2.
De betekenis van de kus
De boekjes uit de Bouquetreeks zijn allemaal hetzelfde, en toch ook weer niet. Thuis heb ik een stapeltje persoonlijke favorieten waar ik naar grijp als ik de Bouquet-stemming voel opkomen. Ik heb ze misschien al tien keer gelezen. Hoe zou dat een bezwaar kunnen zijn als een nieuw deeltje me toch hetzelfde oude verhaal vertelt, en misschien op een manier die me minder bevalt? De broodschrijvers van Harlequin houden zich aan een draaiboek. De balts van aantrekken, afstoten, pronken en ronddraaien moet op een bepaalde manier en in een bepaald tempo afgewerkt worden; de marges voor de variatie in uiterlijk, beroep en ervaring van de hoofdpersonen zijn smal. Maar daarbinnen kan een schrijfster zich uitleven. Soms heeft de auteur er duidelijk zin in gehad. De hoofdpersoon is dan frisser, de couleur locale liefdevoller uitgewerkt, de schrijfstijl zorgvuldiger, de invulling van het plot origineler. Eén van mijn favorieten is Dag vol Beloften van Jessica Hart uit 1993. Ook al heeft hoofdpersoon Gussie soms kastanjebruin en dan weer rossig haar (en dat zijn bij de drogist echt heel andere kleurspoelingen), toch weet dit deeltje altijd duizelingen en suizingen bij mij te bewerkstelligen. ´Begunstig jezelf: geloof in wat je het meeste liefhebt‟, zei Montaigne al. Daarom kies ik deze uit om het plot wat minutieuzer te bekijken. Gussie is een jonge milieu-activiste ergens in landelijk Northumberland. Ze heeft gehoord dat een projectontwikkelaar uit de grote stad een stuk land heeft opgekocht om er een recreatiepark te bouwen. Zij leidt de actie van een milieu-organisatie tegen de komst van het park, en staat de projectontwikkelaar met spandoeken op te wachten. Gussie probeert heel militant te zijn, maar dat lukt niet goed. “Toen hun ogen elkaar ontmoetten, deinsde ze onwillekeurig terug, niet voorbereid op zijn krachtige uitstraling. Hij had iets onweerstaanbaars, een ingehouden kracht, die niet kon worden verhuld door de pretlichtjes in zijn ogen. Deze man was onverzettelijk, realiseerde ze zich een beetje geschrokken. Ze schuifelde onrustig heen en weer onder zijn taxerende blik.” De actievoerders schreeuwen wat, en verwijten de projectontwikkelaar dat hij winst wil maken ten koste van de natuur. “„Winst maken is zeker een van mijn interesses,‟ gaf Hunter openlijk toe. „Het zou dwaas zijn dat te ontkennen, maar het is niet mijn enige. Ik ben ook geïnteresseerd in behoud van de natuur, voor zover mogelijk. Hoewel jullie bezorgdheid lofwaardig is…‟Zijn stem klonk laatdunkend.‟..vrees ik dat hij in dit geval misplaatst is.‟” Gussie begint al te aarzelen. Niet zozeer over haar idealen – het boekje gunt haar van kaft tot kaft haar groene gevoel – maar wel over de methode om die over het voetlicht te brengen. Zij is namelijk niet agressief, eigenlijk. De militante toon is alleen wat de actiegroep van haar verwacht. De actievoerders druipen af en Gussie loopt in de regen terug naar haar fiets. De ketting blijkt er af te liggen en midden op de landweg probeert ze haar fiets te repareren. Op dit punt aangekomen heb ik me al ferm vereenzelvigd met Gussie. Wat een opluchting dat de heldin idealen heeft waar ze haar nek voor uitsteekt, en dat gekluns met een fiets komt me ook heel bekend voor. Held Hunter rijdt Gussie bijna aan in zijn dure auto, en geeft Gussie een lift die ze wel móet accepteren, ondanks haar afkeer van auto‟s (heldinnen in Bouquetreeksboekjes raken vaak verzeild in situaties waarin ze „wel moeten‟ en „geen keuze hebben‟ – en dus ook „echt niet‟ verantwoordelijk gehouden kunnen worden voor de gevolgen). De lift eindigt in een atypisch vroege kus (al op pagina 31!). “‟Ik geloof dat het hoog tijd wordt dat iemand je een lesje leert,‟zei hij zacht, waarna hij haar kin in zijn sterke hand nam. (..) „Je moet leren dat ik me
