan in de zin dat het waterschap met een groot aantal percelen blijft zitten die niet snel doorverkocht kunnen worden en dus geld kosten. Daarnaast zijn er veel agrariërs die niet willen verkopen, ook al zouden ze een bonus of zelfs 2 maal de vrije agrarische waarde aangeboden krijgen. Deze agrariërs zijn bevreesd voor overlast door onkruiden vanuit de evz en willen daarom absoluut niet verkopen ten behoeve van natuur. Los van het grondverwervingsbeleid als zodanig is het verstandig om als waterschap (aan de hand van reeds gerealiseerde evz’s) te laten zien dat deze vrees niet gegrond is en dat het maken van goede afspraken mogelijk is. Het waterschap is niet in de positie om grondeigenaren te dwingen grond ten behoeve van een evz te verkopen of om te onteigenen. Onteigenen is momenteel op basis van Rijksbeleid in ieder geval niet aan de orde, maar al zou het Rijk dit beleid laten varen dan nog kan het waterschap niet gaan onteigenen. Het waterschap heeft daar immers geen titel voor, omdat het realiseren van natuur geen wettelijk opgedragen taak van het waterschap is. Het waterschap is dus voor het in eigendom krijgen van gronden aangewezen op vrijwillige aankoop. In het verleden zijn door het waterschap al diverse acties ondernomen om gronden in eigendom te krijgen. Zo heeft het waterschap grond ingebracht in landinrichtingsprojecten om zo via grondruil gronden voor waterschapsdoelstellingen te verkrijgen, evz’s in het bijzonder. Hierbij is er nog wel een aandachtspunt dat de meeste evz’s die via de landinrichting gerealiseerd zijn, maar 10 meter breed zijn in plaats van 25 meter. Strikt genomen heeft het waterschap hiermee haar deel van de doelstelling gerealiseerd, maar de evz als zodanig is nog niet per definitie gerealiseerd. Naast het participeren in landinrichtingsprojecten wordt ook door het waterschap momenteel al zelf ruilgrond aangekocht en ingezet om gronden voor evz’s te verkrijgen. Daarnaast zijn ook via de reconstructie en revitalisering afspraken gemaakt om de aankoop van gronden te faciliteren (gronddocumenten en gezamenlijke grondbank). Toch zal het verkrijgen van het eigendom van gronden problematisch blijven omdat uiteindelijk alles afhangt van de bereidheid van de grondeigenaar om mee te werken. Zie ook de algemene aandachtspunten bij grondaankoop uit paragraaf 2.4.
-14-
5.5 Blauwe diensten Door projecten in het verleden is ervaring opgedaan met de realisatie van ecologische verbindingszones. Dat waren echter projecten waar de grond werd aangekocht en ingericht door het waterschap. Op het gebied van ecologische verbindingszones is er wat betreft blauwe diensten maar één project echt uitgevoerd. Door voormalig waterschap De Dongestroom zijn in 1999 bij drie landeigenaren ecologische verbindingszones uitgevoerd als een ‘blauwe dienst’ naast de Oude Leij en de Groote Leij. In totaal gaat het om 500 meter ecologische verbindingszone met een breedte van 10 meter. In dit project zijn ecologische verbindingszones gerealiseerd door agrariërs een vergoeding van € 3.140,- per ha per jaar te geven voor het beschikbaar stellen van de grond. De inrichting en het beheer van de ecologische verbindingszone wordt verzorgd door het waterschap. Bij het niet verlengen van het contract moet het waterschap de maatregelen weer ongedaan maken. De afspraken waren vastgelegd in een privaatrechtelijke overeenkomst met een duur van 5 jaar. De contracten uit 1999 liepen af in 2004, maar zijn toen omwille van het pilotkarakter tot en met 2008 verlengd. Uit een tussentijdse evaluatie in 2004 kon niet worden afgeleid of de natuurdoelstellingen echt gehaald waren. De totale ecologische verbindingszone was te klein om na te kunnen gaan om deze ook echt als zodanig werkt. Vergelijkt men de kosten van aankoop met de kosten van een blauwe dienst, dan blijkt het volgende: • Kosten blauwe dienst: 5000m2 * €3140- /ha/jaar = €1570 per jaar • Kosten aankoop: 5000m2 * € 3,50/m2 = €17.500 (N.b. € 3,50/m2 is momenteel de gemiddelde grondprijs voor een normaal agrarisch perceel) • Vergelijking: de kosten van aankoop zijn voldoende om 16 jaar een blauwe dienst aan te gaan. Hierbij is rekening gehouden met een rente van 4,5%. Bij aankoop is de investering voor de langere termijn veilig gesteld, met een blauwe dienst moet de maatregel op kosten van het waterschap weer ongedaan gemaakt worden wanneer het contract niet verlengd kan worden. In het kader van de ecologische verbindingszone langs het Mark-Vlietkanaal (Toekomstvisie Mark-Vliet) is een tweede pilot in gang gezet om op twee percelen die niet aangekocht konden worden, met een blauwe dienst te werken. Daar werd op basis van het natuurdoeltype ter plaatse uitgegaan van het aanleggen van bloemrijk grasland. De vergoeding was daar berekend op €2000 /ha/jaar. Deze vergoeding is destijds door het dagelijks bestuur (alleen voor dit ene proefproject) goedgekeurd. Deze blauwe dienst zou worden ondergebracht in de Pilot Stimuleringsregeling Groene en Blauwe diensten Brabantse Delta e.o. van de provincie die op zijn beurt ondergebracht zou worden in het Stimuleringskader Groen Blauwe Diensten. Vanwege de problemen om het stimuleringskader goedgekeurd te krijgen door de EU, kan deze pilot niet daadwerkelijk gestart worden. Samengevatte ervaringen tot dusver Op basis van de eerste pilots en andere soortgelijke projecten elders in het land kunnen een aantal lessen getrokken worden: • Hoewel een evz in beginsel aan een specifieke locatie is gebonden (een waterloop met natuurwaarden, aangewezen in het WHP2+), zijn er in beginsel toch voldoende aanknopingspunten om een blauwe dienst toe te kunnen passen. Juist omdat er de mogelijkheid is om in plaats van een aaneengesloten strook ook met stapstenen te werken is er toch voldoende mate van vrijwilligheid, die nodig is bij blauwe diensten. Aandachtspunt is wel dat de inrichtingsmaatregelen laagdrempelig zijn en makkelijk omkeerbaar als de contracten aflopen. • De inrichting van de evz moet aansluiten op de nagestreefde natuurdoeltypen. Dit betekent dat er in bepaalde gevallen ingrijpende inrichtingsmaatregelen nodig zijn. Blauwe diensten zijn in die gevallen niet toepasbaar. • Belangrijk aandachtspunt blijft het afstemmen met het beheer en onderhoud van de waterloop. Alle evz’s uit het WHP2+ liggen langs leggerwaterlopen die een belangrijke waterhuishoudkundige functie voor de water aan- en afvoer hebben. Deze moet gewaarborgd blijven door goed onderhoud. Dit betekent op zijn beurt weer aanvullende eisen aan de inrichting van de evz, waardoor het moeilijker wordt dit op een goede wijze via een blauwe dienst te realiseren. Ook hier geldt dat voor de toepasbaarheid van blauwe diensten een en ander afhangt van de mate waarin de extra eisen ten behoeve van het onderhoud zich verhouden met de natuurdoeltypen. • Het is goed te realiseren dat men via een blauwe dienst geen duurzame oplossing bereikt. Als het contract beëindigd wordt, moeten de ingrepen ongedaan gemaakt worden. Dit betekent dat de inrichtingskosten en de kosten van het instandhouden in de periode daarvoor, tevergeefs zijn geweest. Dit is dus alleen zinvol als er concreet uitzicht is op het later alsnog kunnen aankopen van de evz. Kortom: een blauwe dienst als overbrugging. • Het aanleggen van een ecologische verbindingszone of natuurbeheer is bovenwettelijk, want dit hoort niet tot de wettelijk opdragen taken van het waterschap. Een blauwe dienst is vanuit dat oogpunt verdedigbaar.
-15-
De mogelijkheden om blauwe diensten in te zetten zijn beperkt maar onder een aantal voorwaarden zijn er nog wel blauwe diensten denkbaar. Hoe de blauwe dienst er precies uit moet komen te zijn zal in hoge mate maatwerk zijn, omdat dit van verschillende factoren afhangt, niet in de laatste plaats van het te realiseren natuurdoeltype. Een blauwe dienst is echter alleen interessant als die gerealiseerd wordt met omkeerbare maatregelen en als de blauwe dienst dient ter overbrugging met concreet uitzicht op een latere aankoop van de grond. N.B.: In theorie kan een blauwe dienst nog overwogen worden als extra maatregel om een gerealiseerde evz te vervolmaken. Dit speelt als er geen aaneengesloten strook ingericht is, maar wel door stapstenen aan de gewenste oppervlakte per kilometer strekkende kilometer waterloop is voldaan. Het inzetten van een blauwe dienst, heeft dan niet meer tot doel om doelstellingen van het waterschap te realiseren (dat is dan immers al gebeurd conform het WHP2+ en het bestuursprogramma,) maar is dan een extra inspanning. Het ligt echter niet in de rede om dit te doen, aangezien het bestuursprogramma prioriteit geeft aan het realiseren van de WHP2+ doelstellingen. Daarnaast past dit ook niet in het beleid dat het waterschap voert ten aanzien van de realisatie van ecologische zones die niet tot de WHP-doelstellingen behoren, namelijk wel welwillend meewerken maar niet participeren.
5.6 Zakelijke rechten en kwalitatieve verplichtingen Een meer duurzame manier van het verwerven van gronden zonder deze aan te kopen is het afsluiten van een erfdienstbaarheid, het vestigen van erfpacht of het aangaan van een kwalitatieve verplichting. Vooral een erfdienstbaarheid lijkt op het eerste gezicht interessant. Echter, er moet bij een erfdienstbaarheid een relatie zijn tussen het heersende erf en het een dienende erf. Er moet sprake zijn van een soort wederdienst. Bij de realisatie van een evz kan dit een probleem zijn. Voor het dienend erf zal vaak naar de ondergrond van de aanliggende leggerwaterloop gekeken worden. Deze ondergrond is echter niet altijd in eigendom van het waterschap en kan dan niet voor een erfdienstbaarheid benut worden. Het gebruik van een kwalitatieve verplichting al dan niet in combinatie met de vestiging van een bepaald (zakelijk) recht voor het realiseren van een evz is mogelijk, maar geniet zeker niet de voorkeur. De reden hiervoor is dat door het aanleggen van een evz (die gedoogd moet worden) het overige gebruik van de grond onmogelijk is geworden. Kwalitatieve verplichtingen en zakelijke rechten gaan echter wel uit van een nevengebruik.
5.7 Stimuleringsregeling Stimuleringsregelingen zijn slechts zeer beperkt inzetbaar voor de realisatie van evz’s. Aangezien een subsidie bedoeld is voor te stimuleren van goed omschreven gedragingen zonder inrichtingsmaatregelen (zoals bij akkerrandenbeheer) kan een stimuleringsregeling alleen voor evz’s zoals bloemrijk grasland ingezet worden. Een ander aspect dat bij een stimuleringsregeling is het gegeven dat een stimuleringsregeling in beginsel overal in een gebied ingezet kan worden en niet aan specifieke locaties gebonden is. Evz’s zijn dat in dit geval wel, omdat het specifiek gaat om de evz’s uit het WHP2+. Dit zou eventueel nog opgelost kunnen worden door in een kaart bij de subsidieverordening specifiek aan te geven voor welke evz’s de regeling geldt. Dan blijft echter nog als knelpunt over dat evz’s onderling verschillen qua doelstellingen. De nagestreefde natuurdoeltypen zijn niet overal hetzelfde en kunnen ook niet overal zonder ingrijpende inrichtingsmaatregelen gerealiseerd worden. Dit alles maakt het praktisch ondoenlijk dit in een subsidieverordening te omschrijven. Daarbij is het ook de vraag in hoeverre het de moeite loont om dit nader te omschrijven. Het aantal gevallen waar dit instrument toegepast zou kunnen worden is naar verwachting zo beperkt, dat het niet de moeite loont om daar een subsidieregeling voor in te stellen en “op de markt te zetten”. Ten slotte is een subsidie ook nog per definitie tijdelijk van aard, voor een evz in duurzaam gerealiseerd moet worden, is een subsidie ook uit dat oogpunt niet toepasbaar.
5.8 Keur Aangezien natuurbeheer en/of de realisatie van evz’s niet tot de wettelijk opgedragen taken van het waterschap behoren, kan geen gebruik gemaakt worden van het instrument van de keur om de realisatie van evz’s te faciliteren.
-16-
5.9 Financiële aspecten Het inzetten van andere instrumenten dan aankoop ten behoeve van de realisatie van evz’s valt heel snel negatief uit ten gunste van grondaankoop. Dit pleit er eens te meer voor uiteindelijk voor de meest duurzame oplossing te kiezen, dat wil zeggen nog steeds voorkeur te blijven geven aan aankoop van gronden boven andere opties. Andere opties zoals blauwe diensten (voor zover praktisch toepasbaar) zijn vanuit financieel oogpunt alleen interessant ter overbrugging wanneer er concreet uitzicht is op latere aankoop.
5.10 Tussentijdse conclusie Uit de bovenstaande paragrafen kan geconcludeerd worden dat er weinig praktische en goede alternatieven zijn voor grondaankoop waar het huidige beleid op gericht is. De alternatieven die er zijn, zijn slechts in een beperkt aantal situaties inzetbaar en leveren alleen een semi-permanente oplossing. Het gaat dan ook nog om zeer specifiek maatwerk. Met het toepassen ervan zal zorgvuldig omgegaan moeten worden, juist omdat het maatwerk is en omdat het financiële plaatje (inrichting en beheer) al snel negatief uitslaat in vergelijking tot grondaankoop en inrichting door het waterschap.
-17-
6 Beek- en kreekherstel 6.1 Inleiding In het kader van het bestuursprogramma moet het waterschap de komende jaren vele kilometers/hectares beek- en kreekherstel realiseren. Momenteel ligt het accent op het aankopen van grond om beek- en kreekherstel te realiseren. Hierbij geldt overigens dat er vaak overlap is met andere waterthema’s zoals bijvoorbeeld evz, waarvoor ook de gronden ook aangekocht worden. De verwerving van gronden door aankoop gaat echter vaak niet snel genoeg voor de realisatie van het bestuursprogramma.
6.2 Beleidskader Het WHP2+ onderscheidt niet letterlijk de functie beek- en kreekherstel. In de praktijk gaat beek- en kreekherstel over de ‘integrale beekontwikkeling multifunctioneel gebruik’. Het gaat daarbij om het verbeteren van de natuurwaarden van het beekdal in combinatie met andere doelstellingen zoals waterberging. De beken waarop beek- en kreekherstel van toepassing is, zijn dan ook beken met de functie waternatuur, al dan niet met de deelfunctie viswater of evz. Vanuit de algemene uitgangspunten uit het WHP2+ is beek- en kreekherstel als een aparte doelstelling terug gekomen in de reconstructieplannen. In de tekst die in de reconstructieplannen staat blijkt ook duidelijk dat het niet alleen om de beek zelf gaat die hersteld moet worden, maar ook het brongebied. Dit betekent dat met het herinrichten van de beek alleen de doelstelling nog niet helemaal gehaald is. In april 2002 is een gezamenlijk rapport opgesteld door de provincie en de waterschappen waarin de globale doelstellingen voor beek- en kreekherstel concreter zijn uitgewerkt naar streefbeelden voor de diverse soorten beken (Streefbeelden voor beken en kreken in Noord-Brabant). In de praktijk betekent dit dat voor het herstel van de beek meestal geen gronden apart aangekocht hoeven te worden omdat dit in de meeste gevallen voor andere doelstellingen moet gebeuren. Maar let op, dat is niet per definitie altijd zo. In de gevallen dat er alleen een combinatie met waterberging is, zal er nog wel grond verworven moeten worden omdat voor waterberging in beginsel met een gedoogplicht gewerkt zal gaan worden en grondaankoop alleen als “smeerolie” aan de orde is. Bij beek- en kreekherstel is het belangrijkste aandachtspunt qua ruimtebeslag de ruimte die de beek nodig heeft om weer te kunnen meanderen. Hiervoor zijn geen eenduidige vuistregels beschikbaar zoals bij evz’s waar de vuistregel is dat een evz gemiddeld 25 meter breed is. Het ontbreken van een heldere vuistregel betekent in de praktijk dat per geval goed onderbouwd moet worden welke gronden nodig zijn en waarom. Het dagelijks bestuur heeft uitsproken dat zij daarom per project een goede onderbouwing wil zien welke gronden absoluut nodig zijn en welke “uitwijkmogelijkheden” er zijn als gronden op de meest gewenste plaats niet (tijdig) aangekocht kunnen worden. Is het in die gevallen wel mogelijk om het de inrichting te schuiven zodat gebruik gemaakt kan worden voor gronden die wel (tijdig) verworven kunnen worden?
6.3 Niets regelen De nuloptie ‘niets regelen’ is niet van toepassing. Het herstel van de beek en het herstel van het brongebied zullen niet zonder actief ingrijpen van de grond komen.
6.4 Grondaankoop en onteigening Omdat beek- en kreekherstel meestal een combinatie met een andere functie is waarvoor grond verworven moet worden, kan voor grondaankoop op het beleid voor die andere functie worden aangesloten. In de praktijk zal dat meestal het beleid voor de verwerving van evz’s zijn omdat die combinatie veruit het meeste voorkomt. Dit betekent op zijn beurt dat de voorkeur uitgaat naar het aankopen van gronden en zo te streven naar een zo duurzaam mogelijke oplossing. Dwingende maatregelen zoals onteigening zijn hier niet aan de orde maar wel is er het streven via kavelruil en de grondbank (i.k.v. de reconstructie/revitalisering)
-18-
zo snel mogelijk de benodigde gronden te verwerven. Het gaat daarbij om stroken grond van wisselende breedte langs de beek. Voor het herstel van de brongebieden is het aankopen (laat staan onteigenen) niet aan de orde. Hier hoeft in beginsel niets ingericht te worden, maar moet er alleen voor gezorgd worden dat het water vastgehouden wordt.
6.5 Blauwe diensten Voor het realiseren van een natuurlijk ingerichte beek is het instrument blauwe dienst niet goed toepasbaar. De maatregelen zijn te ingrijpend, te definitief van aard en het doel is aan een hele specifieke ruimte/locatie gebonden. Hiervoor gelden dezelfde mitsen en maren als voor evz’s (zie het vorige hoofdstuk). Voor het herstel van de brongebieden kan een blauwe dienst mogelijkheden bieden. Aangezien voor het herstel van de brongebieden vooral het vasthouden van water in de brongebieden van belang is, ligt daar een duidelijke parallel met ‘water vasthouden in de haarvaten’ ook wel ‘bergen aan de bron’ genoemd. Dit thema wordt in het volgende hoofdstuk beschreven.
6.6 Zakelijke rechten en kwalitatieve verplichtingen Op zich is een zakelijk recht in de vorm van een strook naast de beek en alternatief om het meanderen van een beek mogelijk te maken. Binnen bepaalde grenzen kan de beek dan rustig meanderen en kunnen oevers verweren, kortom doen wat natuurlijke beken normaal zouden doen, zonder juridische obstakels. Het dient dan wel de aanbeveling dat zakelijke recht eenmalig af te kopen. Het is immers niet praktisch om ten eeuwige dage te blijven betalen aan een zakelijk recht terwijl het voor- of nadeel voor de ontvanger van de vergoeding (canon) ook niet constant is over de tijd. Bij de eenmalige afkoop loopt men echter tegen het gegeven het deel van het perceel naast de beek die afkalft, onverkoopbaar wordt. Dit betekent dat bij het afkopen van de schade in de praktijk een bedrag moet worden betaald waarvoor de grond aangekocht had kunnen worden of zelfs nog meer. Dit maakt deze optie dan ook vanuit een financieel oogpunt niet rendabel. Als er desondanks voor gekozen wordt deze optie toe te passen is het afkoopbedrag erg afhankelijk is van de situatie ter plaatse en zal het aantal gevallen waarin hiermee gewerkt kan worden ook zeer beperkt zijn. Aangezien het dan niet de moeite zou lonen om hiervoor een aparte (ingewikkelde) schadebeoordelingssystematiek te ontwikkelen, zou dan per project een onafhankelijke schadetaxateur een schadetaxatie uit moeten voeren. Ook dat brengt aanzienlijke extra kosten met zich mee die het gebruik van deze instrumenten niet rechtvaardigen.
6.7 Stimuleringsregeling Een stimuleringsregeling is goed inzetbaar voor minimale ingrepen die eigenlijk niet veel meer vergen dan het verrichten van bepaalde handelingen door de ontvanger van de subsidie. Een stimuleringsregeling is daarom beperkt inzetbaar voor beek- en kreekherstel. De enige denkbare toepassing zou kunnen zijn het nemen van kleinschalige maatregelen in de brongebieden van de beek om het water helder te houden of vast te houden zodat het kan infiltreren. In feite gaat het dan om water vasthouden in de haarvaten (zie volgend hoofdstuk).
6.8 Keur Over de mogelijkheden om de keur toe te passen verschillen de meningen binnen Brabant sterk. Waterschap De Dommel heeft er bij de herziening van de keur voor gekozen om zogenaamde meanderzones in te stellen (artikel 10 Keur oppervlaktewateren Waterschap De Dommel 2005). Binnen een zone van 25 meter (tenzij in de legger anders bepaald) uit de insteek van een leggerwaterloop met de functie Waternatuur geldt een verbod voor het aanbrengen van bouwwerken, graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk en kabels & leidingen leggen. Bij het opstellen van de keur voor waterschap Brabantse Delta heeft het bestuur destijds aangegeven de keur niet te willen gebruiken voor het realiseren van beleidsdoelen (zoals beek- en kreekherstel). Het is echter de vraag in hoeverre de keur überhaupt gebruikt kan worden om zones te vrij te houden voor het laten meanderen van een beek, al dan niet in combinatie met een passende bestemming in het bestemmingsplan. De vraag is of het waterschap de bevoegdheid heeft om via de keur regels te stellen op dit
-19-
vlak. Het antwoord op deze juridische vraag is niet eenvoudig. Er moet sprake zijn van een waterhuishoudkundig belang dat een dermate grote aantasting van het eigendomsrecht rechtvaardigt. De juridische opvatting, dat een dergelijke regel een te grote aantasting van het eigendomsrecht is en dus niet toepasbaar is.
