Informatief 2009/133 - bijlage 2 GREEN PAPER DECREET KINDEROPVANG – DEEL 1: OMGEVINGSANALYSE - 09.12.2009
8
Nadenknota voor Raadgevend Comité Kind en Gezin
Centrale Centrale administratie
Nota voor het Raadgevend Comité
Nadenknota afdeling
Kinderopvang
dienst
ons kenmerk
Kennisontwikkeling en
ARCJ039 -1
beleidsondersteuning datum
10 december 2009
Green Paper Decreet Voorschoolse Kinderopvang DEEL 1: OMGEVINGSANALYSE
Inhoud: 1.
Historische schets 1.1.
Beknopte geschiedenis van de Belgische en de Vlaamse kinderopvang
1.2.
Markante beleidsmaatregelen kinderopvang in het afgelopen decennium
1.3. 2.
Kinderopvang in feiten en cijfers 2.1.
Huidig landschap voorschoolse kinderopvang
2.2.
Huidig landschap buitenschoolse kinderopvang
2.3.
Kerncijfers 2.3.1.
Huidig aanbod
2.3.2.
Aangroei van het aanbod sedert 2004
2.3.3.
Cijfers inzake onthaalouders
2.3.4.
Budgettaire aspecten
3.
De maatschappelijke rol van kinderopvang
4.
Actuele beleidsthema’s en problematieken in de Vlaamse voorschoolse kinderopvang 4.1.
Plaatsentekort in de voorschoolse kinderopvang 4.1.1
Raming van het tekort in het basisaanbod
4.1.2
Raming van het tekort in het extra aanbod
GREEN PAPER DECREET KINDEROPVANG – DEEL 1: OMGEVINGSANALYSE - 09.12.2009
9
Nadenknota voor Raadgevend Comité Kind en Gezin
4.1.3 4.2. 4.3.
4.4.
Planning, programmatie en verdeling van middelen voor uitbreiding
Gebruik van de kinderopvang Toegankelijkheid van de opvang 4.3.1.
Voldoende opvangplaatsen beschikbaar
4.3.2.
Toegang krijgen tot beschikbare opvangplaatsen
4.3.3.
Optimaal gebruik van beschikbare plaatsen
4.3.4.
Beschikbare plaatsen komen tegemoet aan behoeften van gezinnen
4.3.5.
De kostprijs is voor gezinnen haalbaar
4.3.6.
De opvang is voldoende continu de tijd beschikbaar
4.3.7.
Toegankelijkheid doorheen de gehele werking van opvangvoorzieningen
Kostprijs van de opvang voor een gezin 4.4.1.
Algemeen
4.4.2.
Het
systeem
van
inkomensafhankelijke
bijdrage
voor
voorschoolse
opvang
4.5.
4.4.3.
Niet gereguleerde bijdragesystemen voor voorschoolse opvang
4.4.4.
Impact van de kostprijs van kinderopvang op het gezinsinkomen
Financiële ondersteuning en leefbaarheid van voorschoolse opvang 4.5.1.
Huidige organisatie van financiële ondersteuning van de opvangsector
4.5.2.
Specifieke aspecten inzake de financiële leefbaarheid van het zelfstandig ondernemen in de kinderopvang
4.6.
Aspecten van kwaliteit en veiligheid in de kinderopvang 4.6.1.
Opvolging en controle van kwaliteit en veiligheid in de kinderopvang
4.6.2.
Pedagogische kwaliteit
4.6.3.
Welbevinden en betrokkenheid van kinderen in de opvang
4.6.4.
Taalstimulering en meertaligheid in de kinderopvang
4.6.5.
Veiligheid en medische preventie in de kinderopvang
4.7.
Competenties en personen werkzaam in kinderopvang
4.8.
Het lokaal beleid inzake kinderopvang en de rol van het lokaal bestuur
4.9. 4.10.
4.8.1.
Situering
4.8.2.
Stand van zaken inzake het lokaal beleid kinderopvang
4.8.3.
Knelpunten inzake het lokaal beleid kinderopvang
Juridische en organisatorische knelpunten in het kinderopvanglandschap Specifieke problematieken 4.10.1. Statuut aangesloten onthaalouders 4.10.2. Zelfstandig ondernemen in de kinderopvang 4.10.3. De kinderopvang van de Vlaamse Gemeenschap in Brussel
5.
Beleidsprioriteiten Vlaamse Regering 2009-2014 inzake kinderopvang
6.
De Vlaamse kinderopvang in verhouding tot de internationale context
BIJLAGEN
GREEN PAPER DECREET KINDEROPVANG – DEEL 1: OMGEVINGSANALYSE - 09.12.2009
10
Nadenknota voor Raadgevend Comité Kind en Gezin
1. HISTORISCHE SCHETS
1.1 Beknopte geschiedenis van de Belgische en Vlaamse kinderopvang1 Het eerste Belgische kinderdagverblijf werd in Brussel geopend in 1845, gevolgd door gelijkaardige caritatieve initiatieven van lokale industriëlen. De levensomstandigheden van de arbeiders waren miserabel, de kindersterfte was groot. In de negentiende eeuw waren er geen sociale voorzieningen van overheidswege. Begin van de twintigste eeuw werd het verbod op kinderarbeid goedgekeurd. Gegoede burgers namen initiatieven om de ergste nood van de armen te verlichten. De grote kindersterfte werd niet toegeschreven aan de context waarbinnen de armen moesten zien te overleven, maar aan hun onwetendheid. Burgervrouwen wilden de arbeiders ‘opvoeden’ met liefdadigheidswerken als raadplegingen voor jonge moeders, volkskeukens en ‘melkdruppels’. Ook de eerste crèches behoorden tot deze initiatieven. De overheid steunde deze initiatieven en verstrekte soms subsidies. De wet van 1919 richtte het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn (NWK), het was een soort koepel van private initiatieven en de staat kon enkel subsidiëren, dus niet rechtstreeks tussenkomen. Kinderopvang werd bestempeld als een noodzakelijk kwaad. De focus ligt op voeding en hygiëne. Kinderen hoorden immers bij hun moeder thuis te zijn. Tegen het einde van WO II, waren er in België nog altijd maar 62 kinderdagverblijven voor amper 2 700 kinderen. Ze kregen slechts een kleine overheidssubsidie voor ouders die onder de armoedegrens leefden. In de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw nam de welvaart sterk toe. De lonen stegen aanzienlijk. De overheid had ruim voldoende inkomsten. De overheid investeerde sterk in wat men de welvaartsstaat of verzorgingsstaat is gaan noemen. Ook in deze jaren werd kinderopvang nog steeds als een noodzakelijk kwaad bekeken. In de tweede helft van de jaren zestig ontstonden er peutertuinen in de Vlaamse steden. Dit omwille van het stijgend aantal vrouwen dat in de bediendesector werkte. In 1970 werd een nieuwe wet aanvaard, waar kinderdagverblijven onafhankelijk van het socioeconomisch niveau van de gebruikers subsidie kregen. Hoewel het aantal werkende moeders met jonge kinderen toenam van acht procent in 1971 tot zestien procent in 1980, groeide de kinderopvang nauwelijks. Vanaf de jaren zeventig werden diensten voor onthaalouders wettelijk verankerd in het kinderopvanglandschap en kregen zij subsidies. In 1978 waren er al ruim 20 diensten erkend. Ze hadden vooral succes bij de hoger opgeleide moeders. Opvang bij de onthaalouder thuis verzoende de behoefte naar kinderopvang met het ideaal om het kind binnen de warmte van een gezin te kunnen grootbrengen. De ontwikkelingspsychologie drukte tijdens deze periode een duidelijke stempel op het denken over kinderopvang. Er ging veel aandacht naar de unieke emotionele band tussen de moeder en het kind. Het emotionele welzijn van het kind en de wijze waarop volwassenen omgaan met het kind kwam zo ook in de opvang meer op het voorplan. Andere onderzoekers wezen erop dat de
1
Deze historische schets is grotendeels gebaseerd op de historiek vermeld:
Michel Vandenbroeck (red.), Pedagogisch management in de kinderopvang. SWP,
GREEN PAPER DECREET KINDEROPVANG – DEEL 1: OMGEVINGSANALYSE - 09.12.2009
11
Nadenknota voor Raadgevend Comité Kind en Gezin
ontwikkelingspsychologie onvoldoende de maatschappelijke context in rekening bracht. Kinderopvang is een aanvullend pedagogisch milieu. De opvoedingsverantwoordelijkheid ligt niet alleen bij de ouders, maar wordt gedeeltelijk ook door de samenleving gedragen. Eind jaren zeventig sloeg de economische crisis toe. Door de crisis waren er minder inkomsten voor de overheid, dit betekende ook een stop op de capaciteitsuitbreiding van de kinderopvang gedurende tien jaar (1979 – 1989) Vanaf 1980 voerde Vlaanderen een eigen welzijnsbeleid en dat leidde in 1984 tot de splitsing van het NWK in ‘Kind en Gezin’ in Vlaanderen en ‘Office de la Naissance et de l’ Enfance’ in Wallonië. Door de crisis werden de lager geschoolden massaal werkloos. De kinderopvang breidde niet meer uit en zo namen de hogere inkomensgroepen stilaan alle plaatsen in. De meer kwetsbare groepen werden ongewild uitgesloten (Het zogenaamde Mattheüseffect) De gesubsidieerde kinderopvang was er steeds meer uitsluitend voor de hogere inkomensgroepen. Werkgelegenheid en economie stonden hoog op de politieke agenda. Het is daarom begrijpelijk dat de functie van kinderopvang steeds meer verengd werd tot een economische functie. De uitbreiding na 1989 gebeurde in eerste instantie door de diensten voor opvanggezinnen. Deze opvangvorm was aantrekkelijk want conform het gezinsideaal en bovendien voor de overheid lager in kostprijs. Onthaalouders kregen een beperkte kostenvergoeding en geen loon of sociale zekerheid. Ten slotte rekruteerden de diensten veel onder laaggeschoolde vrouwen die moeilijk een vaste baan kregen. Vanaf het begin van de jaren negentig breidde de kinderopvang sterk uit via de zelfstandige sector. Kleine, private, niet gesubsidieerde opvanginstellingen, de zogenaamde mini - crèches, konden een attest van toezicht aanvragen. Voor de overheid was dit de goedkoopste manier om het aantal plaatsen in de sector te laten uitbreiden. Daarnaast werd het kinderopvanglandschap in de jaren negentig uitgebreid met de initiatieven voor buitenschoolse opvang voor kinderen uit de kleuter- en lagere school. In 2003 werd het sociaal statuut voor de onthaalouders aangesloten bij een dienst ingevoerd waardoor ze sociaal beter beschermd worden. Tijdens het eerste decennium van de 21 e eeuw komt het maatschappelijk debat op gang over het verruimen van de functies van de kinderopvang. Naast de economische functie (ouders gezin en werk beter laten combineren) en de pedagogische functie komt ook de sociale functie van de opvang op de voorgrond. Een aantal initiatieven wordt genomen om op de diversiteit van opvangvragen en doelgroepen te kunnen inspelen, zowel op voorlopige basis (opvang via buurten nabijheidsdiensten (BND), proefprojecten voor lokale en regionale samenwerking van kinderopvang, proeftuinen opvang aan huis via dienstencheques) als op reguliere basis (actieplan flexibele en occasionele opvang, reguliere verankering van BND-opvang in Lokale Diensten voor buurtgerichte opvang, invoering van inkomensgerelateerde bijdrage (IKG) in zelfstandige opvang). De overheid ziet kinderopvang ook als een domein voor tewerkstellingskansen voor laaggeschoolde werkzoekenden, wat het debat over een noodzakelijk competentiebeleid in functie van kwaliteitsversterking aanscherpt. Doorheen dit alles groeit ook steeds meer het besef dat de toenemende diversiteit en complexiteit van het kinderopvanggebeuren en de geldende regelgeving, noopt tot stroomlijning van de organisatie van het opvanglandschap en de voorwaarden voor de basiskwaliteit en de overheidsfinanciering in de kinderopvang, vanuit een coherente visie over waar Vlaanderen met
GREEN PAPER DECREET KINDEROPVANG – DEEL 1: OMGEVINGSANALYSE - 09.12.2009
12
Nadenknota voor Raadgevend Comité Kind en Gezin
zijn kinderopvang naartoe wil. Met het ontwikkelen van een decreet kinderopvang wordt deze uitdaging opgenomen.