niet graag laat bedreigen,‟vervolgde hij op dezelfde onvermurwbare toon. Zijn ogen keken onderzoekend in de hare. „Er zijn veel betere manieren om hartstochtelijk van de natuur te houden, Augusta. Heb je dat inmiddels ontdekt, of moet ik je dat ook nog leren?‟Gussie probeerde zich terug te trekken, maar het was al te laat. Zijn vingers sloten zich nog vaster om haar gezicht, waarna hij zijn hoofd boog om zijn mond op de hare te drukken.” De kus is verder typerend. De man neemt de kin van het tegenstribbelende meisje in zijn sterke hand en „drukt‟ ongevraagd zijn lippen op de hare - de romantiek van de aanranding. Het meisje is volkomen uit het lood geslagen (zo is ze nog nooit gekust!) maar voelt zich begrijpelijkerwijs ook vernederd en kwetsbaar. De kus is voor haar een initiatie in een erotische wereld die ze voorheen niet kende, en waarin de man zich vrijelijk beweegt. Haar grote filosofische probleem is dus: wat is de betekenis van de kus? Zij moet onder deze „druk‟ zowel haar wereldbeeld herzien („dus dát is wat seks kan betekenen‟) als erkennen dat een gedeelde ervaring nog geen gedeelde betekenis garandeert („deze kus betekent waarschijnlijk wat anders voor hem dan voor mij‟). Het hele verdere verloop van het verhaal is te zien als een zoektocht naar een nieuw wereldbeeld waarin de kus is verdisconteerd, en waarin de heldin op empirische wijze moet zien uit te vinden of zij dit nieuwe wereldbeeld ook kan delen met de held. Aanvankelijk ziet het daar niet naar uit, juist omdat ze „weet‟ dat de held al lang vertrouwd is met het wereldbeeld-met-echte-kus. “Ze zou hem niet de voldoening gunnen hem te laten merken hoe het haar had aangegrepen, besloot ze trots. Ze zuchtte een paar keer diep. Het was tenslotte maar een kus.” Maar zíj is veranderd, zíj ziet alle dingen opnieuw – om te beginnen zichzelf. Ze gaat zichzelf bezien met andere ogen, met ogen die ze als het ware van hem leent. Duidelijk maken hoe de heldin eruit ziet, is altijd een tricky technische kwestie voor Bouquetreeks-auteurs. Wij lezers willen natuurlijk weten met wie we ons vereenzelvigen. Tegelijkertijd is de conventie dat we de wereld voornamelijk door de ogen van het meisje zien – wij hebben toegang tot haar gedachten en gevoelens, wij leven mee met haar drama, wij moeten samen met haar een nieuw erotisch universum construeren waarin we onze „trots‟ kunnen behouden. Dus informatie over haar uiterlijk moet vooral van de heldin zelf komen. Maar hoe? Zo‟n fris, natuurlijk, onbedorven meisje kan moeilijk van zichzelf zeggen hoe mooi ze is. Wij willen geloven in haar „onschuld‟ en daar hoort niet bij dat de heldin de techniek in huis heeft om haar charmes te onderkennen en uit te buiten. Die technische uitdaging lost de Bouquet-reeks op een heel vrouwelijke manier op: via de spiegel. Daar kan de heldin onzekere blikken in werpen, terwijl wij lezers kunnen concluderen dat het hier een heel mooi meisje betreft. “De jurk uit haar gedachten zettend, bestudeerde Gussie haar gezicht. Haar fijne huid had een doorschijnende gloed. Ze zou er nooit geraffineerd uitzien met haar brede mond en