Mannaerts R., De sleutel ter openbaring van de Sint-Waldetrudiskerk te Herentals, alias de Bovenkerk, Antwerpen, 2010 Broederschappen, ambachten en gilden in de zuidkoorgang
DE ST.-ANTONIUSKAPEL 1) De St.-Antoniuskapel (15de eeuw - ) Antonius (Egypte, 251-356) trekt zich als kluizenaar terug in de woestijn, maar omdat hij later in een oase meerdere kluizenaars in een soort kloosterverband weet te verzamelen, wordt hij doorgaans ‘St.-Antonius-Abt’ genoemd. In de middeleeuwen geniet hij een grote populariteit. Omwille van een hevige ziekte, ook ‘sint-antoniusvuur’ genoemd, wordt hij de beschermheilige tegen besmettelijke ziekten van mens en vee. De oudste vermelding van het St.-Antoniusbroederschap te Herentals dateert van 1421.
2) De St.-Antoniuskapel van de kolveniers (1512 ? - ca.1887) In 1512 wordt de St.-Antoniusgilde omgevormd tot een kolveniersgilde, de 3de gewapende schuttersgilde van de stad, met als wapen de kolfbus of het geweer met kolf. Sinds de oprichting van de afdeling ‘Jonge Kolveniers’ tussen 1542 en 1555/1594 worden ze de ‘Oude Kolveniers’ genoemd. Hun attributen zoals 2 gekruiste kolfbussen met kroon, 2 kanonnen met kogels, trom, harnas, zwaard, bazuin, vaandels, lansen en een helm met open vizier, zijn kort vóór 1669 in reliëf aangebracht op de noordzijde van het barokke altaar, dat is toe te schrijven aan Jacobus Verbuecken. In een nis boven het altaar prijkt een beeldje: ofwel St.-Joris gewapend met een lans ofwel de aartsengel St.-Michiel, indien oorspronkelijk met vleugels, die met een zwaard de draak neervelt (16de eeuw, beschilderd hout). Het gemarmerde houten altaar draagt, net als het glasraam van 1588, ook het wapenschild van de familie Van Leefdael.
Glasraam St.-Antonius Dit is het enige glasraam in de kerk dat nog van vóór de Franse Revolutie dateert: 1588, d.i. uit de eerste jaren van het katholiek herstel. Het onderging weliswaar een harde restauratie in 1878. De vaste attributen van de heilige zijn de kruk, de bedel-bel en het varken van de naar Antonius genoemde antonietenorde, een open boek en een gebedssnoer. De stok met horizontale kruk benadert een Oosterse abtstaf en gaf aanleiding tot het T-vormige ‘tau’-kruis of antoniuskruis. De Oude Kolveniers zijn als escorte links en rechts ‘present’ met hun wapenteken: 2 gekruiste kolfbussen.
De bekoring van St.-Antonius, geschilderd drieluik (1ste helft 17de eeuw) De strijd van Antonius tegen allerlei duivelse bekoringen en zijn onwrikbare standvastigheid daarin vormt een eeuwig populair thema in de schilderkunst. De heilige kluizenaar heeft welige haren en een lange baard die wijst op zijn uitzonderlijk hoge ouderdom. Verder wordt hij getypeerd door het grijze habijt en de zwarte mantel met kap waarop het ‘T’-kruis van de antonietenorde prijkt. Een rozenkrans hangt aan de riem. Onder een bescheiden strooien afdakje, beschut tegen de zon, zit hij blootsvoets geknield voor een primitieve lessenaar en een kruisbeeld. Het varken naast hem is eerder het belastingvrije attribuut van ‘zijn’ hospitaalorde in onze gewesten; die beesten mochten immers in vele steden vrij rondlopen om zich te voeden met het afval op straat. In zijn gebed wordt Antonius gestoord door 2 duivels die aandacht vragen voor de verleidelijke mooie en modieuze dame die met een kostbare vaas in de handen op hem toestapt. De eerste duivel is een manspersoon met een soort everzwijnenkop, de tweede een vrouwspersoon met tal van hoorns of vleugels. De blonde verleidster met een mooi kapsel draagt kostbare kleding met kanten boorden. De troosteloze woestijn van Egypte is, zoals zo vaak, vervangen door een lokaal landschap met een spitse kerktoren. www.topa.be
~1~
Herentals, Sint-Waldetrudiskerk Broederschappen, ambachten en gilden in de zuidkoorgang
De (oorspronkelijke buiten-?)luiken vormen samen het tafereel van de Vlucht naar Egypte. Rechts loopt Jozef met reiszak aan een stok over de schouder en een zaag in de andere hand. Bezorgd als hij is, kijkt de voedstervader van Jezus om naar zijn gezin. Links rijdt Maria met het Kind, in amazonehouding op de ezel. Rechts valt een heidens afgodsbeeld in de gedaante van een Romeinse krijger van zijn voetstuk op een paal. De zin van dit apocriefe verhaal is te erkennen dat de ware God voorbijkomt. Tijdens de pestepidemie van 1668 bidden de Herentalsenaren vurig tot O.-L.-Vrouw in haar kapel “op ’t Zand”, tot de heilige Nicolaus van Tolentino in de augustijnenkerk, maar ook tot de aloude pestheilige, “den H. goeden Vrint” Rochus in de St.-Waldetrudiskerk. Op het St.-Antoniusaltaar werd zijn beeld geplaatst, dat mogelijk te identificeren is met het gepolychromeerde beeld dat zich nu in de noorddwarsbeuk naast het Maria-altaar bevindt. Tot de vaste iconografische uitrusting van deze pelgrim behoren een wandelstok met kalebas en een hoed op de rug. Legendarische motieven zijn de hond met een brood in de muil en het kind. In 1669 wordt nog dagelijks, ter ere van St.-Rochus, een mis gezongen, opdat God de Herentalsenaren zou sparen “van de starf van de pest”.
