I
UMC tt J St Radboud ~"t/Nf.'~
Universitair Medisch Centrum Faculteit_ der . Medische Wetenschappen
Bloktoets Datum Aanvang
50210 psycheproblematiek
26 februari 2010 10.00 uur
Deze tentamenset kunt u na afloop meenemen Ook de doordruk van het antwoordformulier voor de meerkeuzevragen mag u behouden. ALGEMEN E AANWIJZINGEN EN INSTRUCTIE: • • • •
Dit tentamen bestaat uit 90 meerkeuzevragen. De beschikbare tijd voor het gehele tentamen is 2 uur. Controleer of uw tentamenset compleet is. Vermeld op het antwoordformulier duidelijk uw naam en studentnummer.
• •
Bij iedere vraag is slechts één alternatief het juiste of het beste. U geeft het naar uw mening juiste antwoord aan door het CIJFER voor het betreffende alternatief te omcirkelen. Vragen waar u door tijdnood niet aan toekomt, laat u onbeantwoord. Acht u alle alternatieven, na zorgvuldige bestudering, even j uist, dan moet u de vraag niet beantwoorden. Kunt u één of meerdere alternatieven elimineren, dan moet u de vraag wel beantwoorden. Wanneer u het tentamen beëindigd hebt, dient u uw antwoorden (dus de omcirkelde CIJFERS) zorgvuldig over te brengen op het antwoordformulier, het gebruik van een potlood is ongewenst. Open gelaten vragen laat u blanco. De op het antwoordformulier ingevulde antwoorden worden beschouwd als uw definitieve antwoorden, ongeacht uw omcirkelingen in uw toetsboekje. Onleesbare cijfers of meer dan één cijfer per hokje zullen als blanco worden geïnterpreteerd. Het gebruik van alle audiovisuele en technische hulpmiddelen is niet toegestaan, tenzij expliciet vermeld elders op dit voorblad. Mocht u dergelijke apparatuu r toch gebruiken, dan zal dit als fraude worden aangemerkt.
•
• • • • •
De vragen worden als volgt gescoord: antwoorden:
Goed
2 keuze-vraag
1 1 1
3 keuze-vraag 4 keuze-vraag 5 keuze-vraag
~
fout
open
-1
0 0 0 0
- 1/2 - 1/3 - 1/4
punten punten punten punten
Indien u commentaar heeft' op de vragen, noteert u dat op het commentaarformulier (laatste blz.) en levert u dat na afloop van het tentamen in, tezamen met uw antWoordformulier. Voor het overige mag u de volledig ter hand gestelde tentamenset, incl. het kopie-antwoordformulier behouden. LET OP!! ZET EERST UW NAAM EN STUDENTNUMMER OP HET ANTWOORDFORMULIER! VEEL SUCCES! -
Vraag 1 Bij psychiatrische aandoeningen is sprake van multifactoriële of complexe overerving. Beschouw onderstaande beweringen over de "ziektegenen": Bewering 1: Deze komen frequent voor bij zowel niet-zieke als zieke personen. Bewering 11: Deze hebben kleine effecten bij niet-zieke personen en grote effecten bij zieke personen.
4q
Bewering '2>... Bewering 3. Bewering 4. Bewering
I is juist, bewering 11 is juist I is juist, bewering 11 is onjuist I is onjuist, bewering 11 is juist I is onjuist, bewering 11 is onjuist
Vraag 2 Mevrouw Janssen is 40 jaar oud. Ze heeft twee ooms die voor depressies zijn behandeld. Als kind was ze vaak ziekelijk. Ze is altijd perfection istisch van aard geweest. Sinds enkele jaren kampt ze met een ch ronische darmziekte waardoor ze sneller moe is en haar werk niet op tijd afkrijgt. Ze is daarover steeds meer ontevreden en wordt depressief. Welke bewering ten aanzien van het ontstaan van haar depressie is juist? 1. De darmziekte is een predisponerende facto, haar perfectionisme de luxerende factor 2. Darmziekte en perfectionisme zijn beide predisponerende factoren 3. Darmziekte en perfectionisme zijn beide luxerende factoren 4) Haar perfectionisme is een predisponerende factor, de darmziekte is de luxerende factor Vraag 3 Catatonie is een psychiatrisch symptoom. Welke bewering is juist?