6.9 Financiële aspecten Ten behoeve van het weer laten meanderen van een beek maakt het voor de keuze uit diverse opties niet uit wat de inrichtingskosten zijn. Deze zijn ongeacht de optie hetzelfde en dus vergelijkbaar. De afweging zal dan ook gebaseerd zijn op de kosten voor het beschikbaar krijgen van de gronden. In de praktijk zal het dan gaan om aankoop versus de kosten voor een zakelijk recht. Bij een zakelijk recht wordt de verwachte schade (verminderde opbrengst van het perceel door de aanwezigheid van een waterloop) gekapitaliseerd over een aantal jaren met inachtneming van een wettelijke rente. Verwacht mag worden dat deze kosten vergelijkbaar zullen zijn met de aankoop van een substantiële hoeveelheid grond.
6.10 Tussentijdse conclusie Voor de realisatie van beek- en kreekherstel zijn geen goede alternatieve instrumenten voor vrijwillige grondaankoop. Alleen door combinaties met andere functies, kritisch te zijn bij het bepalen welke gronden écht nodig zijn én het maximaal benutten van de mogelijkheden die er zijn om grondaankoop te faciliteren en te versnellen, kunnen de gronden die nodig zijn voortvarend verworven worden.
-20-
7 Water vasthouden in de haarvaten / bergen aan de bron 7.1 Inleiding Het thema ‘water vasthouden in de haarvaten’ betreft het vasthouden van water helemaal bovenstroom in het watersysteem. Het vasthouden van water bovenstrooms in het watersysteem dient drie doelen. Ten eerste vermindert het bovenstrooms vasthouden van water de druk op de benedenstroomse gebieden en vermindert zo de behoefte aan waterbergingsgebieden. Vandaar ook dat in de berekeningen ten behoeve van de waterbergingsvisie ook maatregelen voor water vasthouden in de haarvaten zijn meegenomen. Ten tweede draagt het bovenstrooms water vasthouden door meer infiltreren bij aan het herstel van brongebieden van beken. Ten derde is water vasthouden in de haarvaten in beeld als maatregel voor verdrogingsbestrijding bij natuur en landbouw. Er is geen eenduidige definitie wat ‘water vasthouden in de haarvaten’ eigenlijk precies is. In de praktijk levert dat nogal wat verwarring op over het soort maatregelen die onder deze vlag genomen worden. Eenduidigheid is echter wel van cruciaal belang om te kunnen bepalen welke maatregelen genomen kunnen worden. Uitgaande van de inzichten die momenteel gehanteerd worden in de diverse beleidsdocumenten (zoals de reconstructieplannen) heeft ‘water vasthouden in de haarvaten’ te maken met kleinschalige, vrijwillige maatregelen in bovenstrooms gelegen sloten (aan het begin van het watersysteem), waarbij in beginsel geen water op het maaiveld wordt gezet.
7.2 Beleidskader Water vasthouden in de haarvaten is geen aparte benoemde beleidsdoelstelling uit het WHP2+, maar komt in het WHP2+ aan de orde bij het thema beek- en kreekherstel en het heeft raakvlakken met waterberging. In de reconstructie- en revitaliseringsplannen is water vasthouden in de haarvaten expliciet als maatregel benoemd bij de onderdelen waterdoelen/GGOR en beekherstel. In het waterbeheersplan van het waterschap (IWWB-2) staat water vasthouden in de haarvaten niet als zodanig benoemd, wel is in het kader van het waterbeheersplan in het verleden al ingezet op waterconserveringsmaatregelen in het kader van het Landbouw Ontwikkelingsplan (LOP), door het plaatsen op vrijwillige basis van kleine stuwtjes om water te conserveren: de zogenaamde LOP-stuwen. Deze LOPstuwen werden geplaatst door de projectorganisatie van waterschap en ZLTO en werden vervolgens bediend door agrariërs. De uitvoerende werkzaamheden van dit project zijn al lang afgerond. De evaluatie van de genomen maatregel (voorzien na 5 jaar) wordt opgepakt door het waterschap. Deze evaluatie zal inzicht geven in de concrete effecten van de maatregelen. In de tussentijd heeft het LOP-project al wel heeft waardevolle informatie opgeleverd voor de mogelijke aanpak van het thema water vasthouden in de haarvaten en hoe hierover afspraken met agrariërs gemaakt kunnen worden. N.B.: Begin 2007 zal door de gezamenlijke waterschappen in samenwerking met ZLTO en terreinbeheerders (trekker is waterschap De Dommel) nog een nader onderzoek plaatsvinden om te bepalen welke effecten die bepaalde maatregelen hebben en welke technische maatregelen in welke situaties zinvol zijn. Om te bepalen wanneer er welke maatregelen genomen worden en welke bedragen daarbij gemoeid zijn, is dat onderzoek en de evaluatie van het LOP-project van belang. Dit betekent dat concreet beleid pas kan worden geformuleerd zodra de eerste resultaten beschikbaar zijn. In dit rapport wordt daarom alleen een voorlopige globale verkenning uitgevoerd naar welke instrumenten in beeld kunnen komen.
7.3 Niets regelen Strikt genomen is de optie ‘niets doen’ mogelijk. Water vasthouden in de haarvaten is geen doel op zich. Als het waterschap er echter voor kiest niets te doen aan water vasthouden in de haarvaten, betekent dit wel extra inspanningen voor waterberging en verdrogingsbestrijding en zal er een andere aanpak voor het herstel van de brongebieden van beken moeten komen. Niets doen en niets regelen zijn echter twee verschillende zaken. Als het waterschap er wélvoor kiest om wel in te zetten op water vasthouden in de haarvaten, maar er niet voor kiest actief regelingen te treffen, is het zeer de vraag in hoeverre het realiseren
-21-
van water vasthouden in de haarvaten van de grond komt. De ervaringen uit het LOP-project hebben geleerd dat het eigen voordeel van waterconservering voor de deelnemende agrariërs weliswaar de sleutel tot het succes is geweest, maar dat de inspanningen van het waterschap/ZLTO de katalysator zijn geweest om het project aan de gang te krijgen. Geconcludeerd kan worden dat zonder enige actieve inzet van het waterschap, water vasthouden in de haarvaten niet van de grond zal komen.
7.4 Grondaankoop en onteigening Voor het realiseren van water vasthouden in de haarvaten is het niet noodzakelijk om gronden duurzaam te verwerven. Aankoop of onteigening zijn dan ook niet aan de orde.
7.5 Blauwe diensten Voor water vasthouden in de haarvaten geldt dat dit thema geschikt is voor het toepassen van blauwe diensten in de vorm van overeenkomsten of via een stimuleringsregeling (zie paragraaf 7.7). Het genoemde LOP-project was eigenlijk een soort blauwe diensten project. Het ging om vrijwillig te nemen, kleinschalige maatregelen, die ook niet strikt aan een bepaalde locatie gebonden zijn. Hoewel de maatregelen ten behoeve van het Landbouw Ontwikkelingsplan technisch gezien niet altijd dezelfde zullen zijn als maatregelen die voor water vasthouden in de haarvaten genomen kunnen worden, is de werkwijze wel vergelijkbaar. De Unie van Waterschappen heeft op 31 mei 2006 een ledenbrief doen uitgaan over de stand van zaken bij blauwe diensten. In deze ledenbrief plaatst de Unie van Waterschappen kritische kanttekeningen bij het bovenwettelijke karakter van ‘water vasthouden’. Volgens de Unie van Waterschappen is van bovenwettelijkheid geen sprake bij peilbesluiten en bovendien kunnen via de keurontheffing eisen (peilen) worden gesteld aan stuwen van derden (niet in beheer bij het waterschap). Hierbij is er echter geen rekening gehouden met het gegeven dat peilbesluiten niet overal genomen kunnen worden omdat een peilbesluit verondersteld dat een bepaald peil in een gebied gestuurd en gehandhaafd kan worden. In vrij afwaterende gebieden is daar echter geen sprake van. Daarnaast wordt er voorbij gegaan aan het feit dat ingelanden niet per keur verplicht kunnen worden een stuw te plaatsen, daar waar die er niet is. Een en ander betekent echter wel dat blauwe diensten niet mogelijk zijn in peilbeheerste gebieden (want daar kan wel een peilbesluit genomen worden, ook al is het wellicht geen verplicht peilbesluit gebied). Het grootste nadeel van blauwe diensten is dat uitgegaan moet worden van individuele contracten. Voor de effectiviteit van het beleid is het echter waarschijnlijk wenselijk om op vele plaatsen in het beheersgebied maatregelen te nemen. Dit betekent dat er een groot aantal overeenkomsten moet worden afgesloten die bijgehouden moeten worden en waarvan nagegaan moet worden (al is het maar steekproefsgewijs) of de prestatie die in de overeenkomst is vastgelegd ook daadwerkelijk geleverd wordt. Dit brengt een grote administratieve last met zich mee. Bij het toepassen van een stimuleringsregeling is de administratieve last minder hoog, omdat daar uitgegaan wordt van één uniforme regeling met standaardmaatregelen. Dit maakt het ‘contractbeheer’ administratief beter beheersbaar en drukt de administratieve lasten.
7.6 Zakelijke rechten en kwalitatieve verplichtingen Voor het realiseren van water vasthouden in de haarvaten is het niet noodzakelijk om gronden meer duurzaam te verwerven. Het vestigen van zakelijke rechten is dan ook niet aan de orde.
7.7 Stimuleringsregeling Zoals in paragraaf 7.5 al is aangegeven leent het thema water vasthouden in de haarvaten zich in principe goed voor het toepassen van een stimuleringsregeling. De te nemen maatregelen zijn niet alleen vrijwillig, kleinschalig en bovenwettelijk, maar de maatregelen zijn ook heel goed op voorhand exact te omschrijven in een subsidieverordening. Hoewel er via de keurontheffing wel eisen aan stuwen e.d. gesteld kunnen worden, kan iemand niet zondermeer verplicht worden een stuw te plaatsen (zie ook paragraag 7.8). De stimuleringsregeling ziet dan ook op het stimuleren van maatregelen door ingelanden, niet op het reguleren daarvan (daarvoor is de nog steeds noodzakelijke keurontheffing het geëigende middel). Het is bij een stimuleringsregeling wel noodzakelijk om onderscheid te maken tussen de peilbeheerste gebieden en de vrijafwaterende gebieden, omdat deze watersystemen (en dus ook de te nemen
-22-
maatregelen) verschillend zijn. In de peilbeheerste gebieden kan het verbreden van watergangen door flauwe oevers gestimuleerd worden. Hierdoor wordt de inhoud van het watersysteem per peilvak vergroot en is er dus meer ruimte voor waterberging en wateropslag in de zomer. Waterschap Rivierenland heeft een dergelijke stimuleringsregeling opgesteld (Stimuleringsregeling waterbergingsoevers Waterschap Rivierenland 2006). Voor de vrijafwaterende gebieden zal nader bekeken moeten worden welke maatregelen eventueel uitgewerkt kunnen worden tot een pakket aan goed omschreven beheersmaatregelen, in welk gebied deze toegepast kunnen worden en onder welke voorwaarden.
7.8 Keur Zonder in te gaan op de vraag het afdwingen van watervasthouden via de keur überhaupt kan (dat kan namelijk niet), is het niet absoluut noodzakelijk of wenselijk om per algemene regel ingelanden te verplichten maatregelen te nemen voor het vasthouden van water. Het stellen van algemene regels in de keur is dan ook niet aan de orde. Wel kunnen aan een keurontheffing zoals een stuw die een ingeland wil plaatsen voorwaarden verbonden worden aan werken, zoals de stuwhoogte.
7.9 Financiële aspecten Hangende het Brabantbrede onderzoek is nog niet duidelijk wat de kansen en beperkingen zijn ten aanzien van water vasthouden. Dat betekent ook dat de beschikbare opties ook nog niet goed tegen elkaar kunnen worden afgewogen.
7.10 Tussentijdse conclusie Gelet op de beschikbare opties zal het bij water vasthouden vooral gaan om kleinschalige maatregelen die gerealiseerd kunnen worden via stimuleringsregeling. De enige andere opties die aan de orde kan zijn, zijn blauwe diensten. Blauwe diensten brengen echter grotere administratieve lasten met zich mee. Voor degene die het water gaat vasthouden maakt het qua mogelijkheden en vergoeding niet veel uit of er sprake is van een stimuleringsregeling of van een blauwe dienst, zodat de voorkeur uitgaat naar het inzetten van een stimuleringsregeling (eventueel als onderdeel in de provinciale regeling zoals bij Actief Randenbeheer het geval is).
-23-
8 Conclusies Als de tussentijdse conclusie van ieder hoofdstuk in een tabelvorm worden weergegeven ontstaat het onderstaande beeld. Instrumenten waterberging
Natte Natuurparels (uitstraling)
evz
Beek- en kreekherstel
Vasthouden in haarvaten
‘Niets regelen’ +/Aankoop + ++ ++ Blauwe dienst +/+ (contractvorm) Zakelijk recht / +/+ kwalitatieve verpl. Stimuleringsregeling ++ (subsidie) Schaderegeling ++ ++ Keur ++ Onteigenen + N.B.: ++= voorkeursinstrument, + = inzetbaar, +/- = beperkt inzetbaar, - = niet inzetbaar voor dit thema. Het is mogelijk dat instrumenten in combinaties worden ingezet per thema.
Hoewel de tabel sterk vereenvoudigd is en geen recht doet aan de nuances die schuilgaan achter de plussen en de minnen, wordt wel duidelijk dat per waterthema het aantal opties beperkt is. Bij ieder thema springt er één instrument als duidelijke voorkeur uit. Wat ook opvalt is dat het voorkeursinstrument niet steeds grondaankoop is. Bij natte natuurparels en waterberging wordt niet uitgegaan van grondaankoop als eerste optie, maar van een schaderegeling gekoppeld aan een publiekrechtelijk besluit, zoals de keur in het geval van waterberging. Ten aanzien van de waterthema’s kunnen de volgende conclusies getrokken worden: • Waterberging Voor het thema waterberging geldt dat het proces alleen bereikt kan worden door het slim toepassen van grondaankoop en latere doorverkoop, waarbij ingespeeld wordt op kansen die in de streek ontstaan. Hierbij moet wel steeds nadrukkelijk gekeken worden in hoeverre de verwervings- en beheerkosten financieel efficiënt zijn. • Natte natuurparels Met het reguliere instrumentarium dat beschikbaar is, zijn er voldoende instrumenten beschikbaar om het hydrologisch herstel van natte natuurparels te realiseren. • Ecologische verbindingszones Er zijn weinig praktische en goede alternatieven zijn voor grondaankoop. De alternatieven die er zijn, zijn slechts in een beperkt aantal situaties inzetbaar en leveren alleen een semi-permanente oplossing. • Beek- en kreekherstel Voor de realisatie van beek- en kreekherstel zijn geen goede alternatieve instrumenten voor vrijwillige grondaankoop. Alleen door combinaties met andere functies, kritisch te zijn bij het bepalen welke gronden écht nodig zijn én het maximaal benutten van de mogelijkheden die er zijn om grondaankoop te faciliteren en te versnellen, kunnen de gronden die nodig zijn voortvarend verworven worden. • Water vasthouden in de haarvaten Gelet op de beschikbare opties zal het bij water vasthouden vooral gaan om kleinschalige maatregelen die gerealiseerd kunnen worden via stimuleringsregeling. De enige andere opties die aan de orde kan zijn, zijn blauwe diensten. Blauwe diensten zijn echter vanwege de grotere administratieve lasten minder interessant. Voor de agariër maakt het verschil tussen een subsidie en een blauwe dienst geen verschil.
-24-
Bijlage I Schema vastleggen waterberging o.b.v. de huidige wetgeving 1. Vertrekpunt. Per deelstroomgebied wordt het watersysteem vastgelegd en/of geoptimaliseerd. waterbergingslocaties nader concretiseren Voorleggen aan de streek en bespreken met belanghebbenden
2. Opstellen ontwerp besluit tot aanleg of verbetering waterstaatswerk (waterbergingsgebied) beschrijving project en uitvoeringswijze te treffen maatregelen kaart met ruimtelijke gevolgen gevolgen project voor gemiddelde overstromingskans per jaar in beeld brengen opstellen ontwerp-legger: o legger kaarten met bestaande waterberging o onderhoudsplichtige: waterschap o onderhoudsverplichtingen o.a. : o - herstel talud/oever o - verwijderen onevenredig drijfvuil
3a. overleg met: - gemeenten - koepelorganisaties
3b. overleg met: ingelanden de streek
4. definitief concept optimalisatie waterberging
5. besluit tot aanleg of verbetering waterstaatswerk (waterbergingsgebied) (inclusief rechtsbescherming)
6. opname waterbergingsgebieden in legger / opname waterberging in bestemmingsplan
-25-
Keur op de waterberging (incl. rechtsbescherming)
7. Inrichtingsmaatregelen (inclusief schadevergoeding)
8. ingebruikname waterberging. O.b.v. de Keur
9. behandeling verzoek om planschade provincie/gemeente (vloeit voort uit 6)
10. Behandeling verzoek inundatieschade obv: Verordening nadeelcompensatie waterberging door waterschap sluiten van privaatrechtelijke overeenkomst, waarin afspraken gemaakt worden over vergoeding van de daadwerkelijk opgetreden inundatieschade op basis van vooraf vastgelegde normen
-26-
Toelichting schema waterberging In bijgaande schema’s worden stappenplannen weergegeven die doorlopen moeten worden om regionale waterbergingsgebieden juridisch correct vast te leggen. Schema vastlegging waterberging o.b.v. de huidige regelgeving Vooraf: in dit schema worden de te volgen stappen die gezet moeten worden indien de Ontwerp-Waterwet nog niet in werking is getreden. Dit schema en de toelichting beschrijft het proces in het licht van de Ontwerp-Waterwet zoals die bekend is in september 2006. Parallel aan het schema: vaststellen van een Keur op de waterberging. De Keur waterberging loopt vooruit op artikel 5.19 Ontwerp- Waterwet, dat bepaalt: ‘Rechthebbenden ten aanzien van onroerende zaken, gelegen in een bergingsgebied, zijn gehouden in dat gebied de tijdelijke berging van water te gedogen.’ , in combinatie met artikel 1.1 waarin het begrip ‘bergingsgebied’ is gedefinieerd als een ‘krachtens de Wet ruimtelijke ordening voor tijdelijke berging van water bestemd gebied, niet behorend tot een oppervlaktewaterlichaam’ 1.
vertrekpunt: per deelstroomgebied wordt het watersysteem vastgelegd en/of geoptimaliseerd. De resultaten van de optimalisatiestudies resulteren in maatregelen, waarvoor besluiten zullen worden genomen. 2. het algemeen bestuur neemt dit besluit als bedoeld in artikel 79 jo. 153 Waterschapswet. In een (inspraak- en rechtsbeschermings)procedure is voorzien. 3. a, b en c.: Uitgebreid overleg met gebied. 4. ontwerp definitief maken. 5. besluit nemen. 6. opname waterberging in de legger / opname waterberging in bestemmingsplan. 7. de nodige inrichtingsmaatregelen zullen juridisch kunnen plaatsvinden met behulp van hetzij de vestiging van zakelijke rechten, hetzij (onder omstandigheden) het opleggen van een duldplicht (via de Belemmeringenwet privaatrecht c.q. Waterstaatswet 1900), hetzij via onteigening. De aard van het in te roepen juridisch instrument zal afhangen van de wil van de grondeigenaar om mee te werken, als ook van de mate van ingrijpendheid van de maatregel. 8. de behandeling van een verzoek om planschade is afhankelijk van het van toepassing zijn van de Reconstructiewet op het betrokken gebied. Deze actie vloeit voort uit actie 6. 9. inundatieclaims worden afgehandeld op basis van de (bijzondere) Verordening Nadeelcompensatie waterberging, tenzij eerder een overeenkomst is gesloten. In deze overeenkomst maken betrokkene en waterschap afspraken over vergoeding van de daadwerkelijk opgetreden inundatieschade op basis van vooraf vastgelegde normen. Nb: Het gaat om een schema. Dit betekent dat in de praktijk afwijkingen (bijv tav de volgorde van activiteiten) voor kunnen komen/wenselijk blijken te zijn.
-27-
Bijlage II
Juridische leidraad ontwikkeling natte natuur
Bijlage II
Juridische leidraad ontwikkeling natte natuur
-28-
Bijlage II
Juridische leidraad ontwikkeling natte natuur
1 Inleiding 1.1 Aanleiding Op grond van het provinciaal waterhuishoudingsplan is de afgelopen jaren actief ingezet op het hydrologisch herstel van de natte natuurparels. In het kader van de reconstructie zandgronden en het akkoord van Cork zijn daar nadere afspraken over gemaakt. Door een werkgroep van de waterschappen De Dommel, Aa en Maas en Brabantse Delta, de provincie en DLV Groen en Ruimte is een eerste analyse uitgevoerd hoe dit hydrologisch herstel aangepakt moet worden in technische en juridische zin. Op basis van de eerste analyse was echter een verdieping van het juridisch instrumentarium en het ontwikkelen van juridische modelinstrumenten gewenst. Dit rapport is het resultaat van deze verdiepingsslag.
1.2 Natte natuurparels en overige natte natuur De aanleiding van dit rapport is het uitvoering geven aan het hydrologisch herstel van natte natuurparels door de waterschappen. In dit rapport wordt specifiek ingegaan op de beleidsmatige achtergronden en het juridisch instrumentarium voor natte natuurparels. De voor natte natuurparels ontwikkelde juridische aanpak is echter eveneens van toepassing op overige hydrologisch te herstellen natte natuurgebieden. De aanpak van natte natuurparels is maatwerk. In ieder specifiek geval is een unieke combinatie van technisch ingrepen nodig om het hydrologisch herstel te realiseren. Dit betekent ook dat voor iedere situatie een unieke combinatie van besluiten genomen moet worden om dit mogelijk te maken. In tegenstelling tot bijvoorbeeld waterberging is het daarom niet mogelijk in deze rapportage een zeer gedetailleerde aanpak op te schrijven die voor elke situatie zondermeer toepasbaar is. Deze rapportage beschrijft dan ook alleen de hoofdlijnen en geeft aandachtspunten aan voor het te doorlopen proces. Per natte natuurparel zal het een en ander nog juridisch uitgewerkt moeten worden op basis van de modellen en handvatten die hier gegeven worden. De juridische werkgroep heeft de vergoedingssystematiek van DLV Groen en Ruimte voor de technische berekening van schade niet nader onderzocht. Naar de mening van de juridische werkgroep vertoont het systeem dat er nu ligt op het eerste gezicht geen leemten of hiaten, maar een inhoudelijke beoordeling van de berekeningssystematiek en/of normbedragen vergt specialistische kennis en is niet ter beoordeling van de juridische werkgroep. Het vergoedingensysteem is op dit moment nog niet volledig en dient nog verder uitgewerkt te worden.