3) De kapel van St.-Antonius van Padua (ca.1887 – ca.1974) Einde 19de eeuw, mogelijk al in 1887, wordt het altaarschilderij De heilige kluizenaars Antonius-‘Abt’ en Paulus vervangen door een beeld van St.-Antonius van Padua. Of hoe de populariteit van de ene Antonius (van Padua) de andere (Antonius ‘Abt’) aan wie hij zijn doopnaam te danken heeft, van zijn ‘piedestal’ duwt… Het altaarschilderij van St.-Antonious-Abt is echter spoorloos… [Moeten we zijn naamgenoot aanroepen om het terug te vinden?]
4) De St.-Antonius-Abt-kapel (sinds 1978) Tijdens de restauratiewerken van de jaren 1970 wordt het beeld van St.-Antonius van Padua op zijn beurt vervangen door een schilderij en krijgt de kapel haar oorspronkelijke (Antonius-)naam terug. Altaarschilderij Het bezoek van Maria aan Elisabeth, alias De Visitatie Het doek (midden 17de eeuw), toegeschreven aan Willem van Herp, gaat ontegensprekelijk terug op het gelijknamige zijpaneel van Rubens’ Kruisafneming (1611-’14) in de O.-L.-Vrouwekathedraal van Antwerpen. Bij de Boodschap krijgt Maria tevens de mededeling dat ook haar oude nicht Elisabet in de 6de maand van haar zwangerschap is. De hoogbejaarde Elisabet en Zacharias zullen de ouders worden van Johannes de Doper. Wat hen overkomt na een jarenlange onvruchtbaarheid is voor de jonge Maria een indicatie van de bijzondere betrokkenheid van God bij haar zwangerschap, immers “voor God is niets onmogelijk” (Lc. 1:37). Onmiddellijk na de Boodschap brengt Maria samen met Jozef een bezoek aan Elisabet (Lc. 1:39-45). Alluderend op de lange reis die ze achter de rug hebben, staat de bepakte ezel bij Jozef. Hun meid, met een mand linnen en ander textiel op het hoofd, kijkt de toeschouwer aan om hem des te meer bij het tafereel te betrekken. Het motief van haar oogcontact is een getrouwe overname van het schilderij van P.P. Rubens die hierin schatplichtig is aan Caravaggio. Ofschoon volgens de Bijbeltekst Maria “het huis van Zacharias binnenging” (v.40) speelt de begroeting zich hier af op 2 trappen vóór de portiek van het huis, waarvan de rijke decoratie volgens de 17de-eeuwse mode - een barokpaleis laat vermoeden. De jonge Maria draagt als traditionele kleuren: een wit kleed en dito hoofddoek en een lichtblauwe mantel. Ofschoon ze volgens het verhaal nog maar net zwanger geworden is, wordt Maria als hoog-
www.topa.be
~2~
Herentals, Sint-Waldetrudiskerk Broederschappen, ambachten en gilden in de zuidkoorgang
zwanger voorgesteld om de uitzonderlijke (goddelijke) vrucht van haar schoot te accentueren. Het betreft een soort hiërarchische symboliek t.o.v. de vrucht van Elisabet, die nochtans ruim 6 maanden (langer) zwanger is (v.26.36), maar wier zwangerschap onder haar mantel nauwelijks zichtbaar is. Bij wijze van groet legt Maria haar arm om de schouder van haar nicht Elisabet. Elisabet is in een donkerder kledij gehuld: grijs en goudgeel, kwestie van minder de aandacht te trekken, want die moet naar Maria uitgaan. De hartelijke begroeting door de bejaarde vrouw: “Gij zijt gezegend onder de vrouwen” (v.42) wordt ondersteund door een dubbel handgebaar. De ene hand legt ze familiair op Maria’s rug, de andere legt ze in haar middel, mogelijk als uitbeelding van “en gezegend is de vrucht van uw schoot” (v.42). De begroeting door Elisabet (v.42b-c) maakt het eerste deel uit van het bekende gebed, het Weesgegroet. Jozef en de bejaarde, nog stomme Zacharias die hun respectieve echtgenoten begeleiden, en ter begroeting de hoed afnemen, flankeren alzo het hoofdgebeuren. Wordt de betekenis van dit gebeuren voor de heilsgeschiedenis beklemtoond door 2 engelen die boven Maria zweven om haar met een krans van witte rozen te kronen, dan wordt de aardse realiteit benadrukt door het hondje van Elisabet dat, net zoals bij P.P. Rubens in de Antwerpse Kathedraal, de