sproetenneus, maar de hoge jukbeenderen en de enigszins oplopende, donkere wenkbrauwen gaven haar iets exotisch wat vreemd contrasteerde met de onschuldige blik in haar heldere ogen – de kleur van goede whisky.” O, het motief van een vrouw voor een spiegel! Je zou er alleen ijdelheid in kunnen zien, of behaagzucht, maar dat is slechts de halve waarheid. Soms is er ook angst, zoals bij de moeder van Sneeuwwitje. En altijd is er onzekerheid. Je weet hoe je eruit zou moeten zien – dat kan je als vrouw in deze wereld niet niet weten. Moeiteloos mooi. Spontaan en helemaal jezelf. („Ik heb goed gekeken naar hoe ik zou moeten zijn. Lijkt het er een beetje op?‟) Voor de spiegel worden hele wereldbeelden geconstrueerd en bijgesteld. En dan ben je ook nog net zo gekust. Is de transformatie te zien? “Ze keek nog eens in de spiegel, als om te controleren of ze nog hetzelfde meisje was dat die avond zo zelfverzekerd
naar Whin Farm was gefietst. Het zachte haar was nog hetzelfde, evenals de grote, heldere ogen en het slanke figuurtje.” Ja, ze is nog zichzelf – en toch helemaal anders. Gussie en Hunter (een wat wrede naam voor de minnaar van een meisje dat vegetariër is) lopen elkaar op verschillende momenten tegen het lijf, waarbij zij zich steeds stuntelig en onzeker beweegt, en hij een en al zelfverzekerdheid uitstraalt. Gussie probeert Hunter er nog steeds van te overtuigen dat hij zijn project af moet blazen omdat het slecht is voor de dieren en de planten, waarop hij haar (onbetaald) in dienst wil nemen als „milieu-consulente‟. Als echte realo redeneert Gussie dat ze in die positie feitelijk meer voor het milieu kan doen dan als actievoerster, omdat een man als Hunter zich „toch niet‟ laat „intimideren‟. Haar vrienden bij de actiegroep zien haar als overloopster, maar zoals altijd staat Gussie voor haar „principes‟. Nu beweegt ze zich in de wereld van Hunter. Ze ziet hem achter zijn bureau, ze leert zijn project kennen, ze leert door zijn „wereldse‟ ogen te kijken. En ziet daar ook een andere vrouw. “Nu pas realiseerde Gussie zich dat hij in gezelschap was van een modieus geklede vrouw van ongeveer zijn eigen leeftijd. Frances had glad gekapt donker haar, volmaakte trekken en koele groene ogen. Geconfronteerd met een dergelijke perfectie, voelde ze zich opeens weer boers en sjofeltjes.” Frances zit achter Hunter aan, dat snappen wij lezers onmiddellijk. En ze betekent behoorlijke competitie. Volmaakte trekken! Dat zouden we natuurlijk moeten zien in de spiegel. Haar wereldbeeld is bovendien al volkomen afgesteld op dat van Hunter. Zij hoeft niet te accommoderen, zij is al wereldwijs. De conclusie is snel getrokken: “Kennelijk had Hunter een zwak voor succesvolle, intelligente, mondaine vrouwen. Gussie probeerde zichzelf wijs te maken dat het haar koud liet. Ze vroeg zich alleen af waarom hij de moeite had genomen het kletsnatte, bemodderde en overduidelijk niet mondaine meisje te kussen dat zij de vorige dag was geweest.” Zo in het midden van het boek is het tijd om de innerlijke verwarring van de heldin goed uit te werken. Zij voelt haar gevoelens en overtuigingen schuiven. Ze beziet haar vertrouwde wereld met nieuwe ogen, en de mensen die ze kent, het werk dat ze doet, bevredigen haar niet meer. Dat is niet het resultaat van een langzaam groeiend inzicht. Er is geen sprake van een onderzoek waarop een conclusie volgt, laat staan dat er actief naar falsificatie van de oude wereld wordt gezocht. Nee, één