2.2 Markante beleidsmaatregelen kinderopvang in het afgelopen decennium De opeenvolgende Vlaamse Regeringen hebben in het afgelopen decennium heel wat nieuw beleid op de sporen gezet om de Vlaamse kinderopvang verder tot ontwikkeling te laten komen. De meeste markante worden kort aangestipt. Uitbreidingsbeleid In opeenvolgende kalenderjaar werden nieuwe recurrente middelen vrijgemaakt om het aantal plaatsen in de opvangsector te laten groeien. ¾
Voor de erkende opvangsector (voorschools) waren er daardoor uitbreidingsrondes in 1999, 2000, 2001, 2002, 2003, 2004, 2006-2007, 2008 en 2009. De uitbreiding gebeurt programmatorisch aan de hand van een planningsoefening sedert 2000, vanaf 2001 ook aan de hand van de zogenaamde ‘wittevlekkenlijst’.
¾
Voor de buitenschoolse opvangsector (IBO) was er uitbreiding in de periode 2001-2003 (chronologische dossierbehandeling), en vervolgens programmatorische uitbreiding aan de hand van een planningsoefening en wittevlekkenlijst voor IBO in 2003-2004 en 20062007 (incl. BO-KDV)
¾
Voor de zelfstandige opvangsector werd vanaf 2003 een financiële ondersteuning per plaats mogelijk, wat een sterke impuls gaf aan nieuwe zelfstandige opvanginitiatieven, met name vooral minicrèches.
Specifieke beleidsmaatregelen ¾
vanaf
1997:
oprichting,
erkenning
en
subsidiëring
van
specifieke
Initiatieven
Buitenschoolse opvang, en hieraan gekoppeld de start van oprichting van Lokaal Overleg Kinderopvang in alle Vlaamse Gemeenten ¾
Tot 2003 hadden onthaalouders aangesloten bij een dienst geen eigen sociaal rechtelijk statuut. Zij ontvingen een fiscaal vrijgestelde kostenvergoeding en konden in de sociale zekerheid enkel van afgeleide rechten genieten. Sinds 1 april 2003 hebben alle onthaalouders recht op een fiscaal vrijgestelde kostenvergoeding en recht op een eigen, aangepast aan hun specifieke manier van werken, sociaal statuut.
¾
Vanaf 2004 subsidieerde Kind en Gezin bij wijze van experiment ook kleinschalige, buurtgerichte vormen van kinderopvang. Gezien de positieve evaluatie kreeg deze nieuwe werkvorm 'Lokale dienst voor buurtgerichte kinderopvang' een wettelijke verankering in 2008.
GREEN PAPER DECREET KINDEROPVANG – DEEL 1: OMGEVINGSANALYSE - 09.12.2009
13
Nadenknota voor Raadgevend Comité Kind en Gezin
¾
2007: Actieplan Flexibele en Occasionele Opvang: een waaier aan maatregelen om in de diverse deelsectoren van de kinderopvang het aanbod voor vragen naar flexibele en occasionele opvang te versterken.
¾
2009:
De
mogelijkheid
wordt
gecreëerd
om
ook
in
de
zelfstandige
opvang
inkomensgerelateerd te betalen (IKG systeem), mits een financiële compensatie van de Vlaamse overheid voor de opvangvoorziening.
GREEN PAPER DECREET KINDEROPVANG – DEEL 1: OMGEVINGSANALYSE - 09.12.2009 Nadenknota voor Raadgevend Comité Kind en Gezin
2. KINDEROPVANG IN FEITEN EN CIJFERS
2.1 Huidig landschap voorschoolse kinderopvang -Erkend en gesubsidieerd: Erkende kinderdagverblijven (KDV) Diensten voor (aangesloten) onthaalouders (DVO) -Toegestemd en gesubsidieerd: Lokale Diensten voor buurtgerichte voorschoolse opvang (Lo Di VO) -Zelfstandige opvangvoorzieningen: Zelfstandige kinderdagverblijven (ZKDV) met attest van toezicht: - zonder IKG - met financiële ondersteuning voor IKG Zelfstandige onthaalouders (ZOO) met attest van toezicht: -zonder IKG -met financiële ondersteuning voor IKG -Enkel gemelde voorschoolse opvang
2.2 Huidig landschap buitenschoolse opvang -Erkend en gesubsidieerd: Initiatieven buitenschoolse opvang (IBO) Buitenschoolse opvang in aparte lokalen van erkend kinderdagverblijf (BO-KDV) Buitenschoolse opvang bij onthaalouders aangesloten bij een dienst -Toegestemd en gesubsidieerd: Lokale Dienst voor buitenschoolse opvang (Lo Di BO) -Zelfstandige opvangvoorzieningen: -Zelfstandige buitenschoolse opvangvoorzieningen met attest van toezicht (ZBO) -Buitenschoolse opvang bij zelfstandige onthaalouders met attest van toezicht -Enkel gemelde buitenschoolse opvang: -in scholen -andere
14
15
GREEN PAPER DECREET KINDEROPVANG – DEEL 1: OMGEVINGSANALYSE - 09.12.2009 Nadenknota voor Raadgevend Comité Kind en Gezin
2.3 Kerncijfers 2.3.1 Huidig aanbod (situatie 30.04.2009) ¾
Basisaanbod formele opvang
Aantal plaatsen en aantal voorzieningen (formele opvang)
Aantal opvangplaatsen per voorzieningstype op 30/04/2009
Antwerpen Brussels Hoofdstedelijk Gewest
DVO
KDV
ZKDV
ZOO
BOKDV
IBO
ZBO
Totaal
7.906
3.854
5.429
1.003
77
6.624
396
25.289
34
2.101
4.851
230
0
396
791
8.403
Limburg
5.065
1.400
800
260
283
5.229
398
13.435
Oost-Vlaanderen
7.758
3.230
5.228
1.750
286
5.972
207
24.431
Vlaams-Brabant
4.253
3.533
4.704
1.334
151
3.771
1.114
18.860
West-Vlaanderen
6.242
1.967
4.615
2.699
279
4.804
716
21.322
Algemeen Totaal
31.258
16.085
25.627
7.276
1.076
26.796
3.622
111.740
Naast deze aantallen zijn er nog plaatsen op weg naar erkenning en subsidiëring (principiële akkoorden): -uit uitbreidingsrondes tot 2008: 1.061 plaatsen in KDV, 64 plaatsen in DVO (situatie 30.04.09) -uit uitbreidingsronde 2009: 642 plaatsen in KDV, 571 plaatsen in DVO (beslissing 10.07.09) De
evolutie
tussen
2000
en
2009
toont
een
duidelijke
stijging
zowel
in
het
aantal
opvangvoorzieningen als in het aantal opvangplaatsen met erkenning of attest van toezicht:
opvangvoorzieningen* opvangplaatsen
2000
2009
% toename
2.977
3.409
+ 13%
77.573
111.740
+ 31%
De toename van het aantal opvangvoorzieningen tussen 2000 en 2009 wordt gedrukt door de afname van het aantal ZOO (van 1.551 in 2000 naar 1190 in 2009, of –30%).
GREEN PAPER DECREET KINDEROPVANG – DEEL 1: OMGEVINGSANALYSE - 09.12.2009
16
Nadenknota voor Raadgevend Comité Kind en Gezin
Verdeling aantal plaatsen georganiseerd door openbaar bestuur / privé bestuur Capaciteit openbare besturen per voorzieningstype in absolute cijfers (situatie op 30/04/2009) mét opsplitsing zelfstandige buitenschoolse opvangvoorzieningen (ZBO)
Voorzieningstype
Openbaar Bestuur
Privé Bestuur
Totaal
5.275 9.049 18.206 229 4 1.540 1.795 36.098
10.891 22.213 8.628 847 7.253 24.131 1.827 75.790
16.166 31.262 26.834 1.076 7.257 25.671 3.622 111.888
KDV DVO IBO BOKDV ZOO ZKDV ZBO Totaal
Gemelde opvang Systematisch georganiseerde opvang zonder erkenning of attest van toezicht, dient zich bij Kind en Gezin te melden. Kind en Gezin kent 365 gemelde voorzieningen verspreid over het Vlaamse en het Brussels Gewest. Dit cijfer is evenwel onvolledig: niet alle opvang die zich zou moeten melden doet dit effectief ook. Het is echter niet, ook niet bij benadering, te zeggen hoeveel dit er zouden kunnen zijn. Voor de buitenschoolse opvang ontbreekt in dit cijfer zeker heel wat niet gemelde buitenschoolse opvang in scholen. Bij de voorschoolse opvang zijn er heel wat voorzieningen die ‘gemeld’ verder werken nadat het attest van toezicht werd ingetrokken. De exacte capaciteit die deze groep gemelde opvang vertegenwoordigt, is niet exact geweten. De meldingsplicht houdt niet in dat het capaciteit moet worden gemeld.
Aantal gemelde opvangvoorzieningen naar voorzieningstype op 01/12/2009 VOORSCHOOLS
BUITENSCHOOLS ZOO (buitenschools) Totaal
ZKDV
ZOO
ZBO
ANTWERPEN
27
23
27
2
79
BRUSSELS GEWEST
33
3
10
0
46 34
LIMBURG
3
6
21
4
OOST-VLAANDEREN
14
15
21
3
53
VLAAMS-BRABANT
24
13
49
7
93
WEST-VLAANDEREN Totaal
6
26
23
5
60
107
86
151
21
365
GREEN PAPER DECREET KINDEROPVANG – DEEL 1: OMGEVINGSANALYSE - 09.12.2009
17
Nadenknota voor Raadgevend Comité Kind en Gezin
¾
Barcelonanorm
Om economische groei, werkgelegenheid van jonge ouders, gelijke kansen voor vrouwen en sociale inclusie beter mogelijk te maken, waartoe beschikbare en toegankelijke kinderopvang een belangrijke ondersteunende dienstverlening is, stelt de EU de zogenaamde Barcelonanorm voorop: 33% van alle kinderen jonger dan 3 jaar moet toegang hebben tot een vorm van formele kinderopvang. De formele Vlaamse kinderopvang (erkend of met attest van toezicht) behaalt deze norm ruimschoots: 44,6% van alle kinderen onder de 3 jaar kunnen terecht in de formele kinderopvang (situatie 31.12.2008 inzake aantal plaatsen met attest van toezicht of erkenning).
¾
Aantal voorschoolse plaatsen per 1000 kinderen:
Een andere wijze om de aanbodsgraad uit te drukken, is het aantal formele opvangplaatsen per 1000 kinderen. Waar de Barcelonanorm uitgaat van het aantal kinderen waarvoor er een plaats moet zijn, gaat het hier over het aantal plaatsen. Omdat één plaats gemiddeld door meer dan één kind wordt gebruikt, geeft dit een verschillend resultaat dan de Barcelonanorm. Op 30.04.2009 waren er over Vlaanderen gemiddeld 359,4 formele opvangplaatsen per 1000 kinderen tot 3 jaar. Onderstaande tabel geeft weer hoe dit aantal varieert over de verschillende arrondissementen. Deze variatie gaat van de laagst gerangschikte arrondissementen (Tongeren 257,7; Turnhout 287,2; Antwerpen 291,9) tot de hoogst scorende arrondissementen (Roeselare 565,6; Kortrijk 521,4; Brugge 476,5).