1.3 Status van dit rapport Deze rapportage geeft op hoofdlijnen aan welke aanpak en procedures gevolgd moeten worden om natte natuurparels hydrologisch te herstellen. Dit rapport bevat dus geen concrete regelingen, zoals die bijvoorbeeld voor waterberging zijn gemaakt. De reden hiervoor is dat voor het verwezenlijken van natte natuurparels zeer uiteenlopende maatregelen nodig kunnen zijn. De besluiten die hiervoor genomen moeten worden kunnen variëren van een keurontheffing, een peilbesluit tot een besluit aanleg/verbetering waterstaatswerk. Daarnaast is dit rapport niet door derden getoetst. Op zichzelf is dit rapport geen beleidsdocument dat als zodanig moet worden vastgesteld. De bestuurlijke besluitvorming beperkt zich tot het afspreken van de hier beschreven gezamenlijke lijn. De vergoedingssystematiek moet echter wel door ieder waterschap afzonderlijk worden vastgesteld. Per waterschap zal per project nader bekeken moeten worden welke besluiten genomen moeten worden om de maatregelen te kunnen realiseren.
1.4 Leeswijzer In hoofdstuk 2 zijn de belangrijkste conclusies uit de eerste analyse samengevat. In hoofdstuk 3 zijn de relevante beleidsuitgangspunten ten aanzien van natte natuurparels op een rij gezet. Hoofdstuk 4 gaat in op de soorten schade die aan de orde zijn en de voorwaarden die het Europees recht stelt aan schadevergoeding. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op het juridisch instrumentarium door te schetsen in welke fasen van een herstelproject, welke besluiten genomen moeten worden, als inleiding op de
-29-
Bijlage II
Juridische leidraad ontwikkeling natte natuur
modelovereenkomst. De modelovereenkomst zelf is met een toelichting opgenomen in de bijlagen. In hoofdstuk 6 zijn de conclusies en aanbevelingen opgenomen.
-30-
Bijlage II
Juridische leidraad ontwikkeling natte natuur
2 Korte samenvatting van de eerste analyse Voorafgaande aan dit rapport is een eerste analyse van de aanpak van het hydrologisch herstel van natte natuurparels uitgevoerd. Het doel van die eerste analyse was “(…) om de juridische mogelijkheden van een generiek systeem van blauwe diensten voor de uitstralingsgebieden rondom de natte natuurparels in beeld te brengen, alsmede de bijbehorende vergoedingensystematiek” (zie blz. 4, Uitstraling natte natuur(parels) en blauwe diensten d.d. 20 januari 2006, DLV Groen en Ruimte). Uit deze eerste analyse is een globale aanpak naar voren gekomen in technisch inhoudelijke zin en in juridische zin. Gelet op de onderzoeksvraag op basis waarvan de eerste analyse is uitgevoerd is toen alleen gekeken naar de uitstralingsgebieden van de natte natuurparels, niet naar het natuurgebied zelf. Bovendien beperkte de vraag zich tot de mogelijkheden van de inzet van blauwe diensten in de uitstralingsgebieden. De conclusie was dat blauwe diensten niet toepasbaar zijn. Gelet op de beperkte onderzoeksvraag werd alleen op hoofdlijnen geschetst hoe het dan wel moet. De rapportage van DLV Groen en Ruimte (Uitstraling natte natuur(parels) en blauwe diensten d.d. 20 januari 2006) is begin 2006 in het ORLG besproken. Daar is de wens geuit om nadere uitwerking aan de alternatieven te geven in de vorm van een juridisch instrumentarium.
2.1 Belangrijkste conclusies eerste analyse Om op een rechtmatige manier vernattende maatregelen te kunnen doorvoeren zijn altijd formele overheidsbesluiten nodig in de natte natuurparel. In het uitstralingsgebied worden verder geen maatregelen genomen. Dit betekent dat ongewenste uitstralingseffecten niet meer zijn dan schade die veroorzaakt wordt door maatregelen genomen binnen de natte natuurparel. De hoofdconclusie uit het DLV rapport is dan ook dat de inzet van een blauwe dienst in de uitstralingsgebieden rondom de natte natuurparels geen optie is. Dit betekent echter niet dat de verdere planuitwerking niet in goed overleg met de betrokken burgers en bedrijven kan plaatsvinden zoals in het akkoord van Cork bedoeld was. Wat volgens het DLV rapport wel perspectief zou bieden zijn privaatrechtelijke overeenkomsten met agrariërs over het vergoeden van vernattingsschade rond natte natuur(parels). Al in de planfase kunnen technische maatregelen om de uitstralingseffecten zo veel mogelijk voorkomen worden onderzocht en in het ontwerpplan worden meegenomen. Afspraken over schadevergoeding kunnen in een overeenkomst worden vastgelegd. Een dergelijke overeenkomst biedt de meeste perspectieven als deze in de beginfase wordt afgesloten. Op dat moment is er de vrijheid om in onderling overleg tot een voor alle partijen acceptabele oplossing te komen. Bieden compenserende maatregelen geen of niet voldoende perspectief dan zal het draagvlak voor een overeenkomst moeten worden besproken en kan men ook de afweging maken tussen een eenmalige afkoop vooraf of vergoeding(en) achteraf op basis van een vooraf afgesproken schadevergoedingsregeling. In dit rapport van de juridische werkgroep wordt nader onderzocht en uitwerkt in hoeverre de perspectieven die in het DLV rapport zijn aangestipt, daadwerkelijk toepasbaar zijn. Op basis van de eerste analyse is door DLV Groen en Ruimte een concept vergoedingssystematiek uitgewerkt. Deze concept vergoedingensystematiek is gebaseerd op de landelijk geaccepteerde HELPtabellen en gaat uit van de meest voorkomende (verwachte) combinaties van grondwaterstandverandering, grondsoorten en gewassen in de uitstralingsgebieden. Deze vergoedingssystematiek ziet alleen op schade voor de landbouw. De juridische werkgroep gaat ervan uit dat er geen vernattingsmaatregelen zullen worden genomen die nadelige effecten hebben voor woningen en ander gebouwen. Vernatting van gebouwen kan immers niet worden afgedaan met een jaarlijkse schadevergoeding. Indien vernatting van gebouwen voorzien wordt zullen ofwel technische maatregelen genomen moeten worden om de gebouwen afdoende te beschermen, ofwel er moeten ter plaatse minder ingrijpende vernattingsmaatregelen genomen worden.
-31-
Bijlage II
Juridische leidraad ontwikkeling natte natuur
3 Relevante beleidsachtergronden Algemene uitgangspunten De term ‘natte natuurparel’ is geïntroduceerd in het Streekplan Noord-Brabant 2002 (paragraaf 3.1.2 streekplan). In het streekplan wordt tevens op hoofdlijnen aangegeven wat het nagestreefde doel is, namelijk hydrologische bescherming van deze ‘bijzonder gevoelige natuurgebieden’ tegen ongewenste ruimtelijke ingrepen. De aanwijzing van gebieden als ‘natte natuurparel’ met als uitgangspunt het tegengaan van verdere verdroging en het streven naar hydrologisch herstel is verder uitgewerkt in de Partiële herziening Waterhuishoudingsplan 2003-2006 (WHP2+). Het is echter niet zo dat deze gebieden niet eerder al in beeld waren als ‘bijzonder gevoelige natuurgebieden’. Bovendien was het bijbehorende beleid ook niet nieuw. Al in het eerste en tweede Provinciale Waterhuishoudingsplan waren de gebieden die nu natte natuurparel heten, opgenomen onder de functie ‘water voor de landnatuur’ met een tweesporig herstelbeleid dat enerzijds gericht is op het handhaven van een standstill en anderzijds gericht is op hydrologisch herstel. In het Streekplan 2002 en het WHP2+ worden de natte natuurparels echter als aparte categorie gebieden benoemd en wordt het beleid ten aanzien van het hydrologisch herstel concreter gemaakt dan voorheen. Hydrologisch beleid Het hydrologische beleid uit het WHP2+ ten aanzien van natte natuurparels kent twee sporen, namelijk enerzijds de natte natuurparels beschermen tegen verdere verdroging en anderzijds door herstelmaatregelen de verdroging opheffen. Het standstill beleid wordt hier voor de volledigheid kort toegelicht omdat dit van belang is voor de bescherming van de natte natuurparels tegen verdroging. Het standstill beleid heeft echter geen directe relatie met het streven naar hydrologisch herstel dat voor dit rapport relevant is. Spoor 1: standstill beleid In het WHP2+ wordt het standstill-beleid verder uitgewerkt. Dit gebeurt door van de waterbeheerders (provincie en waterschappen) het toepassen van een strikt beschermingsbeleid te vragen in een zone van gemiddeld 500 meter rondom natte natuurparels. De afstand 500 meter volgt ook uit het WHP2+. De provincie heeft de 500 meterbeschermingszone vanwege hun rol als grondwaterbeheerder verwerkt in de Verordening waterhuishouding Noord-Brabant 2005. De waterschappen Brabantse Delta en De Dommel hebben dezelfde grenzen in hun keuren verankerd. Waterschap Aa en Maas is de keuraanpassing aan het voorbereiden. In de reconstructie- en gebiedsplannen zijn de begrenzingen zoals deze in de Verordening waterhuishouding Noord-Brabant 2005 zijn begrensd zonder wijzigingen overgenomen. Het gaat om een rechtstreeks doorwerkend onderdeel van de reconstructieplannen. Dit betekent in de praktijk dat de natte natuurparels én de 500 meterzones, conform de provinciale verordening, in de reconstructieplannen zijn opgenomen met een aanlegvergunningenstelsel en dat deze vervolgens verplicht in de bestemmingsplannen moet worden opgenomen (op basis van art. 27 reconstructiewet). Voor de gebiedsplannen geldt geen rechtstreekse planologische doorwerking, maar geldt wel dat het vastgestelde gebiedsplan de status heeft die een streekplanuitwerking ook heeft (met andere woorden: vastgesteld provinciaal ruimtelijk beleid). Dit alles betreft echter alleen het standstill-beleid. Spoor 2: hydrologisch herstel Voor het hydrologisch herstel geldt dat het WHP2+ bepaalt dat er sprake is van een resultaatsverplichting. In de natte natuurparels moeten door herstelmaatregelen specifieke natuurdoelen gehaald worden. De natuurdoelen die gehaald moeten worden in de natte natuurparels zijn vastgelegd in de natuurdoeltypen in de provinciale natuurgebiedsplannen. Daarnaast heeft Provinciale Staten de kaders vastgesteld voor GGOR op grond van artikel 3.6.1 van de Verordening waterhuishouding Noord-Brabant 2005. Het waterschap stelt vervolgens het GGOR (Gewenst Grond- en Oppervlaktewater Regime) vast, uiterlijk in 2010 (art. 3.6.2 lid 1 Verordening waterhuishouding Noord-Brabant 2005). Het herstel van de natte natuurparels neemt daarbij een prominente rol in.
-32-
Bijlage II
Juridische leidraad ontwikkeling natte natuur
Planologisch beleid Voor wat betreft het standstillbeleid is in de reconstructieplannen duidelijk omschreven wat er minimaal moet gebeuren in bestemmingsplannen. Voor het hydrologisch herstel is dit nog niet duidelijk omschreven en zal bij de uitwerking naar bestemmingsplannen gekeken moeten worden of het planologisch regime dat er al is voor het standstill beleid nog verder verruimd moet worden (dat kan zowel in ruimtelijke zin door grotere beschermingszones in te stellen als in juridische zin door extra planvoorschriften in te stellen). De uiteindelijke afweging of dit past binnen een goede ruimtelijke ordening ligt bij de desbetreffende gemeente. Wat betreft het ontwikkelingsbeleid ten behoeve van het hydrologisch herstel geldt dat het streekplan daar geen concrete uitspraken over doet. Dat is op zich ook wel logisch, omdat dit niet op dat schaalniveau te doen is en bovendien destijds niet duidelijk was wat er precies gebeuren moest. Het streekplan zegt in paragraaf 3.1.2 hierover dat “in de reconstructie- en gebiedsplannen (…) wordt via de methodiek waterdoelen bekeken welke maatregelen nodig zijn om de gewenste doelstellingen voor de natuurwaarden te realiseren. Het planologisch regime zal telkens maatwerk moeten zijn en zich mede moeten richten op bescherming en herstel (verdrogingsbestrijding) van de waterafhankelijke natuur. (…) In de tussentijd zal via de watertoets bekeken worden of ruimtelijke plannen en projecten aanvaardbaar zijn vanuit dit oogpunt.” (blz. 51 Streekplan Noord-Brabant 2002, partiële herziening 3 december 2004) Beleid ten aanzien van de aanpak van het hydrologisch herstel Het beleid ten aanzien van het hydrologisch herstel staat goed omschreven in de vastgestelde kaders GGOR van de provincie. "In de reconstructieplannen is uitgegaan van de zogenaamde overeenkomst van Cork. Dit akkoord gaat uit van het herstellen van de natte natuurparels met maatregelen in het natuurgebied tot aan de rand met omliggend landbouwgebied. Natte natuurparels zijn in het Streekplan, Koepelplan en de partiële herziening van het Provinciale Waterhuishoudingsplan opgenomen als natuurgebieden met bijzondere natuurwaarden en afhankelijk van hydrologische omstandigheden. In de eerste planperiode van de reconstructie worden in ongeveer 50 % van het areaal van de natte natuurparels vernattingsmaatregelen tot aan de rand van de natuurparels genomen. Hierbij worden in het aangrenzende landbouwgebied geen vernattingsmaatregelen genomen. In het landbouwgebied grenzend aan een natte natuurparel zal de grondwaterstand mogelijk stijgen. Voor de overige natte natuurparels geldt eenzelfde aanpak, maar dan in de tweede planperiode." (…) "Voor de natte natuurparels geldt dat maatregelen tot de rand van het natuurgebied uitgevoerd worden. Door deze maatregelen kunnen uitstralingseffecten ontstaan naar de omliggende functies. De definitieve omvang van de uitstralingszones worden door de waterschappen nog nader bepaald in gebiedsgerichte uitwerkingen. Het verhogen van de grondwaterstand in omliggend landbouwgebied door vernattingsmaatregelen in natuurgebieden kan nadelig zijn voor de bedrijfsvoering en bestaande bebouwing, maar dat is niet per definitie het geval. Er kan ook sprake zijn van een verbetering van de landbouwkundige omstandigheden door de afname van droogteschade. Daar waar daadwerkelijk sprake is van beperking van gebruiksmogelijkheden wordt in overleg met betrokken gezocht naar een oplossing. Dit kan in de vorm van technische compensatie, financiële compensatie, maar ook compensatie in de vorm van grond." In de bestuursovereenkomst tussen provincie en waterschappen is bovendien opgenomen dat: “Maatregelen die binnen de EHS alsmede in de omgeving daarvan nadelige gevolgen zullen hebben voor burgers en bedrijven, zullen niet in uitvoering worden genomen zonder de in redelijkheid te vorderen medewerking van de betrokken grondeigenaren en grondgebruikers”. Daarnaast is opgenomen dat: “de waterschappen waar nodig en wenselijk overeenkomsten naar burgerlijk recht sluiten met agrarische ondernemers die bereid en in staat zijn om een vorm van dagelijks beheer van de bij hen in eigendom of gebruik zijnde gronden te realiseren die congruent zijn met de doelstellingen van de EHS” (zie artikel 13 lid 3 en 4 van de bestuursovereenkomst tussen de provincie en de waterschappen 2004). Relevant natuurbeleid De natuurdoelen die gehaald moeten worden in de natte natuurparels zijn vastgelegd in de natuurdoeltypen op basis van de provinciale natuurgebiedsplannen. Op basis van deze natuurdoeltypen wordt bepaald in welke mate vernatting nodig is en dus ook welke maatregelen genomen moeten worden en waar in de natte natuurparel. Daarnaast is van belang dat de natte natuurparels onderdeel zijn van de landelijke EHS. Dit betekent dat het aankoop en subsidiebeleid van het Rijk ten behoeve van de realisatie van de EHS in 2020 van toepassing is.
-33-
Bijlage II
Juridische leidraad ontwikkeling natte natuur
4 Schadevergoeding
4.1 Soorten schade Bij hydrologisch herstel van natte natuurparels kunnen verschillende soorten schade optreden zoals: • Inkomensschade: schade als gevolg van gederfde inkomsten door vernatting. • Planschade: schade (waardedaling van gronden en onroerende zaken) die enkel en alleen veroorzaakt wordt door de vaststelling van een (ruimtelijk) plan. In dit geval zal het dan gaan om de aanwijzing van natte natuurparels in reconstructieplannen en/of bestemmingsplannen. Deze schade wordt afgedaan via het ruimtelijk spoor. • Vermogenschade: schade bestaande uit waardedaling van gronden en onroerende zaken die een gevolg is van het uitvoeren van de vernatting. Voor zover er sprake is van inkomensschade die voor rekening van het waterschap komt, geldt daarvoor de vergoedingensystematiek en het instrumentarium dat in dit rapport is omschreven. Hierbij moet worden opgemerkt dat de vergoeding die daarvoor wordt uitgekeerd door het ontvangende agrarisch bedrijf moet worden opgegeven als inkomsten aan de inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting. Dit hangt echter ondermeer af van de bedrijfsspecifieke situatie. Voor andere ontvangers van een vergoeding geldt dat de fiscale consequenties niet zonder meer zijn aan te geven (zie de ledenbrief van de Unie van Waterschappen d.d. 31 mei 2006 inzake blauwe diensten). Voor zover de schade het gevolg is van een wijziging van het planologisch regime is er sprake van planschade. Het waterschap zal vorderingen tot vergoeding van planschade doorsturen naar de provincie (reconstructieplan) c.q. gemeenten (bestemmingsplan/gebiedsplan) en deze niet in behandeling nemen. De provincie Noord-Brabant en de Brabantse gemeenten hebben hierover met elkaar medio 2005 een bestuursovereenkomst gesloten waarin zij onderling een sluitende regeling hebben afgesproken ter zake van de afhandelingprocedure tot vergoeding van planschade door provincie c.q. gemeente. Het bepalen van vermogenschade is erg situatiespecifiek en specialistisch werk. Dit betekent dat in de praktijk de vermogenschade op enig moment getaxeerd moet worden door een deskundige. Hierbij moet wel rekening gehouden worden met het feit dat de vermogenschade geen planschade of inkomensschadecomponenten bevat, omdat daarvoor andere regelingen gelden. Bij het laten uitvoeren van de taxatie is het van belang dat de taxateur met een concrete opdracht op pad wordt gestuurd. Het gaat er niet om dat het verschil van waarde tussen een perceel naast een natte natuurparel en een perceel elders bepaald wordt, maar nadrukkelijk om het bepalen van de waardedaling enkel en alleen door het nemen van vernattende maatregelen. De taxateur zal bij het bepalen van de vermogensschade dan ook met een aantal zaken rekening moeten houden: • Planschade en inkomensschade maken geen deel uit van de vermogenschade. Daarvoor zijn immers aparte regelingen. • Er moet rekening gehouden worden met de ernst (aard en omvang) van de vernattingseffecten. • Er moet rekening gehouden worden met de mate van voorzienbaarheid. Dat er maatregelen genomen gaan worden in de natte natuurparels met een mogelijke uitstraling is immers al langer bekend. • Er moet rekening gehouden worden met het gegeven dat er situaties zijn waar het (toekomstig) gebruik van gronden al om andere redenen beperkt is, bijvoorbeeld op grond van beperkingen in het bestemmingsplan. In de overeenkomst die wordt aangegaan met perceeleigenaren voor de afkoop van inkomensschade, wordt tevens het door taxatie bepaalde bedrag opgenomen voor vermogensschade. Mede om belastingtechnische redenen worden inkomens- en vermogensschade apart genoemd in de overeenkomst.
4.2 Staatssteun Bij het verlenen van vergoedingen door een overheid aan bedrijven geldt dat zulke regelingen moeten voldoen aan de Europese regels ten aanzien van staatssteun. Staatssteun kan vele vormen aannemen (het hoeft dus niet per definitie om geldbedragen te gaan) en de regels zijn streng. Het Europese Hof van Justitie
-34-
Bijlage II
Juridische leidraad ontwikkeling natte natuur
heeft in het verleden uitgesproken dat vergoedingen van schade die veroorzaakt wordt door overheidsoptreden fundamenteel anders zijn dan steunmaatregelen. Het moet dan wel gaan om vergoedingen waartoe de overheid rechtens verplicht kan worden. Een schadevergoeding die verder reikt dan uit het geldende recht of jurisprudentie voortvloeit, wordt in feite onverplicht verleend en geldt daarmee als een voordeel of overcompensatie. Indien onevenredige schade conform de nadeelcompensatiepraktijk wordt uitgekeerd is er in ieder geval geen sprake van een begunstiging en dus niet van staatsteun. Als de schadevergoeding op grond van de overeenkomst ruimer is zonder dat daartegenover een tegenprestatie van het bedrijf staat, kan de vergoeding wel als staatsteun worden aangemerkt. Bij schadevergoeding dient er dus op gelet te worden dat er geen overcompensatie plaatsvindt. Het is duidelijk dat het niet geoorloofd is om naast een vergoeding voor het geleden nadeel ook nog een bedrag af te spreken als stimulans of bonus, zonder dat daar een tegenprestatie tegenover staat. Voor zover er geen sprake is van overcompensatie bestaat er ook geen aanmeldingsplicht. Bij de verdere uitwerking van de vergoedingssystematiek dient er op gelet te worden dat er geen sprake is van overcompensatie. Zodra vergoedingen als ongeoorloofde staatssteun worden aangemerkt door de Europese Commissie, moet het waterschap de uitgekeerde bedragen terugvorderen bij de ontvangers, zonder dat het waterschap daar iets aan kan doen of dat kan compenseren. Omdat bij een schadevergoedingsregeling op basis van een overeenkomst het risico van ongeoorloofde staatsteun niet geheel uit te sluiten is, dient in de overeenkomsten een voorbehoud gemaakt te worden voor het geval er strijdigheid met de regeling voor staatsteun wordt geconstateerd.
-35-
Bijlage II
Juridische leidraad ontwikkeling natte natuur
5 Het juridisch instrumentarium Het juridisch instrumentarium bestaat in beginsel uit een modelovereenkomst en een verordening nadeelcompensatie. Alvorens deze instrumenten nader toe te lichten zal eerst het besluitvormingsproces voor het nemen van maatregelen in een natte natuurparel worden geschetst. Dit geeft inzicht in de rol van de verschillende instrumenten en het moment waarop deze kunnen worden ingezet. Hierbij wordt opgemerkt dat dit besluitvormingsproces per natuurparel kan verschillen, afhankelijk van de te nemen maatregelen. Het gaat dus om een globale weergave van het besluitvormingsproces.