1. Er bestaan hypokinetische, maar geen hyperkinetische vormen van catatonie 2. Er bestaan hyperkinetische, maar geen hypokinetische vormen van catatonie (3) Er bestaan zowel hypokinetische als hyperkinetische vormen van catatonie Vraag 4 U onderzoekt een patient die spreekt in gefragmenteerde gedachten, zinnen en zinsdelen. Als welk p!)ychiatrisch symptoom benoemt u dit? · 1. Alogie 2. Associatiezwakte 3. Hypotenaciteit van de aandacht Incoherentie
t4.>
Vraag 5 U onderzoekt een patient die bewegingsloos is en niet spreekt, maar wel een helder bewustzijn heeft. U concludeert dat sprake is van:
1. Anhedonie 2. Apathie 3. Sopor r4) Stupor
Vraag 13 Schizofrenie manifesteert zich doorgaans:
1. Bij vrouwen op jongere leeftijd dan bij mannen 2) Bij mannen op jongere leeftijd dan bij vrouwen 3. Bij mannen en vrouwen op dezelfde leeftijd Vraag 14 Het antipsychoticum clozapine wordt niet toegepast als eerste optie in de behandeling van schizofrenie. Dit komt omdat clozapine:
1. Nauwelijks werkzaam is op positieve symptomen ~ Nauwelijks werkzaam is op negatieve symptomen Ernstige bijwerkingen kunnen hebben
3J
Vraag 15 Indien een patient een bizarre waan heeft, dan is er in ieder geval geen sprake van:
1. Schizofrenie Waanstoornis 3. Delier
(2)
Vraag 16 Indien in een bepaalde situatie zowel de wet BOPZ als de WGBO van toepassing is dan heeft de volgende wet voorrang :
1. Wet BOPZ 2. WGBO Vraag 17 Wilsbekwaamheid is een contextafhankelijk begrip. Dit betekent dat een oordeel over iemands wilsbekwaamheid:
1. Afhankelijk is van de opinie van de sociale omgeving van de patient f2) Bepaald moet worden in de context van een concrete beslissing 3. Geldig is voor een termijn van maximaal 6 maanden Vraag 18 De rechter kan een voorlopige machtiging tot onvrijwill ig verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis verlenen als naar zijn oordeel sprake is van gevaar en een stoornis van de geestvermogens. Voor de relatie tussen het gevaar en de stoornis moet het volgende gelden:
V Het gevaar vloeit rechtstreeks voort uit de stoorn is. 2. Het gevaar moet al eerder in het beloop van de stoornis tot uiting zijn gekomen. 3. Er is geen verdere relalie nodig: er dient sprake te zijn van gevaar en van een stoornis. Vraag 19 Bij het toepassen van dwang bij een psychiatrische patiënt dient altijd het 'minst beperkende alternatief te worden toegepast. Dit ethisch beginsel noemt men het principe van:
1. Proportionaliteit 2. Doelmatigheid (:3) Subsidiariteit
Vraag 20 Indien een patient gedwongen is opgenomen op een psychiatrische afdeling dan heeft deze patiënt in alle omstandigheden het recht om:
1. Te telefoneren met zijn of haar partner 2. Bezoek te ontvangen van familie r3.) Te overleggen met zijn of haar advocaat Vraag 21 Bewering 1: Een psychose is een psychische toestand waarbij het contact verloren is gegaan met de realiteit van de onderzoekende psychiater. Bewering 11: Een psychose is een psychische toestand waarbij het contact verloren is gegaan met de realiteit van de mensen uit de directe leefomgeving van de patiënt. Welke beweringen over psychose is/zijn JUIST?
1. I is juist, 11 is onjuist 2. I is onjuist, 11 is juist 3. I en 11 zijn beide juist 4) I en 11 zijn beide onjuist Vraag 22 . In de transculturele psychiatrie is de diagnostiek van stoornissen die sterk verankerd zijn met psychosociale problemen:
1. Makkelijker dan stoornissen door een somatische aandoening 2. Even gemakkelijk of moeilijk als stoornissen door een somatische aandoening '3.) Moeilijker dan stoornissen door een somatische aandoening Vraag 23 De therapietrouw van allochtone patiënten voor het innemen van medicatie is kleiner dan die van autochtone patiënten omdat:
1. Westerse medicatie vaak niet goed verdragen wordt door allochtone patiënten 2. Allochtone patiënten weinig vertrouwen hebben in westerse medicatie "3) De bejegening van de arts niet aansluit bij de allochtone patiënten 4. Geen van de hiervoor genoemde redenen Vraag 24 Welke groep psychiatrische stoorn issen wordt in de eerste lijn het vaakst gediagnosticeerd en behandeld?
t1)
Stemmingsstoornissen 2. Persoonlijkheidsstoornissen 3. Angststoornissen 4. Aanpassingsstoornissen .
Vraag 25 Welke bewering over de prevalentie van obsessieve-compulsieve stoornis is JUIST? DeJ.(evalentie is: ÇlO bij mannen hoger dan bij vrouwen, 2. in West-Europa en Noord-Amerika hoger dan in de rest van de wereld, 3. bij vrouwen in sociaal hogere klassen het hoogst, ~~ in de hele wereld nagenoeg gelijk. Vraag 26 Welke combinatie van vier factoren is het meest van belang om de diagnose afhankelijkheid van een middel te stellen?
gevol~
1. Dwangmatig handelen, Ontremming, Fysieke en antisociaal gedrag. @ Lichamelijke of sociale gevolgen, Controleverlies, Psychische afhankelijkheid en Fysieke afhankelijkheid. 3. Tolerantie, lmpedantieverlies, Fysieke verschijnselen en Sociaalmaatschappelijke gevolgen. 4. Preassumption, Blokked action, Relapse en Craving.