Aantal voorschoolse plaatsen per 1000 kinderen per arrondissement (situatie op 30/04/09) Aantal kdn 0-3 jr op 1/1/2009*
Erkende Pls per 1000 kdn
Zelfst pls per 1000 kdn
IKG pls per 1000 kdn***
niet-IKG pls per 1000 kdn
Totaal
AALST ANTWERPEN BRUGGE DENDERMONDE DIKSMUIDE EEKLO GENT HALLE-VILVOORDE HASSELT IEPER KORTRIJK LEUVEN MAASEIK MECHELEN OOSTENDE OUDENAARDE ROESELARE SINT-NIKLAAS TIELT TONGEREN TURNHOUT VEURNE Totaal Vlaams Gewest
8.333 35.816 7.710 6.104 1.525 2.503 17.961 19.250 12.833 3.493 8.830 15.834 7.036 10.749 4.126 4.024 4.657 8.492 2.913 5.843 13.374 1.485 202.891
197,5 178,5 244,6 208,2 249,2 155,8 283,4 195,1 289,2 179,8 274,1 254,5 201,7 235,4 211,3 219,4 309,4 201,0 66,9 228,5 212,1 260,6 222,8
121,6 113,4 231,9 85,8 122,0 166,6 182,7 159,5 50,7 166,6 247,3 187,2 33,8 125,4 86,8 133,7 256,2 136,6 272,2 29,3 75,1 124,6 136,6
210,4 192,8 325,6 208,2 288,5 210,5 298,1 206,4 291,8 210,7 305,1 268,4 201,7 254,6 245,0 228,9 372,1 222,6 71,7 235,8 226,0 284,8 241,0
108,7 99,1 151,0 85,8 82,6 111,9 168,0 148,2 48,1 135,7 216,3 173,3 33,8 106,1 53,1 124,3 193,5 115,0 267,4 21,9 61,2 100,3 118,4
319,1 291,9 476,5 294,1 371,1 322,4 466,1 354,6 339,9 346,4 521,4 441,7 235,5 360,8 298,1 353,1 565,6 337,6 339,2 257,7 287,2 385,2 359,4
Brussels Hoofdstedelijk Gewest
49.496**
Arrondissement
* op basis Surkyn & Willaert (2008) Projectie van het aantal kinderen van 0 tot 3 jaar in het Vlaamse Gewest (2008-2013) ** op basis van bevolkingsvooruitzichten van het Federaal Planbureau, totale Brusselse bevolking *** Inkomensgerelateerde plaatsen (IKG) zijn plaatsen bij KDV,DVO en bij ZKDV die op 30/04/09 actief waren in het IKG-systeem
18
GREEN PAPER DECREET KINDEROPVANG – DEEL 1: OMGEVINGSANALYSE - 09.12.2009 Nadenknota voor Raadgevend Comité Kind en Gezin
¾
Bijkomend aanbod
Flexibele en occasionele opvang Actieplan flexibele en occasionele opvang situatie op 30/04/2009
Uurpakketten (UP)
Ploegplaatsen
Occasionele plaatsen
GMV*
Lokale Diensten voorschoolse opvang
Lokale diensten buitenschoolse opvang
Provincie KDV
IBO
Antwerpen
213
51
Brussels Hoofdstedelijk Gewest
186
7
KDV
6
KDV
IBO
Aantal
Capaciteit
Aantal
49
68
Aantal
5
83
2
Capaciteit 20
23
3
1
28
1
10
Limburg
113
50
16
29
1
10
1
10
Oost-Vlaanderen
189
46
27
53
4
53
1
20
Vlaams-Brabant
110
34
17
49
0
0
1
35
West-Vlaanderen
145
47
4
19
38
5
54
3
66
Algemeen Totaal
956
235
10
151
240
16
228
9
161
75
* gemandateerde voorzieningen
Bij beslissing van oktober 2009 werden nog bijkomend toegekend: -142 occasionele plaatsen in KDV -142 plaatsen in lokale diensten voorschoolse opvang -93 plaatsen in lokale diensten buitenschoolse opvang Nadere toelichting over deze vormen van gesubsidieerde flexibele en occasionele opvang: zie bijlage 1. Inclusieve opvang
Aantal plaatsen en aantal voorzieningen met aanbod aan opvang voor kinderen met een specifieke zorgbehoefte (2008)
Antwerpen Brussels Hst. Gewest Limburg Oost-Vlaanderen Vlaams-Brabant West-Vlaanderen Totaal
KDV
DVO
vz met aantal vz met structurele structurele indivdueel pls pls aanbod 2 8 14 0 0 9 2 7 3 4 36 15 0 0 12 5 36 10 13 87 63
vz met indivdueel aanbod 31 0 16 37 17 33 134
ZKDV*
ZOO
IBO
BOKDV
vz met vz met vz met aantal vz met vz met vz met indivdueel indivdueel structurele structurele indivdueel structurele indivdueel aanbod aanbod pls pls aanbod pls aanbod 9 4 2 14 6 1 0 0 0 0 0 0 0 0 7 2 1 6 3 1 0 9 8 3 18 5 1 1 6 2 3 21 5 0 2 19 11 1 3 6 1 2 50 27 10 62 25 4 5
* inclusief ZBO
Einde 2009 wordt de mogelijkheid geopend voor toekenning van 140 bijkomende structurele plaatsen inclusieve opvang bij DVO, KDV en IBO. Nadere toelichting over het verschil tussen een structurele plaats en een individueel aanbod inclusieve opvang: zie bijlage 1.
GREEN PAPER DECREET KINDEROPVANG – DEEL 1: OMGEVINGSANALYSE - 09.12.2009
19
Nadenknota voor Raadgevend Comité Kind en Gezin
2.3.2 Aangroei van het aanbod sedert 2004 Het aantal bijgekomen plaatsen (basisaanbod) per voorzieningstype sinds juli 2004 (sinds de start van de vorige legislatuur). Belangrijk: de plaatsen op weg naar erkenning en subsidie (zie supra bij 2.1.3.1: lopende principiële akkoorden op 30.04.2009 en de nieuwe plaatsen toegekend in juli 2009) zijn in deze grafiek nog niet meegeteld.
Bijkomende opvangplaatsen per voorzieningstype sinds juli 2004 situatie op 30/04/09 12.000
11.335
10.000
8.000
6.000
4.778 4.000
2.506 2.000
1.694 1.202 240
67
0
KDV
DVO
ZKDV
ZOO
IBO
BOKDV
ZBO
Opmerking: van de 4.778 bijgekomen IBO-plaatsen zijn er 494 met Kind en Gezin subsidie. De overige 4.284 IBO-plaatsen zijn enkel erkend zonder subsidie.
2.3.3 Cijfers inzake onthaalouders
¾
onthaalouders aangesloten bij een DVO
7.700
Evolutie aantal aangesloten onthaalouders
7.600
7.500 Aantal Onthaalouders 7.400
7.300
25/11/2009
31/10/2009
30/09/2009
31/08/2009
31/07/2009
30/06/2009
31/05/2009
30/04/2009
31/03/2009
28/02/2009
31/01/2009
31/12/2008
31/12/2007
31/12/2006
31/12/2005
31/12/2004
31/12/2003
31/12/2002
31/12/2001
7.100
31/12/2000
7.200
20
GREEN PAPER DECREET KINDEROPVANG – DEEL 1: OMGEVINGSANALYSE - 09.12.2009 Nadenknota voor Raadgevend Comité Kind en Gezin
Aantal aangesloten onthaalouders actief op datum: -op 31.12.2000: 7.486 -op 31.12.2005: 7.542 -op 31.12.2008: 7.401 -op 25.11.2009: 7.296 Aantal aangesloten onthaalouders actief over geheel 2008: 8.397 Starters en stoppers per jaar: 2007
2008
Startende aangesloten onthaalouders
1.010
1.015
Stoppende aangesloten onthaalouders
1.041
1.111
Leeftijdsgegevens:
E volu tie leeftijd scu rve aan geslo ten o n th aalo u d ers 2000 - 2005 - 2008 350
300
31/12/2000 31/12/2005
aantal onthaalouders
250
31/12/2008 200
150
100
50
0 18
28
38
48
58
68
78
leeftijd
Gemiddelde leeftijd van de starters (over de periode 1995-2008): 34,1 jaar Gemiddelde stopleeftijd (over de leeftijd 1995-2008): 40 jaar. Vaststellingen: -over deze periode is er weinig variatie in de gemiddelde leeftijd bij start en stop -aangesloten onthaalouders zijn meer dan vroeger verspreid over verschillende leeftijdsgroepen; -de groep van aangesloten onthaalouders wordt gemiddeld ouder.
Periode van opvangactiviteit: -Gemiddelde periode van activiteit 6,34 jaar -Vaststelling: er zijn twee grote groepen: enerzijds aangesloten onthaalouders die al lang werken en er dus niet zo snel uitstappen, anderzijds aangesloten onthaalouders met weinig ervaring die er ook vrij snel weer uitstappen.
21
GREEN PAPER DECREET KINDEROPVANG – DEEL 1: OMGEVINGSANALYSE - 09.12.2009 Nadenknota voor Raadgevend Comité Kind en Gezin
¾
Zelfstandige onthaalouders
Aantal zelfstandige onthaalouders actief op datum: -op 31.12.2000: 1.611 -op 31.12.2005: 1.201 -op 31.12.2008: 1.188 -op 01.04.2009: 1.182 -op 25.11.2009: 1.145 Aantal zelfstandige onthaalouders actief over geheel 2008: 1.298 Starters en stoppers per jaar:
2007 123 109
Startende zelfstandige onthaalouders Stoppende zelfstandige onthaalouders
2008 149 116
Leeftijdsgegevens:
Leeftijdscurve zelfstandige onthaalouders op 31/12/2008 (n=864; 72,7% van de onthaalouders) 40
35
aantal onthaalouders
30
25
20
15
10
5
0 21
31
41
51
61
71
leeftijd
Periode van opvangactiviteit: gemiddelde periode van activiteit bij stoppende zelfstandige onthaalouders in 2008: 7,9 jaar
22
GREEN PAPER DECREET KINDEROPVANG – DEEL 1: OMGEVINGSANALYSE - 09.12.2009 Nadenknota voor Raadgevend Comité Kind en Gezin
2.3.4 Budgettaire aspecten ¾
Dotatie Kinderopvang 2009 (voorschools + buitenschools) : 305 miljoen euro
¾
Geraamde
inkomsten
uit
financiële
bijdragen
van
het
gezin
in
(voorschools): -erkende kinderdagverblijven: 43,135 miljoen euro -diensten voor onthaalouders: 65,18 miljoen euro -zelfstandige opvang met IKG: 22,8 miljoen euro -lokale diensten voorschoolse opvang: 0,2 miljoen euro ¾
Gemiddelde jaarlijkse kostprijs2 per plaats per opvangtype in 2009: -DVO: 2.405euro3 -KDV: 9.322 euro4 -Lokale Dienst voorschoolse opvang: 10.094 euro5 -ZKDV met financiële ondersteuning per plaats: 543 euro -ZKDV met financiële ondersteuning per plaats, inclusief flexibele opvang: 650 euro -ZKDV met financiële ondersteuning per plaats én IKG6: -zonder vergoeding flexibele opvang: 3.396 euro -met vergoeding flexibele opvang: 3.503 euro -ZOO met IKG: 1.080 euro
2
Subsidiekost voor Kind en Gezin. Omwille van leesbaarheid zijn cijfers na de komma weggelaten.
3
Bedrag inclusief VIA 2010 en verminderd met de geraamde financiële bijdrage van het gezin Bedrag inclusief VIA 2010 en verminderd met de geraamde financiële bijdrage van het gezin
4 5
Bedrag verminderd met de geraamde financiële bijdrage van het gezin en exclusief subsidie Sociale Economie welke niet per plaats wordt toegekend
6
Gerekend aan 240 openingsdagen per jaar met 90% bezetting
2009
GREEN PAPER DECREET KINDEROPVANG – DEEL 1: OMGEVINGSANALYSE - 09.12.2009
23
Nadenknota voor Raadgevend Comité Kind en Gezin
3. DE MAATSCHAPPELIJKE ROL VAN KINDEROPVANG De kinderopvang heeft door haar drie functies een belangrijke maatschappelijke rol en waarde. De economische functie, omdat kinderopvang ouders in staat kan stellen om aan het arbeidsproces deel te nemen of een opleiding te volgen. Maar ook omdat kinderopvang een belangrijke randvoorwaarde is om lager geschoolden toe te leiden naar de arbeidsmarkt. De pedagogische functie, omdat kinderopvang een sociale leerplek kan zijn, waar kinderen respectvol leren omgaan met de grote diversiteit in etnische achtergrond, religie, gezinssamenstelling, seksuele voorkeur en fysieke en mentale mogelijkheden De pedagogische functie van de kinderopvang vloeit ook voort uit haar complementariteit aan de ouderlijke opvoeding en haar opvoedingsondersteunende waarde. De sociale functie, omdat kinderopvang via maatschappelijke integratie en het tegengaan van uitsluitingmechanismen kan bijdragen tot een rechtvaardige samenleving. Het gaat onder meer over het uitbouwen van een partnerschap met ouders gebaseerd op gelijkwaardigheid en wederkerigheid, het mogelijk maken van een actieve participatie aan de opvang voor alle gezinnen en een buurtgerichte netwerking. Uit onderzoek blijkt dat kinderopvang een belangrijke rol kan spelen in de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting. In een recente publicatie van Unicef werd omvangrijk wetenschappelijk onderzoek samengebracht dat aantoont dat het openstellen van de voordelen van kwaliteitsvolle voorzieningen voor alle jonge kinderen, helpt om kansarmoede te beperken. Kinderopvang van goede kwaliteit kan een verschil kan maken voor kinderen en een hefboom kan zijn om ongelijke kansen te milderen’7. De Amerikaanse econoom James Heckman berekende dat investeren op heel jonge leeftijd veel efficiënter is dan remediëren en herscholen op oudere leeftijd. Kosten-batenanalyses van acties voor jonge kinderen in uiteenlopende omstandigheden hebben aangetoond dat het rendement van opvang en onderwijs voor jonge kinderen kan oplopen tot $8 per geïnvesteerde $18. De integratie en de verzoening binnen de opvangvoorzieningen van de economische, pedagogische en de sociale functie van kinderopvang is een maatschappelijke opdracht die tevens gunstige economische effecten in de hand werkt.