feit – de kus van die ene man – heeft de paradigmawisseling in gang gezet. Uit de wetenschapstheorie weten we dat zo´n omslag pijn doet, en ook dat een nieuw paradigma niet één-twee-drie voorhanden is. Inderdaad, verwarring alom. En wat moet nu het nieuwe ijkpunt zijn? Waar moet zij nu haar bevrediging vinden? Het is geen wonder dat zij niet onmiddellijk tegen zichzelf kan zeggen: bij hem! Halverwege het boekje daagt dit inzicht niettemin langzaam. Om aan te geven hoe problematisch dit besef voor haar is, en ook wat die omslag van haar vraagt, worden de zichtbare verschillen tussen held en heldin flink aangezet. “Hij was donker en zelfverzekerd, zij rossig en onzeker. Hij droeg een grijs maatkostuum dat zijn krachtige persoonlijkheid benadrukte; zij was gekleed in haar onafscheidelijke jeans en verschoten T-shirt. Hij leek wat hij was, een geslaagde zakenman, en zij had alleen een verwarde opvatting van goed en kwaad.” Hij heeft kortom geen blik in de spiegel nodig, want innerlijk en uiterlijk vallen bij hem toch al samen. Hij is wat hij lijkt. Geen problemen daar. Maar zij! Zij moet het doen met ´alleen een verwarde opvatting van goed en kwaad´! Bouw daar maar eens een nieuw wereldbeeld op. De subjectieve betekenis van de kus („ik ben verliefd en mijn wereld zal nooit meer zijn wat ze was‟) is eerder duidelijk voor de heldin dan de intersubjectieve betekenis ervan („wat stelt
deze kus precies voor?‟). Het „kwellende vermoeden‟ dat zij voor hem niets meer is dan „een verzetje‟ houdt haar tot de laatste pagina‟s bezig. Dat vermoeden is op weinig meer gebaseerd dan angst – de held zou geen held zijn als hij er met andere vrouwen op los flirtte nu hij haar heeft gezien – maar het is wél een angst die sociaal gesanctioneerd is. Als meisje moet je je druk maken om je seksuele reputatie. De familie-eer is dan misschien niet langer in het geding, maar je eigen eer staat wel degelijk op het spel. Toen ik tiener was, was mijn reputatie me nog meer waard dan mijn plezier (alsof die twee in de praktijk zo makkelijk los te denken zijn!) en ik had dan ook altijd het gevoel dat ik een flink risico nam door me in te laten met een man. Als hij míj wilde, was dat goed (voor van alles, inclusief mijn reputatie), maar als hij „alleen maar‟ seks wilde, was dat slecht (want dan schaamde ik me voor mijn eigen verlangen naar hem, en stond ik misschien ook nog eens bekend als slet). Hoe weet je het verschil? Dat kentheoretische probleem van de Bouquetreeks-heldin herken ik dus maar al te goed, en vragen helpt niet echt. Mannen die seks willen en toevallig bij jou aankloppen omdat je in de buurt bent, zullen iets mompelen over je ogen of je lach. Hun ware intenties zullen uit hun daden moeten blijken. Dus dat betekent: voorzichtig manoeuvreren, kijken wat er gebeurt, interpreteren, je volgende zet voorbereiden, aan de veilige kant blijven. Een heel discours van wantrouwen. Hoe breek je daar doorheen? Hoe weet je dat hij jóu kust, en niet zomaar een willekeurige vrouw? Dat is de vraag die de kus opwerpt. Als tiener kwam ik niet op het idee dat ik ook „alleen maar seks‟ met een jongen zou kunnen hebben, louter voor de lol. Voor mij had een kus altijd ook een bredere betekenis, al wist ik niet bij voorbaat welke. Dat zou voor een heleboel meisjes en vrouwen wel eens anders kunnen liggen – en dat is ze van harte gegund. Maar daarmee is het vraagstuk niet van tafel. Want vroeg of laat is het meer dan lol. Dan zit je met je hele