hem onbekende bezoekster toeblaft. De aanbidding der Wijzen, schilderij, atelier Frans II Francken, (vóór) 1629 Op het voorplan rechts staat de Heilige Familie. Maria, in een wit kleed, een lichtblauwe mantel en een transparante sluier, wordt net als Jezus geaccentueerd door een stralenkrans. Zij toont het Kind aan de bezoekers terwijl Jozef, achter haar leunend op een wandelstok, een praatje maakt met een jongere man. Met opgestoken rechterwijsvinger ‘hemelwaarts’ wil die Jozef waarschijnlijk attent maken op de goddelijke oorsprong van Jezus. Mogelijk werd deze boodschap oorspronkelijk in beeld gebracht door te wijzen naar de leidende ster, die echter merkwaardig genoeg momenteel niet te zien is. Jezus, met blozende wangen en in een wit hemdje, zit rechtop in de kribbe. Hij zegent de koning die voor Hem knielt. Uit het zachte hooi steken graanhalmen die niet alleen verwijzen naar de naam ‘Betlehem’: ‘huis van het brood’, maar ook naar Christus zelf. Had Hij zichzelf niet ‘het levende brood’ genoemd? Voor de katholieke gelovigen is dit dan weer een allusie op de Eucharistie en meer in het bijzonder op de Communie. De drie Wijzen worden omwille van de ‘royale’ geschenken vereenzelvigd met koningen. Daarom dragen ze kostbare kleren van damast en zijn ze getooid met edelstenen. Zij staan hier niet enkel symbool voor 3 rassen, maar ook voor de 3 leeftijden van toen: 20, 40 en 60 jaar oud. De blanke is de oudste. Men herkent hem aan de langste witte baard en het kale hoofd. Dat hij als eerste het Kind vindt en er ook nederig voor neerknielt, typeert hem als de meest wijze. Hier neemt hij het Kind bij de hiel en geeft Hem een kusje op de voet. Zijn tulband heeft hij uit eerbied afgenomen en net als zijn scepter op de grond gelegd. Zijn geschenk, de wierook, heeft hij in een decoratief kistje met de gloeiend hete houtskool van waaruit een (wie-)rookwalm opstijgt, onder de kribbe gezet [blijkbaar is levenswijsheid bij zo’n ‘wijze’ dan toch nog geen synoniem van praktisch vernuft!]. Zijn geschenk is de wierook. Een decoratief kistje met gloeiend hete houtskool van waaruit een (wie-)rookwalm opstijgt, heeft hij onder de kribbe gezet [blijkbaar is levenswijsheid bij zo’n ‘wijze’ dan toch nog niet synoniem van praktisch vernunft!]. De tweede koning, van middelbare leeftijd, die het Kind nadert is van het Westerse ras, maar hij heeft wel een roodbruine teint. De koning die als tweede het Kind nadert, van het Westerse ras, maar met roodbruine teint, is van middelbare leeftijd. Hij staat (al) gebogen, doch heeft de tulband www.topa.be
~3~
Herentals, Sint-Waldetrudiskerk Broederschappen, ambachten en gilden in de zuidkoorgang
met gouden kroontje nog op het hoofd. Hij neemt het deksel van een kostbare ciborie af en toont zo zijn geschenk. De derde in de rij is de jonge neger die weliswaar het cadeau in een nautilusbeker aanbiedt en beleefdheidshalve de muts heeft afgenomen, maar nog naar achter kijkt. Hij is er nog niet met zijn volle aandacht bij ... m.a.w. hij moet nog in wijsheid toenemen … Doorgaans dient de nautilusbeker als wierookscheepje, maar hier is de inhoud onbepaald gezien de wierook reeds door de eerste koning aangeboden wordt. Door de poort van een antieke ruïne komen dromedarissen met hun berijders ‘binnen’, samen met enkele soldaten als hun gevolg. De achtergrond in een grijsblauw perspectief wordt ingenomen door een stad die door een immens gebouw gedomineerd wordt, wat eerder op een voorstelling van Jeruzalem met de tempel lijkt dan op het doorsnee-stadje Betlehem. De 2 mannen in het gevolg links zijn duidelijk portretten: de man met de korte baard die de toeschouwer aankijkt is mogelijk Frans I Francken. Er wordt geschreven dat Frans II Francken zichzelf heeft geportretteerd als de man met de lange baard ervoor.