Vraag 27 Het duurt vaak lang voordat mensen zich met hun verslavingsprobleem bij de dokter melden. Wat is hiervoor de belangrijkste reden? 1. Adequate laboratoriumbepayngen of markers voor het aantonen van het gebruik van middelen zijn niet voorhanden. (~~)zowel bij de patiënt als diens sociale omgeving bestaat de neiging problemen samenhangend met verslaving te ontkennen. 3. De arts is te weinig gericht op het opsporen van problemen met het gebruik van middelen. 4. De meeste;..-verslavende middelen, m.u.v. harddrugs, zijn in Nederland vrij gemakkelijk verkrijgbaar. /
Vraag 28 Tot de psychosociale interventies in de verslavingszorg die bewezen effectief zijn behoren: Psychotherapie in zelfhulpgroepen, sociale vaardigheidstraining en eraving desensibi lisation. 2. Inzichtgevende therapie, cognitieve gedragstherapie en community reinforcement approach. 3. Psychoeducatie, cognitieve gedragstherapie en sociotherapie. 4. Gedr~therapeutische relatietherapie, cognitieve gedragstherapie en community reinforcement approach.
·'9
Vraag 29 Naar welke farmacotherapeutische ondersteuning gaat de voorkeur uit bij het voorkomen en bestrijden van onthoudingsverschijnselen van alcohol?
-1}
Benzodiazepinen 2. Haloperidol 3. Carbamazepine
Vraag 30 Welke bewering over de behandeling van middelenverslaving waarbij tevens comorbide psychiatrische stoornissen aanwezig zijn, is JUIST?
1. Men dient eerst de verslaving en daarna de andere psychiatrische stoornissen te behandelen. 2. Men dient eerst de comorbide psychiatrische stoornissen te behandelen en daarna de verslaving. t3) Men dient de verslaving en de comorbide psychiatrische stoornissen in combinatie te \ 7 behandelen. Vraag 31 De 'War on Drugs' in de Verenigde Staten heeft als belangrijkste denkkader een theoretisch model voor vers laving waarbij de schuld wordt toegeschreven aan de verslavende stof (bijv. cocaïne) en wordt weggenomen bij de verslaafden. Het programma is erop gericht contact met deze verslavende stoffen te voorkomen. Hoe heet het hierboven beschreven theoretisch model?
1. Het restrictieve model. 2. Het morele model 3. Het farmacolog ische model 4 . Het ziektemodel Vraag 32
Welke van de volgende drugs leidt het minste tot veranderingen van de waarneming? 1. Cannabis
.:i}
Heroïne
3. LSD 4. Paddo's
Vraag 33 Beschouw de volgende beweringen:
I. 11.
Valangst (de angst om te vallen) is bij veel ouderen een reële angst en kan daarom goed behandeld worden met een op fysiotherapie gebaseerde valpreventie cursus. Valangst is bij veel ouderen een irreële angst leidend tot vermijdingsgedrag en dient daarom behandeld te worden met cognitieve-gedragstherapie ter doorbreking van deze vermijding. 1. Beide beweringen zijn onjuist. 2. Bewering I is onjuist en bewering 11 is juist Bewering I is juist en bewering IJ is onjuist 4. Beide beweringen zijn juist
'JJ
Vraag 34 De DSM IV worden 10 persoonlijkheidstoornissen gedefinieerd en deze worden vervolgens geclassificeerd in drie clusters. Hoe worden deze drie clusters omschreven?
1.
schizotypisch, borderline, ontwijkend
2.
antisociaal , neurotisch, psychotisch
3.)
zonderling , dramatisch, angstig
Vraag 35 De prevalentie van de depressieve stoornis bij ouderen is afhankelijk van de setting en de populatie die bestudeerd wordt. In welke van de onderstaande rijtjes is sprake van een oplopende prevalentie (laagste prevalentie - hoogste prevalentie) van de depressieve stoornis bij ouderen?
1. Zelfstandige ouderen, verzorgingshuisbewoners, allochtone ouderen, verpleeghuispatiënten . Zelfstandige ouderen, allochtone ouderen, verzorgingshuisbewoners, verpleeghuispatiënten. 3. Zelfstandige ouderen, verzorgingshuisbewoners , verpleeghuispatiënten, allochtone ouderen. 4. Verzorgingshuisbewoners, zelfstandige ouderen, allochtone ouderen, verpleeghu ispatiënten.