7
Unicef (2008). The child care transition. Innocenti Report Card 8. Florence: UNICEF Innocenti Research
Centre. Deze report card 8 is te vinden op de website van Kind en Gezin http://www.kindengezin.be/Images/Unicefrapport_tcm149-61153.pdf Heckman, J, Skill Formation end the Economics of Investing in Disadvantaged Children, Science, vol. 312,
8
30 June, pp. 1900-1902.
GREEN PAPER DECREET KINDEROPVANG – DEEL 1: OMGEVINGSANALYSE - 09.12.2009
24
Nadenknota voor Raadgevend Comité Kind en Gezin
4. ACTUELE BELEIDSTHEMA’S EN PROBLEMATIEKEN IN DE VLAAMSE KINDEROPVANG
4.1
Plaatsentekort in de voorschoolse kinderopvang
4.1.1
Raming van het tekort in het basisaanbod (raming april 2009)
Uitgaand van: -minstens behoud van % gebruik formele voorschoolse kinderopvang in 2008 (44,6%); -raming aantal kinderen tot 3 jaar in Vlaanderen en Brussel in 2013; -opvang is ook nodig voor deze kinderen waarvoor ouders vandaag geen (9,8%) of geen helemaal passende 13,8%) formele opvang vinden (onderzoek MAS, 2007). -in de voorschoolse opvang wordt 1 plaats gemiddeld door 1,33 kinderen bezet. Resultaat: -voor 106.910 kinderen zou er in 2013 plaats moeten zijn in de formele voorschoolse opvang; -91.480 kinderen tot 3 jaar maken vandaag reeds gebruik van formele voorschoolse opvang; -voor 15.430 kinderen zal bijkomend een plaats moeten worden voorzien; -rekening houden met de kind/plaats ratio zijn tegen 2013 11.602 plaatsen bijkomend nodig in de voorschoolse opvang. Deze raming houdt geen rekening met een mogelijke daling van de informele opvang in het algemeen, van de verminderde beschikbaarheid van grootouders in het bijzonder. Begin 2010 zal in opdracht van Kind en Gezin een nieuw, wetenschappelijk onderbouwd planningsinstrument worden ontwikkeld.
4.1.2
Raming van het tekort in het extra aanbod
Flexibele en occasionele opvang Er zijn vandaag onvoldoende gegevens om de nood aan flexibele en occasionele opvang betrouwbaar te kunnen ramen. Het effect op de gezinnen van het actieplan flexibele en occasionele opvang waarmee in 2007 officieel van start werd gegaan, moet nog grondig worden onderzocht. Wel zijn enige gegevens beschikbaar over de implementatie en het gebruik van de verschillende maatregelen in dit actieplan. De vastgestelde grote lijnen zijn (evaluatie februari 2009): -Het actieplan flexibele en occasionele opvang is complex. Ouders zullen niet altijd gemakkelijk hun weg vinden of hierin geholpen worden; -Naast ouders moeten ook voorzieningen op de hoogte zijn van de verschillende mogelijkheden in hun regio of gemeente en ouders er kunnen naar doorverwijzen. -Om ouders te kunnen toeleiden naar een beschikbaar aanbod voor flexibele en occasionele opvang zijn er nu diverse structuren die al dan niet elkaar aanvullen, versterken of overlappen. Voorbeelden hiervan zijn het lokaal overleg, gemandateerde voorzieningen, sociaal huis,
GREEN PAPER DECREET KINDEROPVANG – DEEL 1: OMGEVINGSANALYSE - 09.12.2009
25
Nadenknota voor Raadgevend Comité Kind en Gezin
proefprojecten CKO. Het stroomlijnen en uniformiseren moet het eenvoudiger maken, zowel voor voorzieningen als voor de ouders -Naar ‘succes’ van de concrete maatregelen in het actieplan wordt vastgesteld dat vooral de maatregelen die op een ‘natuurlijke’ wijze ondersteunen wat voordien al op eigen initiatief en inzet van eigen middelen van sommige opvang bestond, werkbaar zijn (o.a. flexibele prestaties bij onthaalouders; pakketten flexibele personeelsuren in KDV en IBO; het invullen van occasionele plaatsen; lokale diensten). Minder evident blijkt het organiseren van opvangplaatsen op ‘verschoven’ uren voor ouders in ploegendienst, het systeem van dienstencheques voor thuisopvang, het werken met gemandateerde voorzieningen. Ook het specifiek vergoeden van flexibele opvang in de zelfstandige sector blijkt geen onverdeeld succes. Het wisselende effect van de diverse maatregelen in het Actieplan kunnen evenwel niet eenzijdig aan de vraag van de gezinnen of het aanbod van de voorzieningen worden toegeschreven. Een reden ligt ook in de uitgewerkte maatregelen op zich, die in de praktijk soms niet eenvoudig te implementeren zijn door de opvang. De voorwaarden voor de opvang blijken soms eerder kunstmatig of beknottend op de mogelijkheid om echt flexibel te werken.
In het recentste onderzoek naar het gebruik van de kinderopvang (2009) werd gepeild naar het gebruik flexibele opvang in de referentieweek, en in welke mate een gezin behoefte heeft aan occasionele opvang. De vastgestelde grote lijnen zijn: ¾
inzake gebruik flexibele opvang
-21,5% van kinderen die regelmatig worden opgevangen, gebruikt één tot enkele keren per week opvang buiten de normale openingstijden. Meestal is dat na 18u. -andere vormen van flexibele opvang (vóór 7u, in het weekend, ’s nachts en langer dan 11u per dag) komen zeldzamer voor -in vergelijking met 2004 is er een duidelijke afname van het gebruik flexibele opvang (van 34,5% naar 21%), behalve voor opvang die langer dan 11u per dag duurt. Dit zou kunnen verklaard worden doordat de opvangvoorzieningen zelf striktere openingsuren hanteren dan vroeger (cfr. de relatieve ontevredenheid van ouders over het sluitingsuur van de opvang). -de flexibele, atypische opvang wordt vooral opgenomen door grootouders ¾
inzake behoefte aan occasionele opvang:
-het betreft de behoefte aan opvang voor maar enkele uren per week, opvang op wisselende dagen, dringende opvang binnen enkel uren of dringende opvang binnen de week. -22,7% van de ouders heeft wekelijks nood aan dergelijke opvang, 61,8% wekelijks of af en toe -de behoefte aan opvang op wisselende dagen heeft meestal te maken met werkuren die iedere week verschillen. -wanneer occasionele opvang nodig is, springen de grootouders meestal in of proberen de ouders zich zelf vrij te maken.
Inclusieve opvang Er is vandaag geen enkele informatie omtrent het aantal kinderen dat nood zou kunnen hebben aan inclusieve opvang voor kinderen met een specifieke zorgbehoefte. Een degelijke raming van het aantal plaatsen bijkomend nodig voor de opvang van kinderen met een specifieke
GREEN PAPER DECREET KINDEROPVANG – DEEL 1: OMGEVINGSANALYSE - 09.12.2009
26
Nadenknota voor Raadgevend Comité Kind en Gezin
zorgbehoefte is niet mogelijk. Kind en Gezin monitort het feitelijke gebruik van de bestaande plaatsen voor inclusieve opvang.
4.1.3
Planning, programmatie en verdeling van middelen voor uitbreiding
In functie van de diverse uitbreidingsrondes in de kinderopvang in het afgelopen decennium, hanteerde Kind en Gezin instrumenten voor planning en programmatie van het aantal bijkomende plaatsen, en ter verdeling van de beschikbare middelen. De plannings- en programmatie-oefening had tot doel te berekenen hoeveel plaatsen er de komende jaren in de formele kinderopvang moeten zijn om tegemoet te komen aan de vraag naar formele kinderopvang. Daartoe worden verwachte evoluties in vraag en aanbod ingeschat om te weten te komen of en in welke mate het bestaande aanbod in de komende jaren moet uitgebreid worden opdat aan de behoefte aan formele opvang tegemoet zou gekomen worden. De verdelingsoefening heeft tot doel de middelen die de Vlaamse Regering voor één (of meerdere) jaren vrijmaakt voor uitbreiding van het opvangaanbod, te verdelen over het Vlaams Gewest op basis van de afweging van objectieve vraag – een aanbodparameters in het betrokken jaar (i.c. het jaar waarin de middelen ter beschikking worden gesteld). Het resultaat wordt gebruikt als verdeelsleutel voor de middelen over de provincies of de arrondissementen. Het resultaat van de verdelingsoefening kan dan ook niet gehanteerd worden als een inschatting van de grootte van de vraag noch als een inschatting van de behoefte aan opvang voor de komende jaren zoals dit het geval is in de planningsoefening. Er worden namelijk geen assumpties gemaakt met betrekking tot de vraag- en aanbodbeïnvloedende factoren. Bijgevolg worden ook geen evoluties verrekend in de vraag – en aanbodbeïnvloedende factoren. In 2010 wordt een nieuw planningsinstrument ontwikkeld dat op basis parameters, waarvan de prognostische relevantie voor de behoefte aan kinderopvang in Vlaanderen wetenschappelijk is aangetoond, zal toelaten tot op gemeenteniveau de vermoedelijke toekomstige behoefte aan kinderopvang betrouwbaar te voorspellen.
4.2
Gebruik van de kinderopvang
In 2009 werd een nieuw onderzoek naar het gebruik van kinderopvang voor kinderen jonger dan 3 jaar in het Vlaamse Gewest door het HIVA uitgevoerd. Dit onderzoek gaf de gelegenheid om de enquêtes uit 2004 en 2002 van Kind en Gezin en deze uit 2000 van het HIVA te actualiseren. De belangrijkste vaststellingen: Het gebruik in 2009 en de evolutie van het gebruik tussen 2002 en 2009 -69% van de kinderen in het Vlaamse Gewest van 3 maanden tot 3 jaar maakt gebruik van een vorm van (informele of formele) kinderopvang.