5.1 Globale weergave besluitvormingsproces Alvorens maatregelen worden genomen om een natte natuurparel hydrologisch te herstellen zullen in de meeste gevallen eerst de daartoe vereiste publiekrechtelijke besluiten genomen moeten worden. In sommige situaties zal volstaan kunnen worden met feitelijke maatregelen, maar gelet op inspraak en rechtsbescherming verdient het de voorkeur de maatregelen een grondslag te geven in een publiekrechtelijk besluit. Voor een juiste besluitvorming zullen de fasen zoals hieronder weergegeven doorlopen (moeten) worden. De fasen worden globaal beschreven, omdat de concrete invulling daarvan per gebied en per waterschap kan variëren. In Bijlage 1 is in een schema opgenomen met een detail toelichting waarin deze stappen grafisch zijn weergegeven. In de onderstaande tekst wordt steeds naar het schema in de bijlagen verwezen. Fase 0: Vertrekpunt (stap 1 uit het schema) Voordat er maatregelen genomen kunnen worden in de natte natuurparel, moet eerst gecontroleerd worden of deze maatregelen voldoende basis hebben in het reconstructieplan (planologische doorwerking). Is dit niet geval, of is er geen sprake van een reconstructieplan maar een gebiedsplan, dan moet bekeken worden of het bestemmingsplan voldoende basis biedt voor het uitvoeren van de vernattende maatregelen. Indien er onvoldoende planologische basis is, moet een bestemmingsplanwijziging of een artikel 19 procedure in gang gezet worden. In het onderstaande schema is ervan uitgegaan dat alle gronden in de natte natuurparel verworven zijn als de vernattingsmaatregelen genomen worden.1 Indien er gronden binnen de natte natuurparel niet zijn verworven, dient zich de bestuurlijke keuze aan hoe daarmee omgegaan moet worden. Zolang gronden niet verworven zijn, kunnen op die gronden geen vernattende maatregelen uitgevoerd worden. Het gevolg is dat niet meteen alle vernattende maatregelen in de natte natuurparel genomen kunnen worden, maar dat een deel van de maatregelen slechts op termijn genomen kunnen worden. Om te voorkomen dat er langlopende schadeafspraken gemaakt moeten worden voor percelen die alsnog binnen afzienbare tijd verworven gaan worden, moet voorkomen worden dat er uitstraling plaatsvindt. In bijzondere gevallen kan ervoor gekozen worden om door middel van tijdelijke technisch compenserende maatregelen, zoveel mogelijk de gewenste vernatting te realiseren. Het is echter niet de bedoeling om vernattingsschade privaatrechtelijk af te kopen voor nog te verwerven percelen IN de natte natuurparel (maar alleen buiten de natte natuurparel). Fase 1: Voorbereidingsfase (stappen 2 t/m 4 uit het schema) Er wordt een inrichtingsplan door het waterschap voorbereid waarin de te nemen maatregelen ten behoeve van het hydrologisch herstel worden geïnventariseerd en beschreven. Afhankelijk van de situatie kan het maatregelenpakket uit diverse maatregelen bestaan, waarvoor verschillende soorten besluiten genomen moeten worden of waarvoor een vergunning van andere overheden noodzakelijk is. Mogelijke maatregelen die in het kader van herstelmaatregelen genomen kunnen worden zijn: het aanpassen van het peilregime (peilbeheerste gebieden), dempen van sloten, veranderen van stuwen, afgraven maaiveld enzovoorts. In een juridische paragraaf worden de daarvoor vereiste besluiten opgesomd. Indien het een complex van besluiten betreft die gezamenlijk tot vernatting leiden, verdient het met het oog op de rechtsbescherming de voorkeur om één besluit tot verbetering of aanleg van een waterstaatswerk te nemen (indien mogelijk). De voorbereidingsfase wordt afgerond met een ontwerp-inrichtingsplan. In ieder geval komen de volgende zaken aan bod in het ontwerp-inrichtingsplan: • Een verdieping in een technisch plan, waarin de maatregelen en hun effecten worden uitgewerkt. • De verwachte uitstralingseffecten en oplossingen. Dat kan door een schadevergoeding aan te bieden, maar vaak kunnen door technische maatregelen in het uitstralingsgebied de nadelige gevolgen 1
Onder verwerven wordt hier verstaan dat deze gronden beschikbaar zijn voor natuurontwikkelingen en niet langer in agrarisch of ander gebruik zijn. In de meeste gevallen zal de grond aangekocht zijn, maar er kan ook sprake zijn van een beheersovereenkomst voor de EHS op basis van regelingen van het ministerie van LNV.
-36-
Bijlage II
• •
Juridische leidraad ontwikkeling natte natuur
opgevangen worden. Een voorbeeld van een dergelijk maatregel kan zijn het aanbrengen van extra drainage onder landpercelen. Eventuele compenserende maatregelen in de uitstralingsgebieden die in principe zijn overeengekomen, worden bij de verdere planuitwerking meegenomen. Het spreekt voor zich dat te zijner tijd voor het uitvoeren van deze technisch compenserende maatregelen op grond die in eigendom is van derden, de toestemming van de grondeigenaar nodig is. In een juridische paragraaf worden de noodzakelijke publiekrechtelijke besluiten genoemd die genomen moeten worden, de te volgen (inspraak)procedure, de doorlooptijd totale procedure enzovoorts. De uitgevoerde onderzoeken ten behoeve van de Natuurbeschermingswet en Flora en Faunawet.
In deze fase is het belangrijk om draagvlak in het gebied te krijgen. Er vindt overleg plaats met gemeenten, koepelorganisaties en de ingelanden. Het overleg met de betrokkenen zal in een zo vroeg mogelijk moment gestart worden en de resultaten worden meegenomen in het op te stellen inrichtingsplan. Ook wordt gestart met overleg over compenserende maatregelen en eventuele schadevergoedingen buiten de natte natuurparel. Het is belangrijk om van het bestuur een zekere onderhandelingsruimte te krijgen. Per waterschap kan dit op een andere wijze in de interne procedures geborgd zijn (mandaat, voorbereidingskrediet, etc.). Fase 2: ontwerpinrichtingsplan en ontwerpbesluiten. (stappen: 5 t/m 7 uit het schema) Dit is de ontwerpfase. In deze fase wordt het ontwerpinrichtingsplan door het DB vastgesteld en start de inspraakprocedure. Als bij de voorbereiding blijkt dat er onvoldoende draagvlak in de streek is voor het project, is dit het eerste moment waarop het bestuur kan besluiten het project wel of niet door te zetten door het ontwerpinrichtingsplan in de inspraak te brengen. Ook de inspraakreacties kunnen nog aanleiding geven tot een bestuurlijk besluit om het project niet of sterk aangepast door te zetten. Parallel aan de fase van vaststelling en ter inzage legging van het ontwerpinrichtingsplan worden de procedures voor de overige primaire besluiten zoals het verlenen van keurontheffingen, aanpassen peilbesluit, ingezet volgens de procedures die voor die besluiten gelden. De status van het ontwerpinrichtingsplan kan per gebied en per waterschap verschillen. Soms zal het als een meer technisch plan ter onderbouwing van de nadere formele besluiten worden gezien. In andere gevallen maakt het onderdeel uit van een besluit tot verbetering of aanleg waterstaatswerken. In veel gevallen is het praktisch om de procedures van inrichtingsplan en formele besluiten gelijk op te laten lopen. Men kan er echter ook voor kiezen om eerst het inrichtingsplan definitief vast te stellen en dan pas de formele besluiten in procedure te brengen. De besluitvorming gaat volgens de regels van de Algemene wet bestuursrecht en de inspraakverordening. Voordat het waterschap zijn besluiten neemt die nodig zijn om het gebied daadwerkelijk te gaan vernatten, moet de ontwikkeling van de natte natuurparel mogelijk zijn op grond van het bestemmingsplan. Dit zou ertoe kunnen leiden dat voor deze gebieden een bestemmingsplanwijziging nodig is. De afspraken over schadevergoeding voor percelen buiten de natte natuurparel dienen in deze fase, vóór de vaststelling van het definitieve inrichtingsplan zo veel mogelijk in overeenkomsten vastgelegd te worden. De overeenkomst is pas geldend nadat het plan definitief en onherroepelijk is. Dit wil zeggen dat de te nemen maatregelen door het dagelijks dan wel het algemeen bestuur zijn vastgesteld en geen bezwaar of beroep (meer) mogelijk is. Technisch compenserende maatregelen maken onderdeel uit van het te realiseren maatregelenpakket en worden daarom integraal opgenomen in het ontwerpinrichtingsplan. Hierbij wordt opgemerkt dat deze werkwijze al gebruikelijk is bij de waterschappen. Fase 3: Vaststelling van het definitieve inrichtingsplan en de formele besluiten door het bestuur (stappen 8 t/m 10 uit het schema) In deze fase wordt het definitieve inrichtingsplan door het bestuur conform de Algemene wet bestuursrecht vastgesteld en wordt overgegaan op de uitvoering ervan. • Na vaststelling van het definitieve inrichtingsplan door het bestuur en het doorlopen van de primaire besluiten volgen afzonderlijke secundaire vergunningen en ontheffingen. • Start van de uitvoeringsfase is mede afhankelijk van nog lopende bezwaar- en/of beroepsprocedures. De maatregelen zoals beschreven in het definitieve inrichtingsplan worden tijdens deze fase gerealiseerd. Met betrekking tot eventuele schade en privaatrechtelijke overeenkomsten het volgende: De in de voorafgaande fases gesloten privaatrechtelijke overeenkomsten treden in werking en eventuele overige schadeclaims worden afgehandeld in het kader van de nadeelcompensatieverordening.
-37-
Bijlage II
Juridische leidraad ontwikkeling natte natuur
5. 2 Instrumenten 5.2.1 Nadeelcompensatie Algemeen De overheid neemt besluiten en verricht handelingen ter uitvoering van deze besluiten. Uitgangspunt is dat deze handelingen en besluiten gericht zijn op het algemeen belang. Ondanks dat er sprake is van rechtmatige besluiten en handelingen ondervinden burgers hier soms nadeel (hierna te noemen schade) van. In principe draagt iedere burger (waaronder bedrijven) zelf de gevolgen van rechtmatig overheidshandelen. Echter er zijn situaties waarin de schade die een burger ondervindt niet meer in verhouding staat tot het doel waartoe het overheidsbesluit is genomen. Wanneer er sprake is van een dergelijke situatie komen we op het terrein van de nadeelcompensatie. Nadeelcompensatie houdt in het vergoeden van schade (nadeel) dat ontstaat als gevolg van een rechtmatig overheidsbesluit. De verplichting van de overheid om dergelijke schade te vergoeden is gebaseerd op artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In artikel 3:4 Awb is bepaald dat de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Dit wordt het evenredigheidsbeginsel genoemd. Dit beginsel betekent dat nadeelcompensatie alleen de onevenredige schade vergoedt. Schade die behoort tot het normaal maatschappelijk (bedrijfs)risico valt niet onder nadeelcompensatie en wordt op grond van artikel 3:4 Awb niet vergoed. Burgers kunnen voor deze schade bij het waterschap een verzoek om nadeelcompensatie indienen. De schade moet vanzelfsprekend door de verzoeker zelf worden aangetoond. Dit verzoek kan altijd ingediend worden onafhankelijk van het feit of er in het voortraject van de besluitvorming een privaatrechtelijke overeenkomst is gesloten over vergoeding van schade. Vanzelfsprekend wordt bij de behandeling van de aanvraag om nadeelcompensatie rekening gehouden met op ander wijze verstrekte vergoedingen. Het verzoek om nadeelcompensatie wordt behandeld volgens de regels van de nadeelcompensatieverordening van het waterschap. Deze verordening is een algemene procedureverordening die aangeeft hoe het waterschap een aanvraag om nadeelcompensatie behandeld. De nadeelcompensatieverordening die door de Brabantse waterschappen gehanteerd wordt is gebaseerd op een model van de Unie. Gezien recente jurisprudentie is deze verordening aan vernieuwing toe. De vraag is nu of het zinvol is een nadeelcompensatieverordening te maken die alleen bedoeld is voor verzoeken in het kader van de ontwikkeling van een natte natuurparel. De werkgroep is tot de conclusie gekomen dat het maken van weer een nieuwe verordening zeker niet de voorkeur heeft gezien de wens van de overheid tot deregulering. Zoals eerder vermeld is de algemene nadeelcompensatieverordening van de waterschappen aan vernieuwing toe. De werkgroep is van mening dat dit een goed moment is om de nadeelcompensatieverordening van het waterschap zodanig aan te passen dat deze te gebruiken is voor alle aanvragen om nadeelcompensatie, inclusief natte natuurparels en eventueel ook waterberging. (De werkgroep realiseert zich dat dit moet worden afgestemd met de werkgroep die verantwoordelijk is voor het juridisch instrumentarium waterberging.) Op korte termijn betekent dit mogelijk extra werkzaamheden, maar op de lange termijn is het zeker voordelig om over één nadeelcompensatieverordening te beschikken. Dit voorkomt discussies over welke verordening van toepassing is in een bepaald situatie. Het is ook mogelijk dat bij rechtmatig overheidshandelen overheid en burger gezamenlijk tot overeenstemming komen over de vergoeding van schade en dat vastleggen in een overeenkomst. In dat laatste geval is er sprake van een privaatrechtelijke overeenkomst waarbij het uitgangspunt is dat twee gelijkwaardige partijen tot een afspraak komen. Een dergelijke overeenkomst valt geheel buiten het onderwerp van de nadeelcompensatie en kan juridische complicaties met zich meebrengen. Zo kan de afgesproken schadevergoeding op basis van Europese regelgeving aangemerkt worden als staatssteun in geval de vergoeding meer bedraagt dan alleen compensatie voor onevenredige schade. Het privaatrechtelijk vastleggen van een schadevergoeding kan de burger echter niet het recht ontnemen om alsnog een verzoek te doen om nadeelcompensatie.
-38-
Bijlage II
Juridische leidraad ontwikkeling natte natuur
5.2.2 Privaatrechtelijke overeenkomst Voorafgaande aan het bestuurlijke proces kan zoals gezegd de agrariër op percelen buiten de natte natuurparel op vrijwillige basis een overeenkomst afsluiten met het waterschap waarin de vergoeding van de schade is geregeld. Zoals is afgesproken in de bestuursovereenkomst reconstructie biedt het waterschap de betrokken agrariër deze keuze. De schadevergoedingssystematiek is door DLV Groen en Ruimte nader uitgewerkt in het rapport Uitstraling natte natuur(parels) en blauwe diensten (januari 2006) en in het rapport Vergoedingsnormen voor vernatting van landbouwpercelen (februari 2006). Het spreekt daarbij voor zich dat er bij het maken van dergelijke afspraken altijd rekening gehouden moet worden met wijzigingen van het plan (en dus ook de maatregelen en effecten) als gevolg van de inspraakprocedures die later in het proces hoe dan gevolgd moeten worden. Hoewel de vernattingsschade grotendeels te voorzien zou moeten zijn, kan zich de situatie voordoen dat als gevolg van de vernatting meer schade ontstaat dan was ingeschat. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de monitoring door het waterschap. Deze schade dient achteraf alsnog te worden vergoed. Dat kan door de overeenkomst aan te passen of via de nadeelcompensatieverordening. Het afsluiten van een privaatrechtelijke overeenkomst biedt beide partijen voordelen ten opzichte van het toepassen van de nadeelcompensatieverordening: • Indien er vooraf overeenstemming is bereikt over de schadevergoeding, zal er naar verwachting minder gebruik gemaakt worden van de bezwaar- en beroepsmogelijkheden tijdens de publiekrechtelijke procedures. Merk wel op dat het niet is toegestaan om in de overeenkomst het indienen van zienswijzen, bezwaar of beroep te verhinderen. • Het vooraf afsluiten van een privaatrechtelijke overeenkomst biedt de agrariër meer zekerheid over het snel afdoen van de schade in vergelijking met nadeelcompensatie. De agrariër hoeft geen (lange) procedures te doorlopen zoals bij het behandelen van en verzoek om nadeelcompensatie. De vergoeding kan in principe op twee manieren worden ingevuld: • eenmalige afkoop van het schade vooraf óf • schade jaarlijks vergoeden achteraf op basis van een vooraf overeengekomen schadevergoedingsregeling. In het rapport van de CIW/CUWVO “Handreikingen voor het vergoeden van vernattingsschade” uit 1996 is het uitgangspunt dat de gekapitaliseerde voorzienbare vernattingsschade tevoren wordt afgekocht met de betreffende agrariër. Er wordt vanuit gegaan dat de vernattingsschade voor het grootste deel tevoren is te voorzien en in te schatten. Treedt er toch nog onvoorzienbare schade op dan kunnen deze eventuele schadeclaims achteraf via de daarvoor in aanmerking komende (al dan niet specifieke) wettelijke regelingen worden afgehandeld. Beide vormen van het vergoeden van schade hebben voor- en nadelen. Als men deze afweegt is voor beide partijen eenmalige afkoop het meest aantrekkelijke alternatief. • Het eenmalig afkopen heeft als voordeel voor de ontvanger dat deze in één keer de schade vergoed krijgt en de ontvanger kan met dit bedrag een investering doen. Bij een jaarlijkse vergoeding krijgt de ontvanger daarentegen jaarlijks een relatief laag bedrag. • Het eenmalig afkopen heeft voor het waterschap als voordeel dat de schade in één keer kan worden afgeschreven zodat het geen langdurige nazorg vergt en dus ook geen hoge administratieve lasten met zich meebrengt. Bij een jaarlijkse vergoeding over langere tijd moet ieder jaar voor vele individuele gevallen nagegaan worden wat betaald moet worden met de daarbij behorende administratieve lasten. Het gaat daarbij niet alleen om het uitkeren van de vergoeding op zichzelf, maar de normbedragen voor jaarlijkse vergoeding moeten ook ieder jaar opnieuw geïndexeerd worden. Bovendien hoeft bij een eenmalige afkoop geen ingewikkelde regeling gemaakt te worden om te voorkomen dat een agrariër duurdere gewassen gaat telen dan voorheen gebruikelijk was en daardoor meer vergoeding kan/wil gaan claimen. • Een jaarlijkse vergoeding is alleen zinvol/haalbaar wanneer het een agrarisch bedrijf betreft ter vergoeding van verminderde gewasopbrengst. • Eenmalige afkoop heeft voor het waterschap het voordeel dat dit duidelijkheid geeft over de financiële afwikkeling van de kosten door de betrokken overheden in het kader van de bestuursovereenkomst reconstructie tussen provincie en waterschappen van november 2004. • Ook voordelig voor het waterschap is dat bij eenmalige afkoop geen rekening gehouden hoeft te worden met rechtsopvolgers.
-39-
Bijlage II
•
Juridische leidraad ontwikkeling natte natuur
Eenmalige afkoop sluit beter aan bij het systeem van eenmalige subsidies voor realisatie van de EHS dan jaarlijkse vergoedingen.
Voor de hoogte van de te ontvangen vergoedingen heeft de te maken keuze geen gevolgen in die zin dat de hoogte van de vergoeding gelijkwaardig moet zijn, ongeacht de optie die gekozen wordt. Gelet op jurisprudentie (Hoge Raad d.d. 23 december 1992 inzake Staat/Van Erp (NJO 1993,10)) moet minstens over 25 jaar gekapitaliseerd worden. Voor de realisatieprojecten geldt dat de investeringskosten door de waterschappen over een periode van 30 jaar afgeschreven worden. Dit pleit ervoor om een periode van 25 tot 30 jaar aan te houden voor de kapitalisatie van kosten bij eenmalige afkoop. Voor een jaarlijkse vergoeding geldt dat deze niet eeuwigdurend zal zijn. In geval van een bedrijf (ongeacht of het een agrarisch bedrijf betreft) gaat het erom dat een bedrijf altijd zal moeten anticiperen op ontwikkelingen in de bedrijfsomgeving. De vergoeding van verminderde gewasopbrengsten zal dan ook niet structureel zijn, maar voor een bepaalde tijd ter overbrugging van de periode waarin het bedrijf zich kan aanpassen aan de nieuwe omstandigheden. Aangezien de keuze tussen een eenmalige afkoop of een periodieke vergoeding geen verschil zou mogen geven, betekent dit dat de termijn waarover de jaarlijkse vergoeding uitgekeerd wordt ook 25 tot 30 jaar zal zijn. Voor het bepalen van de hoogte van beide bedragen kan worden uitgegaan van het door DLV Groen en Ruimte ontwikkelde concept vergoedingensysteem, met dien verstande dat bij eenmalige afkoop deze over een periode van 25 tot 30 jaar met een bepaalde rente gekapitaliseerd zal moeten worden. Het is gebruikelijk om een rente van ongeveer 4,5% daarvoor te hanteren. In Bijlage 2 is een model voor een privaatrechtelijke overeenkomst opgenomen uitgaande van een eenmalige vergoeding.
-40-
Bijlage II
Juridische leidraad ontwikkeling natte natuur
6 Conclusies en aanbevelingen 6.1 Conclusies •
•
• • • • • •
Belanghebbenden dienen in een vroeg stadium bij de planvorming betrokken dienen te worden. Op deze wijze kan ook het beste worden geprobeerd om vernattingsproblemen zoveel mogelijk te voorkomen, mogelijke compenserende maatregelen te ontwikkelen dan wel tot slot financiële compensatie van de vernattingsschade volgens de ontwikkelde vergoedingsregeling overeen te komen. Gelet op het voorgaande is een algemeen juridisch kader omschreven. Per natte natuurparel zal een en ander nader moeten uitgewerkt. De wijze waarop vernattingsmaatregelen genomen worden is maatwerk dat onder andere afhankelijk is van te nemen maatregelen. Daarnaast zal per waterschap de vergoedingensystematiek nog moeten worden vastgesteld. Indien er onvoldoende draagvlak is onder de betrokken burgers en bedrijven in en om de natte natuurparel zal het bestuur wellicht een keuze moeten maken of het project toch wordt voortgezet, of dat het project wordt stopgezet, of in sterk gewijzigde vorm wordt voorgezet. Er zijn verschillende soorten schades die zich kunnen voordoen: inkomensschade (verminderde opbrengst van gewassen), vermogensschade (o.a. planschade) en inrichtingsschade (schade als gevolg van de werkzaamheden). De vergoedingensystematiek beperkt zich tot inkomensschade. Om niet het risico te lopen dat een schadevergoeding wordt gezien als inkomenssteun en daarmee in strijd komt met de Europese regels over staatssteun dient uitsluitend de onevenredige schade die niet behoort tot het normaal bedrijfsrisico te worden vergoed. Het is voor beide partijen het meest aantrekkelijk om de vernattingsschade eenmalig af te kopen. Het afsluiten van een privaatrechtelijke overeenkomst is niet absoluut noodzakelijk, omdat degene die schade ondervindt altijd nog een beroep kan doen op de nadeelcompensatieverordening. Voordat schade afgekocht wordt moet eerst bekeken worden in hoeverre schade zo veel mogelijk voorkomen kan worden.