In de koorgang: De Boodschap, toegeschreven aan Theodoor Van Loon (1581/’82 – 1667) Het eenvoudige huis van Nazaret is hier naar de 17de-eeuwse smaak getransformeerd in een rijkelijke barokwoning. De achtergrond geeft een soort dubbele doorkijk naar lege ruimten. De traditie van de Vlaamse Primitieven waarbij Maria’s woonkamer tevens de slaapkamer is, wordt hier losgelaten. Maria is traditioneel gehuld in een rood kleed en een blauwe mantel. Enkel haar geknielde houding en de beide handen deemoedig voor de borst geven weer hoezeer zij in gebed verzonken was. Zij kijkt wat verschrikt naar achter, naar de engel achter haar. De engel die gewoon over de vloer (blootsvoets) komt binnengestapt, neigt het hoofd lichtelijk naar Maria. Hij draagt quasi liturgische kledij: boven een albe, afgezoomd met fraaie franjes, heeft hij een brokaten dalmatiek met op het uiteinde van de linkermouw een mansfiguur. Met de rechterhand wil hij Maria kalmeren: “Vrees niet” (Lc. 1:30). Geen traditionele bodestaf typeert hem als gezant. De mededeling omtrent Gods uitverkiezing van Maria wordt onmiddellijk in actie omgezet: “De heilige Geest zal over u komen en de kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen; daarom ook zal wat ter wereld wordt gebracht heilig genoemd worden, Zoon van God” (Lc. 1:35). Deze conceptie wordt in beeld gebracht zowel iconografisch als compositorisch. Vanuit de zinnebeeldige duif van Gods Geest die geheel tegen de bovenlijst komt aangevlogen, straalt een zachte lichtbundel over Maria. Uitgaande van de turbulente, buitelende engelen, over de duif, het cherubijnenhoofd en vervolgens de vleugels en de neergelaten linkerhand van Gabriël bekomt men één compositorische beweging naar Maria toe; m.a.w. het initiatief rolt uit de hemel recht op zijn doel af: Maria’s moederschoot, onderaan geheel zichtbaar, niet belemmerd door een bidstoel. De lelietak die duidt op Maria’s zuiverheid is verwerkt als een dagelijkse realiteit in een bloemenvaas die op een tafeltje staat. De kat die op de voorgrond deels op het kleed van Maria zit, schrikt op en kijkt net als haar meesteres op naar de ‘indringer’.
DE OUDE SACRISTIE De gotische hoekconsole bevat een profetenfiguur met een lange banderol. De sacristiekasten zijn gemaakt door Joris Van Tendelo in 1656.
www.topa.be
~4~
Herentals, Sint-Waldetrudiskerk Broederschappen, ambachten en gilden in de zuidkoorgang
DE ST.-JOZEFSKAPEL 1) St.-Michielskoor (15de eeuw - tussen 1883-1901, ca.1895?) Aanvankelijk staat deze ruimte bekend als het ‘Sint-Michielskoorke’ met het altaar van de beide Brusselse patroonheiligen St.-Michiel en St.-Goedele. De Herentalse gebroeders Aert (Arnold) († 1426) en Petrus Zeelmaeckers († 1428), respectievelijk plebaan en kapelaan van de St.-Michiels- en St.-Goedelekerk te Brussel, stichten nieuwe kapelanieën. Volgens hun laatste wils-beschikking worden zij in de (in aanbouw zijnde) parochiekerk van Herentals begraven, meer bepaald in het “Rood koorken”, de huidige St.-Jozefskapel. Vlak boven hun grafsteen, in de sluitsteen blikt St.Goedele met haar lantaarn op hen neer. Aan dit altaar was de kapelanie verbonden van St.-Pieter en Pauwel. De kapelaan kreeg de functie van rector van het Bonifantenhuis. In de wand is er een gotische nis (15de eeuw), met daaronder een profetenfiguur met banderol. Van ca. 1855 tot ca. 1895 fungeert het doek dat toegeschreven wordt aan Hendrik of Jan Van Balen, Onze-Lieve-Vrouw met Jezuskind en kleine Johannes, na eerst bovenaan te zijn vergroot, als altaarstuk in deze kapel.
2) St.-Jozefskapel (sinds ca. 1895) Tussen 1883 en 1901 maakt het St.-Michielsaltaar plaats voor het huidig neogotisch altaar. Ter herinnering aan de oorspronkelijke toewijding van de kapel staan de beelden van St.-Michiel en St.Goedele naast de grote reliekenkast op het neogotische St.-Jozefsaltaar (eikenhout, ca.1895). De 2 engelen op kolommen die nu het altaar flankeren, zijn de enige beelden van Willem Geefs, 1843-’50, die overblijven van de preekstoel die in 1947 door brand werd vernield. Centraal tegen de wand op een sokkel staat het neogotische beeld van St.-Jozef met het Jezuskind. De devotie tot St.-Jozef kreeg in de 19de eeuw een geweldige opstoot omdat de trouwe echtgenoot en timmerman werd vereerd als patroon van de huisvaders en van de arbeiders. De houtbewerkers vereren St.-Jozef nochtans al veel langer, zo ook te Herentals waar het St.