GREEN PAPER DECREET KINDEROPVANG – DEEL 1: OMGEVINGSANALYSE - 09.12.2009
27
Nadenknota voor Raadgevend Comité Kind en Gezin
-sterke toename van regelmatig gebruik9: 52% in 2002; 56% in 2004; 63% in 2009. Deze stijging hangt samen met de toegenomen werkzaamheidsgraad (+15 procentpunten) van de moeders in vergelijking met 2004. -toename van het regelmatig gebruik in bijna elke leeftijdsgroep tot 3 jaar, maar meest opvallend voor de jongste groep kinderen (3 tot 6 maanden) in verhouding tot de toename voor de andere leeftijdsgroepen (van 33% in 2004 naar 53% in 2009). 7% van de kinderen jonger dan 3 maanden maakt regelmatig gebruik van opvang. -27%van de regelmatig gebruikers wordt voltijds opgevangen (d.i. 5 volle dagen per week), 73% is er deeltijds. -Gemiddeld verblijven de regelmatig opgevangen kinderen 31 uur per week in de opvang. Dinsdag en donderdag zijn nog steeds de piekdagen. De gebruikte opvangvormen in 2009 -De meest gebruikte opvangvorm bij regelmatige gebruikers: onthaalouders aangesloten bij een dienst. -Voor wie regelmatig opvang gebruikt is opvang in het informele netwerk (vooral grootouders, meestal grootmoeders langs moeders zijde) niet meer de belangrijkste eerste opvangvorm. Grootouders komen in 2009 t.o.v. 2004 veel duidelijker in beeld als tweede opvangvorm aanvullend op formele opvang. De reden is vermoedelijk de toegenomen activiteitsgraad van de grootouders. Er is een sterke toename van de arbeidsactieve grootmoeders (van 8% in 2000 naar 27% in 2009). -De voorkeur van ouders gaat uit naar opvang in kinderdagverblijven al dan niet in combinatie met opvang door de grootouders. -Het gebruik van atypische opvang is beperkt omdat het aantal moeders en vaders dat buiten de kantooruren werkt beperkt is. Behoefte aan occasionele opvang betreft vooral opvang voor maar enkele uren per week of op wisselende dagen. Vooral de grootouders nemen die atypische en/of occasionele opvang op. De toegankelijkheid van de opvang. -Kansarme gezinnen maken in vergelijking met niet-kansarme gezinnen veel minder regelmatig gebruik van de opvang (21% t.o.v. 66%). In vergelijking met 2004 en 2002 is het regelmatig gebruik bij deze groep nauwelijks gewijzigd. -Het kleine aantal kansarme gezinnen dat wél regelmatig opvang gebruikt, maakt in vergelijking met 2004 relatief vaker gebruik van de gesubsidieerde opvang (van 41% naar 55%). Het relatieve aandeel van de informele opvang (vooral grootouders) is voor deze groep gedaald (van 42% naar 24%). -Allochtone gezinnen maken in vergelijking met 2002 en 2004 wat vaker regelmatig gebruik van opvang (van 24% in 2004 naar 33% in 2009), maar wel duidelijk minder dan Belgische gezinnen (33% tegenover 70%). Ook in deze groep daalt het relatieve aandeel van opvang door de grootouders (van 26% naar 17%). De redenen voor het gebruik en voor het niet gebruik. -Zowel moeders als vaders gebruiken kinderopvang in hoofdzaak om te kunnen blijven werken. 9
Regelmatig gebruik: minstens één ononderbroken periode van minstens 5 uur per week voor nietschoolgaande kinderen en minstens één maal per week voor kinderen tussen 2,5 en 3 jaar die volledig naar de kleuterschool gaan.
28
GREEN PAPER DECREET KINDEROPVANG – DEEL 1: OMGEVINGSANALYSE - 09.12.2009 Nadenknota voor Raadgevend Comité Kind en Gezin
-57% van de moeders die kinderopvang gebruiken, ervaart de balans tussen werk en gezin als bevredigend. -40% van de moeders zou het kind zelf meer willen opvangen en minder uren werken mocht dit haalbaar zijn. Deze keuze voor minder werken wordt vooral aangestipt voor de jongste kinderen (van 3 tot 6 maanden), zowel bij moeders als bij vaders. -Het volgen van studies of het zoeken van werk worden als reden voor gebruik van opvang, wordt meer aangeduid door kansarme en allochtone gebruikers. -31% gebruikt geen kinderopvang. Voor bijna de helft van deze groep is dit omdat ze bewust zelf voor het kind willen zorgen. -16% van de niet-gebruikers haalt de kostprijs aan als een reden voor niet-gebruik, maar dit is slechts zelden de enige reden. Meer details van dit onderzoek zijn terug te vinden op: http://www.steunpuntwvg.be/swvg/_docs/Publicaties/200904_Rapport%2007%20Kinderopvang.pdf
4.3
Toegankelijkheid van de kinderopvang
Toegankelijkheid van dienst- en hulpverlening is een belangrijke beleidsoptie voor Vlaanderen. Het realiseren van voldoende, kwaliteitsvolle, toegankelijke en betaalbare kinderopvang is bij het uitwerken
van
een
decreet
kinderopvang
een
belangrijk
uitgangspunt
in
het
Vlaams
Regeerakkoord 2009-2014. Een toegankelijke opvang omvat meerdere aspecten: -er zijn voldoende opvangplaatsen beschikbaar; -toegang kunnen krijgen tot de beschikbare opvangplaatsen; -optimaal gebruik van de beschikbare plaatsen -de beschikbare opvangplaatsen komen tegemoet aan de behoeften van de gezinnen; -de kostprijs van opvang is voor de gezinnen betaalbaar; -de opvang is voldoende continu in de tijd beschikbaar; -toegankelijkheid waarmaken doorheen de gehele werking van de opvangvoorziening. Realisatie van toegankelijkheid vergt daarom een meersporenbeleid. Elk van deze aspecten belichten we nader. 4.3.1
Er zijn voldoende opvangplaatsen beschikbaar
Onvoldoende plaatsen impliceert steeds een verminderde toegankelijkheid. Het tekort aan opvangplaatsen in verscheidende regio’s in Vlaanderen en in Brussel is gekend. Het laatste decennium is het volume van het aanbod sterk toegenomen, onder impuls van een gericht beleid van de Vlaamse Regering om bijkomende recurrente middelen vrij te maken voor subsidiëring en financiële ondersteuning van de kinderopvang.
GREEN PAPER DECREET KINDEROPVANG – DEEL 1: OMGEVINGSANALYSE - 09.12.2009
29
Nadenknota voor Raadgevend Comité Kind en Gezin
De behoefte aan bijkomende opvang blijft in bepaalde regio’s groot, al is de effectieve omvang van de behoefte niet steeds duidelijk gekend, er is geen eenvormige en afgestemde registratie over alle opvangvoorzieningen.
4.3.2
Toegang kunnen krijgen tot de beschikbare opvangplaatsen
Uit het MAS-onderzoek uit 200710 blijkt dat wie (nog) geen job heeft, wie laag opgeleid is, wie van allochtone afkomst is, of wie alleenstaande ouder is, minder vaak opvang vindt voor zijn of haar kind: -36% van de alleenstaande ouders vindt geen opvang. In de groep ouders met een samenwonende partner vindt 10% geen opvang. -6% van de ouders met een betaalde job, vindt geen opvang. Binnen de groep van ouders zonder job, bedraagt dit 44%. -8% van de ouders met een partner met een betaalde job, vindt geen opvang. Voor ouders wiens partner geen betaalde job heeft, bedraagt dit percentage 20%. -22% van de lager geschoolde ouders (hoogstens LSO) vindt geen opvang. In de groep van hoger geschoolden (Hoger onderwijs) vindt slechts 7% geen opvang. Voor lager geschoolden is er een dubbele uitval. Uit het onderzoek blijkt ook dat lager geschoolde ouders reeds minder bij de formele opvang aankloppen dan hoger geschoolde ouders. -Wanneer beide grootmoeders van het kind van niet-Belgische origine zijn, vindt 27% van deze groep geen opvang. Indien beide grootmoeders van Belgische origine zijn, bedraagt dit percentage 8%. Er zijn (formele en informele) drempels die de toegankelijkheid bemoeilijken. Van de ouders zonder opvangplaats ondervindt 100% negatieve gevolgen voor het werk of hun opleiding. Van de ouders die later of minder opvang vinden, ondervindt ongeveer de helft problemen op het vlak van werk of opleiding. Slechts een minderheid kan bij de grootouders terecht. Grootouders springen dan vooral in om onvolledige formele opvang aan te vullen en veel minder om een volledige opvang te doen. Van alle ouders die formele opvang beginnen te zoeken, moet 2,4% stoppen met werken, al dan niet tijdelijk. 2,9 % weigert een nieuwe job en 1,3% kan een opleiding niet volgen of afmaken. Of een gezin wel of geen plaats vindt in de opvang heeft onder meer te maken met de opnamecriteria die de opvangvoorzieningen hanteren. Uit een parallel onderzoek van MAS in 200711 inzake het gehanteerde opnamebeleid blijkt dat erkende kinderdagverblijven en diensten voor onthaalouders als belangrijkste criteria hanteren ‘het hebben van een broertje of zusje in de voorziening’ en ‘wie zich eerst heeft aangemeld’. Op zich lijken dit objectieve en rechtvaardige criteria, maar de gevolgen ervan voor de meest kwetsbare groepen in onze samenleving zijn groot.
10
Analyse van het zoekproces van ouders naar een voorschoolse kinderopvangplaats. September 2007. Onderzoek in opdracht van Kind en Gezin door MAS (Markt Analysis and Synthesis). Zie: http://www.kindengezin.be/Images/MASzoekproces042008_tcm149-54882.pdf 11 Onderzoek naar het gehanteerde opnamebeleid van erkende kinderdagverblijven en diensten voor onthaalouders. September 2007. Onderzoek in opdracht van Kind en Gezin door MAS (Markt Analysis and Synthesis). Zie http://www.kindengezin.be/Images/MASopnamebeleid042008_tcm149-54881.pdf
GREEN PAPER DECREET KINDEROPVANG – DEEL 1: OMGEVINGSANALYSE - 09.12.2009
30
Nadenknota voor Raadgevend Comité Kind en Gezin
Onderzoek toont aldus aan dat de kinderopvang in Vlaanderen onderhevig is aan het zogenaamde Mattheuseffect12. Ondanks dat onze welvaartstaat dienstverlening organiseert voor iedereen, zijn er in de samenleving mechanismen die voor bepaalde groepen de toegang tot die diensten in de weg staan. Sociaal-economisch hoger gesitueerde gezinnen hebben aldus relatief meer voordeel van de sociale overheidsuitgaven dan de lagere sociale categorieën. Hierdoor wordt de kloof tussen hogere en lagere sociale categorieën groter. Dit Mattheuseffect wordt bevestigd door een recent gepubliceerde onderzoek uitgevoerd door het Centrum voor Sociaal Beleid Herman Deleeck, verbonden aan de universiteit van Antwerpen13. In functie van een betere toegankelijkheid voor kwetsbare gezinnen werden eind 2008 na overleg met de sector de voorrangsregels voor de erkende sector duidelijker omschreven in de regelgeving. De voorzieningen stellen hun dienstverlening open voor alle kinderen, maar geven voorrang aan kinderen van alleenstaande ouders, kinderen van ouders met een laag inkomen, kinderen die om pedagogische of sociale redenen opvang nodig hebben en dit voor tenminste 20 procent van de opvangcapaciteit van de voorziening. De voorzieningen werken daartoe een beleid uit om deze voorrang te realiseren en actief aan de ouders te communiceren. De toepassing en het effect hiervan moet blijken d.m.v. registratiegegevens vanaf 2010. Deze voorrangsregels gelden ook in de zelfstandige voorzieningen met IKG, de toepassing hier dient nog verder worden uitgewerkt. Een betere toegankelijkheid wordt ook bekomen doordat opvangvoorzieningen op lokaal/regionaal niveau samenwerken en afstemmen hoe en waartoe opvangvragen gecoördineerd aan te pakken. Wat zijn de drempels in het gehanteerde opnamebeleid, op welke wijze sluit het gevoerde opnamebeleid groepen uit, en hoe daar iets aan te doen. Tot eind 2009 hebben de proefprojecten Centra voor Kinderopvang (CKO) dit concreet uitgetest, om gezinnen beter te helpen bij het zoekproces met bijzondere aandacht voor kwetsbare gezinnen.