6.2 Aanbevelingen In dit rapport is alleen gekeken naar de juridische aspecten van het hydrologische herstel van natte natuurparels. In het verlengde daarvan zullen echter de technische aspecten op een aantal vlakken nog nader uitgewerkt moeten worden. Daarnaast zijn de hier genoemde aanbevelingen ook relevant bij de uitvoering van concrete projecten. • Er zullen nog een aantal technische uitgangspunten ter bepaling van de schade nog nader uitgewerkt moeten worden om de ontwikkelde vergoedingensystematiek goed toe te kunnen passen. • Er moet verder uitgewerkt worden hoe de monitoring van de vernatting zal gaan plaatsvinden. Dit is noodzakelijk omdat na verloop van een aantal jaren geëvalueerd zal moeten worden of de verwachte effecten ook daadwerkelijk optreden zoals was voorspeld. In de modelovereenkomsten wordt daarom verwezen naar (een nog op te stellen) monitoringsprotocol. • De vergoedingensystematiek die nu voorhanden is (opgesteld door DLV Groen en Ruimte), voorziet alleen in de schadebepaling bij landbouwpercelen. Voor percelen die niet in landbouwkundig gebruik zijn, maar mogelijk wel schade kunnen ondervinden is echter nog geen vergoedingensystematiek en berekeningswijze uitgewerkt. Hiervoor zal alsnog naar een oplossing gezocht moeten worden. • Het bepalen van de hoogte van schadevergoedingen is een zeer specialistische aangelegenheid, waarvoor specialistische kennis noodzakelijk is die niet aanwezig is bij de waterschappen of in de juridische werkgroep. Het is dan ook noodzakelijk om een externe specialist op het gebied van schadetaxatie (b.v. SAOZ) de financiële aspecten zoals b.v. de voorgestelde kapitalisatiefactor op korte termijn te laten toetsen. • De wijze waarop vernattingsmaatregelen genomen worden is maatwerk dat onder andere afhankelijk is van te nemen maatregelen. Dit betekent dat per project er nadrukkelijk aandacht moet zijn voor de juridische aspecten bij het uitwerken van het inrichtingsplan.
-41-
Bijlage II
Juridische leidraad ontwikkeling natte natuur
Bijlage 1a Schema besluitvorming natte natuurparels
1. Vertrekpunt - In het streekplan 2002 en het WHP2+ zijn de natte natuurparels aangewezen. - In het akkoord van Cork zijn afspraken gemaakt over de uitwerking. - Opgenomen in Keur, reconstructie- en gebiedsplannen - Er moet nagegaan worden of de te nemen maatregelen passen in het geldende planologische regime (reconstructieplan of bestemmingsplan). Indien noodzakelijk moet een bestemmingsplanwijziging/artikel 19 procedure worden opgestart.
Fase 1 2. Voorbereiden inrichtingsplan : a. te treffen maatregelen in de natuurparel b. uitgangspunten (gemeten/berekend) c. effecten voor de landbouw en overige effecten binnen het gebied (binnen natuurparel en in uitstralingsgebied) N.B.: het betreft inrichtingsschade, niet planschade) c. compensatie-instrumenten (ruimtelijk, technisch en financieel) d. Juridische paragraaf: (Welke bestuursrechtelijke besluiten worden ingezet of zijn vereist? B.v.: besluit aanleg/verbetering waterstaatswerk, peilbesluit, of aanlegvergunning etc.)
3a. overleg met; - gemeenten - koepelorganisaties
3b. overleg met: - ingelanden - streek
4. Start onderhandeling omtrent overeenkomst compensatiemaatregelen en schadevergoedingsregeling (vooraf/achteraf)
-42-
Bijlage II
Juridische leidraad ontwikkeling natte natuur
Fase 2 5. Ontwerpbesluit inrichting natte natuurparel. Dit is het resultaat van de voorgaande fase en dient als onderbouwing voor de formele besluiten tot inrichting van de natuurparel: (aanleg/verbetering waterstaatswerk, peilbesluit, keurontheffing, aanlegvergunning, etc.). Start van de inspraakprocedure AWB tegen de formele besluiten.
6. Sluiten van overeenkomsten schadevergoeding (eenmalige afkoop vooraf of jaarlijks achteraf op basis van schadevergoedingsregeling) en vastleggen van afspraken over andere compenserende maatregelen.
7. Vaststelling definitieve inrichtingsplan natte natuurparel en formele besluiten. Start rechtsbescherming tegen formele besluiten.
Fase 3
8. Inrichtingsmaatregelen tevens uitvoering van compenserende maatregelen.
9. Afkoop schade vooraf ineens op basis van overeenkomst (referentie is normaal landbouwkundig gebruik ttv inzage reconstructieplan)
10. Behandeling verzoek schadeverzoeken o.b.v.: - verordening nadeelcompensatie - door waterschap gesloten privaatrechtelijke overeenkomst voor schadevergoeding jaarlijks achteraf.
-43-
Bijlage II
Juridische leidraad ontwikkeling natte natuur
Bijlage 1b Toelichting Schema besluitvorming natte natuurparels Ad stap 1: Op grond van reconstructieplannen geldt een planologische doorwerking in bestemmingsplannen. Deze doorwerking geldt niet voor gebiedsplannen, dus voor de planologische uitwerking is dan de medewerking van gemeenten nodig. Een en ander is geregeld in de bestuursovereenkomst tussen het provinciebestuur en de gemeentebesturen. Het is mede in verband met de problematiek van schadeveroorzakend besluit belangrijk dat de noodzakelijke functiewijzingen en/of planologische bestemmingen en gebruiksbeperkingen goed in het bestemmingsplan zijn vastgelegd. Het is dan ook belangrijk om eerst bestemmingsplannen op orde hebben en/of na te gaan in hoeverre het reconstructieplan voldoende planologische mogelijkheden biedt om de maatregelen te kunnen uitvoeren. Fase 1: Voorbereiding plan en voorbereiding compensatie Dit is de voorbereidingsfase. Deze gaat vooraf aan de formele inspraakprocedure. In deze fase is het belangrijk om draagvlak in het gebied te krijgen. Hier valt de meeste winst met overleg te behalen, omdat hier nog alle compenserende maatregelen (technisch en financieel) in de planvorming kunnen worden meegenomen. Het is belangrijk om in deze fase al zo goed mogelijk alle compenserende maatregelen in zowel technische zin als financiële zin in beeld te krijgen Het voorontwerp wordt ambtelijk voorbereid. Het is echter belangrijk om naar aanleiding van dit ontwerp (bestuurlijk) mandaat en krediet te krijgen om de onderhandelingen met ingelanden met betrekking tot de compenserende maatregelen te kunnen aangaan. Per waterschap kan dit op een andere wijze in de interne procedures geborgd zijn. Fase 2: ontwerpbesluit planinrichting en compensatie Dit is de ontwerpfase. In deze fase start de formele besluitvormings- en inspraakprocedure. Als bij de voorbereiding blijkt dat er onvoldoende draagvlak in de streek is voor het project, is dit het moment waarop het bestuur besluit het project wel of niet door te zetten door het ontwerpinrichtingsplan in de inspraak te brengen. Het ontwerp-plan en de reacties uit het vooroverleg en de afspraken met betrekking tot compenserende maatregelen worden aan het bestuur voorgelegd in de vorm van een inrichtingsplan. De status van dit ontwerp-plan verschilt per gebied en per waterschap. Soms wordt het gezien als een formeel besluit verbetering waterstaatswerk met onderbouwing, waarvoor direct de formele inspraakprocedure AWB geldt, in andere gevallen wordt het als een meer technische plan gezien, dat “slechts”als onderbouwing voor de nadere formele besluiten geldt. Onder de formele besluiten kunnen worden begrepen: een besluit tot aanleg of verbetering waterstaatswerk, peilbesluit, keurontheffing etc. Soms zal er behoefte zijn om eerst het “technisch” plan in de inspraak te brengen en pas na de definitieve vaststelling daarvan de formele ontwerpbesluiten te nemen. In veel gevallen is het praktisch om de procedures gelijk op te laten lopen. Het bestuur neemt een voorlopig besluit met betrekking tot het inrichtingsplan en de formele besluiten die daarvoor vereist zijn. Tevens neemt het bestuur een voorlopig besluit met betrekking tot de compenserende maatregelen. Voor het nemen van de maatregelen dient de planologische basis in orde te zijn en de eventuele aanlegvergunningen (die wellicht nodig kunnen zijn) zijn verkregen. Ad stap 6: de overeenkomsten tot schadevergoeding dienen zo veel mogelijk vóór de vaststelling van het definitieve inrichtingsplan natte natuur gesloten te zijn. (Dit uiteraard onder voorbehoud van het onherroepelijk worden van het besluit.) Daarmee wordt voorkomen dat ingezeten zienswijzen indienen, met als enig doel hun rechtspositie te behouden. De voorkeur bestaat voor een afkoop ineens. De afspraken over technische compenserende maatregelen zullen al in het ontwerp inrichtingsplan zijn vastgelegd. Voor zover dit nog niet gebeurd is, dient hiervoor in deze fase aandacht te zijn. Op grond van art. 6.13 AWB kan geen beroep bij de administratieve rechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 AWB naar voren heeft gebracht. Indien op grond van het ontwerp inrichtingsplan compenserende (of schadevergoedende) maatregelen zijn voorgesteld, die uiteindelijk niet in het definitieve besluit zijn opgenomen, kan aan de belanghebbende geen verwijt worden gemaakt dat hij geen zienswijze heeft ingediend. Het staat hem dan dus nog vrij om administratief beroep in te stellen. Met andere woorden: hij wordt niet in zijn rechtspositie geschaad door eerst de schadeonderhandelingen af te wachten alvorens van zijn rechtsbeschermingmogelijkheden gebruik te maken.
-44-
Bijlage II
Juridische leidraad ontwikkeling natte natuur
Fase 3: Uitvoeringsfase Dit is de fase waarin de inrichtingsmaatregelen worden uitgevoerd en afhandeling schadevergoeding plaatsvindt. In deze fase, kan na de vaststelling van het definitieve plan tot uitvoering worden overgegaan (behoudens een schorsing in het kader van een verzoek om een voorlopige voorziening). Degenen die gekozen hebben voor afkoop ineens krijgen uitbetaald. Degenen die hebben gekozen voor een jaarlijkse vergoeding worden jaarlijks gecompenseerd, conform de vergoedingssystematiek. Er worden in deze fase geen nieuwe overeenkomsten tot schadevergoeding meer afgesloten. Schadeclaims worden alleen nog maar via de nadeelcompensatieregeling afgehandeld. Zodra het besluit onherroepelijk is geworden kunnen verzoeken om nadeelcompensatie in behandeling worden genomen.
-45-
Bijlage II
Juridische leidraad ontwikkeling natte natuur
Bijlage 2 Model privaatrechtelijke overeenkomst In deze bijlage is een privaatrechtelijke overeenkomsten opgenomen gebaseerd op eenmalige afkoop van inkomensschade vooraf. Het betreft nadrukkelijk een model die afhankelijk van de specifieke situatie nader uitgewerkt en ingevuld moet worden. In te vullen begrippen zijn aangegeven door deze tussen <
> te plaatsen.
-46-
Bijlage II
Juridische leidraad ontwikkeling natte natuur
MODELOVEREENKOMST EENMALIGE AFKOOP VERGOEDING SCHADE NATTE NATUURPAREL <> Ondergetekenden, hierna te noemen partijen, a.
waterschap <>, hierbij rechtsgeldig vertegenwoordigd door <>, ten deze handelend in zijn hoedanigheid van gemachtigde van de dijkgraaf/watergraaf, hierna te noemen het waterschap
b.
Naam : Voornamen : Adres : Postcode/Plaats: Geboortedatum: Geboorteplaats: hierna te noemen eigenaar/gebruiker
Overwegende dat: het waterschap ten behoeve van zijn taakuitvoering verdere verdroging van de natte natuurparels tegen wil gaan en streeft naar hydrologisch herstel; het waterschap ter bestrijding van de verdroging en ter ontwikkeling van de natte natuurparel <> maatregelen neemt zoals vastgelegd in het inrichtingsplan <> van <>; de natte natuurparel <> als zodanig is aangewezen in het Reconstructieplan/Gebiedsplan <>. Dit reconstructieplan/gebiedsplan op 22 april 2005 is vastgesteld door Provinciale Staten van Noord-Brabant en in werking is getreden op 29 juli 2005. eigenaar/gebruiker de na te noemen gronden in gebruik heeft als << agrarisch (soort teelt) , natuur, of anders invullen >> kadastraal bekend: oppervlakte: deze gronden liggen in het uitstralingsgebied de hiervoor genoemde natte natuurparel <>; partijen door middel van deze privaatrechtelijke overeenkomst afspraken wensen te maken over de eenmalige afkoop vooraf van de schade in een uitstralingsgebied die eigenaar/gebruiker lijdt als gevolg van de ontwikkeling en verdrogingsbestrijding van genoemde natte natuurparel; deze privaatrechtelijke overeenkomst dient te worden aangemerkt als een overeenkomst met derden zoals bedoeld in artikel 9 van de tussen de provincie Noord-Brabant en de Brabantse waterschappen aangegane Bestuursovereenkomst voor de uitvoering van de Waterthema’s in de Reconstructie- en Gebiedsplannen; het dagelijks bestuur van waterschap <> bij besluit van <> de vergoedingsnormen schadevergoeding natte natuurparel heeft vastgesteld ; deze vergoedingsnormen besproken met betrokken maatschappelijke organisaties;
-47-
Bijlage II
Juridische leidraad ontwikkeling natte natuur
verklaren het volgende te zijn overeengekomen: Artikel 1 a) Het waterschap betaalt aan gebruiker/eigenaar eenmalig een bedrag van <> Euro voor de schade die op het hiervoor aangegeven perceel ontstaat als gevolg van de ontwikkeling en verdrogingsbestrijding van genoemde natte natuurparel. b) Gebruiker/eigenaar duldt de door het waterschap aan te leggen peilbuizen ten behoeve van het monitoringsmeetnet. Artikel 2 De vergoeding geschiedt op basis van de door het waterschap vastgestelde schadevergoedingsnormen en in deze overeenkomst daaromtrent omschreven uitgangspunten en randvoorwaarden. Artikel 3 Uitgangspunten bij de schadevergoeding: • geen schade wordt vergoed die reeds uit hoofde van een andere regeling wordt vergoed (bijvoorbeeld: planschade, beheersvergoedingen); • schade die redelijkerwijs door eigenaar/gebruiker had kunnen worden voorkomen komt niet in aanmerking voor vergoeding; • wanneer op de gronden van eigenaar/gebruiker sprake is van teeltwisseling nadat het van toepassing zijnde reconstructieplan/gebiedsplan is vastgesteld en bekend gemaakt, wordt bij de berekening van de schadevergoeding alleen rekening gehouden met de wisseling van teelt die past bij de gangbare normen voor een goede landbouwkundige praktijk; • schade die, voor eigenaar/gebruiker redelijkerwijs voorzienbaar was ten tijde van de beslissing te investeren in het geschade belang, komt in beginsel niet voor vergoeding in aanmerking. Artikel 4 Indien mocht blijken dat deze overeenkomst met bijbehorende vergoeding berust op onjuiste c.q onvolledige informatie, dan zal het (teveel) betaalde bedrag door het waterschap teruggevorderd worden. Artikel 5 Indien in het kader van dwingendrechtelijke nationale en/of Europese regelgeving aanpassing dan wel beëindiging van de overeenkomst is geboden, dan zal dat geschieden conform hetgeen uit die wet- en/of regelgeving voortvloeit. Artikel 6 Deze overeenkomst treedt in werking na het onherroepelijk worden van de benodigde besluiten voor het realiseren van de betreffende natte natuurparel. Artikel 7 De eventuele rechtsopvolger van de eigenaar/gebruiker kan aan deze overeenkomst geen rechten ontlenen. De eigenaar/gebruiker is verplicht een eventuele rechtsopvolger hiervan op de hoogte te brengen. Artikel 8 Een geschil omtrent naleving van deze overeenkomst wordt voorgelegd aan de bevoegde burgerlijke rechter te ‘s-Hertogenbosch tenzij partijen overeenkomen dit geschil voor te leggen aan de adviescommissie als bedoeld in <>. De uitspraak van deze commissie is bindend. Aldus in tweevoud opgemaakt en getekend, te…………………………………..
d.d…………………….
(namens) de dijkgraaf
eigenaar/gebruiker
de heer/mevrouw…….
de heer/mevrouw……..
………………………………………
………………………………………
-48-
Adviesnota aan algemeen bestuur Nummer: *07I000536* Barcode: *07I000536* Sector en afdeling: ZB - A&O Datum behandeling: 4 april 2007 Agendapunt: 16 Onderwerp: wijziging strategisch slibbeleid rwzi Nieuwveer Bijlagen: -Ter inzage: slibstrategienota en Adviesrapport heroverweging Zimpro
Aan het algemeen bestuur Inleiding De slibverwerking van de rwzi Nieuwveer, conform het Zimpro-proces, is sinds 1973 in gebruik. Bij dit proces wordt het dik vloeibare zuiveringsslib behandeld bij hoge temperatuur en druk (200 oC, 20 atm) waardoor het slib zijn waterbindend vermogen verliest en daarna kan worden ontwaterd en geperst tot slibkoeken met een zeer hoog drogestofgehalte. De reden voor toepassing van dit proces lagen destijds in het beperkte vertrouwen in de vergistbaarheid van het slib, de robuustheid van het proces, de flexibiliteit om variaties in de slibproductie op te vangen (campagnebedrijven) en de beperkte hoeveelheid reststof (slibkoek); de economische haalbaarheid werd voor die situatie ook aangetoond, derhalve een verantwoorde keuze. Tegenover de genoemde voordelen staan belangrijke nadelen als een hoog energiegebruik en hoge personeelslasten. De Zimpro van Nieuwveer is uniek in Nederland. De meest gangbare methode is toepassing van slibvergisting, gevolgd door chemische conditionering en ontwatering. De Zimpro-installatie heeft in de afgelopen 33 jaren uitstekend gefunctioneerd. In de loop der jaren hebben de nodige aanpassingen plaatsgevonden: te noemen zijn onder andere de filtraatvergisting, de afgasbehandeling en de procesautomatisering. Reeds meerdere malen is onderzocht of handhaving van de Zimpro een verantwoorde zaak was. Bij al deze studies bleek dat de jaarlijkse lasten van een alternatief dermate hoog waren dat handhaving van de Zimpro de voorkeur kreeg; belangrijk aspect hierbij was dat de installatie – mede door uitstekend onderhoud en bediening – steeds in een goede technische staat verkeerde. In de Slibstrategiestudie 2004 bleek nog dat met de toen gehanteerde tarieven en kostenramingen handhaving van de Zimpro de voorkeur genoot boven realisatie van een geheel nieuwe slibvergisting. Op basis van de Slibstrategiestudie is besloten tot instandhouding van de Zimpro en het opstellen van een programma voor de instandhoudingsinvesteringen, het zogenaamde Programma Groot Onderhoud Zimpro (PGOZ). Bij uitwerking van dit PGOZ in concrete maatregelen is gebleken dat sinds de besluitvorming een aantal uitgangspunten gewijzigd is en dat heroverweging van dit besluit nodig is. Het betreft met name een essentiële wijziging van de tariefstructuur van SNB en een stijging van de energieprijzen. Daarnaast leiden veranderende inzichten in veiligheid en ARBO tot hogere investeringen voor de instandhouding. Deze heroverweging is uitgevoerd door adviesbureau Witteveen+Bos en begeleid door een interne projectgroep. In deze nota worden de resultaten van de heroverweging gepresenteerd en wordt ter zake advies uitgebracht. Vraagstelling De vraagstelling is of de wijziging van de uitgangspunten ten aanzien van de tariefstructuur SNB, de energieprijzen en de hoogte van de instandhoudingskosten aanleiding zijn voor een aanpassing van het besluit de Zimpro-installatie voor onbepaalde tijd te handhaven.