12)
Vraag 36 Wat is de meest voorkomende angststoornis bij ouderen:
1)
Gegeneraliseerde angststoornis 2. Paniekstoorn is 3. Sociale fobie 4. Posttraumatische stress stoornis
CASUS Een voorheen gezonde en normaal functionerende 34-jarige schilder is enkele maanden geleden van een steiger gevallen en kwam met zijn achterhoofd op de stenen terecht. Hij had hierdoor onder andere een schede/fractuur. Hij is inmiddels van zijn verwondingen hersteld en is weer op zijn werk verschenen. Op zijn werk valt op dat !?ij moeilijk op gang kan komen; zijn collega's moeten hem voortdurend aansporen. Hij reageert dan zeer boos en begint te vloeken en te tieren. Tegen vrouwelijke passanten maakt hij voortdurend obscene gebaren en schunnige opmerkingen. Hij eet gulzig; laat ongegeneerd boeren en eet alle restjes op. Hij is al vele kilo's aangekomen. Zijn collega's kennen hem zo niet van vroeger.
Vraag 37 Welk van onderstaande opties van de beschrijving in medische termen geeft zijn gedrag het beste weer? 1. agressiviteit; confabulaties; decorumverlies 2. agress iviteit; confabulaties; vraatzucht ·:'31 decorumverlies; initiatiefverlies; vraatzucht 4. initiatiefverlies, ontstemming , hypersexua liteit J
Vraag 38 De gedragsstoornissen bij deze 34-jarige man berusten zeer waarschijnlijk op een: 1. diffuse traumatische hersenbeschadiging 'V frontaal syndroom 3. posttraumatische stress stoornis 4. temporale contusiehaard CASUS Een 36-jarige secretaresse is de laatste maanden in haar gedrag drukker dan anders. Zij is overactief, maar maakt weinig af. Zij voelt zich prima, haar eetlust is meer dan normaal; haar gewicht blijft constant; haar slaapbehoefte is verminderd. Ze ontwikkelt grootse plannen en ideeën, die door haar omgeving met toenemende scepsis worden aangehoord. In perioden is ze echter ook angstig en bij navragen blijkt ze last te hebben van hartkloppingen. De diagnose 'manie' wordt overwogen. Echter u wilt toch eerst een somatische oorzaak bij haar uitsluiten.
Vraag 39 Welk aanvullend onderzoek is het meest aangewezen in haar geval?
1. beeldvorming van de hypofyse-regio 2. bepaling van de luesreacties '3) bepaling van de schildklierfuncties 4. geen van de bovenstaande is medisch geïndiceerd Vraag 40 De geheugenstoornis bij de ziekte van Alzheimer is het meest geassocieerd met een deficiëntie van:
'1J
acetylcholine 2. dopamine
3. serotonine Vraag 41 Welk deel van het brein bij de ziekte van Alzheimer bevat de grootste concentratie aan betaamyloid plaques?
1. nucleus basalis van Meynert 2. nucleus caudatus ~ hippocampus Vraag 42 Een 68-jarige man blijkt bij nader onderzoek een beginnend dementiesyndroom te hebben met daarbij ook verschijnselen van rigiditeit en bradykinesie. Welk van onderstaande beweringen is het meest op deze man van toepassing?
1. Dementie is vaak aanwezig in het beginstadium van de ziekte van Parkinson. '"2) Hij zal waarschijnlijk Lewy-lichaampjes hebben in de cerebrale cortex en substantia nigra. 3. Waarschijnlijk heeft hij de ziekte van Alzheimer.
Vraag 43 Een predisponerende factor voor het ontstaan van een delier is: 1. dehydratie 2. koorts "3J leeftijd > 70 jaar /
Vraag 44 Een amnestisch syndroom kan voorkomen in het kader van : 1. partieel complexe epilepsie 2. Wernicke- Korsakaft syndroom "3'> beide bovengenoemde 4. geen van beide bovengenoemde
Vraag 45 Het psychische ziektebeeld waarbij mensen een jarenlang patroon hebben van veelvuldige, wisselende med ische klachten en veelvuldige medische behandelingen heet volgens de DSM-IV: 1. Conversiestoornis 2. Neurasthenie ~ Somatisatiestoornis 4. Somatofarme stoornis
Vraag 46 Het komt regelmatig voor dat patiënten met de diagnose hypochondrie niet blij zijn met de verwijzing naar een psycholoog. Een belangrijke reden daarvoor is dat: 1. Het buitengewoon moeilijk voor hen is om over ziekten te praten (vermijdingsgedrag) 2. Psychologische behandelingen voor hypochondrie weinig effectief zijn 3. Ze de voorkeur geven aan antidepressiva via huisarts of psychiater ~ Ze geloven een lichamelijke aandoening te hebben en niet een psychische.