4.3.3
Optimaal gebruik van de beschikbare plaatsen
Uit het voormelde MAS-onderzoek blijkt dat de capaciteit van de beschikbare opvang niet steeds maximaal wordt gebruikt. Onder meer daarom ook werd vanaf 2008 voor de erkende kinderdagverblijven de bezettingsondergrens omhoog getrokken naar 80%. Een aantal kritisch randvoorwaarden zijn evenwel eveneens te vervullen: -Een hogere bezetting betekent meer aanwezige kinderen op elk moment. Dit vergt voldoende personeelsmiddelen om voldoende begeleiding op elk moment te kunnen garanderen. -Een uitgebouwd ouderbeleid waarin sterk gewerkt wordt aan ouderbetrokkenheid waardoor ouders o.m. goed geïnformeerd zijn en er een realistisch opvangplan kan worden afgesproken tussen de ouders en de opvang. Zo kan de gereserveerde opvang ook maximaal gebruikt worden
12
“Want aan wie heeft, zal gegeven worden.” Deze passus uit het evangelie van Mattheüs (13:12) vormt de inspiratie voor het begrip Mattheüseffect, het verschijnsel van de scheve verdeling van overheidsgelden in de welvaartsstaat: “onder invloed van een aantal factoren van politiek-institutionele en van sociaal-culturele aard vloeien de voordelen van het sociaal beleid, verhoudingsgewijze en tendentieel, meer naar de hogere sociale categorieën dan naar de lagere.” Deleeck, 1977. “Het Matteüseffect onder de loep: over het ongelijke gebruik van kinderopvang in Vlaanderen”, Ghysels en
13
Van Lancker (2009) – Zie: http://www.centrumvoorsociaalbeleid.be/docs/20091011223640AAUJ.pdf
GREEN PAPER DECREET KINDEROPVANG – DEEL 1: OMGEVINGSANALYSE - 09.12.2009
31
Nadenknota voor Raadgevend Comité Kind en Gezin
en blijft de gereserveerde opvangcapaciteit niet onbenut (met uitzondering van ziekte en/of overmacht). -Opvangvoorzieningen stimuleren om samen te werken in functie van een maximale afstemming en gebruik van het beschikbare aanbod op de effectieve vraag. Uit de proefprojecten CKO bleek onder
meer
dat door
samenwerking voorzieningen
samen meer opvangvragen
kunnen
beantwoorden dan wanneer ze dit elk op zich doen.
4.3.4
De beschikbare plaatsen komen tegemoet aan de behoeften van de gezinnen
Naast de ‘gewone’ opvangvragen, stellen zich ook vaak specifieke vragen waarvoor er niet steeds een aanbod is: opvang buiten de gewone dagopeningstijden, opvang om dringende redenen, opvang van kinderen met specifieke zorgen of in specifieke probleemsituaties. Een vrij uitgebreid specifiek aanbod is reeds geïmplementeerd door het Actieplan Flexibele en Occasionele opvang en via de mogelijkheden voor inclusieve opvang. Aangewezen is om lokale, soms evoluerende behoeften goed te blijven monitoren, opvangvoorzieningen hun aanbod te laten afstemmen op vastgestelde onbeantwoorde noden en hen toe te laten waar nodig nieuw specifiek aanbod te laten ontwikkelen.
4.3.5
De kostprijs is voor gezinnen betaalbaar
Tot februari 2009 was een inkomensafhankelijke bijdrage van een gezin voor opvang enkel in de voorschoolse erkende opvang gegarandeerd. Vanaf dan werd door de start van het zogenaamde Inkomensgerelateerde systeem (IKG) in de zelfstandige opvang, voor meer gezinnen mogelijk naar inkomen te betalen. IKG is evenwel niet beschikbaar in elke opvang met een attest van toezicht, de opvang zelf kiest om wel of niet met IKG te werken naargelang hem dit wel of geen leefbaar inkomen kan verschaffen. De betaalbaarheid van de voorschoolse opvang voor een gezin is in Vlaanderen daarom nog niet algemeen gegarandeerd. De kostprijs kan voor een gezin een drempel voor toegang tot kinderopvang zijn. Meer gegevens over de kostprijs van opvang voor een gezin zijn te vinden bij 4.4.4.
4.3.6
De opvang is voldoende continu in de tijd beschikbaar
De continuïteit van de beschikbare opvang hangt samen met de leefbaarheid en de middelen van de opvang. Dit is vaak een knelpunt voor opvang die voor haar leefbaarheid rechtstreeks afhankelijk is van de aanwezigheid van de kinderen en het inkomen dat men genereert uit de bijdrage van de gezinnen. Dit is meest het geval bij zelfstandige opvangvoorzieningen en bij onthaalouders. In deze opvangvormen ligt het aantal stoppers dan ook het hoogst (bvb. aangesloten onthaalouders: ca 1000 stoppers per jaar), waardoor de inspanningen en stimuli om nieuwe opvang/onthaalouders op te laten starten worden gedrukt. Voor gezinnen vormt het wegvallen van de opvang meestal een ernstig probleem. Het vinden van nieuwe opvang is zeer moeilijk. Voor starters in zelfstandige opvang is inzicht vooraf in hoe een onderneming te starten noodzakelijk. Ondersteuning en begeleiding in functie van duurzaamheid
GREEN PAPER DECREET KINDEROPVANG – DEEL 1: OMGEVINGSANALYSE - 09.12.2009
32
Nadenknota voor Raadgevend Comité Kind en Gezin
is aangewezen. Door te voorzien in voldoende leefbare, ondersteunde opvang kan de Vlaamse overheid de (blijvende) toegankelijkheid van de opvang mee helpen waarborgen. 4.3.7
Toegankelijkheid doorheen de gehele werking van de opvangvoorziening.
Tal van opvangvoorzieningen werken al jaren hard aan het verhogen van de toegankelijkheid van hun voorziening. Dit doen ze in de eerste plaats door in hun opnamebeleid ook aandacht te besteden aan kwetsbare gezinnen en afspraken te maken met toeleiders. Ze zijn sterk bezig met de vraag ‘ Hoe geraken kwetsbare gezinnen tot aan de deur van onze kinderopvang en over de drempel?’ Maar ook, met vallen en opstaan, door hun werking te verfijnen om hun dienstverlening nog beter af te stemmen op alle kinderen en hun gezinnen. Ze slagen er in om kinderen, ouders en teamleden het gevoel geven erbij te horen. Ze proberen informele netwerken met andere ouders te stimuleren wat voor ouders, en in het bijzonder deze die het moeilijk hebben, een grote steun kan betekenen. Door samen te werken met toeleiders zoeken opvanginitiatieven proactief naar groepen ouders die men anders niet bereikt
Vanuit het Platform Vernieuwing Kinderopvang14, een denkforum opgestart door Kind en Gezin in functie van hoe vorm kan worden gegeven aan de noodzakelijke vernieuwing in de Vlaamse kinderopvang, werden aanbevelingen geformuleerd over hoe de toegankelijkheid en de sociale functie van de kinderopvang verder versterkt kan worden. Deze aanbevelingen zijn opgenomen in bijlage 2.
4.4
Kostprijs van de opvang voor een gezin
4.4.1
Algemeen
De prijs van opvang voor een gezin varieert naargelang de opvangsoort waar het gezin terecht komt. Voor voorschoolse opvang is het systeem van een inkomensafhankelijke financiële bijdrage van het gezin verplicht in erkende kinderdagverblijven, bij aangesloten onthaalouders, bij lokale diensten
voor
buurtgerichte
opvang en
zelfstandige
kinderdagverblijven
en
zelfstandige
onthaalouders die met het IKG-systeem werken. De zelfstandige opvang zonder IKG kan het systeem en het bedrag van de bijdrage zelf bepalen. In de buitenschoolse opvang volgen initiatieven buitenschoolse opvang en lokale diensten voor buurtgerichte opvang een verplichte bijdrageregeling, welke minimum en maximumbedragen 14
Het Platform Vernieuwing Kinderopvang bestaat uit met vertegenwoordigers van de opvangsector,
vertegenwoordigers van modale gezinnen en gezinnen in armoede, en wetenschappelijke experten inzake kinderopvang.
GREEN PAPER DECREET KINDEROPVANG – DEEL 1: OMGEVINGSANALYSE - 09.12.2009
33
Nadenknota voor Raadgevend Comité Kind en Gezin
vastlegt, evenwel niet inkomensafhankelijk. Alle andere buitenschoolse opvang bepaalt zelf de prijs en het systeem van de bijdrage. In wat volgt gaan we nader in op de voorschoolse opvang
4.4.2
Het systeem van inkomensafhankelijke bijdrage voor voorschoolse opvang
De regelgeving -Van toepassing op: KDV, DVO, Lokale Diensten, zelfstandige opvang met IKG -een tarief per dag, toegepast voor een volledige dag (>5u = 100%), een halve dag (<5u >3u = 60%), een derde dag (<3u = 40%) of dag-en-nacht opvang (<24u = 160%) -het tarief wordt per gezin berekend op het gezamenlijk belastbare beroepsinkomen van het gezin, op basis van het recentste aanslagbiljet, of in bepaalde omstandigheden een recente loonfiche. -het minimumbedrag is momenteel 1,41 euro per dag, het maximumbedrag is 25,35 euro -er is korting voor kinderlast en voor zeer lage inkomens -in afwijking op het berekende bedrag is een sociaal tarief, of uitzonderlijk een nultarief, mogelijk -naast het basisbedrag per dag, kan de opvang een bijkomende vergoeding vragen: -voor een gelimiteerd aantal extra kosten -wanneer ouders afwijken van de gemaakte afspraken -voor incasso bij wanbetaling -de bijdragen die de voorziening van de gezinnen ontvangt, worden in mindering gebracht van de subsidiëring (KDV, DVO, Lokale Dienst) of vaste opvangvergoeding (ZKO met IKG) van Kind en Gezin. Aldus dragen de gezinnen ook voor een deel bij in de financiering van de kinderopvang. De vaststellingen -de gemiddelde bijdrage per dag (basisbijdrage) in 2009, zoals vastgesteld op basis van de registratiegegevens van bij Kind en Gezin: -KDV: 13,28 euro -DVO: 12,35 euro -ZKO met IKG: 13,20 euro -de gemiddelde effectieve bijdrage per dag (basisbijdrage + eventuele extra kosten), zoals vastgesteld in het onderzoek Gebruik Kinderopvang 2009: -KDV: 14,18 euro -DVO: 12,78 euro -ZKO met IKG: nog geen aparte gegevens beschikbaar.
4.4.3
Niet gereguleerde bijdragesystemen voor voorschoolse opvang
Betreft: Zelfstandige opvang die niet met IKG werkt. Regelgeving:
34
GREEN PAPER DECREET KINDEROPVANG – DEEL 1: OMGEVINGSANALYSE - 09.12.2009 Nadenknota voor Raadgevend Comité Kind en Gezin
Er zijn geen regelgevende bepalingen, noch inzake hoogte, noch inzake het systeem van de bijdrage. De regeling wordt vastgelegd in de overeenkomst tussen opvang en gezin. Sommige zelfstandige voorzieningen passen – vrijwillig - de bijdrageregels van de erkende en gesubsidieerde opvang toe, of een regeling die daar op gelijkt. Vaak gaat het dan om opvangvoorzieningen die gelieerd zijn met een grotere organisatie, zoals een scholengroep, een vzw of een lokaal bestuur met ook erkende opvangvoorzieningen. De ontvangen bijdragen zijn louter inkomsten voor de opvang. Ze worden op geen enkele manier verrekend met andere eventuele financiële overheidssteun. Er is een federale regeling voor gelimiteerde fiscale vrijstelling op ontvangen bijdragen. Vaststellingen: Gebruikte systemen Er is een zeer grote diversiteit in gebruikte systemen. Een algemene tendens is evenwel dat men een vaste prijs vraag per dag of per halve dag, ongeacht het inkomen van het gezin, voor een minimum aantal opvangdagen, ongeacht of het kind
wel
of
niet
komt.
Sommigen
werken
met
een
all-in
prijs,
anderen
met
een
supplementensysteem. Hoogte van de bijdrage Doorgaans vragen zelfstandige onthaalouders minder dan zelfstandige kinderdagverblijven. Gemiddelde bedragen, vastgesteld in het onderzoek Gebruik Kinderopvang (2009): Zelfstandig onthaalouder met attest van toezicht
15,13 euro
Zelfstandig kinderdagverblijf met attest van toezicht
19,81 euro
De prijsbepaling in de zelfstandige opvang is markt- en regiogebonden. De duurste zelfstandige opvang is gesitueerd in de provincie Antwerpen en in het Brusselse Gewest, waar de voorzieningen ook het vaakst de langste openingsuren hebben. De goedkoopste opvang vinden we relatief gezien meest terug in de provincie West-Vlaanderen.
4.4.4
Impact van de kostprijs van kinderopvang op het gezinsinkomen
Op basis van een theoretische berekening in het onderzoek Gebruik Kinderopvang 2009, blijkt dat een gezin dat gedurende 1 maand voltijds gebruik maakt van de meest gebruikte opvangvorm, gemiddeld 11,9% van het maandelijks beschikbaar gezinsinkomen aanwendt voor de bijdrage voor de opvang van één kind. Deze kost ligt het hoogst in de groep gezinnen met een maandelijks beschikbaar inkomen van 1700 euro tot 2200 euro, waar de kinderopvangkost een aandeel van 17,8% van het inkomen bedraagt. Voor de groep gezinnen met een maandelijks beschikbaar inkomen van 3700 euro tot 5000 euro beneemt de kinderopvangkost 8% van het maandinkomen.
