Faculteit_der Medische
Wetenschappen
Bloktoets Datum
6juli2015
Aanvang
10.00 uur
50210 Psychoproblematiek
*herhaaltoets**
Deze tentamenset kunt u na afloop meenemen ALGEMENE AANWUZINGEN EN INSTRUCTIE:
. Dit tentamen bestaat uit 70 meerkeuzevragen. . De beschikbare tijd voor het gehele tentamen is 2 uur. Controleer of uw tentamenset compleet is. . Vermetd op het antwoordformulier duidelijk uw naam en studentnummer. . Bij iedere vraag is slechts een alternatief het juiste of het beste.
. U geeft het naar uw mening juiste antwoord aan door het CIJFER voor het betreffende alternatief te omcirkelen.
. Vragen waar u door tijdnood niet aan toekomt, laat u onbeantwoord. Acht u alle alternatieven. na zorgvuldige bestudering, even juist, dan moet u de vraag niet beantwoorden. Kunt u een of meerdere alternatieven elimineren, dan meet u de vraag wel beantwoorden. . Wanneer u het tentamen beeindigd hebt, dient u uw antwoorden (dus de omcirkelde CUFERS)
zor9vuldig over te brengen op het antwoordformulier. gebruik daarvoor een HB-potlood. Corr'igeer
fouten met gum- Verwijder gumresten zorgvuldig van uw antwoordformulier." . Als u een vraag wilt open laten vult u het hokje boven het vraagteken "?" in. . De op het antwoordformulier ingevulde antwoorden warden beschouwcf als uw definitieve antwoorden, ongeacht uw omcirkelingen in uw toetsboekje. ' Meerdan een in9evuld antwoord per vraag wordt als blanco geinterpreteerd. Schrijf niet buiten de invulvelden van het antwoordformulier.
. Het gebrujk van alle audiovisuele en technische hulpmiddelen is niet toegestaan, tenzij expliciet yermeld elders op dit voorblad. Mocht u dergelijke apparatuur toch gebrutken, dan zat dit ats d.? worden aangemerkt. Op uw tafel mogen uw studenten- en registratiekaart en los
schrijfmateriaal liggen. Etui's moeten van tafel.
. Als u uw antwoordformulier vlekt, vouwt, beschadigt of de invulinstructies negeert kan het niet
correct warden verwerkt. Vraag de surveillant in dergelijke gevallen om een nieuw blanco antwoordformulier! Indien u dit verzuimt zijn de gevolgen daarvan voor uw rekening.
De vragen warden als volgt gescoord: antwoorden: Goed
Fout
2 keuze-vraag 3 keuze-vraag 4 keuze-vraag
-1
0
-1/2 -1/3 -1/4
0 0
Punten Punten Punten
0
Punten
5 keuze-vraag
open
Lever na afloop het antwoordformulier in. Indien u commentaar heeft op de vragen, verwijzen
we u naar de hyperlink die is opgenomen bij uw toetsindeling in uw webdossiert.b.v. het' digitaal studentcommentaarformuliervoor deze toets.
LET OP !!
ZET EERST UW NAAM EN STUDENTNUMMER OP HET ANTWOORDFORMULIER! VEEL SUCCES!
Voorbtad MC/17-2-201S
Vraag 1.
^^s.^s'So^nroSs,^^^^^^^^^^^ ran ^'vi^hSZs^aTl^6 Prot"eemg^iedenbehoort "NIE°T 'toT^n ^ Activatie en dagstructuur
-T> Gku^ se^
Gecompliceerde rouw
^
*v
1 ^ hterpersoonlijk conflict 'too;/ -y>rinterpersoonlijk tekort
Vraag®
Welkedefinitie omschrijft het BESTE het begrip 'tegenoverdrachf?
1- ?Pn^weSge?%^elens van de hulP-onord,e »orden geprojecteerd 2 ^abteeTetedneeSe9nTlens van de patient die worden 3W.eerd op de
^?^^^^eonPddeeuSwe^^^^^^^^^^^
* Vraag 3.
PH^tTgeT(rob^nreeTannSn^^^^^^^^^ 9- hier on,
^oTeZ^S^'^^^^^^^^^ 1. Anticiperen 2. Idealiseren 3. Rationaliseren . (00'
® Verschuiven Vraag 4.
