S1005/S1006.MZ-18/24 HoTT.2.nl
Graupner Hott
computer-systeem
Programmeerhandboek
1
Inhoudsopgave Algemene aanwijzingen Vóór het gebruik 3 Inleiding 3 Waarschuwings- en aanwijzingssymbolen en hun betekenis 3 Veiligheidsaanwijzingen 4 BEOOGDE TOEPASSING 4 Veiligheidsaanwijzingen en behandelvoorschriften voor ... .... Nikkel-metaal-Hydride accu’s 8 .... Lithium-Ion- en Lithium-Polymeer-accu’s 10 Deponeren van verbruikte accu’s en batterijen 12 Aanwijzingen m.b.t. de milieubescherming 12 Beschrijving van de radiobesturingsets mz-18 en mz-24 13 Technische gegevens 14 Algemene gebruiksaanwijzingen Zender-stroomvoorziening 15 Aanbevolen laadapparaten 16 Afstellen stuurknuppels 17 Zenderbeschrijving Bedieningselementen van de zender mz-24 HoTT 18 Toetsenslot 19 Toetsen ▲▼◄► en ESC en ENT 19 Digitale trimming 19 Display 20 Bediening van het display 21 Waarschuwingen 22 Achterkant zender 24 DSC-aansluiting 24 Data-bus 25 Hoofdtelefoon-aansluiting 25 Cardslot 26 Mini-USB-aansluiting 27 Inbedrijfname Inbedrijfname van de zender 28 Update van de zendersoftware 30 Zendersoftware herstellen 30 Inbedrijfname van de ontvanger 32 Firmware-update van de ontvanger 33 Ontvanger-instellingen opslaan 33 Aanwijzingen bij de installatie 34 Stroomvoorziening ontvanger 35 Begripsdefinities 38 Toewijzing stuurelementen, schakelaars en stuurelement-schakelaars 40 Ontvangerbezetting Vliegtuigmodellen 42 Helikoptermodellen 43 Programmabeschrijvingen Programmabeschrijving 44 Basismenu Modelkeuze 46 Modelnaam 47 Modeltype 66 Weg/limiet 68 Omkeer/vertraging 70 Midden 72 Motor-stop 74 Zenderinstelling 76 Klokken 81 Fail Safe 86 Trim-instelling 88 Servomonitor 92 Toewijzing stuurelementen 94 Gaslimiet-functie 96 Zenderuitgang 98 Functiemenu Vliegtuig- en helimodellen Wat is een mixer? 100 Algemene opmerkingen bij de vrij programmeerbare mixers 101 Vrije mixers 102 Leraar/leerling 109 Verbindingsschema 112 Draadloos HoTT-systeem 113 Telemetrie 116 Vliegtuigmodellen Fase 134
Inhoudsopgave
2
DR Expo Vleugelmixers K1-curve Stationair Snap Roll RO-differentiatie WK-mixer WK-instelling Rem Butterfly V-staart Helikoptermodellen Fase DR Expo Pitch curve Gas curve Gyro/regelaar Gas AR TS mixer TS limiter Heli-mixer Gas-mixer Pitch >> hek Systeemmenu Stuurtoewijzing Waarschuwing ETC-Set Display Knuppelkalibratie MP3 Player Aanhangsel Aanhangsel Conformiteitsverklaring Graupner centrale servicedienst Garantiebewijs
138 142 146 150 151 152 154 158 160 162 166 168 171 175 181 186 190 192 193 194 196 198 200 201 202 205 208 210 216 222 223 223
Vóór het gebruik Hartelijk dank dat u gekozen heeft voor een Graupner mz-18 HoTT of mz-24 HoTT-radiobesturingsysteem. Dit systeem is extreem veelzijdig en kan zowel door beginners als door experts worden gebruikt. Leest u alstublieft deze handleiding zorgvuldig door, om de beste resultaten met uw radiobesturing te bereiken en vooral veilig te vliegen. Wanneer er bij het gebruik zich moeilijkheden mochten voordoen moet u het handboek raadplegen of uw detailhandelaar of het Graupner Service Center om hulp vragen. Vanwege technische wijzigingen kan de informatie in dit handboek zonder aankondiging vooraf worden veranderd. Inleiding Het Graupner-radiobesturingsysteem kan gebruikt worden om motor-, zweef- en helikoptermodellen te sturen en is de perfecte keuze voor iedereen die een kwalitatief hoogwaardige radiobesturing nodig heeft. Het HoTTsysteem verzendt een grote hoeveelheid data in real-time zoals bv. motortoerental, spanning, temperatuur, door de gebruiker ingestelde waarschuwingen enz. Zulke gegevens komen bv. direct van een HoTT-compatibele toerenregelaar, zonder dat er extra sensoren nodig zijn. Uiteraard kunnen deze data ook door apart aangesloten, en met het HoTT-systeem compatibele sensoren worden uitgegeven. Waarschuwing: Lees de hele handleiding door om u met de bediening van het apparaat vertrouwd te maken, voordat u deze gaat gebruiken. Een foutieve bediening kan de apparatuur beschadigen en leiden tot schade en/of ernstig letsel. Waarschuwings- en aanwijzingssymbolen en hun betekenis WAARSCHUWING: Dit symbool benadrukt de ernaast afgedrukte en eventueel volgende aanwijzingen, die door de gebruiker in ieder geval opgevolgd moeten worden! Bij het niet opvolgen van hiervan kan de veilige functie van het apparaat worden beïnvloed en de veiligheid van de gebruiker en omstanders in gevaar worden gebracht. LET OP: Dit symbool benadrukt de ernaast afgedrukte en eventueel volgende aanwijzingen, die door de gebruiker in ieder geval opgevolgd moeten worden! Het niet opvolgen van deze aanwijzingen kan schade, verlies van garantie enz. tot gevolg hebben. (!) Dit symbool ZONDER specifiek opschrift benadrukt de ernaast afgedrukte en eventueel volgende aanwijzingen resp. tips, die door de gebruiker in ieder geval opgevolgd moeten worden! Het niet opvolgen van de aanwijzingen en tips kan verschillende vormen van schade tot gevolg hebben. Dit symbool wijst op aanwijzingen en tips, die door de gebruiker opgevolgd moeten worden. Dit symbool wijst op aanwijzingen m.b.t. het onderhoud van het apparaat, die door de gebruiker in ieder geval moeten worden opgevolgd om een lange levensduur van het apparaat te garanderen. Voor het gebruik
3
Veiligheidsaanwijzingen In ieder geval goed doornemen! Om nog lang plezier aan uw modelbouwhobby te beleven, is het raadzaam deze handleiding nauwkeurig door te lezen en met name de veiligheidsvoorschriften op te volgen. Ook moet u zich direct online registreren onder https://www.graupner.de/de/service/produktregistrierung.aspx, want alleen op deze manier krijgt u automatisch via e-mail actuele informatie over uw product. Wanneer u op het gebied van radiobestuurde modelvliegtuigen, -schepen of –auto’s een beginner bent, moet u in ieder geval hulp vragen aan een ervaren modelbouwer. Deze handleiding dient in ieder geval aan een eventuele navolgende gebruiker meegegeven te worden. Beoogde toepassing WAARSCHUWING: Deze radiobesturinginstallatie mag alleen voor het door de producent beoogde doel, voor het besturen van niet- mandragende modelvoertuigen worden gebruikt. Een andersoortig gebruik is niet toegestaan en kan leiden tot schade aan de apparatuur en tot grote schade en/of letsel. Voor onvakkundig gebruik buiten deze bepalingen wordt daarom geen garantie verleend of verantwoordelijkheid genomen. LET OP: NIET GESCHIKT VOOR KINDEREN ONDER DE 14 JAAR ZONDER TOEZICHT VAN VOLWASSENEN, WANT VEILIGHEID IS GEEN TOEVAL en RADIOBESTUURDE MODELLEN ZIJN GEEN SPEELGOED Ook kleine modellen kunnen door onvakkundig gebruik, maar ook door invloed van derden, aanzienlijke schade aan personen of goederen veroorzaken. Deze handleiding is onderdeel van het product. Ze bevat belangrijke aanwijzingen m.b.t. het gebruik en de handhaving van uw radiobesturing. Deze handleiding moet daarom zorgvuldig worden bewaard en wanneer de apparatuur wordt doorverkocht aan de volgende gebruiker worden overhandigd. Het niet opvolgen van de handleiding en de veiligheidsaanwijzingen leiden tot verlies van de garantie. Verdere aanwijzingen en waarschuwingen Technische defecten van elektronische of mechanische aard kunnen leiden tot onvoorzien starten van de motor en/of het rondvliegen van onderdelen, die u aanzienlijk kunnen blesseren! Kortsluitingen van welke soort dan ook moeten absoluut vermeden worden! Door kortsluiting kunnen niet alleen delen van de radiobesturing worden vernietigd, maar afhankelijk van de energievoorraad van de accu bestaat er ook acuut verbrandings- tot explosiegevaar. Propellers, rotors van helikopters en in het algemeen alle onderdelen, die door een motor worden aangedreven, zijn een voortdurende bron van gevaar. Zij mogen door geen enkel lichaamsdeel of voorwerp worden aangeraakt. Een snel draaiende propeller bv. kan een vinger afhakken! Houd u zich daarom nooit op bij draaiende propellers of andere draaiende delen! Bij aangesloten aandrijfaccu geldt: houd u zich nooit op in het gebied van de propeller of schroef! Let er ook tijdens het programmeren op, dat een aangesloten verbrandings- of elektromotor niet per ongeluk gaat lopen. Onderbreek eventueel de brandstofvoorziening resp. maak de aandrijfaccu los. Beschermt u alle onderdelen tegen stof, vuil, vocht, trillingen en andere invloeden van buiten af. Vermijd overmatige hitte en koude, evenals stoot- en drukbelasting. Radiobesturingen mogen alleen bij “normale” buitentemperaturen worden gebruikt, d.w.z. in een bereik van –15 °C tot +55 °C. Vermijd stoot- en drukbelasting. Controleert u de apparatuur voortdurend op beschadigingen aan de behuizing en de kabels. Beschadigde of nat geworden apparaten, zelfs wanneer ze opgedroogd zijn, niet meer gebruiken! Alleen door ons aanbevolen componenten en accessoires mogen gebruikt worden. Gebruikt u altijd alleen bij elkaar behorende, originele Graupner /SJ stekkers van dezelfde constructie en hetzelfde materiaal. Let u er op bij het plaatsen van de kabels, dat deze niet strak getrokken, overmatig geknikt of gebroken zijn. Ook scherpe randen en kanten zijn altijd een gevaar voor de isolatie. Let u er op, dat alle stekkers vast zitten. Stekkers nooit aan de kabels lostrekken. Er mogen geen veranderingen aan de apparaten worden aangebracht, anders verliest u iedere garantie en aanspraken bij uw verzekering. Stuur eventueel het desbetreffende apparaat aan de Graupner-servicedienst, zie bladzijde 223. Inbouwen van de ontvangstinstallatie AANWIJZING: De ontvanger wordt, ook om stoten te voorkomen, in schuimrubber ingepakt in het vliegtuigmodel achter een sterke spant resp. in het auto- of scheepsmodel tegen stof en water beschermd, geplaatst. Verpak de ontvanger echter niet luchtdicht, zodat hij tijdens het gebruik niet te warm wordt. De ontvanger mag op geen enkele plek direct tegen het model zelf aanliggen, omdat anders trillingen en schokken meteen aan de ontvanger zouden worden doorgegeven. Bij het inbouwen van de ontvangstinstallatie in een model met verbrandingsmotor, alle delen altijd afgeschermd inbouwen, zodat geen uitlaatgassen of olieresten kunnen binnendringen. Dit geldt vooral voor de meestal aan de buitenkant gemonteerde AAN/UITschakelaar. De ontvanger zo vastleggen, dat de antenne en de aansluitkabels naar de servo’s en accu losjes liggen en de ontvangstantenne minstens 5 cm van alle grotere metalen delen of bedrading, die niet direct uit de ontvanger
Veiligheidsaanwijzingen
4
komt, verwijderd is. Dit omvat naast staal- ook koolstofvezeldelen, servo’s, elektromotoren, brandstofpompen, allerlei soorten kabels enz. Het beste is het om de ontvanger uit de buurt van andere componenten op een goed bereikbare plaats in het model onder te brengen. In geen geval mogen servokabels om de antenne gewikkeld zijn of er dicht in de buurt liggen! Zorg er ook voor dat de kabels in de directe omgeving van de antenne zich tijdens het vliegen niet kunnen bewegen! Positie van de ontvangerantennes De ontvanger en de antenne moeten zo ver mogelijk van welke aandrijving dan ook worden aangebracht. Bij rompen van koolstof moeten de uiteinden van de antennes in ieder geval minimaal 35 mm uit de romp steken. Eventueel moeten de ca. 145 mm lange standaardantennes van de HoTT-ontvangers vervangen worden door langere exemplaren. De uitrichting van de antenne(s) is niet kritisch. Voordelig is echter een verticale (staande) montage van de ontvangerantenne(s) in het model. Bij Diversity-antennes (twee antennes) moet de tweede antenne in een hoek van 90◦ ten opzichte van de eerste antenne staan, en moet de ruimtelijke afstand tussen de actieve uiteinden het liefst groter dan 125 mm zijn. Inbouw van de servo’s Servo’s altijd met de bijgevoegde trillingsdempende rubbers bevestigen, alleen zo zijn ze tegen al te harde trillingen enigermate beschermd, zie ook “Aanwijzingen bij de installatie” op bladzijde 34. Inbouwen van stuurstangen In principe moet het inbouwen zó plaatsvinden, dat de stuurstangen vrij en licht lopen. Bijzonder belangrijk is, dat alle roerhevels hun volledige uitslagen kunnen uitvoeren, dus niet mechanisch begrensd worden. Om een draaiende motor ten allen tijde te kunnen stoppen, moet men de carburateur zó hebben ingesteld, dat de carburateuropening helemaal gesloten wordt, wanneer de stuurknuppel en trimhevel in de stationaire positie worden gebracht. Let er op dat geen metalen delen bv. door het uitslaan van roeren, trillingen, draaiende delen enz. tegen elkaar schuren. Hierdoor ontstaan zogenaamde knakimpulsen, die de ontvanger storen. Uitrichten zenderantenne In het verlengde van de zenderantenne is de veldsterkte slechts gering. Het is daarom verkeerd, met de antenne van de zender op het model te ‘richten’, om de ontvangstsituatie te verbeteren. Bij gelijktijdig gebruik van radiobesturingen op naastgelegen kanalen moeten de bestuurders in een los groepje bij elkaar staan. Bestuurders, die zich niet aan deze regel houden, brengen zowel hun eigen modellen als die van anderen in gevaar. Wanneer 2 of meer piloten met een 2.4-GHz radiobesturing dichter dan 5 m bij elkaar staan kan dit echter leiden tot een oversturen op het terugkoppelingskanaal en een waarschuwingsmelding m.b.t. de reikwijdte. Vergroot de afstand, totdat de waarschuwing uitgaat. Controle voor de start Voordat u de ontvanger inschakelt moet u er zeker van zijn dat de gasknuppel van de zender op stop/stationair staat. Altijd eerst de zender aanzetten, dan pas de ontvanger. Altijd eerst de ontvanger uitzetten, dan pas de zender. WAARSCHUWING: Wanneer deze volgorde niet aangehouden wordt, dus de ontvanger aan staat en de bijbehorende zender nog op “UIT”, dan kan de ontvanger door andere zenders, storingen enz. signalen oppikken. Het model voert ongecontroleerde stuurbewegingen uit en kan schade aan personen of goederen veroorzaken. Met name voor modellen met een mechanische gyro geldt: voordat u uw ontvanger uitzet, door onderbreken van de energievoorziening er voor zorgen dat de motor niet onbedoeld kan gaan lopen. Een uitdraaiende gyro wekt vaak zoveel spanning op, dat de ontvanger in de veronderstelling is geldige gassignalen te krijgen. Daardoor kan de motor per ongeluk gaan draaien! Reikwijdtetest AANWIJZING: Vóór iedere start de correcte functie en reikwijdte controleren. Maak het model voldoende vast en let er op, dat er zich geen personen direct voor het model bevinden. Voer op de grond een complete functietest en een simulatie van de vlucht uit, om fouten in het systeem of de programmering van het model uit te sluiten. Let ook op de aanwijzingen op bladzijde 79. WAARSCHUWING: Wanneer de reikwijdte- en functietest en de vliegsimulatie niet uitvoerig en precies wordt uitgevoerd kan dit onverwachte functiestoringen en /of uitval van de ontvangst veroorzaken, wat een controleverlies over het model of zelfs een crash tot gevolg kan hebben, die weer kunnen leiden tot grote schade en/of letsel.
Veiligheidsaanwijzingen
5
Omgang met vliegtuig-, heli-, scheeps- en automodellen WAARSCHUWING: • Vlieg nooit over toeschouwers of andere piloten heen. Breng nooit dieren, toeschouwers of andere bestuurders in gevaar. Gebruik uw model nooit in de buurt van hoogspanningsleidingen of in de buurt van sluizen en openbare scheepsvaart. Gebruik uw model ook niet op openbare straten, wegen en pleinen etc. U kunt daardoor schade veroorzaken of in het ergste geval mensen in gevaar brengen. • Schakel de zender tijdens het gebruik nooit uit! Wanneer dit zou voorkomen moet u kalm blijven en wachten, tot het zenderdisplay helemaal uit en de zender dus helemaal afgeschakeld is. Dit duurt minimaal drie seconden. Schakel de zender dan pas weer in. Anders loopt u het gevaar dat de zender direct na het uitschakelen “blijft hangen” en u daardoor de controle over het model definitief verliest. Een opnieuw in bedrijf nemen van de zender is dan alleen mogelijk door hem uit te zetten en dan de hierboven beschreven procedure te herhalen. Slepen van een model WAARSCHUWING: Let er bij het slepen van een model op dat er een minimale afstand van ca. 50 cm. tussen de beide ontvangers resp. hun antennes is. Gebruik satellietontvangers, anders zijn storingen via het terugkoppelingskanaal niet uit te sluiten. Controle zender- en ontvangeraccu Wanneer bij een lager wordende accuspanning de aanwijzing “Accu moet geladen worden!!” op het display verschijnt en er een hoorbaar alarm klinkt, moet u direct stoppen en de zenderaccu opladen. Controleert u regelmatig de toestand van de accu’s, met name de ontvangeraccu. Wacht u niet tot de bewegingen van de servo’s merkbaar langzamer zijn geworden! Vervang opgebruikte accu’s op tijd. Let u steeds op de aanwijzingen van de accufabrikant en houd u zich nauwkeurig aan de laadtijden. Accu’s nooit zonder toezicht opladen. Probeer nooit droge batterijen op te laden. Er bestaat acuut explosiegevaar. Alle accu’s moeten voor ieder gebruik worden opgeladen. Om kortsluiting te vermijden geldt: eerst de bananenstekker van de laadkabels op de juiste manier aan het laadapparaat aansluiten, daarna pas de stekkers van het laadapparaat aan de laadbussen van zender en ontvangeraccu bevestigen. Haalt u altijd de accu’s uit uw model, wanneer u deze langere tijd niet meer gebruiken wilt. Gebruik nooit defecte of beschadigde accu’s resp. accu’s met verschillende typen cellen, een mix van oude en nieuwe cellen of cellen van een verschillend fabricaat. Capaciteit en gebruikstijd Voor alle stroombronnen geldt: de capaciteit wordt met elke lading kleiner. Bij lage temperaturen neemt de inwendige weerstand toe en neemt de capaciteit sterk af, daardoor zijn de gebruikstijden korter bij koude weersomstandigheden. Vaak opladen of gebruik van accu-onderhoudsprogramma’s kan langzaam leiden tot capaciteitsvermindering. De stroombronnen moeten om de 6 maanden gemeten en op voldoende capaciteit gecontroleerd worden, en bij een duidelijk verminderd prestatieniveau worden vervangen. Koop alleen originele Graupner-accu’s. Ontstoren van elektromotoren AANWIJZING: Alle conventionele elektromotoren veroorzaken tussen collector en borstels vonken die de radiobesturing kunnen storen. Met name in modellen met elektroaandrijving moet iedere motor daarom zorgvuldig ontstoord worden. Ontstoorfilters onderdrukken zulke stoorimpulsen verregaand en moeten bij elektroaandrijving en gebruik van een radiobesturinginstallaties altijd worden ingebouwd. Let u daarbij op de aanwijzingen in de bedienings- en montagehandleiding van het model. Verdere details w.b. ontstoorfilters vindt u in de Graupner-hoofdcatalogus FS of op internet onder www.graupner.de. Servo-ontstoorfilter voor verlengkabel Best.-Nr. 1040 Het servo-ontstoorfilter is bij toepassing van kabels van meer dan gewone lengte noodzakelijk. Het filter wordt direct aan de ontvangeringang aangesloten. In kritische gevallen kan een tweede filter worden toegepast. Toepassing van elektronische snelheidsregelaars De juiste keuze van een elektronische vaartregelaar hangt af van het vermogen van de gebruikte elektromotor. Om een overbelasten / beschadigen van de regelaar te voorkomen, moet de continue belastbaarheid van de regelaar minstens de helft van de maximale motor-blokkeerstroom bedragen. Bijzondere voorzichtigheid is er bij zogenaamde tuning-motoren geboden, die vanwege hun geringe aantal windingen bij het blokkeren een veelvoud van hun nominale stroom opnemen en daardoor de regelaar kunnen verwoesten. Elektronische ontstekingen Ook ontstekingen van verbrandingsmotoren veroorzaken storingen, die de functie van de radiobesturing negatief kunnen beïnvloeden. Elektrische ontstekingen moeten daarom altijd uit een aparte accu worden gevoed.
Veiligheidsaanwijzingen
6
Gebruikt u alleen ontstoorde bougies, bougiedoppen en afgeschermde bougiekabels. Bouw alle onderdelen van de ontstekingsinstallatie zo ver mogelijk verwijderd van de radiobesturing in. Statische lading WAARSCHUWING: De functie van een zender wordt door de bij blikseminslag ontstane magnetische golven gestoord, ook wanneer het onweer nog kilometers ver weg is. Daarom bij naderend onweer direct stoppen met vliegen! Door statische lading via de antenne kan levensgevaar ontstaan! Let op: • Om aan de FCC-eisen w.b. de HF-afstraling van mobiele zendapparatuur te voldoen, moet bij het gebruik van de apparatuur een afstand tussen de antenne van de installatie en personen van minimaal 20 cm of meer aanwezig zijn. Een gebruik op een kleinere afstand wordt daarom niet aanbevolen. • Om storende invloeden van de elektrische eigenschappen en de afstraalkarakteristiek te vermijden, moet u er op letten dat er zich geen andere zender op een afstand van minder dan 20 cm bevindt. • Het gebruik van de radiobesturing vereist aan de ontvangerkant een correcte programmering van de landeninstelling. Dit is nodig om aan diverse richtlijnen, FCC, ETSI, CE te voldoen. Let hierbij in ieder geval op de aanwijzingen op bladzijde 79. • Voer vóór iedere vlucht een complete functie- en reikwijdtetest uit met een vliegsimulatie, om fouten in het systeem of de programmering uit te sluiten. Let in ieder geval op de aanwijzingen op bladzijde 79. • Programmeer de zender of ontvanger niet wanneer u het model bestuurt. Onderhoudsaanwijzingen Reinig de behuizing, telescoopantenne etc. nooit met schoonmaakmiddelen, benzine, water e.d., maar uitsluitend met een droge, zachte doek. Componenten en accessoires LET OP: De firma Graupner/SJ GmbH als fabrikant adviseert om alleen componenten en accessoires te gebruiken die door de firma Graupner getest zijn op deugdelijkheid, functie en veiligheid en vrijgegeven zijn. De firma Graupner neemt in dit geval de verantwoordelijkheid voor het product van u over. De fa. Graupner/SJ GmbH neemt geen verantwoordelijkheid voor producten of accessoires van andere fabrikanten en kan ook niet van ieder merkvreemd product beoordelen, of het zonder veiligheidsrisico kan worden toegepast. Uitsluiting van aansprakelijkheid/schadevergoeding Dit handboek dient alleen ter informatie en kan zonder aankondiging worden gewijzigd. De firma Graupner/SJ GmbH is niet verantwoordelijk of aansprakelijk voor fouten resp. onnauwkeurigheden die misschien in dit handboek staan. Zowel de toepassing van de montage-instructies en handleiding , als ook de voorwaarden en methoden voor de installatie, gebruik en onderhoud van de radiobesturingcomponenten kunnen door de Fa. Graupner /SJ GmbH niet gecontroleerd worden. Daarom neemt de Fa. Graupner/SJ GmbH geen enkele aansprakelijkheid op zich voor verliezen, schades of kosten, die resulteren uit foutief gebruik of op welke manier dan ook daarmee samenhangen. In zoverre dit wettelijk noodzakelijk is, is de verplichting van de Fa. Graupner/SJ GmbH tot schadevergoeding , uit welke rechtsgrond dan ook, beperkt tot de geldwaarde van de direct schadeveroorzakende producten van de Fa. Graupner/SJ GmbH. Dit geldt niet, indien de Fa. Graupner /SJ GmbH volgens dwingende wettelijke eisen wegens opzet of nalatigheid onbeperkt verantwoordelijk kan worden gesteld. Verder kunnen eventuele eisen alleen behandeld worden wanneer er een log-bestand kan worden getoond, zie onder “Gegevensverzameling /-opslag” op bladzijde 26 en onder “Klokken” op bladzijde 81. ook moet de zender altijd op de nieuwste software-stand geüpdatet zijn. Om altijd op de hoogte te zijn van belangrijke software-updates moet u zich daarom registreren onder https://www.graupner.de/de/service/produktregistrierung.aspx . Alleen zo wordt u via e-mail op de hoogte gehouden van nieuwe updates.
Veiligheidsaanwijzingen
7
Veiligheidsaanwijzingen en behandelvoorschriften voor Nikkel-Metaal-Hydride accu’s Zoals bij alle technisch hoogwaardige producten is het absoluut noodzakelijk om de onderstaande veiligheidsvoorschriften en aanwijzingen op te volgen, om een lang en veilig plezier van uw accu’s te hebben. LET OP: • Losse cellen en accu’s zijn geen speelgoed en mogen daarom niet binnen het bereik van kinderen komen. • Vóór ieder gebruik de toestand van de accu’s controleren. Defecte of beschadigde cellen/accu’s niet meer gebruiken. • Cellen/accu’s mogen alleen gebruikt worden binnen de grenzen, zoals deze voor het accutype zijn gespecificeerd. • Accu’s/cellen niet verhitten, verbranden, kortsluiten of met een te hoge of verkeerd aangesloten stroom laden. • Accu’s van parallel geschakelde cellen, combinaties van oude en nieuwe cellen, cellen van verschillend fabricaat, formaat, capaciteit, fabrikant, merken of cellentype mogen niet worden gebruikt. • Een in het apparaat ingebouwde accu uit het apparaat verwijderen, wanneer deze niet wordt gebruikt. Apparaten na het gebruik uitzetten, om een te diep ontladen te voorkomen. Accu’s altijd op tijd opladen. • De te laden accu moet tijdens het laadproces op een onbrandbare, hittebestendige en niet geleidende ondergrond leggen! Hou ook brandbare of licht ontvlambare stoffen ut de buurt van de laadopstelling. • Accu’s mogen alleen onder toezicht worden opgeladen. De voor het celtype aangegeven maximale snellaadstroom mag niet worden overschreden. • Wanneer de accu tijdens het laden warmer wordt dan 60 ºC moet het laden direct worden afgebroken en de accu afkoelen tot ca. 30 ºC. • Nooit reeds geladen, hete of niet geheel lege accu’s opladen. • Wijzig niets aan de accu’s. Nooit direct aan de accu’s solderen of lassen. • Bij een foutief gebruik bestaat brand- of explosiegevaar. Accu’s kunnen ook bijtende zuren bevatten. Geschikte blusmiddelen zijn een blusdeken, CO2 brandblusser of zand. • Vrijkomend elektrolyt is bijtend, niet in contact laten komen met handen of ogen. In geval van nood direct met veel water uitspoelen en een arts raadplegen. • De ventielopeningen van de cellen mogen nooit geblokkeerd of gedicht worden, bv. door soldeertin. Bij het solderen mag de soldeertemperatuur van max. 220 ºC niet langer dan 20 sec. worden toegepast. • Om een vervorming te voorkomen mag er geen grote mechanische druk plaatsvinden. • Bij een eventueel overladen van de accu’s las volgt te werk gaan: Maak de accu gewoon los en leg deze op een onbrandbare ondergrond (bv. steen) totdat hij afgekoeld is. Hou de accu nooit in de hand, om het risico van een explosie te vermijden. • Let op de voorschriften voor het laden en ontladen van de accu’s. Algemene aanwijzingen De capaciteit van uw accu wordt met elke lading/ontlading kleiner. Ook het gedurende langere tijd opslaan kan leiden tot een vermindering van de capaciteit van de accu. Accu’s opslaan Een opslaan gedurende langere tijd moet alleen plaatsvinden in een niet geheel ontladen toestand in een droge ruimte bij een temperatuur van +5 ºC tot +25 ºC. De celspanning moet bij een opslaan van 4 weken niet onder 1,2V komen. Balanceren van de individuele accucellen • Om nieuwe cellen te balanceren deze via de zogenaamde normale lading naar de maximale laadtoestand brengen. Als vuistregel geldt in dit geval dat een lege accu 12 uur lang met een stroom van één tiende van de opgedrukte capaciteit geladen wordt (“1/10C”-methode). De cellen zijn dan allemaal even vol. Een dergelijk e balanceren dient bij elke 10 lading herhaald te worden, zodat de cellen op elkaar afgestemd blijven en de levensduur maximaal is. • Wanneer u de mogelijkheid heeft om cellen individueel te laden moet u deze optie bij elke lading benutten. Verder moet het accupack tot een individuele celspanning van 0,9 V per cel worden ontladen. Dit is bijv. bij het in de zender gebruikte pack van 4 cellen een ontlaad-eindspanning van 3,6 V. Lading Laden is alleen toegestaan met de gespecificeerde stromen, laadtijden, temperatuurgrenzen en onder voortdurend toezicht. Wanneer u niet over een geschikt snellaad-apparaat beschikt waarvan de laadstroom precies kan worden ingesteld moet de accu via de normale lading volgens de 1/10 C-methode worden geladen, zie voorbeeld hierboven. Zenderaccu’s moeten vanwege de verschillende laadtoestanden van de cellen altijd, indien mogelijk, met 1/10 C worden geladen. De laadstroom mag echter nooit groter zijn dan de waarde die in de handleiding van de zender wordt genoemd!
Veiligheidsaanwijzingen en behandelvoorschriften voor NiMH-accu’s
8
Snellading • Uw laadapparaat deze mogelijkheid heeft moet u de Deltapeak-afschakelspanning op 5 mV per cel instellen. De meeste laadapparaten zijn echter vast op 15 … 20 mV per cel ingesteld en kunnen daardoor zowel voor NiCd-accu’s als voor Ni-MH-accu’s worden gebruikt. Raadpleeg in geval van twijfel de handleiding of informeer bij uw winkelier, of uw apparaat geschikt is voor Ni-MH-accu’s. In geval van twijfel laadt u de accu’s met de helft van de aangegeven maximale laadstroom. Ontlading Alle door Graupner en GM-Racing verkochte accu’s zijn, afhankelijk van het accutype, geschikt voor een maximale stroombelasting van 6 … 13 C (let op de specificaties van de fabrikant!). Hoe hoger de belasting, des te lager is de levensduur. • Gebruik de accu tot het vermogen minder wordt resp. de waarschuwing voor onderspanning klinkt. Let op: de celspanning mag bij een langer opslaan niet onder de 1,2 V komen. Eventueel moet u de accu vóór het opslaan opladen. • Reflexladen en ook laad-/ontlaadprogramma’s verkorten de levensduur van de accu’s onnodig en moeten alleen worden gebruikt om de accucellen te controleren of oude cellen “nieuw leven in te blazen”. Ook het laden/ontladen van een accu voor gebruik heeft geen zin, behalve wanneer u de kwaliteit ervan wilt checken.
Veiligheidsaanwijzingen en behandelvoorschriften voor NiMH-accu’s
9
Veiligheidsaanwijzingen en behandelvoorschriften voor Lithium-Ionen (LiIo)en Lithium-Polymeer (LiPo)-accu’s Zoals voor alle technisch hoogwaardige producten is het navolgen van de volgende veiligheidsaanwijzingen en de behandelvoorschriften een noodzaak om Lithium-Ionen- en –Polymeer-accu’s lang, storingsvrij en ongevaarlijk te kunnen gebruiken. LiIo-/LiPo-accu’s hebben een bijzondere behandeling nodig. Dit geldt zowel voor het laden en ontladen als ook voor de opslag en het verdere gebruik. Hierbij moet u letten op de volgende specificaties: Bijzondere aanwijzingen voor het laden van Graupner LiIo-/LiPo-accu’s LET OP: • Omdat de firma Graupner de juiste lading en ontlading van de cellen niet kan controleren, wordt iedere garantie bij een foutieve lading of ontlading afgewezen. • Voor de lading van LiPo-accu’s mogen alleen de toegestane laadapparaten met de bijbehorende laadkabels worden gebruikt. Iedere ingreep aan de lader resp. de laadkabel kan tot verregaande schade leiden. • De max. laadcapaciteit moet begrensd worden op het 1,05-voudige van de accucapaciteit. Voorbeeld: 700 mAh accu = 735 mAh max. laadcapaciteit. • Gebruik voor het laden en ontladen van LiIo-/LiPo-accu’s alleen de in de set aanwezige stekkerlader resp. speciaal daarvoor ontworpen laad-/ontlaadapparaten van Graupner, zie bladzijde 16 of onder www.graupner.de. • Verzeker u ervan dat het aantal cellen resp. de laad-eindspanning en de ontlaad-eindspanning correct zijn ingesteld. Let ook op de handleiding van uw laad-/ontlaadapparaat. • Onder deze voorwaarden kunnen Graupner LiIo-/LiPo-accu’s met max. 2C (de waarde van 1C komt overeen met de celcapaciteit) laadstroom worden geladen. Vanaf een spanning van mx. 4,2V per cel moet met een constante spanning van 4,2V per cel verder geladen worden, totdat de laadstroom onder 0,1 … 0,2A komt. • Een spanning van meer dan 4,20V per cel moet in ieder geval worden vermeden, omdat de cel anders permanent wordt beschadigd en in brand kan vliegen. Om een overladen van individuele cellen in een pack te voorkomen, moet voor een langere levensduur de afschakelspanning tussen 4,10V … 4,15V per cel worden ingesteld. • Het toegestane temperatuurbereik bij het laden en opslaan van LiIo-/LiPo-accu’s bedraagt 0 … +50 °C. • Accu’s en ook losse cellen zijn geen speelgoed en mogen niet in de buurt van baby’s of kleine kinderen komen. Zouden accu’s worden ingeslikt, dan direct een arts waarschuwen. • Accu’s mogen niet in de magnetron komen of onder druk raken. Rook en vuur en nog meer kunnen het gevolg zijn. • Haal nooit een LiPo-accu uit elkaar. Het openen van een LiPo-accu kan interne kortsluitingen veroorzaken. Gasontwikkeling, brand en explosies of andere problemen kunnen het gevolg zijn. • De in de LiPo-accu’s aanwezige elektrolyten en elektrolytdampen zijn schadelijk voor de gezondheid. Vermijd in ieder geval direct contact met deze vloeistof. Bij contact van elektrolyt met de huid, ogen of andere lichaamsdelen moet u deze direct uit- en afspoelen met voldoende schoon water, daarna een arts consulteren. • Vóór ieder gebruik de juiste toestand van de accu controleren. Defecte of beschadigde cellen/accu’s niet meer gebruiken. • Cellen/accu’s mogen alleen binnen de technische mogelijkheden worden gebruikt, die voor het desbetreffende celtype is gedefinieerd. • Accu’s/ cellen niet verhitten, verbranden, kortsluiten of met te hoge of omgepoolde stromen laden. Bij een foutieve behandeling bestaat er ontbrandings- of explosiegevaar en kunt u zich verwonden. Geschikte blusmiddelen zijn een blusdeken, CO2-brandblusser of zand. • Bij oververhitte accu’s gaat u als volgt te werk: Maak de accu gewoon los en leg hem op een onbrandbare ondergrond (bv. steen) totdat hij afgekoeld is. Hou de accu nooit in de hand om het risico van een explosie te vermijden. • Accu’s uit parallel geschakelde cellen, combinaties van oude en nieuwe cellen, cellen van verschillend fabricaat, formaat, capaciteit, fabricaat, merk of celtype mogen niet gebruikt worden. • Een in een apparaat ingebouwde accu altijd uit het apparaat nemen, wanneer dit apparaat niet gebruikt wordt. Apparaten na het gebruik altijd uitzetten om diepe ontladingen te vermijden. Diep ontladen LiPo-accu’s zijn defect en mogen niet meer worden gebruikt! • Accu’s altijd op tijd opladen. De te laden accu moet tijdens het laadproces op een onbrandbare, hittebestendige en niet-geleidende ondergrond gelegd worden! Hou ook brandbare of makkelijk ontvlambare voorwerpen uit de buurt van het laadapparaat. • Accu’s mogen alleen onder toezicht worden opgeladen. De voor het celtype aangegeven max. laadstroom mag niet worden overschreden. • In principe mogen in serie geschakelde LiPo-accu’s in een pack alleen tegelijkertijd worden opgeladen, als de spanning van de verschillende cellen niet meer dan 0,05V van elkaar afwijkt, of wanneer de spanningsverschillen via de zogenaamde Balancer-aansluiting via een Balancer of Equalizer tijdens het laadproces bewaakt resp. gecompenseerd worden. De in de set aanwezige LiIo-accu is voorzien van een
Veiligheidsaanwijzingen en behandelvoorschriften voor LiIo- en LiPo-accu’s
10
• • • •
speciale veiligheidsschakeling, zodat een “balanceren” van spanningsverschillen tussen de individuele cellen via de gebruikelijke balancer-aansluiting vervalt. Wanneer de accu tijdens het laden warmer wordt dan 60 °C moet het laden direct worden onderbroken en moet u de accu laten afkoelen tot ca. 30 °C. Aan de accu’s mogen geen wijzigingen worden aangebracht. Nooit direct aan cellen solderen of lassen. Om een vervorming te voorkomen mag geen overmatige mechanische druk worden uitgeoefend. Let er op dat de laad- en ontlaadvoorschriften worden opgevolgd.
Opslag LiIo-/LiPo-cellen moeten bij een ingeladen capaciteit van 10 … 20% bewaard worden. Daalt de spanning van de cellen onder de 3V, dan moeten LiIo-/LiPo-cellen in ieder geval worden bijgeladen naar een capaciteit van 10 … 20% van de volle capaciteit, anders wordt de accu door een te diepe ontlading tijdens de opslag onbruikbaar. Bijzondere aanwijzingen bij de ontlading van Graupner LiIo-/LiPo-accu’s: • Een continue belasting van 1C vormt voor Graupner LiIo-/LiPo-accu’s geen groot probleem. Bij grotere stromen moet u letten op de specificaties in de catalogus. Let echter ook op de max. belastbaarheid van het stekkersysteem, zie max. ontlaadstroom op de accu. • Een ontlading van onder de 2,5V per cel beschadigt de cellen permanent en moet daarom absoluut vermeden worden. • Sluit de accu’s nooit kort. Een kortsluiting veroorzaakt een heel hoge stroom, die de cellen opwarmt. Dit leidt tot het verlies van elektrolyt, gassen of zelfs explosies. Hou de Graupner- LiIo-/LiPo-accu’s uit de buurt van geleidende oppervlakten, die een kortsluiting kunnen veroorzaken. • De accutemperatuur bij het ontladen mag in geen geval boven de +70°C komen. In dit geval moet er voor een betere koeling of een geringere ontlading worden gezorgd. De temperatuur kan gemakkelijk met een infrarood-thermometer Best.-nr. 1963 worden gecontroleerd. De accu mag echter nooit via de laadbus van de zender worden ontladen. Deze aansluiting is daarvoor niet geschikt. Verdere aanwijzingen bij het gebruik • De capaciteit van de accu wordt met iedere lading/ontlading kleiner. Ook bij opslag bij te hoge of te lage temperaturen kan dit een geleidelijke vermindering van de capaciteit ten gevolge hebben. In de modelbouw bereiken de accu’s vanwege de hoge ontlaadstromen en de inductiestromen van de motor - ook bij het opvolgen van de laad- en ontlaadvoorschriften - na 50 cycli nog ongeveer 50 - 80% van de capaciteit van een nieuwe accu. • Accupacks mogen alleen in uitzonderlijke gevallen in serie of parallel geschakeld worden, omdat de cellencapaciteiten en de laadtoestand te verschillend kunnen zijn. Door ons geleverde accupacks zijn daarom geselecteerd. • De aansluitpunten van LiIo-/LiPo-accu’s zijn niet zo stevig als bij andere accu’s. Dit geldt vooral voor de pluspool-aansluiting. De aansluitingen kunnen makkelijk afbreken. Verbinding van de cellen Direct solderen aan de accucellen is niet toegestaan. Direct solderen kan componenten van de accu’s zoals separator of isolator door de hitte beschadigen. Accu-aansluitingen kunnen alleen door industrieel puntlassen worden gemaakt. Bij een ontbrekende of losgetrokken kabel moet een professionele reparatie door de fabrikant of de verkoper plaatsvinden. Vervangen van individuele accucellen Het vervangen van accucellen mag alleen door de fabrikant of verkoper worden gedaan, en nooit door de gebruiker zelf. Defecte cellen niet meer gebruiken Beschadigde cellen mogen in geen geval weer worden gebruikt. Kenmerken van beschadigde cellen zijn o.a. een beschadigde behuizing, vervorming van de accucellen, de geur van elektrolyt of uitlopend elektrolyt. In deze gevallen is een verder gebruik van de accu’s niet meer toegestaan. Beschadigde of onbruikbare cellen zijn Klein Chemisch Afval en moeten op de juiste manier worden afgedankt. Algemene waarschuwingen De accu’s mogen niet in vloeistoffen zoals water, zeewater of dranken worden ondergedompeld. Ieder contact met vloeistoffen moet worden vermeden. Aanwijzingen bij de radiobesturingset mz-24 HoTT Best.-nr.S1006 De desbetreffende radiobesturingset is standaard voorzien van een LiIo-zenderaccu met een geïntegreerde veiligheidsschakeling (wijzigingen voorbehouden). Na het bereiken van de fabrieksmatig ingestelde onderspanningsgrens van 3,60 V verschijnt er een waarschuwing op het display van de zender.
Veiligheidsaanwijzingen en behandelsvoorschriften voor LiIo- en LiPo-accu’s
11
Verwijderen van verbruikte batterijen en accu’s: Elke consument is wettelijk verplicht om alle verbruikte batterijen resp. accu’s weer in te leveren. Een verwijdering via het huisvuil is verboden. Oude batterijen en accu’s kunnen gratis bij depots van de gemeente, bij onze handelaren en overal, waar batterijen en accu’s worden verkocht weer ingeleverd worden. U kunt de door ons geleverde accu’s na gebruik, maar wel voldoende gefrankeerd weer terugsturen naar het volgende adres: Graupner GmbH Service: gebruikte accu’s Henriettenstrasse 96 D-73230 Kirchheim unter Teck Het verantwoord verwijderen van accu’s is een bijdrage aan de bescherming van het milieu! VOORZICHTIG: Beschadigde accu’s moeten soms speciaal worden verpakt voor de verzending, omdat ze soms zeer giftig zijn!!!!
Aanwijzingen voor de milieubescherming Het symbool op het product, de gebruiksaanwijzing of de verpakking wijst er op, dat dit product aan het einde van zijn levensduur niet in het normale huishoudelijke afval mag belanden. Het moet bij een verzamelpunt voor de recycling van elektrische of elektronische producten worden afgegeven. De toegepaste materialen zijn herbruikbaar. Door het hergebruik van oude apparatuur wordt het milieu aanzienlijk gespaard. Accu’s en batterijen moeten uit het apparaat worden verwijderd en bij een verzamelpunt voor Klein Chemisch Afval worden afgegeven. Informeert u zich bij uw gemeente naar het desbetreffende verzamelpunt.
Aanwijzingen bij de verwijdering en milieubescherming
12
Computersystemen van de serie mz-18 HoTT en mz-24 HoTT twee radiobesturingsets met 2,4 GHz Graupner HoTT-technologie (Hopping Telemetry Transmission) Gemeenschappelijke kenrmerken • Microcomputer-radiobesturingssyteem met moderne 2,4 GHz Graupner HoTT-technologie • Maximale ongevoeligheid tegen storingen door geoptimaliseerde frequentie-hopping over max. 75 kanalen en brede kanaalspreiding • Intelligente data-overdracht met correctiefunctie • Ultrasnelle reactietijden door directe en betrouwbare transfer van de data van de hoofdprocessor naar de 2.4GHz-HF-module met betrouwbare overdracht. Geen extra vertraging door omwegen via een module-processor • Bidirectionale communicatie tussen zender en ontvanger • Extreem snel re-binden ook bij maximale afstand • Reikwijdte test- en waarschuwingsfunctie • Waarschuwing bij te lage ontvangerspanning op het zenderdisplay • Extreem breed spanningsbereik voor de ontvanger van 3,6V tot 8,4V (werkt nog geheel tot 2,5V) • Fail Safe • Door speciale telemetrie-displays talrijke programmeer- en informatiedisplays direct op het zenderdisplay • Ook in de toekomst bruikbaar omdat alle componenten geüpdatet kunnen worden • Geavanceerd draadloos leraar-leerling-systeem voor de comfortabele instructie van beginners • Aanraakgevoelig gekleurd TFT-display • Extra bedieningstoetsen aan de zijkant • Enz. Radiobesturingset mz-18, Best.-nr. S1005 • Levering Zender mz-18 HoTT, Best.nr S1005.nl, met ingebouwde NiMH-zenderaccu 4NH-2000 RX RTU plat (wijzigingen voorbehouden), stekkerlader (5,6V / 200 mA), bidirectionele Graupner ontvanger GR-24 HoTT, USB-adapter/aansluiting (Best.-nr. 7168.6), inclusief USB-kabel en adapterkabel (Best.-nr. 7168.6S) voor ontvanger-updates en micro-SD-kaart met adapter voor cardreaders, draagriem en handleiding, garantiekaart en stift voor alternatieve bediening van het touch-screen. • Individuele eigenschappen van de zender max. 9 stuurkanalen 30 modelgeheugens 2 trimbare kruisknuppel-aggregaten (stuurelement 1 … 4) 1 twee-standen-schakelaar met lange greep (S6*) 1 drie-standen-schakelaar met lange greep (S3*) 4 drie-standen-schakelaars met korte greep (S1*, S4*, S5* en S7*) 2 eenzijdig zelfneutraliserende drie-standen-schakelaars met lange greep (S2* en S8*) 2 aan de achterzijde gemonteerde proportionele schuifregelaars (SL1* en SL2*) 2 aan de voorzijde gemonteerde proportionele draaiknoppen (DV1 en DV2*) Radiobesturingset mz-24, Best.-nr. S1006 • Levering Zender mz-24 HoTT, Best.nr S1006.nl, met ingebouwde LiIo 1s2p/4000mAh/3,7V TX-zenderaccu (wijzigingen voorbehouden), stekkerlader (4,2V / 500 mA), bidirectionele Graupner ontvanger GR-24 HoTT, USBadapter/aansluiting (Best.-nr. 7168.6), inclusief USB-kabel en adapterkabel (Best.-nr. 7168.6S) voor ontvanger-updates en micro-SD-kaart met adapter voor cardreaders, draagriem, transportkoffer en handleiding, garantiekaart en stift voor alternatieve bediening van het touch-screen. • Individuele eigenschappen van de zender max. 12 stuurkanalen 30 modelgeheugens 2 trimbare kruisknuppel-aggregaten (stuurelement 1 … 4) 1 twee-standen-schakelaar met lange greep (S6*) 1 drie-standen-schakelaar met lange greep (S3*) 4 drie-standen-schakelaars met korte greep (S1*, S4*, S5* en S7*) 2 eenzijdig zelfneutraliserende drie-standen-schakelaars met lange greep (S2* en S8*) 2 INC/DEC-toetsen (DT1* en DT2*) 2 aan de achterzijde gemonteerde proportionele schuifregelaars (SL1* en SL2*) 4 proportionele draaiknoppen (DV1 … DV4*) * zie “Bedieningselementen van de zender” bladzijde 18
Zenderbeschrijving
13
Technische gegevens Zender mz-18 en mz-24 HoTT Frequentieband Modulatie Zendvermogen Stuurfuncties
Temperatuurbereik Antenne Bedrijfsspanning
2,4 … 2,4835 GHz FHSS 100mW EIRP mz-18 HoTT: 9 functies, waarvan 4 trimbaar mz-24 HoTT: 12 functies, waarvan 4 trimbaar -10 … +55ºC Omklapbaar 3,4 … 6 V
Stroomverbruik Afmetingen Gewicht
ca. 540 mA ca. 194 x 287 x 112 mm Ca. 840 g met zenderaccu
Ontvanger GR-24 HoTT Bedrijfsspanning Stroomverbruik Frequentieband modulatie Antenne
3,6 … 8,4 V* ca. 70 mA
Aan te sluiten servo’s Aan te sluiten sensoren Temperatuurbereik
2,4 … 2,4835 GHz FHSS Diversity-antennes, 2x ca. 145 mm lang, ca. 115 mm gekapseld en ca. 30 mm actief 12 1 ca. -10º … +55 ºC
Afmetingen Gewicht
ca. 46 x 31 x 14 mm ca. 16 g
*De opgave voor de toegestane bedrijfsspanning geldt alleen voor de ontvanger! Let er in dit verband op dat de ingangsspanning van de ontvanger ongeregeld aan de servo-aansluitingen wordt doorgegeven, terwijl de toegestane spanning Voor de meeste servo’s, toerenregelaars, gyro’s enz. maar 4,8 tot 6 Volt bedraagt!
Toebehoren
Best.-Nr. 1121 70 3097
omschrijving omhangriem, 20mm breed omhangriem, 30 mm breed windkap voor handzender
Meer toebehoren zie aanhangsel of op internet onder www.graupner.de . Uw detailhandelaar helpt u graag verder.
leraar-/leerling-kabel voor HoTT-zenders zie bladzijde 112
Onderdelen
Best.-Nr. XXXX 2498.4FBEC S8345 33800
omschrijving aluminium zenderkoffer HoTT voor mz-zender 4NH-2000 RX RTU plat LiIo 1s2p/4000mAh/3,7 V zenderantenne HoTT
Zenderbeschrijving – technische gegevens
14
Algemene gebruiksaanwijzingen Zender mz-18 HoTT en mz-24 HoTT Zender-stroomvoorziening De zender mz-18 HoTT is standaard voorzien van een oplaadbare NiMH-accu met 2000 mAh en de zender mz24 HoTT van een 1s2p-Lithium-Ionen-accu met 4000 mAh capaciteit. (wijzigingen voorbehouden). De standaard in de zender ingebouwde accu is bij de levering echter niet opgeladen. De zender-accuspanning is tijdens het gebruik zichtbaar op het LCD-display. Wanneer de spanning onder een waarde komt, die in de regel “Waarschuwing accu” van het ondermenu “Etc. Set”, van het systeemmenu, bladzijde 202, is ingesteld – standaard 4,8V (NiMH) bij de zender mz-18 HoTT resp. 3,6V (Lith.) bij de zender mz24 HoTT – klinken er hoorbare waarschuwingssignalen en verschijnt er op het display het venster:
terug CLR S.VOLT 02 VELD ST. ESC STR
nieuw laden aan E.VOLT alarm veld st. aan ESC VOLT
resp.:
terug CLR S.VOLT 04 VELD ST. ESC STR
nieuw laden aan E.VOLT alarm veld st. aan ESC VOLT
Uiterlijk nu moet u stoppen met zenden en de zenderaccu weer opladen! Aanwijzing: Let op de instelling van het juiste accutype in het ondermenu “Etc. Set” van het systeemmenu, bladzijde 202! De oplaadbare NiMH-accu van de zender mz-18 HoTT resp. de 1s2p-LiIo-accu van de zender mz-24 HoTT kan, zoals hierna beschreven wordt, via de met CHARGE aangegeven laadaansluiting aan de achterkant van de zender met behulp van de bij elke set meegeleverde stekkerlader weer opgeladen worden: De laadbus is standaard via een diode beschermd tegen foutieve polariteit. Originele Graupner automatische laadapparaten herkennen desondanks de spanningstoestand van de accu. Let op de aanwijzingen voor de instelling van het desbetreffende laadapparaat. Polariteit van de mz-laadbus De laadkabels van andere fabrikanten, die zich op de markt bevinden, hebben vaak een andere polariteit. Gebruik daarom alleen de originele Graupner-laadkabel met het Best.-Nr. 3022. Laden van de zenderaccu met stekkerlader Met de in de set aanwezige stekkerlader bedraagt de laadtijd van de zenderaccu ca. 15 uur. Gebruik nooit laadapparaten of netvoedingen van ander fabricaat of apparaten, die voor andere accutypes zijn bedoeld. Een te hoge uitgangsspanning en eventuele foutieve polariteit van de stekker, zie hieronder, kunnen immense schade veroorzaken. Voorzie de stekkerlader eventueel van een passend opschrift om fouten uit te sluiten. Let ook op de desbetreffende veiligheidsaanwijzingen op de bladzijden 4 … 12. De zender moet tijdens het hele laadproces uitgezet zijn. Nooit de zender, zolang deze nog met het laadapparaat verbonden is, aanzetten! Ook een heel korte onderbreking van het laadproces kan de laadspanning dusdanig laten stijgen, dat de zender door overspanning direct beschadigd wordt. Let u daarom ook op een veilig en goed contact van alle stekkerverbindingen.
Zenderbeschrijving – algemene gebruiksaanwijzingen
15
Laden met automatische laadapparaten Voor een sneller opladen van de zenderaccu kunnen ook automatische Graupner laadapparaten worden gebruikt, zie de tabel hieronder. Aanbevolen laadapparaten (toebehoren) aanduiding
aansl. 230V AC aansl. 12V DC
geschikt voor volgende accutypen NiCd NiMH LiPo loodaccu geïntegr. balancer
Voor het opladen van de zender is ook de laadkabel Best.-nr. 3022 en voor de ontvangeraccu de laadkabel Best.-nr. 3021 nodig. Meer laadapparaten en details vindt u in de Graupner hoofdcatalogus FS of op Internet onder www.graupner.de.
Verbind eerst de bananenstekkers met het laadapparaat en steek daarna het andere einde van de laadkabel in de laadbus van de zender. Verbind nooit de blanke uiteinden van een al aan de zender aangesloten laadkabel met elkaar! De toegestane laadstroom mag 1,5 A niet overschrijden, om schade aan de zender te voorkomen. Begrens eventueel de stroom op het laadapparaat. Losnemen van de zenderaccu Voor het uitnemen van de zenderaccu eerst het deksel van de accuschacht op de achterkant van de zender verwijderen:
Dan de stekker van de zenderaccu door voorzichtig trekken aan de kabel losmaken. Daarna de accu aan de zijkant optillen en zonder veel kracht te zetten lostrekken van het klittenband. (De afbeelding toont de accu van de zender mz-24 HoTT.) Inleggen van de zenderaccu De accu-aansluiting is door twee afgeschuinde kantjes tegen foutief polen beschermd. De vrije bus van de accuaansluitstekker bevindt zich, zoals te zien op de afbeelding hieronder, naar boven wijzend op de bodem van het accuvak.. De pluspool (rode draad) bevindt zich in het midden en de minpool (bruine of zwarte draad) aan de kant van de accu.
In geen geval de stekker met geweld in de bus op de zenderprint vastdrukken. Leg de accu in het vak en sluit het deksel van de zender daarna weer. Accu-bedrijfstijd op het display links onderaan Deze – met een groene kleur aangegeven - klok toont de cumulatieve bedrijfstijd van de zender sinds de laatste keer dat de accu werd opgeladen. Deze klok wordt automatisch naar de waarde “0:00” teruggezet, zodra bij opnieuw aanzetten van de zender, bv. na het opladen, merkbaar hoger is dan eerst.
modelnaam 1 accutijd
normaal
Zenderbeschrijving – algemene gebruiksaanwijzingen
16
Algemene aanwijzingen bij het laden • Houdt u zich steeds aan de laadaanwijzingen van de laadapparaat- en accufabrikant. • Let op de maximaal toegestane laadstroom van de accufabrikant. Om schade aan de zender te voorkomen, mag de laadstroom echter normaal gesproken 1,5 A niet overschrijden! Begrenst u indien nodig de laadstroom aan het laadapparaat. Moet de zenderaccu toch met meer dan 1,5A worden geladen, dan moet deze in ieder geval buiten de zender worden geladen. Anders riskeert u een beschadigen van de zenderprint door overbelasting van de contactbanen en/of een oververhitting van de accu. • Voer een aantal proefladingen uit, om de afschakelautomaat van het laadapparaat uit te proberen. Dit geldt vooral, wanneer u de standaard in de zender mz-18 HoTT ingebouwde NiMH-accu resp. den in de zender mz-24 HoTT ingebouwde lithium-accu met een automatisch laadapparaat wilt opladen. Pas eventueel het afschakelpunt aan, in zoverre het toegepaste laadapparaat over deze functie beschikt. • Voer geen accu-ontladingen of accu-onderhoudsprogramma’s uit via de laadbus! De laadbus is voor deze toepassing niet geschikt! • Altijd eerst de laadkabel met het laadapparaat verbinden, dan pas met de ontvanger- of zenderaccu. Zo voorkomt u een onbedoelde kortsluiting met de blanke uiteinden van de laadkabel-stekker. • Bij een sterke warmteontwikkeling de toestand van de accu controleren, deze eventueel vervangen of de laadstroom verkleinen. • Laat de accu’s tijdens het laden nooit zonder toezicht. • Let op de veiligheidsaanwijzingen en voorschriften op bladzijde 4.
Afstellen van de stuurknuppels Naar keuze kan zowel de linker als ook de rechter stuurknuppel van neutraliserend naar niet neutraliserend en omgekeerd worden gewijzigd. Ook kan de terugstelkracht van de stuurknuppels aangepast worden aan de gewoonte van de piloot. Het desbetreffende afstelsysteem bevindt zich op de achterkant van de zender in het accuvak, onder rubberen afdekkingen en onder de zijdelingse, met dubbelzijdig plakband bevestigde handgrepen, zie markeringen in de afbeelding hieronder. Door draaien van de bijbehorende stelschroeven met een (kruiskop-)schroevendraaier kan de gewenste instelling worden bereikt. Hou daarbij de desbetreffende knuppel voor de zekerheid vast:
• • •
1 en 2 / 9 en 10 Met de buitenste van de beide schroeven stelt u de remkracht in en met de binnenste de kracht van de ratel van de bijbehorende stuurknuppel. 4 en 5 / 7 en 8 Door draaien van de desbetreffende instelschroef met een (kruiskop-)schroevendraaier kan de terugstelkracht van de bijbehorende stuurrichting worden afgesteld. 3 en 6 Om de standaard instelling van de linker resp. rechter knuppel om te wisselen draait u deze schroef in de richting van de binnenkant van de zender, totdat de desbetreffende stuurknuppel van aanslag tot aanslag vrij bewegelijk is resp. draait u deze weer uit, totdat de stuurknuppel weer helemaal zelfneutraliserend is.
Lengteverstelling van de stuurknuppels Beide stuurknuppels kunnen traploos over een lengte van ca. 8 mm worden versteld, om het sturen aan de gewoonte van de piloot aan te kunnen passen. Hou de onderste helft van de geribbelde greep vast en maak door te draaien het bovenste geschroefde deel los:
Nu door omhoog- resp. naar beneden draaien de stuurknuppel verlengen of verkorten. Daarna het onderste en bovenste gedeelte van de greep vastzetten door ze tegen elkaar in te draaien.
Zenderbeschrijving – algemene gebruiksaanwijzingen
17
Zenderbeschrijving Voorkant Bedieningselementen van de zender mz-24 HoTT draai- en knikbare antenne proportionele draaiknop DV2
proportionele draaiknop DV3
proportionele draaiknop DV1
proportionele draaiknop DV4
schakelaar S6
schakelaar S8
schakelaar S5
schakelaar S7
schakelaar S1
schakelaar S4
schakelaar S2
schakelaar S3
INC/DEC-toets DT1
INC/DEC-toets DT2
linker stuurknuppel
rechter stuurknuppel oog voor draagriem
trimming
trimming
AAN-/UIT-schakelaar
alternatieve keuzetoetsen
alternatieve insteltoetsen
ESC-toets
ENTER-toets
Zenderbeschrijving – voorkant resp. bedieningselementen
18
Toetsenslot De toegang tot alle verstelbare opties kan in het basisdisplay tegen ongewild gebruik worden afgesloten, door ca. een seconde lang de beide toetsen ESC en SET in te drukken. Rechts boven op het display wordt dit gesymboliseerd door een sleutelsymbool, dat van eenkleurig grijs nu blauw/geel is geworden: Het slot is direct actief, maar de besturing blijft de hele tijd klaar voor gebruik. Een hernieuwd indrukken van de toetsen ESC en SET gedurende ca. een seconde heft het slot weer op. Tegelijkertijd wordt de kleur van het sleutelsymbool weer eenkleurig grijs:
Toetsen ▲▼◄► en ESC en SET Hoewel de bediening van de beide zenders mz-18 HoTT en mz-24 HoTT op de eerste plaats uitgaat van een “aantippen van het aanrakingsgevoelige beeldscherm met een vinger of de meegeleverde stift” kan in speciale gevallen de bediening van deze zenders ook via de naast het display aangebrachte tweemaal drie toetsen worden uitgevoerd: Toetsen links van het display • Insteltoetsen ▲▼ 1. Instellen van parameters in instelvelden na de activering daarvan door indrukken van de toets ENT. 2. Gelijktijdig indrukken van de toetsen ▲▼ zet een veranderde parameter-waarde in het actieve invoerveld weer terug naar de standaardwaarde (CLEAR). • ESC-toets Indrukken van de ESC-toets bevestigt de actuele instelwaarde en deactiveert het actieve instelveld. Toetsen rechts van het display • Keuzetoetsen ◄► “Bladeren” door de menuregels binnen een instelmenu. • ENT-toets Binnen de instelmenu’s activeert (bevestigt) u door indrukken van de ENT-toets de desbetreffende instelvelden,
Digitale trimming met optische en akoestische aanduiding De beide kruisknuppels zijn voorzien van een digitale trimming. Kort aantippen verstelt met iedere “klik” de neutrale positie van de kruisknuppel met een bepaalde waarde. Bij een langer vasthouden loopt de trimming met toenemende snelheid in de desbetreffende richting. De verstelling wordt ook “hoorbaar” gemaakt door verschillend hoge tonen. Tijdens het vliegen de middenpositie terugvinden is daarom ook zonder op het display te kijken geen probleem: bij het bereiken van de middenpositie is een korte pauze ingevoerd. De actuele trimwaarden worden automatisch bij een wisselen van modelgeheugenplaats opgeslagen. Verder heeft de digitale trimming binnen een geheugenplaats effect per afzonderlijke vliegfase, behalve bij de trimming van de gas-/remkleppen- resp. gas-/pitch-stuurknuppel - stuurfunctie “K1” (kanaal1) genoemd. Verder heeft de trimming van de K1-stuurknuppel bij de keuze van een verbrandingsmotor in het display “Soort aandrijving”, bladzijde 49, zowel bij een vliegtuig- als bij een helikoptermodel alleen effect in de “onderste” helft van de stuurknuppelweg, d.w.z. alleen in de positie, waarin de motor gestart wordt. De aanduiding van de actuele trimposities is zowel numeriek als ook in grafische vorm zichtbaar op het basisdisplay van de zender, zie afbeelding op de linker en op de volgende pagina, en in een speciaal display, zie bladzijde 90.
Zenderbeschrijving – toetsen, toetsenslot en digitale trimming
19
Display
Grafische weergave van de positie van de standaard alleen bij de zender mz-24 HoTT aanwezige – linker – INC/DEC-toets DT 1 met numerieke positie- en richtingsaanduiding Grafische weergave van de positie van de proportionele draaiknop DV 1 (mz-18 HoTT) resp. DV 2 (mz-24 HoTT) met numerieke positie- en richtingsaanduiding Deze icons hebben alleen een informatief karakter: gekleurd = actief grijs = inactief Modeltype * Modelgebruikstijd * Modelgeheugen …* Modelnaam * Zendergebruikstijd: Deze wordt automatisch na het laden of verwisselen van de accu weer teruggezet naar nul. Aantippen van “mz” en van alle andere velden op deze pagina die voorzien zijn van een * aan het einde van de beschrijving, opent telkens een context-gebonden menu
Grafische weergave van de positie van de standaard alleen bij de zender mz-24 HoTT aanwezige – rechter – INC/DEC-toets DT 2 met numerieke positie- en richtingsaanduiding Grafische weergave van de positie van de proportionele draaiknop DV 2 (mz-18 HoTT) resp. DV 3 (mz-24 HoTT) met numerieke positie- en richtingsaanduiding Driekleurige weergave van de zender-accuspanning. Wanneer de accuspanning onder een in te stellen drempel daalt verschijnt er een waarschuwingsaanduiding, tegelijkertijd klinken er akoestische waarschuwingssignalen. Klok 1 * Klok 2 * Vliegfasennaam * Toetsenveld voor het oproepen van telemetrie-gegevens Toetsenveld voor het oproepen van “zenderinstellingen” Toetsenveld voor het oproepen van “modelinstellingen” Toetsenveld voor het oproepen van “basisinstellingen” Grafische weergave van de positie van de vier digitale trimhevels met numerieke positie- en richtingsaanduiding
Zenderbeschrijving – display
20
Bediening van het display De bediening van het display vindt in principe plaats door aantippen van het gewenste veld met een vinger of de meegeleverde stift: m1 modelnaam accutijd
normaal
Wordt in het display hierboven bijvoorbeeld het met “M1” aangeduide veld “modelgeheugen” met een vinger of met de meegeleverde stift aangetipt, dan gaat het keuzemenu “modelgeheugen” open: terug modelnaam modelnaam 1 modelnaam 2
pw mw nieuw imp.m exp.m res kop In dit menu heeft u nu de mogelijkheid om bijvoorbeeld van model te wisselen, door het gewenste modelgeheugen aan te tippen. Op dezelfde eenvoudige manier kunt u echter, zoals beschreven op bladzijde 47, door aantippen van NIEUW de programmering van een nieuw model starten of door aantippen van het veld MODELNAAM 1 aan de bovenste rand van het display, naar het invoerveld “modelnaam” wisselen … of door aantippen van TERUG links boven naar het telkens vorige menupunt terugkeren. Op een tegengestelde manier wisselt u met de ook in veel menu’s aanwezige toets PW (paginawissel) – meestal telkens achter elkaar – naar de ‘volgende” pagina. In het geval van de afbeelding hierboven, in het display met de modelgeheugens, dus naar de weergave van de modelgeheugens 07 … 12 enz.. In principe op dezelfde manier werken ook de andere, op de linker pagina met een * aangeduide velden. In tegenstelling hiertoe worden door het aantippen van één van de vier, van “B”, “F”, “S” of “T” voorziene “tandwiel”-symbolen rechtsonder speciale keuzemenu’s opgeroepen, van waaruit u dan naar verdere ondermenu’s kunt gaan. Beginnend met het “groene” basismenu, zie bladzijde 46, zien deze keuzedisplays er als volgt uit, … terug basis functie systeem mod.sele. modeltype
weg/lim
omk/vertr
midden
m-stop
zend.set
klokken
fail-safe
tr.st.
s-mon
stuurelem.
zend.uitg
…. waarbij moet worden opgemerkt dat het “blauwe”, vanaf bladzijde 102 resp. 171 beschreven “functiemenu” modeltype-specifieke ondermenu’s bevat. De eerste van de beide afbeeldingen hieronder geeft daarom de menustructuur van een vliegtuigmodel als voorbeeld weer en de onderste de menustructuur van een helikoptermodel … terug basis functie systeem fase
dr/expo
vl-mix
k1-crv
vr. mix
ro-diff
wk-mix
wk-set
butterfly
ll-sys
v-staart
telemet.
functie
systeem
terug fase
basis dr/expo
pit-crv
gas-crv
gyr/reg
gas ar
ts-type
ts-lim
ts-mix
gas-mix
vr.mix
ll-sys
pit>hek
telemet.
…. terwijl het onder “S” op te roepen en vanaf bladzijde 208 beschreven “paarse” systeemmenu er als volgt uitziet, … terug basis functie systeem st-mode
waarsch.
knup-cali
mp3
etc-set
display
… en bijvoorbeeld de onder “T” op te roepen en vanaf bladzijde 212 gedetailleerder beschreven “telemetrie”displays: volt temp
min-volt
Zenderbeschrijving – display
21
Waarschuwingen Op het display van de zenders mz-18 en mz-24 HoTT kunnen, afhankelijk van de aanleiding, verschillende waarschuwingsvensters worden weergegeven. Deze kunnen in twee groepen verdeeld worden: Display “waarschuwing” Dit - kleinere – venster wordt overwegend na het inschakelen van de zender getoond en visualiseert bepaalde bedrijfstoestanden. In de afbeeldingen hieronder geeft de rode punt achter “K1-POS” aan, dat de K1-stuurknuppel zich niet in de stationair-positie bevindt en daardoor het gevaar bestaat dat de motor gaat lopen. Aanwijzing: De standaard instelling “stationair naar achteren” kan bij het vliegtuigmodel in het menu “K1-curve”, bladzijde 146, eventueel naar “stationair naar voren” door omdraaien van de stuurcurve worden omgezet. In de onderste regel wordt er bovendien op gewezen, dat er aan het actuele modelgeheugen nog geen ontvanger gebonden werd: waarschuwing gas-ar K1-pos
m-stop fase
Geen ontvanger gebonden! Aantippen van SET met een vinger of de meegeleverde stift brengt u in dit geval direct naar het display “Zenderinstelling”, waar u zoals op bladzijde 76 beschreven, uw ontvanger aan het modelgeheugen bindt … terug bind aan/uit ontv.uitg hf aan/uit rw-test dsc-uitg.
Graubele RX1 uit set uit uit ppm10
RX2 uit set hf-type 99sec
normaal
… of door aantippen van de toets TERUG linksboven de procedure kunt afbreken. Wanneer er daarentegen al een ontvanger aan het actuele modelgeheugen gebonden werd, maar deze op het tijdstip dat de zender werd ingeschakeld niet aangezet of buiten reikwijdte is, dan wordt er een bijpassend waarschuwingsvenster geopend: waarschuwing gas-ar m-stop K1-pos fase rc-signaal a.u.b. hf aan/uit aan uit
In de regel tussen de beide groene lijnen wordt u met de aanwijzing “RC signaal” er op gewezen, dat de zender ingesteld is op “normaal” radiobesturinggebruik. Alternatief kunnen op deze plek echter ook aanwijzingen zoals bijvoorbeeld “Leraar signaal” of “Leerling signaal” verschijnen. De vraag “A.u.b. HF AAN/UIT” in de ruimte daaronder beantwoordt u daarentegen al naar gelang uw wensen door een aantippen van de toets AAN of UIT met een vinger of de meegeleverde stift. Aanwijzing: Standaard is in het display van het ondermenu “Waarschuwing” van het systeemmenu, bladzijde 201, alleen de bewaking van de “K1-positie” geactiveerd.