Strategie Tariefstructuur SNB Door SNB en de Brabantse Waterschappen is in 2002 een gezamenlijke studie uitgevoerd naar de mogelijkheden om de slibketen van rwzi’s in Noord-Brabant en SNB verder te optimaliseren. Hierbij is gebleken dat de bottle-neck voor de verwerkingscapaciteit van SNB gelegen was in de warmteafvoercapaciteit van de ovens. Dit betekende dat door het verminderen van de aangevoerde vracht van organische stof, en de lagere warmteproductie die dat tot gevolg heeft, de verwerkingscapaciteit van SNB kon worden verhoogd. De restcapaciteit die hierdoor zou ontstaan kan worden vermarkt, waardoor extra inkomsten ontstaan. Dit leidt tot verlaging van de totale kosten in de slibketen en dus tot lagere kosten voor de aandeelhouders. De gewenste verlaging van de organische stof kan worden bereikt door het toepassen van slibvergisting op de grote rwzi’s waar dat tot nu toe niet gebeurt. Hierbij werd met name gedacht aan de slibverwerking Mierlo (Eindhoven). Bij de financiële uitwerking van deze aanpak is, na veel discussie, besloten tot een wijziging van de tariefstructuur voor de aandeelhouders, zodanig dat een verlaging van de hoeveelheid aangevoerde organische stof leidt tot een lagere prijs. De gewijzigde tariefstructuur is ingegaan op 1 januari 2005. In de Slibstrategiestudie 2004 werd als belangrijkste voordeel van de Zimpro het hoge drogestofgehalte van ca. 55% benoemd, waardoor de kosten van de eindverwerking bij SNB aanmerkelijk lager waren dan bij het alternatief van slibgisting. Dit grote voordeel was essentieel en leidde tot het besluit de Zimpro voor onbepaalde tijd te handhaven. Na de genoemde tariefswijziging van januari 2005 zijn weliswaar de kosten van afvoer van Zimpro-slib naar SNB gelijk gebleven, maar de kosten van de slibafvoer bij toepassing van slibgisting zijn sterk verminderd, zodanig dat de voordelen van de Zimpro nagenoeg zijn vervallen. Energieverbruik en - kosten Het elektriciteitsverbruik van de Zimpro bedraagt 2,1 miljoen kWh per jaar en het olieverbruik 97 ton. Door toepassing van slibgisting wordt biogas geproduceerd waarmee elektriciteit kan worden opgewekt. Slibgisting is hierdoor een duurzame oplossing met een netto energieproductie van 3,5 miljoen kWh per jaar. Door toepassing van slibgisting wordt een totale energiebesparing van 5,6 miljoen kWh per jaar gerealiseerd. Dit komt overeen met een besparing van 8% van het totale energieverbruik van het waterschap. De besparing op de energiekosten bedraagt € 675.000,-- per jaar. In de Slibstrategiestudie 2004 is op basis van de toenmalige energieprijs uitgegaan van een totale jaarlijkse besparing van € 575.000,--. Als gevolg van de gestegen energieprijzen is het jaarlijkse energiekostenvoordeel van slibvergisting dus met € 100.000,-- toegenomen. Kosten instandhouding Zimpro-installatie De investeringen voor de instandhouding van de Zimpro waren in de Slibstrategiestudie 2004 geraamd op € 0,5 mln per jaar, voor onbepaalde tijd. Bij de uitwerking van het plan voor de instandhouding is gebleken dat rekening gehouden moet worden met strengere Arbo-voorschriften. Om aan deze eisen te kunnen voldoen zijn ingrijpende wijzigingen nodig in de structuur van de installatie en het Zimpro-gebouw. Bij de uitvoering van dit plan kan niet meer uitgegaan worden van een jaarlijkse investering voor groot onderhoud maar is een projectmatige grootschalige aanpassing vereist. De investeringskosten hiervan worden thans geraamd op € 11,7 miljoen in één project. Samenvatting van de resultaten van de heroverweging In de heroverwegingsstudie zijn 2 varianten in beeld gebracht: handhaving Zimpro en toepassing slibvergisting. Uit de studie blijkt: • in de huidige tariefstructuur van SNB zijn de kosten van verwerking van Zimpro-slib gelijk gebleven, maar zijn de kosten van verwerking van uitgegist slib lager dan in de oude tariefstructuur. Het kostenvoordeel van Zimpro is daarmee vervallen; • de totale investeringen voor slibvergisting (€ 13,3 mln) zijn 10-15 % hoger dan voor het instandhouden van de Zimpro naar de huidge inzichten (€ 11,7 mln); • de besparing op electrische energie bij toepassing van slibgisting bedraagt 5,6 GWh; • de personeelsbehoefte bij toepassing van slibgisting en ontwatering is 3 fte ten opzichte van 13 fte bij handhaving van de Zimpro-installatie; • de totale exploitatielasten van het alternatief slibgisting en ontwatering zijn op jaarbasis € 1,2 miljoen lager dan van de gerenoveerde Zimpro (annuïteit basis). Alles overziend blijkt dat, hoewel de benodigde investering voor slibvergisting hoger is, de bedrijfskosten voor slibafvoer, energie en personeel zo veel lager zijn dat het voordelig is om over te gaan naar slibvergisting. Door toepassing van slibgisting wordt een besparing bereikt ten opzichte van handhaving van de Zimpro-installatie van € 1,-- per v.e.
Gevoeligheidsanalyse Voor een aantal aspecten is nagegaan in hoeverre de conclusies gevoelig zijn voor onzekerheden in de uitgangspunten. Deze gevoeligheidsanalyse is uitgevoerd op de aspecten 1) geprognosticeerde slibvracht anno 2011, 2) drogestofgehalte na ontwatering, 3) vergistingsrendement, 4) investering in ARBO-zaken en 5) doorlooptijd. Uit de analyse blijkt dat de vergistingsvariant steeds voordeliger is dan de Zimpro-variant. De tariefstelling van de SNB (6) is als belangrijke invloedsfactor vastgesteld. Hieruit volgt dat de keuze voor slibvergisting een robuuste keuze is. Planning Gelet op de geschetste voordelen verdient het aanbeveling zo snel mogelijk over te gegaan op slibvergisting. Een realistische termijn voor overgang naar de nieuwe situatie lijkt 4 jaar: dit betekent in bedrijfstelling per 1 januari 2011. Nadat het besluit over te gaan naar slibvergisting is genomen zal een project Slibvergisting Nieuwveer worden gestart. Een projectplan met een aanvraag voorbereidingskrediet zal dan in het AB van juni 2007 kunnen worden behandeld. In de periode tot 2011 zullen alleen de noodzakelijke instandhoudingsinvesteringen, gericht op continuïteit van de bedrijfsvoering en het voldoen aan wet- en regelgeving worden uitgevoerd. De kosten hiervan worden begroot op € 170.000,-- per jaar. Een aanvraag uitvoeringskrediet zal eveneens in het AB van juni kunnen worden behandeld. Beoordeling • Financiële gevolgen: ja, namelijk de investeringskosten voor het realiseren van slibvergistings- en – ontwateringsvoorzieningen op de rwzi Nieuwveer bedragen éénmalig ongeveer € 13,3 miljoen. In het vigerende IP en meerjarenraming wordt uitgegaan van instandhoudingsinvesteringen Zimpro van € 500.000,-- per jaar. Door toepassing van slibvergisting zullen de jaarlijkse lasten ten opzichte van het handhaven van de Zimpro ongeveer € 1,2 miljoen per jaar lager liggen. Dit komt overeen met een besparing van ruim € 1,- per v.e. •
Juridische gevolgen: ja, namelijk voor de interim periode zal in overleg met de provincie nagegaan worden welke maatregelen in het kader van de WM-vergunning wel/niet genomen moeten worden. In de aanvullende samenwerkingsovereenkomst met SNB d.d. 17 december 2004 is onder andere bepaald dat voor aanpassingen aan een rwzi waarbij een structurele wijziging optreedt in de verwerkingscapaciteit van SNB van minimaal 4.000 ton slibkoek per jaar afstemming dient plaats te vinden met SNB. Aangezien de voorgenomen toepassing van slibgisting een toename van de hoeveelheid slibkoek met zich brengt van circa 10.000 ton per jaar heeft deze afstemming plaats gevonden. Hierbij is gebleken dat het relatieve aandeel van het slib van Nieuwveer zo gering is dat SNB deze wijziging zonder consequenties accepteert. De voorgenomen wijziging heeft ook consequenties voor de overige aandeelhouders van SNB. Indien de restcapaciteit van SNB die ontstaat door de gisting in Nieuwveer volledig wordt vermarkt levert dit voor de overige aandeelhouders een winst op van circa € 45.000,-- totaal per jaar. Indien de restcapaciteit niet ingevuld wordt leidt dit tot een verlies voor de andere aandeelhouders van totaal € 90.000/jaar. Kortom: bij invulling van de restcapaciteit die ontstaat door de gisting profiteert waterschap Brabantse Delta het meest, terwijl de andere aandeelhouders juist het meest verliezen als deze restcapaciteit niet ingevuld wordt.
•
Personele gevolgen: ja, namelijk de totale omvang van de betrokken arbeidsplaatsen gaat van 13 naar 3 fte. Uitgaande van een nieuwe situatie in 2011 komen door interne uitstroom elders in de organisatie passende functies vrij en een realistische verwachting is dat 4 fte hierin herplaatst kunnen worden. Van de 9 resterende fte wordt 1 fte afgebouwd met FPU, is 1 fte korte periode bovenformatief en dan FPU, zijn 3 fte in nieuwe situatie nodig en voor 4 fte tenslotte, is extra begeleiding nodig naar een andere of passende functie. In de heroverwegingsstudie is rekening gehouden met een afbouwregeling, herplaatsingskosten, mobiliteitsbegeleiding en looncompensatie. Voorgesteld wordt om in overleg met P&O een sociaal plan op te stellen waarin instrumenten en budgetten voor herplaatsing worden opgenomen.
•
Overig: ja, namelijk op dit moment is nog niet duidelijk welke aanvullende effluenteisen voort zullen vloeien uit de KRW en welke maatregelen zullen volgen uit de OAS-studie. Naar verwachting zal gedurende dit planvormingsproces meer helderheid ontstaan over noodzakelijke maatregelen in de waterlijn en het daaruit volgende ruimtebeslag op Nieuwveer. Indien nodig zullen de plannen voor de slibverwerking worden afgestemd op de ontwikkelingen in de waterlijn.
Communicatieparagraaf Met het betrokken personeel zal overlegd worden in het kader van het sociaal plan. Advies:Het AB stemt in met: a) een principebesluit de Zimpro-installatie Nieuwveer te vervangen door een systeem met slibgisting en slibontwatering; b)een planning gericht op inbedrijfstelling van de nieuwe voorzieningen met ingang van 2011. De aanvraag van een voorbereidingskrediet zal in juni 2007 aan het algemeen bestuur worden voorgelegd; c) het opstellen van een sociaal plan voor de betrokken medewerkers van de Zimpro-installatie; d) de voor de instandhouding van de Zimpro-installatie tot 2011 noodzakelijke kortetermijn investeringen tot een bedrag van circa € 170.000,-- per jaar, waartoe een aanvraag van een uitvoeringskrediet aan het algemeen bestuur op 27 juni 2007 zal worden voorgelegd. Hoogachtend, Het dagelijks bestuur, De dijkgraaf
De secretaris-directeur
J.A.M. Vos
ir. H.T.C. van Stokkom
Adviesnota aan algemeen bestuur Registratienummer: *07I000587* Barcode: 07I000587 Sector en afdeling: SBO/Beleid Datum behandeling: 4 april 2007 Agendapunt: 17 Onderwerp: bestrijding blauwalgen Mark-Vliet boezem en wijziging wateraanvoerbeleid Bijlagen: tekening inlaatpuntenvoorziening Ter inzage: onderzoeksrapport: "Blauwalgproblematiek in 2006 in Mark-Vliet systeem" Aan het algemeen bestuur Inleiding In de zomer van 2006 is het waterschap geconfronteerd met een omvangrijk blauwalgenprobleem in het Mark-Vliet systeem. Van blauwalgen is bekend, dat ze in de toekomst vaker kunnen voorkomen nadat ze zich in een watersysteem gevestigd hebben. Door de verwachte warmere en drogere zomers ten gevolge van de klimaatontwikkeling is er een groter risico dat de blauwalgen problemen en waterschaarste vaker voor gaan komen als er geen maatregelen getroffen worden. Hoge concentraties blauwalgen waren er in 2006 de oorzaak van, dat een aantal inlaatpunten gesloten moesten worden in de peilbeheerste gebieden. Tevens is sprake geweest van waterschaarste en zijn als gevolg hiervan onttrekkingsverboden van kracht geweest in het gehele beheersgebied. Bij de evaluatie door de calamiteitenorganisatie in het najaar van 2006 van de droge en warme zomer is besloten om een voorstel op te stellen voor het algemeen bestuur om de kans op blauwalgenontwikkeling in de toekomst te minimaliseren zodat de inlaatpunten van de Mark en de Vliet zo lang mogelijk operationeel kunnen blijven voor de watervoorziening. Tevens is afgesproken om ook de verspreiding en de ontwikkelingen ten aanzien van de bestrijding van de bruinrot bacterie hierbij in beschouwing te nemen. Verder is besloten, dat er een onderzoek zou plaats vinden naar een alternatieve zoetwatervoorziening ten behoeve van de polders van Nieuw Vossemeer en de Auvergnepolder. Vraagstelling Welke maatregelen moeten er getroffen worden om de kans op overlast door blauwalgen in het Mark-Vliet systeem zo klein mogelijk te maken en de zoetwatervoorziening in perioden van waterschaarste zo goed mogelijk hierop af te stemmen? En welke beleidswijzigingen in het wateraanvoerbeleid zijn hiervoor nodig cq. mogelijk? Strategie In deze nota is gekozen om elk afzonderlijk onderwerp in een tekstblok te behandelen. Per onderwerp wordt in het tekstblok een overweging meegegeven. Op bijgaande gebiedskaart zijn de belangrijkste waterlopen weergegeven. Blauwalgen bestrijding In het najaar van 2006 is onderzoek verricht naar de oorzaak van de grote concentraties blauwalgen met vorming van drijflagen in de Mark-Vliet boezem en welke beheers maatregelen er getroffen kunnen worden om dit in de toekomst zo veel mogelijk te voorkomen. In het onderzoek is ook het huidige inlaatbeleid vanuit de Amer/Wilhelminakanaal meegenomen. De grootste problemen met blauwalgen doen zich voor in het Mark-Vlietkanaal en de Roosendaalse en Steenbergse Vliet. Eén van de oorzaken hiervan is, dat – naast de hoge concentraties voedingsstoffen - de verblijftijden in deze riviergedeeltes lang zijn door de geringe beekafvoeren ten zuiden van Roosendaal. Een andere oorzaak is, dat deze riviergedeeltes snel opwarmen vanwege de geringe waterdieptes, waardoor de blauwalgen hier sneller tot ontwikkeling kunnen komen. Om de verblijftijd van de Mark-Vliet boezem te verkleinen tot een niveau waarbij er geen grote concentraties blauwalgen meer kunnen voorkomen, is een debiet nodig van minimaal 7 m3/s. Gemiddeld genomen is dit debiet in ongeveer 50% van het jaar (zowel zomer als winter) echter niet aanwezig.
Ook is onderzocht wat de bijdrage is van het extra defosfateren van het effluent van de zuiveringsinstallatie Dongemond bij Oosterhout aan het verlagen van de fosfaatconcentratie in het Wilhelminakanaal. Uit onderzoek blijkt, dat zelfs in een worstcase benadering, het fosfaatgehalte in het Wilhelminakanaal slechts met enkele procenten afneemt van 0,22 naar hooguit 0,21 mg/l. Vanwege het geringe effect en de hoge kosten, wordt geadviseerd om in de toekomst extra defosfateren achterwege te laten. Daarnaast is bekeken of het effluent van de zuivering bij Nieuwveer een positieve bijdrage kan leveren aan de watervoorziening in tijden van waterschaarste. Onderzoek wijst uit dat de beschikbare debieten gering zijn. Verder heeft het lozen van effluent een negatief effect op de waterkwaliteit vanwege de afname van het zuurstofgehalte verbruik en daarmee de kans op blauwalgenontwikkeling en vissterfte vergroten. Vanwege deze nadelige aspecten wordt geadviseerd het effluent niet in te zetten voor watervoorziening in tijden van waterschaarste. Om de kans op blauwalgenontwikkeling in de Mark-Vliet boezem te minimaliseren, kunnen de volgende maatregelen getroffen worden: 1. Het inlaten van water vanuit de Amer/Wilhelminakanaal om de Mark-Vliet boezem door te spoelen. Hiermee worden de verblijftijden verkort en stroming in stand gehouden in het rivierenstelsel waardoor de kans op blauwalgenontwikkeling zo veel mogelijk wordt verkleind. Risico van deze maatregel: de kans bestaat dat de bruinrotbacterie en blauwalgen (vanuit Wilhelminakanaal) mee ingelaten kan worden. Uit analyses is gebleken, dat de bruinrot bacterie in de Mark-Vliet boezem tot op heden slechts één keer in het Markkanaal aangetroffen is. (2003) 2.
Aangepast sluisbeheer van de Manders’sluis bij Dintelsas. In eerste instantie kan er gestart worden door alleen ’s nachts de sluis te sluiten. In deze situatie gaat al het beschikbare water door de Vliet naar het Volkerak via de sluis bij Benedensas. Deze sluis blijft hiermee permanent geopend voor de scheepvaart. Alleen als er op het Volkerak te hoge concentraties blauwalgen optreden, wordt ook deze sluis gesloten om te voorkomen, dat er blauwalgen in Vliet terecht komen. Als deze maatregel onvoldoende is, kan het nodig zijn, dat ook overdag de sluis wordt gesloten (debietafhankelijk). Deze maatregel zorgt voor het verkorten van de verblijftijden in de Roosendaalse en Steenbergse Vliet, zodat de kans op blauwalgenontwikkeling zo klein mogelijk is. Consequentie van deze maatregel is dat het schutbedrijf bij Dintelsas in een vroegtijdig stadium (april/mei, voordat er algenproblemen op het Volkerak optreden) in werking moet treden.
Het inlaten van water uit de Amer/Wilhelminakanaal bij Oosterhout in combinatie met regelen van de sluis bij Dintelsas heeft de voorkeur voor de bestrijding van de blauwalg. Op deze manier wordt de hele Mark-Vliet boezem doorgespoeld en is de kans op ontwikkeling van blauwalgen zo klein mogelijk. Bruinrotbacterie Sinds kort is het mogelijk om oppervlaktewater dat met de bruinrotbacterie is besmet weer geschikt te maken voor beregenen en bespuiten. De Plantenziektekundige Dienst (PD) heeft een project uitgevoerd waarbij de mogelijkheden voor het gebruik van het middel ‘Clarmarin’ (op basis van perazijnzuur) zijn getest. Met behulp van een doseerunit, die aan bestaande beregeningsinstallaties kan worden gekoppeld, wordt Clarmarin in opgepompt oppervlaktewater geïnjecteerd. Toetsingen wijzen uit dat het beregeningswater vrij is van bruinrotbacteriën. De bestrijdingsrichtlijn Bruinrot wordt zodanig gewijzigd, dat een behandeling van (besmet) oppervlaktewater met ‘Clarmarin’ door de PD kan worden toegestaan, ook binnen de zgn. ‘beregeningsgebieden’. Momenteel vindt er behandeling plaats bij het College voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen of het middel toegelaten wordt. Informatie bij de PD levert op, dat het op dit moment nog niet bekend is wanneer het middel officieel toegelaten wordt. De verwachting is, dat het deze zomer toegestaan wordt. Als het middel Clarmarin vrijgegeven wordt, wordt er door de LTO en de PD een proef gestart om te onderzoeken of het bestrijdingsmiddel afdoende werkt en of de handhaving en controle in de praktijk uitvoerbaar is. De verwachting is, dat de proef 1 à 2 jaar duurt. Daarna wordt beoordeeld of deze bestrijdingsmethodiek landelijk toegepast kan worden. Vooralsnog wordt de proef alleen uitgevoerd op consumptieaardappelen. De beperkingen die er gelden ten aanzien van pootaardappelen blijven bestaan. In de beoordeling door de CTB worden ook de eventuele effecten voor de oppervlaktewaterkwaliteit meegenomen. Op dit moment is daar nog geen informatie over bekend. De bestrijding van de bruinrotbacterie is geen waterschapstaak en heeft ook geen nadelige effecten op de waterkwaliteit. Tot op heden is hier echter altijd rekening mee gehouden om de aardappeltelers tegemoet te komen. Door de toenemende kans op waterschaarste en blauwalgontwikkeling is het echter noodzakelijk om de inlaatduiker bij Oosterhout in te kunnen zetten zodra dit uit oogpunt van waterbeheersing nodig is. Zolang het middel Clarmarin niet algemeen toepasbaar wordt, blijven er risico’s bestaan aan het inlaten van water via de inlaatduiker bij Oosterhout. Het openstellen van de inlaatduiker is een operationeel besluit zolang er geen wateraanvoer is vanuit het bovenpand van het Wilhelminakanaal. Als er wel aanvoer is, neemt het Beleidsteam een besluit over het wel of niet openen van de inlaatduiker.
Wijziging onttrekkingsverbod De normen voor het afkondigen van een onttrekkingsverbod uit oppervlaktewater zijn niet uniform in het beheersgebied. Besloten is om hier uniformiteit in aan te brengen en de onttrekkingsverboden in overeenstemming te brengen met de Keur van het waterschap. Voorgesteld wordt om het beheersgebied van het waterschap in 3 gebieden in te delen en per gebied uniforme normen op te stellen die gehanteerd kunnen worden tijdens periodes met waterschaarste. Het gebied op hoofdlijnen als volgt ingedeeld: 1. peilbesluit(s)gebieden; 2. vrij afwaterende gebieden; 3. grote waterlopen in hellend gebied. In een toekomstige vergadering van het dagelijks bestuur wordt nadere uitwerking hiervan ter hand genomen. Daarna wordt de nieuwe regeling opgenomen in het calamiteitenplan. Mogelijke wijzigingen aanvoerbeleid
Om het peil op de Mark en Dintel ten behoeve van scheepvaart te kunnen beheersen is in 2006 met behulp van noodbemaling extra water vanuit het Hollands Diep naar de Mark gepompt. Dit is mede veroorzaakt door het besluit om geen water in te laten vanuit het Wilhelminakanaal De mogelijkheid bestaat om water uit het Hollands Diep in laten bij de sluis Roode Vaart. In 2006 is hier ervaring mee opgedaan. Deze inlaatsituatie kan iets verbeterd worden door het plaatsen van een semi-permanente pompopstelling met een capaciteit van 35 m3/minuut en het aanbrengen van een extra inlaatduiker tussen de Roode Vaart en de Torenpolder bij Zevenbergen. Deze duiker kan ook benut worden om het watersysteem bij Zevenbergen door te spoelen in geval van een waterkwaliteitsprobleem. De kosten die hiermee gemoeid zijn, worden op dit moment globaal geschat op € 200.000,- (incl. BTW). De polders van Nieuw Vossemeer en de Auvergnepolder kampen al enkele jaren met waterschaarste vanwege het feit dat er geen water ingelaten kan worden vanuit het Volkerak-Zoommeer door de hoge concentraties blauwalgen. In de polders van Nieuw Vossemeer zijn enkele fruitteeltbedrijven gevestigd, die in warme droge periodes grote waterbehoefte hebben voor beregening en koeling van fruitgewassen. Door aanleg van een duikerverbinding tussen de Steenbergse Vliet en de Heense Watergang en plaatsing van een opvoergemaal met een capaciteit van 12 m3/minuut kan via deze route water aangevoerd worden vanuit de Steenbergse Vliet. De behoefte aan water in de Auvergnepolder is minder dringend omdat in deze polder alleen klein fruit geteeld wordt (wat in de vroege zomer geoogst wordt) en kwelwater vanaf de Brabantse Wal beschikbaar is. De kosten, die hiermee gemoeid zijn, worden momenteel geschat op € 300.000,-- (incl. BTW). Het kan zijn dat beide investeringen slechts tijdelijk van nut zijn. In geval het Volkerak-Zoommeer zout wordt, heeft het waterschap een alternatieve zoetwatervoorziening geclaimd. De benodigde kosten zijn globaal berekend op € 20 mln. Als deze claim door het rijk gehonoreerd wordt, moet er een alternatieve zoetwatervoorziening met een veel grotere capaciteit gerealiseerd worden. Het waterschap houdt het rijk verantwoordelijk voor de financiering hiervan. Als deze zoetwatervoorziening gerealiseerd wordt, vervalt de noodzaak voor de eerder genoemde voorzieningen. Aanvullend worden op lokaal niveau nog enkele specifieke maatregelen onderzocht om te bezien of die een bijdrage kunnen leveren aan de watervoorziening (Suikerunie, Brabant Water) ten tijde van waterschaarste. Toekomstige ontwikkelingen Verdringingsreeks
In 2003 is er door het rijk een landelijke verdringingsreeks opgesteld, die gehanteerd moet worden tijdens periodes van waterschaarste. De reeks is bedoeld om het beschikbare water naar evenredigheid te verdelen over de verschillende categorieën. Het rijk heeft aangegeven, dat de verdringingsreek regionaal aangepast mag worden als daar behoefte aan is. Momenteel wordt door de provincies Noord-Brabant en Limburg is in samenwerking met Rijkswaterstaat en de waterschappen onderzocht of er een regionale verdringingsreeks opgesteld moet worden. De concept verdringingsreeks wordt aan de waterschapsbesturen aangeboden om hun zienswijze te geven. Daarna wordt de verdringingsreeks door de provincie vastgesteld.