Vraag 47 Welke van de volgende aandoeningen behoort niet tot de somatofarme stoornissen? Conversiestoornis Fugue 3. Hypochondrie 4 . Somatisatiestoornis
Vraag 48 De bewustzijnstoestand die optreedt onder hypnose is verwant aan: 1. Dissociatie 2. Hypervigilantie 3. LSD-roes {4) Somnolentie
Vraag 43 Een predisponerende factor voor het ontstaan van een delier is:
1. dehydratie 2. koorts r:3) leeftijd > 70 jaar Vraag 44 Een amnestisch syndroom kan voorkomen in het kader van :
1. partieel complexe epilepsie 2. Wernicke- Korsakoff syndroom ']) beide bovengenoemde 4. geen van beide bovengenoemde Vraag 45 Het psychische ziektebeeld waarbij mensen een jarenlang patroon hebben van veelvuldige, wisselende medische klachten en veelvuldige medische behandelingen heet volgens de DSM-IV:
1. Conversiestoornis 2. Neurasthenie ~ Somatisatiestoornis 4. Somatofarme stoornis Vraag 46 Het komt regelmatig voor dat patiënten met de diagnose hypochondrie niet blij zijn met de verwijzing naar een psycholoog. Een belangrijke reden daarvoor is dat:
1. 2. 3. ~
Het buitengewoon moeilijk voor hen is om over ziekten te praten (vermijdingsgedrag) Psychologische behandelingen voor hypochondrie weinig effectief zijn Ze de voorkeur geven aan antidepressiva via huisarts of psychiater Ze geloven een lichamelijke aandoening te hebben en niet een psychische.
Vraag 47 Welke van de volgende aandoeningen behoort niet tot de somatofarme stoornissen?
1
Convers·iestoornis ~ Fugue 3. Hypochondrie 4. Somatisatiestoornis Vraag 48 De bewustzijnstoestand die optreedt onder hypnose is verwant aan:
1. Dissociatie 2. Hypervigilantie 3. LSD-roes ~ Somnolentie
Vraag 49 Bij welke stoornis(sen) is secundaire ziektewinst een essentieel diagnostisch criterium:
1. conversies
2. nagebootste stoornissen "3) simulatie 4. alle bovengenoemde
CASUS Een 24- jarige vrouw stopt na 6 weken met haar universdaire opleiding. Gevraagd naar de aanleiding hiervoor vertelt zij dat ze zich erg eenzaam voelt en ze vindt het jammer dat het haar niet lukte om vrienden te maken onder haar medestudenten. Zij geeft aan erg bang te zijn dat zij niet leuk gevonden wordt en om die reden ook geen contact te zoeken. Verder vond zij het bijzonder vervelend toen haar tijdens een college onverwachts een vraag werd gesteld door de docent. Zij heeft daar de hele nacht niet van geslapen. Bij navraag blijkt dat zij nog nooit met iemand een hechte relatie of vriendschap heeft gehad, met uitzondering van haar ouders en zus. Vraag 50 Met welke van onderstaande persoonlijkheidsstoornissen komen de kenmerken van de vrouw het best overeen?
1. Afhankelijk 2. Antisociaal 3. Schizoid 4) Ontwijkend
CASUS Een 32-jarige man wordt door de bedrijfsarts verwezen naar de psychiater omdat hij extreem gespannen is met betrekking tot zijn nieuwe functie. Hij is bibliotheek medewerker die vooral de boeken sorteert en terug plaatst. Vanwege bezuinigingen moet hij sinds twee maanden ook baliewerkzaamheden verrichten. Hij geeft aan dat hij niet graag met andere mensen werkt en het liefst alleen is. Bij navraag blijkt dat betrokkene alleen woont en geen relatie heeft. Zijn .h obby is vissen. Deze man komt in het contact afstandelijk en koud over. Vraag 51 Met welke van onderstaande persoonlijkheidsstoornissen komen de kenmerken van de man het best overeen?
1. Antisociaal 2. Paranoïd 3. Schizoïd r4) Schizotypisch Vraag 52 Welke van de volgende uitspraken betreffende patiënten met een Borderline persoonlijkheidstoornis is JUIST?
1. Antidepressiva en antipsychotica vormen bij hen de voorkeursbehandeling. 2. Ze dreigen vaak met suïcide, maar overlijden niet vaker aan suïcide dan mensen uit de normale populatie. 1 '3) Het zijn vaker vrouwen dan mannen.
Vraag 53 In de DSM-IV worden 10 persoonlijkheidstoornissen gedefinieerd en deze worden vervolgens geclassificeerd in drie clusters. Welke van de volgende persoonlijkheidsstoornissen behoort tot het angstige cluster? 1. Borderline '2) Obsessief-compulsief 3. Paranoïd 4. Schizoïd Vraag 54 Maak de juiste koppeling van onderstaande begrippen uit de gedragstherapie (1-4) aan onderstaande omschrijvingen en/of namen (a-d). 1. Evaluatief leren a. complexe leerprocessen (Bandura) o. leren van associaties (Pavlov) 2. Klassiek conditioneren ~ ~- Leren van betekenissen 3. Operant conditioneren ~ 4. Sociaal modelleren negatieve -positieve bekrachtiging (Skinner)
-------d,
1. 1a, 2b,3c, 4d 2. 1b, 2d, 3b,4c ~ 3.J 1c, 2b, 3d, 4a 4. 1d, 2a, 3b, 4c
IC
Vraag 55 v, (.... Dichotoom denken, overgeneraliseren, catastroferen en gedachtelezen zijn vormen van: 1. Afweermechanismen /2) Disfunctioneel redeneren 3. Personaliseren Vraag 56 Het bevorderen van het probleemoplossend vermogen , het vergroten van sociale vaardigheden, het verbeteren van de onderlinge communicatie en toename van zelfcontrole zijn de vier basisstrategieën die worden gehanteerd binnen: 1. Cliëntgerichte therapie 2. Cognitieve therapie 3. Psychoanalytische therapie 14,) Relatie- en gezinstherapie Vraag 57 Welke van onderstaande interventies geldt als eerste keuze in de behandeling van boulimia nervosa?