Display “acute waarschuwingsaanwijzingen” U kunt dit display bewust oproepen door aantippen van de letters mz in het midden van het basisdisplay van de zender …
Zenderbeschrijving – waarschuwingen
22
m1 modelnaam accutijd terug CLR S.VOLT 03 VELD ST. ESC STR
normaal
aantippen
nieuw laden aan E.VOLT alarm veld st. aan ESC VOLT
… en door aantippen van de toets TERUG linksboven op het display weer sluiten. Klinken er echter onverwachts akoestische waarschuwingssignalen en wordt het “normale” zenderdisplay bedekt door dit display, dan moet u de in rode letters weergegeven melding ter harte nemen! Bijvoorbeeld, omdat de voedingsspanning van de zender de in het ondermenu “ETC Set” van het systeemmenu, bladzijde 202, ingestelde waarschuwingsdrempel heeft bereikt:
Door aantippen van de toets AAN rechtsboven kunt u voorkomen dat deze waarschuwing opnieuw wordt geladen, waarna u door een aantippen van de toets TERUG linksboven op het display het waarschuwingsvenster verwijderen kunt. (In dit concrete geval moet u dan echter ook zo snel mogelijk stoppen met vliegen en de zender opladen!) Het rode getal rechtsboven geeft het aantal actueel afgegeven waarschuwingen aan, in het voorbeeld hierboven is het dus al de derde. Deze teller kan door aantippen van de toets CLR linksboven weer worden gewist. Op dezelfde manier gaat u in principe met alle andere waarschuwingen op het display te werk. Alleen bij een veldsterkte-alarm heeft u de extra optie om verdere, door te geringe veldsterkte veroorzaakte, alarmen door een aantippen van de toets AAN voor de duur van de actuele gebruiksperiode van de zender te onderdrukken.
Zenderbeschrijving – waarschuwingen
23
Zender-achterkant (De afbeelding toont de zender mz-24 HoTT.)
draaggreep met vastgeklemde stift als alternatieve bediening van het aanrakingsgevoelige display draai- en knikbare antenne
aansluitbus voor hoofdtelefoon
cardslot voor micro-SD-kaarten
data-bus, bv. voor de aansluiting van een Smart-Box
5-pol. mini-USB-aansluiting
proportionele schuif SL1
proportionele schuif SL2
DSC-bus
laadbus
DSC-aansluiting De afkorting “DSC” bestaat uit de beginletters van de oorspronkelijke functie “Direct Servo Control”. Bij het HoTTsysteem is echter een “directe servo-controle” via een diagnosekabel uit technische oorzaken niet meer mogelijk. De standaard tweepolige DSC-bus aan de achterkant van de zenders mz-18 HoTT en mz-24 HoTT dient zowel als leraar- of leerling-aansluiting, als aansluitpoort voor vliegsimulatoren of externe apparaten. Voor een correcte DSC-verbinding moet u op deze punten letten: 1. Pas eventueel de menu’s aan. Voor het aanpassen van de zender aan een leraar-/leerling-systeem zie vanaf bladzijde 109. 2. Verbind nu het andere uiteinde van de kabel met de gewenste apparatuur, let daarbij op de handleiding. Belangrijk: Let er op dat alle stekkers stevig zijn aangebracht en gebruik alleen de hiervoor bedoelde stekkerverbindingen met de 2-polige stekker aan de DSC-kant. 3. In het ondermenu “Zenderinstelling”, bladzijde 76, kan in de regel “DSC-uitgang” –afhankelijk van het aantal over te geven functies- één van de volgende modi worden ingesteld: PPM10, PPM16, PPM18 en PPM24. Default-instelling: PPM10. Aanwijzing bij vliegsimulatoren: • Omdat er zoveel verschillende vliegsimulatoren op de markt zijn is het goed mogelijk, dat de toewijzing van de contacten in de stekker of in de DSC-module door de Graupner-service moeten worden aangepast. LET OP: • Bij een directe aansluiting van uw zender aan een PC of een laptop via een verbindingskabel (DSC-kabel en/of PC-interface van uw simulator kan een elektrostatische ontlading eventueel de zender verwoesten! Deze soort verbinding mag daarom alleen worden gebruikt wanneer u zich – bv. met behulp van een aardingsarmband, zoals die in elektronicazaken te koop is – tegen elektrostatische oplading tijdens het gebruik van een vliegsimulator beschermt. Graupner adviseert daarom dringend om alleen simulatoren met draadloze overdrachtstechniek te gebruiken.
Zenderbeschrijving – achterkant en aansluitingen aan de achterkant
24
Data-poort Onder de afdekking aan de achterkant van de zenders mz-18 HoTT en mz-24 HoTT bevindt zich linksbuiten de zogenaamde DATA-poort:
Deze is bedoeld voor de aansluiting van de als accessoire leverbare Smart-Box Best.-Nr. 33700. Nadere informatie over de Smart-Box vindt u in de Graupner hoofdcatalogus FS en op Internet onder www.graupner.de bij het desbetreffende product.
Aansluiting hoofdtelefoon Onder de afdekking aan de achterkant van de zenders mz-18 HoTT en mz-24 HoTT bevindt zich links van het midden de hoofdtelefoon-aansluiting:
De bus is bedoeld voor de aansluiting van een standaard oor- of hoofdtelefoon met een 3,5 mm Cinch-stekker. (Niet in de set inbegrepen.) Wanneer de hoofdtelefoon is aangesloten is de luidspreker uitgeschakeld en op het basisdisplay wordt het symbool van de hoofdtelefoon niet meer grijs, maar gekleurd weergegeven, zie bladzijde 20. Via deze aansluiting worden naast hoorbare signalen van de zender de eventuele van het “Telemetrie”-menu afkomstige signalen en berichten doorgegeven. Standaard zijn deze berichten in het Duits. Nadere informatie vindt u onder “Gesproken berichten” in het gedeelte “Telemetrie” vanaf bladzijde 116.
Zenderbeschrijving – aansluitingen aan de achterkant
25
Cardslot micro-SD en micro-SDHC Onder de afdekking aan de achterkant van de zenders mz-18 HoTT en mz-24 HoTT bevindt zich rechts van het midden de kaartschacht voor geheugenkaarten van het type micro-SD en micro-SDHC:
Naast de standaard meegeleverde kaart kunnen alle standaard micro-SD geheugenkaarten tot maximaal 2 GB en micro-SDHC kaarten tot 32 GB worden gebruikt. Wij adviseren het gebruik van geheugenkaarten met maximaal 4 GB, omdat deze capaciteit voor normale toepassingen meer dan voldoende is. De geheugenkaart die u in de zender wilt gebruiken wordt, zoals bekend bij mobiele telefoons en digitale camera’s, met de contacten naar boven wijzend in de schacht geschoven en vergrendeld, zie foto. Na het inleggen van de geheugenkaart kan de afdekklep van de zender weer gesloten worden. Wanneer de standaard meegeleverde of ook een andere, al minstens één keer in de zender gebruikte geheugenkaart wordt ingebracht is deze direct na het inschakelen van de zender klaar voor gebruik. Als aanduiding van de ingebrachte geheugenkaart verschijnt na het aanzetten van de zender in het basisdisplay het symbool van een geheugenkaart niet meer grijs, maar gekleurd, zie bladzijde 18. In andere gevallen worden eerst enkele mappen op de geheugenkaart aangemaakt. Verwijderen van de geheugenkaart Afdekklep aan de achterzijde openen. Daarna de SD-kaart iets in de richting van de Cardslot drukken om deze te ontgrendelen en daarna lostrekken. Data-verzameling /-opslag De dataopslag op de SD-kaart is gekoppeld aan de klok 1: wanneer deze wordt gestart start ook – wanneer er zich een geschikte SD-kaart in de zender bevindt en er een telemetrie-verbinding met de ontvanger is - de opslag van gegevens en deze stopt weer, zodra de klok 1 wordt stilgezet. Gestart en gestopt wordt de klok 1 zoals beschreven in het onderdeel “Klokken” op bladzijde 79. Na het afsluiten van de dataopslag bevindt er zich een (lege) map “Models” en een map “Log-data” op de geheugenkaart. In de laatste worden volgens het schema 0001_jaar-maand-dag.bin, 0002_jaar-maand-dag.bin enz. benoemde Log-bestanden in een sub-map met de naam “modelnaam” aangemaakt. Zou daarentegen een modelgeheugen nog geen naam hebben, dan zijn de bijbehorende Log-bestanden na het uitnemen van de geheugenkaart en het uitlezen ervan via de cardreader van een PC of laptop te vinden in een sub-map met de naam “NoName”. Met de software, die onder www.graupner.de op de downloadpagina van de zender te vinden is, kunt u de bestanden op een PC uitlezen. Belangrijke aanwijzingen: • Eventuele garantieclaims kunnen niet worden geaccepteerd wanneer er geen log-bestand aanwezig is. Om dezelfde reden moet de zender ook altijd naar de nieuwste software-stand geüpdatet zijn. • Om op tijd geïnformeerd te worden over belangrijke software-updates moet u zich in ieder geval onder https://www.graupner.de/de/service/produktregistrierung.aspx registreren. Alleen zo wordt u automatisch per e-mail op de hoogte gehouden van nieuwe updates. Im- en export van modelgeheugens Voor het uitwisselen van gegevens tussen soortgelijke zenders of voor het opslaan van data kunnen indien gewenst modelgeheugens op een ingebrachte geheugenkaart weggeschreven of vanaf deze naar de zender gekopieerd worden. Nadere informatie vindt u in het gedeelte “Import/export van SD-kaart” vanaf bladzijde 61. Aanwijzingen: • Enkele van de eventueel bij de modelnaam gebruikte speciale tekens kunnen vanwege bepaalde beperkingen van het voor de geheugenkaarten gebruikte FAT- resp. FAT32-bestandssysteem niet correct worden overgenomen en worden bij het kopiëren vervangen door een golfje (~). • De modelgeheugens van de zenders mz-18 en mz-24 zijn in principe compatibel, MAAR: Voorwaarde voor een “Import van SD-kaart” naar een andere zender is dat van te voren het gewenste modelgeheugen op een PC naar de desbetreffende map gekopieerd of verschoven wordt. Dus bijvoorbeeld van \\Models\mz-24 naar \\Models\mz-18 of omgekeerd. Meer informatie over “Import van SD-kaart” zie bladzijde 59. LET OP: Let er in ieder geval op, dat na een “Import van SD-kaart” alle modelfuncties nauwkeurig gecontroleerd worden en met name de functies van stuurelementen en schakelaars aan de desbetreffende zender worden aangepast.
Zenderbeschrijving – aansluitingen aan de achterkant
26
Mini-USB-aansluiting Onder de afdekking aan de achterkant van de zenders mz-18 HoTT en mz-24 HoTT bevindt zich rechtsbuiten de aansluitbus voor software-updates, datum- en tijdsinstelling via een PC onder Windows XP, Vista, 7 of 8:
Aan deze bus wordt de bij de set geleverde USB-kabel aangesloten. De procedure bij een software-update via de PC wordt op in de handleiding bij het softwarepakket beschreven. De software voor de PC en de bijbehorende USB-Driver vindt u op de downloadpagina onder www.graupner.de bij het desbetreffende product. Na installatie van de benodigde driver en van de software kunnen dan via deze verbinding naar behoefte de zender geupdated worden of alleen de kloktijd en de datum worden ingesteld.
Zenderbeschrijving – aansluitingen aan de achterkant
27
In bedrijf nemen van de zender Opmerkingen vooraf bij de zenders MZ-18 HoTT en MZ-24 HoTT Het Graupner HoTT-systeem maakt het theoretisch mogelijk om met meer dan 200 modellen tegelijkertijd te gebruiken. Vanwege het toegestane radiotechnische gebruik van de 2,4-GHz-ISM-band zal dit aantal in de praktijk echter aanzienlijk geringer zijn. In de regel zal het aantal modellen dat tegelijkertijd gebruikt kan worden toch groter zijn dan vroeger bij de conventionele 35-/40-MHz-frequenties. Accu geladen? Omdat de zender uitgeleverd wordt met een ongeladen accu, moet u hem na het bestuderen van de laadvoorschriften op bladzijde 13 opladen. Anders klinkt er bij het bereiken van een bepaalde spanning, standaard 4,8 V bij de zender mz-18 HoTT en 3,6 V bij de zender mz-24 HoTT, die echter in de regel “Waarschuwingsdrempel accu” van het ondermenu “ETC.SET” uit het systeemmenu, bladzijde 202, ingesteld kan worden, al na korte tijd een waarschuwingssignaal en wordt er een desbetreffende melding op het display getoond:
In bedrijf nemen van de zender Na het inschakelen van de zender verschijnt er in het centrum van het zenderdisplay de aanduiding...
... en klinken er gedurende enkele seconden akoestische waarschuwingssignalen. U kunt nu naar keuze de HF-afstraling in- of uitschakelen, door óf de toets ON óf de toets OFF met een vinger of de meegeleverde stift aan te tippen. Schakel een eventueel al ingeschakelde ontvanger uit en tip voor demonstratiedoeleinden eerst eens op ON. Daarna bevindt u zich in de basisaanduiding van de zender mz-18 HoTT resp. mz-24 HoTT:
Het blauwe schakelaarsymbool links boven tussen de rode “RX” en de groene “TX” betekent, dat de HF-afstraling van de zender ingeschakeld is. De rode “RX” en de groene “TX” links en rechts van dit schakelaarsymbool betekent nu, dat het actueel actieve modelgeheugen al aan een Graupner-HoTT-ontvanger “gebonden” werd, maar dat er momenteel geen verbinding met deze ontvanger bestaat. Zodra deze verbinding bestaat, wordt er links naast de rode “RX” en rechts van de groene “TX” een aanduiding van de veldsterkte en daaronder in geel de numerieke weergave van de actuele spanning van de ontvangerstroomvoorziening zichtbaar, bijvoorbeeld:
Werd echter de zender met een uitgeschakelde HF aangezet, dan is alle desbetreffende informatie onzichtbaar en wordt het HF-schakelaarsymbool grijs weergegeven:
Verschijnt er daarentegen na het inschakelen van de zender op het display de waarschuwing …. waarschuwing gas-ar m-stop k1-pos fase Geen ontvanger gebonden SET …. dan is het actueel actieve modelgeheugen op dit moment aan geen ontvanger “gebonden”.
Inbedrijfname van de zender
28
Belangrijke aanwijzingen: • •
• •
De zender in de set is standaard ingesteld op de correcte instellingen voor het gebruik in de meeste landen in Europa. Let in dit verband echter op de aanwijzing op bladzijde 78. Met de zender mz-18 HoTT kunnen via de bij de set geleverde en al aan de zender gebonden ontvanger GR-24 aan de aansluitingen 1 … 9 maximaal 9 servo’s worden aangestuurd. Eventueel aan de aansluitingen 10 … 12 aangesloten servo’s blijven standaard in hun middenpositie staan en kunnen niet via de zender worden bediend. Met de zender mz-24 HoTT kunnen via de bij de set geleverde en al aan de zender gebonden ontvanger GR-24 maximaal 12 servo’s worden aangestuurd. Vanwege een maximale flexibiliteit, maar ook om een onbedoelde foutieve bediening te voorkomen zijn er echter aan de stuurkanalen 5 … 9 resp. 5 … 12 standaard geen stuurelementen toegewezen, zodat eventueel aan deze kanalen aangesloten servo’s eerst uitsluitend in de middenpositie blijven staan, totdat er een bedieningselement toegewezen is. Om dezelfde reden zijn praktisch alle mixers inactief. Nadere informatie hierover vindt u op bladzijde 94. De principes van de eerste programmering van een nieuw modelgeheugen vindt u vanaf bladzijde 47. Let er bij het inschakelen, binden of instellen van de radiobesturing op dat de zenderantenne altijd voldoende ver verwijderd is van de ontvangerantennes! Wanneer de zenderantenne zich namelijk te dicht bij de ontvangerantennes bevindt overstuurt de ontvanger en gaat de rode LED op de ontvanger branden. Parallel daaraan valt het terugkoppelingskanaal uit, waardoor de veldsterkte-balk op het display een “X” laat zien en de actuele ontvangerspanning met 0,0 V wordt weergegeven. Tegelijkertijd bevindt de besturing zich in de Fail-safe-modus, zie bladzijde 86, d.w.z. dat de servo’s in hun actuele positie blijven staan wanneer het ontvangstsignaal uitvalt, totdat er een nieuw, geldig signaal binnenkomt. Vergroot in dit geval de afstand totdat alle weergaven weer “normaal” zijn.
WAARSCHUWING: Schakel de zender tijdens het gebruik nooit uit! Wanneer dit zou voorkomen moet u kalm blijven en wachten, tot het zenderdisplay helemaal uit en de zender dus helemaal afgeschakeld is. Dit duurt minimaal vier seconden. Schakel de zender dan pas weer in. Anders loopt u het gevaar dat de zender direct na het uitschakelen “blijft hangen” en u daardoor de controle over het model helemaal verliest. Een opnieuw in bedrijf nemen van de zender is dan alleen mogelijk door hem uit te zetten en dan de hierboven beschreven procedure correct te herhalen.
Inbedrijfname van de zender
29
Update van de zendersoftware Firmware-updates van de zender mz-18 HoTT en mz-24 HoTT kunnen via de data-aansluiting aan de achterkant van de zender met behulp van een PC of laptop onder Windows XP, Vista, 7 of 8 worden uitgevoerd.. Verbind uw uitgeschakelde zender via de meegeleverde USB-kabel (USB-A naar mini-B-USB 5-polig) met uw PC of laptop, door het ene uiteinde van de USB-kabel kabel direct in de 5-polige mini-USB-aansluiting van de zender en het andere uiteinde in een vrije USB-poort van uw computer te steken. De voor een update van de zender tevens benodigde programma’s en bestanden en een uitvoerige handleiding vindt u – samengevat als een softwarepakket – bij het desbetreffende product als download onder www.graupner.de. Download dit softwarepakket van internet en pak deze op uw PC of laptop uit. Alle overige informatie vindt u in de uitvoerige handleiding bij het desbetreffende softwarepakket. Aanwijzing: Na registratie van uw zender onder https://www.graupner.ee/de/service/produktregistrierung.aspx wordt u automatisch via e-mail op de hoogte gehouden van nieuwe updates. Belangrijke aanwijzingen: • Let er in ieder geval op dat een storingsvrije communicatie tussen de gebruikte HoTT-componenten alleen mogelijk is wanneer de Firmware compatibel is. De programma’s en bestanden die hiervoor nodig zijn, zijn daarom als één bestand samengevoegd, op dit moment “HoTT_Software_V4.zip”. • Gebruik uw zender alleen met de actuele software-versie. Op dit moment vindt u actuele informatie onder http://www.graupner.de/supportdetail/cc489e1d-0c1c-4cdd-a133-398d908bc27d opgeroepen worden. Dezelfde informatie bereikt u, wanneer de link niet zou werken, onder www.graupner.de => Service&Support => Update- und Revisionshistory für GRAUPNER HoTT-Komponenten. • Controleer vóór iedere update in ieder geval de laadtoestand van uw zenderaccu resp. laad deze voor de zekerheid en sla alle gebruikte modelgeheugens op, om deze eventueel weer te kunnen herstellen. • De verbinding tussen PC en zender mag tijdens de update niet losgekoppeld worden! Let daarom op een goed contact tussen de zender en de computer. • Controleer na een update in ieder geval of alle functies van al uw modellen correct werken.
Zendersoftware herstellen Programma: “Herstellen” Wanneer een Firmware-update van de zender mislukt zou zijn of de zendersoftware “blijft hangen” en de zender eventueel niet meer via de “POWER”-schakelaar uitgezet kan worden, dan moet u in de schakelaarpositie “POWER = UIT” de accu uit de zender verwijderen resp. de stekker van de zenderaccu lostrekken. Wacht enkele seconden en sluit dan de accu weer aan, laat echter de POWER-schakelaar nog steeds op “UIT”! Download ook in dit geval een actueel softwarepakket van internet en pak deze op uw PC of laptop uit, resp. wanneer u dit al gedaan heeft, start u het PC-programma gr_Studio en volgt u de stappen in het onderdeel “Herstellen” van de handleiding, die bij de software hoort.
Inbedrijfname van de zender – update van de zendersoftware
30
Voor uw aantekeningen
31
In bedrijf nemen van de ontvanger Opmerkingen vooraf Ontvanger Bij beide radiobesturingsets mz-18 HoTT en mz-24 HoTT vindt u een bidirectionele 2,4-GHz-ontvanger van het type GR-24 voor de aansluiting van maximaal 12 servo’s. Met de zender mz-18 HoTT kunnen via de bij de set geleverde en al aan de zender gebonden ontvanger GR-24 aan de aansluitingen 1 … 9 maximaal 9 servo’s worden aangestuurd. Eventueel aan de aansluitingen 10 … 12 aangesloten servo’s blijven standaard in hun middenpositie staan en kunnen niet via de zender worden bediend. Met de zender mz-24 HoTT kunnen daarentegen via de bij de set geleverde en al aan de zender gebonden ontvanger GR-24 maximaal 12 servo’s worden aangestuurd. Wanneer u de GR-24 HoTT-ontvanger van de bewuste set heeft ingeschakeld heeft en “zijn” zender niet binnen bereik resp. uitgeschakeld is, brandt de rode LED ca. 1 seconde constant en begint dan langzaam te knipperen. Dat betekent, dat er (nog) geen verbinding is met een Graupner-HoTT-zender. Wanneer de verbinding gemaakt is brandt de groene LED constant en gaat de rode uit. Om een verbinding met de zender te kunnen opbouwen moet eerst de Graupner-HoTT-ontvanger met “zijn” modelgeheugen in “zijn” Graupner-HoTT-zender “gebonden” worden. Deze procedure noemt men “binding”. Deze “binding” is echter maar één keer per ontvanger-/modelgeheugen-combinatie nodig, zie bladzijde 76, en werd bij de apparatuur in de set al in de fabriek voor het modelgeheugen 1 uitgevoerd, zodat u het “binden” alleen voor andere ontvangers of bij een wissel van modelgeheugen hoeft uit te voeren (en – bv. na een wisselen van zender – op ieder moment kunt herhalen). Weergave boordspanning De actuele spanning van de ontvanger-stroomvoorziening wordt bij een bestaande telemetrieverbinding links boven op het display van de zender in het geel getoond. Temperatuurwaarschuwing Daalt de temperatuur van de ontvanger onder een ingestelde grenswaarde (standaard -10 ºC) of komt deze boven een instelbare bovenste waarschuwingsdrempel (standaard +55 ºC) dan vindt er een waarschuwing plaats door de zender in de vorm van een gelijkmatig piepen met een ritme van ca. een seconde. Servo-aansluitingen en polariteit De servo-aansluitingen van de Graupner-HoTT-ontvanger zijn genummerd. De ontvanger is voorzien van onverwisselbare stekkeraansluitingen, zodat de servo’s en de stroomvoorziening alleen op de juiste manier aangesloten kunnen worden. Daarvoor zijn de originele GRAUPNER-stekkers in overeenstemming met de stekkerbussen aan een kant licht afgerond, zie afbeeldingen op de volgende dubbele bladzijde. Forceer nooit iets. De voedingsspanning is via alle genummerde aansluitingen doorverbonden. Bij de ontvanger GR-24 zijn de beide buitenste verticale aansluitingen voor de aansluiting van de ontvangeraccu bedoeld. Deze worden aangeduid met “11+B-“ en “12+B-“. Via een V- resp. Y-kabel Best.-nr. 3936.11 kan echter ook aan beide aansluitingen de desbetreffende servo samen met de stroomvoorziening worden aangesloten. LET OP: Let op de juiste polariteit bij deze aansluitingen! De ontvanger en de eventueel daaraan aangesloten apparatuur kunnen verwoest worden, zie volgende dubbele bladzijde. De functie van elk individueel kanaal wordt bepaald door de gebruikte zender, niet door de ontvanger. Niet alleen de aansluiting van de gasservo is bij elk fabricaat en modeltype verschillend. Bij Graupner/JR en Graupnerradiobesturingen ligt deze bijvoorbeeld bij een vliegtuigmodel op kanaal 1 en bij een helikopter op kanaal 6. Let ook op de aanwijzingen m.b.t. de inbouw van de ontvanger, de antennes en de montage van de servo’s op bladzijde 34. Afsluitende aanwijzingen • De aanzienlijk hogere servo-resolutie van het HoTT-systeem leidt tot een merkbaar directer stuurgedrag in vergelijking met traditionele technologie. Maakt u zich met dit directere gedrag vertrouwd! • Indien u parallel met de ontvangeraccu een regelaar met geïntegreerd BEC*-systeem toepast, moet afhankelijk van het type regelaar eventueel de pluspool (rode kabel) uit de 3-polige stekker worden losgemaakt. Let u in ieder geval op de handleiding van de regelaar. Met een kleine schroevendraaier voorzichtig het middelste lipje van de stekker iets omhooghalen (1), rode kabel lostrekken (2) en met isolatieband tegen mogelijke kortsluiting beveiligen (3). Reset Om een reset van de ontvanger uit te voeren drukt u de SET-knop op de bovenkant van de ontvanger in en houdt u deze ingedrukt, terwijl u de stroomvoorziening inschakelt. Hou de SERT-knop zo lang ingedrukt, tot na ca. 3 seconden de langzaam rood/groen knipperende LED gedurende ca. 2 seconden uitgaat.
Inbedrijfname van de ontvanger
32
Werd de reset uitgevoerd bij een uitgeschakelde zender of met een ongebonden ontvanger, dan knipperen bij de standaard in de set aanwezige ontvanger GR-24 de groene en de rode LED van de ontvanger binnen ongeveer 3 s vier maal, daarna gaan beide LED’s ongeveer 3 s uit, voordat de rode LED verder knippert. Laat de knop los, zodra de LED’s uitgaan. Aan de zender- en aan de ontvangerkant kan nu direct weer een bind-proces worden gestart. Werd er bij een al gebonden ontvanger een reset uitgevoerd en is het bijbehorende modelgeheugen in de ingeschakelde zender actief, dan brandt de LED na ca. 2 tot 3 seconden constant groen, als teken dat uw zender/ontvanger-combinatie weer klaar voor gebruik is. Let op het volgende: Door een RESET worden, met uitzondering van binding-informatie, ALLE instellingen in de ontvanger teruggezet naar de standaard fabriekswaarden! Wanneer dit per ongeluk gebeurde moeten daarom na een RESET alle instellingen, die eventueel via het “Telemetrie”-menu in de ontvanger waren ingevoerd, weer hersteld worden. Een bewuste RESET daarentegen is raadzaam, wanneer een ontvanger in een ander model wordt overgezet. Hierdoor kan zonder veel moeite worden voorkomen dat u per ongeluk verkeerde instellingen meeneemt.
Firmware-update van de ontvanger Firmware-updates van de ontvanger worden via de zijdelings aangebrachte telemetrie-aansluiting van de ontvanger met behulp van een PC of laptop onder Windows XP, Vista, 7 of 8 worden uitgevoerd. Daarvoor heeft u de apart verkrijgbare USB-adapter Best.-Nr. 7168.6 en de adapterkabel Best.-Nr. 7168.6S nodig. De tevens benodigde programma’s en bestanden vindt u – samengevat tot een softwarepakket- bij het desbetreffende product als download op www.graupner.de. Download dit softwarepakket van internet en pak dit uit op uw PC of laptop. De overige informatie vindt u in de uitvoerige handleiding bij dit softwarepakket. Aanwijzing: Na registratie van uw ontvanger onder https://www.graupner.de/service/produktregistrierung.aspx wordt u automatisch per e-mail over nieuwe updates geïnformeerd.
Ontvangerinstellingen opslaan In het softwarepakket, dat u van internet kunt downloaden en op uw PC of laptop moet uitpakken, bevindt zich o.a. het PC-programma “Firmware_Upgrade_grStudio”. Eventueel heeft u dit al op uw PC of laptop geïnstalleerd. Met het programmapunt “Ontvangerinstelling” van dit PC-programma “Firmware_Upgrade_grStudio” is het op elk moment mogelijk om alle in de ontvanger geprogrammeerde instellingen als bestand op uw PC of laptop veilig op te slaan, zodat u bij behoefte deze weer terug kunt zetten in de ontvanger. Een opnieuw programmeren van een ontvanger via het menu “Telemetrie” is daardoor niet nodig. Voor dit programma is de standaard bij de radiobesturingsets mz-18 HoTT (Best.-nr. S1005)en mz-24 HoTT (Best.-nr. S1006) aanwezige USB-adapter (Best.-nr. 7168.6) en de ook meegeleverde adapterkabel (Best.-nr. 7168.S) nodig. Alle overige informatie kunt u vinden in de uitvoerige handleiding bij het softwarepakket.
Inbedrijfname van de ontvanger
33
Aanwijzingen bij de installatie Inbouwen van de ontvanger Welk Graupner-ontvangersysteem u ook gebruikt, de procedure is steeds dezelfde: Let er op dat de ontvangstantenne minstens 5cm van alle grotere metalen delen of bedrading, die niet direct uit de ontvanger komt, verwijderd is. Dit omvat naast staal- ook koolstofvezeldelen, servo’s, elektromotoren, brandstofpompen, allerlei soorten kabels enz. Het beste is het om de ontvanger uit de buurt van andere componenten op een goed bereikbare plaats in het model onder te brengen. In geen geval mogen servokabels om de antenne gewikkeld zijn of er dicht in de buurt liggen! Let er op dat kabels onder invloed van krachten, die tijdens het vliegen kunnen optreden, van positie kunnen veranderen. Zorg er voor dat de kabels in de buurt van de antenne niet kunnen bewegen. Bewegende kabels kunnen namelijk de ontvangst storen. Tests hebben uitgewezen dat een verticale (staande) montage bij één enkele ontvangerantenne in het model het beste is. Bij Diversity-antennes (twee antennes) moet de tweede antenne in een hoek van 90º ten opzichte van de eerste antenne worden geplaatst en de ruimtelijke afstand tussen de uiteinden van de antennes indien mogelijk minimaal 125 mm bedragen. Bij rompen van koolstof moeten de uiteinden van de antenne minimaal 35 mm uit de romp steken. Eventueel moeten de ca. 145 mm lange standaardantennes van de HoTT-ontvangers tegen 300 mm of 450 mm lange exemplaren met het Best.-nr. 33500.2 resp. 33500.3 worden gewisseld. De aansluitingen met de aanduiding “X+B-“ van de bij de sets geleverde GR-24 ontvanger zijn bedoeld voor de aansluiting van de accu. De stroomvoorziening is via alle genummerde aansluitingen doorverbonden en kan dus in principe aan elk van de 12 uitgangen worden aangesloten. Eventueel kan een V- resp. Y-kabel (Best.-Nr. 3936.11) worden gebruikt. Vanwege extra spanningsverliezen moeten de overdwars staande aansluitingen 8 … 10 van de ontvanger echter niet voor de aansluiting van een ontvangeraccu worden gebruikt. De functie van elk individueel kanaal wordt bepaald door de gebruikte zender, niet door de ontvanger. De toewijzing van de kanalen kan echter in de ontvanger door programmering in het menu “Telemetrie” worden veranderd. We adviseren echter om dit via de zender met de optie “Zenderuitgang” te doen, zie bladzijde 98. Hier volgen een aantal tips om uw radiobesturings-componenten in te bouwen: 1. Bevestig de ontvanger in het vliegtuigmodel achter een stevige rompspant, resp. in een auto- of scheepsmodel beschermd tegen stof en water. Pak de ontvanger echter niet te dicht in, omdat hij anders te warm zou kunnen worden. 2. Alle schakelaars moeten zo zijn ingebouwd, dat ze niet in de straal van de uitlaat liggen en niet beïnvloed worden door trillingen. Het knopje van de schakelaar moet vrij toegankelijk zijn. 3. Monteer de servo’s op rubber tulen met de messing holnieten, om ze tegen trillingen te beschermen. Trek de bevestigingsschroeven niet te hard aan, anders verliezen de tulen hun effect. Op de afbeelding rechts ziet u, hoe een servo gemonteerd dient te worden. de messing holniet wordt vanaf de onderkant in de rubbertule geschoven. Wanneer de schroeven op de juiste manier zijn aangetrokken, biedt deze bevestiging veiligheid en bescherming tegen trillingen.
bevestigingsflens van de servo
4. 5.
schroef
rubber tule
messing holniet
De servohevels moeten over hun totale uitslag vrij kunnen bewegen. Let erop, dat stuurstangen e.d. de uitslag van de servo niet kunnen hinderen. Sluit de kabel(s) van de stroomvoorziening van de ontvanger en ook de aansluitkabels van de servo’s zoals hieronder afgebeeld aan de ontvanger aan, …
Aanwijzingen bij de installatie
34
… maar in geen geval zo:
LET OP: Bij de ontvanger GR-24 worden alleen aan de aansluitingen 8, 9 en 10 servo’s of andere componenten verticaal aangesloten. In GEEN geval mogen aan de overige aansluitingen 1 tot 7 en 11 en 12 componenten, en met name de ontvangeraccu, overdwars worden aangesloten, zoals op de afbeelding gedemonstreerd is. Dit leidt direct tot een kortsluiting van de accu, de verwoesting van de aangesloten componenten en het directe verlies van garantie. De volgorde, waarin de servo’s moeten worden aangesloten, hangt daarentegen van het modeltype af. Let op de aansluitschema’s op de bladzijden 42 en 43. Let ook op de veiligheidsaanwijzingen op de bladzijden 4 … 12. Om ongecontroleerde bewegingen van de aan de ontvanger aangesloten servo’s te vermijden, bij het inschakelen eerst de zender, dan de ontvanger aanzetten en bij het stoppen eerst de ontvanger, dan de zender uitzetten. Let er bij het programmeren van de zender in ieder geval op, dat elektromotoren niet onbedoeld kunnen gaan draaien of een met een automatische starter uitgeruste verbrandingsmotor niet per ongeluk start. Maak voor de veiligheid de vliegaccu los resp. onderbreek de brandstoftoevoer.
Stroomvoorziening van de ontvanger Een veilig omgaan met een model begint o.a. bij een betrouwbare stroomvoorziening. Wanneer de op het display weergegeven ontvanger-accuspanning altijd weer inzakt resp. steeds (te) laag is, ondanks licht lopende stuurstangen, volle accu, dikke accu-aansluitkabels en goede stekkerverbindingen, dan moet eens letten op de volgende aanwijzingen: Let er eerst op, dat de accu’s voor gebruik goed opgeladen zijn. Let ook op contacten en schakelaars met een geringe weerstand. Meet eventueel de spanningsval over de ingebouwde schakelaarkabel onder belasting, omdat zelfs nieuwe, hoog belastbare schakelaars een spanningsval van 0,2 Volt kunnen veroorzaken. Bovendien zorgen trillingen en schokken voor slechter contact en een steeds groter wordende overgangsweerstand. Daarenboven kunnen zelfs kleine servo’s zoals een Graupner/JR DS-281 tot wel 0,75 ampère ‘trekken’ wanneer ze onder belasting blokkeren. Alleen al 4 van deze servo’s kunnen in een “foamie” de boordaccu met 3 A belasten… Ook worden aan een 2,4-GHz-ontvanger aangesloten servo’s in de regel vaker, en daardoor in kortere tijdsspannen, voorzien van stuurimpulsen dan bij vergelijkbare ontvangers uit het klassieke frequentiebereik. Dit heeft ook invloed op de stroomopname van de ontvangstinstallatie, naast het feit dat veel van de huidige digitale servo’s telkens de positie bij laatst ontvangen stuurimpuls vasthouden totdat de volgende impuls aankomt. U moet daarom een stroomvoorziening kiezen, die ook onder belasting niet door de knieën gaat, maar ook dan nog een voldoende spanning levert. Als “berekening” van de benodigde accucapaciteit moet u minstens 350 mAh voor iedere analoge servo en 500 mAh voor iedere digitale servo nemen.
Aanwijzingen bij de installatie – stroomvoorziening van de ontvanger
35
Op deze manier zou bijvoorbeeld een accu met 1400 mAh als stroomvoorziening voor een ontvangstinstallatie met 4 analoge servo’s het absolute minimum vormen. Let bij uw berekeningen ook op de ontvanger, die vanwege zijn bidirectionale functie ongeveer 70 mAh nodig heeft. Onafhankelijk hiervan is het ook raadzaam om de ontvanger via twee kabels aan de stroomvoorziening aan te sluiten: kabel “1” wordt daarbij op de normale manier aan de aansluiting “12+B-“ van de ontvanger aangesloten en kabel “2” aan de tegenoverliggende aansluiting met het opschrift “11+B-“ van de stekkerlijst van de ontvanger. Bijvoorbeeld, door een schakelaar of spanningsregelaar met twee naar de ontvanger leidende stroomvoorzieningkabels te gebruiken. Gebruik eventueel tussen kabel en ontvanger een V- resp. Y-kabel, Best.Nr. 3936.11, zie afbeelding, wanneer u één of beide aansluitingen van de ontvanger ook voor een servo, regelaar etc. nodig heeft. U verkleint door de dubbele stroomvoorziening niet alleen het risico op een kabelbreuk, maar u zorgt zo ook voor een gelijkmatigere stroomvoorziening van de aangesloten servo’s. Als u aan iedere accu-aansluiting een aparte accu aansluit moet u er in ieder geval op letten dat de accu’s dezelfde spanning en capaciteit bezitten. Sluit nooit verschillende accutypen of accu’s met sterk van elkaar afwijkende laadtoestanden aan, omdat er dan kortsluitings-achtige effecten kunnen optreden. Schakel in dit soort gevallen uit veiligheidsoverwegingen een spanningsstabilisatie zoals bv. de PRX-5A-ontvangerstroomvoorziening tussen accu’s en ontvanger: speciale functie V-kabel Best.-nr. 3936.11
PRX gestabiliseerde ontvanger-stroomvoorziening Best.-nr. 4136
Gebruik voor de veiligheid nooit accu-boxen en geen droge (niet-oplaadbare) batterijen. De spanning van de boord-stroomvoorziening wordt tijdens het gebruik links boven op het display van de zender in het geel weergegeven:
Wanneer de accuspanning onder een in het display “RX SERVO TEST” van het ondermenu “INSTELLEN, WEERGEVEN”, vanaf bladzijde 126, instelbare waarschuwingsdrempel – standaard 3,8V - daalt volgt er een optische en akoestische waarschuwing. Test echter in regelmatige intervallen de toestand van de accu’s. Wacht met het laden van de accu’s niet tot de spanning zover daalt, dat het waarschuwingssignaal klinkt. Aanwijzing: Een compleet overzicht van de accu’s, laadapparaten en meetapparatuur voor het testen van stroombronnen vindt u in de Graupner hoofdcatalogus FS resp. op Internet onder www.graupner.de. Een selectie van geschikte computer-laadapparaten vindt u in de tabel op bladzijde 16.
Stroomvoorziening van de ontvanger NiMH-accupacks met 4 cellen Met de traditionele 4-cellen-packs kunt u uw Graupner-HoTT-ontvanger, wanneer u let op de hierboven beschreven aanwijzingen, goed gebruiken. Voorwaarde is wel dat de packs voldoende capaciteit en spanning hebben! NiMH-accupacks met 5 cellen Accupacks met 5 cellen bieden qua spanning meer speelruimte dan de 4-cellen-packs. Let er wel op, dat niet iedere servo die in de handel is de spanning van een 5-cellen-pack (op langere termijn) verdraagt, vooral wanneer de cellen net geladen zijn. Sommige van deze servo’s reageren dan bijvoorbeeld met een duidelijk hoorbaar “brommen”. Let daarom op de specificaties van uw servo’s, voordat u besluit om 5-cellen-packs te gaan gebruiken. LiFe packs met 2 cellen Vanuit een huidig gezichtspunt is dit nieuwe accutype de beste keuze! Als bescherming zijn deze cellen ook met een plastic Hardcase-behuizing leverbaar. LiFe-cellen zijn net als LiPo-cellen in combinatie met geschikte laadapparatuur snellaadbaar en relatief robuust. Daarbij ligt het aantal mogelijke laad-/ontlaadcycli duidelijk hoger dan bij bijvoorbeeld LiPo-accu’s. De nominale spanning van 6,6 Volt van een twee-cellige LiFe-accu is geen probleem voor de Graupner-HoTT-ontvangers of voor de expliciet voor deze hogere spanning bedoelde servo’s, regelaars, gyro’s enz.
Aanwijzingen bij de installatie – stroomvoorziening van de ontvanger
36
Let er wel op, dat praktisch typen servo’s, regelaars, gyro’s enz., die vroeger en nu op de markt waren en nu nog zijn, slechts een toegestane spanning van 4,8 tot 6 Volt hebben. De aansluiting van deze apparatuur maakt dus het gebruik van een gestabiliseerde spanningsregeling absoluut noodzakelijk, bv. de PRX met het Best.-nr. 4136. Anders bestaat het gevaar dat de aangesloten apparatuur binnen de kortst mogelijke tijd beschadigd raakt. LiPo packs met 2 cellen Bij eenzelfde capaciteit zijn LiPo-accu’s beduidend lichter dan bv. NiMH-accu’s. Als bescherming tegen beschadigingen zijn LiPo-accu’s ook met een plastic Hardcase-behuizing verkrijgbaar. De relatief hoge nominale spanning van 7,4 Volt bij een twee-cellig LiPo-accupack is geen probleem voor de Graupner|SJ-HoTT-ontvangers of voor de expliciet voor deze hogere spanning bedoelde servo’s, regelaars, gyro’s enz. Let er wel op, dat praktisch alle typen servo’s, regelaars, gyro’s enz., die vroeger op de markt waren en nu nog zijn, slechts een toegestane spanning van 4,8 tot 6 Volt hebben. De aansluiting van deze apparatuur maakt dus het gebruik van een gestabiliseerde spanningsregeling absoluut noodzakelijk, bv. de PRX met het Best.-Nr. 4136. Anders bestaat het gevaar dat de aangesloten apparatuur binnen de kortst mogelijke tijd beschadigd raakt. Laden van de ontvangeraccu De laadkabel Best.-nr. 3021 kan voor het laden direct aan de ontvangeraccu worden aangesloten. Is de accu in het model via één van de stroomvoorzieningskabels Best.-nr. 3046, 3934, 3934.1 resp. 3934.3 aangesloten, dan vindt de lading via de in de schakelaar geïntegreerde laadbus resp. de aparte laadaansluiting plaats. De schakelaar van de stroomvoorzieningskabel moet bij het laden op “UIT” staan.
polariteit ontvangeraccu-stekker
Aanwijzingen bij de installatie – stroomvoorziening van de ontvanger
37
Begripsdefinities stuurfunctie, stuurelement, functie-ingang, stuurkanaal, mixer, schakelaar, stuurelement-schakelaar, vaste schakelaar Om u de omgang met het mz-18/24-HoTT-handboek te vergemakkelijken vindt u hieronder een aantal definities van begrippen, die in de tekst telkens weer gebruikt worden. Stuurfunctie Onder “stuurfunctie” verstaat men – eerst maar onafhankelijk van het signaalverloop in de zender- het voor een bepaalde stuurfunctie opgewekte signaal. Bij vliegtuigen zijn dit bv. gas, richtingroer of rolroer, bij helikopters bv. pitch, rollen of nicken. Het signaal van een stuurfunctie kan direct naar één resp. via een mixer naar meerdere stuurkanalen worden geleid. Een typisch voorbeeld voor het laatstgenoemde zijn aparte rolroerservo’s of het toepassen van twee rolof nickservo’s bij helikopters. De stuurfunctie veroorzaakt een directe relatie tussen de uitslag van een bepaald stuurelement en de bijbehorende servo. Deze kan softwarematig niet allen gespreid of geknikt worden, maar de karakteristiek van de stuuruitslag kan ook van lineair tot extreem exponentieel worden gemodificeerd. Stuurelement Onder “stuurelement” verstaan we de direct door de piloot bediende besturingselementen, waarmee de aan de ontvanger aangesloten servo’s, regelaars etc. bestuurd worden. Daartoe behoren: • De beide kruisknuppels voor de stuurfuncties 1 tot 4, waarbij deze vier functies voor de beide modeltypen (“vleugel” en “heli”) via de “Mode”-instelling softwarematig willekeurig verwisseld kunnen worden, bv. gas links of rechts. De kruisknuppelfunctie voor de gas-/remkleppenfunctie bij een vliegtuigmodel resp. gas/pitchsturing bij de helikopter wordt vaak met K1-stuurelement (kanaal 1) aangeduid. • De twee (mz-18 HoTT) resp. vier (mz-24 HoTT) proportionele draaiknoppen DV1 en DV2 resp. DV1 … DV4 • De beide zijdelings onderaan gemonteerde proportionele schuifknoppen SL1 en SL2 • De schakelaars S1 … S8 • De INC/DEC-toetsen DT1 en DT2 van de zender mz-24 HoTT Bij de proportionele bedieningselementen van het type DV en SL alsmede bij de INC/DEC-toetsen zullen de servo’s de positie van het stuurelement direct volgen, terwijl in het geval van een schakelaar er maar een tweeresp. drietraps- verstelling mogelijk is. Welk stuurelement resp. welke schakelaar op welke van de servo’s 5 … 9 bij de zender mz-18 HoTT resp. 5 … 12 bij de zender mz-24 HoTT effect heeft, is geheel vrij programmeerbaar. Belangrijke aanwijzing: In de basisprogrammering van de zender zijn de ingangen 5 … 9 resp. 5 … 11 bij een helikopter en 5 … 9 resp. 5 … 12 bij een vliegtuigmodel in principe op “vrij” gezet, dus nog niet bezet. Functie-ingang Dit is een denkbeeldig punt in de signaalstroom en mag niet gelijkgesteld worden met de stuurelement-aansluiting op de zenderprint! De keuze van de “stuurtoewijzing” en de instellingen in de regel “Ontvangeruitgang” van het ondermenu “ZEND.SET” (zender-instelling) van het basismenu beïnvloeden namelijk “achter” deze aansluitingen nog de volgorde, waardoor er zeker verschillen tussen het nummer van het stuurelement, zoals hierboven aangegeven, en het nummer van het navolgende stuurkanaal kunnen ontstaan. Stuurkanaal Vanaf het punt, waar in het signaal voor een bepaalde servo alle stuurinformatie – direct vanuit het stuurelement of indirect via een mixer – toegevoegd is, wordt er gesproken over een stuurkanaal. Zo wordt bijvoorbeeld de stuurfunctie “rolroer” van een vliegtuigmodel bij het modeltype “2RO” in de stuurkanalen voor linker en rechter rolroer opgedeeld, of op dezelfde manier bij het helikoper-modeltype “3sv(2rol)” bv. de stuurfunctie rollen naar de stuurkanalen voor de linker en rechter rolservo gemixt. Dit signaal wordt alleen nog door de in de ondermenu’s “WEG/LIM” (servo-weg /-limiet), “OMK/VERTR”(servoomkeer/-vertraging) en “MIDDEN” (servo-midden resp. –neutraalpositie) voor het instellen van de servo’s en eventueel door de in het ondermenu ”ZEND.UITG” (zenderuitgang) van het “Basis”-menu geprogrammeerde instellingen beïnvloed en verlaat dan via de HF-module de zender. In de ontvanger aangekomen wordt dit signaal eventueel nog door de in het “Telemetrie”-menu doorgevoerde instellingen gemodificeerd om dan tenslotte bij de servo aan te komen. Mixers In de software van de zender bevinden zich o.a. veel mixfuncties. Ze dienen ervoor, om een stuurfunctie eventueel ook op meerdere servo’s of ook om meerdere stuurfuncties op een servo effect te laten hebben. Let u in dit verband op de talrijke mixerfuncties, die vanaf bladzijde 100 van de handleiding beschreven worden. Schakelaars De standaard ingebouwde schakelaars S1 … S8 kunnen ook bij de programmering van stuurelementen worden betrokken. Deze schakelaars zijn ook bedoeld om programmaopties te schakelen, bv. voor het starten en stoppen van de stopwatch, aan- resp. uitschakelen van een mixer, als leraar/leerling-schakelaar enz. Iedere schakelaar
Begripsdefinities
38
kan aan zoveel functies toegewezen worden als u maar wenst. Voorbeelden hiervan worden in dit handboek gedemonstreerd. Stuurelement-schakelaars Soms is het praktisch om bij een bepaalde positie van een stuurelement, bv. bij een gedefinieerde positie van de kruisknuppel, een functie automatisch aan- of uit te schakelen (bv. aan-/uitschakelen van een stopwatch om de motorlooptijd vast te leggen , automatisch uitdraaien van de landingskleppen en andere mogelijkheden). In de software van de zenders mz-18 HoTT en mz-24 HoTT is daarom de mogelijkheid tot het programmeren van stuurelement-schakelaars geïntegreerd. Bij deze software-schakelaars moet alleen het schakelpunt op de stuuruitslag worden vastgelegd. De schakelrichting kan ook via de software worden vastgelegd. Meer details vindt u in het onderdeel “Toewijzing van stuurelementen, schakelaars en stuurelement-schakelaars” vanaf bladzijde 40.
Begripsdefinities
39
Toewijzing van schakelaars en stuurelement-schakelaars Principes van de bediening Op veel plaatsen in het programma bestaat de mogelijkheid, om een functie via een stuurelement (ST1 … 4, DV1 … max. DV4, DT1 en DT2, Sl1 en SL2), schakelaars (S1 … S8) resp. via een stuurelement-schakelaar, zie verder hieronder, tussen instellingen om te schakelen, waarbij ook bij beide vormen meervoudige toewijzingen mogelijk zijn. u moet er wel op letten, dat bij functie-overlappingen, zoals het gebruik van één en dezelfde fysieke schakelaar bijvoorbeeld als schakelaar voor het omschakelen tussen vliegfasen en als stuurelement voor de fasentriming, een foute bediening niet uitgesloten kan worden. In dit geval moet u de toewijzing van schakelaars wijzigen. Omdat de toewijzing van schakelaars in alle menu’s op dezelfde manier plaatsvindt, leggen we hier de principes van de bediening uit, zodat u zich later, bij het lezen van de gedetailleerde menubeschrijvingen, kunt concentreren op de speciale inhouden. Toewijzing van stuurelementen en schakelaars In het ondermenu “ST.SET” (Toewijzing stuurelement), vanaf bladzijde 94, kunt u … Terug 1. K1 2. RO1L 3. HO 4. RI 5. RO1R 6. AUX1
Graubele 7. AUX2 8. AUX3 9. AUX4 10. AUX5 11. AUX6 12. AUX7
GL
Sv GEEN
… aan de ingangen van de zender 5 … 9 resp. 5 … 12 voor de bediening van servo’s zowel elke willekeurige stuurknuppel (ST1 … ST4) als ook elk met “DVx”, “SLx” of eventueel “DTx” aangeduid stuurelement of met “S1 … S8’’ aangeduide schakelaar toewijzen. Na aantippen van de desbetreffende toets – bijvoorbeeld de van GEEN voorziene toets rechts naast “AUX 1” aan de onderste rand van het display – met een vinger of de meegeleverde stift verschijnt op het display het volgende venster: KIEZEN N CLR Nu bedient u alleen het gewenste stuurelement (stuurknuppel 1 .. 4, DV1 … max. DV4, SL1 … SL2 of eventueel DT1 … DT2) of schakelaar (S1 … S8), bijvoorbeeld de rechter proportionele draaischuif SL1:
Aanwijzing: De stuurelementen worden pas na een bepaalde uitslag herkend. Beweeg deze daarom zo lang van links naar rechts resp. van voren naar achteren totdat de toewijzing op het display wordt weergegeven. Wanneer de uitslag niet voldoende zou zijn moet u eventueel het stuurelement in de andere richting bewegen. Toewijzing van schakelaars en stuurelement-schakelaars De programmapunten, waaraan ook een schakelaar of stuurelement-schakelaar toegewezen kan worden zijn aangeduid met “G/S”, zoals bijvoorbeeld in de afbeelding hieronder van een Dual Rate / Expo-display: Terug
Graubele normaal K RO D/R EXP G/S GEEN
Sv
Tip met een vinger of de meegeleverde stift rechts naast “G/S” op de toets GEEN met de rode achtergrond. Op het display verschijnt de aanduiding: Kiezen Toewijzing van schakelaars Gewenste schakelaar omzetten:
SW1
UIT UIT UIT
Toewijzing van stuurelementen, schakelaars en stuurelement-schakelaars
40
Op dit display kunt u nu door aantippen van de desbetreffende toets bepalen, in welke positie van de schakelaar de gekozen deze “AAN” moet zijn, bijvoorbeeld: AAN UIT AAN
SW1
Zou u echter in plaats van de hier als voorbeeld afgebeelde 3-standen-schakelaar S1 de 2-standen-schakelaar S6 kiezen, dan ziet het display er als volgt uit:
UIT SW6 UIT Kies de gewenste schakelrichting op dezelfde manier als hiervoor beschreven uit. Schakelaar wissen Na het activeren van de schakelaartoewijzing, zoals beschreven aan het begin van dit onderdeel, de toets CLR met een vinger of de meegeleverde stift aantippen: KIEZEN N CLR Afbreken van de schakelaartoewijzing Na het activeren van de schakelaartoewijzing, zoals beschreven aan het begin van dit onderdeel, de toets N aantippen. Toewijzing van stuurelement-schakelaars Gewenste stuurelement-schakelaar bedienen, bijvoorbeeld de hoogteroerstuurknuppel, op het display aangeduid als “ST 3”: Terug
Graubele
STUUR POS MODE RICHT
ST 3 000 EENV OMK
De gele pijl rechts naast het balkdiagram visualiseert de actuele positie van het stuurelement, die door aantippen van de toets ENT als schakelpunt naar het waardenveld rechts naast “POS” kan worden overgenomen. Aantippen van REVERSE in de regel “RICHT(ing)” keert de schakelrichting van die functie om. In de regel “MODE” kan tenslotte nog de schakelfunctie van de stuurelement-schakelaar van eenvoudig aan/uitzetten net als een 2-standen-schakelaar naar de schakelfunctie zoals bij een 3-standen-schakelaar worden omgezet. In dit geval moet u echter in ieder geval een schakelpositie die niet gelijk aan “000” is ingeven. Anders riskeert u een permanent omschakelen tussen de beide schakeltoestanden, zolang het desbetreffende stuurelement zich in de middenpositie bevindt. Aanwijzingen: Alle schakelaars kunnen meerdere keren worden bezet! Let er wel op, dat u niet per abuis aan een schakelaar functies toewijst, die elkaar storen! Noteer eventueel de verschillende schakelaarfuncties. Voorbeelden van toepassingen: • Aan- of uitschakelen van een in het model ingebouwde gloeiplugaccu voor de stationairloop, wanneer de K1knuppel onder of boven een bepaald punt komt. De schakelaar van de gloeiplugverhitting wordt daarbij in de zender via een mixer aangestuurd. • Automatisch aan- of uitzetten van een stopwatch voor het meten van de netto “vliegtijd” van een helikopter door een stuurelement-schakelaar op de gaslimiter. • Automatisch uitschakelen van de mixer “RO -> RI” bij het uitdraaien van de remkleppen, om bv. bij landingen op een helling de dwarsrichting van het model aan de contouren van de helling aan te passen, zonder dat het - normaal gesproken - meelopende richtingroer ook nog eens de vliegrichting beïnvloedt. • Uitdraaien van de landingskleppen en bijtrimmen van het hoogteroer bij de landing, zodra de gasknuppel op een bepaald schakelpunt gekomen is. • Aan- en uitschakelen van de stopwatch om de looptijd van elektromotoren te meten.
Basismenu - modelkeuze
41
Aansluiting aan de ontvanger Vliegtuigmodellen Aanwijzingen bij de installatie De servo’s MOETEN in de hier afgebeelde volgorde aan de uitgangen van de ontvanger worden aangesloten: niet benodigde uitgangen worden gewoon open gelaten. • Bij de zender mz-18 HoTT in ieder geval op het volgende letten: De 9-kanaals zender mz-18 HoTT kan standaard alleen de uitgangen 1 tot 9 aansturen! Eventueel aan de uitgangen 10 tot 12 aangesloten servo’s blijven daarom bij deze zender constant in de middenpositie staan. Let ook op de aanwijzingen op de volgende bladzijden. Vliegtuigmodellen met en zonder motor, met maximaal 4 rolroer- en maximaal 4 welfkleppenservo’s … … en staarttype “normaal” of “2 hoogteroerservo’s” 10 = vrij of WK2 rechts of speciale functie 9 = vrij of WK2 links of speciale functie 8 = vrij of 2e hoogteroer of speciale functie 12 = vrij of RO2 rechts of speciale functie ontvangerstroomvoorziening 7 = welfklep rechts of vrij of speciale functie 6 = welfklep of welfklep links 5 = rolroer rechts of speciale functie 4 = richtingroer 3 = hoogteroer of 1e hoogteroer 2 = rolroer of rolroer links 1= remkleppen- of motorservo of regelaar bij electroaandrijving 11= vrij of RO2 links of speciale functie ontvangerstroomvoorziening
… en staarttype “V-staart” 10 = vrij of WK2 rechts of speciale functie 9 = vrij of WK2 links of speciale functie 8 = vrij of speciale functie 12 = vrij of RO2 rechts of speciale functie ontvangerstroomvoorziening 7 = welfklep rechts of vrij of speciale functie 6 = welfklep of welfklep links 5 = rolroer rechts of speciale functie 4 = hoogte/richting rechts 3 = hoogte/richting links 2 = rolroer of rolroer links 1= remkleppen- of motorservo of regelaar bij electroaandrijving 11= vrij of RO2 links of speciale functie ontvangerstroomvoorziening
Delta-/staartloze modellen met en zonder motor, met maximaal 4 rol-/hoogteroer- en 4 welfkleppen/hoogteroerservo’s 10 = vrij of speciale functie of WK2 rechts / hoogte rechts 9 = vrij of speciale functie of WK2 links / hoogte links 8 = vrij of speciale functie 12 = vrij of speciale functie ontvangerstroomvoorziening 7 = vrij of welfklep / hoogte rechts 6 = vrij of welfklep / hoogte links 5 = vrij of speciale functie 4 = vrij of richtingroer 3 = rol / hoogte rechts 2 = rol / hoogte links 1= remkleppen- of motorservo of regelaar bij electroaandrijving 11= vrij of speciale functie ontvangerstroomvoorziening
Als gevolg van de verschillende inbouw van de servo’s en de roeraansturingen kan bij het programmeren de draairichting van de servo’s omgekeerd zijn. De volgende tabel biedt hierbij hulp: modeltype servo met verkeerde draairichting aanwijzing V-staart
delta, staartloos
richtings- en hoogteroer verkeerd
servo 3 + 4 in het ondermenu “OMK/VERTR” ompolen
richtingroer goed, hoogteroer verkeerd
servo 3 + 4 aan ontvanger omwisselen
hoogteroer goed, richtingroer verkeerd
servo 3 + 4 in het ondermenu “OMK/VERTR” ompolen EN aan ontvanger omwisselen
hoogte- en richtingroer verkeerd
servo 2 + 3 in het ondermenu “OMK/VERTR” ompolen
hoogteroer goed, rolroer verkeerd
servo 2 + 3 in het ondermenu “OMK/VERTR” ompolen EN aan de ontvanger omwisselen
rolroer goed, hoogteroer verkeerd
servo 2 + 3 aan de ontvanger omwisselen
Aansluiting aan de ontvanger - vliegtuigmodellen
42
Alle voor een vliegtuigmodel relevante menu’s zijn bij de “programmabeschrijvingen” van het symbool van een vliegtuigmodel …… … voorzien, zodat u zich bij het programmeren van een vliegtuigmodel alleen met deze menu’s hoeft bezig te houden.
Helikoptermodellen Aanwijzing voor degenen, die overstappen vanaf oudere Graupner-besturingen: Anders dan bij de vroegere ontvangerbezetting zijn de servo-aansluiting 1 (pitch-servo) en servo-aansluiting 6 (gas-servo) verwisseld. De servo’s moeten op de manier, zoals die rechts is afgebeeld, aan de uitgangen van de ontvanger worden aangesloten. Niet benodigde uitgangen worden gewoon open gelaten. Preciezere details bij elk tuimelschijftype vindt u op bladzijde 50 in het menu “Modelkeuze”. Aanwijzingen bij de installatie: De servo’s MOETEN in de hier afgebeelde volgorde aan de ontvanger aangesloten zijn. Niet benodigde uitgangen worden gewoon open gelaten. Let in ieder geval ook op de aanwijzingen op de volgende bladzijden. Aanwijzing: Om het gemak en de veiligheid van de gaslimiter, zie vanaf bladzijde 96, te kunnen benutten moet ook een toerenregelaar, afwijkend van de afbeelding hiernaast, in plaats van aan ontvangeruitgang “8” aan ontvangeruitgang “6” worden aangesloten. Zie voor meer informatie bladzijde 182. Ontvangeraansluiting van helikoptermodellen … … met 1 tot 3 tuimelschijfservo’s 10 = vrij of speciale functie 9 = vrij of speciale functie 8 = vrij of toerenregelaar of speciale functie 12 = vrij of speciale functie ontvangerstroomvoorziening 7 = gyro-gevoeligheid ‘Gain’ 6 = gasservo of motorregelaar 5 = vrij of speciale functie 4 = hekrotorservo (gyro-systeem) 3 = nick-1-servo 2 = rol-1-servo 1 = pitch- of rol-2- of nick-2-servo 11= vrij of speciale functie ontvangerstroomvoorziening
… met 4 tuimelschijfservo’s 10 = vrij of speciale functie 9 = vrij of speciale functie 8 = vrij of toerenregelaar of speciale functie 12 = vrij of speciale functie 7 = gyro-gevoeligheid ‘Gain’ 6 = gasservo of motorregelaar 5 = nick-2-servo 4 = hekrotorservo (gyro-systeem) 3 = nick-1-servo 2 = rol-1-servo 1 = rol-2-servo 11= vrij of speciale functie
ontvangerstroomvoorziening
ontvangerstroomvoorziening
Alle voor een helikoptermodel relevante menu’s zijn in het onderdeel “programmabeschrijving” van het symbool van een helikopter …
… voorzien, zodat u zich bij het programmeren van een helikoptermodel alleen met deze menu’s hoeft bezig te houden.
Aansluiting aan de ontvanger - helikoptermodellen
43
Programmabeschrijving Wanneer u tot hiertoe het handboek heeft doorgenomen zult u ongetwijfeld de een of andere programmering hebben uitgeprobeerd. Desondanks willen we hieronder elk menu gedetailleerd beschrijven. Zoals al in het onderdeel “Bediening van het display” op bladzijde 21 werd behandeld worden er door het aantippen van één van de drie , met “B”, “F”, en “S” aangeduide “tandwiel”-symbolen rechts onder op het basisdisplay ... ... het desbetreffende keuzemenu opgeroepen. In deze drie menu’s zijn tenslotte alle benodigde instel- en weergavemenu’s samengevat, die nodig zijn voor het programmeren van een model en de zender inclusief de telemetrie-functies. Aanwijzing: De beschrijving van de verschillende menupunten op de volgende dubbele bladzijde wordt in de volgorde gedaan, zoals de zender deze aanbiedt. Deze menu’s zijn: “B” (“groen” “Basismenu”) Tip het van de letter “B” voorziene “tandwiel”-symbool aan met een vinger of de meegeleverde stift: In dit menu zijn in principe alle instel- en weergavemenu’s samengevat, die voor het instellen van een model nodig zijn: naam mod.keuze modeltype weg/lim omk/vertr midden m-stop zend.set klokken fail-safe tr.-st. s-mon stuur.set zend.uitg
menu “modelkeuze” “modeltype” “servo-weg/servo-limit” “servo-omkeer/vertraging stuurelement” “servo-neutraalpositie” “motor-stop” * “zender-instelling” “klokken” “fail-safe” “trimstappen” “servo-monitor” “instelling stuurelement” “zenderuitgang”
bladzijde 46 66 68 70 72 74 76 81 86 88 92 94 98
* Bij een model ZONDER motor niet zichtbaar
“F” (“blauw” “Functiemenu”) Tip het van de letter “F” voorziene “tandwiel”-symbool aan met een vinger of de meegeleverde stift: Afhankelijk van het modeltype van het actueel actieve modelgeheugen worden er twee verschillende menustructuren getoond. Deze kunnen weer – afhankelijk van de basisinstellingen van het desbetreffende model – ook variëren. De beide menu’s hieronder geven daarom maar een voorbeeld van de omvang van een menu weer: gemeenschappelijke functiemenu’s naam vr.mix ll-sys telemet.
menu “vrije mixers” “leraar/leerling” “telemetrie”
bladzijde 102 109 116
vliegtuigmodellen naam fase DR/expo vl mix
menu “faseninstelling” “DR expo” “vl mix”
Programmabeschrijving
bladzijde 134 138 142
44
k1-crv station. vr.mix snap roll ro-diff wk-mix wk-set rem butterfly ll-sys v-st telemet.
“K1-curve” * “instelling stationairloop” * “vrije mixers” “snap-roll instelling” * “ro- en wk-differentiatie” * “ro- en wk-mixers” * “wk-instellingen” * “rem-instellingen” * “butterfly-instellingen” * “leraar/leerling” “v-staart” * “telemetrie”
146 150 102 151 152 154 158 160 162 109 166 116
* Eventueel afhankelijk van het model niet zichtbaar
helikoptermodellen naam fase DR/expo pit crv gas crv gyr/reg gas ar ts mix t slim heli-mix gas-mix vr. mix ll-sys pit>>hr telemet.
menu “faseninstelling” “DR expo” “pitchcurve” “gascurve” “gyro / toerenregelaar” “gas autrot” “tuimelschijfmixer” “ts-limiter’ “helimixers” “gasmixers” “vrije mixers” “leraar/leerling” “pitch>>hek” “telemetrie”
bladzijde 168 171 175 181 186 190 192 193 194 196 102 109 198 116
“S” (“paars” “Systeemmenu”) Tip het van de letter “S” voorziene “tandwiel”-symbool aan met een vinger of de meegeleverde stift: In dit menu zijn zenderspecifieke instel- en weergavemenu’s samengevat: naam st.toew. waarsch. etc-set display st.cal mp3
menu “stuurtoewijzing” “ingest. waarschuwingen” “diverse instellingen” “display-instellingen” “stuurknuppelcalibratie” “mp3” (alleen bij mz-24 HoTT)
bladzijde 200 201 202 205 208 210
“T” (“Telemetrie-displays”) Tip het van de letter “T” voorziene “tandwiel”-symbool aan met een vinger of de meegeleverde stift: De weergave wisselt van het basisdisplay naar de weergave van telemetrie-data, bv.:
Programmabeschrijving
45
Modelkeuze Manipuleren van de modelgeheugens 1 … 30 Schakel de zender aan en tip hierna in het basisdisplay van de zender met een vinger of de meegeleverde stift óf op het waardenveld M x links op het display om het ondermenu “Modelkeuze” direct óf alternatief op het met “B” aangeduide “tandwiel”-symbool, om hetzelfde menu vanuit het Basismenu op te roepen:
aantippen
terug modelnaam modelnaam 1 modelnaam 2
pw mw nieuw imp.m exp.m res kop
De hieronder volgende beschrijving van dit omvangrijke menu vindt plaats in de volgorde van de aan de rechter rand geplaatste functietoetsen, beginnend met de bovenste: PW (paginawissel) Door middel van aantippen van de toets PW op het display rechts boven met een vinger of de meegeleverde stift wisselt u volgens het rotatieprincipe van de weergave van de eerste zes modelgeheugens …
aantippen
… naar de weergave van de volgende zes …
… enz. Na de weergave van de modelgeheugens 25 … 30 staan weer de modelgeheugens 01 … 06 ter beschikking enz. MW (modelwissel) Tip met een vinger of de meegeleverde stift het keuzeveld van het gewenste modelgeheugen aan, bijvoorbeeld:
aantippen
De kleur van de toets wisselt van rood naar blauw:
Tip nu met een vinger of de meegeleverde stift op het symbool MW op de rechter rand van het display …
… en aansluitend op N, om het proces weer af te breken resp. op J, om de wissel van model in te leiden …
Basismenu - modelkeuze
46
model wissel aantippen
… waarop gedurende ca. 1 seconde “Wachten” verschijnt:
Wachten!
Zodra deze melding verdwijnt heeft de modelwissel plaatsgevonden en verschijnt in de bovenste regel als bevestiging de naam van het geselecteerde modelgeheugen: NIEUW
(nieuw model aanmaken)
Aanwijzingen: • Met MW wisselt u tussen de al bezette modelgeheugens. • Om modelgeheugens met een hoger nummer dan 06 te bereiken tipt u rechts boven op het display op PW (paginawissel). Kies, zoals hierboven beschreven werd, een vrij of eventueel een al bezet, maar niet meer benodigd modelgeheugen uit om een nieuw model aan te maken. Tip daarvoor met een vinger of de meegeleverde stift aan de rechter rand van het display in plaats van MW op NIEUW:
aantippen
Na het aantippen van NIEUW verschijnt het keuzevenster, zoals zichtbaar in de volgende afbeelding. Hierin heeft u de keuze tussen handmatig en assistent-gestuurde programmering en een N om het proces af te breken. In de hierna volgende menu’s worden dan – afhankelijk van het gekozen modeltype – de opties als keuze aangeboden, die voor de configuratie van een vliegtuigmodel resp. een helikopter nodig zijn. Omdat in dit onderdeel als voorbeeld de handmatige programmering van een vliegtuigmodel wordt beschreven, tipt u met een vinger of de meegeleverde stift op de toets MAN.:
aantippen
Aanwijzing: De assistent gestuurde modelprogrammering wordt aansluitend, in het kader van de programmering van een helikopter, als voorbeeld behandeld. Handmatig de basisinstellingen van een nieuw model invoeren De assistent-geleide basisprogrammering van een model wordt altijd begonnen door de naam ervan in te voeren. •
“Modelnaam”
MAN. Oude modelnaam Modelnaam 2 Nieuwe modelnaam CAPS NUM SPECIAL Tip op het toetsenbord op het beeldscherm de eerste letter van de in te voeren modelnaam met een vinger of de meegeleverde stift. Van GROTE naar kleine letters en omgekeerd wisselt u via de CAP-toets onderaan het beeldscherm, en op dezelfde manier bereikt u via de NUM-toets rechts daarnaast de getallen 0 ... 9 en enkele bijzondere tekens. Basismenu - modelkeuze
47
Voor het invoeren van een spatie tipt u op de toets SP (Space). Andere bijzondere tekens staan ter beschikking na het aantippen van de toets SPECIAL. Op dezelfde manier voert u alle andere tekens in. Maximaal 15 tekens kunnen als modelnaam worden ingevoerd. Aantippen van de toets DEL (DELETE) in de onderste rij van de rode toetsen verwijdert het telkens laatste teken, en een aantippen van CL verwijdert alle ingevoerde tekens in één keer. De op deze manier ingevoerde tekens verschijnen in het blauwe veld boven het toetsenveld in de volgorde, zoals u ze heeft ingevoerd, bijvoorbeeld:
Om de modelnaam in het modelgeheugen over te nemen tipt u op de “rode” toets EN (ENTER) rechts onder;
aantippen
Om naar de volgende optie te gaan verlaat u het menu door een aantippen van de toets MAN. links boven:
aantippen
• “Modeltype” Omdat we hier als voorbeeld een “motormodel met electro-aandrijving” willen programmeren wordt het keuzeveld “MOT(ormodel)” met een vinger of de meegeleverde stift aangetipt:
aantippen HELI Helikopter
MOTOR Motormod.