Buwelkestoornisspeelt responspreventie de BELAN^SRI I^CTC: ^, :_ ^ _
gedragstherapeutische behandelhg'T111" uc DC=l-MN'JKIJKyTE i-ol in de cognitief ^ Gegeneraliseerde angststoornis
Obsessieve compulsieve stoornis
3. Somatisatiestoornis
4. Specifieke fobie van het bloed/injectie/verwondingtype Vraag 5.
hcoo£Xhev^d;%"^m van ^ch°^^e. Cognifieve therapie rich. z,c. -ada^w^ 9ri",4^ ^ 1. Belemmerende emoties 2. Gedachten uit het onderbewuste
w.4^
^ Interpersoonlijke processen Niet-functionele gedachten
Pagina 1 van 16
Vraag 6.
^^sssssass^ss;-. B. Bradycardie
c. Epileptische insulten
D. Koude rillingen E. Misselijkheid F. Nauwe pupillen G. Obstipatie H. Prikkelbaarheid I. Rusteloosheid J. Slapeloosheid K. Spierpijn L. Tachycardie M. Tremoren N. Wijde pupillen
A, C, E, F, L 2. B,G,M,1 3. B,D,F,J 4. E,H,K,N Vraag 7.
^s,9nSo",rintoxicatie van een middel- w^ - he. MEEST Cannabis
2. Cocaine
3. Ecstacy 4. Paddo's
Pagina2van 16
Vraag 8.
s om -te A. B. c. D. E. F. G.
Angst Bradycardie
Epileptische insulten
Koude rillingen Maagklachten
Misselijkheid Prikkelbaarheid
H. Rusteloosheid I. Slapeloosheid J. Somberheid
K. Spierpijn
L. Tachycardie M. Tremoren N. Wijde pupillen
® A, H, N r) " 2. A, I, M . y&''' 3. D, I, j
4. E,G,K Vraag 9.
?:S'?ri^n"'s°s°^°h"e^rn^ra^nm^ Geleid^ijkIaan7scdit^See'^aS^ al!e ^savon_ds 2:3 91a^^'
EU'E==a:ns^s'
doen. Zelf merkthijd7tlh?suteved9s9meeparawahal^ walaanzun ,drankProbleem moetj
ji^^^tSlSS!^^^^^ n^^^Q^^^^e^^^^ier^^ ln welke^e^Th^" .'00
Beslissen
Contemplatie
^ Precontemplatie ^ Verdringing Vraag 10.
^ss^^n^ss9v^evense in het kader 1. Acamprosaat
<) -f- Disulfiram .mo^(3) Flumazenil -4^ Naltrexon
-> cAei^*-^ ^ ^.(.^.o/ -'
-.3 '~-t"X fyf -v ^'
'- - »»
PaginaSvan 16
Vraag11.
1. Expressie 2. Extinctie
(3) Suppressie Vraag 12.
owSS^eS"9 wordt NIET als indicator in3eze' v°- detectie van ^ ^i^.T/iAlanine Aminotransferase)
n &0
,(ca.rbohydraat Deficient T'-ansferrine) (Mean
MMA (Methylmalonzuur) Vraag 13.
J^ Afhankelijkheid van een middel. (2) Misbruik van een middel.
3. Sociaal gebruik van een middel.
Vraag^
dwaeSnd^oennderetaande beweringen is JUIST met b^,ng tot 1: ^condSSnha,S9^ ?ld.urenderemands hete ^" hoog. vaak op volwassen leeftijd (>25 irt~ '"''""" '"''"" "uuy' is vaak een forse lijdensdruk. J- x ~~''''
4. Na het 50e levensjaar'is de kans op spontane verbetering groot. Vraag 15.
vweolrkneo'^evS^randerin9en in de hersenen z'n he* "EEST ken.erkend Q Atrofie van de prefrontale cortex en het striatum.
2. sss??si^^^~wme*als
:; Pagina4van 16
Vraag 16.
aES:;?temnaa'e^^^^^^ ^;meTemdoor * -efoon 1. Alogie - . Bradyfrenie
(S)' Remining A. Stupor Vraag 17.
Wat is GEEN voorbeeld van katatoon gedrag? --fT Apraxie
-2^ Echopraxie '. ^ Motorische oppositie 4. Stupor Vraag 18.