1. Instellen op een evenwichtig dieet. 2. Cognitieve gedragstherapie
t3.
1)
Instelling op een SSRI, met name fluoxetine. Verwijzing naar kinderarts of internist, o.a. ter uitsluiting van elektrolyt- en ritmestoornissen .
Vraag 58 Welk van de onderstaande symptomen is NIET kenmerkend voor anorexia nervosa?
1. amenorrhoe '21 hyperthyreoidie 3. lanugo beharing 4. leverfunctiestoornissen Vraag 59 Welke bewering over anorexia nervosa is JUIST?
1. Het sterftecijfer bedraagt 1-2% 2. De prognose is gunstiger naarmate de ontstaansleeftijd hoger is "31 Onbehandeld treedt vaak verschuiving op naar boulimia nervosa 4. Bij 80% van de patiënten kan een gunstig beloop verwacht worden Vraag 60 Wat is de meest voorkomende comorbiditeit bij ADHD?
1.
Sociale fobie '2) Oppositionele gedragsstoornis 3. Autisme spectrumstoornis 4. Tic stoornis CASUS Wouter is een 8-jarige jongen die op school opvalt omdat hij zich met iedereen bemoeit, zijn werk niet goed afkrijgt, en erg druk en bewegelijk is. Zijn ouders vinden hem een leuk levendig ventje. Hij hoeft niet aan tafel mee te eten omdat hij liever TV kijkt. 's Ochtends vinden zij hem meestal onder zijn dekbed op de grond omdat hij een enorme woelwater is. Vraag 61 Is het waarschijnlijk dat hier sprake is van ADHD?
1. NEEN, want hij is alleen op school druk. JA, want hij vertoont hetzelfde gedrag thuis als op school, ook al is het thuis minder storend. 3. NEEN , want de diagnose moet voor de leeftijd van 7 jaar gesteld worden. 4. JA, want op school heeft hij alle kenmerken van ADHD en dat is voldoende om de diagnose te stellen.
"V
Vraag 62 Welk kenmerk van autisme is erg belangrijk in de klinische praktijk, maar komt in de DSMclassificatie niet voor?
1. Motorische tic's \ 2. Angsten en paniekaanvallen 3. Hyper- of hyposensitiviteit t4) Specifieke leerstoornissen
u )~_/ruuu a..Jt,e
~~~IJ f:A/~
Vraag 63 Welke bewering over de problemen in de sociale interactie bij autisme is het meest juist ?
'1)
Typerend is de sociale vermijding 2. Er is verhoogde sociale angst 3. De uiting hiervan is leeftijdsafhankelijk
Vraag 64 Welke medicamenteuze behandeling wordt bij ADHD toegepast?
1)
dopamine re-uptake remmers 2. MAO remmers 3. serotonine re-uptake remmers
CASUS Een 32-jarige patiënte vermijdt diverse situaties en plaatsen van waaruit ontsnappen niet snel mogelijk is of waar medische hulp niet snel ter plekke kan zijn. Vooral op plaatsen waar veel mensen zijn, zoals een drukke supermarkt, voelt zij haar hart opeens tekeer gaan. Hoewel de huisarts haar heeft geprobeerd gerust te stellen, blijft zij erg bang in een dergelijke situatie een hartinfarct te kunnen krijgen.
Vraag 65 Bij welke aandoening passen deze klachten het meest? 1. Claustrofobie 2. Hypochondrie 3) Agorafobie 4. Sociale fobie
CASUS Als Jantien's 14-jarige dochter op woensdagmiddag met 2 vriendinnetjes naar balletles gaat, komen bij Jantien steeds opnieuw voorstellingen op van een ernstig ongeluk dat haar dochter zou kunnen overkomen. Zij is dan zo bezorgd dat zij nog alleen maar, met een glaasje wijn erbij, tv kan kijken en op de thuiskomst van haar dochter kan wachten. Jantien realiseert zich dat de beelden haar eigen bedenksels zijn. Zodra haar dochter weer veilig thuis is, voelt ze zich weer goed. Jantien geeft aan van jongs af aan al iemand te zijn geweest die altijd beren op de weg ziet. Als ze op vakantie gaan, ligt ze nachten wakker om te bedenken hoe het gezin veilig door de vakantie moet komen.