ZWEVER Zwever
Na de keuze van het modeltype verschijnt het display... • “Vleugeltype” ... waarin u door aantippen van het desbetreffende keuzeveld het aantal rolroer- en welfkleppenservo’s vastlegt: V-type normaal 1R 1R1W 2R 2R1W 2R2W
2R4W
4R2W
4R4W
Aanwijzing: Afwijkend van het hier afgebeelde display van de 12-kanaals zender mz-24 HoTT wordt op het display van de 9kanaals zender mz-18 HoTT alleen “1RO” tot maximaal “2R2W” aangeboden. Eventueel wisselt u eerst door het aantippen van de toets met het op schrift “normaal” naar de keuzelijst voor Delta-/staartloze modellen:
V-type 2R
delta 2R1W 2R2W
2R4W
4R2W
4R4W
Aansluitend op de keuze van het vleugeltype verschijnt het display ...
Basismenu - modelkeuze
48
• “Staarttype” ... waar u het soort staart vastlegt:
NOR Normale st.
V V-st.
2HO 2HOsv3+8
Uw invoer sluit u af met de keuze van de .. • “Soort aandrijving” ... van uw model: EL e-motor
VB verbr.-motor
Aanwijzing: De standaardwaarde “Motor uit” resp. “Stationair”= “K1-knuppel naar achteren” kan bij een vliegtuigmodel in het menu “K1-curve”, bladzijde 146, eventueel omgezet worden naar “K1-knuppel naar voren” door omdraaien van de stuurcurve. Na keuze van de soort aandrijving verschijnt een display met een overzicht van de tot nu toe gedane instellingen, bijvoorbeeld .. m-type motor motormod.
v-type normaal 2RO st.type normaal
motor EL e-motor ent
... dat u door aantippen van de toets ENT rechts onder met een vinger of de meegeleverde stift in de richting van het basismenu verlaat:
Met behulp van een assistent de basisinstellingen van een nieuw model invoeren In het onderdeel hierboven is als voorbeeld de handmatige basisprogrammering van een vliegtuigmodel beschreven. Hieronder wordt nu ook als voorbeeld de assistent gestuurde programmering van een helikoptermodel beschreven. Kies, zoals onder “Modelkeuze” op bladzijde 46 beschreven werd, een vrij of eventueel een al bezet, maar niet meer benodigd modelgeheugen uit om een nieuw model aan te maken. Na het aantippen van NIEUW verschijnt - zoals in het vorige onderdeel werd beschreven - het keuzevenster, zoals zichtbaar in de volgende afbeelding. Hierin heeft u de keuze tussen MAN –handmatige - en ASSI assistentgestuurde - programmering en een N om het proces af te breken. In de hierna volgende menu’s worden dan – afhankelijk van het gekozen modeltype – de opties als keuze aangeboden, die voor de configuratie van een vliegtuigmodel resp. een helikopter nodig zijn. Omdat in dit onderdeel als voorbeeld de programmering van een helikopter met behulp van een assistent wordt beschreven, tipt u met een vinger of de meegeleverde stift op de toets ASSI.:
MAN.
kiezen ASSI N aantippen
Aanwijzing: De handmatige programmering van een model wordt in het vorige onderdeel, in het kader van de programmering van een vliegtuigmodel met electroaandrijving, als voorbeeld beschreven.
Basismenu - modelkeuze
49
Net als hiervoor, bij de handmatige programmering van een model, wordt ook bij een modelprogrammering met behulp van een assistent begonnen met de invoer van de naam van het model. “Modelnaam” ASSI Oude modelnaam Modelnaam 2 Nieuwe modelnaam CAPS NUM SPECIAL
Tip op het toetsenbord op het beeldscherm de eerste letter van de in te voeren modelnaam met een vinger of de meegeleverde stift. Van GROTE naar kleine letters en omgekeerd wisselt u via de CAP-toets onderaan het beeldscherm, en op dezelfde manier bereikt u via de NUM-toets rechts daarnaast de getallen 0 ... 9 en enkele bijzondere tekens. Voor het invoeren van een spatie tipt u op de toets SP (Space). Andere bijzondere tekens staan ter beschikking na het aantippen van de toets SPECIAL. Op dezelfde manier voert u alle andere tekens in. Maximaal 15 tekens kunnen als modelnaam worden ingevoerd. Aantippen van de toets DEL (DELETE) in de onderste rij van de rode toetsen verwijdert het telkens laatste teken, en een aantippen van CL (CLEAR) verwijdert alle ingevoerde tekens in één keer. De op deze manier ingevoerde tekens verschijnen in het blauwe veld boven het toetsenveld in de volgorde, zoals u ze heeft ingevoerd, bijvoorbeeld:
Om de modelnaam in het modelgeheugen over te nemen tipt u op de “rode” toets EN (ENTER) rechts onder;
aantippen
Om naar de volgende optie te gaan verlaat u het menu door een aantippen van de toets ASSI links boven:
aantippen
• “Modeltype” Omdat we hier als voorbeeld een helikoptermodel willen programmeren wordt de toets HELI met een vinger of de meegeleverde stift aangetipt:
aantippen HELI Helikopter
MOTOR Motormod.
ZWEVER Zwever
Na de keuze van het modeltype verschijnt het display... • “Tuimelschijftype” ... waarin u door aantippen van het desbetreffende keuzeveld het aantal tuimelschijfservo’s vastlegt: 1S 2S 3S-R 1servo 2servo 3sv(2 roll) 3S 3sv(140°)
3S-N 3sv(2 nick)
Basismenu - modelkeuze
4S 4sv(90°)
50
•
• •
•
• •
“1 servo” U gebruikt een Flybarless-systeem of de tuimelschijf wordt via een aparte rol- en nickservo bewogen. De pitchsturing vindt plaats via één aparte servo. (Omdat bij helikoptermodellen, die maar 1 pitchservo hebben, de in totaal drie tuimelschijfservo’s voor pitch, nicken en rollen ZONDER zendermixers voor de functies worden gebruikt , net als normaal gesproken bij Flybarless-systemen, wordt daardoor het menupunt “TSMIX”, bladzijde 192, uit de multifunctielijst verwijderd.) “2 servo” De tuimelschijf wordt voor de pitchsturing axiaal verschoven door twee rolservo’s; de nicksturing wordt door een mechanische compensatiewip ontkoppeld. “3sv (2 roll)”: Symmetrische driepuntsaansturing van de tuimelschijf via 3 over telkens 120° verdeelde aanstuurpunten, waaraan één nickservo (vooraan of achteraan) en twee rolservo’s (zijdelings links en rechts) verbonden zijn. Voor de pitchsturing verschuiven alle drie de servo’s de tuimelschijf axiaal. “3sv (140)” Asymmetrische driepuntsaansturing van de tuimelschijf via 3 aanstuurpunten, waaraan één nickservo (achteraan) en twee rolservo’s (zijdelings links en rechts vooraan) verbonden zijn. Voor de pitchsturing verschuiven alle drie de servo’s de tuimelschijf axiaal. “3sv (2 nick)” Symmetrische driepuntsaansturing zoals hierboven, alleen om 90° verdraaid, d.w.z. één rolservo aan de zijkant en twee nickservo’s vooraan en achteraan. “4sv (90°)” Vierpuntsaansturing van de tuimelschijf via twee rol- en twee nickservo’s.
tuimelschijftype: 1 servo
tuimelschijftype: 2 servo’s
tuimelschijftype: 3 servo’s (2 rol)
tuimelschijftype: 3 servo’s (140°)
tuimelschijftype: 3 servo’s (2 nick)
tuimelschijftype: 4 servo’s (90°) 2 nick / 2 roll
Direct daarna verschijnt het display ... • “Soort aandrijving” ... , waarin u vastlegt of uw helikopter door een elektro- of verbrandingsmotor wordt aangedreven: EL e-motor
VB verbr.-motor
Aansluitend aan de keuze van de soort aandrijving brengt de assistent u direct verder, naar de eerste modelafhankelijke instellingen, naar het display ...
Basismenu - modelkeuze
51
• “OMK/VERTR” ASSI K1 K2 K3 K4 K5 K6
OMK/VERTR NOR 0.0s NOR 0.0s NOR 0.0s NOR 0.0s NOR 0.0s NOR 0.0s
normaal K7 K8 K9 K10 K11 K12
NOR NOR NOR NOR NOR NOR
0.0s 0.0s 0.0s 0.0s RES 0.0s 0.0s
Aanwijzing: Afwijkend van de hier afgebeelde displays van de 12-kanaals zender mz-24 HoTT worden bij de 9-kanaals zender mz-18 HoTT alleen de kanalen 1 ... 9 weergegeven. •
Vliegfasen-onafhankelijke instelling van de servo-draairichtingen In dit display stelt u de servo-draairichtingen onafhankelijk van de vliegfase in door middel van het aantippen van de desbetreffende toets met een vinger of de meegeleverde stift van NOR naar OMK en omgekeerd, bijvoorbeeld bij K8: aantippen
omk
•
Vliegfasen-afhankelijke instelling van een –symmetrische – tijdsvertraging van het stuurelement LET OP Via de toetsen met de standaardwaarde 0.0s stelt u een symmetrische tijdsvertraging van het stuursignaal aan de kant van het stuurelement in. Een hier ingestelde tijdsvertraging heeft daardoor niet uitsluitend effect op de servo met het nummer van de vermeende vertraagde ontvangeraansluiting, maar ook tegelijkertijd op alle servo’s, die aangestuurd worden door het aan stuurfunctie X aangesloten bedieningselement. Voor het instellen van een tijdsvertraging van het stuurelement tipt u met een vinger of de meegeleverde stift op de gewenste toets, die standaard van het opschrift 0.0s is voorzien, bijvoorbeeld die van het in het menu “Toewijzing stuurelement”, vanaf bladzijde 94, aan de ingang 8 toegewezen stuurelement:
aantippen
De kleur van het optieveld verandert van rood in blauw:
Door de +-toets aan de rechter rand van het display een aantal keren aan te tippen verhoogt u de waarde tot max. 9,9s, bijvoorbeeld:
Aantippen van de – toets daaronder verkleint een waarde naar minimaal 0,0s en aantippen van de RES-toets zet een veranderde waarde terug naar de standaardwaarde. Door een aantippen van de toets ASSI ...
aantippen
....wisselt u verder, naar de volgende optie, die van de .... Basismenu - modelkeuze
52
•
“WEG/LIM”:
(servoweg/-limiet)
Aanwijzing: Om stuurkanalen met een hoger nummer dan K5 te bereiken tipt u rechts boven in het display op PW (paginawissel). In dit display wordt de servoweg en eventueel ook de begrenzing van de weg apart voor beide kanten ingesteld. Het instelbereik bedraagt in beide gevallen 0 ... 150% van de normale servoweg. De ingestelde waarden hebben daarbij altijd betrekking op de instellingen in het ondermenu “MIDDEN”. Voor het veranderen van een actuele waarde tipt u met een vinger of de meegeleverde stift op het gewenste optieveld, bijvoorbeeld: aantippen De kleur van het optieveld wisselt van rood naar blauw: Door de +-toets aan de rechter rand van het display een aantal keren aan te tippen verhoogt u de waarde van het actieve optieveld. Aantippen van de – toets daaronder verkleint de actuele waarde van het actieve veld en aantippen van de RES-toets zet een veranderde waarde terug naar de standaardwaarde. Zodra u al uw servo’s op de hier beschreven manier heeft afgesteld tipt u weer op de toets ASSI links boven, om naar het volgende instelpunt te wisselen:
aantippen
•
“Dual Rate/Expo” 1. Display “Dual Rate/Expo” De – klassieke – Dual-Rate-/Expo-functie van dit menupunt maakt het mogelijk om vliegfasen-afhankelijk via schakelaars de stuuruitslagen resp. –karakteristieken van “rollen”, “nicken” en “hekrotor”, d.w.z. de stuurfuncties 2 ... 4, om te schakelen resp. te beïnvloeden. Om tussen de verschillende stuurfuncties te wisselen tipt u met een vinger of de meegeleverde stift op de toets rechts naast de gele “K”: ASSI
DR EXP
normaal K ROLL D/R EXP
SS/S Aanwijzingen: • In de display-grafiek worden de curvenkarakteristieken direct zichtbaar gemaakt. • Wanneer u in het ondermenu “FASE”, bladzijde 168, vliegfasen heeft aangemaakt en elk van een passende naam heeft voorzien, verschijnt deze op het display rechts boven, bijvoorbeeld “NORMAAL”. Bedien dus eventueel de desbetreffende schakelaar, om tussen de vliegfasen om te schakelen. Op dezelfde manier als bij de eerder beschreven displays tipt u om een actuele waarde te veranderen op het bijbehorende optieveld met een vinger of de meegeleverde stift en verhoogt of verkleint u deze waarde door het aantippen van de toetsen + of – aan de rechter displayrand. Het instelbereik van de regel “D/R” bedraagt ±125% en van de regel “EXP” ±100%. Aantippen van de toets RES zet een veranderde waarde in een blauw en dus actief waardenveld weer terug naar de standaardwaarde. Tenslotte kan in de regel “SS/S”, zoals beschreven op bladzijde 40 in het onderdeel “Toewijzing van stuurelementen, schakelaars en stuurelement-schakelaars” een schakelaar of stuurelement-schakelaar worden toegewezen. Basismenu - modelkeuze
53
2.
Display “Instelling weg stuurelement” K5 ... 9 resp. 12 De hiervoor beschreven – klassieke – Dual-Rate/Expo-functie wordt aangevuld met een niet-schakelbare Dual-Rate-functie resp. instelling van de weg van het stuurelement voor de stuurfuncties 5 ... 9 van de zender mz-18 HoTT resp. 5 ... 12 van de zender mz-24 HoTT. Tip, zoals zichtbaar in de afbeelding hierboven, met een vinger of de meegeleverde stift zo vaak op de toets in de regel “K” totdat de tekst “K59” resp. “K5-12” verschijnt:
Afwijkend van de hier afgebeelde displays van de 12-kanaals zender mz-24 HoTT worden bij de 9kanaals zender mz-18 HoTT alleen de kanalen 1 ... 9 weergegeven.
3.
Op dezelfde manier als bij de eerder beschreven displays tipt u om een actuele waarde te veranderen op de bijbehorende toets met een vinger of de meegeleverde stift en verhoogt of verkleint u deze waarde door het aantippen van de toetsen + of – aan de rechter displayrand. Het instelbereik bedraagt telkens ±125%. Aantippen van de toets RES zet een veranderde waarde in een blauw en dus actief waardenveld weer terug naar de standaardwaarde. Display “Offset-instelling” K5 ... 9 resp. 12 Het laatste display in deze serie biedt voor elk van de ingangen 5 ... 9 (mz-18 HoTT) resp. 5 ... 12 (mz-24 HoTT) de mogelijkheid om een stuurelement-offset in een bereik van ±125% in te stellen. Tip, zoals in de afbeelding links boven zichtbaar, met een vinger of de meegeleverde stift het gewenste aantal malen op de toets in de regel “K” totdat de tekst “ST K5-9” resp. “ST K5-12” verschijnt: ASSI K5 OFFSET
normaal K ST K5-12 K9 OFFSET
Afwijkend van de hier afgebeelde displays van de 12-kanaals zender mz-24 HoTT worden bij de 9kanaals zender mz-18 HoTT alleen de kanalen 1 ... 9 weergegeven. Op dezelfde manier als bij de eerder beschreven displays tipt u om een actuele waarde te veranderen op de bijbehorende toets met een vinger of de meegeleverde stift en verhoogt of verkleint u deze waarde door het aantippen van de toetsen + of – aan de rechter displayrand. Het instelbereik bedraagt telkens ±125%. Aantippen van de toets RES zet een veranderde waarde in een blauw en dus actief waardenveld weer terug naar de standaardwaarde. Door een aantippen van de toets ASSI links boven op het display verlaat u dit menu weer in de richting van het volgende: aantippen • Pitchcurve In dit display kunt u – eventueel vliegfasen-afhankelijk – de pitchcurve aan uw behoeften aanpassen: ASSI
PIT CRV
normaal TRIM
CURVE UIT AAN UIT PUNT H ST UIT X-AS
Y-AS ENT
Aanwijzingen: • Op de display-grafiek worden de curven karakteristieken direct zichtbaar gemaakt.
Basismenu - modelkeuze
54
•
Wanneer u in het ondermenu “FASE”, bladzijde 168, vliegfasen heeft aangemaakt en elk van een passende naam heeft voorzien verschijnt deze op het display rechts boven, bv. “NORMAAL”. Bedien dus eventueel de desbetreffende schakelaar, om tussen de vliegfasen om te schakelen.
Principes van de bediening • Toets ST UIT Door aantippen van deze toets met een vinger of de meegeleverde stift wordt de grafische en numerieke weergave van de knuppelpositie aan- en uitgeschakeld, bijvoorbeeld: Met het bedieningselement (gas-/remkleppenstuurknuppel) wordt aansluitend in de grafiek een verticale – groene – lijn synchroon tussen de beide eindpunten “L” en “H” verschoven. De huidige stuurknuppelpositie wordt ook numeriek in de regel “In(gang)” weergegeven (-100% tot +100%). Het snijpunt van deze lijn met de desbetreffende curve is als “Uit(gang)” aangeduid en kan aan de steunpunten telkens tussen -125% en +125% gevarieerd worden. Het dusdanig veranderde stuursignaal heeft dan effect op alle navolgende mixeren koppelfuncties. •
Toets ENT Door aantippen van de toets rechts onder op het display met een vinger of de meegeleverde stift zet u maximaal 5 extra punten tussen de eindpunten “L” en “H” neer. In het hierna volgende voorbeeld bevindt de stuurknuppel zich exact halverwege tussen het midden en de eind-aanslag van zijn weg, bij +50% stuuruitslag, en vormt vanwege de lineaire karakteristiek een uitgangssignaal van ook +50%. Tussen de beide eindpunten “L” en “H” kunnen maximaal 5 extra steunpunten worden gezet, waarbij de afstand tussen de steunpunten onderling niet kleiner dan ca. 25% dient te zijn. Beweeg de stuurknuppel. Zolang er rechts naast “punt” een vraagteken te zien is, kunt u door aantippen van de ENT-toets het volgende steunpunt zetten. Tegelijkertijd wordt de “?” door een nummer vervangen: De volgorde, waarin de max. 5 punten tussen de eindpunten “L” en “H” worden geplaatst is niet van belang, omdat de steunpunten na het zetten (of wissen) van een steunpunt automatisch van links naar rechts voortdurend nieuw genummerd worden, bv.: Wissen van een steunpunt Om één van de gezette steunpunten 1 tot max. 5 weer te wissen moet de verticale lijn met de stuurknuppel in de buurt van het desbetreffende steunpunt worden gebracht. Zodra het nummer van het steunpunt en de bijbehorende waarde in de regel “punt” worden weergegeven en het punt rood is, zie afbeelding hieronder, kunt u deze door aantippen van de toets ENT wissen, bv.:
Wijzigen van de steunpunt-waarden • Toets X-as Door aantippen van deze, aan de onderste rand van het display geplaatste toets met een vinger of de meegeleverde stift activeert u deze functie. Aansluitend kunt u een actief, d.w.z. rood afgebeeld, punt met de + toets willekeurig naar rechts en met de – toets op dezelfde manier naar links verschuiven, bijvoorbeeld:
Een hernieuwd aantippen van de X-as deactiveert deze functie weer.
Basismenu - modelkeuze
55
•
Aanwijzingen: • Wanneer u het – rode – punt horizontaal wegschuift van de actuele positie van het stuurelement, dan wordt het punt na een tijdje weer groen afgebeeld en verschijnt er in de regel punt een “?”. Dit vraagteken slaat echter niet op het verschoven punt, maar geeft aan dat op de actuele positie van het stuurelement een nieuw punt gezet kan worden. • Let er op dat de percentages in de regels “In(gang)” en “Uit(gang)” altijd betrekking hebben op de actuele positie van de stuurknuppel en niet op de positie van het punt. Toets Y-AS (Y-as) Door aantippen van deze, aan de onderste rand van het display geplaatste toets met een vinger of de meegeleverde stift activeert u deze functie. Aansluitend kunt u een actief, d.w.z. rood afgebeeld, punt met de + toets willekeurig naar boven en met de – toets op dezelfde manier naar beneden verschuiven, bijvoorbeeld:
Een hernieuwd aantippen van de Y-AS deactiveert deze functie weer. Aanwijzing: Let er op dat de percentages in de regels “In(gang)” en “Uit(gang)” altijd betrekking hebben op de actuele positie van de stuurknuppel en niet op de positie van het punt. Afronden van de kanaal-1-curve • AAN-/UIT-toets in de regel “curve” Het standaard “hoekige” profiel van de curve kan door een eenvoudige druk op de knop automatisch worden afgerond; dit doet u door een aantippen van deze toets met een vinger of de meegeleverde stift, zodat de afrondingsfunctie wordt ingeschakeld, bijvoorbeeld: CURVE UIT aantippen CURVE AAN Belangrijke aanwijzing: De hier afgebeelde curven zijn slechts ter demonstratie en stellen geen echte pitchcurven voor. Verdere functies • Toets TRIM De zender mz-18 HoTT en mz-24 HoTT beschikken over een in de software van de zender geïntegreerde functie om de maximaal zes steunpunten van de beide opties “Gascurve” en “Pitchcurve” tijdens het vliegen te kunnen trimmen. Door middel van aantippen van de toets TRIM aan de rechter bovenrand van het display met een vinger of de meegeleverde stift roept u het desbetreffende display op: ASSI STUUREL GEEN GEEN
MIXER PUNT GEEN L GEEN L
FASE 1 1
Principes van de bediening • Kolom “STUURELEMENT” In de eerste, van het opschrift “STUUREL” voorziene, kolom van dit menu kiest u een voor dit doel passend stuurelement uit het aanbod van uw zender mz-18 HoTT of mz-24 HoTT uit. Om een stuurelement toe te wijzen tipt u in de gewenste regel de in die kolom aanwezige toets aan met een vinger of de meegeleverde stift aan, bv.:
Basismenu - modelkeuze
56
aantippen op het display verschijnt de aanduiding: kiezen N CLR Nu bedient u alleen het gewenste stuurelement, bijvoorbeeld de rechter proportionele schuif SL1:
•
Kolom “MIXER” In de in totaal zes waardenvelden van de tweede, van het opschrift “MIXER” voorzien kolom kunt u apart of in een willekeurige combinatie telkens één van de beide beschikbare helikoptermixers uitkiezen. Om een mixer uit te kiezen tipt u in de gewenste regel op de toets in de kolom “MIXER” met een vinger of de meegeleverde stift, bv.:
De kleur van de toets verandert van rood naar blauw:
De actuele waarde in het nu blauwe en dus nu actieve waardenveld verandert u door het gewenste aantal malen de + of – toetsen rechts aan de rand van het display aan te tippen, bijvoorbeeld:
SL1
Gasc.
Aantippen van de toets RES zet een veranderde waarde in een blauw en dus actief waardenveld terug naar de standaardwaarde.
•
Kolom “PUNT” In de regels van de kolom “Mixer” heeft u één of meerdere mixers uitgekozen. In de regel “Punt” legt u nu het te trimmen steunpunt of de te trimmen steunpunten vast. Om een punt te selecteren tipt u in de gewenste regel op de toets in de kolom “PUNT” met een vinger of de meegeleverde stift, bv.:
De actuele waarde in het nu blauwe en dus nu actieve waardenveld verandert u door het gewenste aantal malen de + of – toetsen rechts aan de rand van het display aan te tippen, bijvoorbeeld:
Aantippen van de toets RES zet een veranderde waarde in een blauw en dus actief waardenveld terug naar de standaardwaarde.
Basismenu - modelkeuze
57
Aanwijzing: Bij de keuze van een niet gedefinieerd punt – in de basisversie van de desbetreffende mixer zijn alleen de punten “L” en “H” gezet – blijft de bijbehorende regelaar zonder werking.
•
Kolom “FASE” In de rechter kolom “FASE” legt u eventueel vast, in welke van de geprogrammeerde vliegfasen de desbetreffende regelaar actief moet zijn. het nummer in het waardenveld, in het voorbeeld “1 (normaal)”, slaat op het fasennummer, dat in het menu “Fase”, bladzijde 168, terug te vinden is. Om eventueel een andere fase dan de standaard fase 1 te selecteren tipt u in de gewenste regel de toets in de kolom “Fase” aan met een vinger of de meegeleverde stift, bv.:
Het actuele nummer van de fase in het nu blauwe en dus nu actieve waardenveld verandert u door het gewenste aantal malen de + of – toetsen rechts aan de rand van het display aan te tippen, bijvoorbeeld:
Aantippen van de toets RES zet een veranderde waarde in een blauw en dus actief waardenveld terug naar de standaardwaarde. Na het afsluiten van uw instellingen verlaat u dit menu weer in de richting “Pitchcurve” door een aantippen van de toets ASSI links boven op het display;
aantippen Aanwijzing: De instellingen die op dit display verschijnen grijpen terug op dezelfde gegevens als die op een vergelijkbare plek in het display “TRIM” van het ondermenu “GAS C”, zie volgende kolom, zodat veranderingen elkaar altijd naar beide kanten beïnvloeden. Wanneer u opnieuw de toets ASSI in het display “Pitchcurve” aantipt ... aantippen ... opent de assistent het volgende menu ... • “Gascurve” Ook de gascurve kan door maximaal 7 punten, de zogenaamde “steunpunten” langs de hele uitslag van de stuurknuppel vliegfasen-afhankelijk worden vastgelegd: ASSI
GAS CRV
CURVE UIT AAN UIT PUNT H ST UIT X-AS
normaal TRIM
Y-AS ENT
Zet, wijzig en wis de steunpunten op dezelfde manier, zoals die in het vorige onderdeel “Pitchcurve”, vanaf bladzijde 54, werd uitgelegd. Leg de gascurve eerst met drie punten vast, en wel met de beide uiterste punten “L” en “H” en het nog te zetten punt “1” in het midden van de stuuruitslag, om de curve van het motorvermogen in overeenstemming met de pitchcurve te brengen. Aanwijzingen: • Bij de keuze van een niet gedefinieerd punt – in de basisversie van de desbetreffende mixer zijn alleen de punten “L” en “H” gezet – blijft de bijbehorende regelaar zonder werking. Basismenu - modelkeuze
58
•
De instellingen die op dit display verschijnen grijpen terug op dezelfde gegevens als die op een vergelijkbare plek in het display “TRIM” van het ondermenu “GAS C”, zie volgende kolom, zodat veranderingen elkaar altijd naar beide kanten beïnvloeden.
Meer informatie over de instelling van gascurven vindt u vanaf bladzijde 181. Aantippen van de toets ASSI in het display “gascurve” zorgt ervoor dat de assistent het volgende menu opent, … • “GYRO/REG” (Gyro/regelaar) In dit display kunt u bij behoefte de eerste basisinstellingen voor uw gyro en/of een eventueel in het model toegepaste toerenregelaar doorvoeren ASSI
GYR/REG
normaal
Gyro reductie Gyro Offset Regelaar actief Regelaar Offset
000% 000% N 050%
+ RES -
•
GYRO REDUCTIE Als eerste moet gezegd worden, dat deze functie bij de tegenwoordig in omloop zijnde gyro-systemen normaal gesproken niet mag worden gebruikt. Let u in ieder geval op de bijgeleverde handleiding, omdat u anders riskeert dat uw heli onbestuurbaar wordt. Toch is dit menu aanwezig, om aan alle gewoonten en eisen recht te doen. Met deze optie kan het effect van de autopiloot (“gyro”) afhankelijk van de bediening van de hekrotorstuurknuppel worden aangepast, wanneer een systeem wordt gebruikt, waarbij het effect van de autopiloot via een apart kanaal – bij de Graupner-radiobesturingssystemen kanaal 7 - vanaf de zender kan worden ingesteld. De gyro-reductie reduceert het effect van de autopiloot bij een toenemende uitslag van de hekrotorstuurknuppel lineair volgens de ingestelde waarde. Zonder deze functie, bij een ingestelde waarde van 0%, is het gyro-effect onafhankelijk van de knuppeluitslag constant. Het effect van de autopiloot kan echter via een in de regel “gyro” in het menu “Instelling stuurelement”, bladzijde 94 toegewezen stuurelement, bv. één van de proportionele draaiknoppen DVx, ook nog traploos tussen minimaal en maximaal worden gevarieerd. Meer over dit thema vindt u vanwege de plaats in het onderdeel “Gyro/regelaar” vanaf bladzijde 186.
•
GYRO OFFSET LET OP De in deze optie en eventueel een in de regel “ST K5-12” van het menu “DR/EXPO”, bladzijde 174, ingevoerde Offset-waarden worden bij elkaar opgeteld! Let er daarom vanwege de overzichtelijkheid in ieder geval op, dat u slechts in één van de beide opties een Offset-waarde invoert resp. wijzigt. De meeste actuele gyro-systemen hebben niet alleen een traploze proportionele regeling van de gyrogevoeligheid ( “gain”), maar ook de keuze tussen twee verschillende werkwijzen vanuit de zender. Wanneer de door u gebruikte gyro ook minstens één van deze opties bezit, heeft u via deze alternatieve offset-instelling de mogelijkheid om zowel tussen “normale” gain als eventueel ook “Heading-Lock” te kiezen en ook binnen deze keuze normale, langzame vluchten met een maximale stabiliteit te vliegen óf bij snelle kunstvlucht het effect van de gyro te reduceren. Waarden tussen -125% en +125% zijn mogelijk, bijvoorbeeld:
Gebaseerd op deze eventueel vliegfasen-specifiek vastgelegde (Offset-) instellingen kan het gyro-effect met een in de regel “K7” van het display “ST 5-9” resp. “ST K5-12” van het menu “DR/EXPO”, bladzijde 173, toegewezen stuurelement, bv. DVx, ook nog traploos worden gevarieerd. •
REGELAAR In tegenstelling tot ‘gewone’ elektronische regelaars, die net als de carburateur van een verbrandingsmotor slechts een vermogensregeling kennen, houdt een toerenregelaar het toerental van het systeem constant, door het vermogen zelf te regelen. In het geval van een verbrandings-heli bedient de regelaar dus zelfstandig de gasservo resp. bij een elektroheli de regelaarfunctie. Toerentalregelaars hebben daarom ook geen klassieke gascurve nodig, maar alleen een vastgelegd toerental. Een afwijken van het ingestelde toerental
Basismenu - modelkeuze
59
vindt pas dan plaats, wanneer het benodigde vermogen groter is dan het eigenlijke vermogen, dat de motor kan opbrengen. Voor het wijzigen van de actuele waarde tipt u met een vinger of de meegeleverde stift op de toets in de regel “regelaar actief”: De weergave verandert van “UIT” naar “AAN” en omgekeerd, bijvoorbeeld: ASSI
GYR/REG
gyro reductie 000% gyro Offset +023% regelaar actief J regelaar Offset 050% •
normaal
+ RES -
REGELAAR OFFSET In de regel “REGELAAR” heeft u eventueel de functie “toerenregelaar aan K8” ingeschakeld. In deze regel “REGELAAR OFFSET” legt u nu de passende Offset-waarde vast, die nodig is om het gewenste rotortoerental te bereiken. De in te stellen waarde is afhankelijk van de gebruikte toerenregelaar en van het gewenste toerental en kan – na het beëindigen van de assistent – natuurlijk ook per vliegfase gevarieerd worden, bijvoorbeeld:
Met een in de regel “K8” van het display “St 5-9” resp. “ST K5-12” van het menu “DR/EXPO”, vanaf bladzijde 171, toegewezen stuurelement, bv. DVx, kan deze waarde ook nog traploos worden gevarieerd. Aantippen van de toets ASSI in het display “GYR/REG” laat de assistent het volgende menu openen, … GAS AR Op wedstrijden wordt verwacht dat een verbrandingsmotor helemaal uit is. In de trainingsfase zou dit zeker niet handig zijn, omdat u dan telkens na elke autorotatie-oefenlanding de motor opnieuw zou moeten starten. Stelt u daarom – zoals uitvoerig beschreven in het onderdeel “GAS AR” vanaf bladzijde 190 - bij de trainingfasen de waarde in dit display dusdanig in, dat in de autorotatie de motor nog veilig stationair blijft lopen zonder dat de koppeling aangrijpt resp. een elektro-aandrijving veilig “uit” is, bijvoorbeeld: ASSI
gas ar ACT St/S SET
AAN SW3 -111%
+ RES -
Aanwijzing: Met de optie “Motor-stop” van het menu “Basisinstelling model” heeft u eventueel een alternatieve “Nood-UIT”functie. Aantippen van de toets ASSI in het display “GAS AR” laat de assistent het volgende menu openen ... Fail-Safe TERUG
Fail-Safe
K K1 K2
Mode houd houd
Vertr.
0,25s
SET SW Sp.1 SET
Omdat standaard op dit moment van de programmering van een model er nog geen verbinding met de ontvanger bestaat, kunt u dit menupunt overslaan. Tip dus nog een keer op de toets ASSI: er verschijnt een display met een overzicht van uw invoer tot nu toe, bijvoorbeeld ...
Basismenu - modelkeuze
60
m-type
ts-type
motor
HELI
3S
EL
Helikopter
3sv(140°)
e-motor
... dat u door aantippen van de toets ENT rechts onder met een vinger of de meegeleverde stift in de richting basismenu verlaat:
IMP.M (Import van SD-kaart) Zodra zich een geheugenkaart in de zender bevindt wordt het symbool van een geheugenkaart rechts boven in het basisdisplay van de zender blauw afgebeeld:
In het kader van het menu “Modelkeuze”, dat we hier gaan beschrijven ...
.... kunt u compatible modellen van de in de cardslot van de zender ingestoken geheugenkaart naar het zendergeheugen importeren. Uit de op het display “Modelkeuze” aangeboden lijst van lege modelgeheugens kiest u een passende uit, bv. het – in dit voorbeeld nog vrije – modelgeheugen 2. Tip daarom op het veld rechts naast de gele 02 met een vinger of de meegeleverde stift. De kleur van het veld wisselt van rood naar blauw: aantippen
Daarna wisselt u naar de weergave van de op de kaart opgeslagen modellen door middel van aantippen van de toets IMP.M in het midden van de rechter kolom: TERUG
SD-KAART
Graubele Soarmaster BRON Doel 02 J N Het vanaf de SD-geheugenkaart te importeren model met een vinger of de meegeleverde stift aantippen. De kleur van het veld wisselt van rood naar blauw en rechts onder worden verdere toetsen en informatie zichtbaar. Door aantippen van N breekt u de actie af en keert u terug naar de uitgangspagina. Tipt u daarentegen J aan ...
aantippen
Basismenu - modelkeuze
61
... dan verschijnt er na kort tijd “Wachten a.u.b.”...
Wachten a.u.b.!
... terwijl het geselecteerde model naar het gekozen modelgeheugen wordt geïmporteerd. Zodra het proces is afgesloten verdwijnt de melding “Wachten a.u.b.” en het display geeft opnieuw de lijst met modellen in de zender weer:
EXT.M (Export naar SD-kaart) Met behulp van deze optie exporteert u in de zender opgeslagen modellen naar een in de cardslot aangebrachte geheugenkaart. Zodra zich een geheugenkaart in de zender bevindt wordt het symbool van een geheugenkaart rechts boven in het basisdisplay van de zender blauw afgebeeld:
In het kader van het menu “Modelkeuze”, dat we hier gaan beschrijven ...
.... kunt u bezette modelgeheugens naar de in de cardslot van de zender ingestoken geheugenkaart exporteren. Uit de op het display “Modelkeuze” aangeboden lijst van gebruikte modelgeheugens kiest u de gewenste geheugenplaats uit, bv. het modelgeheugen 2. Tip daarom op de gewenste modelnaam met een vinger of de meegeleverde stift. De kleur van het veld wisselt van rood naar blauw:
In de volgende stap tipt u met een vinger of de meegeleverde stift op de toets EXT.M aan de rechter rand van het display: aantippen
De kleur van de toets wisselt van grijs naar rood en er worden nu meer toetsen en informatie zichtbaar: SD-KAART EXPORT? J N Door aantippen van N breekt u de actie af en keert u terug naar de uitgangspagina. Tipt u daarentegen J aan ...
Basismenu - modelkeuze
62
aantippen
... dan verschijnt er na kort tijd “Wachten a.u.b.!”...
Wachten a.u.b.!
... terwijl het geselecteerde model naar de SD-kaart wordt geëxporteerd. Zodra het proces is afgesloten verdwijnt de melding “Wachten a.u.b.” en het display geeft opnieuw de lijst met modellen in de zender weer:
RES (Model wissen) In het kader van het menu “Modelkeuze”, dat we hier gaan beschrijven ...
.... kunt u een bezet modelgeheugen via de toets RES aan de rechter rand van het display wissen. Uit de op het display “Modelkeuze” aangeboden lijst van gebruikte modelgeheugens kiest u de gewenste geheugenplaats uit, bv. het modelgeheugen 2. Tip daarom op de gewenste modelnaam met een vinger of de meegeleverde stift. De kleur van het veld wisselt van rood naar blauw:
In de volgende stap tipt u met een vinger of de meegeleverde stift op de toets RES aan de rechter rand van het display: aantippen
De kleur van de toets wisselt van grijs naar rood en er worden nu meer toetsen en informatie zichtbaar: GEHEUGEN INITIALIS.? J N Door aantippen van N breekt u de actie af en keert u terug naar de uitgangspagina. Tipt u daarentegen J aan ...
aantippen
... dan verschijnt er na kort tijd “Wachten a.u.b.”...
Basismenu - modelkeuze
63
Wachten a.u.b.!
... terwijl het geselecteerde modelgeheugen opnieuw geinitialiseerd wordt. Zodra het proces is afgesloten verdwijnt de melding “Wachten a.u.b.” en het display geeft opnieuw de lijst met modellen in de zender weer:
WAARSCHUWING Het wissen is onherroepelijk. Alle gegevens in het geselecteerde modelgeheugen worden daarbij compleet gewist.
KOP (Kopiëren model → model) In het kader van het menu “Modelkeuze”, dat we hier gaan beschrijven ...
.... kunt u een bezet modelgeheugen via de toets KOP aan de rechter rand van het display naar een willekeurig ander modelgeheugen kopiëren.. Uit de op het display “Modelkeuze” aangeboden lijst van gebruikte modelgeheugens kiest u de gewenste geheugenplaats uit, bv. het modelgeheugen 1. Tip daarom op de gewenste modelnaam met een vinger of de meegeleverde stift. De kleur van het veld wisselt van rood naar blauw:
In de volgende stap tipt u met een vinger of de meegeleverde stift op de toets KOP aan de rechter rand van het display: aantippen
De kleur van de toets wisselt van grijs naar rood en er worden nu meer toetsen en informatie zichtbaar: BRON 01 Doel J N
Tip nu met een vinger of de meegeleverde stift op het gewenste doelgeheugen. De kleur van het geselecteerde veld wisselt van rood naar blauw en rechts naast “Doel” in het blauwe veld verschijnt in het rood het nummer van het gekozen doelgeheugen, bv.:
Door aantippen van N breekt u de actie af en keert u terug naar de uitgangspagina. Tipt u daarentegen J aan ...
Basismenu - modelkeuze
64
aantippen
... dan verschijnt er na kort tijd “Wachten a.u.b.”...
Wachten a.u.b.!
... terwijl het geselecteerde modelgeheugen naar het doel-geheugen gekopieerd wordt. Zodra het proces is afgesloten verdwijnt de melding “Wachten a.u.b.” en het display geeft opnieuw de lijst met modellen in de zender weer:
Aanwijzing: Bij het kopiëren van een modelgeheugen worden samen met de modelgegevens ook de bindingsgegevens gekopieerd, zodat de aan het originele modelgeheugen verbonden ontvanger zonder hernieuwd binden ook met de kopie daarvan met DEZELFDE zender gebruikt kan worden.
Basismenu - modelkeuze
65
Modeltype Modeltype wijzigen Tip in het basisdisplay van de zender met een vinger of de meegeleverde stift op het icoon met het symbool van het modeltype om het menu “Modeltype” direct op te roepen, of alternatief op het met “B” aangeduide “tandwiel”symbool om hetzelfde menu vanuit het “Basismenu” te kunnen openen:
aantippen
Bij het laatstgenoemde wisselt het display naar de weergave van het “groene” basismenu. Tip hier met een vinger of de meegeleverde stift op het menupunt ”MODELTYPE”: TERUG
BASIS
FUNCTIE
SYSTEEM
mod.keuze
modeltype
weg l/m
omk/vertr
midden
m-stop
zend.set
klokken
fail-safe
tr.st.
s-mon
st.set
zend.uitg
Normaal gesproken wordt het modeltype, dat ten grondslag ligt aan het aanmaken van een nieuw modelgeheugen, in het ondermenu “Modelkeuze” van het basismenu vastgelegd, zie vanaf bladzijde 47. In dit ondermenu “Modeltype” kan echter het “modeltype” van het actuele model direct gewijzigd worden. Als gevolg van een dergelijke wijziging worden echter ook alle voor het voorgaande modeltype vastgelegde mixers, koppelfuncties etc. gewist resp. aan het gewijzigde type aangepast. Na het oproepen van het ondermenu “Modeltype” verschijnt een grafisch overzicht van de huidige basisgegevens van het te actuele model, bv.: m-type
v-type
motor
MOTOR
2RO
EL
motormod.
st-type
e-motor
normaal WAARSCHUWING Zodra u één van de al gedane instellingen wijzigt, worden alle desbetreffende parameters teruggezet. Bijvoorbeeld moet nu het modelgeheugen, dat tot nu toe van een motormodel was voorzien, omgeprogrammeerd worden naar het modeltype helikopter. Tip dus met een vinger of de meegeleverde stift op het eerste van de te wijzigen velden, in dit voorbeeld “motormodel”: aantippen
Zoals gedetailleerd beschreven werd in het onderdeel “Handmatig de basisinstellingen van een nieuw model instellen” vanaf bladzijde 47 start nu de handmatige configuratie van een modelgeheugen met de keuze van het modeltype: HELI helikopter
MOTOR motormod.
ZWEVER zwever
In dit voorbeeld tipt u in dit display op de linker, van het opschrift “Heli” voorziene toets ...
Basismenu – modeltype
66
aantippen ... waarna het display voor de keuze van de tuimelschijfservo’s verschijnt ...
... enz. In het verdere verloop hoeft u alleen de assistent, zoals beschreven in het desbetreffende onderdeel, te volgen totdat de basis-instellingen van het nieuw gekozen modeltype afgesloten zijn. In principe op dezelfde manier gaat u te werk wanneer u bijvoorbeeld alleen het vleugeltype van het actuele model van “2RO” naar “2RO 2WK” wilt wijzigen. In dit geval tipt u met een vinger of de meegeleverde stift op het waardenveld onder “V-TYPE” ...
aantippen
... en wijzigt u in het display “V-TYPE” dat nu verschijnt het vleugeltype ...
... door het “nieuwe” vleugeltype met een vinger of de meegeleverde stift aan te tippen. Op dezelfde manier gaat u te werk met alle anderen velden die ter beschikking staan. Aanwijzing: Afwijkend van het hier afgebeelde display van de 12-kanaals zender mz-24 HoTT worden op het display van de 9-kanaals zender mz-18 HoTT alleen “1R” tot max. “2R2W” aangeboden.
Basismenu - modeltype
67
Weg/limit Instelling van de servoweg en servolimit Tip eventueel in het basisdisplay van de zender met een vinger of de meegeleverde stift op het met “B” aangeduide “tandwiel”-symbool:
aantippen
Het display wisselt naar de weergave van het “groene” basismenu. Tip met een vinger of de meegeleverde stift op het menupunt “Weg/lim”: Instelling van de servoweg en servolimit In dit display worden de parameters, die uitsluitend de desbetreffende servo aangaan, ingesteld en wel de servoweg resp. –draaihoek en eventueel de begrenzing daarvan. De ingestelde waarden hebben daarbij altijd betrekking op de instellingen in het menu “(servo-)midden”, zoals beschreven op bladzijde 72: TERUG K1 K2 K3 K4 K5 -begr.
Graubele
-weg+
S-MON PW + RES begr.+
Aanwijzing: Om stuurkanalen met een hoger nummer dan K5 te kunnen bereiken tipt u rechts boven op het display op PW (paginawissel). Voor het veranderen van een actuele waarde tipt u met een vinger of de meegeleverde stift op de gewenste toets, bijvoorbeeld:
aantippen
De kleur van de toets wisselt van rood naar blauw:
Door het gewenste aantal malen op de + toets aan de rechter rand van het display te tippen verhoogt u de waarde, terwijl aantippen van de – toets de actuele waarde in het waardenveld verkleint. Aantippen van de REStoets zet een veranderde waarde weer terug naar de standaardwaarde. Op dezelfde manier gaat u te werk met alle andere instelwaarden. Om de op bladzijde 92 uitvoeriger beschreven grafische weergave van de servowegen op te roepen tipt u op de toets Sv op het display rechts boven:
aantippen
TERUG
Graubele
normaal weerg.
Basismenu – servoweg/servolimit
68
Aanwijzing: Afwijkend van de in dit onderdeel afgebeelde displays van de 12-kanaals zender mz-24 HoTT worden bij de 9kanaals zender mz-18 HoTT alleen de kanalen 1 ... 9 weergegeven. Zodra u één of ook meerdere bedieningselementen van uw zender bedient, wordt de daaruit resulterende beweging van de servo grafisch weergegeven, bv.:
In de richting van het “Basismenu” verlaat u de “servo-aanduiding” door aantippen van de toets TERUG links boven. Belangrijk: Afwijkend van het menu “St-set” hebben alle instellingen van dit menu uitsluitend betrekking op de desbetreffende servo, onafhankelijk ervan, hoe het stuursignaal voor deze servo tot stand komt, dus óf direct van een bedieningselement óf via willekeurige mixerfuncties. Voorbeeld van servolimiet: De richtingroerservo wordt, zoals gebruikelijk, direct door “zijn” stuurelement aangestuurd, maar vanwege het gemak ook via een mixer “rolroer >> richtingroer”. Vanwege modelspecifieke redenen kan de richtingroerservo echter maar een maximale weg van 100% uitvoeren, omdat bijvoorbeeld het richtingroer bij meer dan 100% mechanisch zou aanlopen. Zolang er nu alleen maar “richting” wordt gegeven is dat ook verder geen probleem. Problematisch wordt het echter, wanneer de signalen bij gelijktijdig gebruik van “richting” en “rol” een uitslag van meer dan 100% gaan vormen. De aansturingen en de servo’s zouden (te) extreem belast kunnen worden … Om dit te voorkomen moet in ieder geval de weg van de desbetreffende servo via de individuele weginstelling resp. limietfunctie in de juiste hoeveelheid begrensd worden. In het geval van de hier als voorbeeld genomen richtingroerservo zou dit – omdat we hier aannamen dat het roer bij 100% al aanloopt – een waarde van iets onder de 100% zijn.
Basismenu – servo-weg/servolimit
69
Omkeer/vertraging Instelling van de draairichtingen van de servo’s en tijdsvertragingen Tip eventueel in het basisdisplay van de zender met een vinger of de meegeleverde stift op het met “B” aangeduide “tandwiel”-symbool:
aantippen Het display wisselt naar de weergave van het “groene” basismenu. Tip met een vinger of de meegeleverde stift op het menupunt “OMK/VERTR”: Draairichtingen van de servo’s en vertraging van het stuurelement
In dit display wordt in de – telkens linkse – kolom uitsluitend de draairichting van de desbetreffende servo ingesteld. Daarentegen wordt in de – telkens rechtse – kolom eventueel een tijdsvertraging voor de stuurfunctie, die aan dit kanaal is toegewezen, ingesteld. Aanwijzingen: • Afwijkend van de in dit onderdeel afgebeelde displays van de 12-kanaals zender mz-24 HoTT worden bij de 9-kanaals zender mz-18 HoTT alleen de kanalen 1 ... 9 weergegeven. • Wanneer u in het menu “Fase”, bladzijde 134 resp. 168, vliegfasen heeft aangemaakt en elk van een passende naam heeft voorzien, verschijnt deze op het display rechts boven, bv. zoals afgebeeld “NORMAAL”. Instellingen in de telkens linker kolom, in de kolom “servo-draairichting”, hebben echter globaal effect. Alleen de instellingen van de tijd in de telkens rechter kolom, in de kolom “tijdsvertraging”, kunnen specifiek per vliegfase worden ingesteld. Bedien dus bij het instellen van een tijdsvertraging eventueel de bijbehorende schakelaars, om tussen de vliegfasen te kunnen omschakelen. • Vliegfasen-onafhankelijke instelling van servo-draairichtingen Belangrijk: De cijfers van de servo-aanduidingen slaan op de aan de desbetreffende ontvangeruitgangen aangesloten servo’s, zolang er geen verwisseling van de zender- en/of ontvangeruitgangen heeft plaatsgevonden. Daarom beïnvloedt ook een veranderen van de stuurtoewijzing de nummering van de servo’s niet. De draairichting van de servo’s wordt met deze optie onafhankelijk van de vliegfase aan de vereisten van het model aangepast, zodat u bij het inbouwen van de stuurstangen en aansturingen geen rekening hoeft te houden met de draairichting van de aanwezige servo’s. De instellen van de draairichting van de servo’s moet uit praktisch oogpunt vóór het instellen van de servo-wegen plaatsvinden! De omkeer van de draairichting wordt door direct aantippen van het desbetreffende waardenveld ingesteld en gesymboliseerd door het opschrift van de toetsen met NOR en OMK, bv.:
• Vliegfasen-afhankelijke instelling van een –symmetrische – tijdvertraging van het stuurelement Belangrijk: In tegenstelling tot de telkens linker kolom slaan de cijfers K1 … K9 bij de zender mz-18 HoTT resp. K1 … K12 bij de zender mz-24 HoTT op de stuurkanalen vanuit het stuurelement LET OP Via de toetsen met het standaard opschrift 0.0s stelt u een symmetrische tijdsvertraging van het stuursignaal vanuit het stuurelement in. Een hier ingestelde tijdsvertraging heeft dus niet uitsluitend effect op de servo met het Basismenu – zenderinstelling
70
nummer van de vermeende vertraagde omtvangeraansluiting, maar tegelijkertijd op alle servo’s, die door het aan de stuurfunctie X toegewezen bedieningselement worden aangestuurd. Voor het instellen van een tijdsvertraging aan de kant van het stuurelement tipt u met een vinger of de meegeleverde stift op de toets, die standaard voorzien is van het opschrift 0.0s, bijvoorbeeld K8:
aantippen
De kleur van de toets wisselt van rood naar blauw:
Door de + toets aan de rechter rand van het display het gewenste aantal malen aan te tippen verhoogt u de waarde tot max. 9,9s, bijvoorbeeld:
Aantippen van de – toets daaronder verkleint een waarde naar minimaal 0,0s en een aantippen van de toets RES zet een veranderde waarde terug naar de standaardwaarde. Om de op bladzijde 92 uitvoeriger beschreven grafische weergave van de servowegen en –posities op te roepen tipt u op de toets S op het display rechts boven. Op dezelfde manier gaat u te werk bij eventuele andere instellingen. U verlaat het display “OMK/VERTR” in de richting van het basismenu door aantippen van de toets TERUG links boven:
aantippen
Basismenu – zenderinstelling
71
Midden Instelling van de neutrale positie van de servo’s Tip eventueel in het basisdisplay van de zender met een vinger of de meegeleverde stift op het met “B” aangeduide “tandwiel”-symbool:
aantippen Het display wisselt naar de weergave van het “groene” basismenu. Tip met een vinger of de meegeleverde stift op het menupunt “Midden”: Servo-midden De verstelling van de middenpositie van de servo’s is bedoeld voor het aanpassen van servo’s, die niet overeenkomen met de standaard (middenpositie van de servo bij een impulslengte van 1,5ms resp. 1500us), als ook voor de aanpassing van kleinere afwijkingen, bv. bij het nauwkeurig afstellen van de middenpositie van de roeren van een model. Onafhankelijk van de trimhevels en eventuele instellingen van mixers kan de neutrale positie over een gebied van ±125% binnen de servoweg van maximaal ±150% worden verschoven. De instelling heeft direct effect op de desbetreffende servo, onafhankelijk van alle andere trim- en mixerinstellingen. Let er alstublieft op, dat een extreme verstelling van de middenpositie kan leiden tot servowegen die aan één kant beperkt zijn, omdat uit elektronische en mechanische overwegingen de totale servoweg op 150% is begrensd. TERUG K1 000%
Graubele K7
normaal S 000%
Aanwijzingen: • Zet eventueel de trimhevels van uw zender in de middenpositie VOORDAT u de midden-waarden gaat wijzigen! • Afwijkend van de in dit onderdeel afgebeelde displays van de 12-kanaals zender mz-24 HoTT worden bij de 9-kanaals zender mz-18 HoTT alleen de kanalen 1 ... 9 weergegeven. Om de neutrale positie van een bepaalde servo te wijzigen tipt u de bijbehorende toets aan, bv.: aantippen
De kleur van de toets wisselt van rood naar blauw:
Door aantippen van de + resp. – toets verandert u de waarde, bijvoorbeeld:
Een aantippen van de toets RES zet in het blauwe veld een veranderde waarde terug naar de standaardwaarde. Om de op bladzijde 92 uitvoeriger beschreven grafische weergave van de servowegen en –posities op te roepen tipt u op de toets S op het display rechts boven. Op dezelfde manier gaat u te werk bij eventuele andere instellingen. U verlaat het display “MIDDEN” in de richting van het basismenu door aantippen van de toets TERUG links boven:
aantippen
Basismenu – servomidden
72
Voor uw aantekeningen
73
Motor-stop Schakelbare motor-stop resp. motor-limiter Aanwijzing: Dit menu is bij de keuze van een modelconfiguratie “zonder motor” in de basisinstellingen van het menu “Modelkeuze” resp. “Modeltype” niet zichtbaar. Tip eventueel in het basisdisplay van de zender met een vinger of de meegeleverde stift op het met “B” aangeduide “tandwiel”-symbool:
aantippen
Het display wisselt naar de weergave van het “groene” basismenu. Tip hier met een vinger of de meegeleverde stift op het menupunt “M-stop”:
aantippen Motor-stop Door middel van de optie “Motor-stop” kunt u via een schakelaar een regelaar de motor laten stoppen of een servo voor de aansturing van de carburateur naar motor-UIT (of ook naar stationair) brengen. Deze optie kan daardoor ook als nood-UIT-functie worden gebruikt. De motor-UIT-positie, of bv. stationair, wordt in het waardenveld van de regel “SET” ingesteld en moet in de praktijk worden uitgetest. De regelaar resp. de gasservo neemt deze vooraf ingestelde positie echter alleen in, zodra er een schakelaar werd omgezet en hierna de in de regel “SET” vastgelegde servopositie resp. schakeldrempel onderschreden wordt. • Is de in de regel “SET” vooraf ingestelde %-waarde groter dan de actuele servopositie, d.w.z. de door de groene pijl links van de balkengrafiek weergegeven actuele servopositie bevindt zich onder de schakeldrempel, dan vindt de omschakeling plaats zodra u de schakelaar in de AAN-positie zet. • Is de in de regel “SET” vooraf ingestelde %-waarde kleiner dan de actuele servopositie, d.w.z. de door de groene pijl links van de balkengrafiek weergegeven actuele servopositie bevindt zich boven de schakeldrempel, dan reduceert de regelaar het toerental resp. sluit de gasservo de carburateur pas volgens de in de regel “SET” ingestelde waarde, zodra de servopositie - na het omzetten van de schakelaar naar de AAN-positie – voor de eerste keer onder de schakeldrempel (max. +150%) komt. In deze motor-UIT-positie blijft de regelaar resp. de gasservo nu zolang, totdat de gekozen schakelaar weer omgezet wordt en aansluitend de gasservo resp. de regelaar met de gas-/rem-stuurknuppel weer over de voorgeprogrammeerde schakeldrempel heen wordt bewogen. Standaard voorgeprogrammeerd is in het waardenveld “SET” een schakeldrempel van -100% servopositie: TERUG
Graubele ACT St/S SET
normaal BLK AAN -100%
SV + RES -
Programmering Om de standaard waarde van de “schakeldrempel/motor-UIT”-positie te wijzigen tipt u met en vinger of de meegeleverde stift op het waardenveld in de regel “SET”; aantippen De kleur van het veld wisselt van rood naar blauw: Stel nu met de + resp. – toets rechts buiten een waarde in, waarbij de motor met het door u gewenste stationaire toerental betrouwbaar loopt of echter bijvoorbeeld “uit” is:
Basismenu – motor-stop
74
Let er wel op, dat bij een verbrandingsmotor de gasservo niet mechanisch vastloopt! De benodigde AAN-/UIT-schakelaar wijst u in de regel “St/S”, zoals gedetailleerd beschreven in het onderdeel “Toewijzing van stuurelementen, schakelaars en stuurelement-schakelaars” op bladzijde 40, toe, bijvoorbeeld S6: TERUG
Graubele ACT St/S SET
normaal
SV
BLK + SW6 RES -123% -
Als laatste tipt u op het waardenveld “ACT” om de standaard geblokkeerde (BLK) optie vrij te geven. Afhankelijk van de positie van de schakelaar wisselt de weergave van dit veld naar AAN of UIT, bijvoorbeeld TERUG
Graubele ACT St/S SET
normaal
SV
AAN + SW6 RES -123% -
In de richting van het basismenu verlaat u het display “Motor-stop” door aantippen van de toets TERUG links boven:
aantippen
Basismenu – motor-stop
75
Zenderinstelling Zenderinstellingen Tip eventueel in het basisdisplay van de zender met een vinger of de meegeleverde stift op het met “B” aangeduide “tandwiel”-symbool: aantippen Het display wisselt naar de weergave van het “groene” basismenu. Tip hier met een vinger of de meege9leverde stift op het menupunt “ZEND.SET”: aantippen Zender-instelling Dit menu biedt u de mogelijkheid om zenderspecifieke functies zoals “binden”, “zenderuitgangen”, “HF AAN/UIT”, “soort HF”, “reikwijdtetest” en “DSC-uitgang” te programmeren: TERUG Bind AAN/UIT ONTV.UITG HF AAN/UIT RW-test DSC-uitg.
Graubele RX1 RX2 UIT UIT SET SET UIT HF-type NORMAAL UIT 99sec PPM10
Bind AAN/UIT Graupner|SJ-HoTT-ontvangers moeten “aangewezen” worden, om uitsluitend met één bepaald model (geheugen) van een Graupner|SJ-HoTT-zender te communiceren. Deze procedure wordt “binding” genoemd en is slechts eenmaal voor elke nieuwe ontvanger/modelgeheugenplaats-combinatie nodig (en kan op ieder moment herhaald worden). Belangrijke aanwijzingen: • Let er bij het binden op, dat de zenderantenne altijd ver genoeg van de ontvangerantenne verwijderd is! Een meter afstand is een goede richtlijn. Anders riskeert u een gestoorde verbinding op het terugkoppelingskanaal en daardoor een foutief functioneren. • Let in ieder geval op een juiste stroomvoorziening van uw ontvangstinstallatie. Bij een te lage voedingsspanning reageren weliswaar de LED’s van de ontvanger op uw bindingspogingen zoals hieronder beschreven, maar komt er desondanks geen correcte binding tot stand. • Let er bij het binden van verdere ontvangers op, dat al aan de zender gebonden en dus niet direct aan het bindproces deelnemende – ingeschakelde – ontvangers tijdens de tijdsperiode van het “binden” van de zender naar de Fail-Safe-modus gaan. “Binding” van meerdere ontvangers per model Indien gewenst kunnen meerdere ontvangers per model worden gebonden, waarbij binnen de desbetreffende programma’s van de mz-18 HoTT en de mz-24 HOTT bestaat de mogelijkheid om max. twee aan het desbetreffende modelgeheugen gebonden ontvangers direct te beheren en ook menugestuurd de max. 9 resp. 12 stuurkanalen van de zender naar eigen inzicht tussen deze beide ontvangers te verdelen, zie verder hieronder in dit gedeelte. Bind daarvoor deze ontvangers eerst elk apart, zoals hieronder beschreven wordt. Bij later gebruik bouwt echter alleen die ontvanger een telemetrie-verbinding met de zender op, die óf het laatst aan het actieve modelgeheugen werd gebonden óf in de regel “ONTVANGER KEUZE” van het “Telemetrie”-menu gekozen werd, bijvoorbeeld.: TERUG Graubele ONTVANGER KEUZE INSTELLEN/WEERGEVEN SENSOR HF STATUS VOLGEND BERICHT
RX1 >> >> >> >>
Aan deze ontvanger moeten daarom ook de eventueel in het model ingebouwde telemetrie-sensoren worden aangesloten, omdat alleen de in deze regel geactiveerde ontvanger in staat is, de data via het
Basismenu – zenderinstelling
76
terugkoppelingskanaal door te geven. De tweede en verdere ontvangers werken parallel, maar helemaal onafhankelijk in de Slave-modus! “Binden” van zender en ontvanger Schakel nu de stroomvoorziening van uw ontvanger in: Ontvanger GR-16 en GR-24 Op de ontvanger knippert de rode LED. Druk de SET-knop op de ontvanger in en hou deze ingedrukt, totdat de nog steeds rood knipperende LED na ca. 3 seconden ongeveer 3 seconden lang rood/groen gaat knipperen. U kunt nu de SET-knop van de ontvanger loslaten. Zolang de LED rood/groen knippert, bevindt de ontvanger zich in de bind-modus. Start nu binnen deze ca. 3 s het zogenaamde binden van een ontvanger aan het actuele modelgeheugen door het aantippen met de vinger of de meegeleverde stift ban één van de beide toetsen van de regel “BIND AAN/UIT”, bv.:
aantippen
Gaat binnen ongeveer 10 seconden de intussen weer rood knipperende LED van de ontvanger uit en brandt deze nu permanent groen, dan is de bind-procedure succesvol afgesloten . Uw model-/ontvangercombinatie is nu klaar voor de start. Parallel daaraan verschijnt op het display in plaats van UIT nu de afgekorte omschrijving van het ontvangertype, bijvoorbeeld 12K voor de standaard meegeleverde ontvanger GR-24 HoTT;
Parallel wordt de HF-afstraling ingeschakeld, zie regel “HF AAN/UIT” in de afbeelding hierboven. Knippert daarentegen de rode LED langer dan ca. 10 seconden, dan is de bindingprocedure mislukt. Parallel daaraan verschijnt in de regel “Bind AAN/UIT” op het display weer UIT. Verander eventueel de positie van de antennes en herhaal de procedure. Ontv.uitg. (Ontvangeruitgang) Zoals in de inleiding bij het gedeelte “Binden van ontvangers” al werd gezegd is het bij de mz-18 HoTT en mz-24 HoTT mogelijk om de stuurkanalen van de zender binnen een ontvanger naar eigen inzicht te verdelen én om de 9 resp. 12 stuurkanalen over twee ontvangers te verdelen. Dit hernieuwd verdelen wordt hierna “Mapping” of “Channel Mapping” (kanaaltoewijzing) genoemd. Schakel eventueel uw ontvangstinstallatie in en tip dan in de regel “ONTV.UITG” de te “mappen” ontvanger met een vinger of de meegeleverde stift aan, bijvoorbeeld “RX1”. aantippen Kanaaltoewijzing binnen een ontvanger Op dezelfde manier als de op bladzijde 121 beschreven en ook als “Channel Mapping” aangeduide kanaaltoewijzingsfunctie van het “Telemetrie”-menu kunt u in dit menupunt gemakkelijk de aan de ingangen van de ontvanger gekoppelde stuurkanalen van de zender naar eigen inzicht over de uitgangen resp. servo-aansluitingen van de geselecteerde ontvanger verdelen:
TERUG K 1 uit1 K 2 uit2
Graubele K 7 uit7 K 8 uit8
Sv
OP
Aanwijzing: Afwijkend van de in dit onderdeel afgebeelde displays van de zender mz-24 HoTT worden op het display van de 9-kanaals zender mz-18 HoTT alleen de kanalen 1 … 9 getoond. Na keuze van de gewenste uitgang door middel van aantippen van de kanaaltoets met een vinger of de meegeleverde stift in de regel van de gewenste ontvanger-uitgang wisselt de kleur van de toets van rood naar blauw, bijvoorbeeld:
Basismenu – zenderinstelling
77
Kies nu door de toets + of – het gewenste aantal keren met een vinger of de meegeleverde stift aan te tippen het gewenste ingangskanaal resp. zenderuitgang, zie bladzijde 98, uit, bv.:
Aantippen van de toets RES zet een veranderde waarde terug naar de standaard indeling. Op dezelfde manier gaat u te werk bij een eventueel verwisselen van verder combinaties van stuurkanaal-/ontvangeruitgangen. MAAR LET OP: Wanneer u bv. in de basisinstellingen van een model “2 RO” heeft gekozen, dan wordt aan de zenderkant de stuurfunctie 2 (rolroer) gesplitst op de stuurkanalen 2 + 5 voor linker en rechter rolroer. De corresponderende en daardoor ook eventueel te “mappen” zenderuitgangen (=ontvanger-ingangen) zouden in dit geval dan de kanalen 2 + 5 zijn, zie verder hieronder bij de voorbeelden. Tenslotte moeten nu nog uw instellingen naar de ontvanger worden overgeseind, omdat deze uitsluitend in de ontvanger worden opgeslagen… en eventueel hierin via het “Telemetrie”-menu kunnen worden gewijzigd. Door middel van aantippen van de toets OP (opslaan) start u deze overdracht en een aantippen van de toets TERUG links boven op het display brengt u weer terug naar het menu “Zenderinstelling”. Voorbeelden: • U wilt bij een groot model elk rolroer via twee of meer servo’s aansturen: wijs aan de desbetreffende uitgangen (servo-aansluitingen) telkens één en dezelfde ingang (stuurkanaal) toe. In dit geval afhankelijk van de linker en rechter vleugelhelft, als ingang telkens één van de beide standaard rolroerkanalen 2 + 5. • U wilt bij een groot model het richtingroer met twee of meer servo’s aansturen: Wijs aan de desbetreffende uitgangen (servo-aansluitingen) telkens één en dezelfde ingang (stuurkanaal) toe. In dit geval het standaard richtingroerkanaal 4, zie afbeelding rechts onder. Aanwijzingen: • Het maximaal aanwezige aantal regels (uitgangen) komt overeen met het aantal servo’s, dat maximaal aan de desbetreffende ontvanger kan worden aangesloten. • Met de optie “Zenderuitgang” , bladzijde 98, van de zenders mz-18 HoTT en mz-24 HoTT kunnen de stuurfuncties van de zender op een zelfde manier omgewisseld of ook meerdere uitgangen van dezelfde stuurfunctie voorzien worden. Vanwege de overzichtelijkheid wordt u echter dringend geadviseerd om maar van één van de beide opties gebruikt. Kanaaltoewijzing naar een tweede ontvanger Zoals al eerder genoemd kunnen met de optie “Ontvangeruitgang” de 9 stuurkanalen van de zender mz-18 HoTT resp. de 12 stuurkanalen van de zender mz-24 HoTT ook willekeurig over twee ontvangers worden verdeeld, waarbij de nummering van de uitgangen (servo-aansluitingen) en het maximaal aantal ter beschikking staande regels (uitgangen) overeenkomt met het aantal servo’s, dat maximaal aan de ontvanger kan worden aangesloten. Ga hier op dezelfde manier te werk als bij het hierboven genoemde. HF AAN/UIT In deze menuregel kunt u zolang de zender ingeschakeld is de HF-afstraling van de zender modelspecifiek met de hand uit- en eventueel weer aanzetten, bijvoorbeeld om tijdens de modelprogrammering stroom te sparen. Wanneer u de zender de volgende keer weer aanzet wordt een eventuele instelling op “UIT” echter weer teniet gedaan! Om de HF-afstraling van uw zender met de hand aan- of uit te zetten tipt u in de regel “HF AAN/UIT” de desbetreffende toets met een vinger of de meegeleverde stift aan:
aantippen
HF type De instelling van een bepaald HF-type is nodig om te voldoen aan de verschillende richtlijnen (FCC, ETSI, IC etc.). In Frankrijk bv. was oorspronkelijk het gebruik van een radiobesturing slechts toegestaan op een beperkte frequentieband. Met de publicatie van een nieuwe lijst “Class 1 Devices” in juli 2012 door de verantwoordelijke
Basismenu – zenderinstelling
78
EU-commissie en de daaraan verbonden verhoging van de toegestane bovengrens van de frequentieband van de voor 2,4-GHz-apparaten relevante “Subclass 22” van 2,400 naar 2,4835 GHz zijn er echter een aantal juridische beperkingen voor de vroegere “France-modus” vervallen. De “France—modus” kan echter wel – ook buiten Frankrijk – worden gebruikt. Bijvoorbeeld, om het daardoor vrij blijvende (bovenste) frequentiebereik van de 2,4-GHz-band te gebruiken voor het uitzenden van beelden van een On-Board-camera. In dit geval moet u er wel op letten dat de antenne(s) van de video-zender minimaal 3 m van de actieve uiteinden van de RC-ontvanger verwijderd is (zijn). Uit veiligheidsoverwegingen wordt daarom dringend geadviseerd om apart opgestelde satellietontvangers te plaatsen. Bovendien moet telkens een uitvoerige reikwijdtetest met ingeschakeld videosignaal worden uitgevoerd, omdat u moet rekenen op een geringere reikwijdte. Om de “landeninstelling” van uw zender tussen “NORMAAL”, “FRANCE” of “USA” te kunnen omschakelen tipt u de toets rechts naast “HF type” het benodigde aantal keren aan met een vinger of de meegeleverde stift:
aantippen
RW-test De geïntegreerde reikwijdtetest verkleint het zendvermogen dusdanig, dat u een functietest al kunt uitvoeren over een afstand van minder dan 100m. Doe de reikwijdtetest van het Graupner|SJ-HoTT-systeem volgens de onderstaande aanwijzingen. Vraag eventueel aan een helper om u bij de reikwijdtetest te assisteren. 1. Bouw indien mogelijk de al aan de zender gebonden ontvanger in het model in. 2. Schakel de besturing in en wacht tot de groene LED op de ontvanger(s) brandt. Nu kunt u de bewegingen van de servo’s controleren. 3. Plaats het model dusdanig op een vlakke ondergrond (asfalt, kort gras of aarde) dat de ontvangerantennes minimaal 15 cm boven de aarde liggen. Het is daarom eventueel nodig om het model tijdens de test te ondersteunen. 4. Hou de zender op heuphoogte en met enige afstand van het lichaam. Richt met de antenne niet direct op het model, maar draai en/of knik de punt van de antenne zó, dat deze tijdens de reikwijdtetest ongeveer in een rechte hoek ten opzichte van het model is uitgericht. 5. Start in de op één na onderste regel van het display de reikwijdtetest-modus door een aantippen van de toets rechts naast “RW-test” met een vinger of de meegeleverde stift, …
aantippen … waarna een sinds de Firmware-versie V1,017 ingevoerde veiligheidsvraag verschijnt:
kiezen reikwijdtetest starten J N
Aantippen van de toets J met een vinger of de meegeleverde stift start de reikwijdtetest. Aantippen van de toets N breekt het proces af. Door het starten van de reikwijdtetest wordt het uitgangsvermogen van de zender sterk gereduceerd. Tegelijkertijd begint het verlichte Graupner-logo onder de middelste proportionele draaiknop DV te knipperen. Op hetzelfde moment begint de tijdsaanduiding op het zenderdisplay terug te tellen, en klinkt er om de 2 seconden een tweetonig waarschuwingssignaal.