-Jozefsambacht timmerlieden, schrijnwerkers, stoeldraaiers, kuipers en radenmakers verenigde. Tien jaar na haar oprichting laat deze beroepsvereniging in 1684-‘85 een barok beeld van de patroonheilige maken door de Mechelse beeldsnijder Nicolaas Vander Veken. Het gemerkte beeld, nu in de noordkoorgang, wil de zorgzame opvoeding van Jezus door zijn voedstervader tot uitdrukking brengen. Jozef, modieus gekleed met o.m. grote strikken op de schoenen, legt zijn hand genegen tegen diens hoofdje om Hem bij het stappen te begeleiden. De kleine Jezus die Jozef bij zijn houtbewerking mag helpen, omklemt de lange getande zaag, die omwille van het gewicht met de punt op de grond rust. De lelietak die Jozef in de rechterhand droeg is echter afgebroken. De polychromie is in de 19de eeuw vernieuwd. In de zuidkoorgang hangen 2 schilderijen met Jozef als hoofdpersonage. Het huwelijk van Maria en Jozef, schilderij, 17de eeuw De priester leest in het boek dat hij in beide handen houdt en zegent het huwelijk in. Zoals een prinselijk huwelijk bij voorkeur niet door een gewone priester, maar door een bisschop wordt ingezegend, zo wordt ook bij het huwelijk van Maria de joodse priester voorgesteld als hogepriester met borstplaat en (joodse) mijter (met de punten zijwaarts). De gouden koormantel, ontleend aan de katholieke liturgie, is rijk versierd met parels. Het open boek in beide handen verwijst naar het katholieke rituaal. www.topa.be
~5~
Herentals, Sint-Waldetrudiskerk Broederschappen, ambachten en gilden in de zuidkoorgang
Maria, haar gelaat bleekwit, is - indachtig de bruiden uit gegoede milieus - in het wit gekleed, terwijl Jozef zoals het mannen betaamt, bescheiden kleuren draagt: grijsblauw en bruin, om de aandacht des te meer naar de bruid te laten uitgaan. In de katholieke ritus leggen bruid en bruidegom na de ondervraging door de priester de rechterhanden in mekaar (‘iunctio dextrarum’) en spreken zij de huwelijksbelofte uit. De priester bevestigt die. Een engeltje legt zowel Maria als Jozef een krans van witte en roze rozen op het hoofd. Witte rozen: het attribuut van Maria en symbool van maagdelijkheid. Achter het paar staan de ouders van de bruid als getuigen: de oude Joachim en Anna, met witte hoofddoek. Twee katholieke misdienaars assisteren de bisschop. Achter de rug van de hogepriester houdt een knaap de (katholieke) bisschopsstaf vast terwijl de andere in de rechterbenedenhoek, in een witte rochet en met een wierookvat in de handen, de toeschouwer aankijkt. De aankomst van Jozef en Maria in Betlehem, schilderij, 17de eeuw Het Bijbels relaas is kort: tijdens het verblijf met haar echtgenoot Jozef te Betlehem baart Maria het Kind nabij een kribbe (van een dierenschuilplaats) “omdat er voor hen geen plaats was in de herberg” (Lc. 2:7). Dit gegeven wordt uitgesponnen tot een toneeltje. Bij hun aankomst te Betlehem gaan Jozef en Maria naar een herberg voor onderdak. Jozef, gekleed in bescheiden bruin en oranje, leidt de ezel van Maria. Blijkbaar is hij bedacht op professionele karweien, want aan zijn reisstok heeft hij een tas waar werkgerei uitsteekt: een hamer en een tang. Maria, in wit en blauw, zit hoogzwanger in amazone op het zadel en houdt zich met één hand vast aan het gareel. De rechterhand houdt ze koesterend op haar moederschoot. Zij staan voor een groot stenen gebouw met een grote poort. Zo te zien aan het uithangbord moet het etablissement een naam hebben die met (een bepaalde stand van) de maan te maken heeft, alluderend op een populaire, al dan niet specifieke herbergnaam. Er hangt ook nog een krans rond de stok van het uithangbord. Jozef heeft reeds aan de deur geklopt en heeft beleefd zijn muts ter begroeting afgenomen. De herbergier meldt hem echter dat “er voor hen geen plaats (meer) is in de herberg” (Lc. 2:7) en wijst hem in de richting van de stal op de achtergrond. Achter de herbergier staat zijn vrouw die een verontschuldigend gebaar maakt voor de overbezetting van de herberg. Op de achtergrond bij de houten stal naast het stenen woonhuis speelt zich het daarop volgende tafereel af. De weg gewezen door een hemelse lichtstraal komt Maria op de ezel aangereden met Jozef (deels) achter haar. Toneelmatig is er geen voorgevel zodat we een volledig open inkijk hebben in de stal en zijn gebinte. Binnenin treden 2 engelen als kamenier op ter voorbereiding van de nakende geboorte: ze spreiden het bed met een wit laken over de kribbe stro. Naast de kribbe staat een mand, op de achtergrond is een ruif, gevuld met vers hooi. In de St.-Jozefskapel bevinden zich verder: Het glasraam St.-Carolus Borromeus, einde 19de eeuw Centraal staat de heilige bisschop van Milaan, als kardinaal in liturgisch ambtsgewaad. Boven de kardinaalsrode toog en onder de ‘schoudermantel’ (pelerine’) draagt hij het witte koorkleed en een roodachtige stool. Op het hoofd draagt hij een kardinaalsrood soli-deo: een katholiek keppeltje, dat afgezet wordt tijdens de meest eerbiedwaardige momenten van de Heilige Mis, zoals het evangelie en de consecratie. In de rechterhand houdt hij een gouden ciborie met het H. Sacrament waar hij vol vreugde naar kijkt. In zijn linkerhand heeft hij de aartsbisschoppelijke kruisstaf (met 2 dwarsbalken).