^S^^^^=^^^^3.,e ... "tf Dissociatie
,2^ Disperceptie
LUCU-OOVI^ ytA.Aj&.i.-^nc,,,
-^ Dwangvoorstelling 4. Imperatieve hallucinatie Vraag 19.
dweenSdsese^erstaande symptomen valt N'ET °^ de formele ^. Concretisme
(2) Incoherentie 3. Ontsporing -4: Rumineren
Vraag 20.
^ Een betekeniswetenschappelijke benaderir psychodynamische benadering
3. Een materiewetenschappelijkebenadering
PaginaSvan 16
Vraag21.
Q) Tussen 41 en 50 2. Tussen 61 en 70 3. Tussen 81 en 90
Rcvye PCU^<
°f
sU o^'dP.UoQ
Vraag 22.
Welke uitspraak overADHD is JUIST? ar^
'ff ^ SS^een ho3er risico °p verelavin9 me* ^ -e dan
^ B£Tns;eee^.van de kinderen me* ADHD Pereisteren d- ^acMen tot op 8' il^S2";n^°t,^k'nderen,-.sta.at t"l ^"assenen met ADHD vaker de
lm^!s;:vitelt-opdevoorgrond dan de aandachtsp'robiemJn" ^ Methylfenidaat is effectieverdan gedragstherap!eu"'CIIIC"' Vraag 23.
Welke uitspraak over autisme spectrum stoornissen (ASS) is JUIST?
^DLStoomis vanASPer9er is de subgroep binnen de autisme ; stoomissen met de meest ernstige klachten."
1 ?eelSS,^per9er ^rkt-h-doorenkele spec,f,eke tekortkomingen in
^PHae;=^a^r^e^^^^^^^^^ Vraag 24.
^KS^e^^l^^^^^
TjS^^=??=^^sri9heden' 3A Sm.mu.nicatieproblemen' stere°typischesp"raak,7n^ll^tuele beoerkin
4. Gedragsstoornis,contactproblemen7gebrekk>,gextalaroSetili^perKln9' Vraag 25.
Welke opsomming van tenmerken past het MEEST bij een corfi.cgLe. dementie? JS ^Sdyfren;elJJWangmatige.Patronen- Persoonlijkheidsveranderin {f ^eheugenstoomissen- taalstoornis;ap,:a^IS;^veranaenng-
!' ?^r±lTto°ImssenJ^ veranderdae"sTemming. 4. Perseveren, geheugenstoomissen;prikkelba'arheidclag^ie
Pagina6van 16
Vraag 26.
^amesn^ van de eerste verschiJnselen biJ een P^ient met fronto-temporale 1. Apathie 2. Geheugenstoornissen
3^. Loopstoornissen met incontinentie
Verminderd empathisch vermogen en affectieve vervlakking Vraag 27.
E,e2Z2-Jlngevrouwh_eeft,volgens.haar clochter sinds een jaar last van het zien ' ^^e7v!a^nJelmeeLwaLvooreendag het .senkan'Ie'opstraat mjoeilijlk;ded;
^.T«p:ioTO^h^.h?dre1nTerteuis'kh^ ^.^le^lwrtuigddatdebuuman7snachte^i^°^ Lt.Hiizou.da.nookbij_haaroP de ramen bo"zenom'haa7tepes°ten'IDe^acdhteyn ^n^en^luctuerend belo°P- Dedochterverteii~dat'moederlde'SaSte^dMac;nIen
^o!;!;JkeL!o£p^n21ierdo°Lal enkele malen gevalten"is;'ZiTgebmikrg^ ^edicijn
de2 ^^'^^^S^^^i^1^^^'
^^l^scoort patiente 28 punten-wat is bu haarde MEEsfwaar:schijnlii<e""
* 1. Beginnende M. Alzheimer ^ Fronto-temporale dementie Lewy body dementie Vraag 28.
^Z?!,rust,de.pa ogenese van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob bij de meerderheid van de patienten? 1. 14-3-3 eiwitophopingen 2^ Fibrillaire amyioid-beta-eiwitten 4. Tau ophopingen Vraag 29.
^fiS9veannst°omis bii de ziekte "an Alzheimer is het meest S^^ocieerd met een Acetylcholine 2. Dopamine 3. GABA
Pagina7van 16
Vraagf30j
^S^n^^M%eai^CTLPaii6nlteuves^^ Waarvan is hier^MEEST ^arschunlijksprakef''^wl^a"v"111^^ 1. Een conversiestoornis
, 2- Een dissociatieve stoornis
\^TEen ongedifferentieerde somatoforme stoornis k Een somatisatiestoornis
Vraag31.