Vanaf 5 seconden voor het einde van de reikwijdtetest klinkt er elke seconde een 3-voudig signaal. Na afloop van de 99 seconden durende reikwijdtetest schakelt de zender weer naar vol vermogen en brandt het Graupner-logo weer constant. 6. Loop ondertussen van het model weg en beweeg tegelijkertijd de stuurknuppels. Wanneer u binnen een afstand van ca. 50 m op een moment een onderbreking van de verbinding constateert moet u proberen om deze te reproduceren. Basismenu – zenderinstelling
79
7. Schakel een eventueel aanwezige motor in, om te testen of deze niet stoort. 8. Loop nog verder van het model weg, totdat er geen perfecte controle over het model meer mogelijk is. 9. Wacht op deze plek op de afloop van de reikwijdtetest met het ingeschakelde model. Deze moet weer op de stuurcommando’s reageren zodra de reikwijdtetest is afgelopen. Wanneer dit niet voor 100% het geval is moet u het systeem niet gebruiken en contact opnemen met de servicedienst van Graupner GmbH. 10. Voer de reikwijdtetest vóór elke vlucht uit en simuleer daarbij de servo-bewegingen die tijdens het vliegen kunnen voorkomen. De reikwijdte moet daarbij altijd minimaal 50 m op de grond bedragen, om een veilig vliegen te garanderen. LET OP: Tijdens het normale gebruik in geen geval de reikwijdtetest op de zender starten!
DSC-uitg. (DSC-uitgang) Voor het instellen van de aan de DSC-uitgang van uw zender aanwezige modulatie tipt u in de regel “DSC uitg.” – eventueel herhaaldelijk – op de toets met de actuele instelwaarde, totdat de gewenste modulatie zichtbaar is. U kunt kiezen uit de vier modulatiesoorten “PPM10”, “PPM16”, “PPM18” en “PPM24” in deze volgorde:
aantippen
Deze keuze beïnvloedt in eerste instantie het maximaal aantal stuurkanalen, dat aan de DSC-bus is aangesloten en zo voor een aan deze bus aangesloten vliegsimulator, een leraar-leerlingsysteem of externe HF-module kan worden gebruikt. Bij de keuze van “PPM10” zijn dit de kanalen 1 … 5; bij “PPM16” de kanalen 1 … 8, bij “PPM18” de kanalen 1 … 9 en bij “PPM24” de stuurkanalen 1 … 12. Door aantippen van de toets TERUG links boven op het display verlaat u het menu weer in de richting van het basismenu.
aantippen
Basismenu – zenderinstelling
80
Klokken Instellen van klok 1, klok 2 en van de datum en kloktijd Het basisdisplay van de zender bevat standaard vier klokken, zie afbeelding hieronder. Naast de – groene – zenderbedrijftijd en van de modeltijd aan de linker kant van het display zijn dit de “bovenste” en de “onderste” klok aan de rechter kant van het display. Voor het instellen van de “bovenste” klok 1 en/of de “onderste” klok 2 en eventueel de datum en de kloktijd tipt u met een vinger of de meegeleverde stift op het desbetreffende waardenveld in de rechter helft van het display, om direct naar het display van de gewenste klok te wisselen. Alternatief kunt u het menupunt “Klokken” ook via het “basismenu” oproepen: tip daarvoor in het basisdisplay van de zender op het met “B” aangeduide “tandwiel”-symbool, ... aantippen ... waarna het display wisselt naar de weergave van het “groene” basismenu. Tip daarna met een vinger of de meegeleverde stift op het menupunt “Klokken”:
LET OP: Het opslaan van telemetrie-data op een, in de cardslot op achterkant van de zender ingebrachte, SD-kaart is gekoppeld aan deze klok. Wanneer deze wordt gestart, dan start ook de opslag van telemetrie-data op de SDkaart en deze wordt weer gestopt, wanneer de klok gestopt wordt. Eventuele claims kunnen alleen worden behandeld wanneer er een log-bestand aanwezig is, zie bladzijde 7. Gebruik daarom in uw eigen belang de optie van de parallel aan “KLOK 1” lopende opslag van telemetrie-gegevens op de SD-kaart in de cardslot van de zender. TERUG
Graubele
KLOK 1 RES 000 : 00 PW MODE T+ ALARM 00 : 00 + Klok start GEEN RES Klok terug GEEN R-teller GEEN R-lijst >> Aanwijzing: Met de toets SW aan de rechter rand van het display bovenaan schakelt u telkens om van “KLOK 1” naar “KLOK 2” en via “DATUM” weer naar “KLOK 1”: “KLOK1” en “KLOK2” Met het programmeren van één van de beide klokken begint u bij voorkeur in de regel “MODE”, door het waardenveld direct rechts daarnaast op zijn instelling te controleren: standaard staat hier T+ als synoniem voor “voorwaarts tellend”, zie afbeelding hierboven. Is dit wat u nodig heeft en heeft u ook geen alarm bij een voorwaarts tellende klok nodig, dan kunt u het volgende onderdeel overslaan en verder lezen vanaf “KLOK START” op de volgende bladzijde. Alarmfunctie Zowel bij een voorwaarts als ook bij een aftellende klok kan er een alarmfunctie geactiveerd worden, doordat in het minuten- en/of secondeveld rechts naast “ALARM” het gewenste tijdskader weergegeven wordt. Binnen de laatste 20 seconden van deze tijdsperiode klinken er dan akoestische signalen, zodat u tijdens het vliegen niet voortdurend op het display hoeft te kijken. Volgorde van de geluidssignalen 20 s voor “nul”: 2-voudige toon elke 2 seconden een enkele toon 10 s voor “nul”: enkele toon elke seconde een enkele toon met verschillende toonhoogte 5 s voor “nul”: iedere seconde een enkele toon met gereduceerde frequentie “nul”: gesproken bericht
Basismenu – klokken
81
Om het gewenste tijdskader in te stellen tipt u het – linker – minutenveld …
aantippen
… en/of het – rechter – secondeveld met een vinger of de meegeleverde stift aan: De kleur van het desbetreffende veld wisselt van rood naar blauw:
Tip nu zo vaak op de + of de – toets aan de rechter rand van het display of hou de desbetreffende toets zo lang ingedrukt, tot het door u gewenste tijdskader tussen 00:00 en maximaal 59:59 weergegeven wordt, bv.:
Aantippen van de toets RES zet een veranderde waarde in het actieve veld weer terug naar de standaardwaarde. Vooruit tellende klok (T+) Omdat een vooruit lopende klok bij 000:00 start moet hieraan, zoals verder hieronder wordt beschreven, een startschakelaar en eventueel nog een schakelaar voor het terugzetten van de kok worden toegewezen. Achteruit tellende klok (T-) Voor het overnemen van het al eerder beschreven tijdskader naar de minuten: seconden-velden van de desbetreffende regel “KLOK” en voor het omzetten van de “KLOK X” van vooruit naar achteruit tellend tipt u op de toets T+ rechts naast “MODE”:
aantippen
Aanwijzingen: • Alternatief kan een klok ook van tevoren op vooruit of achteruit tellend omgezet worden en kan een later ingevoerd of gewijzigd tijdskader door aantippen van de toets RES overgenomen worden. • Wanneer een al lopende, maar tussentijds stopgezette klok door aantippen van de bijbehorende toets van vooruit naar achteruit tellend wordt omgezet of omgekeerd, dan wordt daardoor alleen de resterende tijd van de desbetreffende klok geactualiseerd, maar deze niet teruggezet. Terugzetten van gestarte klokken Voor het terugzetten van een gestarte klok tipt u óf met een vinger of de meegeleverde stift op de toets RES óf bedient u de – zoals hieronder in de regel “KLOK TERUG” wordt beschreven – schakelaar. Regel “KLOK START” (startschakelaar) In deze regel wijst u aan de klok zoals uitvoerig beschreven in het onderdeel “Toewijzing van stuurelementen, schakelaars en stuurelement-schakelaars” vanaf bladzijde 40, een schakelaar voor het starten van de geselecteerde klok toe. Aanwijzing: Een tussentijds eventueel gewijzigd tijdskader wordt bij het bedienen van deze schakelaar automatisch naar de regel “KLOK” meegenomen. Alternatief kan ook de toets RES aangetipt worden. Regel “KLOK TERUG” (schakelaar voor het terugzetten) In deze regel wijst u aan de klok zoals uitvoerig beschreven in het onderdeel “Toewijzing van stuurelementen, schakelaars en stuurelement-schakelaars” vanaf bladzijde 40, een schakelaar voor het naar de startwaarde terugzetten van de geselecteerde klok toe. Regel “R-teller” (rondenteller) In de regel “Rondenteller/Rondenlijst” moet, zoals uitvoerig beschreven in het onderdeel “Toewijzing van stuurelementen, schakelaars en stuurelement-schakelaars” vanaf bladzijde 40, een schakelaar gezet worden. Bij voorkeur moet u hier één van de beide momentschakelaars S2 of S8 voor nemen, waarmee het rondental telkens één ronde verder gezet en tegelijkertijd (automatisch) de tijdens deze ronde gescoorde rondetijd gestopt (en opgeslagen) wordt. Tegelijkertijd start deze momentschakelaar de stopwatch voor de volgende ronde, bv.: Basismenu – toewijzing van stuurelementen
82
Optieveld >> Door aantippen van deze toets wisselt u naar de lijst met rondetijden, en wel de eerste van in totaal 100 mogelijke tijden. Tussen de verschillende bladzijden bladert u met de toets PW (paginawissel) vooruit en met de toets VP (vorige pagina) achteruit: TERUG Graubele RN R.TIJD RN
R.TIJD VP PW CLR
Aantippen van de toets CLR wist de rondetijden:
Aantippen van de toets TERUG links boven brengt u terug naar het insteldisplay van de timer:
Hierin worden de eventueel benodigde instellingen van de “KLOK 2” op dezelfde manier als bij “KLOK 1” gedaan. In tegenstelling tot “KLOK 1” worden er bij “KLOK 2” geen gegevens op de geheugenkaart opgeslagen. Datum en kloktijd Op de derde pagina van het display van dit menu “Klokken” kan bij behoefte de datum en kloktijd in- of bijgesteld worden. Een in- resp. bijstellen van datum en/of kloktijd is echter alleen mogelijk, indien deze optie door een aantippen van de toets SET met een vinger of de meegeleverde stift eerst vrijgegeven werd: TERUG SET
Graubele DAT. TIJD
AKKUTIJD MODELTIJD
2013 / 11 / 30 15 : 51 :15
PW + RES RES
De kleur van het SET-veld wisselt naar blauw:
Tip aansluitend het waardenveld, dat in- of bijgesteld moet worden, met een vinger of de meegeleverde stift aan, bijvoorbeeld:
aantippen
De kleur van het veld wisselt ook naar blauw:
Stel nu met de + of – toets aan de rechter rand van het display de gewenste waarde in, bv.:
Basismenu – toewijzing van stuurelementen
83
Met de andere waarden gaat u eventueel op dezelfde manier te werk. Om tenslotte de wijzigingen in het geheugen van de zender over te nemen tipt u weer op SET:
Alle waardenvelden zijn nu weer rood en de actuele datum en de actuele kloktijd werden in het geheugen overgenomen. Regels “ACCUTIJD” en “MODELTIJD” Als bewaking van de zenderaccu wordt met deze klok de totale inschakeltijd van de zender getoond, vanaf het telkens laatste verhoging van de zender-accuspanning. Een schakelaar kan hier niet worden toegewezen. Deze klok wordt automatisch op de waarde “0:00” teruggezet, zodra bij een hernieuwd in gebruik nemen van de zender de spanning van de zenderaccu, bv. na een opladen hiervan of na het vervangen van de accu door een opgeladen exemplaar, merkbaar hoger is dan daarvoor. De modeltijd-klok daarentegen geeft de actueel geregistreerde gebruikstijd van de juist actieve modelgeheugenplaats aan. Beide klokken zijn niet schakelbaar, maar kunnen indien gewenst door aantippen van de desbetreffende toets RES met de hand naar NUL worden teruggezet, bijvoorbeeld: aantippen
Na afsluiting van uw instellingen verlaat u het menu “Klokken” weer in de richting van het basismenu door het aantippen van de toets TERUG links boven op het display:
Basismenu – toewijzing van stuurelementen
84
Voor uw aantekeningen
85
Fail Safe Instellingen bij een storing Tip eventueel in het basisdisplay van de zender met een vinger of de meegeleverde stift op het met “B” aangeduide “tandwiel”-symbool:
aantippen
Het display wisselt naar de weergave van het “groene” basismenu. Tip hier met een vinger of de meegeleverde stift op het menupunt “Fail Safe”:
aantippen Fail Safe De door het systeem opgeroepen hogere veiligheid van het HoTT-systeem ten opzichte van de klassieke PPM technologie resulteert uit het feit dat de in de HoTT-ontvanger ingebouwde microprocessor niet alleen de signalen van “zijn” zender verwerkt maar ook “onzuiver” ontvangen signalen nog verder kan bewerken. Pas wanneer deze, bv. door sterke storingen, te veel gaan afwijken of zelfs verminkt zijn, vervangt de processor – afhankelijk van de hieronder beschreven instellingen - deze signalen automatisch door de in de ontvanger tussendoor opgeslagen stuursignalen. Daardoor worden bv. ook korte storingen, door een gebrek aan veldsterkte o.i.d., verborgen, die anders tot de bekende storingsverschijnselen zouden leiden. In dit geval brandt, zolang de storing duurt, de rode LED op de ontvanger. Bij uitlevering van een ontvanger is standaard bij alle uitgangen “hold” (houden) geprogrammeerd! Deze instelling kan zowel met behulp van het desbetreffende menu als ook via het “Telemetrie”-menu, bladzijde 116, bij alle ontvangeruitgangen individueel worden gewijzigd. TERUG
Graubele K Mode K1 houd K2 houd K3 houd K4 houd VERTR. 0.25s
SET PW OP.1 OP.2 SET
Aanwijzing: Om stuurkanalen met een hoger nummer dan K4 te kunnen instellen tipt u rechts boven in het display op PW (pagina-wissel). Programmering De functie “Fail Safe” bepaalt het gedrag van de ontvanger in het geval van een storing tijdens de overdracht van de zender naar de ontvanger. De ontvangeruitgangen 1 … 9 van de zender mz-18 HoTT resp. 1 … 12 van de zender mz-24 HoTT kunnen naar keuze … 1. … de momentele positie behouden (“houden”). Alle op “houden” geprogrammeerde servo’s blijven in het geval van een storing zolang in de positie staan, die door de ontvanger het laatst als correct werd herkend, totdat er een nieuw, correct stuursignaal bij de ontvanger binnenkomt. 2. … bij het optreden van een storing na verloop van een “vertragingstijd” naar een vrij te kiezen positie (“pos”) bewegen. Om naar keuze tussen “houden” en “pos.” te kunnen omschakelen, tipt u met een vinger of de meegeleverde stift in de kolom “Mode” op de toets, die zich in de regel van het om te schakelen kanaal bevindt, bijvoorbeeld:
Na afsluiting van het omzetten naar “POS” tipt u in de kolom “SET” met een vinger of de meegeleverde stift op één van de waardenvelden, die parallel aan het omzetten naar “POS” verschijnen, bijvoorbeeld op die in de regel “K1” verschijnt:
aantippen
De kleur van de toets wisselt van rood naar blauw:
Basismenu - Fail Safe
86
Breng nu het bedieningselement van dit stuurkanaal naar de gewenste positie en tip dan, om deze over te nemen in het waardenveld, met een vinger of de meegeleverde stift op de toets SET rechts onder op het display, bijvoorbeeld:
Op dezelfde manier gaat u eventueel te werk bij het opslaan van andere Fail-Safe-posities. Als laatste kiest u eventueel in de onderste regel “Vertr.” (vertraging) nog door het benodigde aantal keren aantippen van het waardenveld uit één van de vier mogelijke vertragingstijden (0,25s, 0,5s, 0,75s en 1s) een passende tijd uit, bijvoorbeeld:
Wanneer alle Fail-Safe-posities en de passende vertragingstijd zijn vastgelegd, moeten deze waarden naar de gewenste ontvanger worden overgedragen. Overdragen van de gekozen Fail-Safe-posities naar de ontvanger Schakel daarvoor uiterlijk nu uw ontvangstinstallatie in en start de overdracht van de gekozen Fail-Safe-posities naar de ontvanger door met een vinger of de meegeleverde stift op de toets OP.1 (opslaan 1) aan te tippen, bv.:
aantippen
Overdragen van de gekozen vertragingstijd naar de ontvanger De hiervoor beschreven gekozen vertragingstijd wordt door aantippen van de toets OP.2 (opslaan 2) naar de ingeschakelde ontvanger(s) overgebracht, bv.:
LET OP: • Let er op dat de belangrijke Fail-Safe instellingen in de ontvanger worden opgeslagen! De instellingen van de Fail-Safe moeten dus na een wisselen van ontvanger vernieuwd en bij de huidige ontvanger eventueel via de reset-functie, zoals beschreven op bladzijde 33, gewist worden. • Benut dit veiligheidspotentieel door voor een Fail-Safe-geval de carburateurpositie bij modellen met verbrandingsmotor op stationair resp. bij electromodellen op stop resp. bij helimodellen op “Hold” te programmeren. Het model kan er dan in het geval van een storing niet zo makkelijk ‘zelf’ vandoor gaan en zo schade of zelfs letsel aan personen veroorzaken. Vraag eventueel een ervaren piloot om advies. Door aantippen van de toets TERUG links boven op het display verlaat u het menu weer in de richting van het basismenu.
Basismenu - Fail Safe
87
Triminstelling Instelling van de trimmingen Tip eventueel in het basisdisplay van de zender met een vinger of de meegeleverde stift op het met “B” aangeduide “tandwiel”-symbool: aantippen
Het display wisselt naar de weergave van het “groene” basismenu. Tip hier met een vinger of de meegeleverde stift op het menupunt “Tr. st.”:
aantippen De beide kruisknuppels zijn voorzien van een digitale trimming. Kort aantippen van de trimhevels verstelt met iedere “klik” de neutrale positie van de kruisknuppels met een bepaalde waarde. Bij een langer vasthouden loopt de trimming met toenemende snelheid in de desbetreffende richting. De actuele trimwaarden worden op het basisdisplay weergegeven en een verstelling wordt ook akoestisch “hoorbaar” gemaakt. Het is tijdens het vliegen daarom probleemloos mogelijk om de middenpositie terug te vinden, zonder op het display te hoeven kijken: wanneer de trimming over de middenpositie gaat is er een korte pauze merkbaar. De actuele trimwaarden worden automatisch bij een wisselen van modelgeheugenplaats opgeslagen. Verder heeft de digitale trimming bij levering van de zenders mz-18 HoTT en mz-24 HoTT - behalve bij de trimming van de gas-/remkleppenstuurknuppel, kortweg ook stuurfunctie “K1” (kanaal1) genoemd -, binnen een geheugenplaats altijd globaal effect. Dit vastleggen GL (globaal) of FA (fase) vindt rechts boven in het ondermenu “Toewijzing stuurelementen”, bladzijde 94, van het basismenu plaats, waarbij de K1-trimming softwarematig standaard op “globaal”, d.w.z. onafhankelijk van de vliegfase, staat. TERUG 1.K1 2. RO1L 3. HO 4. RI 5. RO1L 6. AUX 1
Graubele GL St 1 7. AUX 2 St 2 St 3 St 4 GEEN GEEN
Sv GEEN
Aanwijzing: Afwijkend van de in dit onderdeel afgebeelde displays van de zender mz-24 HoTT worden op het display van de 9-kanaals zender mz-18 HoTT alleen de kanalen 1 … 9 getoond. Regel “STEP” (trimstappen) De vier digitale trimhevels verschuiven het neutraalpunt van de bijbehorende stuurknuppel bij elke “klik” met een tussen “01” en maximaal “10” instelbare stapgrootte in de desbetreffende richting, waarbij de maximale trimweg – onafhankelijk van het aantal gekozen trimstappen – altijd ca. ±30% van de stuurweg bedraagt. Deze instelling heeft volledig onafhankelijk van de instelling GL (globaal) of FA (fase) altijd “globaal” effect. Om de actuele “stapgrootte” van een trim-stuurelement te wijzigen, tipt u met een vinger of de meegeleverde stift op het bijbehorende waardenveld in de regel “STEP”, bijvoorbeeld: T1
T2
T3
STEPS POS SET
T4
WEERG. RES
DIGITRIM 1 DIGITRIM 2
GEEN GEEN
SET
De kleur van het veld wisselt van rood naar blauw:
Stel nu met de + of – toets rechts buiten de gewenste waarde in, bijvoorbeeld:
Aantippen van de toets RES zet een gewijzigde waarde in een blauw en dus actief veld terug naar de standaardwaarde. Met de andere trim-stuurelementen gaat u op dezelfde manier te werk.
Basismenu - triminstelling
88
Aanwijzing: De nummering van de trim-stuurelementen T1 … T4 heeft alleen betrekking op de bezetting van de stuurkanalen 1 … 4. Of echter een bepaalde aanduiding op een trimhevel van de linker of rechter stuurknuppel slaat, is afhankelijk van de gekozen stuurmodus, zie bladzijde 200. Regel “POS” (trimpositie) In de kolom “POS” worden de actuele trimposities weergegeven. (Het trimbereik bedraagt ca. ±30% van de totale stuurweg.) Deze “actuele” trimposities kunnen er bijvoorbeeld als volgt uitzien:
Regel “SET” (opslaan van trimposities) Dit menu maakt het mogelijk om naar keuze de actuele positie van de vier digitale trimmingen op te slaan, om deze daarna weer naar het optische midden te kunnen terugzetten. Na een wisselen van modelgeheugenplaats of na langere vliegpauzes kunt u zo weer over de laatst opgeslagen trimposities beschikken in de middenposities van de desbetreffende trimweergaven, die bij de stuurfuncties 1 … 4 horen. U heeft bijvoorbeeld uw model ingevlogen en in het kader daarvan getrimd. In de regel “POS” ongeveer op het midden van het display worden nu de actuele trimposities in het wit weergegeven. (het bereik van de trimming bedraagt ca. ±30% van de totale stuurweg.) De waardenvelden in de regel “SET” daaronder bevatten de inhoud van het trimgeheugen, dat, omdat er nog geen waarden werden opgeslagen, overal waarden van 100% laat zien. Het display ziet er daarom uit zoals hierboven, in het onderdeel “Regel POS” , is afgebeeld. Het opslaan van de trimwaarden vindt plaats volgens uw instelling in het ondermenu “Toewijzing stuurelementen” van het basismenu, bladzijde 94, als “globaal” of “fase”, zodra u in het ondermenu “Fase”, bladzijde 134 resp. 168, vliegfasen heeft gedefinieerd. De telkens actieve vliegfase wordt weergegeven in een groene kleur aan de bovenste rand van het display. Voor het opslaan van een trimwaarde tipt u met een vinger of de meegeleverde stift op het waardenveld onder de over te nemen trimwaarde, bv. het waardenveld in de kolom “T3” (hoogteroer):
aantippen
De kleur van het veld wisselt van rood naar blauw:
Door middel van aantippen van de toets SET rechts onder op het display ...
aantippen
... wordt de trimwaarde uit de regel “POS” overgenomen in het trimgeheugen:
Met de andere trimwaarden gaat u eventueel op dezelfde manier te werk.
Wissen van opgeslagen trim-posities Tip het waardenveld, waarvan u de trimwaarde wilt wissen, met een vinger of de meegeleverde stift aan, bv.:
Aantippen van de toets RES zet nu een veranderde waarde in het blauwe en daardoor actieve veld terug naar de standaardwaarde.
Basismenu – toewijzing van stuurelementen
89
Met de andere trim-bedieningselementen gaat u eventueel op dezelfde manier te werk. DIGITRIM 1 resp. 2 Volledig onafhankelijk van het hierboven genoemde kunnen de standaard alleen bij de mz-24 HoTT gemonteerde INC-/DEC-toetsen “DT1” en “DT2” in de regels “DIGITRIM 1” en “DIGITRIM 2” elk aan een willekeurig stuurkanaal van de zender, zie “Begripsdefinities” op bladzijde 38, als stuurelement worden toegewezen. Tip daarvoor op de toets in de regel van het gewenste stuurelement, bv. “DIGITRIM 1”: aantippen
De kleur van de toets wisselt van rood naar blauw:
Kies nu met de + of – toets rechts buiten het gewenste kanaal “K5 ... K9” resp. “K5 ... K12” uit, bijvoorbeeld:
Aantippen van de toets RES zet een veranderde waarde in een blauw en daardoor actief veld terug naar de standaardwaarde GEEN. Met “DIGITRIM 2” gaat u eventueel op dezelfde manier te werk. Voor een optische controle van uw instellingen wisselt u eventueel door een aantippen van de toets WEERG. rechts boven op het display naar de grafische weergave van de posities van alle trim-stuurelementen ...
... waarbij de grafische weergave volgens het onderstaande schema aan de diverse trim-stuurelementen is toegewezen: trimming
trimming
Basismenu - triminstelling
90
Voor uw aantekeningen
91
Servomonitor Weergave van de servoposities en servo-testfunctie Tip eventueel in het basisdisplay van de zender met een vinger of de meegeleverde stift op het met “B” aangeduide “tandwiel”-symbool: aantippen Het display wisselt naar de weergave van het “groene” basismenu. Tip hier met een vinger of de meegeleverde stift op het menupunt “Sv-MON”:
aantippen
De optische weergave van de actuele servo-posities kunt u niet alleen via de keuze van dit menu oproepen, maar ook vanuit bijna alle menu’s door aantippen met een vinger of de meegeleverde stift van de optietoets met het opschrift Sv rechts boven op het display. Door aantippen van de toets TERUG keert u weer terug naar het uitgangspunt. Servo-monitor De actuele positie van elke servo apart wordt weergegeven in een balkdiagram exact tussen -150% en +150% van de normale weg; hierbij wordt rekening gehouden met de instellingen van stuurelementen en servo, DualRate-/Expo-functies, het samenwerken van mixers enz. 0% komt precies overeen met de middenpositie van de servo. Zo kunt u snel uw instellingen controleren, zonder de ontvanger te hoeven inschakelen. Dit ontslaat u niet van de verplichting om vóór de eerste vlucht alle programmeerstappen zorgvuldig bij het model te testen, om fouten uit te sluiten! De aanduiding vindt bij “normale” vliegtuigmodellen volgens onderstaand schema plaats: balk 1 = gas-/rem-servo balk 2 = rolroer of rolroer links balk 3 = hoogteroer balk 4 = richtingroer balk 5 = rolroer rechts balk 6 = welfklep (links) / vrij kanaal balk 7 = welfklep rechts / vrij kanaal balk 8 = vrij kanaal / tweede hoogteroerservo balk 9 = vrij kanaal / WK2 links balk 10= vrij kanaal / WK2 rechts balk 11= vrij kanaal / RO2 links balk 12= vrij kanaal / RO2 rechts
… en bij helikoptermodellen: balk 1 = pitch of roll(2)- of nick(2)-servo balk 2 = roll(1)-servo balk 3 = nick(1)-servo balk 4 = hekrotor-servo (gyro) balk 5 = nick(2)-servo / vrij kanaal balk 6 = gasservo of motorregelaar balk 7 = gyro gevoeligheid / vrij kanaal balk 8 = toerenregelaar / vrij kanaal balk 9 = vrij kanaal balk 10= vrij kanaal balk 11= vrij kanaal balk 12= vrij kanaal
• •
•
Let er op, dat de servo-aanduiding alleen betrekking heeft op de oorspronkelijke volgorde van de servo’s, dus een verwisselen van de uitgangen in het menu ”Zenderuitgang”, bladzijde 98, of in het ondermenu “Ontvangeruitgang” van het menu “Zender Set”, bladzijde 77 niet volgt. Het aantal kanalen, dat in dit menu wordt getoond, komt overeen met het maximum aantal stuurkanalen waarover de desbetreffende zender beschikt, zie scheidslijn tussen “balk 9” en ‘balk 10” in de tabel hierboven. Het aantal dat daadwerkelijk bruikbaar is, is afhankelijk van het gebruikte type ontvanger resp. het aantal daaraan aangesloten servo’s en kan daarom soms veel geringer zijn. Gebruik deze aanduiding tijdens het programmeren van een model, omdat u alle instellingen aan de zender hier direct kunt controleren. Dit mag u er echter niet van weerhouden, om vóór de eerste start van uw model alle programmeerstappen ook bij het model te testen, om fouten tijdens het programmeren uit te sluiten!
Basismenu - servomonitor
92
Servotest Aanwijzing: Start een servotest alleen in een speciaal voor dit doel aangemaakt modelgeheugen zonder een enkele mixer! In andere gevallen leidt dit tot onvoorspelbare servo-uitslagen. Om de servo-testfunctie te kunnen activeren tipt u rechts boven met een vinger of de meegeleverde stift op het veld WEERG: TERUG
Graubele
normaal WEERG.
Aan de rechter rand van het display verschijnen er verdere toetsenvelden: TERUG
Graubele
normaal TEST +0.5s + RES UIT
Voor het wijzigen van de standaard cyclustijd van 0.5s tipt u het desbetreffende waardenveld aan. De kleur wisselt van grijs naar blauw:
In het blauwe waardenveld kan de tijdswaarde voor een bewegingscyclus met de + of – toets rechts buiten in stappen van 0,5s tussen 0,5 en maximaal 5,0s veranderd worden, bijvoorbeeld:
Aantippen van de toets RES zet een veranderde waarde in een actief veld weer terug naar de standaardwaarde van 0,5s. Gestart en gestopt wordt de servotest door aantippen van de toets UIT rechts onder: aantippen De functie “servotest” stuurt nu de servo’s automatisch dusdanig, alsof ze door het bijbehorende stuurelement – startend vanuit de neutrale positie – gelijktijdig en permanent in de ingestelde tijd tussen -100% en +100% heen en weer bewogen worden. Alle in het desbetreffende modelgeheugen actieve servo’s bewegen binnen de ingestelde servo-wegen en begrenzingen van de servo-wegen zo lang, totdat door een aantippen van de toets AAN rechts onder de servotest weer gestopt wordt:
aantippen Door aantippen van de toets TERUG links boven op het display verlaat u het menu weer in de richting van het basisdisplay:
Basismenu - servomonitor
93
Toewijzing van stuurelementen Toewijzing van stuurelementen en schakelaars
Tip eventueel in het basisdisplay van de zender met een vinger of de meegeleverde stift op het met “B” aangeduide “tandwiel”-symbool:
aantippen
Het display wisselt naar de weergave van het “groene” basismenu. Tip hier met een vinger of de meegeleverde stift op het menupunt “Stuur.set”:
aantippen
Naast de standaard bij de beide zenders mz-18 HoTT en mz-24 HoTT aanwezige kruisknuppels voor de stuurfuncties 1 tot 4 met bijbehorende trimhevels zijn deze beide zenders ook nog standaard voorzien van een per zender verschillend aantal andere bedieningselementen. •
mz-18 HoTT • 1 twee-standen-schakelaar met lange greep (S6) • 1 drie-standen-schakelaar met lange greep (S3) • 4 drie-standen-schakelaars met korte greep (S1, S4, S5 en S7) • 2 eenzijdig zelfneutraliserende drie-standen-schakelaars met lange greep (S2 en S8) • 2 aan de achterzijde gemonteerde proportionele schuifregelaars (SL1 en SL2) • 2 aan de voorzijde gemonteerde proportionele draaiknoppen (DV1 en DV2)
•
mz-24 HoTT • 1 twee-standen-schakelaar met lange greep (S6) • 1 drie-standen-schakelaar met lange greep (S3) • 4 drie-standen-schakelaars met korte greep (S1, S4, S5 en S7) • 2 eenzijdig zelfneutraliserende drie-standen-schakelaars met lange greep (S2 en S8) • 2 INC/DEC-toetsen (DT1 en DT2) • 2 aan de achterzijde gemonteerde proportionele schuifregelaars (SL1 en SL2) • 4 proportionele draaiknoppen (DV1 … DV4)
De beide kruisknuppels hebben, wanneer een nieuw modelgeheugen met het modeltype “vleugelmodel” werd gekozen, direct effect op de reeds aan de ontvangeruitgangen 1 … 4 aangesloten servo’s. De andere hierboven genoemde “verdere” bedieningselementen zijn echter in principe standaard inactief. Daaruit resulteert, dat bij levering van de besturing en ook na het initialiseren van een nieuw modelgeheugen met het type “vliegtuigmodel” en de “binding” ervan aan de in te bouwen ontvanger, alleen de aan de ontvangeruitgangen 1 … 4 aangesloten servo’s via de beide stuurknuppels bewogen kunnen worden, maar de aan de andere uitgangen aangesloten servo’s daarentegen steeds in hun middenpositie blijven staan. Ook wanneer dit op het eerste gezicht niet comfortabel lijkt…, is alleen op deze manier gegarandeerd, dat u enerzijds volledig vrij de “verdere” bedieningselementen kunt uitkiezen en u anderzijds het “deactiveren” van niet benodigde bedieningselementen bespaard blijft, want: Een niet benodigd bedieningselement heeft ook bij een foutieve bediening alleen dan geen invloed op uw model, wanneer het inactief, dus niet aan een functie toegekend is. Geheel volgens uw behoeften kunnen “verdere” bedieningselementen nu in dit hier te bespreken menu “Toewijzing stuurelementen ” geheel naar vrije keuze aan iedere willekeurige functie-ingang, zie bladzijde 38, worden toegewezen. Dit wil echter ook zeggen, dat aan elk van deze bedieningselementen naar behoefte ook gelijktijdig meerdere functie-ingangen kunnen worden toegewezen. Zo kan bijvoorbeeld aan dezelfde schakelaar, die u in dit menu aan een ingang toewijst, tegelijkertijd in het menu “Klokken” voor de “klokken” als aan-/uitschakelaar dienen enz. Aanwijzingen: • In tegenstelling tot de instelling van de servo-wegen heeft de instelling van stuurelementen effect op alle daarna volgende mix- en koppelfuncties en dus uiteindelijk op alle servo’s, die via het desbetreffende bedieningselement worden bediend. • Afwijkend van de in dit onderdeel getoonde displays van de 12-kanaals zender mz-24 HoTT worden op het display van de 9-kanaals zender mz-18 HoTT alleen de kanalen 1 ... 9 weergegeven. Basismenu – toewijzing van stuurelementen
94
Optietoets GL / FA (GLobaal/FAse) Door aantippen van deze toets aan de bovenste rand van het display rechts ... TERUG 1. K1 2. RO1L St 2 3. HO 4. RI 5. RO1R 6. Aux 1 GEEN
Graubele St 1
GL 7. Aux 2 GEEN
Sv
GEEN
... kan de trimming van de stuurfuncties 2 ... 4 van “toepasbaar op alle vliegfasen (“GL(obaal)”) naar “specifiek voor een bepaalde vliegfase (“FA(se)”) en omgekeerd worden gezet. Meer informatie hierover in het onderdeel “Trim Steps” enkele bladzijden hiervoor. Toewijzing van een stuurelement Tip met een vinger of de meegeleverde stift op het waardenveld in de regel van het gewenste stuurkanaal, bijvoorbeeld: aantippen Het display “KIEZEN” wordt nu zichtbaar: KIEZEN N CLR Door aantippen van N breekt u het proces af. Voor het toewijzen van het gewenste stuurelement of de gewenste schakelaar bedient u deze, waarbij u er op moet letten, dat de proportionele draaiknop en –draaischuif pas na enkele “klikken” worden herkend, dus wat langer bediend worden. Wanneer de weg niet voldoende is bedient u het stuurelement eventueel naar de tegenoverliggende richting. Met een toegewezen 2-standen-schakelaar kan alleen tussen de beide eindpunten worden heen en weer geschakeld, bv. motor AAN resp. UIT. De 3-standen-schakelaars daarentegen hebben ook een middelste positie. Op het display wordt nu óf de aanduiding van het stuurelement óf het nummer van de schakelaar getoond, bv.:
Stuurelement of schakelaar wissen Tip het waardenveld met de te wissen toewijzing met een vinger of de meegeleverde stift aan, bv.: aantippen Het display “KIEZEN” wordt weer zichtbaar:
Tip om het toegewezen stuurelement of de toegewezen schakelaar te wissen op CLR: Belangrijke aanwijzing: De in dit menu toegewezen stuurelementen hebben “globaal” effect in alle vliegfasen. Alleen de in het ondermenu “DR/Expo” van het functiemenu in te stellen “Offset” en de tevens in het ondermenu “DR/EXPO”, bladzijde 138 resp. 171, in te stellen “Weg-instelling” hebben specifiek per vliegfase effect. •
Wanneer u bij een model met welfkleppen aan de dan met “WK1L” aangeduide ingang 6 een stuurelement of schakelaar toewijst, is de functie daarvan afhankelijk van de telkens actuele instelling in de regel “ACT” van het ondermenu “WK-SET” van het functiemenu, bladzijde 160: Staat daar het waardenveld naast “ACT” op BLK of UIT, dan heeft dit stuurelement of deze schakelaar uitsluitend effect op de servo’s 6 en 7 met de in het ondermenu “DR/EXPO” ingestelde waarden. In andere gevallen neemt dit stuurelement of deze schakelaar de functie van een “fasentrimming” over, met de in het ondermenu “WK-SET” ingestelde waarden.
Basismenu – toewijzing van stuurelementen
95
Gaslimiet-functie Bij het modeltype “helikopter” is de standaard bij de zender mz-18 HoTT de ingang “9” en bij de zender mz-24 HoTT de ingang “12” aan de proportionele draaiknop “DV1” toegekend: TERUG 1. PITCH 2. ROLL1 3. NICK1 4. HEK 5. AUX 1 6. GAS
Starlet St 1 St 2 St 3 St 4 GEEN GEEN
GL 7. GYRO 8. REGELAAR 9. AUX 2 10. AUX 3 11. AUX 4 12. AUX 5
Sv GEEN GEEN GEEN GEEN GEEN DV 1
Aanwijzing: Afwijkend van het in dit onderdeel afgebeelde display van de 12-kanaals zender mz-24 HoTT worden op het display van de 9-kanaals zender mz-18 HoTT alleen de kanalen 1 ... 9 weergegeven. Door deze toewijzing is het niet meer nodig om twee vliegfasen “met idle up” en “zonder idle up” te programmeren, zoals u dat misschien gewend was bij andere besturingen, omdat het verhogen van het systeemtoerental onder het hoverpunt met de desbetreffende opties van de zenders mz-18 HoTT en mz-24 HoTT veel flexibeler en fijngevoeliger is dan bij de zogenaamde “idle up”. Als u echter toch liever uw helikopter met “idle up” wilt programmeren, dan schakelt u de hieronder beschreven functie “gaslimiet” uit, door de ingang “9” resp. “12” op GEEN te zetten. Betekenis en toepassing van “gaslimiet” Zoals al eerder bij de functie “gas” werd gezegd, wordt in tegenstelling tot een vleugelmodel bij een helikoptermodel het vermogen van de motor niet direct met de K1-knuppel, maar slechts indirect via de in bepaalde helikoptermenu’s ingestelde gascurve geregeld of – wanneer u in uw model een toerenregelaar gebruikt – door deze. Aanwijzing: Voor verschillende vliegfasen kunt u via de programmering van vliegfasen natuurlijk ook individuele vliegfasen instellen. In de praktijk is het zo, dat echter zowel bij de traditionele motoraansturing als bij toepassing van een toerenregelaar de motor van een helikopter bij “normaal” vliegen nooit in de buurt van het stationaire toerental komt, en dat deze motor daarom normaal gesproken niet zonder meer gestart of goed afgesteld kan worden. De functie “gaslimiet” lost dit probleem elegant op, doordat via een apart stuurelement – standaard de bij de zender mz-18 HoTT links boven en bij de zender mz-24 HoTT links vooraan gemonteerde proportionele draaiknop “DV 1” – de positie van de gasservo resp. de vermogensregeling van een motorregelaar begrensd kan worden. Op deze manier is het mogelijk om met de gaslimiet-draaiknop het “gas” ook tot aan de stationaire positie terug te nemen, waar dan de trimmer van de gas-/pitch-stuurknuppel de controle overneemt, resp. om een elektro-aandrijving helemaal uit te zetten. Omgekeerd kan de gasservo resp. de regelaar natuurlijk alleen dan de volgaspositie bereiken, wanneer met de gaslimiter ook de hele servo-uitslag vrijgegeven is. De instelling van de waarde aan de –rechter- plus-kant in de kolom “weg” in het display “K5-9” resp. “K5-12” van het ondermenu “DR/Expo” van het functiemenu, bladzijde 173, moet daarom in ieder geval zo groot worden ingesteld, dat in de maximumpositie van de gaslimiter de via gascurven-instellingen haalbare volgaspositie niet begrensd wordt – normaal gesproken zal dit een waarde tussen +100 en +125 % zijn.
De waarde van de – linker - min-kant in de kolom “weg” moet het daarentegen mogelijk maken om met de gaslimiter de elektromotor uit te zetten resp. om een carburateur zo ver te sluiten, dat de verbrandingsmotor ook met de - digitale – K1-trimming uitgezet kan worden. Laat u daarom deze waarde – voorlopig- op +100%. Deze variabele “begrenzing” van de gasuitslag zorgt niet alleen voor comfortabel starten en afzetten van de motor, maar ook voor een aanzienlijke vergroting van de veiligheid! Denk er maar eens aan wat er zou kunnen gebeuren, wanneer u bv. de helikopter met lopende motor naar de startplaats brengt en u per ongeluk de K1knuppel aanraakt … Bij een te ver geopende carburateur wordt u daarom al bij het aanzetten van de zender gewaarschuwd met een geluidssignaal en ziet u op het basisdisplay de melding:
Basismenu - toewijzing van stuurelementen / gaslimiet-functie
96
WAARSCHUWING GAS AR K1-POS
M-STOP FASE
RC-signaal A.U.B. HF AAN/UIT AAN UIT Tip: Maak gebruik van de “Servo-monitor”, om de invloed van de gaslimiter te controleren. Denk er aan, dat bij de zenders mz-18 HoTT en mz-24 HoTT de servo-uitgang 6 de gasservo aanstuurt! Basisinstelling stationairloop Draai de gaslimiter – standaard de aan de links vooraan resp. links bovenop de zender gemonteerde proportionele draaiknop “DV1”– eerst met de klok mee tot aan de aanslag. Zet nu de gas-/pitch-stuurknuppel in de pitchmaximum-positie en controleer, of in het ondermenu … “Gascurve” (vanaf bladzijde 181) … van het functiemenu een standaard gascurve effectief is. Zou u na het aanmaken van een modelgeheugen de standaard gascurve al gewijzigd hebben, dan moet u deze in ieder geval tijdelijk terugzetten naar de waarden “punt L = 0%”, “punt 3 = +50%” en “punt H = +100%”: TERUG
Starlet CURVE UIT AAN -100% UIT -100% PUNT L ST.UIT X-AS
normaal
Sv TRIM + 000% Y-AS
ENT
Aanwijzing: Omdat de trimhevel van het gas bij een geopende gaslimiter geen effect heeft, is de positie ervan hier niet van belang. Stel nu –zonder de verbrandingsmotor te starten – de gasservo eerst bij voorkeur mechanisch zó af, eventueel daarna via de weg-instelling van servo 6 in het ondermenu “Weg/lim”, dat de carburateur helemaal geopend is. Sluit nu de gaslimiter helemaal, door de draaiknop “DV 1” tegen de klok in tot aan de uitslag te draaien. Breng met de trimhevel van de gas-/pitch-stuurknuppel de markering van de trimpositie naar de motor-UIT-positie. Aanwijzing: Bij een gesloten gaslimiter is daarentegen de positie van de gas-/pitch-stuurknuppel niet van belang; deze kan daarom in de maximum-pitch-positie blijven, zodat bij het afstellen van de carburateur-stuurstang alleen met de gaslimiter van “volgas” (gaslimiter open) naar “motor UIT” (gaslimiter dicht) gewisseld kan worden. Stel nu bij een gesloten gaslimiter de aansturing van de carburateur zó af, dat de carburateur precies helemaal sluit. Let er in ieder geval op, dat de gasservo in geen van de beide extreme posities (volgas / motor-UIT) mechanisch vastloopt. Tot slot van deze basisinstelling moet nog het instelbereik van de stationairtrimming met het punt “L” van de gascurve in overeenstemming worden gebracht. Daarvoor moet het punt “L” van het display “Gascurve” op ongeveer +15 tot +18% worden gezet, bijvoorbeeld:
Voor de exacte instelling van een naadloze overgang van stationairtrimming naar de gascurve moet bij een gesloten gaslimiter en geheel geopende stationairtrimming de pitchknuppel rond de minimum-aanslag een beetje heen en weer worden bewogen. De gasservo mag daarbij niet meelopen! De verdere instellingen van de gascurve moeten sowieso later bij het vliegen worden aangepast. Het starten van de motor gebeurt bij een volledig gesloten gaslimiter, waarbij de stationairloop alleen met de trimhevel van de gas-/pitch-stuurknuppel wordt ingesteld en de motor met behulp van de digitale trimming wordt uitgezet. Aanwijzing: Maak gebruik van de “Servo-monitor”, om de invloed van de gaslimiter te kunnen zien. Denk er aan, dat bij de zenders mz-18 HoTT en mz-24 HoTT de gasservo via de servo-uitgang 6 wordt aangestuurd!
Basismenu - toewijzing van stuurelementen / gaslimiet-functie
97
Zenderuitgang Verwisselen van de uitgangen van de zender Tip eventueel in het basisdisplay van de zender met een vinger of de meegeleverde stift op het met “B” aangeduide “tandwiel”-symbool:
aantippen
Het display wisselt naar de weergave van het “groene” basismenu. Tip hier met een vinger of de meegeleverde stift op het menupunt “ZEND.UITG.”:
aantippen
Om een maximale flexibiliteit wat betreft de ontvangerbezetting te hebben is in het programma van de zenders mz-18 HoTT en mz-24 HoTT de mogelijkheid geïntegreerd om naar eigen goeddunken de servo-uitgangen 1 tot maximaal 12 om te wisselen: TERUG Graubele ZE 1 K >> U 1 ZE 7 K >> U 7 ZE 2 K >> U 2 ZE 8 K >> U 8 ZE 3 K >> U 3 ZE 9 K >> U 9
Sv + RES -
Aanwijzing: Afwijkend van het in dit onderdeel afgebeelde display van de 12-kanaals zender mz-24 HoTT worden op het display van de 9-kanaals zender mz-18 HoTT alleen de kanalen 1 ... 9 weergegeven. Met deze optie kunnen de 9 “stuurkanalen” van de zender mz-18 HoTT resp. de 12 “stuurkanalen” van de zender mz-24 HoTT naar eigen inzicht worden verdeeld over de zenderuitgangen 1 … 9 resp. 1 … 12. Let er wel op, dat de weergave in het menu “Servomonitor”, bladzijde 92, alleen slaat op de “stuurkanalen” volgens de ontvangerbezetting en dus GEEN rekening houdt met het verwisselen van de uitgangen. Programmering Tip met een vinger of de meegeleverde stift op het waardenveld in de regel van de te wijzigen kanaal/uitgangcombinatie, bijvoorbeeld:
aantippen
Stel nu met de + of – toets rechts buiten de gewenste waarde in. Bij de andere zenderuitgangen gaat u eventueel op dezelfde manier te werk, bijvoorbeeld:
Aantippen van de toets RES zet een veranderde waarde in een blauw en dus actief veld terug naar de standaardwaarde. Eventuele latere wijzigingen, zoals instellingen van de servo-weg, Dual Rate/Expo, mixers etc. moeten echter altijd volgens de oorspronkelijke ontvangerbezetting worden gedaan! Na het afsluiten van uw instellingen keert u door aantippen van de toets TERUG links boven op het display weer terug naar de menukeuze:
Voorbeeld: In het helikopterprogramma van de zenders mz-18 HoTT en mz-24 HoTT zijn de uitgangen voor een pitchservo en de gasservo ten opzichte bepaalde oudere GRAUPNER/JR-zenders verwisseld: de gasservo zit nu op de
Basismenu - zenderuitgang
98
zenderuitgang “6” en de pitchservo op uitgang “1”. Misschien wilt u echter de oorspronkelijke configuratie houden. In dit geval verwisselt u de kanalen 1 en 6 met elkaar, zodat zich – zoals hierboven afgebeeld – (stuur-)kanaal 6 aan uitgang 1 zit en omgekeerd. Aanwijzing: Met de als “Channel Mapping” aangeduide kanaal-toewijzingsfunctie van de ontvanger van het in de zenders mz18 HoTT en mz-24 HoTT geïntegreerde “Telemetrie”-menu kunnen de maximaal 9 resp. 12 stuurkanalen van deze zenders ook over meerder ontvangers worden verdeeld of meerdere ontvangeruitgangen van dezelfde stuurfunctie worden voorzien, bijvoorbeeld om elke rolroerhelft met twee in plaats van één servo aan te kunnen sturen enz. Vanwege de overzichtelijkheid adviseren wij echter dringend, om maar van één van de beide opties gebruik te maken.
gemeenschappelijke functiemenu’s ►
Basismenu - zenderuitgang
99
Wat is een mixer? Principes van een mixfunctie Bij veel modellen is vaak een mix van verschillende aansturingen in het model wenselijk, bv. een koppeling tussen rol- en richtingroer of een koppeling van twee servo’s, wanneer 2 roeren van aparte servo’s moeten worden aangestuurd. In al deze gevallen wordt de signaalstroom aan de “uitgang” van het stuurelement “afgetakt”- d.w.z. op een punt, waarbij de verschillende opties van het stuurelement ook al het signaal beïnvloeden, zoals bv. “Dual Rate/Expo”, “Toewijzing stuurelement”, “Kanaal 1 curve” enz.-, om dit signaal dan op een bepaalde manier op de “ingang” van een ander stuurkanaal en daarmee tenslotte op een ontvangeruitgang effect te laten hebben. Voorbeeld: V-staartmixer hoogteroerstuurknuppel hoogte stuurfunctie-ingangen richtingroerstuurknuppel
V-staart-mixer richting
richting
hoogte
richting / hoogte links
stuurkanalen (ontvangeruitgangen) richting
hoogte
richting / hoogte rechts
De software van de zenders mz-18 HoTT en mz-24 HoTT bevat al een groot aantal voorgeprogrammeerde koppelfuncties, waarbij twee (of meer) stuurkanalen met elkaar gemixt worden. Zo kan de juist als voorbeeld genoemde mixer al in het kader van de basisinstelling van een model, vanaf bladzijde 47, in de vorm van “Vstaart” softwarematig geactiveerd worden. Daarnaast biedt de software in elke geheugenplaats van het vliegtuig- en heliprogramma telkens vijf vrij programmeerbare lineaire mixers en drie curvenmixers per eventueel geactiveerde vliegfase. Lees meer hierover in de algemene opmerkingen bij de “vrije mixers” op de rechter bladzijde.
Wat is een mixer?
100
Algemene opmerkingen bij de vrij programmeerbare mixers In het verloop van het handboek worden er een groot aantal kant-en-klaar geprogrammeerde koppelfuncties beschreven. De eigenlijke betekenis van mixers en de functie ervan werd op de bladzijde links al uit de doeken gedaan. Hieronder volgt algemenere informatie over de zogenaamde “vrije mixers”: De zenders mz-18 HoTT en mz-24 HoTT bieden naast de al eerder besproken voorgeprogrammeerde mixerfuncties in elk van de 30 modelgeheugenplaatsen per eventueel geprogrammeerde vliegfase vijf vrij programmeerbare lineaire en drie curvenmixers, waarbij u de ingang en uitgang alsmede het mixpercentage naar eigen goeddunken kunt definiëren. Deze maximaal 48 mixers per modelgeheugen zijn zeker voldoende, in ieder geval wanneer u de mogelijkheden van de voorgeprogrammeerde koppelfuncties toepast. Bij de “vrije mixers” wordt als ingangssignaal het aan een willekeurige stuurfunctie (1 … 9 resp. 1 … 12) aanliggende of bij een zogenaamd “schakelkanaal”, zie verder hieronder, het signaal van een willekeurige schakelaar gebruikt. Het op het stuurkanaal liggende en aan de mixeringang toegevoerde signaal wordt door het desbetreffende stuurelement en door de bijbehorende karakteristiek van dit stuurelement, zoals deze bv. in de menu’s “Dual Rate / Expo”, “Kanaal 1 curve” en “Toewijzing stuurelement” zijn vastgelegd, beïnvloed. De mixeruitgang heeft effect op een vrij te kiezen stuurkanaal ( 1 tot –afhankelijk van het type ontvanger – max. 12) die, voordat hij het signaal naar de servo verstuurt, alleen nog door de functies servo-omkeer, -midden, -weg, -begrenzing en eventueel door de optie “Zenderuitgang” kan worden beïnvloed. Een stuurfunctie, bladzijde 38, mag tegelijkertijd voor willekeurig veel mixer-ingangen worden gebruikt, wanneer bv. mixers parallel geschakeld moeten worden. Omgekeerd mogen ook willekeurig veel mixer-uitgangen op één en hetzelfde stuurkanaal, bladzijde 38, effect hebben. Met name in het laatste geval moet u er op letten, dat de desbetreffende servo ook dan niet mechanisch vastloopt, wanneer meerdere mixersignalen bij elkaar worden opgeteld. Eventueel moet u voor de veiligheid in het menu “WEG/LIM”, bladzijde 68, een passende begrenzing van de weg instellen. Softwarematig is een “vrije mixer” eerst altijd “geblokkeerd”, en moet dus eventueel in het kader van de programmering van een mixer expliciet ingeschakeld worden. Naar keuze kan aan de mixer echter ook een AAN/UIT-schakelaar worden toegewezen. Let u echter vanwege het grote aantal schakelbare functies op een (ongewenste) dubbele bezetting van een schakelaar. De beide wezenlijke parameters van de mixers zijn … • … het mixpercentage, dat bepaalt, in welke mate het ingangssignaal op het aan de uitgang van de mixer aangesloten stuurkanaal effect heeft. Bij de lineaire mixers kan het mixpercentage symmetrisch of asymmetrisch worden ingesteld en bij de curvenmixers ook nog via maximaal 7 punten naar eigen inzicht worden geconfigureerd, om ook extreme niet-lineaire curven te kunnen realiseren. • … het neutraalpunt van een lineaire mixer, dat ook wordt aangeduid met “Offset”. De Offset is dat punt op de stuuruitslag van een stuurelement (stuurknuppel, proportionele stuurelement of schakelaar) waarbij de mixer het aan zijn uitgang aangesloten stuurkanaal net niet beïnvloedt. Normaal gesproken is dit de middenpositie van het stuurelement. De Offset kan naar een willekeurige plaats van de stuuruitslag worden verschoven. Omdat de curvenmixers helemaal vrij kunnen worden ingesteld, is een standaard-instelling van een mixer-neutraalpunt alleen bij de 5 lineaire mixers zinvol en mogelijk.
Algemene opmerkingen bij de vrij programmeerbare mixers
101
Vrije mixers Vrij programmeerbare lineaire mixers Tip eventueel met een vinger of de meegeleverde stift op het met “F” aangeduide “tandwiel’-symbool:
aantippen
Het display wisselt naar de weergave van het “blauwe” functiemenu. Tip hier met een vinger of de meegeleverde stift op het menupunt “VR.MIX”:
aantippen
Onafhankelijk van het gekozen modeltype kunt u in elk van de 30 modelgeheugenplaatsen per eventueel ingerichte vliegfase over zes lineaire en drie 7-punts-curvenmixers beschikken. Vliegfasen-afhankelijke instelling van vrije mixers Wanneer u in het menu “FASE”, bladzijde 134, vliegfasen heeft aangemaakt en van een passende naam heeft voorzien, verschijnt deze op het display rechts boven in groene letters, bv. <
>. Bedien dus eventueel de desbetreffende schakelaar, om tussen de vliegfasen om te schakelen: TERUG 1. 2. 3.
act BLK BLK BLK
Graubele normaal van naar set GEEN >> GEEN GEEN >> GEEN GEEN >> GEEN
Sv SW
Mixer activeren resp. deactiveren Om een mixer te activeren resp. te deactiveren tipt u in de kolom “ACT” op het waardenveld van de mixer die geactiveerd resp. gedeactiveerd moet worden, bijvoorbeeld: aantippen
Mixer inrichten Schakel eventueel om naar de gewenste vliegfase. tip met een vinger of de meegeleverde stift in de regel van de mixer die ingericht moet worden op één van de toetsen in de kolommen “VAN” en “NAAR”, bijvoorbeeld: aantippen Daarop wordt op het display de keuzepagina “VAN >> NAAR” van de geselecteerde mixer zichtbaar:
•
“VAN” Tip in dit display op de linker van de beide bovenste rode toetsen:
aantippen De kleur van de toets wisselt van rood naar blauw:
Aanwijzing: Afwijkend van de in dit onderdeel afgebeelde displays van de 12-kanaals zender mz-24 HoTT worden op het display van de 9-kanaals zender mz-18 HoTT alleen de kanalen 1 … 9 weergegeven.
Functiemenu – vrije mixers
102
Kies nu één van de stuurfuncties 1 … 9 resp. 1 … 12 uit, zie “Begripsdefinities” op bladzijde 38, door deze met een vinger of de meegeleverde stift aan te tippen, bijvoorbeeld:
aantippen
Door het aantippen van het gewenste kanaal wordt deze in het blauwe en dus actieve waardenveld overgenomen:
Aantippen van de toets CLR zet een gewijzigde waarde in het blauwe en dus actieve veld terug naar GEEN. Aanwijzing: Vergeet niet om aan elk van de eventueel geselecteerde stuurfuncties 5 … max. 12 bij een vliegtuigmodel resp. 5, 7 … max. 12 bij een helikoptermodel in het menu “Toewijzing stuurelement” ook een stuurelement toe te wijzen! • “NAAR” In het invoerveld van deze kolom legt u het doel van de mixer, d.w.z. de mixer-uitgang, op één van de stuurkanalen vast door met een vinger of de meegeleverde stift op de rechter van de beide bovenste rode toetsen te tippen:
aantippen
De kleur van de toets wisselt van rood naar blauw:
Kies nu één van de stuurkanalen 1 … 9 resp. 1 … 12 als doel uit, zie “Begripsdefinities” op bladzijde 38, door deze met een vinger of de meegeleverde stift aan te tippen, bijvoorbeeld:
aantippen
Aanwijzingen: • De aangetipte stuurfunctie wordt direct overgenomen naar het blauwe veld. • Mixers, waarbij de mixeringang gelijk gezet werd aan de mixeruitgang, bv. “K1 >> K1” maken het in combinatie met de optie om een vrije mixer naar behoefte aan- en uit te zetten, mogelijk om heel speciale effecten te creëren. Aantippen van de toets CLR zet een gewijzigde waarde in een blauw en dus actief veld terug naar GEEN. Door middel van het aantippen van de toets TERUG links boven op het display …
aantippen
… verlaat u het menu weer in de richting van de “mixerkeuze”:
Mixer activeren resp. deactiveren Om een mixer, die zoals hierboven beschreven werd al ingericht is, te activeren resp. te deactiveren tipt u in de kolom “ACT” op het waardenveld van de te activeren resp. te deactiveren mixer, bijvoorbeeld:
Functiemenu – vrije mixers
103
Mixer wissen Om een al gedefinieerde mixer weer te wissen tipt u met een vinger of de meegeleverde stift óf op de “VAN”’- óf op de “NAAR”-toets van de te wissen mixer, bijvoorbeeld:
aantippen
Het display voor de kanaalkeuze gaat open:
Tip ook hier met een vinger of de meegeleverde stift óf op de “VAN”’- óf op de “NAAR”-toets van de te wissen mixer. In dit voorbeeld bv. op K8 rechts van de beide haakjes:
aantippen
De kleur van de toets wisselt van rood naar blauw: Aantippen van de toets CLR zet zowel het blauwe en dus actieve als ook het rode veld van dezelfde regel terug naar GEEN.
aantippen
Door middel van het aantippen van de toets TERUG links boven op het display verlaat u het menu weer in de richting van de “mixerkeuze”.
Instellen van de lineaire mixers 1 … 5 Voor het instellen van één van de lineaire mixers 1 … 5 tipt u in de regel van de in te stellen mixer met een vinger of de meegeleverde stift in de kolom “SET”, bijvoorbeeld:
aantippen
Op het display wordt de instel-pagina van de geselecteerde mixer zichtbaar:
Functiemenu – vrije mixers
104
TERUG K1 >> K3
Graubele
normaal
Sv
ACT A
St/S B X Y
+ RES -
AAN 000% OFFSET OFFSET
AAN 000% 000% 000%
De verticale – groene – lijn stelt de momentele positie van het stuurelement aan ingang 1 voor. De horizontale, in de linker helft rode en in de rechter blauwe lijn geeft het mixpercentage aan, dat op het moment over de hele weg van het stuurelement constant de waarde nul heeft; daardoor zal het hoogteroer het bedienen van het K1-stuurelement nog niet volgen. Vervolgens moet u de … Mixpercentages … boven en onder het mixer-neutraalpunt – uitgaand van de actuele positie daarvan – definiëren. Om bijvoorbeeld de mixerwaarde onder het neutraalpunt in te stellen tipt u met een vinger of de meegeleverde stift op het waardenveld rechts naast “A”:
aantippen
De kleur van het veld wisselt van rood naar blauw: Stel nu met de + resp. – toets rechts buiten de gewenste waarde in. Het instelbereik bedraagt ± 125 %. Met de waarde boven het neutraalpunt gaat u op dezelfde manier te werk. Er kunnen symmetrische en asymmetrische waarden worden ingesteld, bijvoorbeeld:
Aantippen van de toets RES zet een veranderde waarde in een blauw en dus actief veld terug naar de standaardwaarde. Offset (mixer-neutraalpunt) Standaard bevindt het mixer-neutraalpunt ( “Offset”), dus dat punt langs de stuurweg, waarbij de mixer het aan zijn uitgang aangesloten stuurkanaal NIET beïnvloedt, zich precies in het midden van de stuuruitslag. •
Offset X Een in het waardenveld van de regel “Offset X” ingevulde waarde verschillend van “000%” heeft een horizontale verschuiving van het neutraalpunt met maximaal ±100% tot gevolg. Om het Offsetpunt bijvoorbeeld met 30% naar rechts te kunnen verschuiven tipt u met een vinger of de meegeleverde stift op het waardenveld rechts naast “OFFSET X”:
aantippen
De kleur van het veld wisselt van rood naar blauw:
Verschuif nu met de + toets het Offsetpunt met de hierboven als voorbeeld genoemde 30% naar rechts:
Aantippen van de toets RES zet een veranderde waarde in een blauw en dus actief veld terug naar de standaardwaarde.
Functiemenu – vrije mixers
105
•
Offset Y Een in het waardenveld van de regel “Offset Y” ingestelde waarde verschillend van “000%” heeft daarentegen een verticale verschuiving van de lijn van de mixer met maximaal ±100% ten gevolg. Om de lijn bijvoorbeeld met 50% naar beneden te kunnen verschuiven tipt u met een vinger of de meegeleverde stift op het waardenveld rechts naast “OFFSET Y”:
aantippen
De kleur van het veld wisselt van rood naar blauw:
Verschuif nu de mixer-lijn met de – toets met de hierboven als voorbeeld genoemde 50% naar beneden:
Aantippen van de toets RES zet een veranderde waarde in een blauw en dus actief veld terug naar de standaardwaarde. Belangrijke aanwijzing: De hier afgebeelde curve is alleen ter demonstratie bedoeld en stelt in geen geval een echte mixercurve voor. Mixerschakelaar Zodra een mixer, zoals beschreven in het onderdeel “Mixer activeren resp. deactiveren” op bladzijde 103, geactiveerd is, zijn de waardenvelden rechts naast “ACT” en “St/S” ook AAN. Daardoor is de desbetreffende mixer niet alleen geactiveerd, maar in de actuele vliegfase ook permanent “AAN”-gezet, zie afbeelding hierboven. Elke mixer kan echter naar keuze ook onafhankelijk van andere factoren in- en uitgeschakeld worden, doordat aan deze mixer een “eigen” schakelaar toegewezen wordt. Tip hiervoor met een vinger of de meegeleverde stift op het waardenveld rechts naast “St/S” …
aantippen
… en wijs hieraan, zoals beschreven in het onderdeel “Toewijzing van stuurelementen, schakelaars en stuurelement-schakelaars” op bladzijde 40, een schakelaar of een stuurelement-schakelaar toe:
KIEZEN N CLR
Na het afsluiten van uw instellingen keert u door middel van het aantippen van de toets TERUG links boven op het display terug naar de mixer-keuze.
Instellen van de curven-mixers 6 … 8 Deze drie curvenmixers maken het mogelijk, om extreem niet-lineaire mixercurven door maximaal vijf vrij te plaatsen punten tussen de eindpunten “L” (low = -100% stuuruitslag) en “H” (high = + 100% stuuruitslag) langs de stuuruitslag te definiëren. Programmering in details De stuurcurve kan door middel van maximaal 7 punten, de zogenaamde “steunpunten”, langs de hele stuurknuppeluitslag vliegfasenafhankelijk worden vastgelegd. In de softwarematige basis-instelling zijn 2 steunpunten al gedefinieerd, en wel de beide eindpunten “L” en “H”.
Functiemenu – leraar/leerling
106
De hieronder getoonde voorbeelden dienen slechts als demonstratie en stellen geen echte mixercurven voor.
Zetten van steunpunten Met het stuurelement van de mixer-ingang, hier bijvoorbeeld de met de zijdelingse proportionele draaischuif SL1 bediende stuurfunctie 8, wordt in de grafiek een groene – standaard niet zichtbare – verticale lijn tussen de beide eindpunten verschoven. Om deze lijn zichtbaar te maken tipt u met een vinger of de meegeleverde stift op de toets ST.UIT links onder: TERUG K8
Graubele
Sv
>> K10 ACT AAN St/S AAN IN -100% + UIT -100% PUNT L 000% ST.UIT X-AS Y-AS ENT
In aansluiting op het omschakelen van dit waardenveld naar ST.AAN wordt de groene verticale lijn, die de momentele positie van het stuurelement voorstelt, zichtbaar gemaakt en de positie van het stuurelement ook numeriek in de regel “IN(gang)” weergegeven. In het volgende voorbeeld bevindt zich het stuurelement aan ingang 8 bij -45% stuurweg. Het uitgangssignaal bedraagt echter nog steeds 0%, omdat er nog geen waarde werd ingevuld. Het snijpunt van deze lijn met de desbetreffende curve is als “UIT(gang)” aangeduid en kan aan de steunpunten tussen –125% en +125% gevariëerd worden, zie verder hieronder. Dit stuursignaal heeft alleen effect op de mixeruitgang. Tussen de beide eindpunten “L”en “H” kunnen tot max. vijf extra steunpunten worden gezet, waarbij de minimale afstand tussen twee navolgende steunpunten niet kleiner dan ca. 25% dient te zijn. Zodra u nu de toets ENT rechts onder met een vinger of de meegeleverde stift aantipt, …
… wordt op het snijpunt van de beide lijnen een rode punt gezet. Parallel daaraan wordt de “?” door een puntnummer vervangen en het waardenveld rechts daarnaast geeft de actuele UITgangswaarde weer:
Het zojuist gezette punt kunt u – zoals hieronder beschreven wordt – met de functie X-as over een bereik van ±90 % horizontaal en met de functie Y-as over een bereik van ±125 % verticaal verschuiven. Aanwijzing: Zou het desbetreffende stuurelement niet exact op het steunpunt zijn ingesteld, dan moet u er op letten dat de procenten van de regels “ingang” en “uitgang” altijd betrekking hebben op de momentele positie van het stuurelement. Op dezelfde manier gaat u eventueel met de andere steunpunten te werk, waarbij de volgorde waarin de maximaal vijf punten tussen de uitersten “L” en “H’’ aangemaakt worden niet van belang is, omdat de steunpunten na het zetten (of wissen) van een steunpunt automatisch van links naar rechts telkens opnieuw doorgenummerd worden. Wissen van een steunpunt Om één van de gemaakte steunpunten 1 tot max. 5 weer te wissen, moet de verticale lijn met het bijbehorende stuurelement in de buurt van het te wissen steunpunt worden gebracht. Zodra het nummer van dit steunpunt en de bijbehorende waarde worden in de regel “Punt” getoond worden en het punt rood is, zie afbeelding hieronder, kunt u deze door aantippen van de toets ENT wissen, bv.:
Functiemenu – vrije mixers
107
Wijzigen van steunpunt-waarden • Toets X-AS (X-as) Door aantippen van de aan de onderrand van het display geplaatste toets met een vinger of de meegeleverde stift activeert u deze functie: Aansluitend kunt u een actief, d.w.z. rood afgebeeld punt met de + toets naar eigen inzicht naar rechts en met de – toets op dezelfde manier naar links verschuiven. Bijvoorbeeld om het bij -45 % gezette punt 1 en het bij +45 % gezette punt 2 lek precies tussen de desbetreffende eindpositie en de middelste positie te zetten:
Aanwijzingen: • Wanneer u het – rode – punt horizontaal weg van de actuele positie van het stuurelement verschuift, wordt het punt na korte tijd weer groen afgebeeld en verschijnt er in de regel punt een “?”. Dit vraagteken betreft echter niet het verschoven punt, maar geeft aan dat op de actuele positie van het stuurelement een nieuw punt gezet kan worden. • Let er op, dat de percentages in de regels “in(gang)” en “uit(gang)” altijd op de momentele positie van de stuurknuppel slaan, en niet op de positie van het punt. •
Toets Y-AS
(Y-as)
Door aantippen van de aan de onderrand van het display geplaatste toets met een vinger of de meegeleverde stift activeert u deze functie: Aansluitend kunt u een actief, d.w.z. rood afgebeeld punt met de + toets naar eigen inzicht naar boven en met de – toets naar beneden verschuiven, bijvoorbeeld:
Aantippen van de toets Y-AS deactiveert deze functie weer. Aanwijzing: Let u er op, dat de percentages in de regels “in(gang)” en “uit(gang)” altijd op de momentele positie van de stuurknuppel slaan, en niet op de positie van het punt. Na het afsluiten van uw instellingen keert u door aantippen van de toets TERUG links boven op het display weer terug naar de mixer-keuze en eventueel verder terug naar de menukeuze:
Functiemenu – vrije mixers
108
Leraar/leerling Verbinding van twee zenders met DSC-kabel Tip eventueel met een vinger of de meegeleverde stift op het met “F” aangeduide “tandwiel’-symbool: aantippen Het display wisselt naar de weergave van het “blauwe” functiemenu. Tip hier met een vinger of de meegeleverde stift op het menupunt “L/L”: aantippen De zenders mz-18 HoTT en mz-24 HoTT zijn standaard voorzien van een DSC-aansluiting op de achterkant van de zender. Deze is niet alleen geschikt - zoals beschreven op bladzijde 24 – voor het aansluiten van vliegsimulatoren, maar ook voor de integratie van de zender in een kabelgebonden leraar-/leerlingsysteem. Om de hiervoor benodigde instellingen te kunnen doen, opent u het menupunt “L/L” door dit met een vinger of de meegeleverde stift aan te tippen: TERUG K1 K2 K3 K4 K5 K6
Lera. Lera. Lera. Lera. Lera. Lera.
Graubele K7 K8 K9 K10 K11 K12
Lera. Lera. Lera. Lera. Lera. Lera.
Sv St/S GEEN BIND UIT TYPE HF
Aanwijzingen: • Afwijkend van de in dit onderdeel afgebeelde displays van de 12-kanaals zender mz-24 HoTT worden op het display van de 9-kanaals zender mz-18 HoTT alleen de kanalen 1 … 9 weergegeven. • De bovenstaande afbeelding geeft de uitgangstoestand van dit menu weer: er zijn nog geen stuurelementen van de leerling vrijgegeven en er is ook nog geen schakelaar toegewezen. Instelling van de leraar-zender Tot maximaal negen (mz-18 HoTT) resp. 12 (mz-24 HoTT) functie-ingangen, zie “Begripsdefinities” op bladzijde 38, van een leraar-zender mz-18 HoTT resp. maximaal twaalf functie-ingangen van een leraar-zender mz-24 HoTT kunnen apart of in een willekeurige combinatie aan de leerling-zender worden overgegeven. De met LERA. aangeduide waardenvelden resp. toetsen geven daarom die functie-ingangen weer, waarmee de stuurfuncties 1 … 4 (kruisknuppelfuncties bij vliegtuig- en helimodel) normaal gesproken bezet zijn en de vrij toewijsbare ingangen 5 … max. 12 van het menu “Toewijzing stuurelement”. Aanwijzing: Welke individuele stuurelementen aan de eventueel aan de leerling over te geven functie-ingangen toegewezen zijn, is in principe niet van betekenis. De toewijzing van stuurelementen in het menu “Toewijzing stuurelement” is echter alleen mogelijk bij een uitgeschakelde leraar-leerling-verbinding. Kies door aantippen met een vinger of de meegeleverde stift de aan de leerling over te geven stuurelementen 1 tot max. 12 uit, bijvoorbeeld: TERUG K1 Leerl. K2 Leerl.