hebben en houwen in een kus, je merkt hoe je geraakt wordt in meer dan de bekende plekken alleen, en je vraagt jezelf af: wat voelt hij? Het grote duiden kan beginnen. In theorie bevinden mannen zich in dezelfde situatie als vrouwen. Ook een verliefde man zal zich afvragen of een vrouw meer wil dan een leuke tijd. Maar in tegenstelling tot vrouwen hebben mannen geen profijtelijk literair genre gebouwd rond deze ene vraag. Wat kan betekenen dat de vraag voor mannen minder speelt - of dat ze soms heel eenzaam zijn. Hoe dan ook: als je werkelijk geraakt bent door de ander, als je voelt dat je vertrouwde wereldbeeld het niet houdt, dan moet je risico gaan nemen. Zo ook Gussie. Ze laat Hunter in haar ziel kijken. “Toen ik hoorde dat jij het land had gekocht en er een recreatiecentrum van wilde maken, voelde ik me alsof iemand mijn huis was binnengedrongen.‟ Ze durfde hem niet aan te kijken. „Ik weet dat het egoïstisch is, maar zo voel ik het nu eenmaal..‟” Zo gewelddadig kan ook verliefdheid zijn. Iemand dringt ongevraagd jouw huis binnen, stampt daar rond, en je moet maar afwachten of hij ook echt voor jou komt. Deze penetratie overkomt je. Ik denk trouwens dat dit ook een deel van de reden is dat vrouwen erotische fantasieën rapporteren over verkrachtingsscènes. Verliefdheid heeft iets van een metaforische verkrachting. Hij dringt binnen, schudt je compleet door elkaar, en jij had geen keuze. Je staat machteloos. Je kunt je nog maar op één manier absolveren: „Ik heb dit niet voorzien, ik ben in deze situatie verzeild geraakt‟. Wij meisjes weten niet hoe we er uit zien, en nee, ik heb nooit, ik herhaal, nóóit, een seksuele relatie gehad met die man – en als dat misschien toch zo is, kan ik er in ieder geval niet verantwoordelijk voor worden gehouden. En dan laat Gussie aan Hunter haar geheime plekje zien. Ze leidt hem naar een open plek in het bos dat hij heeft opgekocht, waar ze ooit een boomhut heeft gebouwd. “Deze schuilplaats
was jarenlang haar geheim geweest. Waarom had ze hem nu – en uitgerekend aan Hunter Scott – laten zien?” Tja, waarom? “Op dat moment keek hij onverwacht op, en Gussie staarde hulpeloos in het diepe, ondoorgrondelijke grijs van zijn ogen. Ze wilde een andere kant uit kijken, maar zijn blik hield de hare vast. Ze lagen allebei heel stil. Het enige geluid op de open plek was het bonzen van haar hart. Het bloed suisde zo luid in haar oren dat ze bijna zeker wist dat Hunter het kon horen.” Ik weet dat het platvloers is, maar ik vind dit ook mooi. Je barst bijna uit je vel, je wilt je binnenste buiten keren voor iemand, je denkt dat hij dat wel móet merken – maar steeds is er ook de twijfel. En de wetenschap dat je niet aan je eigen huid kunt ontsnappen, dat je voor de duur van je leven gebonden bent aan je eigen perspectief. Dat is wat Sartre existentiële eenzaamheid zou noemen. Dat is niets om in te zwelgen. Dat is erg. Juist omdat je soms het bloed in je oren kun horen suizen en voelt dat je zo heel erg verlangt naar ontsnapping, naar versmelting met een ander in elke denkbare zin. Mooi is ook dat Hunter het plekje van Gussie voorlopig respecteert („een goed teken!‟) en weer overgaat tot de orde van de dag. Of kan ook hij dat niet meer echt? Is er soms ook iets in zijn wereldbeeld aan het schuiven? Een indirecte blik van Hunter op Gussie suggereert dat wel. “Hunter en Frances bespraken de lengte van het persbericht, haar tijdelijk vergetend. Gussie deed haar ogen dicht en keerde haar gezicht naar de zon. Haar glanzende haar golfde over haar rug en over haar ranke hals. Zich niet bewust van haar ongetemde verschijning, haalde ze heel diep adem en snoof de bloemengeuren op. Ja, dit was waar het om ging. „Ben je er nog?