Vraag 66 Bij Jantien is het meest waarschijnlijk sprake van: "}) 2. 3. 4.
Een Een Een Een
gegeneraliseerde angststoornis obsessieve compulsieve stoornis bezorgdheid die binnen de normale variatie valt depressieve stoornis
Vraag 67 Welke kenmerken zijn specifiek voor een aanpassingsstoornis? 1. Het aspecifieke karakter van de symptomen en het overdreven reactiepatroon op de stressor. 2. De verhevigde mentale reacties op de stressor met daarbij impulsdoorbraken en agressie. ~ Een ernstige apathie/initiatiefloosheid in plaats van activiteit/alertheid in reactie op de stressor. 4. Chronische sympathische overprikkeling (m.n. zweten , hartkloppingen) in combinatie met sociaal disfunctioneren.
Vraag 68 Podiumvrees is een voorbeeld van een:
1. Agorafobie 2. Gegeneraliseerde fobie 1) Sociale fobie 4. Perfarmale fobie Vraag 69 Kern van de eerstelijnsbehandeling van aanpassingsstoorn issen äs de cognitiefgedragsmatige aanpak. Daarbij is voor zowel de patiënt als de huisarts van belang dat ze als primaire 'outcome' formuleren dat de kern van de begeleid ing zich richt op:
1. Controleherstel 2. Werkheryátting 3. Ontspannj,~ zoeken V!) Resocialisatie Vraag 70 Beangstigende gedachten die door iemand worden ervaren als ni:et bij zichzelf passend, komen vooral voor bij:
1. Gegeneraliseerde angststoornis 2. Hypochondrie ~ Obsessieve compu lsieve stoornis Vraag 71 Bij het vermoeden van een depressieve stoornis moet altijd een bipolaire stoorn is uitgesloten worden . Wat is hiervoor de belangrijkste reden?
1. Een prikkelbare stemming belemmert de therapeutische toegankelijkheid van de patiënt. 1) Bij een depressie in het kader van een bipolaire stoornis dient niet met antidepressiva als monotherapie te worden gestart. 3. Een bipolaire stoornis kent een hoger suïciderisico dan een unipolaire depressieve stoorn is Vraag 72 U bent huisarts. U stelt bij een patient de diagnose 'lichte depressie in het kader van een bipolaire I stoornis'. Vervolgens dient;
1. Gestart te worden met een SSRI, naast CGT door een eerstelijns psycholoog 2. Gestart te worden met een SSRI in combinatie met lithium ~ Verwezen te worden naar een psych iater voor het instellen van een therapie 4. Gedurende drie maanden een watchfull waiting beleid te worden gevoerd
Vraag 73 U bent huisarts. Mevrouw Korstens gebruikt sinds vier weken een SSRI in verband met een matig-ernstige depressie. Ze vertelt u dat zij geen verbetering merkt. Het allereerste dat u moet doen is;
1. Patiënte geruststellen want het kan nog wel tot 12 weken duren voordat er effect ~ optreedt. '1!:1 De diagnose heroverwegen en bezien of er comorbide stoornissen of sociale problemen meespelen. De SSRI vervangen door een TCA in snel opklimmende doses onder bloedspiegelcontrole. 4. Mevrouw verwijzen naar de psychiater voor nadere diagnostiek en/of behandeling.
@
Vraag 74 Voor een depressieve stoornis met seizoensgebonden patroon ('winterdepressie') geldt:
1. Er is vaak sprake van onderliggende of comorbide somatische factoren 2. Er is, ondanks de benaming , geen enkel verband met een bepaalde periode in het jaar Het effect van lichttherapie is terug te voeren op een placebo-effect ( Er bestaat vaak een toegenomen slaapbehoefte \.
~
Vraag 75 Welke conclusie uit familie-, tweeling- en adoptiestudies is JUIST?
1. Eerstegraads familieleden van patiënten met een depressie hebben twee maal zoveel kans op een depressie vergeleken met de normale populatie Sociale- en omgevingsfactoren spelen een ondergeschikte rol ten opzichte van genetische factoren bij het ontstaan van depressie 3. Het gebruik van halluoinogenen in families is gecorreleerd met het voorkomen van depressie 4. Traumatische ervarjpgen in de kindertijd zijn nauwelijks van invloed op de predispositie voqP"'depressie
'2)
/
Vraag 76 Voor de e[ectroconvu lsietherapie (ECT) moeten specifieke indicaties gesteld worden. Daartoe behoort ondermeer het therapieresistent zijn voor andere interventies. Toch wordt ECT vaak als eerste keus interventie gebruikt bij:
G)
Depressieve 2. Depressieve 3. Depressieve 4. Depressieve
patiënten patiënten patiënten patiënten
met een ernstige catatonie die het leven bedreigt. met sterke uitingen van suïcidale gedachten. met tevens forse verslavingsproblematiek. die liever geen medicatie willen gebruiken .