Graubele K7 K8
Lera. Lera.
Sv St/S GEEN
Bij de toewijzing van de stuurfuncties moet de gebruikelijke volgorde worden aangehouden: kanaal 1 2 3 4
functie motor/rem resp. pitch rolroer resp. rollen hoogteroer resp. nicken richtingroer resp. hekrotor
Om het overgeven van functies te kunnen uitvoeren moet u nog in het waardenveld onder “St/S” rechts op het display een leraar-leerling-schakelaar toewijzen, zoals beschreven op bladzijde 40 in het onderdeel “Toewijzing van schakelaars, stuurelementen en stuurelement-schakelaars”. Neem hiervoor bij voorkeur een momentschakelaar, om de besturing op elk moment naar de leraarzender terug te kunnen nemen, bv. S8:
Functiemenu – leraar/leerling
109
TERUG K1 Leerl. K2 Leerl.
Graubele K7 K8
Lera. Lera.
Sv St/S SW 8
Tenslotte verandert u nog de waarde onder “TYPE” in de onderste regel rechts in DSC LR (DSC-leraar), om de DSC-aansluiting om te zetten naar “signaal-ingang”:
K6
Lera.
K12
Lera.
DSC LR
Het door de leerling te sturen model moet compleet, d.w.z. met al zijn functies inclusief de trimming en eventueel bijbehorende mixerfuncties, in een modelgeheugenplaats van de leraar-zender mz-18 HoTT of mz-24 HoTT geprogrammeerd zijn en ook de HoTT-ontvanger van het model moet aan de leraar-zender “gebonden” zijn, omdat deze ook tijdens het leerlingvliegen het model uiteindelijk stuurt; Een leraarzender mz-18 HoTT of mz-24 HoTT kan verbonden worden met iedere geschikte leerlingzender, ook met zender van de “klassieke” 35-/40-MHz-band. Zo kan bijvoorbeeld een leraar-zender mz-24 HoTT ook probleemloos met een leerlingzender MC-24 worden verbonden In zoverre de aansluiting aan de leerlingkant echter NIET via een tweepolige DSC-bus plaatsvindt, maar bijvoorbeeld aan een driepolige leraar-leerling-aansluiting uit het assortiment van Graupner is het een voorwaarde voor een correcte verbinding met een leerlingzender dat, onafhankelijk van de bij de leraarzender gebruikte modulatiesoort, in de leerlingzender ALTIJD de modulatiesoort PPM (10, 16, 18 of 24) is ingesteld. Instelling leerling-zender Het door de leerling te besturen model moet compleet, d.w.z. met alle functies inclusief de trimming en eventuele mixerfuncties zowel in een geheugenplaats van de leraar- als ook van de leerlingzender geprogrammeerd en de HoTT-ontvanger van het desbetreffende model aan de leraarzender “gebonden” zijn. In principe kan echter een HoTT-leerlingzender ook aan een leraarzender van de “klassieke” 35/40 MHz-soort gekoppeld zijn, omdat zich aan de DSC-bus van de zender het voor de leraarzender benodigde PPM-signaal aanwezig is. Als leerling-zender kan in principe ook bijna elke andere zender uit het voormalige en huidige Graupnerprogramma met minstens 4 stuurfuncties gebruikt worden. De leerling-zender moet eventueel worden voorzien van de desbetreffende aansluitmodule voor leerling-zenders. Deze moet volgens de bijgevoegde handleiding op de zenderprint worden aangesloten. Informatie wat betreft de benodigde leerling-module vindt u in de Graupnerhoofdcatalogus FS en op Internet onder www.graupner.de. De verbinding naar de leraarzender vindt plaats via de bijbehorende kabel, zie volgende dubbele bladzijde. Meer informatie hierover vindt u in de hoofdcatalogus FS en op internet onder www.graupner.de. De stuurfuncties van de leerlingzender MOETEN zonder tussenschakeling van welke mixers dan ook direct op de stuurkanalen, d.w.z. de ontvangeruitgangen, effect hebben! Bij zenders van de “mc”, “mx” of “mz“-serie kunt u het beste een vrij modelgeheugen van het benodigde modeltype ( “vleugel” of “heli”) activeren, van de modelnaam “Leerling” voorzien en de stuurtoewijzing (mode 1 … 4) en “gas resp. pitch min naar voren/achteren” aanpassen aan de gewoonten van de leerling. Alle andere instellingen worden in de basis-instelling gelaten! Alle andere instellingen alsmede mix- en koppelfuncties vinden uitsluitend in de leraar-zender plaats en worden ook vanuit deze naar het model overgedragen. Bij zenders van de serie “mz” moet ook nog in de onderste regel van het van het ondermenu “L/L” het waardenveld onder “TYPE” door aantippen met een vinger of de meegeleverde stift worden aangepast naar DSC LG (“DSC-leerling), om de DSC-aansluiting op de achterkant van de zender om te zetten naar “signaal-uitgang”.
K6
Lera.
K12
Lera.
DSC LG
Bij een leerlingzender MX-20 HoTT, MC-16 HoTT, MC-20 HoTT of MC-32 HoTT moet bovendien eventueel in de regel “DSC-uitgang” van het menu “Basisinstelling model” de modulatiesoort aan de nummers van de over te geven stuurkanalen worden aangepast. Bijvoorbeeld zijn in het signaalpakket van de modulatiesoort “PPM10” alleen de stuurkanalen 1 … 5 aanwezig, maar niet het kanaal 6 en hoger. Wanneer dit kanaal ook door de leerling gebruikt moet worden dient u een modulatiesoort te kiezen die ook dit kanaal bevat! Wanneer bij één van de vier hierboven genoemde zenders het leerling-gebruik niet met een nieuw aangemaakt modelgeheugen gestart worden maar met een al bestaand modelgeheugen, dan moet u er in ieder geval op letten dat in de regel “Module” van het menu “Basisinstelling model” “HoTT” is ingesteld. Anders is het mogelijk dat het aan de DSC-aansluiting aanwezige PPM-signaal geïnverteerd is. Bij – oudere - zenders van het type “D” en “FM” moet ook nog de servo-draairichting worden gecheckt en eventueel worden aangepast door
Functiemenu – leraar/leerling
110
het omsteken van de desbetreffende kabels. Alle mixers moeten ook worden uitgeschakeld resp. op “nul” worden gezet. In zoverre u naast de functies van de beide kruisknuppels (1 … 4) nog meer stuurfuncties aan de leerlingzender wilt overgeven, moeten in het menu “Instelling stuurelement” van de leerling-zender aan die ingangen, die overeenkomen met de vrijgegeven functie-ingangen 5 … max. 12 van de leraarzender, tenslotte nog bedieningselementen worden toegewezen. Belangrijk: • Wanneer u aan de leerlingkant vergeten zou om een stuurelement toe te wijzen, dan blijft bij het overgeven van de stuurfunctie de desbetreffende servo(‘s) in de middenpositie staan. • Volledig afhankelijk van de soort HF-verbinding tussen de leraarzender en het model moet de leerlingzender altijd in de “normale” PPM-modus staan. Leraar-leerling-gebruik Beide zenders worden via de passende kabel, zie overzicht op de volgende bladzijde, met elkaar verbonden: 2polige stekker met de (eventueel op de kabel aanwezige)aanduiding “M” (Master) in de bus van de leraarzender resp. stekker met het eventueel –afhankelijk van de kabel - aanwezige opschrift “S” (Student) in de bijbehorende bus van de leerlingzender steken. Belangrijke aanwijzingen: • Test in ieder geval VÓÓR de start van een leraar-/leerling-sessie bij het startklare model of alle functies op een juiste manier overgegeven kunnen worden. • Steek in geen geval één van de met “S” of “M” gekenmerkte uiteinden van de door u gebruikte leraar/leerlingkabel met 3-polige cinch-stekker in een bus van het DSC-systeem. Het is daarvoor niet geschikt. De DSC-bus is uitsluitend geschikt voor kabels met 2-polige cinch-stekkers. Leraar-leerling-kabels 4179.1 Voor het leraar-/leerling-gebruik tussen twee willekeurige, van een DSC-bus voorziene Graupnerzenders – herkenbaar aan de tweepolige cinch-stekker aan beide einden. 3290.7 Leraar-/leerlingkabel voor het verbinden van een leraar-zender met DSC-bus (bv. MX-12 tot MC-32 HoTT) of ook een van de optionele DSC-module Best.-Nr. 3290.24 voorziene zender met een Graupnerleerling-zender met leerling-bus van het opto-electronische systeem – herkenbaar aan de aanduiding “S” aan de kant van de driepolige cinch-stekker. 3290.8 Leraar-/leerling-kabel voor het verbinden van een leerling-zender met DSC-bus (bv. MX-12 tot MC-32 HoTT) of ook een van de optionele DSC-module Best.-Nr. 3290.24 voorziene zender met een Graupner leraar-zender met leraar-bus van het opto-electronische systeem – herkenbaar aan de aanduiding “M” aan de kant van de driepolige cinch-stekker. Meer informatie over de in dit gedeelte genoemde kabels en modulen voor de leraar- resp. leerling-zenders vindt u in de desbetreffende handleidingen, in de Graupner hoofdcatalogus FS en op internet onder www.graupner.de.
Functiemenu – leraar/leerling
111
Verbindingsschema
leerlingzender mz-18 HoTT en mz-24 HoTT
leraar-/leerling-kabel Best.-Nr. 4179.1
leraar-/leerling-kabel Best.-Nr. 3290.8
leraar-zender met DSC-bus
leraar-zender met leraarmodule Best.-Nr. 3290.2, 3290.19, 3290.22
mc-16 HoTT mc-20 HoTT mc-32 HoTT mx-12 HoTT mx-16 HoTT mx-20 HoTT mz-10 HoTT mz-12 HoTT mz-18 HoTT mz-24 HoTT
mc-19 (s, iFS+HoTT) tot mc-24, mx-22(iFS), mx-24s
Aanwijzing: De op deze pagina weergegeven verbindingsschema’s geven mogelijke zenders resp. zendercombinaties weer ten tijde van de uitgave van deze handleiding.
leraar-zender mz-18 HoTT en mz-24 HoTT
leraar-/leerling-kabel Best.-Nr. 4179.1
leraar-/leerling-kabel Best.-Nr. 3290.7
leerling-zender met DSC-bus
leerling-zender met leerlingmodule Best.-Nr. 3290.3, 3290.10, 3290.33
mc-16 HoTT mc-20 HoTT mc-32 HoTT mx-12 HoTT mx-16 HoTT mx-20 HoTT mz-10 HoTT mz-12 HoTT mz-18 HoTT mz-24 HoTT
Functiemenu – leraar/leerling
D 14, FM 414, FM 4014, FM 6014 mc-10 … mc-24, mx-22(iFS), mx-24s
112
Draadloos HoTT-systeem Het leraar-leerling-systeem van de zenders mz-18 HoTT en mz-24 HoTT kan ook draadloos worden gebruikt. Daarvoor wordt, zoals hieronder beschreven, de leraar-zender met een leerling-zender “verbonden”. Deze configuratie is mogelijk tussen zenders, die in het menu “Leraar/leerling” over de optie “BIND:” beschikken, zie ook afbeeldingen in dit onderdeel. Voorbereiden van de zenders Leraarzender Het trainermodel moet compleet, d.w.z. met alle functies inclusief de trimming en eventuele mixerfuncties in een geheugenplaats van de HoTT-leraar-zender geprogrammeerd zijn. Het als lesvliegtuig bedoelde model moet dus zonder beperkingen door de leraar-zender bestuurbaar zijn. Ten tijde van het opstellen van dit handboek moet het trainermodel aan de leerling-zender worden gebonden. Een uitvoerige beschrijving van de bind-procedure vindt u op bladzijde 76. Leerling-zender Bij Graupner-HoTT-zenders van de “mc”, “mx“ of “mz”-serie kunt u het beste een vrij modelgeheugen van het benodigde modeltype ( “vleugel” of “heli”) activeren, van de modelnaam “leerling” voorzien en de stuurtoewijzing (mode 1 … 4) en “gas resp. pitch min naar voren/achteren” aanpassen aan de gewoonten van de leerling. Alle andere instellingen en alle mix- en koppelfuncties vinden uitsluitend in de leraar-zender plaats en worden ook vanuit deze naar het model overgedragen. Bij de toewijzing van de stuurfuncties moet de gebruikelijke volgorde worden aangehouden: kanaal functie 1 motor/rem resp. pitch 2 rolroer resp. rollen 3 hoogteroer resp. nicken 4 richtingroer resp. hekrotor In zoverre u naast de functies van de beide kruisknuppels (1 … 4) nog meer stuurfuncties aan de leerling-zender wilt overgeven, moeten in het menu “Toewijzing stuurelement” van de leerling-zender aan die ingangen, die overeenkomen met de in het menu “Leraar/leerling” vrij gegeven functie- resp. stuurelement-ingangen 5 … max.12 van de leraar-zender, tenslotte nog bedieningselementen worden toegewezen. Belangrijk: Wanneer u aan de leerling-kant vergeten zou om een stuurelement toe te wijzen blijft bij het overgeven van de stuurfunctie de desbetreffende servo(‘s) in de middenpositie staan. Voorbereiden van leraar- en leerlingzender Schakel, eventueel nadat u het trainermodel aan de leerlingzender heeft gebonden, zie linker kolom, ook de leraar-zender in en open bij beide zenders het display “Leraar/leerling”: TERUG Graubele Sv K1 Lera. K7 Lera. St/S K2 Lera. K8 Lera. GEEN K3 Lera. K9 Lera. BIND K4 Lera. K10 Lera. UIT K5 Lera. K11 Lera. TYPE K6 Lera. K12 Lera. HF Aanwijzing: De bovenstaande afbeelding geeft de begintoestand van dit menu weer. Let er op, dat het waardenveld onder “TYPE” zowel in de leerling- als in de leraar-zender op HF staat. Leraar-zender Tot maximaal negen functie-ingangen, zie “Begripsdefinities” op bladzijde 38, van een leraar-zender mz-18 HoTT resp. maximaal twaalf functie-ingangen van een leraar-zender mz-24 HoTT kunnen apart of in een willekeurige combinatie vanuit de leraarzender aan de leerling-zender worden overgegeven. Aanwijzing: Welke individuele stuurelementen aan de eventueel aan de leerling over te geven functie-ingangen toegewezen zijn, is in principe niet van betekenis. De toewijzing van stuurelementen in het menu “Toewijzing stuurelement” is echter alleen mogelijk bij een uitgeschakelde leraar-leerling-verbinding. Bij de toewijzing van de stuurfuncties moet de gebruikelijke volgorde worden aangehouden: kanaal functie 1 motor/rem resp. pitch 2 rolroer resp. rollen 3 hoogteroer resp. nicken 4 richtingroer resp. hekrotor
Functiemenu – leraar/leerling
113
Kies door aantippen met een vinger of de meegeleverde stift de aan de leerling over te geven stuurelementen 1 tot max. 12 uit, bijvoorbeeld: TERUG K1 Leerl. K2 Leerl.
Graubele K7 K8
Lera. Lera.
Sv St/S GEEN
Om het overgeven van functies te kunnen uitvoeren moet u onder “St/S” rechts op het display nog een leraarleerling-schakelaar toewijzen, zoals beschreven op bladzijde 40 in het onderdeel “Toewijzing van schakelaars, stuurelementen en stuurelement-schakelaars”. Neem hiervoor bij voorkeur een momentschakelaar, om de besturing op elk moment naar de leraarzender terug te kunnen nemen, bv. S8: TERUG K1 Leerl. K2 Leerl.
Graubele K7 K8
Lera. Lera.
Sv St/S SW 8
Binden van de leerling-zender aan de leraar-zender Aanwijzing: Tijdens de bindingprocedure moet de afstand tussen de beide zenders niet al te groot zijn. Eventueel moet de positie van de beide zenders worden veranderd en de bindingprocedure herhaald worden. Start eerst bij de leerling-zender met een aantippen van de middelste toets van de rechter kolom het proces “BINDEN” …
... en direct daarna bij de leraar-zender:
Zodra dit proces is afgesloten verschijnt op beide displays in plaats van “zoeken” “AAN”: TERUG K1 K2 K3 K4
Lera. Lera. Lera. Lera.
Graubele K7 K8 K9 K10
Lera. Lera. Lera. Lera.
Sv St/S GEEN BIND AAN
TERUG K1 K2 K3 K4
Leerl. Leerl. Leerl. Leerl.
Graubele K7 K8 K9 K10
Lera. Lera. Lera. Lera.
Sv St/S SW 8 BIND AAN
U kunt nu bij beide zenders terugkeren naar het basisdisplay en het trainergebruik na een grondige controle van alle functies beginnen. Zou daarentegen maar bij één van de beide of bij geen enkele zender “AAN” zichtbaar zijn en de bindingsprocedure dus mislukt zijn, dan moet u eventueel de positie van de beide zenders veranderen en de hele procedure herhalen. Belangrijke aanwijzing: Controleer in ieder geval VÓÓR het begin van het leraar-/leerling-sessie bij het startklare model of alle functies correct overgegeven kunnen worden. Tijdens de …. trainingsvlucht … kunnen de leraar en de leerling gemakkelijk op enige afstand van elkaar blijven. De zogenaamde roepafstand (max. 50 m) moet echter in geen geval overschreden worden, en er mogen geen andere personen tussen de leraar en de leerling gaan staan, omdat dit de reikwijdte van het terugkoppelingskanaal, dat voor de verbinding van de beide zender wordt gebruikt, kan verkleinen. In deze bedrijfsmodus ziet het basisdisplay van de leraar-zender er bv. als volgt uit …
… en die van de leerling bijvoorbeeld zo:
LEERLING
Zou het tijdens een leraar-/leerling-sessie toch een keer voorkomen dat de verbinding tussen de leraar- en de leerling-zender verloren gaat, dan neemt de leraar-zender automatisch de besturing van het model over.
Functiemenu – telemetrie
115
Telemetrie Instellen en weergeven Via het “Telemetrie”-menu kunnen in realtime zender- en ontvanger-data en gegevens van optioneel aangesloten telemetrie-sensoren, zie aanhangsel, opgeroepen en zichtbaar gemaakt worden. De ontvanger-data worden via het in de HoTT-ontvanger geïntegreerde terugkoppelingskanaal naar de zender overgebracht. Aan de telemetrie-aansluitingen van de van de actuele Firmware voorziene ontvangers GR-12S HoTT (Best.-Nr. 33505), GR-12 HoTT (Best.-Nr. 33506), GR-16 HoTT (Best.-Nr. 33508) en GR-24 HoTT (Best.-Nr. 33512) en GR-32 DUAL (Best.-Nr. 33516) kunnen eventueel via een V- resp. Y-kabel maximaal 4 sensoren worden aangesloten. De mogelijkheid tot update van deze en toekomstige ontvangers door de gebruiker houdt de bijbehorende “Telemetrie”-menu’s altijd op de nieuwste stand en zorgt ervoor, dat toekomstige functies of talen kunnen worden toegepast. Aanwijzing: Na de registratie van uw product onder http://www.graupner.de/de/service/produktregistrierung.aspx wordt u automatisch via E-mail over updates geïnformeerd Belangrijke aanwijzingen: • Deze handleiding bespreekt de functies die beschikbaar waren op het moment van de uitgave. • Zoals al eerder in het gedeelte “Binden van meerdere ontvangers” op bladzijde 76 opgemerkt kunnen er , indien gewenst, meerdere ontvangers per model gebonden worden, waarbij binnen de desbetreffende programma’s van de zenders mz-18 HoTT en mz-24 HoTT de mogelijkheid bestaat om maximaal 2 ontvangers direct te beheren en ook menugestuurd de maximaal 12 stuurkanalen van de zender naar eigen inzicht over deze beide ontvangers te verdelen. Bij een later gebruik is echter alleen de ontvanger, die in de regel “TELEMETRIE ONTVANGER” van het “Telemetrie-menu” geactiveerd werd, in staat om een telemetrie-verbinding met de zender op te bouwen! TERUG Graubele ONTVANGER KEUZE RX1 INSTELEN, WEERGEVEN SENSOR HF STATUS BERICHT Dat betekent ook omgekeerd dat alleen de als laatste gebonden ontvanger via het telemetrie-menu kan worden aangesproken! Eventueel moet dus de volgorde van het binden worden veranderd, voordat er aan een bepaalde ontvanger instellingen doorgevoerd kunnen worden. • Omdat de telemetrie-data tussen zender en ontvanger maar na elk vierde datapakket worden uitgewisseld heeft de dataoverdracht technisch gezien een bepaalde tijd nodig, zodat de reactie op bedieningstoetsen en veranderingen van instellingen iets vertraagd plaatsvindt. Dit is dus geen mankement. • Let er bij het instellen van de radiobesturing altijd op, dat de zenderantenne altijd voldoende ver van de ontvangerantennes verwijderd is! Anders riskeert u een gestoorde verbinding op het terugkoppelingskanaal en daardoor een foutief gedrag. • Let er bij het vliegen met sleepmodellen op, dat de minimale afstand tussen de beide ontvangers minimaal ca. 50 cm bedraagt. Gebruik eventueel een satellietontvanger, anders zijn er storingen via het terugkoppelingskanaal mogelijk. • Programmeringen aan het model of aan sensoren mogen alleen plaatsvinden wanneer het model zich op de grond bevindt. Voer de instellingen alleen door met een uitgeschakelde motor resp. losgemaakte aandrijfaccu! Onbedoelde programmeringen kunnen anders niet worden uitgesloten. Een bv. per ongeluk geactiveerde servotest zou eventueel het model kunnen laten neerstorten en tot schade of letsel kunnen leiden. • Let ook op de veiligheidsaanwijzingen op de bladzijden 4 … 7 van dit handboek en bij de verschillende aparte handleidingen. • Alle instellingen (zoals Fail-Safe, omkeer servo-draairichting, mixer- en curven-instellingen enz.), die u via het menu “Telemetrie” programmeert worden uitsluitend in de ontvanger opgeslagen en eventueel bij het ombouwen van de ontvanger in een ander model daarin meegenomen. Initialiseer uw HoTT-ontvanger daarom voor de veiligheid opnieuw, wanneer u de ontvanger in een ander model wilt plaatsen, zie “Reset” op bladzijde 33. Programmeer daarom de omkeer van servo-draairichtingen, servoweg, mixer- en curven-instellingen bij voorkeur alleen via de zenderspecifieke standaardmenu’s van de desbetreffende zender. In andere gevallen overlappen de instellingen elkaar, wat later bij gebruik in het gunstigste geval tot onoverzichtelijkheid, in het ongunstigste geval tot problemen kan leiden.
Functiemenu – telemetrie
116
•
Met de Channel-Mapping-functie van het in de zenders mz-18 HoTT en mz-24 HoTT geïntegreerde “Telemetrie”-menu kunnen stuurfuncties ook willekeurig over meerdere ontvangers verdeeld worden of ook meerdere ontvangeruitgangen van dezelfde stuurfunctie worden voorzien. Bijvoorbeeld om per rolroerhelft twee servo’s in plaats van maar één enkele te gebruiken enz. Ook hierbij wordt dringend geadviseerd om bij het programmeren altijd uiterst voorzichtig te werk te gaan.
Telemetrie De onder het verzamelbegrip “Telemetrie” samengevatte menu’s kunnen vanuit het “blauwe” functiemenu van de zenders mz-18 en mz-24 HoTT opgeroepen worden. Tip met een vinger of de meegeleverde stift op het menupunt “TELEMET.”: aantippen vanuit het basisdisplay van de zender bereikt u het functiemenu, door met een vinger of de meegeleverde stift op het met “F” aangeduide “tandwiel”-symbool te tippen: aantippen Principes van de bediening De bediening van het “Telemetrie”-menu komt in principe overeen met de overige menu’s van de zenders mz-18 HoTT en mz-24 HoTT. De weinige afwijkingen worden hieronder beschreven: Tussen de verschillende bladzijden van het telemetrie-menu wisselt u door middel van aantippen van de toetsen ENT (vooruit resp. “>”) en ESC (terug resp. “<”) met een vinger of de meegeleverde stift. De bijbehorende aanwijzingen w.b. de te volgen richting vindt u op iedere bladzijde van het display rechtsboven in de vorm van haakjes (< >), bv.: TERUG rx servo reverse center trim limitlimit+ period
Graubele ONTV ESC GAM EAM + VARIO ENT GPS SET REG
Is er maar één haakje te zien, dan bevindt u zich telkens op de eerste resp. laatste bladzijde. Een wisselen van bladzijde is dan alleen nog in de aangegeven richting mogelijk. Menuregels, waarin parameters gewijzigd kunnen worden, zijn door een daarvoor geplaatst haakje (>) gemarkeerd, zie afbeelding hierboven. Door aantippen van de + of – toets springt de “>”-wijzer telkens een regel verder resp. terug. Regels die niet op deze manier kunnen worden geselecteerd kunnen ook niet gewijzigd worden. Om een parameter te veranderen tipt u met een vinger of de meegeleverde stift op de toets SET aan de rechter rand van het display: de desbetreffende parameter wordt rood weergegeven. Aansluitend verandert u de waarde binnen het mogelijke instelbereik met de toetsen + of – en neemt u de waarde over door de SET-toets aan te tippen. Door middel van aantippen van de toets ESC rechts boven op het display keert u terug naar de vorige pagina en door aantippen van de toets TERUG links boven op het display komt u terug bij de uitgangssituatie:
Tip nu met een vinger of de meegeleverde stift op de toets van het gewenste ondermenu. Zou er echter in plaats van het verwachte ondermenu deze melding ... TERUG CLR
nieuw laden aan
S.VOLT 00 VELD ST. 00 000% ESC STR 00 000.0 A
E.VOLT 00 alarm veld st. aan ESC VOLT 00 00.0V
... verschijnen, dan bestaat er nog geen verbinding met een ontvanger. Schakel dus uw ontvanger in en bind eventueel de desbetreffende ontvanger opnieuw zoals beschreven op bladzijde 76, resp. activeer deze zoals onder “Belangrijke aanwijzingen” op de vorige bladzijde vermeld staat.
Functiemenu – telemetrie
117
INSTELLEN / WEERGEVEN Op de eerste, van het opschrift … RX DATAVIEW … voorziene displaybladzijde van het ondermenu “INSTELLEN/WEERGEVEN” van het “Telemetrie”-menu … TERUG Graubele ONTVANGER KEUZE RX1 INSTELEN, WEERGEVEN SENSOR HF STATUS BERICHT … kunnen geen instellingen worden doorgevoerd. Deze bladzijde geeft slechts informatie: waarde S-QUA S-dBm S-STR R-TEM L PACK TIME R-VOLT L.R-VOLT SENSOR 1 SENSOR 2
betekenis kwaliteit in % van de bij de ontvanger aankomende signaalpakketten van de zender niveau in dBm van het bij de ontvanger aankomende signaal van de zender signaalsterkte in % van het bij de ontvanger aankomende signaal van de zender temperatuur ontvanger in ºC geeft de tijd in ms aan, waarbij het langste datapakket bij de overdracht van de zender naar de ontvanger verloren is gegaan actuele bedrijfsspanning van de ontvanger in Volt laagste bedrijfsspanning van de ontvanger sinds het laatste inschakelen in Volt geeft de waarde van de optionele telemetrie-sensor 1 in Volt en ºC aan geeft de waarde van de optionele telemetrie-sensor 2 in Volt en ºC aan
S-QUA (signaalkwaliteit) Deze waarde geeft een soort “waardering van de bruikbaarheid” van de signaalpakketten van de zender weer, die bij de ontvanger aankomen. Deze, door de microprocessor van de ontvanger geproduceerde waardering van de signaalpakketten in % wordt via het terugkoppelingskanaal van de ontvanger “live” aan de zender meegedeeld en op het display meegedeeld. S-dBm (ontvangstvermogen) Bij de weergave “dBm” gaat het om een logaritmische waarde om extreem grote verschillen in signaalniveaus weer te geven, waarbij een niveau van 0dBm een vermogen van precies 1 mW is. Vermogens > 1 mW hebben daardoor positieve dBm-waarden, vermogens < 1 mW negatieve. Voor een radiobesturing betekent dit, dat vanwege het feit dat radiosignalen zich als golven uitbreiden en het signaal op weg naar de ontvanger dus zwakker wordt, bv. van de 100 mW toegestaan vermogen van de zender (=20 dBm) er in de regel (veel) minder dan 1 mW, dus een niveau < 0 dBm, bij de ontvanger aankomt. Dit wil dus ook zeggen dat hoe hoger het getal na het min-teken is, des te slechter het ontvangstniveau! Belangrijk is dit onder andere bij de reikwijdtetest, die u vóór het vliegen moet uitvoeren. Voer de reikwijdtetest, zoals beschreven op bladzijde 79, vóór iedere vlucht uit en simuleer daarbij alle servobewegingen die tijdens de vlucht kunnen voorkomen. De reikwijdte moet bij een geactiveerde reikwijdtetest minimaal 50 m op de grond bedragen. Bij deze afstand mag in het “RX DATAVIEW”-display onder “S-dBm” hoogstens -80 dBm getoond worden, om veilig te kunnen vliegen. Ligt deze waarde daaronder (bv. -85 dBm) dan moet u in geen geval gaan vliegen. Controleer eerst de inbouw van uw ontvanger en de plaatsing van de antennes. Tijdens het gebruik mag deze waarde niet onder -90 dBm komen, anders moet u de afstand tot het model verkleinen. Normaal gesproken start vóór het bereiken van deze waarde al de akoestische reikwijdtewaarschuwing (pieptoon-interval 1 s), die zich aan de signaalsterkte van het terugkoppelingskanaal oriënteert, om een veilig vliegen te garanderen. S-STR (signaalsterkte) De signaalsterkte (S-STR) wordt weergegeven in %. In principe wordt een akoestische reikwijdtewaarschuwing gestart (pieptoon-interval 1 s), zodra het ontvangstsignaal op het terugkoppelingskanaal te zwak wordt. Omdat de zender echter een veel groter zendvermogen heeft dan de ontvanger kan het model nog steeds veilig worden bestuurd. De afstand tot het model moet echter voor de veiligheid worden verkleind, totdat de waarschuwing stopt. R-TEMP (ontvangertemperatuur) Controleer of de temperatuur van uw ontvanger onder alle omstandigheden in het toegestane bereik blijft (ideaal zijn -10 en 55 ºC). De grenswaarden van de ontvangertemperatuur, waarbij een waarschuwing volgt, kunnen in het ondermenu “RX SERVO-TEST” onder “ALARM TEMP+” (50 … 80 ºC) en “ALARM TEMP-“ (-20 … +10 ºC) worden ingesteld. Bij Functiemenu – telemetrie INSTELLEN, WEERGEVEN
118
het onder- of overschrijden ervan klinkt er een akoestisch signaal (voortdurende pieptoon) en in alle ontvangerondermenu’s “RX” verschijnt rechtsboven “TEMP.E” in rode letters. Op de display-bladzijde “RX DATAVIEW” wordt bovendien de parameter “R-TEM” rood weergegeven. L PACK TIME (datapaketten) Geeft de langste tijdspanne in ms weer, waarbij datapaketten bij de overdracht van de zender naar de ontvanger verloren zijn gegaan. In de praktijk is dat de langste periode, waarbij de besturing in de Fail-Safe-modus is gegaan. R-VOLT (bedrijfsspanning) Controleer altijd de bedrijfsspanning van de ontvanger. Wanneer deze te laag zou zijn mag u uw model in geen geval verder vliegen resp. starten. De waarschuwing voor ontvanger-onderspanning kan in het ondermenu “RX SERVO TEST” onder “ALARM VOLT” tussen 3,0 en 7,5 Volt worden ingesteld. Bij het onderschrijden klinkt er een akoestisch signaal en in alle ontvanger-ondermenu’s “RX …” verschijnt rechtsboven “VOLT.E” in rode letters. in het ondermenu “RX DATAVIEW” wordt bovendien de parameter “R-VOLT rood weergegeven. De actuele spanning van de ontvanger-accu is ook op het basisdisplay, zie bladzijde 20, zichtbaar. L.R-VOLT (minimale bedrijfsspanning) “L.R-VOLT” toont de minimale bedrijfsspanning van de ontvanger sinds het laatste inschakelen aan. Zou deze spanning duidelijk van de actuele bedrijfsspanning “R-VOLT” afwijken, dan wordt de ontvanger-accu mogelijk te sterk belast door de servo’s. Het gevolg is dat de spanning daalt. Gebruik in dit geval een zwaardere spanningsvoorziening, om een maximale veiligheid te garanderen. Sensor 1 + 2 Geeft de waarde van de optionele telemetrie-sensoren 1 en eventueel 2 in Volt en ºC aan. RX SERVO TERUG rx servo output ch reverse center trim limitlimit+ period
Graubele ONTV GAM EAM VARIO GPS REG
ESC + ENT SET
Let in ieder geval voordat u eventueel op deze displaybladzijde gaat programmeren op de aanwijzingen op bladzijde 116. waarde OUTPUT CH
betekenis kanaalkeuze
mogelijke instellingen 1 … afhankelijk van ontvanger
REVERSE
servo-omkeer
UIT / AAN
CENTER
servo-midden in μs
actueel opgeslagen “servo-midden”
TRIM
trimpositie in μs afwijking van de CENTER-positie
-120 … +120 μs
TRAVEL -
wegbegrenzing aan de “-“kant van de servoweg in % servo-weg
30 … 150 %
TRAVEL +
wegbegrenzing aan 30 … 150 % de “+”kant van de servoweg in % servo-weg
PERIOD
cyclustijd in ms
10 of 20 ms
OUTPUT CH (kanaalkeuze) Kies eventueel met de keuzetoetsen de regel “OUTPUT CH” uit. Druk de SET-toets rechts onder op het display in. De parameter wordt nu rood weergegeven.
Functiemenu – telemetrie INSTELLEN, WEERGEVEN
119
Kies nu de gewenste servo-aansluiting van de ontvanger (bv. 01) uit met de toetsen + of -. De hieronder volgende parameters hebben altijd betrekking op de hier ingestelde aansluiting. Reverse (servo-omkeer) Stelt de draairichting van de aan het stuurkanaal aangesloten servo in: Servo-reverse ON / OFF CENTER (servo-midden) In de regel “CENTER” wordt de actuele impulstijd van het in de regel “OUTPUT CH” gekozen stuurkanaal in μs weergegeven. Een kanaal-impulstijd van 1500μs komt overeen met de standaard middenpositie en is daarmee het gebruikelijke servo-midden. Om deze waarde te wijzigen kiest u de regel “CENTER” en tipt u met een vinger of de meegeleverde stift op de toets SET rechts onder op het display. Het waarden-veld wordt nu rood weergegeven:
Nu beweegt u het bijbehorende stuurelement, de stuurknuppel en/of trimhevel naar de gewenste positie en slaat u de actuele positie op door opnieuw de SET-toets aan te tippen. Deze positie wordt opgeslagen als nieuwe neutrale positie. De nu weergegeven – nieuwe – waarde is afhankelijk van de actuele positie van het stuurelement dat dit kanaal beïnvloedt en eventueel de positie van diens trimming op het tijdstip, dat de SET-toets werd aangetipt. TRIM (trimpositie) In de regel “TRIM” kunt u de neutrale positie van een servo, die aan een in de regel “OUTPUT CH” gekozen stuurkanaal is aangesloten in stappen van 1 μs uiterst nauwkeurig bijstellen: Activeer het waardenveld door aantippen van de SET-toets rechts onder op het display met een vinger of de meegeleverde stift. Om de hier ingestelde TRIM-waarde kan de waarde in de regel “CENTER” met de toetsen + of – in een bereik van ±120 μs aangepast worden. Standaardinstelling: 0 μs. LIMIT-/+ (naar beide zijden apart instelbare begrenzing servo-weg -/+) Deze optie is bedoeld voor het instellen van een begrenzing (limiet) per kant van de servo-weg (roeruitslag) van de servo, die aan het in de regel “OUTPUT CH” gekozen stuurkanaal aangesloten is. De instelling is voor beide richtingen onafhankelijk in een bereik van 30 … 150%. Standaardinstelling: elk 150%. PERIOD (cyclustijd) In deze regel bepaalt u de tijdsafstand van de verschillende kanaalimpulsen. Deze instelling wordt voor alle stuurkanalen overgenomen. Wanneer u uitsluitend digitale servo’s gebruikt kan een cyclustijd van 10 ms worden ingesteld. Bij verschillende servotypen door elkaar of bij gebruik van alleen analoge servo’s moet 20 ms zijn ingesteld, omdat dit type anders “overvraagd” wordt en reageert met “trillen” of “brommen”. Wissel naar de regel “FAIL SAFE ALL” en activeer het waardenveld door aantippen van de SET-toets rechts onder op het display met een vinger of de meegeleverde stift. “NO” wordt rood weergegeven. Stel aansluitend de parameter met de + of – toets in. RX FAIL SAFE
Voordat we dit menu beschrijven nog enkele vermanende opmerkingen: “Niets doen” is het slechtste, wat u hier kunt doen. In de basisinstelling van de HoTT-ontvanger is namelijk “HOLD” standaard. In het geval van een storing vliegt in het gunstigste geval het vliegtuigmodel een onbepaalde tijd rechtdoor en “landt” dan hopelijk ergens, zonder grotere schade aan te richten! Gebeurt dit echter op een minder gunstige plek en op een verkeerd moment, dan zou bv. een motormodel onbestuurbaar en dus ongecontroleerd over het vliegveld “razen” en piloten of toeschouwers in gevaar brengen! Daarom moet u van tevoren bedenken, of u – om dit soort dingen te vermijden – niet op zijn minst “motor uit” zou moeten programmeren!? Vraag eventueel een ervaren piloot om raad om voor uw model een “zinvolle” instelling te vinden. En nu na dit vermanende wijsvingertje nog een korte verwijzing naar de drie mogelijke varianten van de zenders mz-18 HoTT en mz-24 HoTT wat betreft de instelling van Fail Safe: De eenvoudigste en ook aanbevolen manier is het gebruik van het vanuit het basismenu bereikbare en vanaf bladzijde 86 beschreven ondermenu “Fail Safe”. Soortgelijk, maar iets lastiger te bereiken werkt de op de volgende bladzijden beschreven optie “FAIL SAFE ALL”.
Functiemenu – telemetrie INSTELLEN, WEERGEVEN
120
En tenslotte is er nog de relatief ingewikkelde methode van de individuele instelling binnen het ondermenu “RX FAIL SAFE” van het “Telemetrie”-menu door middel van de opties “MODE”, “F.S. Pos.” en “DELAY”. De beschrijving van deze variant begint met de optie “MODE”, verder hieronder. waarde OUTPUT CH
betekenis uitgangskanaal (servo-aansluiting van de ontvanger)
mogelijke instellingen 1 ... afhankelijk van ontvanger
INPUT CH
ingangskanaal (van zender komend stuurkanaal)
1 … max. 12
MODE
Fail-Safe-modus
F.S.POS.
Fail-Safe-positie
HOLD FAIL SAFE OFF 1000 … 2000 μs
DELAY
reactietijd (vertraging)
0,25, 0,50, 0,75 en 1,00 s
FAIL SAFE ALL
opslaan van de Fail-Safeposities van alle stuurkanalen
NO / SAVE
POSITION
weergave van de opgeslagen Fail-Safe-posities
tussen ca. 1000 en 2000 μs
OUTPUT CH (servo-aansluiting) In deze regel kiest u het in te stellen OUTPUT CH (servo-aansluiting van de ontvanger) uit. INPUT CH (keuze van het ingangskanaal) Zoals al genoemd op bladzijde 116 kunnen de 9 stuurfuncties van de 9-kanaals zender mz-18 HoTT resp. de 12 stuurfuncties van de 12-kanaals zender mz-24 HoTT bij behoefte willekeurig over meerdere ontvangers worden verdeeld of ook meerdere ontvangeruitgangen worden voorzien van dezelfde stuurfunctie. Bijvoorbeeld om een rolroer met twee servo’s of een groot richtingroer ook met twee servo’s in plaats van maar één enkele servo te kunnen aansturen. Een verdelen over meerdere HoTT-ontvangers is raadzaam bij o.a. grote modellen, om bijvoorbeeld lange servokabels te vermijden. Denk er in dit geval echter wel aan dat via het “Telemetrie”-menu alleen de in de regel “ONTVANGER KEUZE” gekozen ontvanger aangesproken kan worden! De 9 resp. 12 stuurkanalen (INPUT CH) van de zenders mz-18 HoTT en mz-24 HoTT kunnen dusdanig beheerd worden, door via zogenaamd “Channel Mapping” aan de in de regel OUTPUT CH gekozen servo-aansluiting van de ontvanger in de regel INPUT CH een ander stuurkanaal toe te wijzen. LET OP: Wanneer u bijvoorbeeld in de basisinstelling van een modelgeheugen “2 RO” heeft ingesteld, dan wordt al in de zender de stuurfunctie 2 (rolroer) op de stuurkanalen 2 + 5 voor linker en rechter rolroer opgedeeld. De corresponderende en daardoor eventueel ook te mappen INPUT CH van de ontvanger zouden in dit geval dan de kanalen 02 + 05 zijn, zie het onderstaande voorbeeld. Voorbeelden: • U wilt bij een groot model elk rolroerblad via twee of meer servo’s aansturen: wijs aan de desbetreffende OUTPUT CH (servo-aansluitingen) telkens één en hetzelfde INPUT CH (stuurkanaal) toe. In dit geval afhankelijk van de linker of rechter vleugel, als INPUT CH telkens één van de beide standaard rolroerstuurkanalen 2 + 5. • U wilt bij een groot model het richtingroer met twee of meer servo’s aansturen: wijs aan de desbetreffende OUTPUT CH (servo-aansluitingen) telkens één en hetzelfde INPUT CH (stuurkanaal) toe. In dit geval het standaard richtingroerkanaal 4. MODE (methode) De instellingen van de opties “MODE”, “F.S.Pos.” en “DELAY” bepalen het gedrag van de ontvanger wanneer er een storing in de overdracht tussen de zender en ontvanger zou plaatsvinden. De onder “MODE” geprogrammeerde instelling heeft altijd betrekking op het in de regel OUTPUT CH ingestelde kanaal. De fabrieksinstelling is voor alle servo’s “HOLD”. Functiemenu – telemetrie INSTELLEN, WEERGEVEN
121
Voor iedere geselecteerde OUTPUT CH (servo-aansluiting van de ontvanger) kunt u kiezen tussen: • FAI(L) SAFE Bij deze keuze beweegt de bijbehorende servo in het geval van een storing na het verstrijken van een in de regel “DELAY” ingestelde “vertragingstijd” voor de restduur van de storing naar een in de regel “POSITION” weergegeven positie. • HOLD Bij een instelling van “HOLD” blijft de servo in het geval van een storing in de laatste als correct bevonden servopositie gedurende deze storing. • OFF Bij een instelling van “OFF” stopt de ontvanger in het geval van een storing het doorgeven van (tussendoor opgeslagen) stuurimpulsen voor de desbetreffende servo-uitgang gedurende deze storing. De ontvanger schakelt de impulsdoorgave als het ware “uit”. LET OP: Analoge servo’s en ook sommige digitale servo’s bieden tijdens het uitvallen van de stuurimpulsen geen weerstand meer aan de druk op de roeren en worden daardoor meer of minder snel uit hun positie geduwd. F.S.POS. (Fail-Safe-positie) Voor iedere OUTPUT CH (servo-aansluiting van de ontvanger) stelt u in de regel “F.S.POS.” na het activeren van het waarden-veld (parameter rood weergegeven) door aantippen van de toets SET rechts onder op het display met de toetsen + of - díe servo-positie in, die de servo in het geval van een storing in de modus “FAI(L) SAFE” moet innemen. De instelling vindt plaats in stappen van 10μs, bijvoorbeeld:
Standaardinstelling: 1500 μs (servo-midden). Belangrijke aanwijzing: De functie “F.S.POS.” heeft ook in alle drie de modi “OFF”, “HOLD” en “FAI(L) SAFE” nog een bijzondere betekenis voor het geval dat de ontvanger ingeschakeld wordt, maar (nog) geen geldig signaal ontvangt: De servo gaat direct naar de in de regel “positie” ingestelde Fail-Safe-positie. Daardoor kunt u bv. verhinderen dat bij het onbedoelde inschakelen van de ontvanger bij een uitgeschakelde zender een landingsgestel o.i.d. inklapt. Tijdens het normale gebruik van het model gedraagt de desbetreffende servo zich echter in het geval van een storing volgens de ingestelde “MODE”. DELAY (Fail-Safe-reactietijd of vertraging) Stel hier een vertragingstijd in, na welke de servo’s bij een onderbreking van het signaal naar de gekozen posities moeten gaan. Deze instelling wordt voor alle kanalen overgenomen en betreft alleen de op de mode “FAIL SAFE” geprogrammeerde servo’s. Standaardinstelling: 0,75 s. FAIL SAFE ALL (globale Fail-Safe-instelling) Dit ondermenu maakt het mogelijk om op een even eenvoudige manier als het op bladzijde 86 beschreven ondermenu “Fail safe” van het basismenu de Fail-Safe-posities van de servo’s met “een druk op de knop” vast te leggen. Wissel naar de regel “FAIL SAFE ALL” en activeer het waarden-veld door aantippen van de SET-toets rechts onder op het display met een vinger of de meegeleverde stift. “NO” wordt invers weergegeven. Stel daarna de parameter met de + of – toets in op “SAVE”. Nu beweegt u met de bedieningselementen van de zender alle servo’s, aan die u in de regel “MODE” “FAI(L) SAFE” heeft toegewezen of later toewijzen wilt, naar de gewenste Fail-Safe-posities en hou deze hier vast . In de onderste regel “POSITION” wordt de actuele servo-positie voor het zojuist gekozen OUTPUT CH getoond, bv: Na een hernieuwd aantippen van de SET-toets rechts onder op het display wisselt de weergave weer van “SAVE” naar “NO”. De posities van alle desbetreffende servo’s werden daardoor opgeslagen en parallel daaraan in de regel “F.S. Pos.” overgenomen, zodat de ontvanger in geval van storing hierop kan terugvallen. U kunt nu de bedieningselementen van de zender weer loslaten.
Schakel de zender uit en controleer de Fail-Safe-posities aan de hand van de servo-uitslagen. “Fail Safe” in combinatie met “Channel Mapping” Om er zeker van te zijn dat ook in het geval van een storing gemappte servo’s – dus servo’s, die door een gemeenschappelijk stuurkanaal (INPUT CH) worden aangestuurd – op dezelfde manier reageren, bepalen de bijbehorende instellingen van het INPUT CH het gedrag van gemappte servo’s !!! Worden dus bijvoorbeeld de servo-aansluitingen 6, 7 en 8 van een ontvanger gemappt, door aan de OUTPUT CH (servo-aansluitingen) 06, 07 en 08 als INPUT CH telkens hetzelfde stuurkanaal “04” toe te wijzen …
Functiemenu – telemetrie INSTELLEN, WEERGEVEN
122
… dan bepaalt volledig onafhankelijk van de individuele instellingen van de desbetreffende OUTPUT CH het INPUT CH 04 het Fail-Safe-gedrag van deze drie aan het stuurkanaal 4 verbonden servo’s:
Dit ook, wanneer deze op zijn beurt bijvoorbeeld met INPUT CH 01 gemappt is:
In dit geval zou de servo-aansluiting 04 weer volgens de Fail-Safe-instellingen van CH 01 reageren. De in de regel “DELAY” ingestelde reactie- of vertragingstijd geldt voor alle op “FAI(L) SAFE” gezette kanalen.
RX FREE MIXER waarde MIXER
betekenis keuze mixer
mogelijke instellingen 1…5
MASTER CH
signaalbron resp. bronkanaal
0, 1 … afhankelijk van ontvanger
SLAVE CH
doelkanaal
0, 1, … afhankelijk van ontvanger
S-TRAVEL-
bijmixen op de “-“ kant van de servoweg in % servoweg
0 … 100%
S-TRAVEL +
bijmixen op de “+” kant van de servoweg in % servoweg
0 … 100%
RX WING MIXER TAIL TYPE
staarttype
NORMAL, V-TAIL (V-staart) ELEVON (hoogte/rolroer-mixer voor delta en staartloos)
MIXER Tot maximaal vijf mixers kunnen tegelijkertijd geprogrammeerd worden. Wissel via “MIXER” tussen mixer 1… 5. De volgende instellingen in dit display betreffen altijd alleen de in de regel “MIXER” gekozen mixers.
Functiemenu – telemetrie INSTELLEN, WEERGEVEN
123
Belangrijke aanwijzing: Als u in de menu’s “Vleugelmixers” of “Vrije mixers” al mixerfuncties heeft geprogrammeerd moet u er in ieder geval op letten dat deze mixers zich niet met die uit het menu “RX FREE MIXER” overlappen! MASTER CH (“van”) Volgens dezelfde, zoals in het onderdeel “Vrije mixers” op bladzijde 101 uitvoerig beschreven principes wordt het op het MASTER CH (signaalbron resp. bronkanaal) liggende signaal met een instelbare hoeveelheid aan het SLAVE CH (doelkanaal) gemixt. Kies “00” wanneer er geen mixer aangemaakt moet worden. SLAVE CH (“naar”) Aan het SLAVE CH (doelkanaal) wordt met een bepaald percentage het signaal van het MASTER CH (signaalbron resp. bronkanaal) bijgemixt. Het mixpercentage wordt door de in de regels “TRAVEL-“ en “TRAVEL+” ingestelde waarde in procenten bepaald. Kies “00” wanneer er geen mixer aangemaakt moet worden. TRAVEL -/+ (hoeveelheid van de bijmixing in %) Met de instelwaarden van deze beide regels wordt het percentage van de bijmixing in relatie tot het MASTERsignaal apart voor de beide richtingen opgegeven. RX WING MIXER TAIL TYPE (staarttype) De onderstaande modeltypen staan ook in de basisinstelling van een model ter beschikking en moeten bij voorkeur daar worden ingesteld. In dit geval laat u het TAIL TYPE altijd op NORMAL. Wilt u toch liever de in de ontvanger geïntegreerde mixer gebruiken, dan kunt u de al vooraf ingestelde mixerfunctie voor het desbetreffende modeltype uitkiezen: • NORMAL: Deze instelling komt overeen met het klassieke vliegtuigtype met een staart achteraan en een apart hoogte- en richtingroer. Voor dit modeltype zijn geen mixerfuncties nodig. • V-TAIL (V-staart): Bij dit modeltype worden de stuurfuncties hoogte- en richtingroer dusdanig met elkaar verbonden dat elk van de beide stuurvlakken – beide door een aparte servo aangestuurd – zowel de hoogte- als de richtingroerfunctie hebben. De servo’s worden normaal gesproken als volgt aan de ontvanger aangesloten: OUTPUT CH 3: V-staart-servo links, OUTPUT CH 4: V-staart-servo rechts. Wanneer de draairichting van de servo’s verkeerd zou zijn moet u de aanwijzingen op bladzijde 42 volgen. • ELEVON (Delta-/staartloze modellen): De aan de uitgangen 2 en 3 aangesloten servo’s nemen de rolroer- en hoogteroerfunctie over. De servo’s worden normaal gesproken als volgt aan de ontvanger aangesloten: OUTPUT CH 2: rol/hoogte links OUTPUT CH 3: rol/hoogte rechts Wanneer de draairichting van de servo’s verkeerd zou zijn moet u de aanwijzingen op bladzijde 42 volgen.
RX CURVE (EXPO) Met de functie RX CURVE kunt u de stuurkarakteristiek van maximaal 3 servo’s beheren:
waarde CURVE1, 2 of 3 CH TYPE
servoweg ↑
betekenis kanaaltoewijzing van de desbetreffende curven-instelling type curve
mogelijke instellingen 1 … afhankelijk van ontvanger
A, B, C zie afbeelding
uitslag stuurelement →
In de regel wordt een niet-lineaire stuurfunctie eventueel gebruikt voor rolroer (kanaal 2), hoogteroer (kanaal 3) en richtingroer (kanaal 4). Deze kanaalnummers zijn de standaardinstelling.
Functiemenu – telemetrie INSTELLEN, WEERGEVEN
124
MAAR LET OP: Deze toewijzing klopt alleen, wanneer u in de zender noch bij de keuze van uw “Staarttype” “V-staart” of “2HO sv3+8” noch bij de vleugelkleppen “2RO” of “2/4RO 2/4WK” heeft ingesteld! Anders wordt al in de zender de stuurfunctie 3 (hoogteroer) op de stuurkanalen 3 + 8 resp. de stuurfunctie 2 (rolroer) op de stuurkanalen 2 + 5 voor linker en rechter rolroer gedeeld. De corresponderende stuurkanalen (INPUT CH) van de ontvanger zouden in deze beide gevallen dan de kanalen 03 + 08 resp. 02 + 05 zijn. Als u dus bijvoorbeeld aan de zenderkant “2RO” heeft ingesteld en de hier besproken optie RX CURVE in plaats van het individueel instelbare menu “D/R Expo”, bladzijde 138 resp. 173, van de zenders mz-18 HoTT en mz-24 HoTT wilt gebruiken, dan moeten er 2 curven worden gezet. Wanneer u dit niet doet zouden het linker en rechter rolroer verschillende stuurkarakteristieken hebben:
•
CURVE 1, 2 of 3 CH Kies het gewenste stuurkanaal (INPUT CH) uit. De volgende instelling TYPE betreft alleen het hier uitgekozen kanaal. TYPE Kies de servo-curve uit: A: EXPO = -100 % en DUAL RATE = 125 %: De servo reageert sterk op knuppelbewegingen rond de neutraalpositie. Met een toenemende roeruitslag verloopt de curve vlakker. B: lineaire instelling: De servo volgt de beweging van de stuurknuppel lineair. C: EXPO = +100 % en DUAL RATE = 70 %: De servo reageert zwak op stuurknuppelbewegingen rondom de neutrale positie. Met toenemende roeruitslag verloopt de curve steiler. Aanwijzing: De hier geprogrammeerde stuurkarakteristieken hebben ook effect op gemappte ontvangeruitgangen. 5CH FUNCTION: “SERVO” of “SENSOR”
Bij bepaalde ontvangers is in plaats van een eigen telemetrie-aansluiting een bepaalde servo-aansluiting omschakelbaar gemaakt. Zo kan bijvoorbeeld bij de in de set mx-12 HoTT, Best.-Nr. 33112, aanwezige ontvanger GR-12 aan de aansluiting 5, die ook met een “T” wordt aangeduid, …. servo OF sensor … alternatief niet alleen de adapterkabel Best.-Nr. 7168.6S voor de update van de ontvanger, maar ook een telemetrie-sensor worden aangesloten. Opdat het aangesloten apparaat door de ontvanger ook juiste herkend wordt MOET in dit geval de servoaansluiting 5 dus ook van “SERVO” op “SENSOR” worden omgezet en andersom. Verschuif hiervoor met de toets + het symbool “>” aan de linker rand voor de onderste regel en tip dan op de SET-toets rechts onder op het display:
Met de + of - toets kiest u nu de alternatieve instelling “SENSOR”:
Door nogmaals de SET-toets rechts onder op het display aan te tippen sluit u de invoer af en keert u eventueel via het gewenste keer aantippen van de TERUG-toets links boven op het display weer terug naar het basisdisplay van de zender.
Functiemenu – telemetrie INSTELLEN, WEERGEVEN
125
RX SERVO TEST Met de functie RX SERVO TEST kunt u de aan de actueel actieve ontvanger aangesloten servo’s testen:
waarde ALL-MAX
ALL-MIN
TEST ALARM VOLT
ALARM TEMP+ ALARM TEMPCH OUTPUT TYPE
betekenis servo-weg aan de “+”-kant voor alle servo-uitgangen voor de servotest servo-weg aan de “-”-kant voor alle servo-uitgangen voor de servotest testprocedure alarmgrens van de onderspanningswaarschuwing van de ontvanger alarmgrens voor te hoge temperatuur van de ontvanger alarmgrens voor te lage temperatuur van de ontvanger kanaal-volgorde
mogelijke instellingen 1500 … 2000 μs
1500 … 1000 μs
START / STOP 3,0 … 7,5 V standaardinstelling: 3,8 V 50 … 80 ºC standaardinstelling: 55 ºC -20 … +10 ºC standaardinstelling: -10 ºC ONCE, SAME, SUMI, SUMO en SUMD
ALL MAX (servo-weg aan de “+”-kant) In deze regel stelt u de maximale servoweg aan de plus-kant van de stuurweg bij de servotest in. 2000 μs komt overeen met de volledige uitslag, 1500 μs is de middenpositie. Let er op, dat de servo’s tijdens de test niet mechanisch kunnen blokkeren. ALL MIN (servoweg aan de “-”-kant) In deze regel stelt u de maximale servoweg aan de min-kant van de stuurweg bij de servotest in. 1000 μs komt overeen met de volledige uitslag, 1500 μs is de middenpositie. Let er op, dat de servo’s tijdens de test niet mechanisch kunnen blokkeren. TEST (start/stop) In deze regel start en stopt u de in de ontvanger geïntegreerde servotest, door via een kort aantippen van de SET-toets rechts onder op het display met een vinger of de meegeleverde stift het invoerveld te activeren:
Met de + of - toets kiest u nu “START” uit ...
... en start u de test door opnieuw de toets SET rechts onder op het display aan te tippen. Het invoerveld wordt weer “normaal” getoond:
Voor het stoppen van de servotest activeert u zoals al eerder beschreven weer het invoerveld, kiest u STOP en bevestigt u deze keuze door aantippen van de SET-toets rechts onder. ALARM VOLT
(onderspanningswaarschuwing ontvanger)
Functiemenu – telemetrie INSTELLEN, WEERGEVEN
126
Via ALARM VOLT wordt de ontvangerspanning bewaakt. Deze kan tussen 3,0 en 7,5 Volt worden ingesteld. Bij onderschrijden van de ingestelde alarmgrens klinkt een akoestisch signaal en in alle “RX …”-displays wordt rechts bovenaan “VOLT.E” in rode letters weergegeven:
In het display “RX DATAVIEW” wordt bovendien de parameter “R-VOLT” rood weergegeven:
ALARM TEMP +/(ontv. temperatuurbewaking) Deze beide opties bewaken de ontvangertemperatuur. Een onderste grenswaarde “ALARM TEMP-“ (-20 … +10 ºC) en een bovenste grenswaarde “ALARM TEMP+”(+50 … +80 ºC) kunnen geprogrammeerd worden. Bij het onder- of overschrijden van deze instellingen klinkt een akoestisch signaal (voortdurende pieptoon) en in alle ontvanger-displays verschijnt er rechtsboven “TEMP.E” in rode letters. Op de displaybladzijde “RX DATAVIEW” wordt bovendien de parameter “R-TEM” rood weergegeven. Zorg ervoor dat u onder alle omstandigheden binnen het kader van de toegestane temperaturen van uw ontvanger blijft (ideaal tussen -10 en +55 ºC). CH OUTPUT TYPE (aansluitingstype) In deze regel kiest u hoe ontvangeruitgangen worden aangestuurd of alternatief het signaaltype van de sommensignaal-uitgang • ONCE
De servo-aansluitingen van de ontvanger worden na elkaar aangestuurd. Aanbevolen voor analoge servo’s. Bij deze instelling worden de servo’s automatisch in een cyclus van 20 ms – bij de 12-kanaals ontvanger GR-24 (Best.-Nr. 33512) 30 ms- aangestuurd, onafhankelijk van wat er op het display “RX SERVO” in de regel “PERIOD” ingesteld resp. weergegeven wordt! • SAME
De servo-aansluitingen van de ontvanger worden in blokken van vier parallel aangestuurd. D.w.z. dat bij de ontvanger GR-16 (Best.-nr. 33508) de aan de aansluitingen 1 tot 4 en 5 tot 8 en bij de ontvanger GR-24 (Best.-nr. 33512) de aan de aansluitingen 1 tot 4, 5 tot 8 en 9 tot 12 aangesloten servo’s tegelijkertijd hun stuursignalen krijgen. Aanbevolen bij digitale servo’s, wanneer er meerdere servo’s voor één functie worden toegepast (bv. rolroeren), zodat de servo’s absoluut synchroon lopen. Wanneer er uitsluitend digitale servo’s worden gebruikt is het raadzaam om in de regel “PERIOD” van het display “RX SERVO” 10 ms in te stellen, om de snellere reactie van digitale servo’s te kunnen benutten. Bij gebruik van analoge servo’s of verschillende types door elkaar moet in ieder geval “20 ms” worden gekozen! Let bij deze instelling bijzonder op een voldoende krachtige stroomvoorziening van de ontvanger. Bij de keuze “SAME” zijn maximaal 4 servo’s tegelijk in actie en wordt deze accu daarom zwaarder belast. • SUMO (sommensignaal OUT) Een als SUMO geconfigureerde HoTT-ontvanger genereert permanent uit de stuursignalen van al zijn stuurkanalen een zogenaamd sommensignaal en heeft dit bijvoorbeeld bij de standaard in de sets aanwezige ontvanger GR-24 (Best.-Nr. 33512) aan servo-aansluiting 8 paraat staan. Bij ontvangers, waarvan op het display rechts naast “SUMO” nog een getal van twee cijfers verschijnt…
Functiemenu – telemetrie INSTELLEN, WEERGEVEN
127
… wisselt het actieve veld na de bevestiging van “SUMO” door aantippen van de SET-toets rechts onder, naar de kanaalkeuze. Door deze keuze bepaalt u het hoogste van de in het SUMO-signaal opgenomen stuurkanalen:
U kunt de waarde door hernieuwd aantippen van de SET-toets rechts onder bevestigen of met de toetsen + of één van de andere kanalen tussen 04 en 09 resp. 12 selecteren en met SET bevestigen. De ontvangeruitgangen 1 ... 8 en eventueel 9 en hoger worden na elkaar in een cyclus van 20 ms (bij de ontvanger GR-32 DUAL, Best.Nr. 33516, 30 ms) aangestuurd, ook wanneer op de displaypagina “RX SERVO” in de regel “PERIOD” 10 ms ingesteld was, en aan de uitgang 8 is het bijbehorende sommensignaal aanwezig. In de eerste instantie bedoeld voor het hieronder beschreven “satellietgebruik” van twee HoTTontvangers kan het door een als SUMO gedefinieerde ontvanger gegenereerde sommensignaal bijvoorbeeld ook voor de aansturing van Flybarless-systemen of via de adapterkabel Best.-Nr. 33310 voor de aansturing van vliegsimulatoren worden gebruikt . Bij … satellietgebruik … worden twee HoTT-ontvangers via een 3-aderige verbindingskabel (Best.-Nr. 33700.1 (300 mm) of 33700.2 (100 mm) aan de servo-aansluiting met elk het hoogste nummer met elkaar verbonden. Ontvangers van het type GR-16 (Best.-nr. 33508) en GR-24 (Best.-nr. 33512) moeten bijvoorbeeld aan servouitgang 8 met elkaar worden verbonden. Ontvangers van het type GR-32 DUAL (Best.-nr. 33516) beschikken in tegenstelling daartoe over een eigen, met “-+”S’ aangeduide sommensignaal-aansluiting links onder. Meer informatie hierover vindt u op Internet onder www.graupner.de. Via deze verbinding worden alle resp. de in de regel “CH OUT TYPE” gekozen kanalen van die HoTTontvanger, die als SUMO geconfigureerd werd, en als satellietontvangers wordt betiteld, permanent naar de tweede HoTT-ontvanger, de hoofdontvanger, die als … •
SUMI (sommensignaal IN) … geprogrammeerd moet worden, overgedragen. Het signaal gaat altijd steeds in richting SUMI:
De als SUMI gedefinieerde ontvanger gebruikt weer bij een uitval van de ontvangst alleen dan het van de SUMO komende sommensignaal, wanneer minimaal 1 kanaal in de SUMI op Fail-Safe is geprogrammeerd. Heeft de als satellietontvanger SUMO geprogrammeerde ontvanger een ontvangstuitval, dan nemen de aan deze ontvanger aangesloten servo’s volledig onafhankelijk van de hoofdontvanger de in de satellietontvanger geprogrammeerde Fail-Safe-posities in. Komt het daarentegen bij beide ontvangers tegelijkertijd tot een ontvangstuitval, dan gebruikt de software, zoals die bij de uitgave van deze handleiding actueel is, in principe de Fail-Safe-instellingen van de SUMO. In uitzonderlijke gevallen zijn wisselwerkingen echter niet uit te sluiten, zodat wij dringend adviseren om VÓÓR het vliegen met een model deze altijd uitvoerig te testen. Deze ontvangerconfiguratie is aanbevelenswaardig, wanneer bv. één van de beide ontvanger op een ontvangsttechnisch ongunstige plaats in het model is ingebouwd of vanwege het gebruik van koolstof e.d. het gevaar bestaat dat het ontvangstsignaal afhankelijk van de vliegpositie zwakker kan worden, zodat u moet rekenen op een verminderde reikwijdte. Sluit daarom de belangrijkste stuurfuncties in ieder geval aan op de als SUMI geprogrammeerde hoofdontvanger, zodat het model in geval van een storing ook dan stuurbaar blijft, wanneer de satelliet-ontvanger SUMO geen geldig signaal meer krijgt. Telemetrie-data zoals bv. de spanning van de boord-stroomvoorziening zendt daarentegen alleen de als SUMO geconfigureerde satellietontvanger naar de zender. Telemetrie-sensoren moeten daardoor dus aan de satellietontvanger (SUMO) aangesloten worden en deze moet daarom in de regel “ONTVANGER KEUZE” van het “Telemetrie”-menu ook geselecteerd worden (RX 1 ... 2), zie “Belangrijke aanwijzingen” op bladzijde 116. Elke ontvanger moet via een eigen aansluiting aangesloten worden aan de gemeenschappelijke stroomvoorziening. Bij hoge stromen moet dit eventueel zelfs als een dubbele uitvoering. Moet daarentegen elke ontvanger van een eigen spanningsbron zijn voorzien, dan moet in ieder geval de middelste kabel uit één van de beide stekkers van de satellietkabel worden verwijderd, zie afbeelding. rood
Functiemenu – telemetrie INSTELLEN, WEERGEVEN
128
Indien u verdere programmeringen zoals bv. Fail-Safe-instellingen wilt uitvoeren maakt u de driepolige satellietverbinding tussen de beide ontvangers los en schakelt u alleen de desbetreffende ontvanger in. Eventueel moet u ook de volgorde van het binden wijzigen. • SUMD (digitaal sommensignaal) Een zoals hierboven beschreven als SUMD geconfigureerde HoTT-ontvanger genereert permanent uit de stuursignalen van een te kiezen aantal stuurkanalen een digitaal sommensignaal en stelt dit bij de ontvangers GR-16 en GR-24 aan servo- aansluiting 8 paraat. Zo’n signaal wordt op dit moment gebruikt voor Flybarless-systemen, Power-stroomvoorzieningen enz. Let in dit geval op de handleiding bij het aangesloten apparaat, omdat u anders riskeert dat het model onbestuurbaar raakt.
Na het bevestigen van “SUMD” door aantippen van de SET-toets rechts onder op het display wisselt het actieve waardenveld naar rechts, voor de keuze van één van de drie mogelijke reacties van de ontvanger in het geval van een ontvangst-uitval (Fail-Safe-geval):
• • •
HD (“hold”) De als laatst correct bevonden signalen worden “vastgehouden” (hold). FS (Fail Safe) De signalen die van te voren als Fail-Safe-posities zijn opgeslagen worden nu gebruikt, zie onderdeel “Fail Safe” op bladzijde 130. OF (OFF) Zolang er een ontvangststoring optreedt worden er geen signalen gevormd.
Als laatste wisselt het actieve veld na een hernieuwd aantippen van de SET-toets rechts onder naar de kanaalkeuze. Met deze keuze bepaalt u het hoogste van de in het SUMD-signaal ingesloten zenderkanalen:
Aanwijzing: Normaal gesproken hebben de apparaten die aangesloten kunnen worden geen hogere waarde dan “12” nodig.
INSTELLEN, WEERGEVEN sensor(en) Indien aan een ontvanger een sensor of meerdere sensoren zijn aangesloten en er met deze ontvanger een telemetrie-verbinding bestaat, kunt u in aansluiting op het hiervoor beschreven display “RX SERVO TEST” de displays van een willekeurige sensor oproepen en eventueel ook de instellingen ervan wijzigen. Zenders van het type mz-18 HoTT en mz-24 HoTT herkennen een aan de ontvanger aangesloten sensor resp. aangesloten sensoren automatisch. Heeft u minimaal één sensor aan uw ontvanger aangesloten en is deze voorzien van Firmware uit hetzelfde Firmware-pakket Vx als uw ontvanger, dan kunt u direct tussen de verschillende apparaten wisselen. • De opschriften van de keuzetoetsen zijn als volgt: ONTV = ontvanger GAM = General Air Module EAM = Electric Air Module VARIO = Vario module GPS = GPS module ESC = Electronic Speed Controller Tussen de displays van de automatisch geactiveerde sensoren wisselt u door met een vinger of de meegeleverde stift één van de “rode” keuzetoetsen aan te tippen, bv.: Functiemenu – telemetrie INSTELLEN, WEERGEVEN
129
aantippen
De kleur van het veld wisselt naar blauw en na korte tijd wordt aan het einde van de eerste regel een naar rechts wijzend haakje ( “>”) zichtbaar gemaakt ... in zoverre de sensor ook inderdaad door de ontvanger herkend werd, bijvoorbeeld:
Wissel nu met de toets ENT rechts onder naar de displays van de gekozen sensor en controleer of wijzig de instellingen ervan zoals beschreven in de handleiding bij de sensor.
SENSOR Weergave van actieve / inactieve sensoren
Bij zenders van het type mz-18 HoTT en mz-24 HoTT worden eventueel aan de ontvanger aangesloten sensoren bij het inschakelen van de stroomvoorziening automatisch herkend en dienovereenkomstig geactiveerd. Actieve resp. inactieve sensoren worden bij een bestaande telemetrie-verbinding in dit ondermenu automatisch aangegeven. Een handmatige keuze van sensoren is daardoor niet meer nodig en ook niet mogelijk, bijvoorbeeld: TERUG ONTV GAM EAM VARIO GPS ESC
Graubele AAN AAN UIT UIT AAN UIT
Functiemenu – telemetrie INSTELLEN, WEERGEVEN
130
WEERGAVE HF STATUS Na het aantippen van de desbetreffende toets met een vinger of de meegeleverde stift …
… gaat het gekozen ondermenu open. Dit display visualiseert de kwaliteit van de verbinding tussen de zender en ontvanger:
Bovenste rij: Onderste rij:
ontvangstvermogen in dBm van de kanalen 1 … 75 van de 2,4 GHz-band van de zender ontvangstvermogen in dBm van het bij de ontvanger aankomende signaal van de kanalen 1 … 75 van de 2,4 GHz-band.