‟, vroeg Frances bits. Gussie opende schielijk haar ogen en ontdekte dat Hunter met een eigenaardige, gefascineerde uitdrukking naar haar keek.” Gussie snapt die blik in al haar onschuld niet echt, maar Frances des te beter. Ze verliest terrein. Of, sterker nog, Frances begint te begrijpen dat ze niet echt de sleutel heeft tot Hunters verbeeldingswereld. Zij zag alleen de publieke kant van Hunter. Innerlijk en uiterlijk mogen bij Hunter dan wel samenvallen, maar dat wil niet zeggen dat alles wat in hem leeft ook tot expressie komt. Het verschil tussen schijn en wezen is het probleem van vrouwen, vandaar het eeuwige geklooi met spiegels. Voor mannen is het probleem het tekort, de schraalheid. „What you see is what you get‟, zeker, maar dat betekent niet dat je alles te zien krijgt wat er te krijgen is. Daar kan die man niets aan doen. Hij kan er zelf niet bij, snap je. Daar heeft hij een vrouw voor nodig. Die ene speciale vrouw. En dus heeft hij honger als een wolf. Traditiegetrouw moeten vrouwen zich voegen naar de wereld van mannen. Dat is niet alleen een politieke observatie, maar ook een antropologische. Van oudsher zijn het de vrouwen die verhuizen. Stammen bevestigen hun verstandhouding en verzekeren zich van gezond nageslacht door hun vrouwen onderling te laten circuleren, zoals Lévi-Strauss dit gegeven nogal seksistisch beschreef. Daarbij had hij weinig oog voor het psychologische drama dat dit voor een meisje kan betekenen. Als zij trouwt, trekt zij in bij een vreemde clan. Verliefd worden is voor haar dus riskant; het zou kunnen betekenen dat ze niet alleen metaforisch, maar ook letterlijk afscheid zal moeten nemen van de haar bekende wereld. Je kunt dit zien als een klein offer om het ras gezond te houden – vooral als jouw sekse dat offer niet hoeft te brengen - maar voor een jong meisje is het toch behoorlijk schokkend. Iets wat je niet even afdoet met een schoonmoedergrap. Hunter lijkt dit aan te voelen. “‟Zou jij hier ooit weg willen, Gussie, of ben je volmaakt gelukkig hier met je hei en je bossen?‟”, vraagt hij. Gussie, die in haar hart allang heeft besloten dat ze alleen maar gelukkig kan zijn in een wereld met hem, antwoordt: “„Zolang ik maar weet dat de bossen en de hei er altijd zullen zijn wanneer ik terugkom, kan het me niet
schelen waar ik naartoe ga.‟ Maar zou jij gelukkig kunnen zijn in een grote stad?‟ vroeg hij onbegrijpelijk vasthoudend.” Gussie geeft een indirect antwoord; door te zeggen wat ze op haar hart heeft, zou ze zich in de kaart laten kijken op een moment dat ze nog niet zeker van hem is. Het enige wat haar op dit moment duidelijk is, is de sterke seksuele aantrekkingskracht tussen hen. “Heel langzaam stak Hunter zijn hand uit om het zachte haar uit haar gezicht te strijken. Zijn vingers draalden over haar wang. „Ik kan er niets aan doen dat ik vind dat je je passie voor het milieu beter zou kunnen gebruiken,‟zei hij peinzend. Hij gaat me kussen, dacht ze bevend.” En ja hoor. “Elke nog dralende gedachte aan verzet verdween met de eerste aanraking van zijn mond. Gussie gaf zich helemaal over aan het brandende genot van zijn hongerige kussen. Met een onderdrukte kreet drukte Hunter haar tegen de auto.” Die auto die ze zo