GREEN PAPER DECREET KINDEROPVANG – DEEL 1: OMGEVINGSANALYSE - 09.12.2009
35
Nadenknota voor Raadgevend Comité Kind en Gezin
Onderzoek van Centrum Sociaal Beleid15 op basis van de gegevens in de GEZO-databank (20042005) toont aan dat de lage inkomens proportioneel meer blijken te betalen voor opvang dan de hogere inkomens los van de sector waarin ze zich voor opvang bevinden. In de twee laagste inkomensgroepen besteedt respectievelijk 21% en 8% van de huishoudens meer dan 15% van het gezinsinkomen aan opvangvoorzieningen. Verder blijkt dat de inkomensgerelateerde tariefstructuur van de gesubsidieerde sector voor veel gezinnen naar behoren werkt, maar dat over het gehele opvanglandschap toch anomalieën voorkomen: 21% van de opvanggebruikers uit de laagste inkomensgroep blijkt meer dan 15% van zijn beschikbare maandinkomen aan opvang te besteden, 10% van diezelfde groep geeft meer dan 350 euro per maand uit aan opvang, en tegelijk geniet 10% van de middeninkomens van opvang tegen een bijna nultarief. Meer details ter zake: http://www.centrumvoorsociaalbeleid.be/docs/20091011223640AAUJ.pdf
4.5
Financiële ondersteuning en leefbaarheid van de voorschoolse opvang
4.5.1
De huidige organisatie van de financiële ondersteuning van de opvangsector
Om opvang te kunnen organiseren hebben initiatiefnemers voldoende middelen nodig. Daartoe kan de Vlaamse overheid tussenkomen met financiële ondersteuning. De mate van financiële steun is afhankelijk van het type opvangvoorziening, en is gekoppeld aan voorwaarden. Zie ook 2.1.3.4 voor meer details. Erkende en gesubsidieerde opvangvoorzieningen ontvangen een subsidiebedrag dat in principe kostendekkend is voor de volledige werking. De soorten en de hoogtes van de subsidie zijn regelgevend vastgelegd. De basissubsidie is een forfaitair bedrag per erkende en gesubsidieerde plaats, waarvan de effectieve hoogte mee wordt bepaald door een aantal parameters in de werking van de voorziening. Daarnaast zijn er aanvullende subsidies voorzien, vaak in de vorm van een vast bedrag. Aan elke subsidie zijn bepaalde voorwaarden verbonden. De ontvangen financiële bijdragen van de gezinnen worden integraal verrekend met de subsidies Zelfstandige opvangvoorzieningen kunnen eveneens subsidies ontvangen, evenwel voor een beperkter bedrag, en afhankelijk van de werking van de voorziening. Een zelfstandig kinderdagverblijven kan, mits men aan bepaalde kwaliteitsvoorwaarden voldoet een financiële ondersteuning per plaats per jaar ontvangen. Dit bedrag ligt veel lager dan bij een erkend kinderdagverblijf, het is bedoeld als een stimulerende tegemoetkoming in kosten, niet als een kosten- of werkingdekkende subsidie. Deze opvang mag de bijdragen van de ouders zelf bepalen en behouden. Een zelfstandig kinderdagverblijf dat met IKG werkt, ontvangt bovenop deze tegemoetkoming per
plaats,
een
vaste
vergoeding
per
opvangprestatie,
bestaand
uit
enerzijds
de
inkomensafhankelijke bijdrage van het gezin en anderzijds een bedrag van Kind en Gezin dat aanvult tot aan de vaste vergoeding. Het bedrag van de vaste vergoeding ligt lager dan de subsidie van de erkende opvang. 15
J.Ghysels en W.Van Lancker, Het Matteüseffect onder de loep: over het ongelijke gebruik van kinderopvang
in Vlaanderen. CSB-Berichten, oktober 2009, D/2009/6104/07, Universiteit Antwerpen.
GREEN PAPER DECREET KINDEROPVANG – DEEL 1: OMGEVINGSANALYSE - 09.12.2009
36
Nadenknota voor Raadgevend Comité Kind en Gezin
Behalve subsidiëring vanuit de Vlaamse overheid via Kind en Gezin, zijn er in de opvangsector nog meerdere andere financieringskanalen aanwezig, o.a. via -organiserende besturen die voor bepaalde aspecten van de werking zelf financieel bijspringen, zeker wanneer het grotere organisaties betreft -financiering via andere overheden die ook in de kinderopvang beleidsdoelen realiseren: bvb. -het departement Werk en Sociale Economie in functie van tewerkstelling van laaggeschoolden doelgroepwerknemers, …. -de Federale overheid via het Fonds voor Collectieve Uitrustingen en Diensten (FCUD) -Europese Fondsen -lokale besturen die de werking van opvangvoorzieningen in de gemeente direct of indirect mee ondersteunen. Wanneer de inkomsten/middelen van de opvang rechtstreeks afhangen van de hoogte van de bijdrage van de gezinnen, dan heeft dit mogelijk gevolgen voor het inkomen van diegene die de opvang inricht, het statuut en het inkomen van de medewerkers van de opvang en de kwaliteit van de opvang.
4.5.2
Specifieke aspecten inzake financiële leefbaarheid van het zelfstandig ondernemen in de kinderopvang
Het knelpunt van de leefbaarheid is in het bijzonder aanwezig voor de zelfstandige ondernemer in de kinderopvang. Het inkomen dat uit de bijdrage van de gezinnen kan worden gegenereerd is eerder beperkt, omdat de mogelijkheid tot vrije prijszetting inzake de bijdrage niet ongelimiteerd is. De prijs is bovendien ook steeds regio- en marktgebonden. Dit inkomen volstaat vaak niet om aan de veelheid van (vaak ook federale) vereisten te voldoen inzake bvb. fiscale wetgeving, brandveiligheid, voedselveiligheid, Sabam, … De invoering van IKG verhoogt niet noodzakelijk de leefbaarheid van de opvang en is vooral een stap vooruit waar de marktgebonden opvangprijs voordien eerder lager lag. De sector van de zelfstandige ondernemers in de kinderopvang vraagt een verhoogde inspanning van de overheid voor “leefbaarheid”, en minstens een ernstige opbrengst. De opbrengst is immers de vergoeding voor de zelfstandige. Indien die beter kan gegarandeerd worden, dan kan de opvangactiviteit veel beter en veel meer geofficialiseerd worden
4.6
Aspecten van kwaliteit en veiligheid in de kinderopvang
4.6.1
Opvolging en controle van kwaliteit en veiligheid in de kinderopvang
Gezinnen
moeten
kunnen
rekenen
op
een
kwaliteitsvolle
en
veilige
kinderopvang.
De
voorwaarden die de opvang moet naleven zitten vandaag vervat deels in de Vlaamse regelgeving voor erkenning of attest van toezicht (bvb. waarborgen van fysische en psychische veiligheid;
GREEN PAPER DECREET KINDEROPVANG – DEEL 1: OMGEVINGSANALYSE - 09.12.2009
37
Nadenknota voor Raadgevend Comité Kind en Gezin
brandveiligheid), deels in federale regelgeving (bvb. voedselveiligheid). Daarnaast zijn er ook aanbevelingen
en
richtlijnen
die
op
zich
niet
juridisch
afdwingbaar
zijn
(bvb.
wiegendoodpreventie). De zorg voor de veiligheid en de kwaliteit is een gedeelde opdracht. Het is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de opvang zelf. Ook de waakzaamheid van de ouders en de communicatie tussen de opvang en de ouders hebben een belangrijke functie hierin. De formele opvolging- en controleopdracht ligt bij de Vlaamse overheid, met name bij het Agentschap Kind en Gezin en bij het Agentschap Inspectie. Deze opdracht is ingebed in de controle op de voorwaarden voor erkenning en attest van toezicht. Kind en Gezin heeft een administratieve controleopdracht en behandelt eveneens de gemelde gevaarsituaties in de opvang. Inspectie oefent haar opdracht uit door controles ter plaatse, wat toelaat informatie en advies te geven aan Kind en Gezin. Op vandaag is een eenvormige uitvoering van de formele controleopdracht over alle opvang niet mogelijk, onder meer door de verschillen in de regelgeving voor de diverse opvangsoorten. Het beschikken over efficiënte, effectieve en eenvormige methodes voor controle en voor het inschatten en beheersen van de risico’s, evenals een goede wederzijds informatiedoorstroming tussen Inspectie en Kind en Gezin zijn daartoe eveneens aangewezen. Kind en Gezin noch Inspectie kunnen dagelijks toezicht, opvolging of controle voorzien. Belangrijk is daarom dat opvangvoorzieningen werken met autocontrolesystemen. De overheid kan de opvang daartoe bijstaan door instrumenten voor zelfcontrole te ontwikkelen en beschikbaar te stellen. De zorg en aandacht van ouders voor de kwaliteit en veiligheid van de opvang biedt eveneens controle-
en
opvolgingsmogelijkheden.
Deze
worden
nu
niet
systematisch
benut.
Opvangvoorzieningen worden wel gestimuleerd tot een goede communicatie met de ouders; in sommige opvang zijn er ook tevredenheidsenquêtes die kansen bieden tot optimalisatie van de werking. Dit is evenwel geen systematiek in de gehele kinderopvang. Het werken met een ouderraad evenmin. De inschatting van ouders is nog niet in het formele controlesysteem van de Vlaamse overheid ingebouwd. Vraag is of dit mogelijk en wenselijk is. Enerzijds hebben de ouders een goed zicht op het dagelijkse reilen en zeilen van de opvang. Anderzijds laat de positie van de ouders niet steeds toe om vrijuit de kwaliteit van de opvang te beoordelen (bvb. bij tekort aan opvang en dreiging van plaatsverlies; ook bij gebrek aan kennis van alle elementen). Via de klachtenprocedure in opvangvoorzieningen zelf en bij de Vlaamse overheid, zijn er wel formele kanalen voorzien voor signalen van ouders inzake de kwaliteit en de veiligheid van de opvang.
4.6.2
Pedagogische kwaliteit
De pedagogische kwaliteit van de kinderopvang beïnvloedt sterk de ontwikkeling van het kind. Dit uitgangspunt is universeel erkend, wordt bevestigd in onderzoek en is in heel wat publicaties terug
te
vinden.
Dit
stelt
de
overheid
en
de
opvangsector
voor
een
belangrijke
38
GREEN PAPER DECREET KINDEROPVANG – DEEL 1: OMGEVINGSANALYSE - 09.12.2009 Nadenknota voor Raadgevend Comité Kind en Gezin
verantwoordelijkheid. De sterke en snelle groei van het aanbod, het blijvende onevenwicht tussen vraag en aanbod, het gemis van algemeen geldende kwalificatievereisten, de noodzaak tot competentieversterking in de kinderopvang en het belang van de opvang voor de ontwikkeling van kinderen, maken dat het opvolgen van de pedagogische kwaliteit aangewezen is. Er bestaat voor Vlaanderen vandaag geen beeld over de geboden pedagogische kwaliteit; noch globaal, noch per voorzieningstype. Er is nood aan een instrument dat op eenvormige wijze voor alle voorzieningen kan nagaan hoe het staat met de pedagogische kwaliteit. helpen
om
gerichte
en
gepaste
impulsen
te
voorzien
voor
Dat moet
kwaliteitsverbetering
en
competentieversterking. De bestaande meetschalen hebben verschillende doelstellingen. Ze hebben al een behoorlijke leeftijd, vertonen tekorten en zijn niet inzetbaar in alle sectoren. Kinderen,
waar
ze
ook
opgevangen
worden,
moeten
kunnen
rekenen
op
een
goede
(pedagogische) kwaliteit. Het eenvormig kunnen nagaan van deze kwaliteit is in alle voorzieningstypes even belangrijk, het beschikken over eenvormig meet- of opvolginstrument evenzeer. De vraag stelt zich wie die kwaliteit kan meten. Kind en Gezin of Inspectie ? derden ?
Of competente
Mogelijkheden kunnen onderzocht worden in het spoor van 'professionele bachelor
pedagogiek jonge kind' of van de creatie van een pedagogisch begeleidende, ondersteunende of opvolgende instantie als tussenniveau.