Opmerkingen: De hoogte van de balken is een maatstaf voor het ontvangstniveau, uitgedrukt in de vorm van logaritmische waarden met dBm als eenheid (1 mW = 0 dBm). 0 dBm komt overeen met de beide onderste lijnen in de bovenstaande grafiek, waaruit blijkt dat het ontvangstvermogen slechter is wanneer de balk hoger is en omgekeerd, zie ook “S-dBm (ontvangstvermogen)” op bladzijde 118. Naast de grafische weergave van het ontvangstniveau wordt links daarvan nog meer informatie geboden in de vorm van getallen. Deze betekenen: waarde
betekenis
QU signaalkwaliteit in % van het van de ontvanger afkomstige signaal, dat bij de zender aankomt. STR signaalkwaliteit in % van het bij de ontvanger aankomende signaal, dat bij de zender aankomt. TD ontvangstniveau in dBm van het van de ontvanger afkomstige signaal, dat bij de zender aankomt ERR geeft de langste periode in ms aan, waarin datapakketten bij de overdracht van de zender naar de ontvanger verloren zijn gegaan RD ontvangstniveau in dBm van het bij de ontvanger aankomende signaal van de zender Vc actuele bedrijfsspanning van de ontvanger in volt Vm laagste bedrijfsspanning van de ontvanger sinds de laatste inbedrijfname in volt
Functiemenu – telemetrie WEERGAVE HF STATUS
131
BERICHTEN Na aantippen van de desbetreffende toets met een vinger of de meegeleverde stift ... TERUG Graubele ONTVANGER KEUZE RX1 INSTELEN, WEERGEVEN SENSOR HF STATUS BERICHT ... gaat het geselecteerde ondermenu open. HERH. (HERHALEN) Om de gesproken berichten überhaupt te kunnen starten via de hoofdtelefoon-aansluiting is het nodig om in ieder gevalt aan de regel “HERH.” (herhalen)een schakelaar toe te wijzen. Dit doet u zoals beschreven in het onderdeel “Toewijzing van schakelaars, stuurelementen en stuurelement-schakelaars” op bladzijde 40: TERUG HERH. 10s. V.BERICHT ZENDER GAM VARIO ESC
Graubele GEEN GEEN VARIO GEEN ONTV. EAM GPS
Met de gekozen schakelaar kunt u het laatste gesproken bericht voor de duur van de links van de schakelaar ingestelde tijd laten herhalen, zolang de toegewezen schakelaar gesloten is. V. BERICHT (VOLGEND BERICHT) Met een aan deze regel toegewezen schakelaar, bij voorkeur één van de beide toets-schakelaars schakelt u de in de hieronder beschreven opties “ZENDER”, “ONTVANGER” en eventueel “sensoren” geselecteerde berichten achter elkaar, telkens één verder: aantippen De hierop volgende toewijzing van een schakelaar vindt plaats zoals beschreven in het onderdeel “Toewijzing van schakelaars, stuurelementen en stuurelement-schakelaars” op bladzijde 40. VARIO Wanneer in het ondermenu “SENSOR” de regel “VARIO” actief is (AAN), kunt u met een aan deze regel toegewezen schakelaar volledig onafhankelijk van de andere gesproken mededelingen vario-specifieke berichten, dus mededelingen omtrent de hoogte van uw model zoals bv. “langzaam stijgen/dalen” enz. via de hoofdtelefoon-aansluiting oproepen. aantippen De hierop volgende toewijzing van een schakelaar vindt plaats zoals beschreven in het onderdeel “Toewijzing van schakelaars, stuurelementen en stuurelement-schakelaars” op bladzijde 40. ZENDER Na aantippen van de desbetreffende toets met een vinger of de meegeleverde stift ...
... gaat het geselecteerde ondermenu open: TERUG
Graubele
ZEND.V MOD.TIJD ACCUTIJD KLOK 1
KLOK 2 KLOKTIJD
In dit menu kunt u de berichten waaruit u kunt kiezen door middel van het aantippen met een vinger of de meegeleverde stift willekeurig activeren resp. deactiveren, bv.:
Functiemenu – telemetrie BERICHTEN
132
ONTVANGER Na aantippen van de desbetreffende toets met een vinger of de meegeleverde stift ...
... gaat het geselecteerde ondermenu open: TERUG
Graubele
TEMP SIGN.ST. ONTV.V MIN V In dit menu kunt u de berichten waaruit u kunt kiezen door middel van het aantippen met een vinger of de meegeleverde stift willekeurig activeren resp. deactiveren. “Sensoren” De displays met sensor-specifieke berichten waaruit u kunt kiezen kunnen alleen geopend worden wanneer aan de ontvanger aangesloten sensoren bij het inschakelen van uw ontvanger herkend werden. De keuze van de desbetreffende berichten vindt op dezelfde manier plaats als bij de bovenstaande beschrijvingen. Aanwijzing: De hier ingestelde keuze is helemaal onafhankelijk van de “VARIO”-berichten.
Functiemenu – telemetrie BERICHTEN
133
Fase Inrichten van vliegfasen Tip eventueel in het basisdisplay van de zender met een vinger of de meegeleverde stift op het met “F” aangeduide “tandwiel”-symbool: aantippen Het display wisselt naar de weergave van het “blauwe” functiemenu. Tip hier met een vinger of de meegeleverde stift op het menupunt “FASE”:
Binnen een modelgeheugenplaats bieden de zenders mz-18 HoTT en mz-24 HoTT de mogelijkheid, om maximaal 6 van elkaar afwijkende instellingen voor verschillende vliegtoestanden, normaal gesproken aangeduid met “vliegfasen”, in de desbetreffende menu’s te programmeren. Het inrichten van vliegfasen Het inrichten van vliegfasen voor vliegtuigmodellen begint u bij dit menupunt, waarbij u de diverse fasen een naam toekent en een tijdsvertraging meegeeft, om een –soepel- omschakelen naar deze vliegfase mogelijk te maken. De volgorde, waarin de fasen 1 tot max. 6 worden aangemaakt is niet van belang, en er mogen ook nummers worden overgeslagen. Begin echter toch altijd met “fase 1”, de “normale fase”, die altijd actief is wanneer … • er geen fasen-schakelaar is aangewezen, of • aan bepaalde schakelaar-combinaties geen fase werd toegekend. De toekenning resp. het aanhouden van de fasennaam “NORMAAL” zou daarom voor de “fase 1” zeker zinvol kunnen zijn. De namen zelf hebben geen enkele programmeer-technische betekenis, ze zijn alleen nodig om bij het verdere programmeren de verschillende vliegfasen uit elkaar te kunnen houden en worden daarom in alle vliegfasen-afhankelijke menu’s en ook in de basis-aanduiding van de zender op het display getoond. • Kolom “FASE” Voor het inrichten van de eerste “echte” vliegfase tipt u met een vinger of de meegeleverde stift op het gewenste waardenveld in de kolom “FASE”, bijvoorbeeld “FASE 1”: TERUG
Graubele FASE VERTR. ST. PW 1. NORMAAL 0.0s NIE 2. FASE 1 NAA 3. FASE 2 KOP 4. FASE 3 DEL 5. FASE 4 De kleur van het veld wisselt van rood naar blauw: Aanwijzing; Om de fase 6 te kunnen instellen tipt u rechts boven in het display op PW (pagina-wissel). • Toets NIE(UW) De geselecteerde fase wordt door aantippen van de toets NIE met een vinger of de meegeleverde stift geactiveerd:
Parallel worden in de kolommen “VERTR.” (vertraging) en “ST” (stuurelement) nog meer waardenvelden zichtbaar gemaakt: TERUG 1. 2. 3. 4. 5.
Graubele FASE VERTR. NORMAAL 0.0s FASE 1 0.0s FASE 2 FASE 3 FASE 4
•
Toets NAA(m)
PW NIE GEEN NAA KOP DEL
Functiemenu vliegtuigmodellen - fase
ST.
134
De bestaande naam van de fase kunt u na aantippen van de toets NAA (naam) aan de rechter rand van het display met een vinger of de meegeleverde stift, zoals uitvoerig beschreven werd in het onderdeel “Modelnaam” vanaf bladzijde 47, veranderen, bv. in de naam “START”: TERUG 1. 2. 3. 4. 5.
Graubele FASE VERTR. NORMAAL 0.0s START 0.0s FASE 2 FASE 3 FASE 4
ST. GEEN
PW NIE NAA KOP DEL
(kopiëren) • Toets KOP Een ingerichte, blauw gemarkeerde en dus actieve fase kunt u, na aantippen van de toets KOP (kopiëren) aan de rechter rand van het display met de vinger of de meegeleverde stift, naar een willekeurige andere fase kopiëren, bijvoorbeeld:
Door het aantippen van de toets KOP wordt er een venster met de vraag naar het doel van het kopieerproces weergegeven: BRON DOEL start fase 3 J N Standaard is in dit veld de volgende fase zichtbaar. Om deze standaard instelling te kunnen wijzigen tipt u met een vinger of de meegeleverde stift zo vaak op de toets onder “DOEL”, ....
... totdat de gewenste fase verschijnt, bv.:
Aantippen van N met een vinger of de meegeleverde stift breekt het proces af. Aantippen van J met een vinger of de meegeleverde stift bevestigt het proces: de bron-fase wordt gekopieerd naar de doel-fase.
Eventueel verandert u nu nog de bestaande naam van de fase zoals uitvoerig in het onderdeel “Modelnaam” op bladzijde 47 beschreven, en/of past u de meegenomen vertragingstijd en meegenomen schakelaar aan uw behoeften aan. • Toets DEL (“Delete”= wissen) Een ingerichte, blauw gemarkeerde en dus actieve fase kunt u, na aantippen van de toets DEL (DELETE) aan de rechter rand van het display met de vinger of de meegeleverde stift, wissen resp. deactiveren, bijvoorbeeld:
• Kolom “VERTR.” (vertragingstijd) Wanneer u tussen de vliegfasen wisselt is het raadzaam om in deze kolom een omschakeltijd voor een “soepele” overgang NAAR (!) de desbetreffende fase te programmeren. Daardoor bestaat ook de mogelijkheid om voor de wissel van een willekeurige fase naar bv. fase 3 een andere tijd in te voeren als voor de wissel naar fase 1. Voor het wijzigen van een omschakeltijd activeert u het waardenveld “omschakeltijd” van de gewenste fase , door deze met een vinger of de meegeleverde stift aan te tippen, bijvoorbeeld:
De kleur van het veld wisselt van rood naar blauw:
Functiemenu vliegtuigmodellen - fase
135
Stel nu met de + resp. – toets rechts onder de gewenste waarde in. In het blauwe en dus actieve waardenveld kunnen omschakeltijden tussen 0 en 9,9 s worden uitgekozen worden, bv.:
Met de andere fasen gaat u eventueel op dezelfde manier te werk.
Aanwijzing: De hier ingestelde “omschakeltijd” heeft uniform effect op alle vliegfasen-specifieke instellingen en ook op alle in de “vleugelmixer”-menu’s geactiveerde mixers. De wissel tussen vliegfasen-afhankelijke mixers verloopt dan ook niet abrupt. • Kolom “ST.” (stuurelement/schakelaar) In de hierboven beschreven kolommen “FASE” en “VERTR(aging)” heeft u al aan de vliegfasen 1 ... max. 6 namen toegewezen en eventueel ook omschakeltijden geprogrammeerd, alleen ... een omschakelen tussen de fasen is nog niet mogelijk. Om dit mogelijk te maken tipt u met een vinger of de meegeleverde stift op het gewenste waardenveld in de kolom “ST.”, bijvoorbeeld ...
... en wijst u een schakelaar of stuurelement-schakelaar toe, zoals beschreven in het onderdeel “Toewijzing van stuurelementen, schakelaars en stuurelement-schakelaars” op bladzijde 40. Na het afsluiten van uw instellingen keert u door middel van het aantippen van de toets TERUG links boven op het display weer terug naar de menukeuze:
Functiemenu vliegtuigmodellen - fase
136
Voor uw aantekeningen
137
Dual Rate / Expo Omschakelbare stuurkarakteristiek voor rol-, hoogte- en richtingroer en voor de stuurfuncties 5 ... 9 resp. 5 ... 12 Tip eventueel in het basisdisplay van de zender met een vinger of de meegeleverde stift op het met “F” aangeduide “tandwiel”-symbool:
Het display wisselt naar de weergave van het “blauwe” functiemenu. Tip hier met een vinger of de meegeleverde stift op het menupunt “DR/EXPO”.
De Dual-Rate/Expo-functie maakt een vliegfasen-afhankelijk omschakelen resp. beïnvloeden van de stuuruitslagen en -karakteristieken voor rol- (RO), hoogte- (HO) en richtingroer (RI) mogelijk, d.w.z. van de stuurfuncties 2 … 4 via schakelaars. Een individuele curvenkarakteristiek van de stuurfunctie 1 (gas/rem) kan in het menu “K 1 curve”, zie bladzijde 146 via maximaal 7 apart te programmeren punten worden ingesteld. Dual Rate heeft een soortgelijk effect als de stuurelement-instelling in het display “K5-9” resp. “K5-12”, direct op de bijbehorende stuurfunctie, onafhankelijk daarvan, of deze één enkele servo of via willekeurige complexe koppel- en mixfuncties meerdere servo’s aanstuurt. De stuuruitslagen zijn per schakelaarpositie en vliegfase tussen 0 en 125% van de normale stuuruitslag instelbaar. Expo maakt voor waarden groter dan 0% een fijngevoelig sturen van het model rond de middenpositie van de desbetreffende stuurfunctie (rol-, hoogte- en richtingroer) mogelijk, zonder de volledige uitslag bij een volledige stuurknuppeluitslag te hoeven missen. Omgekeerd wordt voor waarden kleiner dan 0% het effect van het stuurelement rondom de middenpositie vergroot, en in de richting van de volledige uitslag weer verkleind. De waarde van de “progressie” kan dus van – 100% tot + 100% worden ingesteld, waarbij 0 % overeenkomt met de normale, lineaire stuurkarakteristiek. Een verdere toepassing vloeit voort uit het gebruik van de tegenwoordig vaak gebruikte draaiservo’s: de roeraansturing verloopt namelijk niet-lineair, d.w.z. met een toenemende draaihoek van de stuurschijf resp. van de servohevel wordt de roeraansturing via de stuurstang - afhankelijk daarvan, hoe ver naar buiten de stuurstang aan de servohevel is bevestigd – steeds kleiner. Met Expo-waarden groter dan 0% kan dit effect worden tegengegaan, zodat bij een groter wordende knuppeluitslag de draaihoek meer dan proportioneel toeneemt. Ook de Expo-instelling heeft direct betrekking op de bijbehorende stuurfunctie, onafhankelijk van het feit of deze effect heeft op één servo of via willekeurige koppel- en mixfuncties op meerdere servo’s. De Dual-Rate- en Expo-functie kunnen per stuurfunctie samen via een schakelaar worden bediend ... wanneer er een schakelaar toegewezen werd. Daardoor bestaat ook de mogelijkheid, om Dual Rate en Expo met elkaar te verbinden, wat vooral bij snelle modellen een groot voordeel kan zijn. Op de grafiek in het display worden de curvenkarakteristieken direct zichtbaar gemaakt, om de relatie tussen de uitslag van het stuurelement en de stuurcurve beter te kunnen beoordelen. TERUG
Graubele
normaal
K
RO
D/R EXP ST/S
+100% +100% 000% 000% GEEN
Sv
+ RES -
Tussen de displays van de verschillende stuurfuncties wisselt u telkens achter elkaar door het waardenveld van de regel “K” met een vinger of de meegeleverde stift aan te tippen: TERUG
Graubele
normaal
K
HO
D/R EXP ST/S
TERUG
+100% +100% 000% 000% GEEN
Graubele
normaal
K
RI
D/R EXP ST/S
+100% +100% 000% 000% GEEN
Functiemenu vliegtuigmodellen – DR/Expo
Sv
+ RES -
Sv
+ RES -
138
TERUG
TERUG
Graubele
normaal
K
K5-12
Graubele
normaal
K
St. K5-12
OFFSET
Sv
Sv
OFFSET
Aanwijzing: Afwijkend van de in dit onderdeel afgebeelde displays van de 12-kanaals zender mz-24 HoTT zijn op het display van de 9-kanaals zender mz-18 HoTT alleen de kanalen 1 ... 9 zichtbaar. Vliegfase-afhankelijke Dual-Rate- en Expo-instellingen Wanneer u in het menu “FASE”, bladzijde 134, vliegfasen heeft aangemaakt en van een passende naam heeft voorzien verschijnt deze naam in het display rechts bovenaan in groene letters, bv. “NORMAAL”. Bedien dus eventueel de bijbehorende schakelaar om tussen de diverse vliegfasen om te schakelen. Dual-Rate-functie Indien u een omschakelen tussen twee varianten wenst, wijst u in de met “St/S” aangeduide regel, zoals beschreven op bladzijde 40 in het onderdeel “Toewijzing van stuurelementen , schakelaars en stuurelementschakelaars” .... kiezen N CLR ... een schakelaar toe. Bij behoefte kan dit ook een stuurelement-schakelaar zijn, bv.:
St/S
SW 6
Tip hierna met een vinger of de meegeleverde stift in de regel die voorzien is van het opschrift “D/R” op het linker waardenveld, om een Dual-Rate-waarde aan de min-kant van de stuurweg in te stellen, en/of op het rechter waardenveld om een Dual-Rate-waarde aan de plus-kant van de stuurweg in te stellen, bijvoorbeeld:
De kleur van het veld wisselt van rood naar blauw:
Stel nu met de + of - toets rechts buiten de gewenste waarde in. Het instelbereik bedraagt ±125%. Met de waarde aan de plus-kant van de stuurweg gaat u eventueel op dezelfde manier te werk, bijvoorbeeld:
De Dual-Rate-curve wordt tegelijkertijd in de grafiek weergegeven. Aantippen van de toets RES zet een veranderde waarde in een blauw en dus actief veld terug naar de standaardwaarde. LET OP: De Dual-Rate-waarde moet uit veiligheidsoverwegingen minstens 20% bedragen.
Functiemenu vliegtuigmodellen – DR/Expo
139
Exponential-functie Voor het programmeren van de Exponential-functie tipt u met een vinger of de meegeleverde stift in de met “EXP” aangeduide regel op het linker waardenveld, om een Expo-waarde aan de min-kant van de stuurweg in te stellen, en/of op het rechter waardenveld om een Expo-waarde aan de plus-kant van de stuurweg in te stellen, bijvoorbeeld:
De kleur van het veld wisselt van rood naar blauw:
Stel nu met de + of - toets rechts buiten de gewenste waarde in. Het instelbereik bedraagt ±100%. Met de waarde aan de plus-kant van de stuurweg gaat u eventueel op dezelfde manier te werk, bijvoorbeeld:
De Expo-curve wordt tegelijkertijd in de grafiek weergegeven. Aanwijzing: De hier afgebeelde curve dient alleen ter demonstratie en stelt in geen geval een echte expo-curve voor.
Combinatie Dual-Rate en Expo Wanneer u zowel bij de Dual-Rate als ook bij de Expo-functie waarden heeft ingevoerd, overlappen de beide functies elkaar bijvoorbeeld als volgt: servo-uitslag uitslag stuurelement
Display “K5 ... 9” resp. “K5 ... 12” U heeft in het menu “ST.SET” van het basismenu, vanaf bladzijde 94, aan één van de stuurfuncties 5 ... 9 resp. 5 ... 12 een bedieningselement toegewezen, bijvoorbeeld de zijdelingse proportionele schuif SL1 aan de ingang 8: TERUG 1. K1 2. RO1L 3. HO 4. RI 5. RO1R 6. AUX 1
Graubele GL St 1 7. AUX 2 St 2 8. AUX 3 St 3 9. AUX 4 St 4 10. AUX 5 GEEN 11. AUX 6 GEEN 12. AUX 7
Sv GEEN SL 1 GEEN GEEN GEEN GEEN
Op het display “K5 ...9” resp. “K5 ... 12” kunt u de uitslag daarvan - eventueel specifiek per vliegfase – definiëren. Tip hiervoor met een vinger of de meegeleverde stift in de desbetreffende regel op het linker waardenveld voor het instellen van de waarde aan de min-kant van de stuurweg en/of op het rechter waardenveld voor het instellen van de waarde aan de plus-kant van de stuurweg, bijvoorbeeld:
De kleur van het veld wisselt van rood naar blauw:
Functiemenu vliegtuigmodellen – DR/Expo
140
Stel nu met de + of - toets rechts buiten de gewenste waarde in. Het instelbereik bedraagt ±125%. Met de waarde aan de plus-kant van de stuurweg gaat u eventueel op dezelfde manier te werk, bijvoorbeeld:
Aantippen van de toets RES zet een veranderde waarde in een blauw en dus actief veld terug naar de standaardwaarde. Aanwijzing: Afwijkend van de in dit onderdeel afgebeelde displays van de 12-kanaals zender mz-24 HoTT zijn op het display van de 9-kanaals zender mz-18 HoTT alleen de kanalen 1 ... 9 zichtbaar.
“Offset” U heeft – zoals hierboven als voorbeeld werd beschreven - in het ondermenu “ST.SET” van het basismenu, vanaf bladzijde 94, aan één van de stuurfuncties 5 ... 9 resp. 5 ... 12 een bedieningselement toegewezen, bijvoorbeeld de zijdelingse proportionele schuif SL1. Het stuurmidden van dit bedieningselement, d.w.z. zijn nulpunt, verandert u nu – eventueel specifiek per vliegfase – in het laatste display van het menu “DR/EXPO”:
Tip met een vinger of de meegeleverde stift de te veranderen Offset-waarde aan, bijvoorbeeld:
De kleur van het veld wisselt van rood naar blauw: Stel nu met de + of - toets rechts buiten de gewenste waarde in, bijvoorbeeld:
Het instelbereik bedraagt ±125%. Aantippen van de toets RES zet een veranderde waarde in een blauw en dus actief veld terug naar de standaardwaarde. Aanwijzing: Afwijkend van de in dit onderdeel afgebeelde displays van de 12-kanaals zender mz-24 HoTT zijn op het display van de 9-kanaals zender mz-18 HoTT alleen de kanalen 1 ... 9 zichtbaar. Na het afsluiten van uw instellingen keert u door middel van het aantippen van de toets TERUG links boven op het display weer terug naar het keuzemenu:
Functiemenu vliegtuigmodellen – DR/Expo
141
Vleugelmixers Afstellen van mixers Tip eventueel in het basisdisplay van de zender met een vinger of de meegeleverde stift op het met “F” aangeduide “tandwiel”-symbool:
Het display wisselt naar de weergave van het “blauwe” functiemenu. Tip hier met een vinger of de meegeleverde stift op het menupunt “VL MIX”:
Vliegfasen-afhankelijke instellingen Wanneer u in het ondermenu “FASE”, bladzijde 134, vliegfasen heeft aangemaakt en elk van een passende naam heeft voorzien, verschijnt deze in het display boven rechts in groene letters, bv. “NORMAAL”. Bedien dus eventueel de desbetreffende schakelaars, om tussen de vliegfasen om te schakelen. Regel RI >> RO (richtingroer >> rolroer) Vaak wordt bij het bedienen van het richtingroer ook het gedrag om de lengte-as beïnvloed. Dit is vooral storend bij de zogenaamde meskant-vlucht, waarbij door het feit dat hier de vleugels verticaal staan de lift van het model alleen door de romp en het aangestuurde richtingroer wordt geproduceerd. Daarbij is het mogelijk dat het model gaat draaien, alsof men rolroer zou sturen. Er is dus eventueel een correctie om de lengte-as (rolroer) in een in te stellen mate nodig op de aansturing van het richtingroer. Richting en rol blijven natuurlijk ook elk apart bestuurbaar. Het instelbereik van ±150% maakt het mogelijk, om de richting van de uitslag naar behoefte aan te passen. Via een niet zelf-terugstellende schakelaar of eventueel een stuurelement-schakelaar kan deze mixer optioneel ook in- en uitgeschakeld worden, om het model ook alleen via de rolroeren resp. het richtingroer te kunnen besturen. Voor het instellen van de mixer tipt u met een vinger of de meegeleverde stift op de middelste toets van de regel “RI >> RO”: TERUG
Graubele
normaal
MIX-TYPE RI >> RO RO >> RI RI >> HO
ACT BLK BLK BLK
St/S AAN AAN AAN
SET >> >> >>
Sv
Het desbetreffende instelmenu gaat open: TERUG
Graubele
normaal
Sv
RI >> RI A +100%
MIX%
B +100%
+ RES -
Tip met een vinger of de meegeleverde stift op het gewenste waardenveld, bijvoorbeeld het linker:
De kleur van het veld wisselt van rood naar blauw:
Stel nu met de + of – toets rechts buiten de gewenste waarde in. Met de waarde aan de plus-kant van de stuurweg gaat u eventueel op dezelfde manier te werk, bijvoorbeeld:
Aantippen van de toets RES zet een veranderde waarde in een blauw en dus actief veld terug naar de standaardwaarde.
Functiemenu vliegtuigmodellen – vleugelmixers
142
Aanwijzing: Voor de grafische weergave van de actuele servo-posities wisselt u vanuit bijna alle menu’s door middel van het aantippen van de rechts boven in het display geplaatste toets Sv met een vinger of de meegeleverde stift. Aantippen van de toets TERUG brengt u telkens weer terug naar het uitgangspunt. Door aantippen van de toets TERUG links boven op het display ... TERUG
Graubele
normaal
Sv
... keert u terug naar de keuze van de mixers:
• Kolom ACT (actief) In het waardenveld van deze kolom bepaalt u, of de u de mixer wilt blokkeren (BLK) of AAN wilt zetten. Zodra dit waardenveld op aan staat, kunt u de mixer met een in de - rechter - kolom “St/S” toegewezen schakelaar aan- en uitschakelen. • Kolom St/S (stuurelement/schakelaar) In het waardenveld van de kolom St/S wijst u aan de mixer, zoals uitvoerig beschreven werd in het onderdeel “Toewijzing van stuurelementen, schakelaars en stuurelement-schakelaars” op bladzijde 40, een schakelaar of stuurelement-schakelaar toe. Regel RO >> RI (rolroer >> richtingroer) Het richtingroer wordt met een in te stellen hoeveelheid door de rolroersturing meegenomen, waardoor met name in combinatie met de rolroerdifferentiatie, bladzijde 152, het negatieve draaimoment wordt onderdrukt, wat een “net” bochtenwerk mogelijk maakt. Het richtingroer blijft natuurlijk ook apart stuurbaar. Het instelbereik van ±150% maakt het mogelijk om de uitslagrichting afhankelijk van de draairichting van de welfkleppenservo’s aan te passen. Via één van de niet-centrerende schakelaars of eventueel een stuurelement-schakelaar kan deze mixer eventueel aan- en uitgeschakeld worden, om eventueel het model ook via de rolroeren resp. het richtingroer alleen te kunnen sturen. Normaal gesproken wordt deze mixer zo ingesteld, dat het richtingroer uitslaat naar de kant van het naar boven draaiende rolroer, waarbij u met een waarde van rond de 50% meestal goed zit. De instelling vindt normaal gesproken alleen symmetrisch t.o.v. het neutraalpunt van de rolroer-stuurknuppel plaats. Voor het instellen van de mixer tipt u met een vinger of de meegeleverde stift op de middelste toets van de regel “RO >> RI”:
Het bijbehorende instelmenu gaat open: TERUG
Graubele
normaal
A
B
Sv
RO >> RI MIX%
Tip met een vinger of de meegeleverde stift op het gewenste waardenveld, bijvoorbeeld het linker:
De kleur van het veld wisselt van rood naar blauw:
Stel nu met de + of – toets rechts buiten de gewenste waarde in. Met de waarde aan de plus-kant van de stuurweg gaat u eventueel op dezelfde manier te werk, bijvoorbeeld:
Functiemenu vliegtuigmodellen – vleugelmixers
143
Aantippen van de toets RES zet een veranderde waarde in een blauw en dus actief veld terug naar de standaardwaarde. Aanwijzing: Voor de grafische weergave van de actuele servo-posities wisselt u vanuit bijna alle menu’s door middel van het aantippen van de rechts boven in het display geplaatste toets Sv met een vinger of de meegeleverde stift. Aantippen van de toets TERUG brengt u telkens weer terug naar het uitgangspunt. Door aantippen van de toets TERUG links boven op het display ... TERUG
Graubele
normaal
Sv
... keert u terug naar de keuze van de mixers:
• Kolom ACT (actief) In het waardenveld van deze kolom bepaalt u, of de u de mixer wilt blokkeren (BLK) of AAN wilt zetten. Zodra dit waardenveld op aan staat, kunt u de mixer met een in de - rechter - kolom “St/S” toegewezen schakelaar aan- en uitschakelen. • Kolom St/S (stuurelement/schakelaar) In het waardenveld van de kolom St/S wijst u aan de mixer, zoals uitvoerig beschreven werd in het onderdeel “Toewijzing van stuurelementen, schakelaars en stuurelement-schakelaars” op bladzijde 40, een schakelaar of stuurelement-schakelaar toe. Regel RI >> HO (richtingroer >> hoogteroer) Vaak wordt bij het bedienen van het richtingroer ook het gedrag om de dwars-as beïnvloed. Dit is vooral storend bij de zogenaamde meskant-vlucht, waarbij door het feit dat hier de vleugels verticaal staan de lift van het model alleen door de romp en het aangestuurde richtingroer wordt geproduceerd. Daarbij is het mogelijk dat het model gaat draaien, alsof men hoogteroer zou sturen. Er is dus eventueel een correctie om de dwars-as (hoogteroer) in een in te stellen mate nodig op de aansturing van het richtingroer. Richtings- en hoogteroer blijven natuurlijk ook elk apart bestuurbaar. Het instelbereik van ±150% maakt het mogelijk, om de richting van de uitslag naar behoefte aan te passen. Via een niet zelf-terugstellende schakelaar of eventueel een stuurelement-schakelaar kan deze mixer optioneel ook in- en uitgeschakeld worden, om het model ook alleen via de rolroeren resp. het richtingroer te kunnen besturen. Voor het instellen van de mixer tipt u met een vinger of de meegeleverde stift op de middelste toets van de regel “RI >> HO”: TERUG
Graubele
normaal
MIX-TYPE RI >> RO RO >> RI RI >> HO
ACT BLK BLK BLK
St/S AAN AAN AAN
SET >> >> >>
Sv
Het desbetreffende instelmenu gaat open: TERUG
Graubele
normaal
Sv
RI >> HO A +100%
MIX%
B +100%
+ RES -
Tip met een vinger of de meegeleverde stift op het gewenste waardenveld, bijvoorbeeld het linker:
Functiemenu vliegtuigmodellen – vleugelmixers
144
De kleur van het veld wisselt van rood naar blauw:
Stel nu met de + of – toets rechts buiten de gewenste waarde in. Met de waarde aan de plus-kant van de stuurweg gaat u eventueel op dezelfde manier te werk, bijvoorbeeld:
Aantippen van de toets RES zet een veranderde waarde in een blauw en dus actief veld terug naar de standaardwaarde. Aanwijzing: Voor de grafische weergave van de actuele servo-posities wisselt u vanuit bijna alle menu’s door middel van het aantippen van de rechts boven in het display geplaatste toets Sv met een vinger of de meegeleverde stift. Aantippen van de toets TERUG brengt u telkens weer terug naar het uitgangspunt. Door aantippen van de toets TERUG links boven op het display ... TERUG
Graubele
normaal
Sv
... keert u terug naar de keuze van de mixers:
• Kolom ACT (actief) In het waardenveld van deze kolom bepaalt u, of de u de mixer wilt blokkeren (BLK) of AAN wilt zetten. Zodra dit waardenveld op aan staat, kunt u de mixer met een in de - rechter - kolom “St/S” toegewezen schakelaar aan- en uitschakelen. • Kolom St/S (stuurelement/schakelaar) In het waardenveld van de kolom St/S wijst u aan de mixer, zoals uitvoerig beschreven werd in het onderdeel “Toewijzing van stuurelementen, schakelaars en stuurelement-schakelaars” op bladzijde 40, een schakelaar of stuurelement-schakelaar toe. Na het afsluiten van uw instellingen keert u door middel van het aantippen van de toets TERUG links boven op het display weer terug naar de menukeuze.
Functiemenu vliegtuigmodellen – vleugelmixers
145
K1-curve Instellen van de stuurkarakteristiek van de gas-/rem-stuurknuppel Dit menu is bij de keuze van een “model zonder aandrijving” in de basis-instellingen van het menu “Modelkeuze” resp. “Modeltype” niet zichtbaar. Tip eventueel in het basisdisplay van de zender met een vinger of de meegeleverde stift op het met “F” aangeduide “tandwiel”-symbool:
Het display wisselt naar de weergave van het “blauwe” functiemenu. Tip hier met een vinger of de meegeleverde stift op het menupunt “K1 CRV”:
In dit menu kan niet alleen de karakteristiek van de carburateur, maar ook de stationaire resp. “motor uit”-positie van de gasknuppel naar behoefte worden aangepast. Het menu maakt het dus mogelijk om de stuurkarakteristiek van de gas-stuurknuppel te veranderen, onafhankelijk van het feit of deze stuurfunctie direct op een aan het stuurkanaal 1 aangesloten servo of via willekeurige mixers op meerdere servo’s effect heeft. Vliegfasen-afhankelijke instellingen In zoverre in het menu “FASE”, bladzijde 134, vliegfasen werden gedefinieerd, kan deze optie vliegfasenafhankelijk worden aangepast. De bijbehorende naam van de vliegfase wordt rechts boven op het display in groene letters zichtbaar gemaakt, bv. ”NORMAAL”. Schakel eventueel eerst om naar de gewenste vliegfase: Omzetten van de stuurrichting In het vliegtuigprogramma van de zenders mz-18 HoTT en mz-24 HoTT is standaard de “achterste” gasknuppelpositie als “motor uit”-positie bij electro-aandrijvingen resp. “stationair”-positie bij verbrandingsmotoren ingesteld. Door omdraaien van de gascurve kan de stuurrichting van de gas-stuurknuppel bij behoefte echter ook van “gas even van achteren naar voren” naar “gas geven van voren naar achteren” worden omgezet. Schakel hiervoor door aantippen van de toets ST.UIT links onder op het display met een vinger of de meegeleverde stift de grafische en numerieke weergave van de knuppelpositie in en activeer vervolgens meteen ook de mogelijkheid om de Y-coördinaten te kunnen instellen door de toets Y-AS aan te tippen: TERUG
ST.AAN
Graubele
normaal
Sv
CURVE IN UIT PUNT
UIT -100% -100% L 000% Y-AS
ENT
X-AS
Met de gas-stuurknuppel kan nu in de grafiek een verticale – groene – lijn synchroon tussen de beide eindpunten “L” en “H” worden verschoven. De huidige stuurknuppelpositie wordt ook numeriek in de regel “IN(gang)” weergegeven (-100% tot +100%). Breng nu de gas-stuurknuppel naar één van de beide aanslagen, bv. naar de voorste. De groene lijn verschuift naar rechts en verdwijnt tenslotte onder het witte kader. Parallel daaraan wisselt de kleur van de punt rechts boven van groen naar rood:
Breng nu door aantippen en eventueel ingedrukt houden van de “-“ toets aan de rechter rand van het display met een vinger of de meegeleverde stift de rode punt naar beneden, naar een waarde van 000% in de regel “punt”:
Schuif hierna de gas-stuurknuppel naar de tegenoverliggende aanslag, in dit voorbeeld naar achteren. De groene lijn verschuift naar links en de punten aan de uiteinden van de – nu horizontale – lijn verwisselen van kleur:
Functiemenu vliegtuigmodellen – K1-curve
146
Tip met een vinger of de meegeleverde stift zolang op de “+” toets aan de rechter rand van het display of houd deze zo lang ingedrukt, tot in de regel “punt” een waarde van +100% bereikt is:
Het dusdanig omgedraaide stuursignaal heeft op alle navolgende mix- en koppelfuncties effect, en op een eventueel actieve inschakel-waarschuwing van de K1-knuppel. Zetten van steunpunten De stuurcurve kan tot max. 7 punten, hieronder “steunpunten” genoemd, langs de hele stuurknuppeluitslag worden vastgelegd. De grafische weergave maakt het vastleggen van de steunpunten en de instelling daarvan veel makkelijker. Het is echter raadzaam om eerst met zo weinig mogelijk steunpunten te beginnen. In de softwarematige basis-instelling bepalen 2 steunpunten, en wel de beide eindpunten aan de onderste stuurknuppeluitslag “L”(low = -100% stuuruitslag) en aan de bovenste stuurknuppeluitslag “H” (high = +100% stuuruitslag) een lineaire stuurcurve.
• Toets ST.UIT Aantippen van deze toets met een vinger of de meegeleverde stift zet de grafische en numerieke weergave van de knuppelpositie aan resp. uit. Met het bedieningselement (gas-stuurknuppel) wordt aansluitend in de grafiek een verticale – groene - lijn synchroon tussen de beide eindpunten “L” en “H” verschoven. De huidige stuurknuppelpositie wordt ook numeriek in de regel “IN(gang)” aangeduid (-100% tot +100%). Het snijpunt van deze lijn met de desbetreffende curve is als “UIT(gang)” aangeduid en kan aan de steunpunten telkens tussen –125% en +125% gevarieerd worden. Dit aldus veranderde stuursignaal heeft effect op alle navolgende mix- en koppelfuncties. In het hieronder genoemde voorbeeld bevindt de stuurknuppel zich exact tussen het midden en de volledige uitslag, bij +50% stuurweg, en maakt vanwege de lineaire karakteristiek een uitgangssignaal van ook +50%. Tussen de beide eindpunten “L” en “H” kunnen tot max. 5 extra steunpunten worden gezet, waarbij de minimale afstand tot het volgende steunpunt niet kleiner dan ca. 25% dient te zijn.
• Toets ENT Beweeg de stuurknuppel. Zo lang rechts naast “punt” een vraagteken te zien is, kunt u door aantippen van de ENT-toets het volgende steunpunt maken. Tegelijkertijd wordt op het snijpunt van de gele en groene lijn een groene punt zichtbaar gemaakt:
Zodra u de groene lijn met de stuurknuppel een beetje rondom dat punt beweegt, wordt deze rood en de “?” door een nummer vervangen; tevens wordt in het waardenveld rechts van het steunpunt-nummer de puntwaarde zichtbaar gemaakt:
Functiemenu vliegtuigmodellen – K1-curve
147
De volgorde, waarin de maximaal 5 steunpunten tussen de randpunten “L” en “H” worden gevormd, is onbelangrijk, omdat de steunpunten na het zetten (of wissen) van een steunpunt automatisch altijd van links naar rechts opnieuw worden doorgenummerd, bv.:
Wissen van een steunpunt Om één van de gemaakte steunpunten 1 tot max. 5 weer te kunnen wissen, moet de verticale –groene - lijn met de stuurknuppel in de buurt van het desbetreffende steunpunt worden gebracht. Zodra het nummer van dit steunpunt en de bijbehorende waarde in de regel “punt” wordt getoond en het punt rood is, zie afbeelding hieronder, kunt u deze door aantippen van de toets ENT wissen, bv.:
Veranderen van de steunpunt-waarden • Toets X-AS (X-as) Door middel van aantippen van deze, aan de onderste rand van het display geplaatste toets met een vinger of de meegeleverde stift activeert u deze functie. Aansluitend kunt u een actieve, d.w.z. rood afgebeelde, punt met de + toets naar eigen inzicht naar rechts en met de – toets op dezelfde manier naar links verschuiven, bijvoorbeeld:
Hernieuwd aantippen van de toets X-AS deactiveert deze functie weer. Aanwijzingen: • Wanneer u de – rode – punt horizontaal weg van de actuele positie van het stuurelement verschuift, dan wordt de punt na een korte tijd weer groen weergegeven en verschijnt er in de regel punt een “?”. Dit vraagteken betreft echter niet de verschoven punt, maar geeft aan, dat op de actuele positie van het stuurelement een nieuwe punt kan worden geplaatst. • Let u er op, dat de percentages in de regels “IN(gang)” en “UIT(gang)” altijd betrekking hebben op de actuele positie van de stuurknuppel en niet op de positie van de punt. • Toets Y-as (Y-as) Door middel van aantippen van deze, aan de onderste rand van het display geplaatste toets met een vinger of de meegeleverde stift activeert u deze functie. Aansluitend kunt u een actieve, d.w.z. rood afgebeelde, punt met de + toets naar eigen inzicht naar boven en met de – toets op dezelfde manier naar beneden verschuiven, bijvoorbeeld:
Hernieuwd aantippen van de toets Y-AS deactiveert deze functie weer. Aanwijzing: Let u er op, dat de percentages in de regels “IN(gang)” en “UIT(gang)” altijd betrekking hebben op de actuele positie van de stuurknuppel en niet op de positie van de punt. Functiemenu vliegtuigmodellen – K1-curve
148
Afronden van de kanaal-1-curve • AAN-/UIT-toets in de regel “curve” Het standaard “hoekige” profiel van de curve kan door een eenvoudige druk op de knop automatisch worden afgerond, doordat u door middel van aantippen van deze toets met een vinger of de meegeleverde stift deze afrondingsfunctie inschakelt, bijvoorbeeld: CURVE AAN
Belangrijke aanwijzing: De hier getoonde curven dienen slechts als demonstratie en stellen geen echte K1-curven voor. Na het afsluiten van uw instellingen keert u door aantippen van de toets TERUG links boven op het display weer terug naar de menukeuze.
Functiemenu vliegtuigmodellen – K1-curve
149
Stationairloop Instellen van een stabiele stationairloop Dit menu is afhankelijk van de basis-instellingen van het menu “Modelkeuze” resp. “Modeltype” eventueel niet zichtbaar. Tip eventueel in het basisdisplay van de zender met een vinger of de meegeleverde stift op het met “F” aangeduide “tandwiel”-symbool:
Het display wisselt naar de weergave van het “blauwe” functiemenu. Tip hier met een vinger of de meegeleverde stift op het menupunt “STATIONAIR”:
Gewoonlijk wordt de stationairloop van een verbrandingsmotor met het digitale trim-stuurelement van de gasstuurknuppel ingesteld. Deze – van de desbetreffende positie van het trim-stuurelement afhankelijke – stationairpositie van de gasservo kan bij behoefte in dit menu met een over een bereik van ±20% instelbare waarde via een schakelaar in de richting van een hogere resp. lagere stationairloop worden verschoven. TERUG
Graubele
Sv
ACT St/S SET
+ RES -
BLK AAN 000%
Programmering In de regel “ACT” activeert resp. deactiveert u de optie “STATIONAIR” door middel van het aantippen van de bijbehorende toets met een vinger of de meegeleverde stift, bijvoorbeeld: TERUG
Graubele
Sv
ACT St/S SET
+ RES -
AAN AAN 000%
In de regel “St/S” wijst u voor het bij- resp. wegschakelen van de in de regel “SET” in te stellen correctiewaarde, zoals in het onderdeel “Toewijzing van schakelaars, stuurelementen en stuurelement-schakelaars” op bladzijde 40 beschreven, een schakelaar toe, bv.: TERUG
Graubele
Sv
ACT St/S SET
+ RES -
AAN SW3 000%
In de regel “SET” stelt u tenslotte nog de gewenste correctiewaarde in, door met een vinger of de meegeleverde stift op het bijbehorende waardenveld te tippen:
De kleur van het veld wisselt van rood naar blauw:
Stel nu met de + of – toets rechts buiten de gewenste waarde in. Het instelbereik bedraagt ±100%, waarbij een waarde van +100% de via de gastrimming ingestelde stationairpositie van de gasservo met 20% in de richting van een lagere stationairloop verschuift en omgekeerd. Aantippen van de toets RES zet een veranderde waarde in een blauw en dus actief veld terug naar de standaardwaarde. Na het afsluiten van uw instellingen keert u door aantippen van de toets TERUG links boven op het display weer terug naar de menukeuze. Functiemenu vliegtuigmodellen – stationairloop
150
Snap Roll Programma-automaat Aanwijzing: Dit menu is afhankelijk van de basis-instellingen van het menu “Modelkeuze” resp. “Modeltype” eventueel niet zichtbaar. Tip eventueel in het basisdisplay van de zender met een vinger of de meegeleverde stift op het met “F” aangeduide “tandwiel”-symbool:
Het display wisselt naar de weergave van het “blauwe” functiemenu. Tip hier met een vinger of de meegeleverde stift op het menupunt “SNAP ROLL”:
Een aantal piloten bedient zich bij het vliegen van zogenaamde “Snap Rolls” graag van een “programmaautomaat”. Vliegfasen-afhankelijke instelling Als u in het ondermenu “FASE”, bladzijde 134, vliegfasen heeft aangemaakt en aan elk een passende naam heeft toegewezen, verschijnt deze op het display rechts boven in groen letters, bv. “NORMAAL”. bedien dus eventueel de desbetreffende schakelaars, om tussen de vliegfasen om te schakelen. TERUG MODE R/P R/N L/P L/N
ACT BLK BLK BLK BLK
Graubele RO HO
normaal RI St/S AAN AAN AAN AAN
sv
+ RES -
De hier beschreven optie “programma-automaat” van de zenders mz-18 HoTT en mz-24 HoTT maakt het mogelijk om over maximaal vier voorgeprogrammeerde “Snap”-instellingen (rechts positief/rechts negatief en links positief/links negatief) per vliegfase te beschikken. De positie van de van de desbetreffende, vooraf aan de verschillende instellingen toegewezen schakelaars bepaalt telkens het figurenprogramma, waarbij de knuppelsignalen – volledig onafhankelijk van de actuele positie van de stuurknuppels – op een vaste waarde worden gezet. D.w.z. dat alle RO-, HO- en RI-servo’s zich zó bewegen, alsof de desbetreffende stuurknuppel naar de van te voren ingestelde positie gebracht zou worden. Waarden over een bereik van ±150% kunt u in het waardenveld, dat u door aantippen met een vinger of de meegeleverde stift geactiveerd en dus blauw heeft gemaakt – zoals u intussen al “gewend” bent – met de drie toetsen aan de rechter rand van het display instellen, bijvoorbeeld:
De verschillende figuren-programma’s worden over het algemeen geactiveerd resp. gedeactiveerd door in de kolom “ACT” het desbetreffende waardenveld door middel van aantippen met een vinger of de meegeleverde stift van BLK op AAN of omgekeerd te zetten, bv.:
Tenslotte moet nog aan elk geactiveerd figuren-programma, zoals beschreven in het onderdeel “Toewijzing van stuurelementen, schakelaars en stuurelement-schakelaars” op bladzijde 40, een schakelaar toegewezen worden, waarmee u dan tijdens het vliegen de desbetreffende figuren-programma’s in- en uitschakelt. WAARSCHUWING: Schakel in geen geval één van deze figuren-programma’s ondoordacht vrij en bedien deze nooit zomaar tijdens het vliegen! Wanneer u dit op de verkeerde tijd en de verkeerde plaats zou doen kunt u aanzienlijke schade en letsel veroorzaken. Door aantippen van de toets TERUG links boven op het display keert u na het afsluiten van uw instellingen weer terug naar de menukeuze:
Functiemenu vliegtuigmodellen – Snap Roll
151
RO-differentiatie Instellen van de rolroer-differentiatie Aanwijzing: Dit menu is bij de keuze van “1RO” of “1RO1WK” in het menu “Modelkeuze” resp. “Modeltype” niet zichtbaar. Tip eventueel in het basisdisplay van de zender met een vinger of de meegeleverde stift op het met “F” aangeduide “tandwiel”-symbool:
Het display wisselt naar de weergave van het “blauwe” functiemenu. Tip hier met een vinger of de meegeleverde stift op het menupunt “RO DIFF”:
Bij het naar beneden uitslaande roer van een rolroeruitslag ontstaat een grotere weerstand dan bij het even ver naar boven uitslaande roer. Uit deze asymmetrische verdeling van de luchtweerstand resulteert o.a. een draaimoment om de hoogte-as met als gevolg een “uitdraaien” uit de vliegrichting, zodat dit ongewenste neveneffect ook wel bekend staat als “negatief draaimoment”. Dit effect doet zich bij zweefvliegtuigen met een hoge vleugelslankheid sterker gelden dan bij bv. motorvliegtuigen met hun duidelijk kortere hevelarmen, en moet normaal gesproken gecompenseerd worden door een gelijktijdige en tegengestelde uitslag van het richtingroer. Dit veroorzaakt echter weer extra luchtweerstand en verslechtert de vliegprestaties nog meer. Worden echter de rolroeruitslagen gedifferentieerd, doordat het naar beneden uitslaande rolroer een kleinere uitslag heeft dan het naar boven uitslaande rolroer, dan kan daardoor het – ongewenste - negatieve draaimoment verkleind resp. opgeheven worden. Voorwaarde is echter wel, dat ieder rolroer wordt aangestuurd door een aparte servo, die daarom ook meteen in de vleugel kan worden ingebouwd. Door de kortere aansturingen ontstaat er een reproduceerbare en spelingvrijere aansturing van het rolroer. 100% (normaal)
50% (gedifferentieerd)
0% (Split)
Deze elektronische differentiatie, die tegenwoordig gebruikelijk is, heeft in tegenstelling tot de vroegere mechanische oplossingen, die meestal al bij de bouw van het model moesten worden ingesteld en vaak bij sterke differentiatie snel tot een grote hoeveelheid speling in de aansturing leidden, grote voordelen. Zo kan bv. de mate van differentiatie op elk moment veranderd worden, in het meest extreme geval kan de rolroeruitslag naar beneden in de zogenaamde “Split”-positie zelfs helemaal onderdrukt worden. Op deze manier wordt niet alleen het negatieve draaimoment, maar kan er zelfs een positief draaimoment ontstaan, zodat bij een rolroeruitslag een draaien om de hoogte-as in de richting van de bocht ontstaat. Vooral bij grote zweefvliegtuigmodellen kunnen op deze manier “nette” bochten met alleen de rolroeren worden gevlogen, wat normaal gesproken niet zonder meer mogelijk is. Vliegfasen-afhankelijke instelling Als u in het ondermenu “FASE”, bladzijde 134, vliegfasen heeft aangemaakt en aan elk een passende naam heeft toegewezen, verschijnt deze op het display rechts boven in groen letters, bv. “NORMAAL”. bedien dus eventueel de desbetreffende schakelaars, om tussen de vliegfasen om te schakelen. TERUG
Graubele
normaal
Sv
RATE A RATE B
RO1L 100% 100%
RO1R 100% 100%
+ RES -
TERUG
Graubele
normaal
Sv
RATE A RATE B
RO1L 100% 100%
RO1R 100% 100%
RO2L 100% 100%
RO2R 100% 100%
Functiemenu vliegtuigmodellen – RO-differentiatie
+ RES -
152
Aanwijzing: Het aanbod aan instelopties is afhankelijk van het in het menu “Modelkeuze” resp. “Modeltype” gekozen aantal rolroeren. Het instelbereik van 100% aan beide kanten maakt het mogelijk om een differentiatie per kant onafhankelijk van de draairichtingen van de rolroerservo’s in te stellen. 100% (weg) komt overeen met de normale aansturing, d.w.z. geen differentiatie, en 0% (weg) met de Split-functie. Hoge absolute waarden zijn bij kunstvlucht nodig, zodat het model bij een rolroeruitslag exact om de lengte-as draait. Middelmatige waarden van ca. 50% zij typisch voor de ondersteuning van de bochten bij een thermiekvlucht. De Split-positie (0% weg naar beneden) wordt graag bij hellingvliegen gebruikt, wanneer de bochten alleen met de rolroeren moeten worden gevlogen. Om een waarde te kunnen veranderen tipt u met een vinger of de meegeleverde stift op het desbetreffende waardenveld, bijvoorbeeld:
De kleur van het veld wisselt van rood naar blauw:
Aansluitend kunt u in een actief, d.w.z. blauw weergegeven waardenveld met de + toets de actuele waarde verhogen en met de – toets verkleinen, bv.:
Met de differentiatie-waarde van het rechter rolroer en ook van de eventueel aanwezige binnenste rolroeren “RO2L” en “RO2R” gaat u op dezelfde manier te werk. Aantippen van de toets RES zet een veranderde waarde in een blauw en dus actief veld terug naar de standaardwaarde. Na het afsluiten van uw instellingen keert u door aantippen van de toets TERUG links boven op het display weer terug naar de menukeuze:
Functiemenu vliegtuigmodellen – RO-differentiatie
153
WK-mixers Instelling van de welfkleppen-mixers Aanwijzing: Dit menu is bij de keuze van alleen “1RO” of “2RO” in het menu “Modelkeuze” resp. “Modeltype” niet zichtbaar. Tip eventueel in het basisdisplay van de zender met een vinger of de meegeleverde stift op het met “F” aangeduide “tandwiel”-symbool:
Het display wisselt naar de weergave van het “blauwe” functiemenu. Tip hier met een vinger of de meegeleverde stift op het menupunt “WK MIX”: Vliegfasen-afhankelijke instelling Als u in het ondermenu “FASE”, bladzijde 134, vliegfasen heeft aangemaakt en aan elk een passende naam heeft toegewezen, verschijnt deze op het display rechts boven in groene letters, bv. “NORMAAL”. bedien dus eventueel de desbetreffende schakelaars, om tussen de vliegfasen om te schakelen. TERUG WK-TYPE WK RO >> WK HO >> WK WK >> HO
Graubele ACT SET
normaal St/S
BLK BLK BLK
AAN AAN AAN
Sv
Kolom “ACT” (actief) In het waardenveld van deze kolom bepaalt u, of de u de mixer wilt blokkeren (BLK) of AAN wilt zetten. Zodra dit waardenveld op aan staat, kunt u de mixer met een in de - rechter - kolom “St/S” eventueel toegewezen schakelaar individueel aan- en uitschakelen. Kolom “SET” (instellen) Om naar het desbetreffende instelveld te wisselen tipt u met een vinger of de meegeleverde stift op de bijbehorende toets >> in de kolom “SET”: Regel WK Afhankelijk van het gekozen aantal welfkleppen geeft het display één van de drie hieronder afgebeelde mogelijkheden weer: TERUG
Graubele
normaal
RATE A
WK +100%
WK1L +100%
WK1R
RATE A
WK1L WK2L +100%
WK2R
RATE A
Sv + RES
+ RES
WK1R
+ RES
• Regels RATE A/ B Wanneer u, zoals vanaf bladzijde 158 in het onderdeel “WK SET” beschreven, een fasentrimming heeft geactiveerd, kunt u in de waardenvelden van deze beide regels de mate van hun effect wijzigen. Tip hiervoor met een vinger of de meegeleverde stift op het desbetreffende waardenveld, bijvoorbeeld: De kleur van het veld wisselt van rood naar blauw: Functiemenu vliegtuigmodellen – WK-mixers
154
Aansluitend kunt u in het actieve, d.w.z. blauw afgebeelde waardenveld met de + toets de actuele waarde over een bereik van ±125% verhogen en met de – toets verlagen, bv.:
Met de waarde van de uitslag van de linker welfklep naar beneden (RATE B) en ook met de waarden van de rechter welfklep en van een eventueel aanwezig tweede paar welfkleppen gaat u op dezelfde manier te werk. Er zijn symmetrische en asymmetrische waarden mogelijk. Regel “Offset” In deze regel stelt u voor alle bij het model aanwezige welfkleppen de vliegfasen-specifieke posities van de welfkleppen in. Daardoor kunt u per vliegfase vastleggen, welke posities de verschillende kleppen moeten hebben. Het instelbereik van ±100% maakt het mogelijk om onafhankelijk van de draairichtingen van de welfkleppenservo’s de kleppen in de gewenste positie te brengen, bv.: •
Aanwijzingen: • Het aanbod aan instelopties is afhankelijk van het in het menu “Modelkeuze” resp. “Modeltype” gekozen aantal kleppen. • De hier ingestelde Offsetwaarde van de welfkleppen wordt in de in het volgende onderdeel “WK SET” beschreven fasentrimming overgenomen. De fasen-specifieke welfkleppenposities van de rolroeren stelt u bij de zender mz-18 HoTT in het display “ST 5-9” resp. bij de zender mz-24 HoTT in het display “ST 5-12” van het desbetreffende menu “DR/EXPO”, vanaf bladzijde 138, in de regel “K5” in, bijvoorbeeld bij de vliegfase “THERMIEK”: TERUG Graubele K5 K6
thermiek K ST K5-12 K9
Sv
K10
Aanwijzing: Afwijkend van het hierboven afgebeelde display van de 12-kanaals zender mz-24 HoTT worden op het display van de 9-kanaals zender mz-18 HoTT alleen de kanalen 1 … 9 weergegeven. Aantippen van de toets RES zet een veranderde waarde in een blauw en dus actief veld terug naar de standaardwaarde. Na het afsluiten van uw instellingen keert u door aantippen van de toets TERUG links boven op het display weer terug naar de mixerkeuze:
Regel RO >> WK In deze regel kunt u vliegfasen-afhankelijk instellen, met welk percentage het welfkleppenpaar “WK” en eventueel “WK2” bij rolroersturing als rolroer meegenomen moet worden. Normaal gesproken moeten de welfkleppen de rolroerkleppen echter met een geringere uitslag volgen, d.w.z. het mixpercentage is kleiner dan 100%. Het instelbereik van ±125% maakt het mogelijk, om de uitslagrichting afhankelijk van de draairichting van de welfkleppenservo’s aan de richting van de rolroeren aan te passen. Vanwege de aparte instelling van alle waarden kan eventueel ook een differentiatie van de rolroeruitslagen van de welfkleppen worden geprogrammeerd. De diverse waarden moeten zoals hierboven beschreven werd worden aangepast, bv.:
Functiemenu vliegtuigmodellen – WK-mixers
155
TERUG
Graubele
RO >> WK
St/S
normaal
Sv
AAN
Aanwijzing: Het aanbod aan instelopties is afhankelijk van het in het menu “Modelkeuze” resp. “Modeltype” gekozen aantal welfkleppen. Na het afsluiten van uw instellingen keert u door aantippen van de toets TERUG links boven op het display weer terug naar de mixerkeuze:
Regel HO >> WK Voor de ondersteuning van het hoogteroer bij snelle bochten en bij kunstvlucht neemt deze mixer de rolroeren en welfkleppen bij het bedienen van het hoogteroer mee. De mixrichting moet dusdanig worden gekozen, dat bij hoogteroer “up” alle kleppen naar beneden en omgekeerd, bij hoogteroer “down” naar boven uitslaan. U kunt voor elk kleppenpaar een symmetrisch of asymmetrisch effect definiëren. Waarden van ±125% zijn mogelijk. Standaard ingesteld zijn waarden van overal +30% zowel voor rolroer … TERUG
Graubele
HO >> WK
St/S
normaal
Sv
AAN
PW
… als ook voor welfkleppen:
De diverse waarden kunnen zoals onder “regel WK” beschreven is worden aangepast. Aanwijzing: Het aanbod aan instelopties is afhankelijk van het in het menu “Modelkeuze” resp. “Modeltype” gekozen aantal welfkleppen. Na het afsluiten van uw instellingen keert u door aantippen van de toets TERUG links boven op het display weer terug naar de mixerkeuze: Regel WK >> HO Bij het zetten van welfkleppen kunnen als neveneffect momentbewegingen om de dwars-as ontstaan. Het kan echter ook gewenst zijn, dat bv. het model na een licht omhoog zetten van de welfkleppen ook iets meer snelheid moet gaan maken. Met deze mixer kunt u beide dingen bereiken. Via deze mixer wordt bij het uitdraaien van de kleppen- afhankelijk van de ingestelde waarde - automatisch de positie van het hoogteroer gecorrigeerd. De instelling vindt symmetrisch of asymmetrisch ten opzichte van het neutraalpunt van het welfkleppen-stuurelement plaats. Het instelbereik bedraagt ±125%. Bij deze mixer liggen de “normale” waarden enkele tientallen procenten. Standaard ingesteld is overal 0%: TERUG
Graubele
WK >> HO
St/S
normaal
Sv
AAN
PW
HO-L
De diverse waarden kunnen zoals onder “regel WK” beschreven is worden aangepast. Na het afsluiten van uw instellingen keert u door aantippen van de toets TERUG links boven op het display weer terug naar de mixerkeuze:
Functiemenu vliegtuigmodellen – WK-mixers
156
Kolom St/S (stuurelement/schakelaar) In het waardenveld van de kolom St/S wijst u eventueel aan de desbetreffende mixer, zoals uitvoerig beschreven in het onderdeel “Toewijzing van stuurelementen, schakelaars en stuurelement-schakelaars” op bladzijde 40, een schakelaar of stuurelement-schakelaar toe. Na het afsluiten van uw instellingen keert u door aantippen van de toets TERUG links boven op het display weer terug naar de menukeuze:
Functiemenu vliegtuigmodellen – WK-instelling
157
WK-SET Instelling van het effect van het welfkleppen-stuurelement Aanwijzing: Dit menu is bij de keuze van alleen “1RO” in het menu “Modelkeuze” resp. “Modeltype” niet zichtbaar. Tip eventueel in het basisdisplay van de zender met een vinger of de meegeleverde stift op het met “F” aangeduide “tandwiel”-symbool:
Het display wisselt naar de weergave van het “blauwe” functiemenu. Tip hier met een vinger of de meegeleverde stift op het menupunt “WK SET”:
Afhankelijk van het gekozen aantal rolroeren en welfkleppen geeft het display verschillende mogelijkheden weer. De bovenste van de beide volgende afbeeldingen toont het display bij de instelling van minimaal “2RO …” en de onderste afbeelding bij de keuze van maximaal “… 4WK”: TERUG ACT BLK
RATE A RATE B
TERUG ACT BLK
RATE A RATE B
Graubele
normaal St/S AAN
RO1L 000% 000%
PW + RES -
RO1R 000% 000%
Graubele
WK1L 000% 000%
Sv
normaal St/S AAN
WK2L 000% 000%
WK2R 000% 000%
Sv
WK1R 000% 000%
PW + RES -
Vliegfasen-afhankelijke instelling Als u in het ondermenu “FASE”, bladzijde 134, vliegfasen heeft aangemaakt en aan elk een passende naam heeft toegewezen, verschijnt deze op het display rechts boven in groene letters, bv. “NORMAAL”. Bedien dus eventueel de desbetreffende schakelaars, om tussen de vliegfasen om te schakelen. Programmering U heeft in het ondermenu “ST-SET”, bladzijde 94, aan de met “WK1L” aangeduide ingang 6 een stuurelement of schakelaar toegewezen, bijvoorbeeld bij een model met 2 rolroer- en 2 welfkleppenservo’s:
Optie ACT (actief/geblokkeerd) Zolang nu het waardenveld rechts naast “ACT” op BLK of UIT staat …
… heeft het in het ondermenu “ST-SET” aan de ingang 6 toegewezen bedieningselement effect op de servo’s 6 en 7 resp. bij een model met maar één welfkleppenservo alleen op servo 6, uitsluitend met de in het ondermenu “DR/EXPO” van het functiemenu ingestelde waarden. Zodra u echter dit waardenveld op AAN zet … TERUG ACT AAN
Graubele
normaal St/S AAN
Functiemenu vliegtuigmodellen – WK-instelling
Sv
158
… wordt het in het ondermenu “ST-SET” aan de ingang 6 toegewezen bedieningselement naar de in dit onderdeel beschreven functie “Fasentrimming” omgeschakeld, waarbij echter de invloed van de in het ondermenu “DR/EXPO” van het functiemenu ingestelde waarden procentueel behouden blijft. In de hieronder beschreven displays legt u dus vast, met welk percentage het in het menu “ST-SET”, bladzijde 94, aan het kanaal 6 toegewezen bedieningselement in de vorm van een fasentrimming op de welfkleppenposities van de rolroeren, welfkleppen en eventueel het hoogteroer effect moet hebben. Optie St/S (stuurelement/schakelaar) In het waardenveld van de kolom St/S wijst u specifiek per fase, zoals uitvoerig beschreven in het onderdeel “Toewijzing van stuurelementen, schakelaars en stuurelement-schakelaars” op bladzijde 40, een schakelaar of stuurelement-schakelaar toe, bv. in de vliegfase “THERMIEK”: TERUG ACT UIT
Graubele
normaal St/S SW3
Sv
LET OP: Wanneer u hier UITschakelt, schakelt u niet alleen de hier beschreven fasentrimming uit, maar schakelt u tegelijkertijd om naar de in het ondermenu “DR/EXPO” al ingestelde waarden! Standaard zijn dat 100% per kant. Regels RATE A / B U kunt voor ieder kleppenpaar een symmetrisch of asymmetrisch effect definiëren. Wanneer u in het display “K59” resp. “K5-12” van het menu “DR/EXPO”, bladzijde 138, de weginstelling van de regel K5 op +100% laat of gelaten heeft, dan zouden waarden tussen 5 en 20% normaal gesproken voldoende moeten zijn. Schakel hiervoor naar de gewenste vliegfase om en tip dan met een vinger of de meegeleverde stift op het in te stellen waardenveld:
De kleur van het waardenveld wisselt van rood naar blauw:
In het nu actieve, d.w.z. blauw afgebeelde waardenveld kunt u de actuele waarde over een bereik van ±100% met de + toets verhogen en met de – toets verkleinen, bv.:
Met de andere in te stellen waarden als mede die van de eventueel aanwezige binnenste rolroeren “RO2L” en “RO2R” gaat u op dezelfde manier te werk. Aantippen van de toets RES zet een veranderde waarde in een blauw en dus actief veld terug naar de standaardwaarde. Na het afsluiten van uw instellingen aan de rolroeren wisselt u eventueel door middel van aantippen van de toets PW aan de rechter rand van het display naar de instelpagina van de welfkleppen en voert u hier, op dezelfde manier zoals hierboven beschreven werd, de gewenste instelwaarden in, bijvoorbeeld: TERUG ACT AAN
Graubele
WK1L 000% 000%
RATE A RATE B
normaal St/S SW3
WK2L 000% 000%
WK2R 000% 000%
Sv
WK1R 000% 000%
PW + RES -
Tenslotte wisselt u eventueel door middel van aantippen van de toets PW aan de rechter rand van het display naar de instelpagina voor het hoogteroer en voert u hier, op dezelfde manier zoals hierboven beschreven werd, de gewenste instelwaarden in, bijvoorbeeld:
TERUG ACT AAN
Graubele
normaal St/S SW3
Sv PW
HO-L RATE A RATE B
Functiemenu vliegtuigmodellen – WK-instelling
159
Aanwijzing: Standaard is in het menu “ST-SET” aan de ingang 6 GEEN stuurelement toegewezen. U kunt echter op elk moment een stuurelement of schakelaar toewijzen en daarmee, zoals in dit onderdeel beschreven is, verschillende welfkleppenposities binnen een vliegfase instellen. Na het afsluiten van uw instellingen keert u door aantippen van de toets TERUG links boven op het display weer terug naar de menukeuze:
Functiemenu vliegtuigmodellen – WK-instelling
160
Voor uw aantekeningen
161
Rem Instelling van het remsysteem van motormodellen Aanwijzing: Dit menu is bij de keuze van alleen “1RO” in het menu “Modelkeuze” resp. “Modeltype” niet zichtbaar. Tip eventueel in het basisdisplay van de zender met een vinger of de meegeleverde stift op het met “F” aangeduide “tandwiel”-symbool:
Het display wisselt naar de weergave van het “blauwe” functiemenu. Tip hier met een vinger of de meegeleverde stift op het menupunt “REM”:
Afhankelijk van het gekozen aantal rolroeren en welfkleppen geeft het display verschillende mogelijkheden weer. De bovenste van de beide volgende afbeeldingen toont het display bij de instelling van minimaal “2RO …” en de onderste afbeelding bij de keuze van maximaal “… 4WK”: TERUG ACT BLK
RATE
TERUG ACT BLK
RATE
Graubele
normaal St/S AAN
RO1L 000%
PW + RES
RO1R 000%
Graubele
WK1L 000%
Sv
normaal St/S AAN
WK2L 000%
WK2R 000%
Sv
WK1R 000%
PW + RES
Vliegfasen-afhankelijke instelling Als u in het ondermenu “FASE”, bladzijde 134, vliegfasen heeft aangemaakt en aan elk een passende naam heeft toegewezen, verschijnt deze op het display rechts boven in groene letters, bv. “NORMAAL”. Bedien dus eventueel de desbetreffende schakelaars, om tussen de vliegfasen om te schakelen. Programmering In de hieronder beschreven displays stelt u in, met welk percentage en in welke richting uw vleugelkleppen en eventueel het hoogteroer bij het “remmen” moeten uitslaan. om er voor te zorgen dat deze instellingen tenslotte ook effect hebben en eventueel via een schakelaar kunnen worden opgeroepen, begint u met de programmering in de beide direct hieronder beschreven optievelden “ACT” en “St/S”: Optie ACT (actief) In het waardenveld van deze kolom bepaalt u, of deze functie geblokkeerd (BLK) of AAN is. Zodra u dit waardenveld op AAN zet, kunt u het effect van het geselecteerde bedieningselement op de kleppeninstellingen specifiek per fase met een schakelaar, die u in het optieveld “St/S” eventueel toegewezen heeft, individueel in- en uitschakelen. Optie St/S (stuurelement/schakelaar) In het waardenveld van de kolom St/S wijst u specifiek per fase, zoals uitvoerig beschreven in het onderdeel “Toewijzing van stuurelementen, schakelaars en stuurelement-schakelaars” op bladzijde 40, een schakelaar of stuurelement-schakelaar toe, bv. in de vliegfase “LANDING”: TERUG ACT AAN
Graubele
landing St/S SW8
Sv
Regel RATE U kunt voor elk kleppenpaar een symmetrisch of asymmetrisch effect definiëren. Om zowel uitslagen naar boven als ook naar onderen te kunnen definiëren, bedraagt het instelbereik ±150%. Schakel om naar de gewenste vliegfase, bv. “LANDING”, en tip met een vinger of de meegeleverde stift op het in te stellen waardenveld:
Functiemenu vliegtuigmodellen - rem
162
De kleur van het waardenveld wisselt van rood naar blauw:
In het nu actieve, d.w.z. blauw afgebeelde waardenveld kunt u de actuele waarde over een bereik van ±150% met de + toets verhogen en met de – toets verkleinen, bv.:
Met de waarde van het rolroer aan de andere kant als mede die van de eventueel aanwezige binnenste rolroeren gaat u op dezelfde manier te werk. Aantippen van de toets RES zet een veranderde waarde in een blauw en dus actief veld terug naar de standaardwaarde. Na het afsluiten van uw instellingen aan de rolroeren wisselt u eventueel door middel van aantippen van de toets PW aan de rechter rand van het display naar de instelpagina van de welfkleppen en voert u hier, op dezelfde manier zoals hierboven beschreven werd, de gewenste instelwaarden in, bijvoorbeeld:
Om een abrupt uitdraaien van de dusdanig ingestelde (rem-) kleppen te vermijden, wisselt u tenslotte nog door middel van het aantippen van de toets PW aan de rechter rand van het display naar het laatste display van deze optie: Hier stelt u op dezelfde manier, zoals hierboven werd beschreven, een tijdsvertraging in voor het uitdraaien van de kleppen, bijvoorbeeld: TERUG
Graubele
VERTRAGING
1,2S
landing
Sv PW
Aanwijzing: Een “soepel” indraaien van de kleppen bereikt u door in het menu “FASE”, bladzijde 134, bijvoorbeeld ook nog naast de fase “NORMAAL” een fase “LANDING” en bij beide een omschakelvertraging aan te maken. Als schakelaar wijst u daarna dezelfde schakelaar toe, waarmee u ook de remfunctie bedient. Na het afsluiten van uw instellingen keert u door aantippen van de toets TERUG links boven op het display weer terug naar de menukeuze:
Functiemenu vliegtuigmodellen - rem
163
Butterfly Instelling van het remsysteem bij zweefmodellen Aanwijzing: Dit menu is afhankelijk van de basisinstellingen van het menu “Modelkeuze” resp. “Modeltype” eventueel niet zichtbaar. Tip eventueel in het basisdisplay van de zender met een vinger of de meegeleverde stift op het met “F” aangeduide “tandwiel”-symbool:
Het display wisselt naar de weergave van het “blauwe” functiemenu. Tip hier met een vinger of de meegeleverde stift op het menupunt “BUTTERFLY”:
Afhankelijk van het gekozen aantal rolroeren en welfkleppen geeft het display verschillende mogelijkheden weer. De bovenste van de beide volgende afbeeldingen toont het display bij de instelling van minimaal “2RO …” en de onderste afbeelding bij de keuze van maximaal “… 4WK”: TERUG ACT BLK
RATE
TERUG ACT BLK
RATE
Graubele
normaal St/S AAN
RO1L 000%
PW + RES
RO1R 000%
Graubele
WK1L 000%
Sv
normaal St/S AAN
WK2L 000%
WK2R 000%
Sv
WK1R 000%
PW + RES
In dit menu wordt een bijzondere kleppen-combinatie toegepast, die ook wel “kraai-positie” of “Butterfly” wordt genoemd: in de Butterfly-positie gaan de beide rolroeren iets naar boven en de welfkleppen zover mogelijk naar beneden. Via een derde mixer wordt het hoogteroer zo bijgetrimd, dat de vliegsnelheid ten opzichte van de normale snelheid niet wezenlijk verandert.