www.topa.be
~6~
Herentals, Sint-Waldetrudiskerk Broederschappen, ambachten en gilden in de zuidkoorgang
De inscheping van Noë in de ark, schilderij, 17de eeuw Omdat God ziet dat de mensen zo verdorven zijn geworden, krijgt Hij - aldus het verhaal (Gen. 6:57:24) - spijt dat Hij de mens geschapen heeft en wil Hij de mensheid door een zondvloed verdelgen. Daartoe zal Hij het 40 dagen laten regenen. Omdat God de vrome en rechtschapen Noach en zijn familie wil sparen, gebiedt Hij hem om een ark te bouwen als schuilplaats voor hen en voor een paar van elke diersoort: een mannetje en een vrouwtje. Noach “deed alles wat God hem geboden had” (7:5) en aldus “gingen (de 600-jarige) Noach, zijn zonen, zijn vrouw en de vrouwen van zijn zonen de ark binnen” (7:7). Deze haast feestelijke intocht van de dieren wordt het meest afgebeeld, ook hier. De landdieren komen aangewandeld en betreden de ark via een loopbrug, die gezien de ark nog niet in het water ligt, een lange aanloop neemt. Onder de herkenbare paren: leeuwen, olifanten, witte konijnen en een paar opwaarts kronkelende slangen (“die over de grond kruipen”; 6:20; 7:8-9). De lucht krioelt van de vogels; een aantal van hen is reeds neergestreken op de nok van de ark.
Judit en het hoofd van Holofernes, schilderij, Noord-Nederlands?, 17de eeuw Aan de heldin Judit wordt in het Oude Testament een apart boek gewijd. In opdracht van de Assyrische koning Nebukadnessar houdt opperbevelhebber Holofernes met een indrukwekkende legermacht een veldtocht naar het ‘Westen’ (het Nabije Oosten). In tegenstelling tot hun bange buur-volken zijn de Israëlieten bereid zich te verdedigen. De eerste stad die Holofernes tijdens zijn veldtocht belegert is het strategisch gelegen Betulia, dat de toegang vormt tot Judea. Door de stad te omsingelen en door de watertoevoer te blokkeren wil Holofernes haar tot capitulatie dwingen. De wanhopige inwoners beslissen het nog 5 dagen uit te houden, in de hoop dat “de Heer God zich over ons zal ontfermen” (7:30), zo niet zullen ze capituleren. De rijke, vrome en bevallige weduwe Judit, ‘de Joodse’, wil met een stoutmoedig plan haar stad redden. Daarvoor kleedt ze zich verleidelijk mooi. Ze ontdeed zich van haar rouwkleed en legde haar weduwedracht af. Ze wreef zich in met zalfolie, stak haar haar op en deed er een hoofdband om. Ze trok haar mooiste kleren aan, die zij gedragen had toen haar man Manasse nog leefde (10:3). Ze deed sandalen aan haar voeten, tooide zich met haar halssnoeren, armbanden, ringen, oorhangers en al haar sieraden. Zij maakte zich zo mooi dat ze de aandacht moest trekken van elke man die haar zou zien (10:4). Met een zekere vrijheid volgt de schilder getrouw de tekst. Judith gaat dan met haar (oudere) kamenierster, elk met een proviandtas, naar het vijandelijk kamp, zogezegd om Holofernes waardevolle inlichtingen te verschaffen. De beeldschone Judit, door iedereen bewonderd, gebruikt al haar charme, maar ook haar wijsheid om Holofernes listig te overtuigen. Hij verliest zijn hart aan haar. Na 3 dagen vernedering, omdat hij de gereserveerde Judit niet mocht benaderen, wil Holofernes vol begeerte scoren en nodigt haar uit op een feest waarop hij haar wil verleiden. Hij maakt zich vrolijk over haar gezelschap en drinkt zich lazarus. Iedereen keert naar zijn legerstede zodat Judit en Holofernes alleen achterblijven. Holofernes ligt languit voorover op zijn bed (rechts, met hoofdkussen) in een diepe roes. Hierop heeft Judit gewacht: ze pakt zijn zwaard, grijpt hem bij de hoofdharen en met 2 houwen onthoofdt ze hem. Ze grist ook het purperen muskietennet van Holofernes’ slaapvertrek als buit mee, maar dat wordt hier niet in beeld gebracht. Eens buiten de tent geeft ze zijn hoofd (bloedend, en met de ogen halfopen) aan haar dienstmeisje die er de wacht houdt en die het hoofd in haar proviandtas stopt. Onder het mom dat ze zoals elke vorige nacht met verlof het kamp verlaat om te gaan bidden, brengt ze het hoofd naar Betulia. Wanneer de Assyriërs het onthoofde lijk van Holofernes ontdekken,
www.topa.be
~7~
Herentals, Sint-Waldetrudiskerk Broederschappen, ambachten en gilden in de zuidkoorgang
geraken ze in paniek en nemen ze hals over kop de vlucht. Hierop storten de Israëlieten zich op hen en maken een rijke buit. Zo komt tot vervulling wat Judit in haar gebed gevraagd had: hun overmoed te straffen, hun trots te verbrijzelen (9:9-10): “want Uw kracht ligt niet in een groot aantal en niet op gewelde-naars steunt Uw heerschappij, maar Gij zijt de God van de vernederden, de hulp van de geringen, de stut van de zwakken, de beschermer van de miskenden, de redder van de wanhopigen” (9:11). De beroemde Judit blijft haar overleden man trouw en sterft op 105-jarige leeftijd in Betulia. Zolang zij leefde en nog lange tijd na haar dood durft geen buitenlands leger de Israëlieten nog bedreigen. In de 17de eeuw wordt Judit aangezien als de prefiguratie van de Maagd Maria en wordt ze een symbool van zuiverheid en kuisheid, terwijl Holofernes doorgaat voor de personificatie van de hoogmoed en de wellust.