Volkerak-Zoommeer Momenteel wordt de planstudie Waterkwaliteit Volkerak-Zoommeer uitgevoerd. Er is een grote kans, dat het Volkerak-Zoommeer over een aantal jaren zout wordt. In dat geval heeft het waterschap ter compensatie alternatieve zoetwatervoorziening geclaimd. Dit geldt ook voor het waterschap Zeeuwse Eilanden. Door een werkgroep onder leiding van de provincie Zeeland is onderzocht wat de mogelijkheden hiervoor zijn. Voor West-Brabant is de beste optie om bij Roode Vaart water in te laten en via een nieuw aan te leggen watergang een verbinding te maken met de Mark. Hiermee kan de Mark van water voorzien worden en de daarmee aangrenzende polders. Vanuit de Steenbergse Vliet moet er vervolgens een verbinding gemaakt worden met de polders van Nieuw Vossemeer en de Auvergnepolder door de huidige infrastructuur daarop aan te passen. Voor de gebieden Tholen en St. Philipsland van waterschap Zeeuwse Eilanden moet er buisleidingverbinding gemaakt worden tussen de Steenbergse Vliet en deze 2 gebieden. Verder zal er water uit het Hollands Diep nodig zijn voor de zoutbestrijding bij de sluizen bij Dintelsas en Benedensas. Ten opzichte van de huidige situatie is dat een verbetering. Ten eerste worden op deze manier de verblijftijden kleiner, waardoor de kans op blauwalgenbloei in de Mark-Vliet boezem een stuk kleiner wordt. Verder is deze aanvoerroute ook meer bedrijfszeker omdat in het water uit het Hollands Diep geen blauwalgen aangetroffen zijn. Deze voorziening heeft een gunstig effect op de zoetwatervoorziening en de bestrijding van de blauwalg in West-Brabant.
Aan het bestuur wordt geadviseerd: Overwegende dat blauwalgen in de toekomst steeds vaker een probleem zullen gaan vormen en de kans op waterschaarste groter wordt en de bestrijding van de bruinrot formeel geen waterkwaliteitstaak is en er een effectief middel op de markt gaat komen voor de bestrijding van de bruinrotbacterie, wordt voorgesteld om: 1.
akkoord te gaan met het inlaten van water uit de Amer/Wilhelminakanaal bij Oosterhout in combinatie met een gewijzigd sluisbeheer bij Dintelsas, zodat de kans op hoge concentraties blauwalgen zo klein mogelijk is. Deze maatregel wordt opgenomen in het operationeel beheer zolang er geen water afgevoerd wordt door het Wilhelminakanaal bij Oosterhout. Als er wel afvoer vanuit het Wilhelminakanaal is, wordt het wel of niet inzetten van de inlaatduiker een besluit wat door het Beleidsteam van de calamiteitenorganisatie genomen wordt;
2.
te besluiten om in de toekomst niet meer extra te defosfateren op de zuivering Dongemond vanwege het geringe rendement op de waterkwaliteit en de hoge kosten;
3.
te besluiten om geen effluent van zuivering Nieuwveer in te zetten voor watervoorziening in verband met risico’s voor de waterkwaliteit;
4.
de overweging voor mogelijk aanvullende maatregelen ten behoeve van de watervoorziening verder uit te werken en een afweging te maken tussen: a. het plaatsen van een semi permanente pompopstelling bij de Roode Vaart en het aanleggen van een nieuwe inlaatduiker en het realiseren van een alternatieve zoetwatervoorziening voor de polders van Nieuw Vossemeer; b. het niet realiseren van een tijdelijke alternatieve zoetwatervoorziening; c. het inzetten van noodpompen bij calamiteuze omstandigheden; Het Dagelijks Bestuur zal hieromtrent nadere voorstellen aan het Algemeen Bestuur voorleggen.
5. bij het uitwerken van deze plannen een afweging te maken op basis van kosten en baten. Beoordeling • Financiële gevolgen ja, namelijk als er werkzaamheden uitgevoerd moeten worden ten behoeve van extra wateraanvoer bij Roode Vaart en de Polders van Nieuw Vossemeer. •
Juridische gevolgen niet van toepassing
•
Personele gevolgen ja, namelijk doordat er meer regelmogelijkheden gerealiseerd worden bij Dintelsas, leidt dit tot extra inzet van personeel. Een eerste inschatting gaat uit van maximaal € 15.000,-- aan extra personeelskosten.
•
Overig ja, namelijk vanwege het feit, dat het bestuursbesluit consequenties heeft voor de calamiteitenbestrijding. De wijzigingen zullen voor de zomer geïmplementeerd worden in de
calamiteitenplannen. Communicatieparagraaf Het bestuursbesluit zal intern aan de betrokken medewerkers kenbaar gemaakt worden, zodat voor de zomer de nieuwe maatregelen operationeel worden. Met de ZLTO zal er een bijeenkomst georganiseerd worden om het gewijzigde beleid te bespreken en toe te lichten. Aan de Planteziektekundige Dienst zal het gewijzigde beleid kenbaar gemaakt worden. Aan de gemeentes in het beheersgebied zal een brief gestuurd worden met de wijzigingen van het beleid in verband met de volksgezondheidsaspecten. Advies: het AB stemt in met de voorgestelde maatregelen om de blauwalgen in de Mark-Vliet boezem te bestrijden en met de aanpassingen in het wateraanvoerbeleid. Hoogachtend, Het dagelijks bestuur, De dijkgraaf
De secretaris-directeur
J.A.M. Vos
ir. H.T.C. van Stokkom
Benedensas
Roosendaalse en Steenbergse Vliet
Dintelsas
Roode Vaart
Mark en Dintel
Hollands Diep
Markkanaal
Amer/Wilhelminakanaal
Adviesnota aan algemeen bestuur Registratienummer: *07I000559* Barcode: *07I000559* Sector en afdeling: W en W afdeling Plannen en Projecten Datum behandeling: 4 april 2007 Agendapunt: 18 Onderwerp: aanvraag krediet voor strategische grondverwerving 2007 en 2008 Bijlagen: toetsingslijst en investeringsbesluit Ter inzage: -Aan het algemeen bestuur Inleiding Voor het realiseren van de waterdoelen is de inzet van grond van essentieel belang. Voor de realisatie van de waterdoelen is het van belang om te beschikken over gunstig gelegen ruilgronden. Ook doen zich kansen voor om direct inzetbare gronden aan te kopen waarvoor nog geen project, en dus geen krediet, is voorzien. Voor deze situaties is in het IP 2005-2009 een investering opgenomen van € 5.250.000,-- In 2005 is hiervan een uitvoeringskrediet van € 1.050.000 beschikbaar gesteld. Inmiddels is ongeveer een oppervlakte van 40 ha grond ten laste van dit uitvoeringskrediet gebracht. Om anticiperende aankopen voor 2007 en 2008 mogelijk te maken wordt voorgesteld een uitvoeringskrediet van € 3.500.000,-- beschikbaar te stellen. Hierin is een aankoop van € 1.400.000,-- opgenomen waarvoor in deze vergadering een separaat voorstel is opgenomen. Vraagstelling Kan het AB instemmen met het beschikbaar stellen van een krediet van € 3.500.000,-- voor aankoop van strategische gronden in 2007 en 2008? Strategie Indien zich kansen voor verwerving van ruilgrond en anticiperende aankoop van grond voordoen zal het sectorhoofd Watersystemen en waterkeringen op voorstel van de afdeling Plannen en projecten een besluit nemen over de verwerving indien het aankoopbedrag beneden de € 200.000,-- blijft. Daarboven zal het AB een voorstel worden voorgelegd. Aankopen uit het onderhavige krediet zullen in de eerstkomende vergadering van het algemeen bestuur ter kennisneming worden gebracht. Beoordeling • Financiële gevolgen ja, namelijk zie toetsingslijst •
Juridische gevolgen niet van toepassing
•
Personele gevolgen niet van toepassing
•
Overig niet van toepassing
Communicatieparagraaf niet van toepassing
Advies: het AB stelt een krediet van € 3.500.000,-- beschikbaar voor de aankoop van ruilgrond en anticiperende aankoop in 2007 en 2008. Hoogachtend, Het dagelijks bestuur, De dijkgraaf
De secretaris-directeur
J.A.M. Vos
ir. H.T.C. van Stokkom
TOETSINGSLIJST Nummer : *07I000560 Barcode : * Activiteitnr.: 6685
Naam activiteit:
Aankoop gronden EVZ en waterberging
Beheerproduct : 3210 Aanleg en verwerving waterlopen Projectleider:
J. de Hoon
Investeringsbesluit: 2007-08 Soort investering
Ontwikkelingsinvestering
(alle hierna genoemde bedragen zijn inclusief BTW) Algemeen - functie (kostendrager): - beleidsveld: - uitvoeringsperiode van het werk: - verwacht tijdstip oplevering:
-
effect op het milieu: wijze van aanbesteding: projectgever: projectnemer:
Financieel a. investeringsbedrag: b. subsidie/inkomsten: c. afschrijvingstermijnen: d. rentepercentage: e. nauwkeurigheidsmarge Gemiddelde lasten over een vol jaar: f. kapitaallasten (rente): g. (hogere) overige exploitatiekosten: h. wegvallende/verminderde kosten i. inkomsten: j. netto jaarlijkse lasten (e tot en met h): k. effect op de heffing: % aandeel tarief 2009 % stijging tarief 2009 t.o.v. MJR 2007-2011 l. te ramen netto lasten voor 2007: m. wijze van dekking van de jaarlijkse lasten:
80% kwantiteit/ 20% kwaliteit 3000 Inrichting en onderhoud watersystemen 2007 1 juni 2007 grondaankoop Domeinen 1 januari 2008 overige grondaankopen in 2007 1 januari 2009 overige grondaankopen in 2008 n.v.t. n.v.t. J. van Hal J. de Hoon
€ 3.500.000,n.v.t. n.v.t. (grond) 4,5% 10 % (realisatiefase) € 157.500,n.v.t. € 157.500,Kwantiteit: 0,41% Kwaliteit: 0,05% Kwantiteit: -/- 0,01% Kwaliteit: < 0,01% € 18.375,- ten laste van onvoorziene uitgaven. moeten opgenomen worden in de meerjarenraming 2008-2012.
Afstemming op Meerjarenraming/Investeringsplan In het IP 2007-2011 is voor dit project voor de jaren 2007 en 2008 totaal € 2.100.000,- opgenomen met een jaarlijkse last van € 163.000,- in 2009. In het IP 2007-2011 is gerekend met een afschrijvingstermijn van 30 jaar. Omdat nog niet bekend is of en wanneer de gronden worden ingezet als EVZ, als waterberging of als ruilgrond wordt voorgesteld voorlopig niet af te schrijven. Besluitvorming Omdat het een ontwikkelingsinvestering betreft is goedkeuring van het algemeen bestuur vereist.
INVESTERINGSBESLUIT
Nummer Barcode
: *07I000561* : *07I000561*
Activiteitsr.: 6685
Naam activiteit:
Aankoop gronden EVZ en waterberging
Beheerproduct: 3210 Aanleg en verwerving waterlopen
BESLUITNUMMER: 2007-08 Het algemeen bestuur van het waterschap Brabantse Delta, gezien het voorstel van het dagelijks bestuur van 20 februari 2007; gelezen het advies van de AB-commissie Beheer en investeringen van 14 maart 2007; gelet op de Comptabiliteitsvoorschriften voor Waterschappen; BESLUIT: te voteren een uitvoeringskrediet groot € 3.500.000,- ten behoeve van de aankoop van gronden voor de realisatie van waterdoelen dan wel als ruilobject voor grondaankopen in 2007 en 2008.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van het algemeen bestuur van 4 april 2007 De dijkgraaf De secretaris-directeur
J.A.M. Vos
ir. H.T.C. van Stokkom
Adviesnota aan algemeen bestuur Registratienummer: *07I000556* Barcode: *07I000556* Sector en afdeling: W en W, afdeling Plannen en Projecten Datum behandeling: 4 april 2007 Agendapunt: 19 Onderwerp: aanvraag UVK grondverwerving waterdoelen Bijlagen: tekeningen en besluit Ter inzage: --
Aan het algemeen bestuur Inleiding In het kader van de aanleg van Rijkswegen zijn door Rijkswaterstaat in het verleden gronden verworven in de gemeenten Etten-Leur, Dinteloord en Breda (Princenhage). Omdat deze gronden niet door Rijkswaterstaat ingezet zijn als ruilobject voor haar doelen worden ze nu door Domeinen, als beheerder van deze rijksgronden, te koop aangeboden waarbij het waterschap voorkeur heeft. Het betreft gronden die geschikt zijn als ruilobject voor waterdoelen. In totaal gaat het om 39.63.90 ha landbouwgrond en 2.40.05 ha dijktalud. waarvoor de waarde door een onafhankelijk taxateur is vastgesteld op totaal € 1.381.990,-- (inclusief kosten afgerond € 1.400.000,--) Ligging gronden: Dinteloord in de Mariapolder 11.45.75 ha landbouwgrond die mogelijk inzetbaar is als ruilobject voor waterdoelen in deze polder en de Oude Prinslandse polder. Voorts ligt hier ook de oppervlakte dijktalud, (regionale kering) totaal groot 2.40.05 ha die voor het waterschap geen direct belang heeft maar die Domeinen in de verkoop wenst te betrekken. Mogelijk kan deze oppervlakte worden doorgeleverd naar Natuurmonumenten die aansluitend meer dijkpercelen in eigendom heeft. Etten-Leur. Het betreft diverse percelen met een totale oppervlakte van 23.77.20 ha landbouwgrond, gelegen ten zuiden van Etten-Leur. De gemeente heeft zich bereid verklaard om (rest)percelen die niet inzetbaar blijken te zijn voor onze waterdoelen, dan wel als ruilgrond, over te nemen tegen de kostprijs. Alleen in het uiterste geval, indien blijkt dat de grond niet allemaal als ruilgrond is in te zetten, zal hiervan gebruik gemaakt worden. Breda(princenhage) Betreft een perceel landbouwgrond met een oppervlakte 4.40.95 ha dat door het waterschap zal worden doorgeleverd ten behoeve van landgoedontwikkeling in ruil voor de inrichting en instandhouding van een evz in een ander landgoedproject. Over deze “ruil” is met betrokkene een overeenkomst gesloten. Vraagstelling Kan het algemeen bestuur besluiten tot aankoop van bedoelde gronden conform bijgevoegd besluit. Strategie Van genoemde oppervlakte is ca 4 ha direct inzetbaar; de rest zal als ruilgrond worden ingezet. Beoordeling Financiële gevolgen ja, namelijk het benodigde aankoopbedrag wordt ten laste gebracht van het uitvoeringskrediet 6685 voor anticiperende grondaankoop waarvoor u eerder bij voorstel 07I000303 een uitvoeringskrediet is gevraagd. •
Juridische gevolgen niet van toepassing
•
Personele gevolgen niet van toepassing
•
Overig niet van toepassing
Communicatieparagraaf niet van toepassing Advies: het AB besluit tot aankoop van 39.63.90 ha landbouwgrond en 2.40.05 ha dijktalud voor de totale koopsom van € 1.400.000,-- inclusief kosten. Hoogachtend, Het dagelijks bestuur, De dijkgraaf
De secretaris-directeur
J.A.M. Vos
ir. H.T.C. van Stokkom
Nummer : *07I000462* Barcode : 07I000462 Het algemeen bestuur van waterschap Brabantse Delta; gelezen het voorstel van het dagelijks bestuur van 20 februari 2007 nummer 07I000304; gezien het advies van de Commissie Beheer en Onderhoud van 14 maart 2007; gelet op de Waterschapswet; BESLUIT: Van de Staat der Nederlanden, Domeinen Zuid aan te kopen en in volle en onbezwaarde eigendom over te nemen: − De percelen landbouwgrond, kadastraal bekend, gemeente Dinteloord, sectie H, nr 739 met een oppervlakte van 11.45.75 ha − De percelen landbouwgrond, kadastraal bekend, gemeente Etten-leur, sectie Q, nrs 1813, 1864, 1835, 2101, 2236 en 1889 met een gezamenlijke grootte van 23.77.20 ha − Een perceel landbouwgrond , kadastraal bekend, gemeente Princenhage, sectie S, nr 12 met een oppervlakte van 4.40.95 ha − De percelen dijktalud, kadastraal bekend, gemeente Dinteloord, sectie H, nr 592 en sectie I, nrs. 492 en 477, met een gezamenlijke grootte van 2.40.05 ha; voor de totale koopsom van € 1. 381.990,-- (afgerond en inclusief kosten € 1.400.000,-onder de bij koop en verkoop gebruikelijke bepalingen en bedingen en voorts onder de volgende bijzondere bepalingen. − de grond wordt pachtvrij overgedragen; althans is middels eenmalige pacht voor het oogstjaar 2007 bij landbouwers in gebruik; Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van het algemeen bestuur van 4 april 2007, De dijkgraaf
De secretaris-directeur
J.A.M. Vos
ir. H.T.C. van Stokkom
Adviesnota aan Algemeen Bestuur Registratienummer: 07I000482 Barcode: 07I000482 Sector en afdeling: Zuiveringsbeheer, afdeling Bouwzaken Datum behandeling: 4 april 2007 Agendapunt: 20 Onderwerp: aanvraag UVK voor aanpassing pompen van gemaal Hollandsch Diep Bijlagen: toetsingslijst en investeringsbesluit Aan het Algemeen Bestuur Inleiding De rwzi Nieuwveer verwerkt het afvalwater van Breda en omgeving. Het gezuiverde water (effluent) wordt door een leiding afgevoerd naar het Hollandsch Diep. Juist voor de dijk wordt het water door middel van een gemaal opgevoerd. Het knelpunt is dat de afvoercapaciteit van de effluentleiding te klein is. Hierdoor kunnen ter plaatse van rwzi Nieuwveer ongewenste lozingen van effluent op het binnenwater ontstaan. Dit vraagt om uitbreiding van de afvoercapaciteit, die in twee stappen wordt gerealiseerd: a) het maximaal benutten van de effluentleiding tussen rwzi Nieuwveer en gemaal Hollandsch Diep door aanpassing van het gemaal Hollandsch Diep (deze adviesnota); b) het realiseren van een extra afvoerleiding richting De Mark (een separaat vervolgproject). Ten behoeve van de beide maatregelen is € 850.000 opgenomen in het IP. Deze kredietaanvraag heeft betrekking op maatregel a) Door het toerengestuurd maken van twee pompen wordt de afvoerleiding maximaal benut en wordt het energieverbruik van het gemaal teruggebracht. In 2004 is hiervoor reeds € 45.000 beschikbaar gesteld. De werkelijk benodigde investering bedraagt € 130.000. In de ontwerpfase bleek dat niet één, maar twee van de vier pompen moeten worden aangepakt, dat de pompenregeling moet worden aangepast en dat aanvullend één oudere elektromotor moet worden vervangen. Om het peil in de ontvangkelder voldoende stabiel te houden, moeten twee pompen toerengestuurd worden gemaakt. Hierdoor kan het in- en uitschakelen van de overige pompen adequaat worden opgevangen. Daarom is een aanvullend krediet nodig. Het restant van het IP-bedrag zal gereserveerd blijven voor onderdeel b), waarmee het knelpunt definitief wordt weggenomen. Onderdeel b) zal dan verder uitgewerkt worden, waarbij ook alternatieven onderzocht zullen worden. Vraagstelling Het AB wordt verzocht een aanvullend uitvoeringskrediet van € 85.000 (totaal € 130.000) toe te kennen voor het toerengestuurd maken van een tweetal pompen van gemaal Hollandsch Diep. Het restant van het IPbedrag (€ 720.000 van € 850.000) blijft beschikbaar voor verdere maatregelen. Strategie De uitkomsten van de OAS, die medio 2007 verwacht worden, zullen uitwijzen of de afnameverplichting van de rwzi Nieuwveer wijzigt. De aanpassing van het gemaal Hollandsch Diep is een ‘altijd goed’–maatregel. Dit omdat lozen op het Hollandsch Diep altijd de voorkeur heeft ten opzichte van lozen op binnenwater. Verdere uitbreiding van de afvoercapaciteit zal in een separaat vervolgproject worden ondergebracht. Beoordeling • Financiële gevolgen In het IP is een bedrag van € 850.000 opgenomen voor een tweetal maatregelen. Hiervan wordt € 130.000 besteed voor de eerste maatregel. In 2004 werd € 45.000 UVK verstrekt en nu wordt verzocht om aanvullend € 85.000 toe te kennen. Het overige (€ 720.000) blijft vooralsnog gereserveerd voor de tweede maatregel. Door de maatregel aan het gemaal worden de jaarlijkse energiekosten met € 4.450 teruggebracht, terwijl
1
de onderhoudskosten met € 2.000 stijgen. Het saldo geeft een afname van de jaarlijkse kosten. •
Juridische gevolgen niet van toepassing
•
Personele gevolgen niet van toepassing
•
Overig gevolgen niet van toepassing
Communicatieparagraaf De externe communicatie: De verbetering wordt ingebracht in de OAS en derhalve gecommuniceerd met de betrokken partijen. De vergunningverlenende instanties worden voorzover noodzakelijk geïnformeerd. Met betrekking tot de aanbesteding wordt het aanbestedingsbeleid van waterschap Brabantse Delta gevolgd. De interne communicatie: de betrokkenen personen en afdelingen worden conform de Leidraad Projectmatig Werken geïnformeerd. De interne opdrachtgever wordt periodiek geïnformeerd over de voortgang van het project, gebruikmakend van de beschikbare pakketten en middelen. Advies: het AB stemt in met het toekennen van een aanvullend uitvoeringskrediet van € 85.000 (totaal € 130.000) voor het toerengestuurd maken van een tweetal pompen van gemaal Hollandsch Diep. Het restant van het IP-bedrag (€ 720.000 van € 850.000) blijft beschikbaar voor verdere maatregelen. Hoogachtend, Het dagelijks bestuur, De dijkgraaf
De secretaris-directeur
J.A.M. Vos
ir. H.T.C. van Stokkom
TOETSINGSLIJST
Nummer : *06I002740* Barcode : *06I002740*
Project: 3070
Projectnaam:
Gemaal Hollandsch Diep- aanpassing pompen
Beheerproduct: 4110 bouw- en verwerving transportstelsels
Projectleider:
K. Nipius, afdeling Bouwzaken
Investeringsbesluit: 2006-69 Soort investering:
ontwikkelingsinvestering
(alle hierna genoemde bedragen zijn inclusief BTW) Algemeen - functie (kostendrager): - beleidsveld: -
uitvoeringsperiode van het werk: verwacht tijdstip oplevering: effect op het milieu: wijze van aanbesteding: projectgever: projectnemer:
Financieel a. investeringsbedrag: b. subsidie/inkomsten: c. afschrijvingstermijnen: d. rentepercentage: e. nauwkeuringheidsmarge: Gemiddelde lasten over een vol jaar: f. kapitaallasten op basis van annuïteit: g. (hogere) overige exploitatiekosten: h. wegvallende/verminderde kosten: i. inkomsten: netto jaarlijkse lasten (f tot en met i): j. effect op de heffing: % aandeel van het tarief 2007:
k. l.