haat! Maar daar hoor je Gussie niet meer over. Het is hard werken om je opinies gelijke tred te laten houden met je schuivende wereldbeeld. De spiegel bevestigt de veranderingen in Gussie nog eens. “Haar spiegelbeeld keek terug met ogen die groot en donker waren van verlangen. Zenuwachtig frunnikte ze aan de hals van haar jurk. Ze was niet gewend iets te dragen wat zo laag uitgesneden was. Haastig sloeg ze de stola om, niet beseffend hoe verleidelijk haar blanke huid door die ragfijne stof schemerde.” Het eenvoudige meisje begint zich te kleden voor haar man (de outfit van een Bouquetreeksheldin wordt gewoonlijk per boekje drie keer expliciet beschreven), en slaagt daar beter in dan ze beseft. Gussie kleedt zich zo zorgvuldig aan voor een avondje dansen. Ze smelt in de armen van de man, die haar vraagt om de nacht met hem door te brengen. Maar omdat Gussie net heeft gehoord dat hij de volgende dag „met een vrouw‟ naar een ver oord zal vertrekken, kan ze daar niet op in gaan. “Gussie schudde haar hoofd. Met bijna bovenmenselijke wilskracht verjoeg ze de demonen die haar de verrukkingen van een nacht met Hunter influisterden. Het zou immers maar voor één nacht zijn, een uitstel van hun afscheid van slechts enkele uren. Hoe kon dat iets voor hem betekenen? Ze was nooit meer dan een vluchtig verzetje voor hem geweest.” Soms valt de afweging van de heldin anders uit, en gaat ze wel met hem naar bed. Ze wil dan meemaken wat echte liefde is, „ook al is het maar voor één keer in haar leven‟. Soms zelfs trekt de man zich op het moment suprême terug, omdat hij als ervaren minnaar merkt dat zij nog „onervaren‟ is. Dan blijft ze vol opgekropte verlangens achter. Maagd of niet, seks of niet, het maakt mij in dit stadium niet veel uit. Waar het mij om gaat, waar ik van smelt, is het melodramatische gegeven dat de vrouw bereid is haar vertrouwde wereld op te geven. Ze staat op het punt van springen zonder dat ze weet of hij haar opvangt. Haar verlangen maakt haar roekeloos. Dat vind ik sexy. Natuurlijk kan dit gedraai niet zo door blijven gaan. Eén van de twee zal met zijn ware gevoelens voor de dag moeten komen en het risico van een afwijzing moeten lopen. In het universum van de Bouquetreeks is dat aan de man. Vaak gaat het nog even flink mis (held en heldin zien in het een of andere voorval de bevestiging van hun angstigste vermoedens – „zie je wel, ik ben niet echt belangrijk voor de ander‟) en de heldin vlucht weg. De held moet achter haar aan. Die daad, plus „de lijnen die in zijn gezicht gegroefd staan‟ bij het vooruitzicht haar voor altijd kwijt te raken, zijn het zichtbare bewijs dat zij nodig heeft voor de complete overgave. Kijk! Hij wil mij - en niemand anders. In Dag vol Beloften doet Hunter het precies goed. Hij „weet‟ waar Gussie zich heeft teruggetrokken: in haar schuilhut natuurlijk. “Ze had juist somber berekend dat ze al vier en een halve dag zonder Hunter had overleefd en lag zich af te vragen hoe lang het nog zou