Vraag 77 Bij welke somatische aandoeningen is de kans dat zij stemmingstoornissen veroorzaken het grootst?
1. M.S. , Vitamine 812-tekort, Hyperthyreoïdie en HIV. 2. M.S., Vitamine A-tekort, Hypothyreoïdie en middelengebruik. ~ CVA, Ziekte van Addison , Reumatoïde ·artritis en M. Pfeiffer. 4. CVA, Ziekte van Yaeger, Diabetes Mellitus en Rubella (op latere leeftijd). /
Vraag 78 .\ elr<e symptomen behoren NIET tot de diagnostische criteria voor posttraumatische stress smornis ?
1. Het vermijden van prikkels die gerelateerd zijn aan het trauma '2) Aanwezigheid van tenminste drie somatische spanningsequivalenten zoals hoofdpijn, trillen of maagklachten 3. Een aanhoudende verhoogde prikkelbaarheid 4. Voortdurende herbelevingen Vraag 79 Welke bewering over de kans op suïcide is JUIST? Deze kans is vergoot:
'1) Bij mensen uit een lagere sociale klasse 2. Bij vrouwen 3. In het voorjaar 4. Tussen het 209 en 40° levensjaar Vraag 80 Welke psychiatrische stoornis kent het hoogste risico op suïcide?
1. Bipolaire stoornis r2J Depressieve stoornis 3. Afhankelijkheid van drugs 4. Afhankelijkheid van alcohol Vraag 81 SSRI's vormen een groep van moderne antidepressiva. Zij vergroten uiteindelijk de in de synapsspleet aanwezige hoeveelheid serotonine. Via welk mechanisme vindt deze vergroting plaats?
1. Stimulering van synthese van serotonine "22 Remming van heropname in pre-syn aptisch neuron 3. Remming van metaboliserende enzymen 4. Stimulering van synthese van serotonine èn remming van heropname in presynaptisch neuron Vraag 82 Wa: is een vaak voorkomende bijwerking van klassieke antipsychotica die in verband wordt gebracht met antagonisme van dopamine D2 receptoren?
1. speekselvloed _....,
2t spierslapte 3. duizeligheid 4. bewegingsdrang Vraag 83 Welke twee bijwerkingen ziet men vaker bijTCAsdan bij SSRI's?
1!
verminderde hartwerking en orthostatische hypotensie 2. misselijkheid en vertraagde ejaculatie 3. verminderde hartwerking en spierstijfheid 4. misselijkheid en spierstijfheid
_ :~ ~o- rnaging onderzoek blijkt dat bij mensen die lijden aan recidiverende depressieve :-::- ~ccen het volume van de hippocampus kleiner is. Met verhoogde spiegels van welk -:-oen wordt dit in verband gebracht? 1. ACTH 2. vasopressine '3) cortisol 4. 1. en 2. Vraag 85 Welke van de volgende medicamenten behoort NIET tot een stemmingstabilisator zoals die voor bipolaire stoornissen gebruikt worden?
1. r2) 3. 4.
carbamazepine fluoxetine lithium valproinezuur
Vraag 86 Van welke vormen van psychotherapie is de effectiviteit voor de behandeling van depressieve stoornissen wetenschappelijk NIET aangetoond?
1) Interpersoonlijke psychotherapie 2. Cognitieve gedragstherapie 3. Psychoanalytische psychotherapie Vraag 87 Welke bewering over zwerfjongeren is ONJU IST?
1. Zij hebben vaker psychische problemen dan thu iswonende jongeren 2. Zij hebben vaker verstandelijke beperkingen dan thuiswonende jongeren 3. Zij zijn vaker betrokken bij fysiek geweld naar anderen dan thuiswonende jongeren /.4) Veruit de meeste zwerfjongeren zijn van allochtone afkomst Vraag 88 Bij het ontstaan van sociale uitsluiting en dakloosheid spelen sociaal psychologische factoren een rol. Welke van de onderstaande factoren is bij de meestegemarginaliseerde mensen NIET van toepassing?
1. Een laag zelfbeeld en verminderd doorzettingsvermogen 2. Problemen in relaties met anderen en eenzaamheid "3> Een afkeer van het burgerlijk 'huisje-boompje-beestje'-bestaan 4. Een verminderd vermogen tot handelen en probleem oplossen Vraag 89 Bij de psychotherapeutische behandeling van hypochondrie ligt hel accent op:
1. het achterhalen en bespreken van achterliggende oorzaken 2. het frequent herhalen van uitleg over die gevreesde ziekte 3. het minimaliseren va n de beperkingen en doktersbezoek 1"4) het achterhalen en uitdagen van disfunctionele ideeën
' raag 90 =)(::csure is een techniek uit de: 1 . cognitieve therapie ~ gedragstherapie
3. inzichtgevende therapie 4. relatie- en gezinstherapie