Chronisch vermoeidheidsyndroom wordt doorgaans aangemerkt als: i^ Ongedifferentieerde somatoforme stoornis
2. Simulatie 3. Somatisatiestoornis Vraag 32.
Welke van de volgende uitspraken is van toepassing opsLmulalie ? \~ De symptomen worden bewust in9ezet om aandacht te kriJQ
2' Snptomen worden onbewusnn^zetom"°"Ptez'ie°"gei^standigheden te 3) Simulatie is geen psychiatrische stoornis maar een vorm van fraude. Vraag 33.
SeT de onderstaande Psychiatrische stoomissen kent het HOOGSTE risico op 1^ Afhankelijkheid van drugs
Bipolaire stoornis 3. Schizofrenie
PaginaSvan 16
Vraag j
Ble^L54Jange manJseen halfjaar 9eledenschizofrenie vastgesteld. Voor die tiid
^ne^e^ ?oe^^^(^n^^^r^T^^SS ^ ^^?
te^y^2!!^Huw;I metsmeer metoffici6iel^^te1^^ ^b^ ^nn9^n,dLed!CTaalmeJelkaarsamens^^^^
S S^Gi^^'at!S!TO^.^'^';1^^' elaaar^oetenzenietshebben van geldzaken en andere wereldsedinae^?Iffirou ^^aHev°^n.^n.hu!pofbeha^^"n9-Dewon
^^^n^Sgend^m?ns'^'9^^^'^SSnde chulcl--Demoede.r.van deze Patient maakt zichergongerustaanaae^
^±ss^^nl^^^=^^ten haar ^a\RaM)d^?^^e^uanJ^ ' ?emstted^e^fnpnT^L nledwongenopname.in aanmerking komt, meet
:o1nTdro?rteonat^lSchiater9etokenworde^^^^^ 3- vpoTznitc^lfnoefta9nlZngen opgenomen worden omdat h" 9een 3evaar v°-
^ f Citl fcC.^:
Vraag35. W ^ W^tC/l 1^-^
y-M-T ^.^HftA^ ,.< "( f
ps^aa/, (l22-L
^r^lSei?SSelvSn^wangbij een Psych'atrische patient dient altijd het -minst & ^
^Sn^.altematiene~WOTdentoe9°ePasr'Metch^^^^^ ^ principe van: 1. Doelmatigheid 13 ^
Moraliteit
3. Subsidiariteit
Vraag 36.
Welke bewering is JUIST?
1' Bsksfdheid is sprake van een lager ontwikl<elingsn,veau dan bij 2' Bl^ende.groep-mensen met eenverstandelijke beperking komt automutilatie ^ ^akervool'bij een relatiefhoog ontwikkelingsniveau'
^ ^np?ssSedfbL^^met.,lCT,reretan^lEbePel"kin9 Presenteert zich vaak op eenaspecifieke manier; nameliJk met prikkelbaarheid en'onrusF ^' s?et algemeen kunnen mensen metzwakbegaafdheid"nretlzelfstandig
Pagina9van 16
c^.to^)-
Vraag 37.
^nn60;^i9e patientemet een. blanco Psychiatrische voorgeschiedenis wordt door d«T^a^va",dlroreultet'evediensY9^0PdeaWaJ^ ^opgenomen.!l;ver:band met een exacerbatie CQPD;Depsy3iiatS:woStlin^
^S5^x^ki^S^SS^b^ ^nJESShJoestendsb^el<j- '^eomdaTheroptreden^ien eeretTm^^ Se^^T;keluk^.vermoedde^
dts^:^hMetop*reden'van~de"ma^Dea^Iia^^^^^ swpeelkeen ^emsateae?e medicatle is het MEEST verdacht een luxerende r0' .e 1. Erythromycine 2. Furosemide 3. Ibuprofen
l3) Prednison Vraag 38.
welk.antispychoticum ;s 9eTndiceerd voor de behandeling van psychotis symptomen bij de ziekte van Parkinson? 1. Cisordinol
(2) Clozapine
3. Haloperidol -.» dan L-do^ f\at n\w^ nut aa 4. Olanzapine c Vraag 39.
Welke van de volgende beweringen over schizofrenie is NIET waar? l-circa-10% van de Patienten overlijdt door suicide. Life-timeprevalentie is circa 1 %.