Dit samenspel van de welfkleppen, de rolroeren en het hoogteroer dient er voor, om de glijhoek tijdens de landing te bepalen. (de Butterfly-kleppenpositie wordt vooral bij modellen zonder mandragend voorbeeld gebruikt in plaats van rem- resp. stoorkleppen.) Vliegfasen-afhankelijke instelling Als u in het ondermenu “FASE”, bladzijde 134, vliegfasen heeft aangemaakt en aan elk een passende naam heeft toegewezen, verschijnt deze op het display rechts boven in groene letters, bv. “NORMAAL”. Bedien dus eventueel de desbetreffende schakelaars, om tussen de vliegfasen om te schakelen. Programmering De hieronder beschreven “Butterfly”-mixers worden door de standaard aan de ingang “K1” toegewezen gas-/remstuurknuppel of alternatief door een willekeurig ander bedieningselement van de zender, dat aan de ingang K1 van het menu “ST.SET”, bladzijde 94, werd toegewezen, bediend. In de meeste gevallen zal echter de keuze bij de al ingestelde “ingang 1” blijven en de rem via de niet neutraliserende K1-stuurknuppel worden bediend: Aanwijzing: Afwijkend van de in dit onderdeel afgebeelde displays van de 12-kanaals zender mz-24 HoTT worden op het display van de 9-kanaals zender mz-18 HoTT alleen de kanalen 1 ... 9 weergegeven.
Functiemenu vliegtuigmodellen - Butterfly
164
Een gebruik van andere bedieningselementen maakt het echter mogelijk, om de rem ook alternatief via één van de extra stuurelementen te bedienen, wanneer de K1-knuppel al voor andere doeleinden in gebruik is. Het neutraalpunt (Offset), dat op de laatste display-pagina van dit menu ingesteld wordt, resp. de op het display als “BUTTERFLY UIT” aangeduide positie van het stuurelement, kan op een willekeurige plek worden vastgelegd. Omdat de correcte instelling hiervan echter een belangrijke voorwaarde voor de juiste werking van de kleppen is, behandelen we deze beschrijving als eerste. Display BUTTERFLY UIT Schakel dus om naar de gewenste vliegfase, bv. naar de vliegfase “LANDING” en tip daarna het gewenste aantal keren op de toets PW aan de rechter rand van het display met de startpagina van het menu “BUTTERFLY” ...
... totdat deze pagina op het display verschijnt: TERUG BUTTERFLY
Graubele UIT
+100%
landing 000%
Sv PW
Beweeg daarna het aan de ingang “K1” toegewezen bedieningselement, standaard de gas-/rem-stuurknuppel, naar de positie waarbij de kleppen ingedraaid resp. gesloten moeten zijn. De telkens actuele positie van het stuurelement wordt rechts van het waardenveld in het geel weergegeven:
Wanneer de gewenste positie is bereikt, neemt u deze over in het waardenveld door met een vinger of de meegeleverde stift aan te tippen, bv.:
De in het geel weergegeven actuele positie van het stuurelement wordt direct in het waardenveld overgenomen:
De keuze van het Offset- resp. BUTTERFLY UIT-punt bepaalt in dit verband echter niet alleen de positie van het stuurelement, waarbij het remsysteem ingedraaid resp. gesloten is, maar ook de bedieningsrichting van het toegewezen bedieningselement., standaard de K1-stuurknuppel, bij het uitdraaien van het remsysteem: • Bij rem-Offset-waarden met een “+” ervoor worden de kleppen uitgedraaid, wanneer het desbetreffende bedieningselement, bv. de K1-stuurknuppel, van voren naar achteren, dus naar de piloot toe, wordt bewogen. • Bij rem-Offset-waarden met een “-” ervoor worden de kleppen uitgedraaid, wanneer het desbetreffende bedieningselement, bv. de K1-stuurknuppel, van achteren naar voren, dus van de piloot af, wordt bewogen. • Wordt het Offset-punt echter niet helemaal aan het desbetreffende uiteinde van de stuurweg gelegd, zie afbeelding hierboven, dan is de rest van de weg tot aan de uitslag “loos bereik”, d.w.z. dit “loze” stuk beïnvloedt niet langer één van de hieronder beschreven kleppenmixers. Nadat nu de rem-Offset, die voor het beoordelen van de in te stellen kleppen-uitslagen niet onbelangrijk is, werd ingesteld, keert u terug naar de eerste displaypagina van het menu “BUTTERFLY”, door de toets PW (paginawissel) aan de rechter rand van het display met een vinger of de meegeleverde stift eenmaal aan te tippen:
Functiemenu vliegtuigmodellen - Butterfly
165
In dit display en eventueel ook in de hieronder beschreven displays geeft u nu aan, met welk percentage en in welke richting uw vleugelkleppen en eventueel ook het hoogteroer voor het “remmen” moeten uitslaan. Om deze instellingen echter ook effect te laten hebben en bij behoefte via een schakelaar te kunnen oproepen wordt na het instellen van het Offset-punt ook de programmering van de beide direct hierop volgende optievelden “ACT” en “St/S” gedaan: Optie ACT (actief) In het waardenveld van deze kolom bepaalt u, of deze functie geblokkeerd (BLK) of AAN is. Zodra u dit waardenveld op AAN zet, kunt u het effect van het geselecteerde bedieningselement op de kleppeninstellingen specifiek per fase met een schakelaar, die u in het optieveld “St/S” eventueel toegewezen heeft, individueel in- en uitschakelen. Optie St/S (stuurelement/schakelaar) In het waardenveld van de kolom St/S wijst u specifiek per fase, zoals uitvoerig beschreven in het onderdeel “Toewijzing van stuurelementen, schakelaars en stuurelement-schakelaars” op bladzijde 40, een schakelaar of stuurelement-schakelaar toe, bv. in de vliegfase “LANDING”: TERUG ACT AAN
Graubele
landing St/S SW5
Sv
Regel RATE Schakel om naar de gewenste vliegfase, bv. “LANDING”, en tip met een vinger of de meegeleverde stift op het in te stellen waardenveld. Om zowel uitslagen naar boven als ook naar onderen te kunnen definiëren, bedraagt het instelbereik ±150%.
De kleur van het waardenveld wisselt van rood naar blauw:
In het nu actieve, d.w.z. blauw afgebeelde waardenveld kunt u de actuele waarde over een bereik van ±150% met de + toets verhogen en met de – toets verkleinen, bv.:
Met de waarde van het rolroer aan de andere kant als mede die van de eventueel aanwezige binnenste rolroeren (RO2) gaat u op dezelfde manier te werk. Aantippen van de toets RES zet een veranderde waarde in een blauw en dus actief veld terug naar de standaardwaarde. Na het afsluiten van uw instellingen aan de rolroeren wisselt u eventueel door middel van aantippen van de toets PW (paginawissel) aan de rechter rand van het display naar de instelpagina van de welfkleppen en voert u hier, op dezelfde manier zoals hierboven beschreven werd, de gewenste instelwaarden in, bijvoorbeeld:
Wanneer de hiervoor beschreven waarden werden ingevoerd kunt u een bijzondere kleppenpositie, die ook “Kraaijenpositie” of “Butterfly” wordt genoemd: bij deze rempositie bewegen de beide rolroeren matig naar boven en de welfkleppen zo ver mogelijk naar beneden. Via een extra mixer – de hieronder beschreven “HO-curve” wordt het hoogteroer zo bijgetrimd, dat de vliegsnelheid ten opzichte van de normale snelheid niet
Functiemenu vliegtuigmodellen - Butterfly
166
wezenlijk verandert. Anders riskeert u namelijk dat het model bij het indraaien van de landingskleppen, bv. wanneer het veld tóch net niet gehaald wordt bij de landing, doorzakt of zelfs neerstort. Tips voor het “zien” van het rem-effect: Kleppen uitdraaien en van voren over en onder de vleugel kijken. Hoe groter de geprojecteerde oppervlakte van de uitgedraaide kleppen en roeren, des te groter is ook het remmende effect. Display HO-curve TERUG ACT
Graubele AAN CURVE AAN UIT PUNT
HO
ST.UIT
St/S UIT -100% 000% L X-AS
landing
Sv
AAN PW
000% Y-AS
ENT
Schakel de weergave van de positie van het stuurelement via de toets ST.UIT links onder op het display in door deze met een vinger of de meegeleverde stift aan te tippen, zodat u de benodigde instellingen kunt doen:
HO
ST.AAN
X-AS
Y-AS
ENT
De groene verticale balk in de grafische weergave, die de positie van het remkleppen-stuurelement aanduidt, beweegt pas van de rand van de grafiek weg wanneer de ingestelde Offset-waarde overschreden wordt. De stuurweg van de remkleppen wordt daarbij automatisch weer over 100|% verdeeld. Het neutraalpunt van de mixer ligt dus onafhankelijk van de ingestelde Offset altijd aan de linker rand van de grafische weergave. Stel nu de HO-curve in de richting van de tegengestelde einduitslag naar behoefte in, waarbij de manier van instellen van deze 7-punts-curvenmixer op dezelfde manier gaat, zoals die al eerder op bladzijde 146 in het kader van het menu “K1 curve” voor deze curvenmixer werd behandeld, bv.: ACT
AAN CURVE AAN UIT PUNT
HO
ST.AAN
St/S AAN AAN +100% -025% H X-AS
PW
-025% Y-AS
ENT
De gekozen instelling moet in ieder geval op voldoende hoogte worden uitgeprobeerd en eventueel worden bijgesteld. Let er daarbij in ieder geval op, dat het model bij een uitgedraaid remsysteem niet te langzaam wordt! Anders riskeert u namelijk dat het model bij het indraaien van de landingskleppen, bv. wanneer het veld tóch net niet gehaald wordt bij de landing, doorzakt of zelfs neerstort. Na het afsluiten van uw instellingen keert u door aantippen van de toets TERUG links boven op het display weer terug naar de menukeuze:
Functiemenu vliegtuigmodellen - Butterfly
167
V-staart Instelling van de aansturing van een V-staart Aanwijzing: Dit menu is alleen bij de keuze van een V-staart in de basisinstellingen van het menu “Modelkeuze” resp. “Modeltype” zichtbaar. Tip eventueel in het basisdisplay van de zender met een vinger of de meegeleverde stift op het met “F” aangeduide “tandwiel”-symbool:
Het display wisselt naar de weergave van het “blauwe” functiemenu. Tip hier met een vinger of de meegeleverde stift op het menupunt “V-ST”:
De hoogte- en richtingroersturing vindt plaats via twee apart aangestuurde, V-vormig geplaatste roeren. De koppelfunctie voor de richtings- en hoogteroeraansturing wordt automatisch door het programma overgenomen. Vliegfasen-afhankelijke instelling Als u in het ondermenu “FASE”, bladzijde 134, vliegfasen heeft aangemaakt en aan elk een passende naam heeft toegewezen, verschijnt deze op het display rechts boven in groene letters, bv. “NORMAAL”. Bedien dus eventueel de desbetreffende schakelaars, om tussen de vliegfasen om te schakelen.
TERUG
Graubele HO
A
normaal
Sv
RI B
A
B
Programmering Tip met een vinger of de meegeleverde stift op het waardenveld met de te veranderen waarde, bijvoorbeeld:
De kleur van het veld wisselt van rood naar blauw:
In het nu actieve, d.w.z. blauw afgebeelde waardenveld kunt u de actuele waarde met de + toets verhogen en met de – toets verkleinen, bv.:
Met de waarden in de andere waardenvelden gaat u op dezelfde manier te werk. Aantippen van de toets RES zet een veranderde waarde in een blauw en dus actief veld terug naar de standaardwaarde. Aanwijzing: Let er op, dat de mix-uitslagen van de mixer bij elkaar opgeteld worden wanneer u de beide stuurknuppels tegelijkertijd bedient, en een servo of ook beide servo’s daardoor soms mechanisch kunnen vastlopen. Om dit te voorkomen moet u eventueel de ingestelde mix-waarden verkleinen. Na het afsluiten van uw instellingen keert u door aantippen van de toets TERUG links boven op het display weer terug naar de menukeuze:
Functiemenu vliegtuigmodellen – V-staart
168
◄Functiemenu vliegtuigmodellen
Voor uw aantekeningen
Functiemenu helikoptermodellen►
169
Fase Inrichten van vliegfasen Tip eventueel in het basisdisplay van de zender met een vinger of de meegeleverde stift op het met “F” aangeduide “tandwiel”-symbool: aantippen Het display wisselt naar de weergave van het “blauwe” functiemenu. Tip hier met een vinger of de meegeleverde stift op het menupunt “FASE”:
Binnen een modelgeheugenplaats bieden de zenders mz-18 HoTT en mz-24 HoTT de mogelijkheid, om maximaal 6 van elkaar afwijkende instellingen voor verschillende vliegtoestanden, normaal gesproken aangeduid met “vliegfasen”, in de desbetreffende menu’s te programmeren. Het inrichten van vliegfasen Het inrichten van vliegfasen voor helikoptermodellen begint u bij dit menupunt, waarbij u de diverse fasen een naam toekent en een tijdsvertraging meegeeft, om een –soepel- omschakelen naar deze vliegfase mogelijk te maken. De volgorde, waarin de fasen 1 tot max. 6 worden aangemaakt is niet van belang, en er mogen ook nummers worden overgeslagen. Begin echter toch altijd met “fase 1”, de “normale fase”, die altijd actief is wanneer … • er geen fasen-schakelaar is aangewezen, of • aan bepaalde schakelaar-combinaties geen fase werd toegekend. De toekenning resp. het aanhouden van de fasennaam “NORMAAL” zou daarom voor de “fase 1” zeker zinvol kunnen zijn. De namen zelf hebben geen enkele programmeer-technische betekenis, ze zijn alleen nodig om bij het verdere programmeren de verschillende vliegfasen uit elkaar te kunnen houden en worden daarom in alle vliegfasen-afhankelijke menu’s en ook in de basis-aanduiding van de zender op het display getoond. Voor het inrichten van de eerste “echte” vliegfase tipt u met een vinger of de meegeleverde stift op het gewenste waardenveld in de kolom “FASE”, bijvoorbeeld “RPM 1”: TERUG
Starlet FASE VERTR. ST. PW 1. NORMAAL 0.0s NIE 2. AUTORO 0.0s GEEN NAA 3. RPM 1 KOP 4. RPM 2 DEL 5. RPM 3 De kleur van het veld wisselt van rood naar blauw: Aanwijzing; Om de fase 6 te kunnen instellen tipt u rechts boven in het display op PW (pagina-wissel). • Toets NIE(UW) De geselecteerde fase wordt door aantippen van de toets NIE met een vinger of de meegeleverde stift geactiveerd:
Parallel worden in de kolommen “VERTR.” (vertraging) en “ST” (stuurelement) nog meer waardenvelden zichtbaar gemaakt: TERUG 1. 2. 3. 4. 5.
Starlet FASE VERTR. NORMAAL 0.0s AUTORO 0.0s RPM 1 0.0s RPM 2 RPM 3
ST. GEEN GEEN
PW NIE NAA KOP DEL
• Toets NAA(m) De bestaande naam van de fase kunt u na aantippen van de toets NAA (naam) aan de rechter rand van het display met een vinger of de meegeleverde stift, zoals uitvoerig beschreven werd in het onderdeel “Modelnaam” vanaf bladzijde 47, veranderen, bv. in de naam “HOVER”: Functiemenu helikoptermodellen - fase
170
TERUG 1. 2. 3. 4. 5.
Starlet FASE VERTR. NORMAAL 0.0s AUTORO 0.0s HOVER 0.0s RPM 2 RPM 3
ST. GEEN GEEN
PW NIE NAA KOP DEL
(kopiëren) • Toets KOP Een ingerichte, blauw gemarkeerde en dus actieve fase kunt u, na aantippen van de toets KOP (kopiëren) aan de rechter rand van het display met de vinger of de meegeleverde stift, naar een willekeurige andere fase kopiëren, bijvoorbeeld:
Door het aantippen van de toets KOP wordt er een venster met de vraag naar het doel van het kopieerproces weergegeven: BRON hover J
DOEL autorot N
Standaard is in dit veld de volgende fase zichtbaar. Om deze standaard instelling te kunnen wijzigen tipt u met een vinger of de meegeleverde stift zo vaak op de toets onder “DOEL”, ....
... totdat de gewenste fase verschijnt, bv.:
Aantippen van N met een vinger of de meegeleverde stift breekt het proces af. Aantippen van J met een vinger of de meegeleverde stift bevestigt het proces: de bron-fase wordt gekopieerd naar de doel-fase.
Eventueel verandert u nu nog de bestaande naam van de fase zoals uitvoerig in het onderdeel “Modelnaam” op bladzijde 47 beschreven, en/of past u de meegenomen vertragingstijd en meegenomen schakelaar aan uw behoeften aan. • Toets DEL (“Delete”= wissen) Een ingerichte, blauw gemarkeerde en dus actieve fase kunt u, na aantippen van de toets DEL (DELETE) aan de rechter rand van het display met de vinger of de meegeleverde stift, wissen resp. deactiveren, bijvoorbeeld:
• Kolom “VERTR.” (vertragingstijd) Wanneer u tussen de vliegfasen wisselt is het raadzaam om in deze kolom een omschakeltijd voor een “soepele” overgang NAAR (!) de desbetreffende fase te programmeren. Daardoor bestaat ook de mogelijkheid om voor de wissel van een willekeurige fase naar bv. fase 3 een andere tijd in te voeren als voor de wissel naar fase 1. Alleen in de regel autorotatie-fase moet u altijd de standaard gegeven omschakeltijd van 0.0s zo laten staan. Voor het wijzigen van een omschakeltijd activeert u het waardenveld “omschakeltijd” van de gewenste fase , door deze met een vinger of de meegeleverde stift aan te tippen, bijvoorbeeld:
Functiemenu helikoptermodellen - fase
171
De kleur van het veld wisselt van rood naar blauw:
Stel nu met de + resp. – toets rechts onder de gewenste waarde in. In het blauwe en dus actieve waardenveld kunnen omschakeltijden tussen 0 en 9,9 s worden uitgekozen worden, bv.:
Met de andere fasen gaat u eventueel op dezelfde manier te werk.
Aanwijzing: De hier ingestelde “omschakeltijd” heeft uniform effect op alle vliegfasen-specifieke instellingen en ook op alle in de “helikopermixer”-menu’s geactiveerde mixers. De wissel tussen vliegfasen-afhankelijke mixers verloopt dan ook niet abrupt. • Kolom “ST.” (stuurelement/schakelaar) In de hierboven beschreven kolommen “FASE” en “VERTR(aging)” heeft u al aan de vliegfasen 1 ... max. 6 namen toegewezen en eventueel ook omschakeltijden geprogrammeerd, alleen ... een omschakelen tussen de fasen is nog niet mogelijk. Om dit mogelijk te maken tipt u met een vinger of de meegeleverde stift op het gewenste waardenveld in de kolom “ST.”, bijvoorbeeld ...
... en wijst u een schakelaar of stuurelement-schakelaar toe, zoals beschreven in het onderdeel “Toewijzing van stuurelementen, schakelaars en stuurelement-schakelaars” op bladzijde 40. Na het afsluiten van uw instellingen keert u door middel van het aantippen van de toets TERUG links boven op het display weer terug naar de menukeuze:
Functiemenu helikoptermodellen - fase
172
DR / Expo Omschakelbare stuurkarakteristiek voor rollen, nicken en hekrotor en voor de stuurfuncties 5 ... 9 resp. 5 ... 12 Tip eventueel in het basisdisplay van de zender met een vinger of de meegeleverde stift op het met “F” aangeduide “tandwiel”-symbool:
Het display wisselt naar de weergave van het “blauwe” functiemenu. Tip hier met een vinger of de meegeleverde stift op het menupunt “DR/EXPO”.
De Dual-Rate/Expo-functie maakt een vliegfasen-afhankelijk omschakelen resp. beïnvloeden van de stuuruitslagen en -karakteristieken voor rollen, nicken en hekrotor mogelijk, d.w.z. van de stuurfuncties 2 … 4 via schakelaars. Een individuele curvenkarakteristiek van de stuurfunctie 1 kan in de menu’s “Pitch curve”, zie bladzijde 177, en “Gas curve”, zie bladzijde 183, via maximaal 7 apart te programmeren punten worden ingesteld. Dual Rate heeft een soortgelijk effect als de stuurelement-instelling in het display “K5-9” resp. “K5-12”, direct op de bijbehorende stuurfunctie, onafhankelijk daarvan, of deze één enkele servo of via willekeurige complexe koppel- en mixfuncties meerdere servo’s aanstuurt. De stuuruitslagen zijn per schakelaarpositie en vliegfase tussen 0 en 125% van de normale stuuruitslag instelbaar. Expo maakt voor waarden groter dan 0% een fijngevoelig sturen van het model rond de middenpositie van de desbetreffende stuurfunctie (rollen, nicken en hekrotor) mogelijk, zonder de volledige uitslag bij een volledige stuurknuppeluitslag te hoeven missen. Omgekeerd wordt voor waarden kleiner dan 0% het effect van het stuurelement rondom de middenpositie vergroot, en in de richting van de volledige uitslag weer verkleind. De waarde van de “progressie” kan dus van – 100% tot + 100% worden ingesteld, waarbij 0 % overeenkomt met de normale, lineaire stuurkarakteristiek. Een verdere toepassing vloeit voort uit het gebruik van de tegenwoordig vaak gebruikte draaiservo’s: de roeraansturing verloopt namelijk niet-lineair, d.w.z. met een toenemende draaihoek van de stuurschijf resp. van de servohevel wordt de roeraansturing via de stuurstang - afhankelijk daarvan, hoe ver naar buiten de stuurstang aan de servohevel is bevestigd – steeds kleiner. Met Expo-waarden groter dan 0% kan dit effect worden tegengegaan, zodat bij een groter wordende knuppeluitslag de draaihoek meer dan proportioneel toeneemt. Ook de Expo-instelling heeft direct betrekking op de bijbehorende stuurfunctie, onafhankelijk van het feit of deze effect heeft op één servo of via willekeurige koppel- en mixfuncties op meerdere servo’s. De Dual-Rate- en Expo-functie kunnen per stuurfunctie samen via een schakelaar worden bediend ... wanneer er een schakelaar toegewezen werd. Daardoor bestaat ook de mogelijkheid, om Dual Rate en Expo met elkaar te verbinden, wat vooral bij snelle modellen een groot voordeel kan zijn. Op de grafiek in het display worden de curvenkarakteristieken direct zichtbaar gemaakt, om de relatie tussen de uitslag van het stuurelement en de stuurcurve beter te kunnen beoordelen. TERUG
Starlet
normaal
K
ROLL
D/R EXP ST/S
+100% +100% 000% 000% GEEN
Sv
+ RES -
Tussen de displays van de verschillende stuurfuncties wisselt u telkens achter elkaar door het waardenveld van de regel “K” met een vinger of de meegeleverde stift aan te tippen: TERUG
Starlet
normaal
K
NICK
D/R EXP ST/S
TERUG
+100% +100% 000% 000% GEEN
Starlet
normaal
K
HEK
D/R EXP
+100% +100% 000% 000%
Functiemenu helikoptermodellen – DR/Expo
Sv
+ RES -
Sv
+ RES
173
ST/S Starlet
TERUG
TERUG
GEEN normaal
K
K5-12
Starlet
normaal
K
St. K5-12
OFFSET
Sv
Sv
OFFSET
Aanwijzing: Afwijkend van de in dit onderdeel afgebeelde displays van de 12-kanaals zender mz-24 HoTT zijn op het display van de 9-kanaals zender mz-18 HoTT alleen de kanalen 1 ... 9 zichtbaar. Vliegfase-afhankelijke Dual-Rate- en Expo-instellingen Wanneer u in het ondermenu “FASE”, bladzijde 170, vliegfasen heeft aangemaakt en van een passende naam heeft voorzien verschijnt deze naam in het display rechts bovenaan in groene letters, bv. “NORMAAL”. Bedien dus eventueel de bijbehorende schakelaar om tussen de diverse vliegfasen om te schakelen. Dual-Rate-functie Indien u een omschakelen tussen twee varianten wenst, wijst u in de met “St/S” aangeduide regel, zoals beschreven op bladzijde 40 in het onderdeel “Toewijzing van stuurelementen , schakelaars en stuurelementschakelaars” .... kiezen N CLR ... een schakelaar toe. Bij behoefte kan dit ook een stuurelement-schakelaar zijn, bv.:
St/S
SW 6
Tip hierna met een vinger of de meegeleverde stift in de regel die voorzien is van het opschrift “D/R” op het linker waardenveld, om een Dual-Rate-waarde aan de min-kant van de stuurweg in te stellen, en/of op het rechter waardenveld om een Dual-Rate-waarde aan de plus-kant van de stuurweg in te stellen, bijvoorbeeld:
De kleur van het veld wisselt van rood naar blauw:
Stel nu met de + of - toets rechts buiten de gewenste waarde in. Het instelbereik bedraagt ±125%. Met de waarde aan de plus-kant van de stuurweg gaat u eventueel op dezelfde manier te werk, bijvoorbeeld:
De Dual-Rate-curve wordt tegelijkertijd in de grafiek weergegeven. Aantippen van de toets RES zet een veranderde waarde in een blauw en dus actief veld terug naar de standaardwaarde. LET OP: De Dual-Rate-waarde moet uit veiligheidsoverwegingen minstens 20% bedragen.
Functiemenu helikoptermodellen – DR/Expo
174
Exponential-functie Voor het programmeren van de Exponential-functie tipt u met een vinger of de meegeleverde stift in de met “EXP” aangeduide regel op het linker waardenveld, om een Expo-waarde aan de min-kant van de stuurweg in te stellen, en/of op het rechter waardenveld om een Expo-waarde aan de plus-kant van de stuurweg in te stellen, bijvoorbeeld:
De kleur van het veld wisselt van rood naar blauw:
Stel nu met de + of - toets rechts buiten de gewenste waarde in. Het instelbereik bedraagt ±100%. Met de waarde aan de plus-kant van de stuurweg gaat u eventueel op dezelfde manier te werk, bijvoorbeeld:
De Expo-curve wordt tegelijkertijd in de grafiek weergegeven. Aanwijzing: De hier afgebeelde curve dient alleen ter demonstratie en stelt in geen geval een echte expo-curve voor.
Combinatie Dual-Rate en Expo Wanneer u zowel bij de Dual-Rate als ook bij de Expo-functie waarden heeft ingevoerd, overlappen de beide functies elkaar bijvoorbeeld als volgt: servo-uitslag uitslag stuurelement
Display “K5 ... 9” resp. “K5 ... 12” U heeft in het menu “ST.SET” van het basismenu, vanaf bladzijde 94, aan één van de stuurfuncties 5 ... 9 resp. 5 ... 12 een bedieningselement toegewezen, bijvoorbeeld de zijdelingse proportionele schuif SL1 aan de ingang 8: TERUG 1. PITCH 2. ROLL1 3. NICK1 4. HEK 5. AUX1 6. GAS
Starlet St 1 St 2 St 3 St 4 GEEN GEEN
GL 7. GYRO 8. REGELAAR 9. AUX 2 10. AUX 3 11. AUX 4 12. AUX 5
Sv GEEN SL 1 GEEN GEEN GEEN GEEN
Op het display “K5 ...9” resp. “K5 ... 12” kunt u de uitslag daarvan - eventueel specifiek per vliegfase – definiëren. Tip hiervoor met een vinger of de meegeleverde stift in de desbetreffende regel op het linker waardenveld voor het instellen van de waarde aan de min-kant van de stuurweg en/of op het rechter waardenveld voor het instellen van de waarde aan de plus-kant van de stuurweg, bijvoorbeeld:
De kleur van het veld wisselt van rood naar blauw:
Functiemenu helikoptermodellen – DR/Expo
175
Stel nu met de + of - toets rechts buiten de gewenste waarde in. Het instelbereik bedraagt ±125%. Met de waarde aan de plus-kant van de stuurweg gaat u eventueel op dezelfde manier te werk, bijvoorbeeld:
Aantippen van de toets RES zet een veranderde waarde in een blauw en dus actief veld terug naar de standaardwaarde. Aanwijzing: Afwijkend van de in dit onderdeel afgebeelde displays van de 12-kanaals zender mz-24 HoTT zijn op het display van de 9-kanaals zender mz-18 HoTT alleen de kanalen 1 ... 9 zichtbaar.
“Offset” U heeft – zoals hierboven als voorbeeld werd beschreven - in het ondermenu “ST.SET” van het basismenu, vanaf bladzijde 94, aan één van de stuurfuncties 5 ... 9 resp. 5 ... 12 een bedieningselement toegewezen, bijvoorbeeld de zijdelingse proportionele schuif SL1 aan de ingang 8. Het stuurmidden van dit bedieningselement, d.w.z. zijn nulpunt, verandert u nu – eventueel specifiek per vliegfase – in het laatste display van het menu “DR/EXPO”:
Tip met een vinger of de meegeleverde stift de te veranderen Offset-waarde aan, bijvoorbeeld:
De kleur van het veld wisselt van rood naar blauw: Stel nu met de + of - toets rechts buiten de gewenste waarde in, bijvoorbeeld:
Het instelbereik bedraagt ±125%. Aantippen van de toets RES zet een veranderde waarde in een blauw en dus actief veld terug naar de standaardwaarde. Aanwijzing: Afwijkend van de in dit onderdeel afgebeelde displays van de 12-kanaals zender mz-24 HoTT zijn op het display van de 9-kanaals zender mz-18 HoTT alleen de kanalen 1 ... 9 zichtbaar. Na het afsluiten van uw instellingen keert u door middel van het aantippen van de toets TERUG links boven op het display weer terug naar het keuzemenu:
Functiemenu helikoptermodellen – DR/Expo
176
Pitch curve Vliegfasen-specifieke instelling van de pitch-stuurcurve Tip eventueel in het basisdisplay van de zender met een vinger of de meegeleverde stift op het met “F” aangeduide “tandwiel”-symbool:
Het display wisselt naar de weergave van het “blauwe” functiemenu. Tip hier met een vinger of de meegeleverde stift op het menupunt “PITCHC”:
Vliegfasen-afhankelijke instelling van de pitchcurven In zoverre in het menu “FASE”, bladzijde 170, vliegfasen werden gedefinieerd en van een bijbehorende naam werden voorzien, wordt deze rechts boven op het display in groene letters zichtbaar gemaakt, bv. ”NORMAAL”. Bedien dus eventueel de bijbehorende schakelaars, om naar de gewenste vliegfase om te schakelen. Pitchcurve In dit display kunt u – eventueel specifiek per vliegfase – de pitchcurve aan uw behoeften aanpassen: TERUG
Starlet CURVE IN UIT PUNT L ST.UI X-AS
normaal
Sv TRIM
UIT -100% -100% -100% Y-AS
ENT
Aanwijzing: In de display-grafiek worden de curvenkarakteristieken direct weergegeven. De stuurcurve kan tot max. 7 punten, hieronder “steunpunten” genoemd, langs de hele stuurknuppeluitslag worden vastgelegd. In het begin zijn echter minder steunpunten voldoende, om de pitchcurve in te stellen. Het is raadzaam om eerst met drie steunpunten te beginnen. Deze drie punten, en wel de beide eindpunten “Pitch low (L)” = -100% stuuruitslag en “Pitch high (H)” = +100% stuuruitslag en nog een extra te vormen punt precies in het midden beschrijven op dat moment een lineaire karakteristiek voor de pitchcurve. Principes van de bediening • Toets ST.UIT Aantippen van deze toets met een vinger of de meegeleverde stift zet de grafische en numerieke weergave van de knuppelpositie aan resp. uit. Met het bedieningselement (gas-/pitch-stuurknuppel) wordt aansluitend in de grafiek een verticale – groene - lijn synchroon tussen de beide eindpunten “L” en “H” verschoven. De huidige stuurknuppelpositie wordt ook numeriek in de regel “IN(gang)” aangeduid (-100% tot +100%). Het snijpunt van deze lijn met de desbetreffende curve is als “UIT(gang)” aangeduid en kan aan de steunpunten telkens tussen –125% en +125% gevarieerd worden. Dit aldus veranderde stuursignaal heeft effect op alle navolgende mix- en koppelfuncties. In het hieronder genoemde voorbeeld bevindt de stuurknuppel zich exact tussen het midden en de volledige uitslag, bij +50% stuurweg, en maakt vanwege de lineaire karakteristiek een uitgangssignaal van ook +50%. Tussen de beide eindpunten “L” en “H” kunnen tot max. 5 extra steunpunten worden gezet, waarbij de minimale afstand tot het volgende steunpunt niet kleiner dan ca. 25% dient te zijn.
• Toets ENT Beweeg de stuurknuppel. Zo lang rechts naast “punt” een vraagteken te zien is, kunt u door aantippen van de ENT-toets het volgende steunpunt maken. Tegelijkertijd wordt op het snijpunt van de gele en groene lijn een groene punt zichtbaar gemaakt:
Functiemenu helikoptermodellen – pitch curve
177
Zodra u de groene lijn met de stuurknuppel een beetje rondom dat punt beweegt, wordt deze rood en de “?” door een nummer vervangen; tevens wordt in het waardenveld rechts van het steunpunt-nummer de puntwaarde zichtbaar gemaakt:
De volgorde, waarin de maximaal 5 steunpunten tussen de randpunten “L” en “H” worden gevormd, is onbelangrijk, omdat de steunpunten na het zetten (of wissen) van een steunpunt automatisch altijd van links naar rechts opnieuw worden doorgenummerd, bv.:
Wissen van een steunpunt Om één van de gemaakte steunpunten 1 tot max. 5 weer te kunnen wissen, moet de verticale –groene - lijn met de stuurknuppel in de buurt van het desbetreffende steunpunt worden gebracht. Zodra het nummer van dit steunpunt en de bijbehorende waarde in de regel “punt” wordt getoond en het punt rood is, zie afbeelding hieronder, kunt u deze door aantippen van de toets ENT wissen, bv.:
Veranderen van de steunpunt-waarden • Toets X-AS (X-as) Door middel van aantippen van deze, aan de onderste rand van het display geplaatste toets met een vinger of de meegeleverde stift activeert u deze functie. Aansluitend kunt u een actieve, d.w.z. rood afgebeelde, punt met de + toets naar eigen inzicht naar rechts en met de – toets op dezelfde manier naar links verschuiven, bijvoorbeeld:
Hernieuwd aantippen van de toets X-AS deactiveert deze functie weer.
Aanwijzingen: • Wanneer u de – rode – punt horizontaal weg van de actuele positie van het stuurelement verschuift, dan wordt de punt na een korte tijd weer groen weergegeven en verschijnt er in de regel punt een “?”. Dit vraagteken betreft echter niet de verschoven punt, maar geeft aan, dat op de actuele positie van het stuurelement een nieuwe punt kan worden geplaatst. • Let u er op, dat de percentages in de regels “IN(gang)” en “UIT(gang)” altijd betrekking hebben op de actuele positie van de stuurknuppel en niet op de positie van de punt. • Toets Y-as (Y-as) Door middel van aantippen van deze, aan de onderste rand van het display geplaatste toets met een vinger of de meegeleverde stift activeert u deze functie. Aansluitend kunt u een actieve, d.w.z. rood afgebeelde, punt met de + toets naar eigen inzicht naar boven en met de – toets op dezelfde manier naar beneden verschuiven, bijvoorbeeld:
Functiemenu helikoptermodellen – pitch curve
178
Hernieuwd aantippen van de toets Y-AS deactiveert deze functie weer. Aanwijzing: Let u er op, dat de percentages in de regels “IN(gang)” en “UIT(gang)” altijd betrekking hebben op de actuele positie van de stuurknuppel en niet op de positie van de punt. Afronden van de kanaal-1-curve • AAN-/UIT-toets in de regel “curve” Het standaard “hoekige” profiel van de curve kan door een eenvoudige druk op de knop automatisch worden afgerond, doordat u door middel van aantippen van deze toets met een vinger of de meegeleverde stift deze afrondingsfunctie inschakelt, bijvoorbeeld: CURVE AAN
Belangrijke aanwijzing: De hier getoonde curven dienen slechts als demonstratie en stellen geen echte K1-curven voor. Verdere functies • Toets TRIM De zenders mz-18 HoTT en mz-24 HoTT beschikken over een in de software van de zender geïntegreerde functie voor de trimming van maximaal zes steunpunten van de beide opties “gascurve” en “pitchcurve” tijdens het vliegen. Door middel van aantippen van de toets TRIM aan de rechter bovenrand van het display met een vinger of de meegeleverde stift roept u het bijbehorende display op:
TERUG Starlet STUUR MIXER GEEN GEEN
normaal PUNT L
Sv
FASE 1
Principes van de bediening • Kolom STUUR In de eerste, van het opschrift “STUUR”(-element) voorziene kolom van dit menu kiest u een voor dit doel geschikt stuurelement uit het aanbod van uw zender mz-18 HoTT of mz-24 HoTT uit. Om een stuurelement toe te wijzen tipt u met een vinger of de meegeleverde stift in de gewenste regel op de toets in deze kolom, bv.:
Op het display verschijnt de aanduiding:
Functiemenu helikoptermodellen – pitch curve
179
KIEZEN N CLR
Nu bedient u alleen het gewenste stuurelement, bijvoorbeeld de rechter proportionele draaischuif SL1:
• Kolom MIXER In de in totaal zes waardenvelden van de tweede, van het kopje “MIXER” voorziene kolom kunt u apart of in een willekeurige combinatie telkens één van de beide beschikbare helikoptermixers selecteren. Om een mixer te kiezen tipt u met een vinger of de meegeleverde stift in de gewenste regel op de toets in de kolom “MIXER”, bv.:
De actuele waarde in het nu blauwe en daardoor actieve waardenveld wijzigt u aansluitend door het gewenste aantal keren op de aan de rechter rand van het display geplaatste toetsen + of – te drukken, bijvoorbeeld:
TERUG Starlet STUUR MIXER PUNT SL1 GEEN GASK
normaal FASE L
Sv
1
Aantippen van de toets RES zet een veranderde waarde in een blauw en dus actief waardenveld weer terug naar de standaardwaarde. • Kolom PUNT In de regels van de kolom “MIXER” heeft u één of meerdere mixers geselecteerd. In de kolom “PUNT” legt u nu het te trimmen punt of de punten vast. Om een punt uit te kiezen, tipt u in de gewenste regel de toets in de kolom “PUNT” aan met een vinger of de meegeleverde stift, bv.:
De actuele waarde in het nu blauwe en dus actuele waardenveld verandert u aansluitend door de aan de rechter rand van het display geplaatste toetsen + of – het gewenste aantal keren aan te tippen, bijvoorbeeld:
Aantippen van de toets RES zet een veranderde waarde in een blauw en dus actief waardenveld weer terug naar de standaardwaarde. Aanwijzing; Bij de keuze van een niet gedefinieerd punt – in de basisversie van de desbetreffende curvenmixer zijn alleen de punten “L” en “H” gezet – heeft de bijbehorende regelaar geen effect. • Kolom FASE In de rechter kolom “FASE” legt u eventueel vast, in welke van de geprogrammeerde vliegfasen de desbetreffende regelaar actief moet zijn. Het nummer in het waardenveld, in het voorbeeld “1 (normaal)” slaat op het nummer van de fase, die u in het ondermenu “FASE”, bladzijde 170, terug kunt vinden. Functiemenu helikoptermodellen – pitch curve
180
Om eventueel een andere fase dan de standaard ingestelde fase 1 te selecteren tipt u met een vinger of de meegeleverde stift in de gewenste regel op de toets in de kolom “FASE”, bv.:
Het actuele nummer van de fase in het blauwe en dus actieve waardenveld verandert u aansluitend, door de + of – toets aan de rechter rand van het display het gewenste aantal keren in te drukken, bijvoorbeeld:
Aantippen van de toets RES zet een veranderde waarde in een blauw en dus actief waardenveld weer terug naar de standaardwaarde. Na het afsluiten van uw instellingen verlaat u dit menu weer in de richting “Pitchcurve” door een aantippen van de toets TERUG links boven in het display.
Autorotatie-instelling Tijdens het vliegen mét motor wordt de maximale bladhoek begrensd door het ter beschikking staande motorvermogen, in de autorotatie echter pas door loslaten van de stroming aan de hoofdrotorbladen. Voor een voldoende grote lift, ook bij een afnemend toerental, moet een grotere maximum pitchwaarde worden ingesteld. Schakel om naar de autorotatie-fase en beweeg dan de groene verticale lijn met de stuurknuppel naar punt “H”. Stel eerst een waarde in, die ongeveer 10 tot 20% boven de normale pitchmaximum-waarde ligt. Stel NIET direct een ten opzichte van de normale waarden wezenlijk grotere waarde in, omdat anders de pitchsturing na het omschakelen in de autorotatie heel anders zou aanvoelen. Er bestaat namelijk dan het gevaar, dat bij het afvangen in de daalvlucht van de autorotatie het model overstuurd wordt en weer stijgt. Dan zou namelijk het toerental van de rotor al te vroeg afnemen, zodat de helikopter toch nog uit grotere hoogte neerstort. Later, na enkele oefen-autorotaties, kan de waarde altijd nog bijgesteld worden. De pitchminimum-instelling kan eventueel anders zijn dan die van de normale vliegsituatie, afhankelijk van de gewoonten tijdens de normale vlucht. Voor de autorotatie moet u in ieder geval een dusdanig grote pitchminimum-waarde bij punt 1 instellen, dat uw model vanuit de voorwaartse vlucht bij een middelmatige snelheid in een daalvlucht van ca. 60…70 graden bij een volledig teruggenomen pitch kan worden gebracht. Wanneer u, zoals de meeste helipiloten, een dusdanige instelling altijd al bij het normale vliegen toepast, dan kunt u deze waarde gewoon overnemen. Zou u echter uw model normaliter in een vlakkere hoek “laten vallen”, dan verhoogt u de waarde van “punt L” en omgekeerd.
Functiemenu helikoptermodellen – pitch curve
181
Aanvlieghoek bij sterke wind bij middelmatige wind zonder wind
aanvlieghoek bij verschillende hoeveelheden wind.
De pitchknuppel zelf bevindt zich tijdens de autorotatie nu niet grotendeels in de onderste regionen, maar typisch genoeg tussen de hoverpositie en de onderste aanslag, om eventueel bv. ook de hellingshoek via de nicksturing nog te kunnen corrigeren. U kunt de aanvliegroute nog verkleinen door licht de nicksturing te trekken en de pitch voorzichtig te verkleinen of het aanvliegen verlengen, door de nicksturing te drukken en de pitch te verhogen. Wanneer u uw instellingen heeft afgesloten, verlaat u door een aantippen van de toets TERUG op het display rechts boven het menu “Pitchcurve” ...
... in de richting van de menukeuze van het functiemenu:
Functiemenu helikoptermodellen – pitch curve
182
Gas curve Vliegfasen-specifieke instelling van de gas-stuurcurve Tip eventueel in het basisdisplay van de zender met een vinger of de meegeleverde stift op het met “F” aangeduide “tandwiel”-symbool:
Het display wisselt naar de weergave van het “blauwe” functiemenu. Tip hier met een vinger of de meegeleverde stift op het menupunt “GAS C”:
Vliegfasen-afhankelijke instelling van de pitchcurven In zoverre in het menu “FASE”, bladzijde 170, vliegfasen werden gedefinieerd en van een bijbehorende naam werden voorzien, wordt deze rechts boven op het display in groene letters zichtbaar gemaakt, bv. ”NORMAAL”. Bedien dus eventueel de bijbehorende schakelaars, om naar de gewenste vliegfase om te schakelen. Gascurve Ook de gascurve kan door maximaal 7 punten, de zogenaamde “steunpunten”, langs de hele stuurknuppeluitslag vliegfasen-afhankelijk worden vastgelegd: TERUG
Starlet
CURVE IN UIT PUNT ST.UIT
normaal
UIT -100% -100% L X-AS
Sv TRIM
000% Y-AS
ENT
Maken, veranderen en wissen van steunpunten gaat op dezelfde manier, zoals die in het – voorgaande- gedeelte ”Pitch curve”, vanaf bladzijde 177, is uitgelegd. Legt u de gascurve eerst met de drie punten vast die al softwarematig zijn aangemaakt, en wel de beide eindpunten “L” en “H” alsmede punt “1” in het midden, om de motorvermogen-curve af te stemmen op de pitchcurve. Helikopters met brandstofmotor of elektromotor met een ‘gewone’ elektronische regelaar Deze instelling heeft alleen betrekking op de stuurcurve van de gasservo of motorregelaar. De instelling van de gascurve bij een helikopter met een toerenregeling wordt hierna besproken. Op dezelfde manier als de instelling van de pitchcurve, zie vorige bladzijde, kan ook de gascurve door maximaal 6 punten worden vastgelegd. • In ieder geval moet de stuurcurve zó worden ingesteld, dat in de eindpositie van de gas-/pitchstuurknuppel de carburateur helemaal open is resp. de regelaar van een elektrohelikopter op volgas uitkomt (behalve bij de autorotatie). • Voor het hoverpunt, dat normaal gesproken in de middenpositie van de stuurknuppel ligt, moet de opening van de carburateur resp. de vermogensregeling van de regelaar dusdanig aan de pitchcurve zijn aangepast, dat het gewenste toerental van het systeem bereikt wordt. • In de minimum-positie van de gas-/pitchstuurknuppel moet de gascurve dusdanig zijn ingesteld, dat een verbrandingsmotor met een ten opzichte van de stationairloop duidelijk hoger toerental draait en de koppeling aangrijpt. Het starten en afzetten van de motor – of dit nu een verbrandings- of elektromotor is - vindt in ieder geval plaats via de gaslimiter, zie verder hieronder, binnen de desbetreffende vliegfase. Een eventueel van andere radiobesturingssystemen overgenomen programmering van twee vliegfasen – “met gasvoorkeuze (idle-up)” en “zonder gasvoorkeuze” – is dan overbodig. Op deze manier voorkomt u ook een “weggeven” van een vliegfase aan de idle-up, omdat het verhogen van het toerental onder het hoverpunt in het programma van de zenders mz-18 HoTT en mz-24 HoTT flexibeler en beter te programmeren is dan via de zogenaamde “idle-up”. Overtuig uzelf ervan dat bij het starten van de motor de gaslimiter gesloten is, en de carburateur dus alleen nog maar met de stationairtrimming rondom de stationairpositie kan worden ingesteld. Let in ieder geval op de veiligheidsaanwijzingen op bladzijde 187. Is de stationairpositie bij het aanzetten van de zender te hoog ingesteld, dan wordt u optisch en akoestisch gewaarschuwd! WAARSCHUWING GAS AR M-STOP K1-POS FASE RC signaal HF AAN/UIT AAN UIT Functiemenu helikoptermodellen – gas curve
183
De volgende 3 diagrammen tonen –typische- 3-punts-gascurven voor verschillende vliegfasen zoals hover, kunstvlucht en 3D-vlucht. Voorbeeld-gascurven van verschillende vliegfasen: uitgang
stuurweg
hover
kunstvlucht
3D-vlucht
Aanwijzingen bij het toepassen van de “gaslimiet”-functie: • In ieder geval moet u van de gaslimiet-functie gebruik maken (menu “Toewijzing stuurelement”, bladzijde 96). Daarmee is standaard aan de linker aanslag van de (gaslimiet-)draaiknop DV1 de gasservo helemaal van de gascurve gescheiden; de motor loopt op een stationair toerental en reageert alleen nog op de K1-trimming. Deze voorziening maakt het mogelijk om vanuit iedere vliegfase de motor te kunnen starten en met de optie “Afschakeltrimming” van de digitale trimming ook weer te kunnen uitzetten. Na het starten draait u langzaam de gaslimiter naar de tegenoverliggende aanslag, om de gasservo weer geheel via de gas-/pitchstuurknuppel te kunnen bedienen. Om er voor te zorgen dat de gasservo aan de bovenste aanslag niet door de gaslimiter wordt begrensd, moet u in de regel “K9” (mz-18 HoTT) resp. “K12” (mz-24 HoTT) van het display “K5-9” resp. “K5-12” van het ondermenu ”DR/EXPO” de uitslag van het stuurelement aan de plus-kant van de kolom “weg” op +125% zetten:
•
Omdat elektro-aandrijvingen natuurlijk geen instelling van de stationairloop nodig hebben, moet u er in het kader van het instellen van een elektro-helikopter alleen op letten dat het regelbereik van de gaslimiter in ieder geval onder en boven de -100% resp. +100% van de motorregelaar komt. Eventueel moet dus in de regel “K9” resp. “K12” van het display “K5-9” resp. “K5-12” van het ondermenu ”DR/EXPO” de “weg”-instelling van de gaslimiter in alle vliegfasen hieraan worden aangepast. De afstemming van de gascurve zelf gaat echter op dezelfde manier als bij een helikopter met verbrandingsmotor. • Om de vliegtijd van een (verbrandings-)heli te meten, kunt u aan de gaslimiter een stuurelement-schakelaar toewijzen en deze dan voor het aan- resp. uitschakelen van een klok gebruiken, zie bladzijde 81. Bij de autorotatie wordt vanuit deze mixer automatisch naar een vooraf ingestelde vaste waarde omgeschakeld, zie bladzijde 192.
Helikopter met toerenREGELAAR In tegenstelling tot ‘gewone’ elektronische regelaars, die net als de carburateur van een verbrandingsmotor slechts een vermogensregeling kennen, houdt een toerenregelaar het toerental van het systeem constant, door het vermogen zelf te regelen. In het geval van een verbrandings-heli bedient de regelaar dus zelfstandig de gasservo resp. bij een elektroheli de regelaarfunctie. Toerentalregelaars hebben daarom ook geen klassieke gascurve nodig, maar alleen een vastgelegd toerental. Een afwijken van het ingestelde toerental vindt pas dan plaats, wanneer het benodigde vermogen groter is dan het eigenlijke vermogen, dat de motor kan opbrengen. Normaal gesproken is voor de aansluiting van een toerenregelaar de ontvangeruitgang 8 bedoeld, zie ontvangeraansluiting op bladzijde 43. Wanneer deze aansluiting wordt gebruikt vervalt echter de functie van de gaslimiter, omdat deze uitsluitend via de mixer “Gas curve” effect heeft op de – dan ongebruikte- uitgang 6. Om echter toch de comfortabele en veilige eigenschappen van de gaslimiter te kunnen gebruiken, moet de toerenregelaar afwijkend van de algemene aanwijzingen aan ontvangeruitgang 6 worden aangesloten en moet de gascurve worden aangepast, zodat deze de taak van het “normale” stuurelement kan overnemen. Omdat dus in dit geval de “gascurve” alleen het gewenste toerental van de motorcontroller bepaalt en dit gewenste toerental normaal gesproken over het hele pitch-bereik constant moet blijven, moet bij de mixer “Gas curve” een horizontale lijn worden ingesteld – iedere (pitch-) ingangswaarde heeft dezelfde (“gas’-) uitgangswaarde ten gevolg – waarvan de “hoogte” het gewenste toerental bepaalt. Eerst worden daarom - indien gemaakt – de steunpunten “1” tot eventueel max. “5” gewist en daarna worden de steunpunten “L” (ingang = -100%) en “H” (ingang = +100%) op dezelfde waarde ingesteld, bijvoorbeeld:
Functiemenu helikoptermodellen – gas curve
184
De hier in te stellen waarde hangt af van de gebruikte toerenregelaar en van het gewenste toerental en kan natuurlijk per vliegfase gevarieerd worden. Bij de autorotatie wordt vanuit deze mixer automatisch naar een vooraf ingestelde vaste waarde omgeschakeld, zie bladzijde 192. Het afstemmen van de gas- en pitchcurve De aansturing van gas en collectieve pitch vindt weliswaar via aparte servo’s plaats, maar deze worden altijd (behalve in de autorotatie-vliegfase) samen door de gas-/pitchstuurknuppel bediend. De koppeling wordt automatisch door het helikopterprogramma tot stand gebracht. De trimhevel van stuurfunctie 1 heeft in het programma van de mz-18 HoTT en de mz-24 HoTT alleen effect op de gasservo. De afstemming van gas en pitch, dus de vermogenscurve van de motor met de collectieve bladverstelling, is de belangrijkste instelling bij het helikoptermodel. De programma’s van de zenders mz-18 HoTT en mz-24 HoTT bieden een onafhankelijke instelling van de gas- pitch- en hekrotorstuurcurven. Deze curven kunnen weliswaar door maximaal zeven punten worden gekarakteriseerd, maar normaal gesproken zijn minder punten voldoende. In principe adviseren wij u om eerst met 3-punts-curven te beginnen. Daarbij kunt u voor de beide eindposities (“L”(“low”) en ”H”( “high”)) van de gas-/pitchstuurknuppel individuele waarden invoeren, die de verschillende stuurcurven vastleggen. Voordat u een instelling van de gas- en pitchfunctie doorvoert moeten de stangen van alle servo’s volgens de aanwijzingen van de desbetreffende helikopterfabrikant mechanisch op de juiste manier worden afgesteld. Opmerking: Het hoverpunt moet normaal gesproken in de middenpositie van de gas-/pitchstuurknuppel liggen. In speciale gevallen, bv. het “3D”-vliegen, kunnen er echter afwijkende hoverpunten worden geprogrammeerd, dus bijvoorbeeld een punt voor de normale vliegsituatie boven deze middenpositie en een punt voor rugvlucht onder het midden. Stationair-instelling en gascurve Aanwijzing: Omdat elektrische aandrijvingen geen stationaire instelling nodig hebben, vervalt de noodzaak van deze afstelling. De hier beschreven afstemming van de gas- en pitchcurve(n) moet echter wel op dezelfde manier als bij een verbrandings-heli plaatsvinden. De vanaf bladzijde 96 uitvoerig beschreven stationair-instelling vindt uitsluitend plaats bij een gesloten gaslimiter – normaal gesproken met de trimhevel van de K1-functie en alleen in bijzondere gevallen ook met de gaslimiter zelf. De programmering van een bijbehorende waarde in punt “L” van de gascurve heeft een instelling van het motortoerental bij de daalvlucht tot gevolg, zonder de hover-instelling te beïnvloeden. Hier kunt u bv. de vliegfasen-programmering benutten om verschillende gascurven in te stellen. Dit verhoogde systeemtoerental is zinvol onder het hoverpunt, bv. bij snelle, steile landingen met ver teruggenomen pitch en bij kunstvlucht. uitgang
stuurweg
De afbeelding toont een curve met licht gewijzigde carburateur-instelling onder het hoverpunt in het midden van de stuuruitslag.
Gascurven die per vliegfase verschillend zijn worden geprogrammeerd om zowel voor het hoveren als voor de kunstvlucht steeds een optimale afstemming te hebben: • Laag systeemtoerental met rustige, soepele stuurreacties en laag geluidsniveau bij het hoveren. • Hoger toerental voor de kunstvlucht bij een maximaal motorvermogen. In dit geval zal de gascurve ook bij het hovergedeelte moeten worden aangepast. De basisinstelling Hoewel pitch- en gascurven in de zenders mz-18 HoTT en mz-24 HoTT in grote mate elektronisch kunnen worden ingesteld, moet u alle aansturingen in het model volgens de aanwijzingen in de handleiding bij de helikopter al mechanisch correct worden ingesteld. Ervaren helikoptervliegers willen u zeker graag helpen bij deze afstellingen. De aansturing van de carburateur moet zo zijn ingesteld, dat de carburateur in de vol-pitch-positie nét helemaal open is, resp. de motorsteller van een elektroheli helemaal doorschakelt. Bij een gesloten gaslimiter moet de carburateur met de K1-trimhevel nét helemaal gesloten kunnen worden, zonder dat de servo mechanisch aanloopt. In het geval van een elektroheli moet bij een gesloten gaslimiter de motor veilig uit staan. Stelt u deze instellingen heel zorgvuldig in, door de stuurstang aan te passen en/of een ander gaatje aan de servo- resp. carburateurhevel te kiezen. Pas daarna moet u de fijne afstelling van de gasservo elektronisch afstellen. Let op: Win informatie in over de gevaren van en de veiligheidsmaatregelen voor de omgang met motoren en helikopters, voordat u de motor voor de eerste keer start!
Functiemenu helikoptermodellen – gas curve
185
Met deze basisinstelling moet de motor met behulp van de bijbehorende handleiding gestart en de stationairloop met de trimhevel van de gas-/pitchknuppel ingesteld worden. De stationairloop, die door u wordt ingesteld, wordt in de basisaanduiding aangegeven door een dwarse balk bij de positieaanduiding van de K1-trimhevel. De hover-instelling Ongeveer in het midden van de knuppeluitslag hoort het model los te komen en met een ongeveer bijpassend toerental te hoveren. Is dit niet het geval, dan gaat u als volgt te werk: 1. Het model komt pas los, wanneer de pitchknuppel zich boven het midden bevindt: a) toerental is te laag Oplossing: verhoog in het display “Gas curve” de waarde van punt “1”.
uitgang
stuurweg
hoverpunt
b) het toerental is te hoog Oplossing: in het display “Pitch curve” de instelhoek van de rotorbladen in punt “1” vergroten. uitgang
stuurweg
hoverpunt
2. Het model komt al los voordat de pitchknuppel zich in de middenpositie bevindt: a) toerental is te hoog Oplossing: verkleint u de opening van de carburateur door reduceren van de waarde van punt “1” in het display “Gas curve”. uitgang stuurweg b) toerental is te laag Oplossing: verkleint u de instelhoek van de rotorbladen voor punt “1” in het display “Pitch curve”. uitgang
stuurweg
hoverpunt
hoverpunt
Belangrijk: deze instelling moet zó lang worden doorgevoerd, totdat het model in de middenpositie van de gas/pitchstuurknuppel met ‘t juiste toerental hovert. Van een correcte instelling zijn alle modelparameters afhankelijk! De standaard-afstemming Op basis van de hierboven beschreven instelling, waarbij het model bij het normale vliegen met een correct toerental hovert bij een middenpositie van de gas-/pitchstuurknuppel, wordt de standaard-afstemming gecompleteerd: bedoeld is een afstemming, waarbij het model het hoveren en rondvluchten in alle fasen met een constant toerental kan uitvoeren. De stijgvlucht-afstemming De combinatie van de hover-instelling van het gas, de pitchinstelling voor het hoverpunt en de maximum-positie ( punt “H”) maakt het nu op een eenvoudige manier mogelijk, om een constant toerental te hebben van hoveren tot en met de stijgvluchten. Maakt u eerst een langere verticale stijgvlucht, door de pitchknuppel in de eindpositie te brengen. Het toerental van de motor mag daarbij ten opzichte van het hoveren niet veranderen. Wordt het toerental kleiner, hoewel de carburateur helemaal open is en de motor optimaal is afgesteld, dan moet u de maximale bladinstelhoek bij een volledige uitslag van de pitchstuurknuppel verkleinen, dus de waarde van punt “H”. Omgekeerd moet de instelhoek vergroot worden, wanneer het toerental van de motor tijdens een stijgvlucht toeneemt. Breng dus in de grafiek van het display “Pitch curve” de verticale lijn met de pitchknuppel naar punt “H” en verander de waarde daarvan in de gewenste mate.
Deze afbeelding toont alleen veranderingen van de maximale pitchwaarde.
Brengt u het model daarna in de hoverpositie, die bij een middenpositie van de K1-knuppel bereikt moet worden. Moet voor het hoverpunt de pitchknuppel nu vanuit de middenpositie in de richting van een hogere waarde bewogen worden, dan compenseert u deze afwijking door de pitchhoek bij het hoveren - dus van punt “1” - een beetje te verhogen, tot het model hovert bij een middenpositie van de knuppel. Hovert het model daarentegen ónder de middenpositie van de stuurknuppel, dan moet de instelhoek dienovereenkomstig verkleind worden. Soms kan het nodig zijn, om de carburateuropening voor het hoveren (punt “1”) van het display “Gas curve” te corrigeren. Deze afbeelding toont alleen de verandering van het hoverpunt, d.w.z. pitchminimum en –maximum werden op –100% resp. +100% gelaten.
Pas deze instellingen zo lang aan, totdat er echt een constant toerental over de hele stuuruitslag tussen hover- en stijgvlucht is bereikt. Functiemenu helikoptermodellen – gas curve
186
De instelling van de daalvlucht De instelling van de daalvlucht wordt op dezelfde manier afgesteld, door het model vanuit de voorwaartse vlucht en uit een grotere hoogte met volledig teruggenomen pitch te laten dalen en de pitchminimum-waarde (punt “L”) zó in te stellen, dat het model onder een hoek van 60…80° daalt. Breng in de grafiek van “pitch” de verticale lijn met de pitchknuppel naar punt “L” en verander die waarde in de gewenste mate. Deze afbeelding toont alleen veranderingen van de minimale pitchwaarde
Wanneer u dit vliegbeeld heeft bereikt, stelt u de waarde voor “gas min ” – de waarde van punt “L” op de grafiek van het display “Gas curve” dusdanig in, dat het toerental niet af- of toeneemt. De afstemming is daarmee afgesloten. Afsluitende belangrijke opmerkingen Controleer vóór het starten van de motor, dat de gaslimiter helemaal gesloten is en de carburateur alleen nog via de K1-trimhevel bediend kan worden. Bij het inschakelen van de zender wordt u optisch en akoestisch gewaarschuwd, wanneer de carburateur nog te ver open staat. Bij een te ver geopende carburateur resp. te ver “geopende” regelaar bestaat anders het gevaar, dat de motor direct na het starten met een hoog toerental gaat lopen en de koppeling direct aangrijpt. Daarom moet u de rotorkop tijdens het starten altijd vasthouden. Mocht de motor desondanks toch een keer per ongeluk met een ver geopende carburateur gestart worden, dan geldt altijd: Het hoofd koel houden! Rotorkop in ieder geval vasthouden! Nooit loslaten, maar direct de gaslimiter terugnemen, ook met het risico, dat de aandrijving in het uiterste geval beschadigd wordt, want ú moet er voor zorgen, dat de helikopter nooit ongecontroleerd kan wegvliegen. De reparatiekosten van een koppeling of van de motor zijn verwaarloosbaar in vergelijking met de schade die een onbestuurbaar helikoptermodel met zijn rondslaande bladen kan veroorzaken. Let u er ook op, dat geen andere personen zich in de directe omgeving van de helikopter ophouden. Het omschakelen van de stationaire- naar de vliegpositie met een verhoogd toerental mag niet abrupt plaatsvinden. De rotor zou daardoor plotsklaps versnellen, wat leidt tot een voortijdige slijtage van koppeling en tandwielen. Ook kunnen de normaal gesproken draaibaar opgehangen rotorbladen deze abrupte acceleratie niet volgen, zodat ze ver uit hun normale positie zwenken en eventueel in de staartbuis kunnen inslaan. Na het starten van de motor moet u daarom het systeem met de gaslimiter langzaam op toeren brengen.
Functiemenu helikoptermodellen – gas curve
187
Gyro/regelaar Instellingen voor gyro en toerenregelaar Tip eventueel in het basisdisplay van de zender met een vinger of de meegeleverde stift op het met “F” aangeduide “tandwiel”-symbool:
Het display wisselt naar de weergave van het “blauwe” functiemenu. Tip hier met een vinger of de meegeleverde stift op het menupunt “GYRO/REG”:
Vliegfasen-afhankelijke instelling voor gyro en regelaar In zoverre in het menu “FASE”, bladzijde 170, vliegfasen werden gedefinieerd en van een bijbehorende naam werden voorzien, wordt deze rechts boven op het display in groene letters zichtbaar gemaakt, bv. ”NORMAAL”. Bedien dus eventueel de bijbehorende schakelaars, om naar de gewenste vliegfase om te schakelen. Regel “Gyro reductie” TERUG
Starlet
GYRO REDUCTIE GYRO OFFSET REGELAAR REGELAAR OFFSET
normaal 000% 000% UIT 050%
Sv
RES
Als eerste moet gezegd worden, dat deze functie bij de tegenwoordig in omloop zijnde Gyro-systemen normaal gesproken niet mag worden gebruikt. Let u in ieder geval op de bijgeleverde handleiding, omdat u anders riskeert dat uw heli onbestuurbaar wordt. Toch is dit menu aanwezig, om aan alle gewoonten en eisen recht te doen. Met deze optie kan het effect van de gyrosensor (“gyro”) afhankelijk van de bediening van de hekrotorstuurknuppel worden aangepast, wanneer een systeem wordt gebruikt, waarbij het effect van de gyro via een apart kanaal – bij de Graupner-radiobesturingssystemen kanaal 7 - vanaf de zender kan worden ingesteld. De gyro-reductie reduceert het effect van de gyro bij een toenemende uitslag van de hekrotorstuurknuppel lineair volgens de ingestelde waarde. Zonder deze functie, bij een ingestelde waarde van 0%, is het gyro-effect onafhankelijk van de knuppeluitslag constant. Het effect van de gyro kan echter via een in de regel “Gyro” in het menu “Toewijzing stuurelement”, bladzijde 94, toegewezen stuurelement, bv. één van de proportionele draaiknoppen SL1 of SL2 - eventueel ook nog traploos tussen minimaal en maximaal worden gevarieerd: het effect is maximaal bij een volledige uitslag van het proportionele stuurelement en minimaal bij een uitslag naar de andere kant van dit stuurelement. Softwarematig is het natuurlijk mogelijk, om het effectbereik via de instellingen van dit stuurelement naar beide kanten te beperken. Afhankelijk van de positie van het stuurelement bedraagt het gyro-effect bij een volledige uitslag van de hekrotorstuurknuppel: “momentele positie van het stuurelement min de waarde van de gyro-reductie”. Bevindt het stuurelement zich in de neutrale positie, dan reduceert het gyro-effect zich bij een gyro-reductie van 100% bij een toenemende hekrotoruitslag tot nul en voor waarden tussen 100% en de maximale waarde van 199% kan een volledige gyro-reductie – afhankelijk van de positie van het stuurelement – al vóór de volledige uitslag van de hekrotor worden bereikt, zie afbeelding verderop. Bij de Graupner/JR-gyro NEJ-120BB, Best.-nr. 3277 wordt zowel de onderste als ook de bovenste waarde via een draairegelaar ingesteld: regelaar 1 stelt het minimale gyro-effect bij de onderste positie van het stuurelement in, regelaar 2 het maximale effect in de bovenste eindpositie van het stuurelement; de omschakeling tussen de beide waarden vindt ongeveer in het midden van de uitslag van het stuurelement plaats. De gyrosystemen PIEZO 900, PIEZO 2000 en PIEZO 3000 hebben daarentegen een proportionele, traploze instelling van het autopiloot-effect; zie de voorbeelddiagrammen verder hieronder. De vliegfasenspecifieke –statische- instelbaarheid van het gyro-effect biedt u de mogelijkheid om bijvoorbeeld normale, langzame vluchten met een maximale stabilisatie te vliegen, en bij snelle rondvluchten en kunstvlucht het gyro-effect te verkleinen. Voorbeelden van verschillende gyro-instellingen en aanwijzingen bij het instellen • lineaire gyro-reductie: 0 tot 199%. In de middenpositie van de hekrotorstuurknuppel beschikt u over de via het gekozen stuurelement ingestelde gyro-effect. Deze kan via één van de proportionele draaiknoppen of schuiven traploos van nul (“min”) tot aan het maximum (“max”) worden ingesteld, in zoverre de uitslag van
Functiemenu helikoptermodellen – gyro/regelaar
188
het stuurelement niet verkleind is. Het daadwerkelijke effect van de autopiloot kan men bij een volledige hekrotoruitslag als volgt berekenen: “momentele positie van het stuurelement min de waarde voor de gyro-reductie”, d.w.z. bij 0% gyro-reductie blijft het effect bij een bedienen van de hekrotor-stuurknuppel constant, bij 50% wordt deze waarde verkleind tot de helft, wanneer het gekozen stuurelement, zoals hier getoond, tot +50% van de stuuruitslag wordt verschoven en pas bij >150% is deze waarde bij deze positie van de schuif al vóór een volledige uitslag van de hekrotor gereduceerd tot nul. voorbeeld: +50% max
stuurweg stuurelement “Gyro 7”
gyro-effect
min
links
midden
rechts
stuurknuppeluitslag hekrotor
•
lineaire gyro-reductie bij een verkleinde uitslag van het stuurelement, bv. –50% tot + 80% uitslag van het stuurelement. Het effect van de gyro kan traploos binnen deze grenzen van het stuurelement worden gevarieerd. Ook hier zijn ter verduidelijking effecten van de autopiloot in afhankelijkheid van de hekrotoruitslag voor verschillende parameterwaarden van de gyro-reductie getekend.
Instelling van de Gyrosensor Om een maximaal mogelijke stabilisatie van de helikopter om de hoogte-as door de autopiloot te bereiken, moet u op de volgende zaken letten: • De aansturing moet licht lopen en zo weinig mogelijk speling hebben. • De stuurstang mag niet doorveren. • Een sterke en vooral snelle servo toepassen. Hoe sneller als reactie van de gyrosensor op een draaien van het model een bijbehorende correctie van de hekrotor tot stand komt, des te verder kan de instelregelaar voor het gyro-effect worden opengedraaid, zonder dat de staart van het model gaat “kwispelen” en des te beter is ook de stabiliteit om de hoogte-as. Anders bestaat het gevaar, dat de staart al bij een gering ingestelde gevoeligheid van de gyro begint te schommelen, wat dan weer door een verdere reductie van het gyro-effect via het bijbehorende stuurelement moet worden tegengegaan. Ook een hoge voorwaartse snelheid van het model resp. hoveren bij een sterke tegenwind kan er toe leiden dat het stabiliserende effect van het kielvlak samen met de gyro tot een overreactie leidt, dat weer zichtbaar wordt door een schommelen van de staart. Om in iedere situatie een optimale stabilisatie door de gyro te bereiken, kan het effect van deze autopiloot vanuit de zender via een aan ingang “7” toegewezen stuurelement in combinatie met de gyro-reductie en/of de beide instellingen aan de autopiloot NEJ-120BB aangepast worden. Verdere aanwijzingen bij autopiloten met een meervoudig in te stellen effect (bv. NEJ-120BB) Omdat u het gyro-effect niet via een stuurelement van de zender proportioneel kunt instellen, moet u met de regelaar 1op de gyro het (geringere) effect instellen (bv. voor kunstvlucht), en met regelaar 2 het grotere gyroeffect (bv. voor het hoveren). Ook wanneer dan voor de stuurfunctie 7 van de zender een proportioneel stuurelement werd toegewezen, vindt er slechts een omschakelen tussen deze twee waarden plaats en geen proportionele instelling. Draai daarom de regelaar 2 zo ver open, dat het model bij windstilte tijdens het hoveren nog net niet gaat schommelen, en op dezelfde manier wordt de regelaar 1 zo ver open gedraaid, dat het model ook bij de maximale snelheid en extreme tegenwind niet met de staart pendelt. U kunt – afhankelijk van het weer en het vliegprogramma – het gyro-effect vanuit de zender omschakelen, eventueel met de gyro-reductie ook afhankelijk van de hekrotor-stuuruitslag.