www.topa.be
~8~
Herentals, Sint-Waldetrudiskerk Broederschappen, ambachten en gilden in de zuidkoorgang
HET ST.-AUTBERTUSALTAAR VAN DE BAKKERS Voor de bakkers is de modieuze wind die bij de reorganisatie van de altaren ca.1774 in het schip van de kerk woei geen alibi om een einde te stellen aan hun devotie. Ze bekomen een nieuwe altaarstandplaats aan het oostelijke uiteinde van de zuidkoorgang. Wegens plaatsgebrek kan hun oude altaartriptiek van het Franckenatelier met de beweeglijke luiken er niet staan. Er wordt - net zoals aan de noordkoorgang - geopteerd voor een nieuw gemarmerd houten altaar (1782) dat niet enkel qua stijl aangepast is aan de classicistische mode, maar ook door zijn kleinere omvang beter in de enge locatie past. Hieraan wordt tegemoetgekomen door de ovale vorm van het altaarstuk dat een ‘wonderbare broodvermenigvuldiging’ als thema heeft.
DE DEVOTIE TOT ST.-CATHARINA VAN ALEXANDRIË In 1868 wordt het schilderij De marteling van St.-Catharina van Alexandrië vanuit de huidige St.Crispinus en Crispinianuskapel overgebracht naar de zuidkoorgang, waar het nog hangt boven de toegang tot de oostelijke koorgang. Sindsdien wordt aan het (‘St.-Autbertus’-)altaar St.-Catharina vereerd, de legendarische Egyptische maagd en martelares († 306). Het altaarstuk van de hand van Theodoor Boeyermans (1660, gedateerd links onderaan en gesigneerd met monogram, links onderaan) prijkte op het portiekaltaar in de middenbeuk, althans tot aan de grote altarenverhuis van ca. 1770.
Voor wie naar St.-Catharina werd genoemd is het een mooie gelegenheid om deze heilige (en zichzelf) met een gekleurd glasraam te eren (1906). In kostbare kledij en gekroond ten teken van haar vermeende koninklijke afkomst, heeft zij haar definitieve marteltuig, het zwaard, bij zich. In de flankerende lancetten worden haar attributen getoond. Links: een gouden kroon, een open boek met pseudo-Griekse tekst, geflankeerd door witte lelies, met daarboven een kroon en een ster. Het opschrift van de banderol daaronder alludeert op het verhaal van de 50 filosofen die de keizer op haar had afgestuurd om haar van het christendom af te houden, maar waarvan zij er juist enkele tot het christelijk geloof wist te bekeren: “philosophos. Chisto. [foutief zonder ‘r’] paris“ (jij verwekt voor Christus filosofen). Rechts: een stukgeslagen wiel waarmee men haar tevergeefs trachtte dood te martelen; het zgn. St.-Catharinawiel, met daarachter een zwaard en 2 gekruiste palmen, geflankeerd door 2 sterren. Het onderschrift op de banderol hier luidt: “fracta . rota . capite . plectitur” (Nadat het wiel gebroken was, werd haar hoofd afgeslagen).
Het gesigneerde en gedateerde schilderij Het mystiek huwelijk van St.-Catharina van Alexandrië in de grote sacristie is van Jan Van Hellemont (1698). De maagd Catharina knielt neer voor Maria en het Jezuskind, dat ten teken van een intense spirituele verbondenheid een ring naar haar vinger toeschuift. Zelfs hier ontbreken haar marteltuigen, rad en zwaard, niet. Achter Maria en Kind staat ook Jozef.
www.topa.be
~9~
Herentals, Sint-Waldetrudiskerk Broederschappen, ambachten en gilden in de zuidkoorgang
DE DEVOTIE TOT ST.-JOB In de St.-Waldetrudiskerk zijn 2 kunstwerken die Job voorstellen, hoogst waarschijnlijk afkomstig van de voormalige ‘St.-Jobskapel’ op de Wochterberg (St.-Jobsstraat), officieel een ‘Onze-Lieve-Vrouwkapel’, die in 1797 gesloten werd. De beklagenswaardige man die gezondheid, have en goed en verliest, is de hoofdpersoon van het gelijknamige oudtestamentische boek Job. Omwille van zijn zweren is hij de patroon geworden van pestlijders en tegen besmettelijke ziekten. Omdat ‘de arme man Job’ om zijn onwrikbaar godsvertrouwen op de koop toe door zijn vrouw in aanwezigheid van zijn vrienden wordt bespot, is hij ook de patroon voor echtgenoten van humeurige huisvrouwen. Job klaagt over zijn lijden en daagt God uit om een aanvaardbare reden hiervoor aan te geven waaruit zou blijken dat dit lijden zijn eigen schuld is. Daarop wijst een onbekende hem op de louterende en opvoedende waarde van het lijden. Omdat God ‘de zijnen niet in de steek laat’, beloont Hij zijn trouwe dienaar uiteindelijk met nog groter geluk. De onschuldig lijdende Job, die geldt als een voorafbeelding van Christus, is ook een van de weinige figuren uit het Oude Testament die als heilige werden vereerd: ‘Sint-Job’ en vandaar ook St.-Job-in-‘t-Goor.