duren voor de herinnering aan hem haar niet meer zou kwellen, toen het geluid van naderende voetstappen maakte dat ze plat op haar buik ging liggen op de houten vlonder. Ze had geen zin om te praten. Als ze zich muisstil hield, zou hij of zij misschien doorlopen zonder haar te ontdekken. Toen het geritsel ophield, wist ze dat de indringer op de open plek onder haar moest zijn. De stilte de volgde, duurde echter zo lang, dat ze haar hoofd iets oprichtte om te kijken waar hij of zij was gebleven. De plek was leeg. „Ik ben hier‟, zei een stem loodrecht beneden haar. De adem stokte Gussie in de keel terwijl ze zich in zittende houding werkte. Hunter stond aan de voet van de boom. „Mag ik boven komen?‟ Zonder haar antwoord af te wachten, klom hij omhoog en ging naast haar zitten.” Daar komt alles goed. Hij heeft de trouwringen zelfs al bij zich. Zij kan zeker zijn van haar nieuwe wereld. Welk vrouw wil nu niet door een mooie man bevrijd worden van die eenzame plek waar tieners hun tijd doorbrengen? Wie wil nu geen man die zegt: “‟Ik bedacht allerlei redenen waarom het geen goed idee was om verliefd op je te worden, maar het hielp niet. Ik heb nooit eerder een meisje ontmoet met zulke stralende ogen en zulke sterke opvattingen‟.” Alleen door te bestaan, zuiver door jezelf te zijn – door juist niet teveel op je spiegelbeeld te letten dus – kan je de wereld van een man veranderen. Jouw wezen stilt zijn honger, door jouw aanwezigheid kan hij zichzelf volledig tot expressie brengen en zijn publieke persoonlijkheid vervolmaken. En dat zal jullie beider wereld transformeren. Daar dromen Bouquetreeksvrouwen van. Een botsing van leefwerelden die noopt tot een paradigmawisseling: hier voltrekt zich een filosofisch drama. Maar zoals Kuhn al opmerkte, garandeert een nieuw paradigma nog niet dat je dichter bij de waarheid komt. Als de ratio het criterium blijft, loop je het gevaar eeuwig te blijven rondzingen in je eigen, steeds verfijndere begrippenwereld. Die begrippenwereld kun je logisch en strak inrichten zonder dat hij werkelijk begint te leven – als de kamer van een vrijgezelle man, zeg maar. Ook een heel geavanceerd conceptueel stelsel garandeert geen contact met de werkelijkheid. Als we de ware werkelijkheid willen ervaren, dan moeten we ons daar op een of andere manier door laten overweldigen. We zullen dan onherroepelijk lichamelijk aangedaan zijn. Dat weten de heldinnen van de Bouquet-reeks. Gussie wacht op een open plek in het bos op de man die alles anders zal maken. Daar komt hij aan. Oh nee, het is niet de jager - nog niet. Het is Martin Heidegger, de wolf van het Zwarte Woud. Gussie blijft nog even liggen op de houten planken van haar hut. Ze houdt zich stil. Heidegger verkent de open plek, de Lichtung. „Een Lichtung is een openheid die een verschijnen en tonen mogelijk maakt‟, peinst hij. „Dit is een plek waar een mens zich kan laten overspoelen door het Zijn. Hier, in deze open plek in het bos, kunnen de dingen zich aan je voordoen nog voordat het daadwerkelijk „dingen‟ zijn geworden – dat wil zeggen: voordat je er woorden voor hebben gevonden. Hier kan werkelijk gedacht worden, in plaats van berekend. Hier kan het licht van het Zijn schijnen voordat de logos het Zijn beroert. Hier kan je ontvankelijk zijn voor de ware werkelijkheid, de dingen opnieuw bezien, op een manier die nieuwe interpretaties toelaat. Elke filosofie vooronderstelt dit gebied, weinig filosofieën denken erover na. Maar alleen als je naar deze open plek durft te komen, kunnen de dingen zich aan je tonen.‟
Heidegger keert terug naar zijn hut in het Woud en schrijft zijn beroemde verhandeling over de Lichtung. Gussie is er nog, op de open plek – volledig ontvankelijk voor ze weet-nietprecies-wat, bereid om al haar ideeën bij te stellen op grond van wat haar overkomen is. Vol van „verwarde verlangens‟, maar dichter bij de ware werkelijkheid dan ooit. Er heeft altijd een vrouw boven Heideggers hoofd gezweefd.