Functiemenu helikoptermodellen – gyro/regelaar
189
Regel “Gyro offset” LET OP: Een in deze optie en een in de regel “K7” van het display “ST K5-9 resp. K5-12” van het menu “DR/EXPO”, bladzijde 175, eventueel ingestelde Offset-waarde worden bij elkaar opgeteld! Let er daarom vanwege de overzichtelijkheid op, dat u alleen in één van de beide opties een Offset-waarde invoert resp. wijzigt. De meeste actuele gyrosystemen hebben niet alleen een traploze proportionele regeling van de gyrogevoeligheid ( “Gain”), maar ook de keuze tussen twee verschillende werkwijzen vanuit de zender. Wanneer de door u gebruikte gyro ook minstens één van deze opties bezit, heeft u via deze alternatieve offsetinstelling de mogelijkheid om zowel tussen “normale” gain als eventueel ook “Heading-Lock” te kiezen en ook binnen deze keuze normale, langzame vluchten met een maximale stabiliteit te vliegen óf bij snelle kunstvlucht het effect van de gyro te reduceren. Gebruik hiervoor de omschakeling tussen de vliegfasen om de verschillende waarden in de regel “GYRO OFFSET” in te kunnen voeren. Waarden tussen -125% en +125% zijn mogelijk.
Gebaseerd op deze vliegfasen-specifiek vastgelegde (Offset-) instellingen kan het gyro-effect met een in de regel “Gyro” in het menu “Toewijzing stuurelement”, bladzijde 94, toegewezen stuurelement ook nog eens traploos worden gevarieerd. Regel “Regelaar”
Zoals in de afbeelding hierboven te zien is staat deze optie standaard UIT, wat betekent dat het stuurkanaal onbeperkt “normaal” te gebruiken is. Zou u echter een toerenregelaar voor het automatisch constant houden van het toerental aan uitgang 8 hebben aangesloten of willen aansluiten, dan tipt u met een vinger of de meegeleverde stift op het waardenveld van deze regel en zet u deze daardoor op AAN … TERUG
Starlet
GYRO REDUCTIE GYRO OFFSET REGELAAR REGELAAR OFFSET
normaal 000% 000% AAN 050%
Sv
RES
… en omgekeerd. Regel “Regelaar Offset” Nadat u door het omzetten op AAN in de regel hierboven de optie “Regelaar aan K8” heeft geactiveerd, kunt u nu in deze regel door wijzigen van de %-waarde het toerental bepalen, dat uw regelaar moet vasthouden. Het instelbereik bedraagt 0 tot 100%. Tip hiervoor het waardenveld van deze regel met een vinger of de meegeleverde stift aan:
De kleur van het veld wisselt van rood naar blauw:
De actuele waarde in het nu blauwe en dus actieve veld verandert u door de toetsen + of - aan de rechter rand van het display het gewenste aantal malen aan te tippen, bijvoorbeeld:
Aantippen van de toets RES zet een veranderde waarde in een blauw en dus actief waardenveld weer terug naar de standaardwaarde.
Functiemenu helikoptermodellen – gyro/regelaar
190
Na het afsluiten van uw instellingen verlaat u dit menu weer in de richting van de “menukeuze” door aantippen van de toets TERUG links boven in het display:
Functiemenu helikoptermodellen – gyro/regelaar
191
Gas AR Gaspositie AR Tip eventueel in het basisdisplay van de zender met een vinger of de meegeleverde stift op het met “F” aangeduide “tandwiel”-symbool:
Het display wisselt naar de weergave van het “blauwe” functiemenu. Tip hier met een vinger of de meegeleverde stift op het menupunt “GAS AR”:
Gaspositie AR TERUG
St/S SET
Starlet
AAN -100%
ACT RES
Sv BLK
Op wedstrijden wordt verwacht dat een verbrandingsmotor helemaal uit is. In de trainingsfase zou dit echter zeker niet handig zijn, omdat u dan telkens opnieuw de motor moet starten. Stelt u bij de training de waarde in dit display dusdanig in, dat in de autorotatie de motor nog veilig stationair blijft lopen zonder dat de koppeling aangrijpt resp. een elektro-aandrijving veilig “uit” is. Aanwijzing: Met de optie “Motor-stop” van het basismenu heeft u eventueel een alternatieve “Nood-UIT”-functie. • Regel ACT Voor het in- resp. uitschakelen van deze optie tipt u met een vinger of de meegeleverde stift op het waardenveld in de regel “ACT”, bijvoorbeeld: TERUG
Starlet
Sv ACT
St/S SET
AAN -100%
AAN
RES
• Regel St/S In deze regel wijst u, zoals beschreven in het onderdeel “Toewijzing van stuurelementen, schakelaars en stuurelement-schakelaars” op bladzijde 40, DEZELFDE SCHAKELAAR toe, waarmee u naar de autorotatievliegfase omschakelt, bv.: TERUG
Starlet
Sv ACT
St/S SET
SW3 -100%
AAN
RES
• Regel SET De groene pijl links van de balkgrafiek geeft de actuele positie van de gasservo weer, de rode pijl rechts daarvan de actueel ingestelde gaspositie AR. Voor het wijzigen van de actuele gaspositie brengt u bij voorkeur de groene pijl met de gas-/pitchstuurknuppel en eventueel de gastrimming naar die positie, die de gasservo in het geval van een autorotatie moet innemen, bijvoorbeeld:
Tip daarna met een vinger of de meegeleverde stift op het waardenveld van de regel “SET”:
Functiemenu helikoptermodellen – gas AR
192
De kleur van het veld wisselt van rood naar blauw:
In het blauwe en dus actieve waardenveld plaatst u nu door aantippen van de toetsen + of – aan de rechter kant van het display de rode pijl tegenover de groene pijl, bijvoorbeeld:
Aantippen van de toets RES zet een gewijzigde waarde in een blauw en dus actief waardenveld weer terug naar de standaardwaarde. Na het afsluiten van uw instellingen verlaat u dit menu weer in de richting van de “menukeuze” door het aantippen van de toets TERUG links boven op het display.
Functiemenu helikoptermodellen – gas AR
193
TS Mixer Pitch-, roll- en nick-mixer Aanwijzing: Dit menu is bij de keuze van “1” (tuimelschijf-)servo in de basisinstellingen van het menu “Modelkeuze” resp. “Modeltype” niet zichtbaar. Tip eventueel in het basisdisplay van de zender met een vinger of de meegeleverde stift op het met “F” aangeduide “tandwiel”-symbool:
Het display wisselt naar de weergave van het “blauwe” functiemenu. Tip hier met een vinger of de meegeleverde stift op het menupunt “TS-MIX”:
In de basis-instellingen heeft u in het display “Tuimelschijf” vastgelegd, hoeveel servo’s er voor de pitchsturing in uw helikopter zijn ingebouwd. Hierdoor worden automatisch de functies voor rol, nick en pitch op de juiste manier met elkaar gekoppeld, zodat u zelf geen verdere mixers hoeft te definiëren. Bij helikoptermodellen, die met maar één aparte pitchservo worden aangestuurd, is dit menupunt “TS-MIX” daarentegen overbodig, omdat de in totaal drie tuimelschijfservo’s voor pitch, rol en nick softwarematig apart van elkaar – dus zonder mixers - worden bediend. In dit geval kunt u in de multifunctielijst niet beschikken over dit menu. Bij alle andere aansturingen met 2 … 4 pitchservo’s zijn de mixpercentages en –richtingen standaard, zoals in het onderstaande display afgebeeld, al van te voren ingesteld op elk +61% … TERUG PITCH
Starlet
Sv ROLL RES
NICK
… en kunnen naar behoefte tussen –100% en +100% gevarieerd worden. Tip daarvoor – zoals u ondertussen wel gewend bent – met een vinger of de meegeleverde stift op het waardenveld van de te wijzigen mixer, bv.:
In het blauwe en dus actieve waardenveld verandert u nu de actuele waarde naar behoefte, door de aan de rechter rand van het display geplaatste + of – toets aan te tippen, bijvoorbeeld:
Aantippen van de toets RES zet een gewijzigde waarde in een blauw en dus actief waardenveld weer terug naar de standaardwaarde. Zou de tuimelschijf-aansturing (“pitch”, “rollen” en “nicken”) niet op de juiste manier de stuurknuppels volgen, dan verandert u als eerste de mixrichtingen (+ resp. -) voordat u probeert, de servo-draairichtingen aan te passen. Aanwijzing: Let er op, dat bij een verandering van de mixwaarden de servo’s niet mechanisch vastlopen. Na het afsluiten van uw instellingen verlaat u dit menu weer in de richting van de “menukeuze” door het aantippen van de toets TERUG links boven op het display:
Functiemenu helikoptermodellen – TS mixer
194
TS Limiter Instelbare begrenzing en –verdraaiing van de uitslag Tip eventueel in het basisdisplay van de zender met een vinger of de meegeleverde stift op het met “F” aangeduide “tandwiel”-symbool:
Het display wisselt naar de weergave van het “blauwe” functiemenu. Tip hier met een vinger of de meegeleverde stift op het menupunt “TS LIM”:
TS Limiter Deze functie heeft de functie van een mechanische afdekking, die het normaal gesproken vierkante uitslag-bereik … TERUG
Starlet ACT SET ROLL NICK TS-DRAAIING
Sv BLK 100% 000% 000% 00%
RES
… van een stuurknuppel nu over een cirkelvormig gebied begrenst – in zoverre de limiter in de regel “ACT” AANgezet is: TERUG
Starlet ACT SET ROLL
Sv AAN 100% -071%
RES
Wordt de helikopter namelijk zo ingesteld, dat de uitslagen van rol resp. nick het mechanisch mogelijke maximum bereiken, zoals bv. bij het sturen van 3D-heli’s, dan bereikt bij een gelijktijdige volle uitslag van rol en nick (knuppels in één van de “hoeken”) de tuimelschijf een veel grotere uitslag dan normaal (rekenkundig 141%). Het mechaniek van de tuimelschijf kan uitslijten en in extreme gevallen kunnen bv. zelfs de kogelkoppen losspringen:
In de zenders mz-18 HoTT en mz-24 HoTT maakt daarom de hier te behandelen softwarefunctie een naar behoefte tussen “rond” en “vierkant” in te stellen begrenzing van de tuimelschijf-uitslag mogelijk. Dit wil zeggen, dat de begrenzing van de uitslag van de tuimelschijf, dus de hoek waarin deze wordt gezet, tussen 100% - de uitslag is dan cirkelvormig begrensd tot de waarde die alleen met roll resp. nick kan worden bereikt - en 200% geen begrenzing aanwezig – kan worden ingesteld. De instelling vindt plaats in de regel “SET” met de aan de rechter rand van het display geplaatste toetsen + of -. Verder kan de functie door de keuze van BLK in de regel “ACT” compleet gedeactiveerd worden. Aantippen van de toets RES zet een gewijzigde waarde in een blauw en dus actief waardenveld weer terug naar de standaardwaarde. TS-draaiing Bij enkele aansturingen van de rotorkop is het nodig, om de tuimelschijf bij de cyclische stuurbeweging in een andere richting te bewegen dan de bedoelde kanteling van de rotor-oppervlakte. Bijvoorbeeld bij het gebruik van een vierbladsrotor kan het nodig zijn om de aansturing in dit menupunt softwarematig met 45° naar rechts resp. naar links te draaien, zodat de stuurstangen van de tuimelschijf naar de rotorkop precies verticaal kunnen staan en daardoor een correcte bladaansturing zonder ongewenste differentiatie-effecten kan worden bereikt. Een mechanische verandering van de stuurstangen is daarmee overbodig geworden. Negatieve hoeken betekenen een virtuele verdraaiing naar links, positieve hoeken een virtuele verdraaiing naar rechts van de rotorkop, bv.:
Na het afsluiten van uw instellingen verlaat u dit menu weer in de richting van de “menukeuze” door het aantippen van de toets TERUG links boven in het display. Functiemenu helikoptermodellen – TS limiter
195
Heli mixer Vliegfasen-afhankelijke instelling van pitch, roll en nick Tip eventueel in het basisdisplay van de zender met een vinger of de meegeleverde stift op het met “F” aangeduide “tandwiel”-symbool:
Het display wisselt naar de weergave van het “blauwe” functiemenu. Tip hier met een vinger of de meegeleverde stift op het menupunt “HELI-MIX”:
In het hieronder te bespreken menu “HELI-MIX” worden de vliegfasen-afhankelijke mixers “roll>>nick”, “nick>>roll”, “pitch>>roll” en “pitch>>nick” beschreven. Deze mixers zijn met name bedoeld om asymmetrische reacties van de helikopter op stuurcommando’s te compenseren en voor het afstemmen van helikopters met meerblads-rotoren. Vliegfasen-afhankelijke instellingen In zoverre in het menu “FASE”, bladzijde 170, vliegfasen werden gedefinieerd en van een bijbehorende naam werden voorzien, wordt deze rechts boven op het display in groene letters zichtbaar gemaakt, bv. ”NORMAAL”. Bedien dus eventueel de bijbehorende schakelaars, om naar de gewenste vliegfase om te schakelen. TERUG MIX-TYPE ROLL>>NICK NICK>>ROLL PITCH>>ROLL PITCH>>NICK
Starlet ACT BLK BLK BLK BLK
SET >> >> >> >>
normaal St/S AAN AAN AAN AAN
Sv
Kolom ACT (actief) In de waardenvelden van deze kolom bepaalt u, of de functie in de desbetreffende regel geblokkeerd (BLK) of AAN is. Zodra u dit waardenveld op AAN zet, kunt u het effect van het bijbehorende bedieningselement op de geselecteerde mixer fasen-specifiek met een in het optieveld “St/S” – zie verder hieronder in dit onderdeel – eventueel toegewezen schakelaar individueel uit- en inschakelen. Kolom SET (instellen) Aantippen van één van deze vier toetsen in deze kolom met een vinger of de meegeleverde stift opent de instelpagina van de geselecteerde mixer, bv.: TERUG ROLL>>NICK
Starlet A
normaal MIX%
Sv
B
EXP
RES
Uitgaande van de hier afgebeelde standaard instelling past u de actuele instelwaarden aan uw behoeften aan, door het te wijzigen waardenveld met een vinger of de meegeleverde stift aan te tippen, bijvoorbeeld:
De kleur van het waardenveld wisselt van rood naar blauw:
Daarna kunt u de actuele waarde in het nu blauwe en dus actieve waardenveld door aantippen van de aan de rechter rand van het display geplaatste toetsen + of - wijzigen, bijvoorbeeld:
Functiemenu helikoptermodellen – heli mixer
196
Met de waarde aan de tegenoverliggende kant van de stuurweg gaat u op dezelfde manier te werk, bijvoorbeeld:
Aantippen van de toets RES zet een veranderde waarde in een blauw en dus actief waardenveld weer terug naar de standaardwaarde, Eventueel benodigde instellingen in de beide onderste EXPO-waardenvelden voert u in op de manier, zoals die beschreven werd in het onderdeel “DR/EXPO”, vanaf bladzijde 173. Na het afsluiten van uw instellingen verlaat u dit menu weer in de richting van de “Heli-mix”-keuze door het aantippen van de toets TERUG links boven in het display:
Belangrijke aanwijzing: De hier getoonde mixwaarden dienen uitsluitend als demonstratie en stellen in geen geval echte waarden voor.
Hier kiest u eventueel een andere mixer uit en stelt u deze in, zoals hierboven werd beschreven. Kolom “St/S” (stuurelement/schakelaar) In deze kolom wijst u, zoals beschreven in het onderdeel “Toewijzing van stuurelementen, schakelaars en stuurelement-schakelaars” op bladzijde 40, aan de desbetreffende mixer eventueel nog een schakelaar toe, waarmee u deze individueel uit- en inschakelen kunt, bv.: TERUG MIX-TYPE ROLL>>NICK NICK>>ROLL PITCH>>ROLL PITCH>>NICK
Starlet ACT AAN BLK BLK BLK
SET >> >> >> >>
normaal St/S SW5 AAN AAN AAN
Sv
Na het afsluiten van uw instellingen verlaat u dit menu weer in de richting “menukeuze” door het aantippen van de toets TERUG links boven op het display:
Functiemenu helikoptermodellen – heli mixer
197
Gas mixer Vliegfasen-afhankelijke instelling voor het meenemen van het gas door pitch, roll en nick Tip eventueel in het basisdisplay van de zender met een vinger of de meegeleverde stift op het met “F” aangeduide “tandwiel”-symbool:
Het display wisselt naar de weergave van het “blauwe” functiemenu. Tip hier met een vinger of de meegeleverde stift op het menupunt “GAS MIX”:
Niet alleen tijdens het vergroten van de pitch moet er gas bij gegeven worden, maar ook tijdens grote cyclische stuurbewegingen, d.w.z. bij het kantelen van de tuimelschijf in een willekeurige richting. Ook een vergroten van de stuwkracht van de hekrotor vereist een aanpassing van het motorvermogen, om het toerental van het systeem constant te houden. In de programma’s van de zenders mz-18 HoTT en mz-24 HoTT kan het meenemen van het gas voor de roll-, nick- en hekrotor-sturing apart worden aangepast. Zou u een toerenregelaar voor het automatisch constant houden van het rotortoerental gebruiken, dan neemt deze de aanpassing van het motorvermogen over. In andere gevallen moet bij deze drie mixers een passende waarde voor het meenemen van het gas worden ingesteld. Deze instellingen zijn met name nuttig bij kunstvlucht, bv. bij het vliegen van rollen, waar bij gemiddelde waarden van de collectieve pitch, waarbij de carburateur maar ongeveer half geopend is, er cyclische stuuruitslagen worden gegeven die juist een hoger motorvermogen vereisen. Vliegfasen-afhankelijke instellingen In zoverre in het menu “FASE”, bladzijde 170, vliegfasen werden gedefinieerd en van een bijbehorende naam werden voorzien, wordt deze rechts boven op het display in groene letters zichtbaar gemaakt, bv. ”NORMAAL”. Bedien dus eventueel de bijbehorende schakelaars, om naar de gewenste vliegfase om te schakelen. TERUG MIX-TYPE ROLL>>GAS NICK>>GAS HEK>>GAS
Starlet ACT BLK BLK BLK
SET >> >> >>
normaal St/S AAN AAN AAN
Sv
Kolom ACT (actief) In de waardenvelden van deze kolom bepaalt u, of de functie in de desbetreffende regel geblokkeerd (BLK) of AAN is. Zodra u dit waardenveld op AAN zet, kunt u het effect van het bijbehorende bedieningselement op de geselecteerde mixer fasen-specifiek met een in het optieveld “St/S” – zie verder hieronder in dit onderdeel – eventueel toegewezen schakelaar individueel uit- en inschakelen. Kolom SET (instellen) Aantippen van één van deze vier toetsen in deze kolom met een vinger of de meegeleverde stift opent de instelpagina van de geselecteerde mixer, bv.:
TERUG ROLL>>GAS
Starlet A
normaal MIX%
Sv B
Uitgaande van de hier afgebeelde standaard instelling past u de actuele instelwaarden aan uw behoeften aan, door het te wijzigen waardenveld met een vinger of de meegeleverde stift aan te tippen, bijvoorbeeld:
De kleur van het waardenveld wisselt van rood naar blauw:
Functiemenu helikoptermodellen – gas mixer
198
Daarna kunt u de actuele waarde in het nu blauwe en dus actieve waardenveld door aantippen van de aan de rechter rand van het display geplaatste toetsen + of - wijzigen, bijvoorbeeld:
Met de waarde aan de tegenoverliggende kant van de stuurweg gaat u op dezelfde manier te werk, bijvoorbeeld:
Aantippen van de toets RES zet een veranderde waarde in een blauw en dus actief waardenveld weer terug naar de standaardwaarde, Na het afsluiten van uw instellingen verlaat u dit menu weer in de richting van de “Gas mixer”-keuze door het aantippen van de toets TERUG links boven in het display:
Belangrijke aanwijzing: De hier getoonde mixwaarden dienen uitsluitend als demonstratie en stellen in geen geval echte waarden voor.
Hier kiest u eventueel een andere mixer uit en stelt u deze in, zoals hierboven werd beschreven. Kolom “St/S” (stuurelement/schakelaar) In deze kolom wijst u, zoals beschreven in het onderdeel “Toewijzing van stuurelementen, schakelaars en stuurelement-schakelaars” op bladzijde 40, aan de desbetreffende mixer eventueel nog een schakelaar toe, waarmee u deze individueel uit- en inschakelen kunt, bv.: TERUG MIX-TYPE ROLL>>GAS NICK>>GAS HEK>>GAS
Starlet ACT AAN BLK BLK
SET >> >> >>
normaal St/S SW7 AAN AAN
Sv
Na het afsluiten van uw instellingen verlaat u dit menu weer in de richting “menukeuze” door het aantippen van de toets TERUG links boven op het display:
Functiemenu helikoptermodellen – gas mixer
199
Pitch >> hek Vliegfasen-afhankelijke statische draaimoment-compensatie Tip eventueel in het basisdisplay van de zender met een vinger of de meegeleverde stift op het met “F” aangeduide “tandwiel”-symbool:
Het display wisselt naar de weergave van het “blauwe” functiemenu. Tip hier met een vinger of de meegeleverde stift op het menupunt “PIT >> HEK”:
Standaard is een curve voor de compensatie van het draaimoment met een lineair mixpercentage van overal 0% ingesteld, zoals die nodig is voor een gyrosensor in de “Heading-Lock-modus”: TERUG
Starlet CURVE IN UIT PUNT ST.UIT
normaal UIT 000% 000% L X-AS
Y-AS
Sv
ENT
LET OP: Let in dit verband in ieder geval op de handleiding bij uw gyro, omdat anders het risico bestaat dat uw heli eventueel onbestuurbaar wordt. Gebruikt u uw gyro daarentegen in de “normale” modus, of heeft deze alleen maar de zogenaamde “normale modus”, dan moet u de mixer als volgt instellen: Op dezelfde manier als de instelling van de pitchcurve, zie vanaf bladzijde 177, kan ook de stuurcurve van de hekrotor door maximaal 7 punten worden gedefinieerd. U kunt daarom de mixer bij behoefte op elk moment wijzigen en boven en onder het hoverpunt zowel symmetrische als asymmetrische mixerpercentages invoeren. Uitgaand van -30% bij punt “L” en +30% bij punt “H” moet de instelling van de mixer zó plaatsvinden, dat de helikopter bij langere verticale stijg- en daalvluchten niet - door het ten opzichte van het hoveren veranderde draaimoment van de hoofdrotor - wegdraait om de verticale as. Bij het hoveren moet de trimming alleen plaatsvinden via de – digitale - hekrotor-trimhevel:
Voorwaarde voor een veilige instelling van de draaimoment-compensatie is dat de pitch- en gascurven correct werden ingesteld, dus het toerental van de rotor over het hele verstelbereik van de pitch constant blijft.
Instelling autorotatie Bij een normale vlucht is de hekrotor zo ingesteld, dat hij bij het hoveren het draaimoment van de motor compenseert. Hij veroorzaakt dus in de basisinstelling al een bepaalde stuwkracht. Deze stuwkracht wordt dan door de hekrotorsturing en door verschillende mixers voor allerlei soorten van koppelcompensatie gevarieerd en afhankelijk van de weersomstandigheden, het toerental en andere invloeden met de hekrotortrimming bijgesteld. In de autorotatie wordt de hoofdrotor echter niet meer door de motor aangedreven, maar werkt als een windmolen. Daardoor ontstaan er ook geen draaimomenten meer, die door de hekrotor gecompenseerd moeten worden. Daarom worden alle bijbehorende mixers automatisch uitgeschakeld. Omdat in de autorotatie niet langer de eerder genoemde stuwkracht nodig is, moet de basisinstelling van de hekrotor anders zijn: Schakelt u de motor uit en zet u de helikopter horizontaal neer. Bij ingeschakelde zender en ontvanger klapt u nu, na keuze van de vliegfase “Autorotatie”, de hekrotorbladen naar beneden en verandert u nu de instelwaarde van deze mixer zolang, tot de instelhoek van de hekrotorbladen nul graden is. De hekrotorbladen staan nu van achteren gezien parallel. Afhankelijk van de wrijving en weerstand van de overbrenging kan het voorkomen, dat de romp nog draait. Dit relatief kleine draaimoment moet dan ook via de instelhoek van de hekrotorbladen gecompenseerd worden. In ieder geval ligt deze waarde tussen nul graden en een instelhoek tegen de richting van de instelhoek bij het normale vliegen in. Functiemenu helikoptermodellen – pitch >> hek
200
◄ Functiemenu helikoptermodellen
Voor uw aantekeningen
Systeemmenu ►
201
Stuurtoewijzing Modelspecifieke basisinstelling Tip om de ondermenu’s van het SYSTEEM-menu op te roepen in het basisdisplay van de zender op het met “S” aangeduide “tandwiel”-symbool rechts onder op het display:
Het display wisselt naar de weergave van het “paarse” systeemmenu. Tip hier met een vinger of de meegeleverde stift op het menupunt “ST-MODE”: TERUG
BASIS
FUNCTIE
SYSTEEM
st-mode
waarsch
etc set
display
st.kali
mp3
In principe zijn er vier verschillende mogelijkheden, om de vier stuurfuncties rol-, hoogte- en richtingroer plus gas resp. remkleppen bij een vliegtuigmodel … mode 1 (gas rechts)
mode 2 (gas links)
hoogte richting
motor richting
motor rolroer
hoogte rolroer
mode 3 (gas rechts)
mode 4 (gas links)
hoogte rolroer
motor rolroer
motor richting
hoogte richting
… resp. rollen, nicken, hekrotor en gas resp. pitch bij een helikopter … mode 1 (gas rechts)
mode 2 (gas links)
nick hek
pitch hek
pitch roll
mode 3 (gas rechts) nick roll
nick roll
mode 4 (gas links)
pitch hek
pitch roll
nick hek
… aan de beide stuurknuppels toe te wijzen. Welke van deze mogelijkheden wordt gebruikt hangt van de individuele gewoonte van de modelpiloot af. Standaard is “Mode 1” ingesteld. Deze instelling is echter onafhankelijk van het modelgeheugen en dus geldig voor alle modelgeheugens: TERUG
Graubele ST.MODE
1
VOREN RICHTING HEK HOOGTE/NICK
ROL ROLL GAS/PITCH
Om een andere stuurmode dan de standaard-mode in te stellen tipt u met een vinger of de meegeleverde stift op de rode “Mode-toets”, totdat het nummer van de door u gewenste resp. benodigde stuurtoewijzing verschijnt, bijvoorbeeld: TERUG
Graubele ST.MODE
3
VOREN ROL ROLL HOOGTE/NICK
RICHTING HEK K1/PITCH
Door aantippen van de toets TERUG links boven op het display keert u weer terug naar het systeemmenu: Systeemmenu - stuurtoewijzing
202
Waarschuwing Instellingen voor waarschuwingen vanuit de zender Tip eventueel in het basisdisplay van de zender met een vinger of de meegeleverde stift op het met “S” aangeduide “tandwiel”-symbool:
Het display wisselt naar de weergave van het “paarse” systeemmenu. Tip hier met een vinger of de meegeleverde stift op het menupunt “WAARSCH”:
In dit ondermenu kunnen vijf “triggers” voor een optisch en akoestisch alarm individueel in- resp. uitgeschakeld worden, waarbij standaard alleen de bewaking van de gas-/pitch-stuurknuppel actief geschakeld is. Daarnaast kunnen ook de opties “gas AR”, “motor stop”, “fase” en “uitschakelwaarschuwing” van een alarm worden voorzien. Deze instellingen zijn onafhankelijk van een modelgeheugen en dus geldig voor alle modelgeheugens. TERUG
Graubele
GAS AR M-STOP K1-POS FASE INSCHAKELW.
UIT UIT AAN UIT UIT
Om tussen UIT en AAN, en omgekeerd, te kunnen omschakelen tipt u met een vinger of de meegeleverde stift op het aanrakingsgevoelige veld van de te wijzigen optie, bijvoorbeeld:
GAS AR
AAN
In de laatste regel “INSCHAKELWAARSCHUWING” kunt u bovendien vastleggen, hoe lang de zender na het laatste bedienen van een bedieningselement tot aan het activeren van een optische en akoestische waarschuwing moet wachten, voordat de zender na nog drie minuten “niets doen” zichzelf uitschakelt. U kunt kiezen uit “UIT”, “30s” en 1, 5, 10, 20, 30 en 60 minuten. Tip het benodigde aantal malen met een vinger of de meegeleverde stift op het aanrakingsgevoelige veld in deze regel
INSCHAKELW. 1m
Door aantippen van de toets TERUG links boven in het display keert u weer terug naar het systeemmenu:
Systeemmenu - waarschuwing
203
ETC set “Diverse” instellingen voor de zender Tip eventueel in het basisdisplay van de zender met een vinger of de meegeleverde stift op het met “S” aangeduide “tandwiel”-symbool:
Het display wisselt naar de weergave van het “paarse” systeemmenu. Tip hier met een vinger of de meegeleverde stift op het menupunt “ETC SET”:
In het ondermenu “ETC SET” kunt u de standaard instellingen van de regels “Accutype” en “Waarschuwingsdrempel accu” eventueel aan de door u gebruikte stroomvoorziening van de zender en het volume van de akoestische signalen aanpassen alsmede de inschakelmelodie van de zender in- en uitschakelen. LET OP: Standaard wordt de zender mz-18 HoTT met een 4-cellige NiMH-accu en de zender mz-24 HoTT met een 1s2p-Lithium-Ion-accu geleverd. Daardoor zijn de standaard instellingen van de beide zenders in de hieronder beschreven regels “accutype” en “accuwaarschuwing” verschillend. ACCUTYPE In de eerste regel deelt u de zender mee of diens stroomvoorziening uit een viercellige NiMH-accu of uit een 1sLithium-accu plaatsvindt. Afhankelijk van deze instelling wordt u in de – volgende - regel “ACCUWAARSCHUWING” een aangepast spanningsbereik als keuze aangeboden. Om eventueel deze instelling te wijzigen tipt u met een vinger of de meegeleverde stift op het aanrakingsgevoelige veld in de regel “ACCUTYPE”: TERUG
Graubele
ACCU TYPE ACCU WAARSCH IN.MELODIE VOLUME
NiMH 4.8V AAN 03
RES
De kleur van het veld wisselt van rood naar blauw:
Door aantippen van de toetsen + of – aan de rechter rand van het display kiest u nu het passende accutype uit, bv.: TERUG
Graubele
ACCU TYPE ACCU WAARSCH
Lith. 3.6V
Aantippen van de toets RES zet een veranderde waarde weer terug naar de standaardwaarde, ACCUWAARSCHUWING In de regel “ACCUWAARSCHUWING” kunt u de waarschuwingsdrempel van de aanduiding … TERUG CLR S.VOLT 00 3.6V
NIEUW LADEN AAN E.VOLT 00 3.7V
VELDST. 00 000%
alarm veld st. AAN
ESC STR 00 000.0A
ESC VOLT 00 00.0V
… …-afhankelijk van de keuze van het accutype in de regel daarboven – instappen van 0,1 Volt tussen 4,5 en 5,5 V (NiMH-accu) resp. 3,4 en 4,2 V (LiIo-/LiPo-accu) naar eigen goeddunken instellen. Stel hier in geen geval een te lage waarde in, zodat u nog voldoende tijd heeft om uw model bij een accu-waarschuwing veilig te kunnen landen. Om eventueel een instelling te wijzigen tipt u met een vinger of de meegeleverde stift op het aanrakingsgevoelige veld in de regel “ACCUWAARSCHUWING”: Systeemmenu – ETC set
204
De kleur van het veld wisselt van rood naar blauw:
Door aantippen van de toetsen + of – aan de rechter rand van het display kiest u nu de voor u passende waarschuwingsdrempel uit, bv.:
Aantippen van de toets RES zet een veranderde waarde weer terug naar de standaardwaarde.
INSCHAKELMELODIE In deze regel kunt u de in- en uitschakelmelodie van de zender in- of uitschakelen. Tip met een vinger of de meegeleverde stift op het aanrakingsgevoelige veld in de regel “INSCHAKELMELODIE”:
De kleur van het veld wisselt van rood naar blauw:
Aantippen van de toets – aan de rechter rand van het display schakelt de inschakelmelodie uit …
… en aantippen van de + toets schakelt deze weer in.
VOLUME In deze – laatste – regel kunt u het volume van de akoestische signalen en gesproken berichten van de zender individueel instellen. Tip met een vinger of de meegeleverde stift op het aanrakingsgevoelige veld in de regel “VOLUME”:
De kleur van het veld wisselt van rood naar blauw:
Door aantippen van de toetsen + of – aan de rechter rand van het display kiest u nu het voor u passende volume uit. U kunt kiezen uit “UIT” en waarden van “1 … 5”, bv.:
Systeemmenu – ETC set
205
Aantippen van de toets RES zet een veranderde waarde weer terug naar de standaardwaarde, en door aantippen van de toets TERUG links boven op het display keert u weer terug naar het systeemmenu:
Systeemmenu – ETC set
206
Display Instellingen van het zenderdisplay Tip eventueel in het basisdisplay van de zender met een vinger of de meegeleverde stift op het met “S” aangeduide “tandwiel”-symbool:
Het display wisselt naar de weergave van het “paarse” systeemmenu. Tip hier met een vinger of de meegeleverde stift op het menupunt “DISPLAY”:
In het ondermenu “Display” kunt u specifieke instellingen van het display doorvoeren, zoals bv. het contrast ervan wijzigen, de achtergrondverlichting in- en uitschakelen en de aanrakingsgevoeligheid aan uw wensen aanpassen. Verder kunt u nog de kleur van het logo wijzigen en een functie die de leesbaarheid van het display bij zonnig weer verbetert, in- en uitschakelen. CONTRAST Om onder alle weersomstandigheden en bij elke temperatuur de optimale leesbaarheid van het display van de zenders mz-18 HoTT resp. mz-24 HoTT te garanderen kunt u in deze regel het schermcontrast instellen. Om eventueel de instelling te wijzigen tipt u met een vinger of de meegeleverde stift op het aanrakingsgevoelige veld in de regel “CONTRAST”: TERUG CONTRAST DISPLAYLICHT TOUCH GEV. LOGO KLEUR ZON HF-ID
Graubele 15 UIT 1 STAND. UIT AAAA876
RES
De kleur van het veld wisselt van rood naar blauw:
Door aantippen van de toetsen + of – aan de rechter rand van het display kiest u nu het u passende contrast over een bereik van 1 … 20 uit, bv.:
Aantippen van de toets RES zet een veranderde waarde terug naar de standaardwaarde “15”. DISPLAYLICHT In deze regel wordt vastgelegd, hoe lang de achtergrondverlichting van het display na het inschakelen van de zender zonder daarop volgend bedienen van een stuurelement of na het laatste gebruik van een bedieningselement moet blijven branden. U kunt kiezen uit “UIT” in de zin van onbegrensd, “10s”, “30s”, 1 m” en “3 m”. Tip eventueel met een vinger of de meegeleverde stift op het aanrakingsgevoelige veld in de regel “DISPLAYLICHT”:
De kleur van het veld wisselt van rood naar blauw:
Door aantippen van de toetsen + of – aan de rechter rand van het display kiest u nu de u passende waarde uit, bv.:
Systeemmenu – display
207
Aantippen van de toets RES zet een veranderde waarde terug naar de standaardwaarde “UIT”. TOUCH-GEVOELIGHEID In deze regel kunt u de reactie op een aantippen van de aanrakingsgevoelige displayvelden over een bereik van 1 tot 5 kiezen. Hoe lager het getal, des te sneller de reactie op een aantippen van de touch-velden en omgekeerd. Tip eventueel met een vinger of de meegeleverde stift op het aanrakingsgevoelige veld in de regel “TOUCHGEV.”
De kleur van het veld wisselt van rood naar blauw:
Door aantippen van de toetsen + of – aan de rechter rand van het display kiest u nu de u passende waarde uit, bv.:
Aantippen van de toets RES zet een veranderde waarde terug naar de standaardwaarde “1”. LOGO KLEUR In deze regel kunt u de kleur van het zenderlogo aan uw persoonlijke smaak aanpassen. Tip eventueel met een vinger of de meegeleverde stift op het aanrakingsgevoelige veld in de regel “LOGO KLEUR”:
De kleur van het veld wisselt van rood naar blauw:
Door aantippen van de toetsen + of – aan de rechter rand van het display kiest u nu de door u gewenste kleur uit. U kunt kiezen uit: “rood”, “groen”, “blauw”, “roze”, “geel” en “turkoois”, bijvoorbeeld: TERUG CONTRAST DISPLAYLICHT TOUCH GEV. LOGO KLEUR ZON HF-ID
Graubele 15 UIT 1 ROZE UIT AAAA876
RES
Aantippen van de toets RES zet een veranderde waarde terug naar de standaardwaarde “STANDAARD”.
Systeemmenu – display
208
ZONLICHT Om de optimale leesbaarheid van het display van de zenders mz-18 HoTT en mz-24 HoTT ook bij een lichte omgeving resp. bij zonlicht te garanderen, kunt u de standaard weergave op “contrastrijk” zetten. Om tussen AAN en UIT of omgekeerd te kunnen omschakelen, tipt u met een vinger of de meegeleverde stift op het aanrakingsgevoelige veld van de te wijzigen optie, bijvoorbeeld:
De weergave wisselt direct naar AAN (of omgekeerd) … TERUG CONTRAST DISPLAYLICHT TOUCH GEV. LOGO KLEUR ZON HF-ID
Graubele 15 UIT 1 ROZE AAN AAAA876
RES
… waarna bv. het basisdisplay van de zender er als volgt uitziet:
HF-ID In deze – laatste – regel van het display wordt de HF-identificatie van de zender weergegeven. Deze is zenderspecifiek, wordt per zender maar één keer gegeven en kan niet worden veranderd. Tijdens het bindproces wordt o.a. deze ID aan de ontvanger meegedeeld, zodat deze op ieder moment in staat is, de radiosignalen van “zijn” zender te identificeren. Door aantippen van de toets TERUG links boven op het display keert u weer terug naar het systeemmenu:
Systeemmenu – display
209
Knuppelkalibratie Kalibratie van de neutrale positie van de beide knuppelaggregaten Tip eventueel in het basisdisplay van de zender met een vinger of de meegeleverde stift op het met “S” aangeduide “tandwiel”-symbool:
Het display wisselt naar de weergave van het “paarse” systeemmenu. Tip hier met een vinger of de meegeleverde stift op het menupunt “ST.KALI”:
Zou u het gevoel hebben dat de middenpositie van de zelf-neutraliserende stuurknuppels (stuurelement 1 … 4) niet exact overeenkomt met 0% stuuruitslag, dan kunt u dit als volgt controleren resp. corrigeren: Initialiseer, zoals bv. vanaf bladzijde 47 beschreven, een vrij model-geheugen. Of u kiest voor een vliegtuig- of een helikoptermodel maakt in dit geval niet uit. Wissel daarna naar het ondermenu “Servo-monitor” in het basismenu, ZONDER in de tussentijd te trimmen of verdere programmeringen uit te voeren. Wanneer alle knuppels van uw zender nog zelf-neutraliserend zouden zijn zou de weergave in het ideale geval als volgt zijn: TERUG
Graubele
normaal weerg.
Aanwijzing: Afwijkend van de in dit onderdeel afgebeelde displays van de 12-kanaals zender mz-24 HoTT geeft het display van de 9-kanaals zender mz-24 HoTT alleen de kanalen 1 ... 9 weer. In alle andere gevallen komen de balk en %-aanduiding overeen met de actuele positie van de niet-zelf neutraliserende stuurknuppel – normaal gesproken van de gas-/rem- resp. gas-/pitchstuurknuppel “K1”. Bevindt de gas-/remstuurknuppel zich dus in de positie “stationair” dan hoort het display van uw zender er ongeveer uit te zien zoals in de afbeeldingen hieronder:
Breng nu na elkaar elk van de beide knuppels elk naar de vier mogelijke eindaanslagen, zonder bij de aanslag nog extra druk uit te oefenen. In elk van de in totaal acht eindposities moet – afhankelijk van de kant- exact 100% of +100% te zien zijn. Bevindt zich bv. stuurelement 2 aan de rechter aanslag en zijn de drie andere knuppelfuncties in de middenpositie, dan moet het display van uw zender er als volgt uitzien:
Bereikt u, afhankelijk van het aantal zelf neutraliserende knuppelfuncties van uw zender, een resultaat van vier maal 0% en acht maal 100%, dan zijn de stuurknuppels van uw zender optimaal gekalibreerd. U kunt de procedure dan afsluiten en eventueel het aangemaakte modelgeheugen weer wissen. In andere gevallen wisselt u naar het ondermenu “ST.KALI” van het systeemmenu, waarin u cyclisch de posities van de vier te kalibreren knuppels kunt kiezen en eventueel kunt corrigeren, beginnend met de neutrale positie van de rechter stuurknuppel-aggregaat: TERUG
Graubele <>
VERTI -078% HORIZ 000%
SET
De blauwe punt – in de afbeelding hierboven in het midden van het vierkant – geeft de af te stellen knuppelpositie weer.
Systeemmenu – knuppelkalibratie
210
De %-waarden in witte cijfers in de rode rechthoeken links op het display onder “VERTI(caal)” en “HORIZ(ontaal)” visualiseren de actuele posities van de knuppel. In de afbeelding hierboven bevindt zich bijvoorbeeld de horizontaal zelfneutraliserende rechter stuurknuppel exact in het midden van zijn uitslag. Verticaal daarentegen staat de knuppel toevallig tamelijk ver in de richting van de piloot vanwege zijn niet-zelfneutraliserende eigenschap als gas-/rem-stuurknuppel. Vóór het aantippen van de SET-toets rechts moet de rechter stuurknuppel dus zolang van de piloot weg worden bewogen naar het midden, totdat er 000% wordt weergegeven:
Zodra deze toestand is bereikt, kunt u de SET-toets aan de rechter rand van het display met een vinger of de meegeleverde stift aantippen:
Daardoor is in dit voorbeeld de neutrale positie van de rechter stuurknuppelaggregaat gekalibreerd en bevindt de blauwe punt zich nu in de linker bovenhoek van het rode vierkant:
Breng nu de rechter stuurknuppel naar de hoek links vooraan, zonder druk uit te oefenen op de aanslag. Bij een foutief afgestelde zender zou het resultaat er bijvoorbeeld als volgt kunnen uitzien:
Als u nu de SET-toets aan de rechter rand van het display met een vinger of de meegeleverde stift aantipt, wordt de actuele knuppelpositie als de desbetreffende 100%-positie in het geheugen overgenomen:
Met de tegenoverliggende hoek gaat u op dezelfde manier te werk, waarna het display wisselt naar de kalibratie van de linker knuppelaggregaat: TERUG
Graubele <>
VERTI +001% HORIZ -002%
SET
Aanwijzing: Foutieve kalibraties corrigeert u door het hele proces te herhalen. Door aantippen van de toets TERUG links boven op het display keert u weer terug naar het systeemmenu:
Systeemmenu – knuppelkalibratie
211
MP3 Player Afspeelprogramma voor MP3-bestanden zoals bv. muziekbestanden
Tip eventueel in het basisdisplay van de zender met een vinger of de meegeleverde stift op het met “S” aangeduide “tandwiel”-symbool:
Het display wisselt naar de weergave van het “paarse” systeemmenu. Tip hier met een vinger of de meegeleverde stift op het menupunt “MP3”:
Volledig onafhankelijk ervan, of een SD-kaart met MP3-files aanwezig is of niet, ziet het display er direct na het oproepen van dit menu als volgt uit:
TERUG
A album
A titel
Door een aantippen van de grote rode driehoek start u de weergave van het eerste MP3-bestand van album 1. Deze start direct, de aanduidingen van het aantal albums en titel plus naam van het bestand van de actuele MP3file verschijnen daarentegen – afhankelijk van de omvang van het MP3-bestand – pas na een korte vertraging:’
Wanneer er geen titel wordt gestart en als er ook geen verdere aanduidingen op het display zichtbaar zijn, dan vindt de zender geen geschikte MP3-files op de ingebrachte SD-kaart of bevindt er zich geen SD-kaart in de cardslot. Breng een geschikte kaard aan of controleer op een PC of laptop de inhoud van de map “MP3” op de SD-kaart, die u uit de zender heeft verwijderd: MP3-bestanden mogen alleen direct in de MP3-map of maximaal één map lager staan resp. kopieer geschikte MP3-bestanden naar deze map, wanneer die leeg zou zijn. Breng dus een SD-kaart aan met MP3-bestanden in de map “MP3” en start na het inschakelen van de zender nog een poging:
De automatische weergave van album 2 loopt nu door, totdat u deze óf door aantippen van de stop-toets ...
... pauzeert ...
Systeemmenu – MP3 Player
212
... of de zender uitschakelt. Tijdens de lopende weergave kunt u het menu op elk moment door aantippen van de toets TERUG verlaten en de zender onbeperkt gebruiken. Aanwijzing: Eventueel geactiveerde gesproken berichten zijn tijdens een lopende MP3-weergave hoorbaar. Volume Om het volume te reduceren tipt u met een vinger of de meegeleverde stift links onder op het display op de grize punt met het “-“-symbool. Door elk aantippen verandert de kleur van één van de drie kleine punten links van rood naar geel, bijvoorbeeld:
Aantippen van de punt met het “+”-teken rechts onder verhoogt het volume op dezelfde manier. Album Voor het wisselen van album tipt u op het veld links boven ...
... waarna de aanduidingen van het albumnummer en het aantal daarin opgenomen titels geactualiseerd worden:
Titel Voor het wisselen of het uitzoeken van een titel tipt u – eventueel indien nodig meerdere keren – op het veld rechts boven ...
... en start u deze, zoals al eerder beschreven, door het aantippen van de grote “startknop” in het midden onderaan:
Aanwijzingen: • De bestandsnaam van het MP3-bestand wordt weergegeven en niet de eventuele titel die in het gelijknamige Meta-dataveld van het MP3-bestand is opgeslagen. • Het rechts weergegeven aantal titels van het geselecteerde album is het resultaat van het aantal MP3bestanden per map. Bedieningsvelden Op dezelfde manier als de desbetreffende toetsen van een MP-3 of andere afspeelapparaten springt u door aantippen van de rechter keuzetoets telkens één titel verder en door aantippen van de linker toets telkens één titel terug. Aantippen van het veld schakelt steeds door de volgende drie opties: De weergave van het geselecteerde album wordt eindeloos herhaald, totdat u deze stopt of de zender uitschakelt. De weergave van de actuele titel wordt eindeloos herhaald, totdat u deze stopt of de zender uitschakelt. De weergave stopt automatisch aan het einde van de actuele titel.
Systeemmenu – MP3 Player
213
Weergave telemetrie-data Het display van de zender mz-18 HoTT en dat van de zender mz-24 HoTTdient zowel voor de bediening van de zender als ook voor de grafische weergave van telemetrie-data. de wissel tussen de beide bedrijfssoorten vindt plaats door het aantippen met een vinger of de meegleverde stift van het met “T” aangeduide symbool rechts onder in het basisdisplay:
Standaard wordt na de keuze van het telemetrie-display het “ontvanger”-display getoond. Zijn er echter aan de bovenste rand ervan geen verdsterkte-aanduidingen te zien en worde er ook geen verdere data weergeven ... TERUG VOLT
Min V
TEMP ... dan is er geen ontvanger in reikwijdte, die via de telemetrie-verbinding aangesproken kan worden. Schakel dus de ontvangstinstallatie in of bind, zoals beschreven op baldzijde 76, een ontvanger aan een actief modelgeheugen:
De gedetailleerde beschrijving van dit display vindt u in het gelijknamige gedeelte verder hieronder. Sensor(en) Tot maximaal vier sensoren kunnen en willekeurige combinatie aan een ontvanger met telemetrie-mogelijkheid worden aangesloten. De data-weergave van deze sensoren in de hieronder beschreven grafische displays vindt echter alleen plaats wanneer deze vóór het inschakelen van de ontvanger op de juiste manier aan de ontvanger aangesloten werden. U moet er ook op letten dat de desbetreffende ontvanger in de regel “Bind AAN/UIT” van het ondermenu “ZEND.SET” van het basismenu, bladzijde 76, zoals daar beschreven gebonden en in de regel “ONTVANGER KEUZE” van het “Telemetrie”-menu juist uitgekozen (RX1 … RX2) werd en ook ingeschakeld is. Is er eventueel een andere ontvanger geselecteerd, dan worden alleen de data daarvan op het ‘ontvanger”-display weergegeven. Alleen onder de bovenstaande voorwaarden kunnen sensoren in het ondermenu “INSTELLEN, WEERGEVEN” van het “Telemetrie”-menu, bladzijde 129, volgens de handleiding bij de sensor aangesproken worden. Tussen de displays van de automatisch geactiveerde sensoren wisselt u door de dan aan de bovenste displayrand zichtbare toets PW aan te tippen … TERUG
PW
… en eventueel door hernieuwd aantippen van deze toets naar de weergave van de volgende sensor te gaan. TERUG
PW
KWA 100
m/s
m/3s
AMPERE
CAPACIT.
HOOGTE
VOLT
Aanwijzing: Meer informatie over de hierna genoemde modulen vindt u in het aanhangsel en op Internet onder www.graupner.de bij het desbetreffende product.
Weergave telemetrie-data
214
ONTVANGER TERUG
PW
VOLT
Min V
TEMP Dit display geeft de in het display “RX DATAVIEW” van het “Telemetrie”-menu “INSTELLEN/WEERGEVEN”, bladzijde 118, opgenomen data grafisch weer. De betekenis is: waarde Q S R dB T dB L
betekenis kwaliteit in % van de bij de ontvanger aankomen de signaalpakketten van de zender signaalsterkte in % van het bij de ontvanger aankomende signaal van de zender ontvangstniveau in dBm van het bij de ontvanger aankomende signaal van de zender niveau in dBm van het bij de zender aankomende signaal van de ontvanger geeft de langste tijdspanne in ms aan, waarbij datapakketten bij de overdracht van de zender naar de ontvanger verloren zijn gegaan actuele spanning van de ontvanger-stroomvoorziening in volt laagste spanning van de ontvanger-stroomvoorziening sinds de laatste inbedrijfname in volt de thermometer visualiseert de actuele bedrijfstemperatuur van de ontvanger
VOLT Min V TEMP
Aanwijzing: Gedetailleerde uitleg van de begrippen in de kolom “waarde” vindt u in het onderdeel “RX DATA VIEW” vanaf bladzijde 118. GENERAL MODULE TERUG
PW
KWA HOOGTE
RPM
CAP
VOLT
AMP
TERUG
PW
m/s
1-ACC-2
ACC1
1-TEMP-2
TANK
Deze beide, in een ritme van ca. 4 seconden afwisselend weergegeven, displays visualiseren de data van een eventueel aan de ontvanger aangesloten General-Engine-module (Best.-Nr. 33610) of een General-Air-module (Best.-Nr. 33611). Meer informatie over deze modulen vindt u in het aanhangsel of op Internet onder www.graupner.de bij het desbetreffende product. Afhankelijk van de sensoren waarvan de module is voorzien kunnen op het display de volgende data permanent getoond worden: e
1 display: Aan de bovenste rand van het display visualiseert de aanduiding “KWA” de kwaliteit van het van de zender afkomstige signaal in %. In de grafiek links boven wordt het door de eventueel aan de module aangesloten toerentalsonde gemeten toerental gevisualiseerd en in de grafiek rechts daarnaast de restcapaciteit van de aangesloten accu. Aanwijzing: Voor de juiste weergave van de data moet eerst in het “Telemetrie”-menu van de module het passende aantal bladen en ook de desbetreffende accucapaciteit worden ingesteld. In de grafiek links onderaan wordt de actuele spanning van de aan de module aangesloten accu en in de grafiek rechts daarnaast de actuele stroomsterkte gevisualiseerd; aan de rechter rand van het display is de actuele hoogte ten opzichte van de startplaats zichtbaar. e
2 display: Aan de bovenste rand van het display wordt numeriek het actuele stijgen/dalen in m/1s en m/3s weergegeven. De beide grafieken links geven de door de eventueel aan de module aangesloten temperatuur/spanningssensoren (Best.-nr. 33612 resp. 33613) gemeten actuele spanningen van maximaal 2 accu’s (ACC1 en ACC2) weer, met daaronder de bijbehorende temperaturen: In de linker helft telkens de data van sensor 1 en in de rechter die van sensor 2.
Weergave telemetrie-data
215
In de rechter bovenste helft van het display worden de actuele celspanningen van een maximaal zes-cellige LiPoaccu weergegeven en daaronder het door een eventueel aan de module aangesloten sonde gemeten vulniveau van de brandstoftank. De betekenis is; waarde 1-ACC-2 KWA TANK 1-TEMP-2 ACC1 HOOGTE m/s m/3s VOLT AMP
betekenis links “accu 1” resp. rechts “accu 2” signaalkwaliteit in % stand brandstof / tankaanduiding temperatuur van sensor 1 resp. 2 celspanning van cel 1 … max. 6 actuele hoogte (alleen bij 33611) m/1s stijgen/dalen (alleen bij 33611) m/3s stijgen/dalen (alleen bij 33611) actuele spanning van de aandrijfaccu actuele stroom in ampère
ELECTRIC AIR MODULE TERUG
PW
KWA HOOGTE
m/s
m/3s
AMPERE
CAPACIT. VOLT
ACC1 1-ACC-2 ACC2 1-TEMP-2 Deze beide, in een ritme van ca. 4 seconden afwisselend weergegeven, displays visualiseren de data van een eventueel aan de ontvanger aangesloten Electric-Air-module met het Best.-Nr. 33620. Meer informatie over deze module vindt u in het aanhangsel of op Internet onder www.graupner.de bij het desbetreffende product. Afhankelijk van de sensoren waarvan de module is voorzien kunnen op het display de volgende data permanent getoond worden: e
1 display: Aan de bovenste rand van het display visualiseert de aanduiding “KWA” de kwaliteit van het van de zender afkomstige signaal in % en in de regel daaronder wordt numeriek het actuele stijgen/dalen in m/1s en m/3s weergegeven. Op de grafiek aan de rechter rand van het display is de actuele hoogte ten opzichte van de startplaats zichtbaar. De centrale grafiek visualiseert grafisch en numeriek de actuele spanningstoestand van de aangesloten accu. De gebogen scala links geeft de actuele stroom in ampère weer en de scala rechts de actuele capaciteit van de aan de accuaansluiting van de module aangesloten stroombron Aanwijzing: Voor de juiste weergave van de data moet eerst in het “Telemetrie”-menu van de module de desbetreffende accucapaciteit worden ingesteld. e
2 display: De beide grafieken links geven de door de eventueel aan de module aangesloten temperatuur/spanningssensoren (Best.-nr. 33612 resp. 33613) gemeten actuele spanningen van maximaal 2 accu’s (ACC1 en ACC2) weer, met daaronder de bijbehorende temperaturen: In de linker helft telkens de data van sensor 1 en in de rechter die van sensor 2. In de rechter helft van het display worden de actuele celspanningen van de aan de balancer-aansluiting 1 (L) en eventueel 2 (H) aangesloten, elk max. 7-cellige accupacks weergegeven. De betekenis is: waarde V A HOOGTE m/s m/3s KWA
betekenis actuele spanning actuele stroom actuele hoogte m/1s stijgen/dalen m/3s stijgen/dalen signaalkwaliteit in %
Weergave telemetrie-data
216
1-ACC-2 1-TEMP-2 ACC1/ACC2
accu 1 resp. accu 2 temperatuur van sensor 1 resp. 2 celspanning van cel 1 … max. 14 L = balancer-aansluiting 1 H = balancer-aansluiting 2
VARIO TERUG m/s
PW
KWA
m/3s
m/10s
Dit display visualiseert de data van een eventueel aan de ontvanger aangesloten vario-module (Best.-Nr. 33601). De betekenis is: waarde KWA 118. MAX MIN m/1s m/3s m/10s
betekenis signaalsterkte van het bij de ontvanger aankomende signaal van de zender in %, zie bladzijde de maximaal bereikte hoogte ten opzichte van de startplaats de maximale onderschrijding van de startplaats m/1s stijgen/dalen m/3s stijgen/dalen m/10s stijgen/dalen
GPS TERUG
PW
KWA
AFST.
SNELH. HOOGTE Dit display visualiseert de data van een eventueel aan de ontvanger aangesloten GPS-module met geïntegreerde vario, Best.-Nr. 33600. Naast de actuele positiegegevens en de snelheid van het model in het centrum van het display worden nog de actuele hoogte ten opzichte van de startplaats en stijgen/dalen in m/s en m/3s weergegeven. Daarnaast zijn de actuele ontvangstkwaliteit en de afstand tussen het model en de startplaats zichtbaar. De afkortingen betekenen: waarde KWA 118. AFST. N/W m/1s m/3s km/h HOOG
betekenis signaalsterkte van het bij de ontvanger aankomende signaal van de zender in %, zie bladzijde afstand noorden/westen stijgen/dalen in m/1s stijgen/dalen in m/3s snelheid hoogte ten opzichte van startplaats
ESC TERUG
PW
KWA
act-VOLT-min
act-TEMP-max
act-RPM-max
act-AMP-max
CAPACIT.
Dit display visualiseert de data van een eventueel aan de ontvanger aangesloten Brushless-regelaar met interne telemetrie, met een op het tijdstip van het verschijnen van deze handleiding actueel Best.-nr. 33718 tot 33770 en 33850. In dit display worden de actuele en maximale elektrische waarden van de aandrijving, de actuele en maximale temperatuur van de regelaar en het actuele en maximale toerental van de aan de regelaar aangesloten motor gevisualiseerd. De betekenis is: waarde KWA 118. act-VOLT-min
betekenis signaalsterkte van het bij de ontvanger aankomende signaal van de zender in %, zie bladzijde linker waarde: actuele accuspanning
Weergave telemetrie-data
217
rechter waarde: laagste accuspanning in de actuele tijdsperiode, waarin de regelaar ingeschakeld was. act-TEMP-max linker waarde: actuele temperatuur van de regelaar rechter waarde: maximale regelaar-temperatuur in de actuele tijdsperiode, waarin de regelaar ingeschakeld was. act-RPM-max linker waarde: actuele toerental van de aangesloten motor rechter waarde: hoogste toerental in de actuele tijdsperiode, waarin de regelaar ingeschakeld was
Weergave telemetrie-data
218
Aanhangsel
PRX (Power for Receiver) Best.-Nr. 4136 Hoog ontwikkelde, gestabiliseerde ontvangerstroomvoorziening met intelligent Power-Management. De eenheid zorgt voor een gestabiliseerde en instelbare stroomvoorziening van de ontvanger, om de betrouwbaarheid van de stroomvoorziening nog verder te verhogen. Passend voor verschillende ontvangeraccu’s om een ongecompliceerd en breed aanbod te garanderen. Mocht tijdens het gebruik de accuspanning ook maar kort inzakken, dan wordt dit opgeslagen en weergegeven, om zo te voorkomen dat de accu’s een te kleine capaciteit hebben of zelfs helemaal uitvallen. • Voor het gebruik met één of twee ontvangeraccu’s. (simultane ontlading bij gebruik van twee accu’s) • Passend voor 5- of 6-cellige NiMH- resp. 2-cellige LiPo- of LiFe-accu. Graupner/JR-, G3,5-, G2- en BEC-stekkersystemen. • Drie instelbare hoogten voor de uitgangsspanning t.b.v. de ontvangerstroomvoorziening (5,1V / 5,5V / 5,9 V). • Twee ultraheldere LED’s geven elk apart de toestand van accu 1 en accu 2 aan. • Geïntegreerde, hoogwaardige aan-/uit-schakelaar • Bestand tegen hoge stromen • Platte opbouw van de schakelaar en de LED’s om de optiek en de eigenschappen van het model niet te beïnvloeden. • Bevestigingsflenzen, LED’s en schakelaar op één lijn voor een eenvoudige montage m.b.v. de bijgevoegde boorsjabloon.
GPS-/vario-module Graupner HoTT Best.-Nr. 33600 Vario met hoogtesignalen en ieder 5 stijg- en daalsignaalgeluiden, met geïntegreerde GPS met afstandsmeting, parcoursmeting, snelheidsweergave, aanduiding van de vliegrichting en van de coördinaten. • Extra waarschuwingsdrempels voor min. hoogte, max. hoogte, stijg- en daalsnelheid in twee trappen • Hoogteweergave en opslag van de min. en max. hoogte • Instelbare waarschuwingstijd; UIT, 5, 10, 15, 20, 25, 30 seconden, altijd • Instelbare waarschuwings-herhaaltijd: altijd, 1, 2, 3, 4, 5 min., eenmaal • De GPS/vario-sensor kan direct aan de telemetrie-ingang van de ontvanger worden aangesloten Technische gegevens vario: • Hoogtemeting: -500 … +3000 m • Resolutie: 0,1 m • Gevoeligheid vario: 0,5 m/3s, 1 m/3s, 0,5 m/s, 1 m/s, 3 m/s per geluid te programmeren • Berekening gemiddelde waarde: 4 – 20 metingen per meetwaarde programmeerbaar
Vario-module Graupner HoTT Best.-Nr. 33601 Vario met hoogtesignalen en ieder 5 stijg- en daalsignaalgeluiden, hoogteweergave en opslag van de min. en max. hoogte. • Extra waarschuwingsdrempels voor min. hoogte, max. hoogte, stijg- en daalsnelheid in twee trappen • Instelbare waarschuwingstijd; UIT, 5, 10, 15, 20, 25, 30 seconden, altijd • Instelbare waarschuwings-herhaaltijd: altijd, 1, 2, 3, 4, 5 min., eenmaal • De vario-sensor kan direct aan de telemetrie-ingang van de ontvanger worden aangesloten Technische gegevens vario: • Hoogtemeting: -500 … +3000 m • Resolutie: 0,1 m • Gevoeligheid vario: 0,5 m/3s, 1 m/3s, 0,5 m/s, 1 m/s, 3 m/s per geluid te programmeren • Berekening gemiddelde waarde: 4 – 20 metingen per meetwaarde programmeerbaar
Aanhangsel
219
General Engine-module Graupner HoTT Best.-Nr. 33610 Algemene sensor voor Graupner HoTT-ontvangers en modellen met verbrandings- of elektromotor: • 2x temperatuur- en spanningsmetingen met waarschuwingsdrempels voor min. en max. spanning en min. en max. temperatuur • Meting van celspanning individuele cellen en waarschuwing voor min. spanning • Spannings-, stroom- en capaciteitsmeting met waarschuwingsdrempels voor min. en max. spanning, max. capaciteit en max. stroom • Stroombegrenzing programmeerbaar • Stroommeting met shuntweerstanden 2 x 1 mOhm parallel = 0,5 mOhm • Toerentalmeting en waarschuwingsdrempels voor min. en max. toerental • Brandstofmeting met waarschuwingsdrempels in stappen van 25% (na software-update) • Instelbare waarschuwingstijd; UIT, 5, 10, 15, 20, 25, 30 seconden, altijd • Instelbare waarschuwings-herhaaltijd: altijd, 1, 2, 3, 4, 5 min., eenmaal • 2x temperatuur naar keuze 0 tot 120 ºC of 200 ºC en spanningsmeting tot 80 V DC • 1x toerentalmeting tot 100 000 omw/min met tweebladspropeller • 1x regelaar/servo-ingang , 1x ingang toerentalregeling, 1x regelaar/servo-uitgang voor toerenregeling • Enz., zie www.graupner.de
General Air-module Graupner HoTT Best.-Nr. 33611 Algemene sensor voor Graupner HoTT-ontvangers en modellen met verbrandings- of elektromotor: • Vario met hoogte-geluidssignalen en stijg-en daalsignalen en extra waarschuwingsdrempels voor min. hoogte, max. hoogte, stijg- en daalsnelheid in twee trappen • Hoogteweergave (-500 … +3000 m) en opslag van de min. en max. hoogte • 2x temperatuur- en spanningsmetingen met waarschuwingsdrempels voor min. en max. spanning en min. en max. temperatuur • Meting van celspanning individuele cellen en waarschuwing voor min. spanning • Spannings-, stroom- en capaciteitsmeting met waarschuwingsdrempels voor min. en max. spanning, max. capaciteit en max. stroom • Toerentalmeting met toereNregeling (programmeerbaar) en waarschuwingsdrempels voor min. en max. toerental • Brandstofmeting met waarschuwingsdrempels in stappen van 25% • Instelbare waarschuwingstijd; UIT, 5, 10, 15, 20, 25, 30 seconden, altijd • Instelbare waarschuwings-herhaaltijd: altijd, 1, 2, 3, 4, 5 min., eenmaal • 2x temperatuur naar keuze 0 tot 120 ºC of 200 ºC en spanningsmeting tot 80 V DC • 1x toerentalmeting tot 100 000 omw/min met tweebladspropeller • Enz., zie www.graupner.de
Electric Air-module Graupner HoTT Best.-Nr. 33620 Algemene sensor voor Graupner HoTT-ontvangers en modellen met elektromotor: • Vario met hoogte-geluidssignalen en stijg-en daalsignalen en extra waarschuwingsdrempels voor min. hoogte, max. hoogte, stijg- en daalsnelheid in twee trappen • Hoogteweergave (-500 … +3000 m) en opslag van de min. en max. hoogte • 2x temperatuur- en spanningsmetingen met waarschuwingsdrempels voor min. en max. spanning en min. en max. temperatuur • Meting van celspanning individuele cellen 2 … 14S met waarschuwing voor min. spanning • Spannings-, stroom- en capaciteitsmeting met waarschuwingsdrempels voor min. en max. spanning, max. capaciteit en max. stroom • Instelbare waarschuwingstijd; UIT, 5, 10, 15, 20, 25, 30 seconden, altijd • Instelbare waarschuwings-herhaaltijd: altijd, 1, 2, 3, 4, 5 min., eenmaal • 2x temperatuur naar keuze 0 tot 120 ºC of 200 ºC en spanningsmeting tot 80 V DC • 1x regelaar/servo-ingang , 1x ingang toerentalregeling, 1x regelaar/servo-uitgang voor toereNregeling • 1x stroom-, spannings- en capaciteitsmeting tot 150 A (korte tijd1 s tot 320 A) en tot 60 V • 1x bewaking individuele celspanning voor 2 – 14S lithium-accu’s (LiPo, LiIo, LiFe)
Aanhangsel
220
RPM-magneet-sensor Graupner HoTT Best.-Nr. 33616 Voor het aansluiten aan de General-Engine- (Best.-Nr. 33610), General-Air- (Best.-Nr. 33611) of Electric-Air-module (Best.-Nr. 33620). Het desbetreffende aantal propellerbladen moet in het telemetrie-menu van de module worden ingesteld.
RPM-optische-sensor Graupner HoTT Best.-Nr. 33615 Voor het aansluiten aan de General-Engine- (Best.-Nr. 33610), General-Air- (Best.-Nr. 33611) of Electric-Air-module (Best.-Nr. 33620). Het desbetreffende aantal propellerbladen moet in het telemetrie-menu van de module worden ingesteld.
Graupner HoTT Smart-Box Best.-Nr. 33700 De meest uiteenlopende functies in één apparaat maken de SMART-BOX tot uw toekomstige slimme begeleider. Of er nu in realtime telemetriedata weergegeven of instellingen aan uw HoTT-systeem geprogrammeerd moeten worden, al deze dingen zijn op een eenvoudige manier mogelijk via het 8 x 21 tekens grote display. Een geïntegreerde zoemer voor het afgeven van hoorbare signaal- en waarschuwingsgeluiden breidt de flexibele mogelijkheden van de BOX nog verder uit. Via de bijgevoegde montageset kan het apparaat aan de draagbeugels van de handzender worden bevestigd en heeft daardoor een optimale positie om ook tijdens het sturen van uw model in realtime telemetriedata te kunnen aflezen. De mogelijkheid tot een update door de gebruiker zorgt ervoor dat de SMART-BOX altijd op de nieuwste stand is en garandeert ook in de toekomst nieuwe functies. • Aanduiding zenderspanning met instelbare waarschuwingsdrempel • Reikwijdtetest • Ontvangertemperatuur • Servo-omkeer • Servo-weg • Omwisseling kanalen • Instellingen mixers • Instellingen landen • Signaalkwaliteit • Ontvangerspanning • Neutraalpositie servo’s • Cyclustijd • Fail-Safe-instellingen • Servotest Afmetingen: ca. 76 x 72 x 17 mm (L x B x H) Gewicht: ca. 55 g
Graupner HoTT USB-aansluiting Best.-Nr. 7168.6 Deze USB-poort is samen met de apart leverbare adapterkabel Best.-Nr. 7168.6S nodig voor het updaten van ontvangers en sensoren; met de bij de USB-aansluiting aanwezige USB-kabel kunnen de zenders mz-18 HoTT en mz-24 HoTT direct geüpdatet worden.
Graupner HoTT adapterkabel Best.-Nr. 7168.6S Deze adapterkabel is samen met de apart leverbare USB-aansluiting Best.-Nr. 7168.6 nodig voor het updaten van ontvangers en sensoren; met de bij de USB-aansluiting aanwezige USB-kabel kunnen de zenders mz-18 HoTT en mz-24 HoTT direct geüpdatet worden.
Aanhangsel
221
Voor uw aantekeningen
222
Conformiteitsverklaring
Conformiteitsverklaring
223
Garantie-certificaat Graupner centrale service Adres :
Graupner/SJ GmbH Service Henriettenstrasse 96 D-73230 Kirchheim
Servicehotline Ma – Do : Vrijdag : Tel.
09 :15 – 17 :00 uur 09 :15 – 13 :00 uur 0049 7021 72 21 30
Meer serviceadressen vindt u op www.graupner.de/de/service/servicestellen.aspx
Wij geven op dit product een garantie van
24 maanden
De Fa. Graupner/SJ GmbH, Henriettenstraße 96, D-73230 Kircheim/Teck verleent vanaf de datum van aankoop 24 maanden garantie op dit product. De garantie geldt alleen voor de al bij aankoop van het product aanwezige materiaal- of functiegebreken. Schade die door slijtage, overbelasting, foutieve toebehoren of onvakkundige behandeling toegebracht is, is van garantie uitgesloten. De wettelijke rechten en aanspraken op garantie door de consument worden door deze garantie niet geschaad. Controleert u het product vóór een reclamatie of terugzending nauwkeurig op gebreken, omdat wij u een onkostenvergoeding berekenen, wanneer het product geen mankementen blijkt te vertonen.
Garantiecertificaat mz-18HoTT set Best.-Nr. S1005 mz-24HoTT set Best.-Nr. S1006
Datum van aankoop: Naam van de koper: Straat, woonplaats: Firmastempel en handtekening van de verkoper:
Garantiecertificaat
224
Wijzigingen en levermogelijkheden voorbehouden. Levering uitsluitend via de vakhandel. Een lijst met handelaren is bij ons verkrijgbaar. Voor drukfouten kunnen we geen verantwoordelijkheid nemen. Hoewel de informatie in deze handleiding zorgvuldig gecontroleerd is, kan voor fouten, onvolledigheden en drukfouten geen verantwoordelijkheid genomen worden. De firma Graupner/SJ GmbH behoudt zich het recht voor, de beschreven soft- en hardware-eigenschappen op ieder moment onaangekondigd te wijzigen.
Garantiecertificaat
226