Een gepolychromeerde houten beeld van Job op zijn mesthoop, werk van Nicolaas Vander Veken (mogelijk 1668-‘70, onderaan gemerkt met de initialen “NVV” en een Mechels schildje), staat in de zuidkoorgang boven het koordeurtje. Job is doorgaans van kop tot teen met zweren overdekt: “Satan sloeg Job met kwaadaardige zweren, van zijn voetzool af tot zijn hoofdschedel toe” (2:7). De potscherf waarmee hij die afkrabt (2:8a), houdt hij in de linkerhand; het bloed op zijn benen komt dan ook voort van dat openkrabben. Nadat hij met zovele ‘jobstijdingen’ is geconfronteerd, zit de arme man, kaalgeschoren (1:20), op zijn mesthoop, wat een interpretatie blijkt van de letterlijke tekst “gezeten in stof en as” (2:8b). Naar joods gebruik strooide Job in zijn ellende as en stof op zijn hoofd en zette zich in as en stof neer. Doch omdat ‘as’ begrijpelijkerwijze, maar te snel vertaald werd als ‘mest’, zit hij in de christelijke beeldvorming weliswaar hoger en comfortabeler, maar dan wel meer door reuk omgeven… Mest is echter een uitgelezen voedingsbodem voor nieuw leven en aldus groeien er enkele groene plantjes, rechts, uit de hoop. Dat Job enkel nog een lendendoek draagt, alludeert op zijn kleren die hij gescheurd heeft (1:20), maar meer nog op zijn daarop volgend gevleugeld woord: “naakt kom ik uit de schoot van moeder aarde; naakt keer ik daar terug. De Heer geeft, de Heer neemt. Gezegend zij de naam van God” (1:21).
In het noordwestelijke zijportaaltje hangt een schilderij, mogelijk van Jan Van Rintel: Job bespot door zijn vrouw in aanwezigheid van zijn vrienden, (einde 17de eeuw). Job, in al zijn ellende, zit op de mesthoop, de handen gevouwen en kijkt smekend uit naar heil uit de hemel. Hij is enkel nog gekleed met een lendendoek. Zijn vrouw vaart hevig tegen hem uit en daagt hem uit met de rechterhand. Jobs vriend, links onderaan, kijkt de toeschouwer aan.
www.topa.be
~ 10 ~
Herentals, Sint-Waldetrudiskerk Broederschappen, ambachten en gilden in de zuidkoorgang
De aanbidding der Wijzen, schilderij, Jan Erasmus Quellinus (gesigneerd onderaan), (1634-1715) De opstelling van dit schilderij doet sterk denken aan die van het gelijknamige altaarstuk van P.P. Rubens voor de Antwerpse St.-Michielsabdij. Het ‘stalletje van Betlehem’ bestaat ook hier uit een combinatie van een indrukwekkende antieke zuilruïne met een houten luifel die de eenvoud van dat Bijbelse ‘stalletje’ moet oproepen. Bovenop enkele treden ‘troont’ Maria die haar Kind met gepaste fierheid aan de bezoekers toont. Zij is gekleed in traditioneel rood, lichtblauw en wit (hier geen wit hoofddoek, maar een wijde rok). Achter haar, in de linkerbenedenhoek, ligt de os gevleid hooi te kauwen bij een volle rieten mand, de ezel achter hem. Vanop Maria’s schoot geeft Jezus zijn zegen aan de eerste koning. Achter Maria leunt Jozef, in het rood en in het bruin, tegen de zuilenwand. De eerste (en meest) wijze die bij het Kind aankomt, is aan zijn kaalhoofdigheid en lange baard te identificeren als de oudste. Hij knielt neer terwijl zijn kostbare mantel door 2 pages opgehouden wordt. Hij zwaait eerbiedig met een zilveren wierookvat: een herkenbare verwijzing naar het katholieke liturgische ritueel. De tweede koning van middelbare leeftijd, met lange baard, volle haardracht en gouden kroon, heeft een soort ciborie ten geschenke bij, terwijl de negerkoning met een geldkoffer als jongste pas op de 3de plaats staat. De page van de 2de koning leunt over de grote barokke balustrade. De kleurrijke papegaai naast hem in de veel voorkomende combinatie van een geel lijf, blauwe vleugels en een witte kop, moet het exotische karakter van de bezoekers uit het Oosten onderstrepen. In de rechterbovenhoek slaan de 3 rijdieren van de koningen het tafereel gade. Op een van de dromedarissen zit een bereider, terwijl een gesluierde knecht een van de dieren bij de teugels leidt. Op de luifel zit nog een witte vogel [maar de kop wordt door de lijst bedekt]. De ster “die bleef stille staan” straalt haar leidend licht geheel bovenaan in de richting van het Kind.
www.topa.be
~ 11 ~