E,nseen hogere incidentie op het platteland dan in de stad.
4. Mannen ontwikkelen de stoomis eerderinhun"leven"daTvrouwen. Vraag 40.
Welk symptoom treedt NIET op bij het maligne neurolepticasyndroom? 1; Autonome instabiliteit Bewustzijnstoornissen
-3""'Hypothermie
4'"Spiemgiditeit Vraag 41.
Welke bijwerking past het MINST bij een te hoge spiegel (intoxicatie) van lithium? 1. Anurie
,2" Insulten
(3) Leucopenie ,4. Spierhypertonie
Pagina 10 van 16
Vraag 42.
Welke twee bijwerkingen ziet men vaker bij TCA's dan bij SSRI-s? ^. Agitatie en seksuele functiestoornissen 2. Diarree en hoofdpijn J^ Mictiestoornissen en slapeloosheid
Transpireren en orthostatische hypotensie Vraag 43.
^^^^m^vwe^vmk^s'eke antipsychotica die in verband met antagonisme van dopamine D2 receptoren?" Acute dystonie 2. Gewichtstoename 3. Sedatie 4. Seksuele disfunctie Vraag 44.
BnTOJjiT£nenworden..ingedeeld in hypnotica en anxiolytica. Welk van de onderstaande criteria is/zijn hierbij vooralvan"belang'?""IWIJF"v'°' GABA-A-receptor affiniteit 2. Interactie met melatonine
3. Interactie met REM-slaap 4. Resorptie en halfwaardetijd Vraag 45.
^^ln^ee^^^epressivum.meteen metsterk.ant!h'stamjnerge (Hi), maar
ermT^ipTnr?anticMre we*ing'welkebijwer^^^^ Galactorroe
,2': Gewichtstoename -> cnoLAc-c,
^^^.^ (!c>^ ^^^^
4T Obstipatie -^4.^1.0 ::~"~ """".""."cVraag 46.
Van welke symptomen is sprake bij acathisie? Niet kunnen stilzitten, bewegingsonrust.
^'onw'"ekeuriclebewegin9envvan tong7mond ofgelaat.
3' SSi,spiersamen-trekkin9en die een'abn^male lichaamshouding 4. Tremor in combinatie met rigiditeit en hypokinesie.
Pagina 11 van 16
Vraag 47.
SSieT V019ende symptomen behoort NIET tot de ne9atieve symptomen van ^ Affectieve vervlakking Chaotisch denken
y .Sociale contacten u it de weg gaan
A. Weinig spreken Vraag 48.
Welke uitspraak over de waanstoornis is JUIST?
1' Bli.d_ehelft van de Patienten gaat de stoornis na verloop van tijd over in schizofrenie. Er is een goede respons op antipsychotica.
7}<w'< y. Er is sprake van een slecht algeheel functioneren.
4. Kenmerkend is het optreden van niet bizarre wanen. Vraag 49.
-pos,lt,ieYe.symptomen van schizofrenie hangen samen met: Hyperdopaminerge transmissie in het limbische systeem
-2-^Hyperdopaminerge transmissie van de temporale'cortex transmissie in de basale ganglia
-4f Hypodopaminerge transmissie van de prefrontale cortex Vraag 50.
waanlis-hetbelangrijkste verschil in diagnostische criteria tussen schizofrenie en J^ In de duur van de symptomen In de ernst van de symptomen
^ In het aldan niet aanwezig zijn van auditieve hallucinaties
r In het aldan niet aanwezig zijn van negatieve symptomen
VraagfB).
Welke Sewering over persoonlijkheidsstoornissen is JUIST? 1,
D_eantisociale.persoonliJkheiclsstoomis is een van de minst voorkomende persoonlijkheidsstoornissen.
De borderline persoonlijkheidsstoornis is de meest voorkomende persoonlijkheidsstoornis bij psychiatrische patienten
De prevalentie in de algehele bevolking is 25%
Pagina 12 van 16
Vraag 52.