100% waterkwaliteit 4000 bouw en exploitatie zuiveringstechnische werken december 2006 –december 2007 31 juli 2007 n.v.t. conform aanbestedingsbeleid A. van Rijn K. Nipius € 85.000,- (Totale krediet 130.000) 20 jaar (20% mechanisch) 20 jaar (60% elektrisch) 5 jaar (20% software) 4,5% ± 10%-20% (voorbereidingsfase) € 9.100,€ 2.000,€ 4.450,-
(totale kap.last € 14.000,-) (extra onderhoudskosten) (energiebesparing)
€ 6.650,-
(totale netto last € 11.550,-)
kwaliteit: 0,01%
% stijging 2007 t.o.v. MJR 2006-2010:
kwaliteit: 0,01%
te ramen netto lasten voor 2006: wijze van dekking van de jaarlijkse lasten:
n.v.t. zijn opgenomen in de meerjarenraming 2007-2011
Afstemming op Meerjarenraming/Investeringsplan In het IP-2007-2011 is voor dit project € 850.000,- opgenomen met datum ingebruikname 01-07-2009. Het project bestaat uit twee onderdelen, namelijk: A. het maximaal benutten van de effluentleiding tussen rwzi Nieuwveer en gemaal Hollandsch Diep door aanpassing van het gemaal Hollandsch Diep (deze investeringsaanvraag); B. het realiseren van een extra afvoercapaciteit (een separaat vervolgproject). Medio 2004 is € 45.000 uitvoeringskrediet toegekend voor onderdeel A, terwijl tijdens de ontwerpfase bleek dat het toegekende krediet ontoereikend was. Er wordt nu voor onderdeel A € 85.000 aanvullend aangevraagd, terwijl het overige (€ 720.000) blijft staan voor onderdeel B. Besluitvorming Omdat het een ontwikkelingsinvestering betreft is goedkeuring van het algemeen bestuur vereist. Breda, 20 december 2006
-2-
INVESTERINGSBESLUIT
Nummer : *06I002739* Barcode : *06I002739*
Project: Beheerproduct:
Projectnaam:
Gemaal Hollandsch Diep - aanpassing pompen
4110 bouw- en verwerving transportstelsels
BESLUITNUMMER: 2006-69
Het algemeen bestuur van het waterschap Brabantse Delta, gezien het voorstel van het dagelijks bestuur van 23 januari 2006; gelezen het advies van de AB-commissie Beheer en Onderhoud van 14 maart 2006; gelet op de comptabiliteitsvoorschriften voor waterschappen; BESLUIT: te voteren een uitvoeringskrediet groot € 85.000,- (daarmee komt het totale gevoteerde krediet op € 130.000) ten behoeve van het aanpassen van een tweetal pompen van gemaal Hollandsch Diep. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van het algemeen bestuur van 4 april 2007, De dijkgraaf De secretaris-directeur
J.A.M. Vos
ir. H.T.C. van Stokkom
Adviesnota aan algemeen bestuur Registratienummer: *07I000542* Barcode: *07I000542* Sector en afdeling: Watersystemen en Waterkeringen, afdeling Plannen en Projecten Datum behandeling: 4 april 2007 Agendapunt: 21 Onderwerp: Aanvraag UVK IGA Brabantse Wal en Participatie Dal van de Molenbeek Bijlagen:
1. Gebiedskaart met aanduiding deelprojecten en doelrealisaties 2. Toetsingslijst 3. Investeringsbesluit
Ter inzage: -Aan algemeen bestuur Inleiding Het projectgebied De Brabantse Wal is gelegen tussen Ossendrecht en Bergen op Zoom. Het gebied kent een voor Nederland unieke waterhuishoudkundige situatie en bijbehorende (potentiële) natuurwaarden. Globaal bezien gaat het op de wal onder meer om diverse vennen en natuurgebieden. In de laagte langs de wal betreft het een kwelwatersysteem met grote mogelijkheden voor (her)ontwikkeling van bijbehorende natuurwaarden. Vanwege het grote belang van de Brabantse Wal zijn momenteel al enkele projecten in de plan- en uitvoeringsfase. Samen met haar partners heeft het waterschap daarin een actieve rol. Momenteel is de start van de IGA en een financiële bijdrage aan het project Dal van de Molenbeek aan de orde. Zowel de IGA als het uitvoeringsproject zijn (samen met de bijbehorende algemene projectkosten) opgenomen in het IP 2007-2011. Specifiek voor het Dal van de Molenbeek wordt op initiatief van de gemeente Bergen op Zoom nader invulling gegeven aan de zuidelijke stadsrand. Het gaat hierbij om een woningbouwprogramma van ongeveer 1300 woningen en grootschalige natte natuurontwikkeling. Het trekkerschap voor Dal van de Molenbeek ligt bij de gemeente Bergen op Zoom. Zowel het Brabants Landschap als het waterschap kunnen met (financiële) participatie invulling laten geven aan activiteiten die bijdragen aan realisatie van eigen doelstellingen. Voor Brabantse Delta heeft de participatie betrekking op invulling van de waterbergingsopgave, verdrogingsbestrijding en EVZ-ontwikkeling. In de periode tot en met 2008 worden binnen het Dal van de Molenbeek de volgende doelrealisaties nagestreefd: • ecologische verbindingszone (EVZ) 2 km; • opheffen verdroging 29 ha; • waterberging 20 ha. Vraagstelling Het Algemeen Bestuur wordt gevraagd of zij akkoord kan gaan met de voorgestelde aanpak om op termijn totale doelrealisatie binnen het gebiedgericht ontwikkelingsproject Brabantse Wal waar te maken door: - een IGA op te stellen voor de Brabantse Wal, en - financieel te participeren in de no-regret activiteit ‘Dal van de Molenbeek’. Strategie Aan het eind van 2007 wordt de IGA voor de Brabantse Wal/Noordpolder Ossendrecht afgerond. Daarin zullen maatregelen worden geformuleerd die noodzakelijk zijn voor realisatie van de watergerelateerde beleidsdoelen in het gebied. Vooruitlopend op de IGA-resultaten heeft het algemeen bestuur voor enkele noregret deelactiviteiten zoals ’Inrichting Moseven-Heiloop en Jagersrust’ en ‘Noordpolder Ossendrecht’ reeds een uitvoeringskrediet beschikbaar gesteld. Ook de beoogde (financiële) participatie in het gemeentelijke project ‘Dal van de Molenbeek’ is een no-regret activiteit die bijdraagt aan realisatie van waterschapsdoelen. Met het opstellen van de IGA komen waarschijnlijk ook nieuwe maatregelen in beeld die in een later stadium voor kredietaanvraag worden voorgelegd aan het algemeen bestuur.
Draagvlak en bestuurlijke betrokkenheid Zowel bij de IGA’s als afzonderlijke projectactiviteiten is een veelheid aan (overheids)organisaties betrokken. In IGA-Klankbordgroep zijn vertegenwoordigers opgenomen vanuit onderstaande organisaties: • staatsbosbeheer (partner, projectpartner Jagersrust); • provincie Noord-Brabant ( partner, medefinancier, vergunningverlener, beleidsinstantie, toezichthouder); • grenspark De Zoom-Kalmthoutse Heide (partner); • Natuurmonumenten (partner, projectpartner Noordpolder); • Evides, Brabant Water (partner, projectpartner Jagersrust); • gemeente Woensdrecht (partner, vergunningverlener); • gemeente Bergen op Zoom (partner, vergunningverlener, trekker Dal van de Molenbeek); • Benegora/BMF (partner); • Namiro (partner); • Brabants Landschap (partner); • ZLTO (partner); • DLG (partner, grondverwerving en -ruil); • waterschap Zeeuwse Eilanden (partner); • rijkswaterstaat (partner). IGA Brabantse Wal De integrale gebiedsanalyse voor de Brabantse Wal is eind 2006 gestart. Inmiddels heeft een eerste bijeenkomst van de Klankbordgroep plaatsgevonden. Met deze inbreng vanuit de regio vormt de IGA de basis voor verdere activiteiten binnen het projectgebied Brabantse Wal. Ook de reeds bekende en in uitvoering zijnde no-regret activiteiten krijgen een plaats in de IGA. Via uitvoering van de reeds bekende en nog te ontwikkelen maatregelen uit de IGA zal het projectgebied gaan voldoen aan de beleidsdoelstellingen. IGA Noordpolder Ossendrecht De integrale gebiedsanalyse voor Noordpolder Ossendrecht wordt vanwege de sterke onderlinge samenhang gelijktijdig uitgevoerd met IGA Brabantse Wal. Participatie Dal van de Molenbeek In de zuidelijke stadsrand van Bergen op Zoom heeft de gemeente een plan ontwikkeld voor de bouw van 1300 woningen en grootschalige natte natuurontwikkeling in het Dal van de Molenbeek. Het project wordt voorbereid en uitgevoerd door de gemeente. Samen met het waterschap en Brabants Landschap heeft de gemeente een inrichtingsplan voor de Molenbeek/-kreek opgesteld. Met het plan is de visie van de partijen geconcretiseerd en de haalbaarheid aangetoond. Duidelijk is dat de abiotische inrichting van het gebied een grote wijziging zal ondergaan. Zo krijgt de natuur weer gelegenheid zich binnen de kaders van de visie vrij te ontwikkelen via omvorming van het huidige agrarisch karakter. In technische zin resulteert het plan in een afwijkend peilregime dat is gericht op adequate invulling van afvoer, berging en verdrogingsbestrijding (kwelherstel). In de periode tot en met 2008 gaat het om watergerelateerde doelrealisatie op gebied van EVZ (2 km), opheffen verdroging (29 ha) en waterberging (20 ha). Inmiddels is op basis van het Inrichtingsplan met positief advies van de Provincie een Rijkssubsidie van bijna 1,8 miljoen euro verleend vanuit de SGB-regeling. Het waterschap heeft de mogelijkheid om in de natuurontwikkeling participeren voor wat betreft de onderdelen waarmee de eerder genoemde eigen watergerelateerde doelstellingen zijn te realiseren. In het IP 2007-2011 van het waterschap is voor dit project een bijdrage van € 574.250 gereserveerd. Dit bedrag is destijds op basis van kentallen als volgt ingeschat: • waterberging: 20 ha á € 23.750 = € 475.000; • verdrogingsbestrijding: 29 ha á € 2.000 = € 58.000; • aankoop en inrichting EVZ: 0,55 km á €75.000 = € 41.250. Op basis van de huidige inzichten is er de mogelijkheid tot extra doelrealisatie in de vorm van 1,45 km EVZ. Dit brengt een extra investering van € 108.750 met zich mee (1,45 km EVZ á € 75.000). In totaal bedragen de kosten voor de beoogde doelrealisatie dan ook € 683.000 in plaats van de gereserveerde € 574.250.
Beoordeling •
Planning
IPnr Naam activiteit
Voorbereiding Datum/termijn
62 IGA Brabantse Wal 62 IGA Noordpolder Ossendrecht 6765 Participatie Dal van de Molenbeek •
2006
Uitvoering Datum/termijn 2006 - 2007 2006 - 2007 2007 - 2009
Bijzonderheden Oplevering eind 2007 Oplevering eind 2007 In gebruik 01-01-2009
Financiële gevolgen ja namelijk € 1.032.000 t/m 2008 (zie toetsingslijst)
IPnr
Naam activiteit
62 62 62 6765
Algemene projectkosten IGA Brabantse Wal IGA Noordpolder Ossendrecht Participatie Dal van de Molenbeek Totaal
IP-bedrag t/m 2008 € 217.000 € 132.000 € 132.000 € 574.250 € 1.055.250
UVK aanvraag € 217.000 € 132.000 * € 132.000 * € 683.000 € 1.164.000
Motivatie evt afwijkingen
1,45 km EVZ extra
* De kosten voor de IGA drukken momenteel op het voorbereidingskrediet dat beschikbaar is voor het Raamcontract waar diverse IGA’s onder vallen. Met het voteren van het uitvoeringskrediet wordt het kredietbedrag voor de IGA Brabantse Wal verrekend met het voorbereidingskrediet.
• Te verwachten subsidies: Voor de financiële participatie in het Dal van de Molenbeek en de IGA’s zijn naar verwachting een financiële bijdragen van Provincie Noord-Brabant te verwachten van circa 50%. Vooralsnog zijn de algemene projectkosten niet subsidiabel. • Juridische risico’s: Bij de ontwikkeling van het gebied vinden verschillende transacties plaats waarmee gronden van het waterschap gemoeid. Met de gemeente dienen nadere afspraken te worden gemaakt over de verdeling van gronden na de inrichting van het gebied. • Overige risico’s: De opgave voor de regionale waterberging in het plangebied is niet los te zien van de stedelijke wateropgave. In de beoogde 20 ha is een deel ingecalculeerd voor afkoppelprojecten in het stedelijk gebied van Bergen op Zoom. Mogelijk is aanvullend onderzoek nodig naar de gecombineerde opgave ter plaatse. Communicatieparagraaf In kader van opstellen van de IGA wordt met de streek gecommuniceerd via een Klankbordgroep. Met oog op de benodigde communicatie over (inrichtings)activiteiten in het gebied van de Brabantse Wal wordt samen met de projectpartners een communicatieplan uitgewerkt. Bij inzet van communicatiemiddelen wordt rekening gehouden met de zichtbaarheid van het waterschap. Voor het project Dal van de Molenbeek fungeert de gemeente Bergen op Zoom als trekker en initiator. Terugkoppeling voortgang naar AB Middels de managementletter wordt het algemeen bestuur periodiek op de hoogte gehouden van de voortgang (doelrealisatie, planning, financiën en bestuurlijke risico’s) van de projecten. Tevens kan de website (Werk in de buurt, onderdeel projectenkaart) worden geraadpleegd om op de hoogte te blijven van de laatste ontwikkelingen en realisaties. Advies: het AB stemt in met het beschikbaar stellen van het krediet van € 1.164.000 voor het opstellen van de IGA Brabantse Wal en het leveren van een financiële bijdrage in de kosten voor concrete realisatie van 2 km EVZ, 29 ha verdrogingbestrijding, de mogelijkheid voor 20 ha waterberging, alsook het verbeteren van de waterkwaliteit. Hoogachtend, Het dagelijks bestuur, De dijkgraaf
De secretaris-directeur
J.A.M. Vos
ir. H.T.C. van Stokkom
TOETSINGSLIJST
Nummer : *07I000052* Barcode : *07I000052*
Projectnr : 3
Projectnaam:
Brabantse Wal (periode 2006-2008) bestaande uit de activiteiten: 62 Algemene kosten 62 IGA’s Brabantse Wal/ Noordpolder Ossendrecht 6765 Participatie dal Molenbeek Bergen op Zoom
Beheerproduct: 3210 Aanleg en verwerving waterlopen Projectleider:
M. Clewits/M. Thijssen
Investeringsbesluit: 2007-03 Soort investering:
Ontwikkelingsinvestering
(alle hierna genoemde bedragen zijn inclusief BTW) Algemeen - functie (kostendrager): - beleidsveld: -
uitvoeringsperiode van het werk: verwacht tijdstip oplevering: effect op het milieu:
- wijze van aanbesteding: - projectgever: - projectnemer: Financieel a. investeringsbedrag: b. c. d. e.
subsidie/inkomsten: afschrijvingstermijnen: rentepercentage: nauwkeuringheidsmarge
Gemiddelde lasten over een vol jaar: f. kapitaallasten op basis van annuïteit: g. (hogere) overige exploitatiekosten: h. wegvallende/verminderde kosten: i. inkomsten: j. netto jaarlijkse lasten (f tot en met i): k.
effect op de heffing:
5% kering/65 % kwantiteit/30% kwaliteit 3000 Inrichting en onderhoud watersystemen 2006 t/m 2008 1 januari 2009 positief bijdrage aan het behalen van ecologische doelstellingen conform aanbestedingsbeleid J. van Hal M. Clewits/M.Thijssen
project 62: € 481.000,- (incl IGA’s) project 6765: € 683.000,€ 1.164.000,€ 473.500,30 jaar 4,5% ± 30% (ontwerpfase) € 42.400,€ € 42.400,-
% aandeel van het tarief 2009:
Kering: 0,04% kwantiteit: 0,09% kwaliteit: 0,02%
% stijging tarieven 2009 t.o.v. MJR 2007-2011
Kering: 0,02% Kwantiteit: 0,02% Kwaliteit: <0,01%
l. te ramen netto lasten voor 2007: m. wijze van dekking van de jaarlijkse lasten:
n.v.t. Ten laste van nieuw beleid.
Afstemming op Meerjarenraming/Investeringsplan Bovengenoemde projecten zijn in het IP 2007-2011 voor een totale (bruto)investering t/m 2008 van € 1.055.000,- opgenomen, verwachte subsidies/bijdragen van derden van € 419.000,- en datums ingebruikname variërend van 1 januari 2008 tot en met januari 2012. In de vergadering van het algemeen bestuur van 5 april 2006 is voor het project Brabantse Wal reeds € 1.304.000,- gevoteerd. Het betrof de activiteiten 7988 Noordpolder Ossendrecht, 7985 Groote Meer en Jagersrust en 6741 EVZ Bleekloop. De investering van € 262.000,- voor de integrale gebiedsanalyses van dit gebied wordt in mindering gebracht op het eerder toegekende voorbereidingskrediet van € 2.500.000,- voor de Integrale Gebiedsanalyses (project 6800).
Besluitvorming Omdat het een ontwikkelingsinvestering betreft is goedkeuring van het algemeen bestuur vereist.
-2-
INVESTERINGSBESLUIT
Nummer : *07I000051* Barcode : *07I000051* Hoofdprojectnr.: 3
Projectnaam:
Brabantse Wal periode 2006-2008
Beheerproduct: 3210 Aanleg en verwerving waterlopen
BESLUITNUMMER: 2007-03 Het algemeen bestuur van het waterschap Brabantse Delta, gezien het voorstel van het dagelijks bestuur van 20 februari 2007; gelezen het advies van de AB-commissie Beleid en Investeringen van 14 maart 2007; gelet op de Comptabiliteitsvoorschriften voor Waterschappen; BESLUIT: te voteren een uitvoeringskrediet groot € 1.164.000,- ten behoeve van het uitvoeren van het project Brabantse Wal in de periode 2006-2008. Hierbij wordt uitgegaan van € 473.500,-- aan subsidies en bijdragen van derden. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van het algemeen bestuur van 4 april 2007 De dijkgraaf De secretaris-directeur
J.A.M. Vos
ir. H.T.C. van Stokkom
Adviesnota aan algemeen bestuur Registratienummer: *07I000541* Barcode: *07I000541* Sector en afdeling: Watersystemen en Waterkeringen, afdeling Plannen en Projecten Datum behandeling: 4 april 2007 Agendapunt: 22 Onderwerp: Aanvraag UVK gebiedsgericht ontwikkelingsproject Oude Prinslandse Polder Bijlagen:
1. Gebiedskaart met aanduiding deelprojecten en doelrealisaties 2. Toetsingslijst 3. Investeringsbesluit
Ter inzage: -Aan algemeen bestuur Inleiding Het projectgebied De Oude Prinslandse Polder is gelegen binnen de grenzen van de gemeente Steenbergen. In het gebied liggen potentieel waardevolle kreken. Het Molenkreek-complex ligt in de ten zuiden van Dinteloord en wordt gevormd door De Barend, de Potmarkkreek en de Molenkreek. De Derriekreek ligt ten Westen van Stampersgat en loopt van zuid naar noord in de Oude Prinslandse Polder. In de Mariapolder ligt (in het verlengde van de Barend) een kreekrestant in de vorm van een smalle sloot. De verkaveling in de polders is strak en rationeel van opzet, en de kreken lopen er via een opvallend en grillig patroon doorheen. In het kader van het ‘Bestuursprogramma 2005-2008’ is de Oude Prinslandse Polder een belangrijk gebied vanwege de vele water- en natuurdoelstellingen. Het gaat om ecologische verbindingszones, lijnvormige waternatuur, natte natuurparel, viswateren, waterberging, alsook beek- en kreekherstel (zie gebiedskaart). In het IP 2007-2011 is op basis van de te realiseren doelstellingen en kentallen een totaal investeringsbedrag opgenomen van € 4.551.500. Deze kredietaanvraag heeft betrekking op het gedeelte uit het totale bedrag dat nodig is voor uitvoering van activiteiten in de periode t/m 2008. Voor uitvoering van activiteiten ná 2008 zal in een later stadium een uitvoeringskrediet worden aangevraagd. Het project omvat de onderstaande activiteiten: • IGA Oude Prinslandse Polder (IP nr. 6212); • inrichting Derriekreek (IP nr. 152); • inrichting Mariakreek (IP nr. 8216); • inrichting Molenkreek (IP nr. 6625). Met deze UVK-aanvraag worden in de periode t/m 2008 de volgende doelrealisaties nagestreefd: • ecologische verbindingszone (EVZ) 6 km; • waternatuur lijnvormig 5 km; • opheffen verdroging 23 ha; • inrichten viswateren 5 km; • natte natuurparels 23 ha; • beek- en kreekherstel 6 km; • waterberging 1,4 ha. Voor een deel van bovengenoemde activiteiten moeten de uitkomsten van de Integrale Gebiedsanalyse (IGA) de keuze van de maatregelen onderbouwen en aangeven in welke mate omvang bepaalde waterdoelen zijn te realiseren. De IGA voor de Oude Prinslandse Polder zal in de eerste helft van 2007 zijn afgerond.