Welk van onderstaande kenmerken maakt GEEN deel uit van de DSM-IV criteria voor de 5J^^ieye<;omgulsievejpersoonlijkheidsstoornjs? . 1. Gierigheid ^ Preoccupatie met details
^ Starre ethische normhantering
(S) Vermijden van belangrijke taken Vraag 53.
Een Yrouw van 62 Jaar ouclis altijd er9 °P zichzelf geweest. Zij is erg;
met^rmyzjek en is oyertuigd van de stabiliserende werking hiervan op'^g"'""^^-'" hedencfaag emens- De burenj
maakt haar alleen maar boos. Zij geeft aan dan nog langer muziek te"moeten"maken om?e_negatieYeenergie vancle buren weerweg te krijgen. Ze heeft geen intieme"
vrienden en wil dit ook niet. Waar past deze omschrijving het BESTEbyj?
^ Schizofreniforme stoornis
(Z) SchizoTde persoonlijkheidsstoornis 3. Schizotypische persoonlijkheidsstoornis Vraag 54.
Welk kenmerk hoort NIET tot de diagnostische criteria van de borderline persoonlijkheidsstoornis?
^ Chronisch gevoel van leegte . ^ Inadequate, intense woede
y. Oppervtakkige emotionele uitingen
-< Stressgerelateerde achterdochtige ideeen Vraag 55.
Farmacotherapie staat bij de behandeling van persoonlijkheidsstoornissen niet voorop, maar kan wel een belangrijke ondersteunende rol spelen. Welkevan'de onderstaande middelen zijn geTndiceerd bij impulsiviteit? J^T Atypische antipsychotica <-2:" Methylfenidaat C3^ SSRI's
4. Tricyclische antidepressiva, met name clomipramine
Vraag(5§) ^ D^%^ h-de_k?msch veel 9ebruikte indeling van Cloninger warden vier aspecten van het
begrip tej^^am^t beschreven. Welke hoort daar NIET bij? 1. Harm avoidance
2. Novelty seeking 3. Reward dependence »<^ (f) Social attachment
Pagina 13 van 16
Vraag 57.
In de DSM IV warden 10 persoonlijkheidstoornissen gedefinieerd en deze warden vervolgens geclassificeerd in drie clusters. Hoe warden deze drie clusters omschreven?
1. SchizoTde, emotioneel, ontwijkend 2. Excentriek, impulsief, introvert
(S) Zonderling, dramatisch, angstig Vraag 58.
Welke uitspraak ten aanzien van een depressieve stoornis met melancholische
(vitale) kenmerken is JUIST? ^ ^^ ^c.^ HGT-G -4^ Bij behandeling wordt vaak voor een MA©TCTTmer gekozen. TCA
J^ De stemming wordt in de loop van de dag slechter. ux.n-^ i^tX- i"'-i
ta.
^rf Er is vaak sprake van buitensporige of onterechte schuldgevoelens. 4. Er is sprake van een toegenomen slaapbehoefte. Vraagl
Een patient met een sociale fobie wordt ingesteld op een antidepressivum. Na hoeveel weken behandeling kan men vaststellen of er sprake is van een nonrespons? 1. 4 Weken
(2. SWeken ^ 12Weken
->i.s/^ fA.y fcw^./'..^'
C»?190
2 .-(( WV
Vraag 60.
Welke klachten of gectragingen passen het MINST bij een van de subtypen van de obsessieve compulsieve stoornis?
/t^ Handen wassen na het hebben aangeraakt van de vloer. ^ Het niet kunnen verdragen als de messen niet recht in het rekje van de vaatwasserstaan.
(SD Twintig keer per dag nadenken ofje nu naar Frankrijk of Duitsland op vakantie zult gaan
4. Viermaal checken of de deur dicht is alvorens weg te kunnen gaan. Vraag61.
Een patient met een gegeneraliseerde angststoornis wordt ingesteld op fluoxetine
(een SSRI). Hij kan fluoxetine goed verdragen, maar helaas heeft dit middel geen enkel effect op zijn klachten. Patient had eerder paroxetine (een SSRI) geprobeerd en ook dat hielp hem niet. Hij wil nu graag een ander medicijn proberen.Wat is de BESTE volgende stap?
1. Additie van een atypisch neurolepticum aan het huidige SSRI 2. Een noradrenerg werkend TCA
@) Een serotonerg werkend TCA
Pagina 14 van 16
^fc,
Vraag 62.
Welke van onderstaande beweringen over het beloop van depressie is JUIST? 1. Bij patienten met langdurige depressieve klachten is de prevalentie van diabetes
en hart- en vaatziekten gelijk aan de algemene bevolking. Het beloop is echter ongunstiger.
De kans op overlijden aan een somatische aandoening neemt met ongeveer 10% toe als er tegelijk sprake is van een depressie. w Tenminste de helft van de patienten die een depressie heeft doorgemaakt, krijgt een of meerdere recidieven.
4. Zelfdoding berust in circa 40 % van de gevallen op een aanwezige depressie.
Vraag 63.
Welke neurotransmitter wordt het MINST betrokken geacht bij de pathogenese van de depressieve stoornis? 1. Dopamine
© GABA 3. Noradrenaline
Vraag 64.
Depressieve episoden bij een bipolaire stoornis verschillen niet wezenlijk van unipolaire depressies. Een aanwijzing voor een bipolaire stoornis bij een patient die zich presenteert met een depressie is de aanwezigheid van1. Anhedonie
"1} Ernstige insomnia 3. Motorische onrust
4. Psychotische kenmerken Vraag 65.
Welke bewering over de aard van dwang- en ctrangverschijnselen is JUIST? 1. Dranghandelingen zijn gericht op angstreductie. 2. Dwanggedachten zijn geassocieerd met lust gevoelens.
Een dranghandeling ervaart een patient met een drangstoornis als passend bij zijn/haar identiteit.
4. Een dwanghandeling ervaart een patient met een obsessieve compulsieve stoornis als passend bij zijn/haar identiteit.
Vraag^
Welke uitspraak over postpartum psychose is JUIST?
f)
<s Bij de behandeling zijn oestrogenen de eerste stap in de farmacotherapie
2. Bij bijna alle patienten (rond 90%) is in de voorgeschiedenis sprake van een psychose, ernstige angst- of stemmingsstoornis of persoonlijkheidsproblematiek. 3. Een opname is meestal ge'fndiceerd.
".,'
Pagina 15 van 16
Vraag 67. Welke structuur/structuren zijn het MINST betrokken bij de etiopathogenese van stressstoornissen?
^. Amygdala (2) Hippocampus <^?lkHypothalamus-hypofyse-bijnierschors-as
4. Putamen -> £u^^Vraag 68. Welke bewering over het gebruik van medicatie bij de bjpolairei stQQrDJgjs JUIST?
yf
y.
'Atypische antipsychotica zijn geTndiceerd als onderhoudsbehandeling. Carbamazepine is effectief bij de behandeling van depressies. 3. Het atypische antipsychoticum quetiapine is niet effectief bij de behandeling van
depressies. ___._, ^ ^ ^tk.u^ is effectief bij de behandeling yan.,qlepressies. ( S^'RT'""""' mcu-'A'r <s ~~ /T(~ ,....,.
&'^. _.,. ^...^."" I, ": l:w^'t' cis. i ft ti , c*; v- ^ -* .Jc^. ^.'' .s i
Vraag 69. Een patient heeft veel last van herbelevingen aan een verkeersongeval dat hem vorigjaar overkwam. Patient heeft bij dit ongeluk een kwartier bekneld gezeten in zijn auto. Voor het verwerken van wat hem overkomen is, wendt hij zich tot een psycholoog. Bij de behandeling vraagt de psycholoog hem om het meest angstige beeld dat hij van het ongeluk heeft voor ogen te nemen. Tegelijkertijd moet hij met zijn ogen heen en weer gaande handbewegingen van de psycholoog volgen. Hoe heet deze therapie? 1. Eclectic visual dissociation and restructuring 2. Exposure met visueel ondersteunde responspreventie
3. Exposure mindset dissociational refocussing
(4) Eye movement and desensitization reprocessing Vraag 70. Welke uitspraak met betrekking tot anorexiajTeryosa is JUIST?
(^) Bij 20-30% is er sprake van herstel of gunstig verloop. -)
./.
l&o
,2" De prognose is gunstiger naarmate de aanvangsleeftijd hoger ligt. 3. Het sterfte cijfer ligt rond 5-10%. A. Patienten waarbij sprake is van het purgerende type hebben een betere prognose dan patienten waarbij sprake is van het zuivere vastentype.
El N DE VAN DE TOETS
Pagina 16 van 16
:\&2.' ;''-'