4.6.3
Welbevinden en betrokkenheid van kinderen in de opvang
Het Expertisecentrum Ervaringsgericht Onderwijs van de K.U.Leuven heeft tussen 2004 tot 2009 het welbevinden en de betrokkenheid van meer dan 10 000 kinderen in de opvang (kinderdagverblijven en onthaalouders) in kaart gebracht. Kinderen in de opvang scoren gemiddeld vrij goed inzake welbevinden in de opvang (score 3,62 op maximum 5). Ongeveer de helft van de kinderen in de kinderopvang (50,7 %) heeft een hoog of uitgesproken hoog welbevinden. Op het vlak van de betrokkenheid van kinderen in de opvang (het geboeid bezig zijn, het uitgedaagd worden op al je mogelijkheden), liggen de cijfers lager (gemiddeld 3,27 op 5). Bij 1 op 5 kinderen is er sprake van een lage betrokkenheid, bij 2 op 5 een matige betrokkenheid. Ze vertonen activiteit zonder intensiteit tegenover. Voor de buitenschoolse opvang is dit cijfer lager en zijn 34 % van de kinderen matig betrokken. Kinderopvang wordt specifiek ondersteund in het realiseren van hun pedagogische functie zodat het welbevinden en de betrokkenheid van de kinderen voldoende gegarandeerd zijn.
4.6.4
Taalstimulering en meertaligheid in de kinderopvang
Ter ondersteuning van de pedagogische en sociale functie van de kinderopvang wordt ondersteunend materiaal ontwikkeld voor taalstimulering en het omgaan met meertaligheid in de kinderopvang. Zo kan de kinderopvang haar taalbeleid versterken en meer kansen creëren voor elk kind op sociale integratie.
GREEN PAPER DECREET KINDEROPVANG – DEEL 1: OMGEVINGSANALYSE - 09.12.2009
39
Nadenknota voor Raadgevend Comité Kind en Gezin
4.6.5
Veiligheid en medische preventie in de kinderopvang
Alle opvang heeft de opdracht en de wettelijke plicht om er voor te zorgen dat de veiligheid van de kinderen in de opvang niet in het gedrang komt. Kinderen moeten zich psychisch en fysiek veilig kunnen voelen. Ondersteuning van de opvangsector met kwaliteitsbevorderende acties is en blijft aangewezen. Zo werd door Kind en Gezin de laatste jaren onder meer voorzien: -
het verplichten van een basisopleiding reanimatie;
-
campagnes ter preventie van wiegendood en ongevallen in de slaapomgeving;
-
het verplicht maken van het nemen van veiligheidsmaatregelen met betrekking tot de
-
het uitwerken van een wegwijzer om een efficiënt veiligheidsplan uit te werken;
toegang; -
acties om de medische preventie ook in de kinderopvang te bevorderen, onder meer inzake handhygiëne, voedselveiligheid, griepvaccinatie, …
-
het verstrekken van advies op maat door de permanente Kwaliteitshelpdesk van Kind en Gezin.
In het belang van het kind is het voortzetten van gelijkaardige acties een absolute noodzaak.
4.7 Competenties en personen werkzaam in de kinderopvang Vlaanderen heeft nood aan een investering in een doordacht en gecoördineerd competentiebeleid voor de kinderopvangsector. Goede kinderopvang heeft een positief effect op de ontwikkeling van kinderen, hun schoolse prestaties en hun latere maatschappelijke positie; maatschappelijk is het bovendien een verstandige investering aangezien de positieve effecten het sterkst zijn bij kinderen uit een kansarm milieu. De competenties van de kindbegeleiders en hun pedagogische omkadering (leidinggevenden, verantwoordelijken) komen uit onderzoek naar voor als de belangrijkste bepalende factor voor de kwaliteit van opvang. Het juridische kader van de opvang groeide de voorbije decennia op organische wijze, wat resulteerde in een complex geheel van regelgeving. Voor verschillende opvangvormen gelden verschillende
normen
voor
begeleiding
(kind-begeleiderratio,
groepsgrootte),
omkadering
(ondersteuning en begeleiding van de kindbegeleiders) en competenties (kwalificatievereisten). Dit staat een consequent kwaliteitsbeleid in de Vlaamse kinderopvang in de weg en creëert op verschillende vlakken ongelijkheid tussen de verschillende opvangvormen. De Vlaamse Regering wil bijdragen tot de zorgkwaliteit door het vastleggen van een competentiebeleid kinderopvang in het decreet kinderopvang. Ter concretisering van het competentiebeleid zijn meerdere acties nodig, sommige daarvan zijn reeds in uitvoering, andere zijn nog te doen: •
Het actualiseren van beroepsprofielen (‘kindbegeleider’ en ‘leidinggevende kinderopvang’) en het opmaken nieuwe profielen (‘opvoeder kinderopvang’ en ‘coördinator kinderopvang’). De
GREEN PAPER DECREET KINDEROPVANG – DEEL 1: OMGEVINGSANALYSE - 09.12.2009
40
Nadenknota voor Raadgevend Comité Kind en Gezin
bevoegdheid hiervoor ligt bij de SERV, kan Kind en Gezin het voorbereidende werk leveren en het overleg met de betrokken partijen opstarten. •
Het financieren en toegankelijk maken van kwalificerende trajecten voor de medewerkers en de verantwoordelijken in de zelfstandige sector.
•
De uitbouw van een onthaalouderacademie, een elektronisch leerplatform, door Kind en Gezin in samenwerking met het volwassenenonderwijs, de diensten voor onthaalouders en de opleidingsorganisaties. Dit leerplatform zal gebruikt kunnen worden door aanbieders van kwalificerende trajecten voor onthaalouders, ook voor de zelfstandige onthaalouders.
•
Een duidelijke beleidsoptie van de Vlaamse Regering om niet alleen verworven ervaringen van medewerkers zichtbaar te maken en te erkennen, maar ook een actief beleid te voeren dat leertrajecten ontwikkelt die aangepast, transparant en toegankelijk zijn. In dat kader moeten hogere opleidingen voor begeleiders en leidinggevenden in de kinderopvang (hoger beroepsonderwijs
kinderopvang
en/of
bachelor
kinderopvang)
worden
ontwikkeld
en
structureel gefinancierd. Dit vergt een samenspel en een akkoord van verschillende beleidsdomeinen (Welzijn, Onderwijs, Werk, Sociale Economie en Zelfstandig Ondernemen) en
verschillende
actoren
op
het
terrein
(scholen,
opleidingsorganisaties,
leertrajectbegeleiders en assesmentcentra). •
Het vergunningenkader waartoe de basis zal worden gelegd in het decreet, bevat ook kwalificatievoorwaarden voor de kindbegeleiders en de leidinggevenden, geënt op het Vlaamse competentiebeleid voor de kinderopvangsector. De principes gelden zowel voor gezinsopvang als voor groepsopvang en zowel voor zelfstandige opvang als voor erkende opvang, en zijn door de vertegenwoordigers van de verschillende opvangvormen unaniem aanvaard. In de regelgeving moeten overgangsperiodes voorzien worden.
4.8 Het lokaal beleid inzake kinderopvang en de rol van het lokaal bestuur 4.8.1
Situering
Het Besluit van de Vlaamse Regering van 7 mei 2004 houdende het lokaal beleid kinderopvang. legt de eindverantwoordelijkheid voor de lokale regie van de kinderopvang bij het lokaal bestuur. Het lokaal bestuur ontwikkelt daartoe een lokaal beleidsplan kinderopvang, dat deel is van het lokaal sociaal beleidsplan, en laat zich daarbij adviseren door Lokaal Overleg Kinderopvang dat het statuut heeft van een gemeentelijke adviesraad. Dit BVR bepaalt ook dat Kind en Gezin bij de uitbouw van opvangvoorzieningen advies vraagt aan het lokaal bestuur Dit BVR heeft rechtsgrond in het Decreet van 30 april 2004 (wijziging 22 december 2006) tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Kind en Gezin. Het decreet bepaalt dat Kind en Gezin zijn taak betreffende de regie van de kinderopvang uitoefent in samenspraak met de lokale besturen (art. 6, §3). Uit onderzoek van Hogeschool Gent in opdracht van de Vereniging voor Vlaamse Gemeentelijke Welzijnsdiensten werd geconcludeerd dat volgende trends inzake het lokaal sociaal beleid zich zullen doorzetten:
Verwijderd: bepaald
GREEN PAPER DECREET KINDEROPVANG – DEEL 1: OMGEVINGSANALYSE - 09.12.2009
41
Nadenknota voor Raadgevend Comité Kind en Gezin
−
Het aantal taken en de verantwoordelijkheid van een lokaal bestuur inzake het lokaal sociaal beleid zal nog meer toenemen, zowel op strategisch en tactisch vlak.
−
Binnen lokale besturen zal de verkokering plaats maken voor een horizontaal en integraal welzijnsbeleid over alle beleidsdomeinen heen;
−
Uitwaaiering van het lokaal sociaal beleid naar alle betrokken actoren, waarbij lokale besturen functioneren in een netwerk van publieke en private actoren, in een rol afstemming, onderhandelen, stimuleren en procesmanagement;
−
Aandacht voor professionalisering en democratisering binnen deze netwerking;
−
Op termijn een duidelijke scheiding tussen beleid en uitvoering met toenemende aandacht voor beleidsmatige taken.
GREEN PAPER DECREET KINDEROPVANG – DEEL 1: OMGEVINGSANALYSE - 09.12.2009
42
Nadenknota voor Raadgevend Comité Kind en Gezin
4.8.2
Stand van zaken inzake het lokaal beleid kinderopvang
302 van de 308 Vlaamse gemeenten hebben een door de gemeenteraad erkend Lokaal Overleg Kinderopvang. 292 van de 308 Vlaamse gemeenten hebben een door het lokaal bestuur goedgekeurd lokaal beleidsplan kinderopvang. Een eerste inhoudelijke analyse van de lokale beleidsplannen leert ons dat lokale besturen initiatieven nemen inzake: −
het bekendmaken van het opvangaanbod in de gemeente (brochures, website, centraal meldpunt kinderopvang, informatiedagen rond kinderopvang,…);
−
het ondersteunen van kwaliteitsvolle opvang (financiële ondersteuning van opvangvoorzieningen via subsidiereglementen, organiseren van vorming, materiaal en infrastructuur ter beschikking stellen, subsidiereglementen, …);
−
het stimuleren van overleg en samenwerking tussen opvangvoorzieningen onderling en tussen opvang voorzieningen en vrijetijdsinitiatieven binnen de gemeente.
34 gemeenten en steden (dit is 11% van het totale aantal) heeft een kinderopvangambtenaar. Dit is een beleidsmedewerker binnen de gemeentelijke administratie die het lokaal beleid kinderopvang opvolgt en geen band heeft met het aanbod dat door de gemeente georganiseerd wordt. De provincies Antwerpen en Oost-Vlaanderen scoren het hoogst met resp. 24% en 17%. In Vlaams-Brabant tellen we geen enkele gemeente met een kinderopvangambtenaar. In 134 van de 308 gemeenten (43,4%) maakte het lokaal bestuur gebruik van zijn adviesrecht binnen het kader van de uitbreiding voorschoolse opvang en lieten zich daarbij adviseren door het Lokaal Overleg Kinderopvang. Zij brachten argumenten aan om hun positie in de gemeentelijke rangschikking te nuanceren en adviseerden m.b.t. de opportuniteit van uit uitbreiding binnen een of andere deelgemeente of wijk.
4.8.3
Knelpunten inzake het lokaal beleid kinderopvang
-beperkte integratie lokaal beleidsplan kinderopvang in het lokaal sociaal beleidsplan en planlast; -moeilijk te combineren opdrachten voor gemeentepersoneel: -opdrachten inzake lokaal beleid kinderopvang enerzijds en anderzijds coördineren van gemeentelijk opvangaanbod; -opdrachten kinderopvang én andere beleidsdomeinen; -dit is in het bijzonder een knelpunt voor kleinere gemeenten; -instrumenten om het lokaal beleid te sturen en/ of te ondersteunen zijn niet altijd aanwezig; -lokaal investeren in het ondersteunen van kinderopvang is afhankelijk van de lokale beleidsprioriteiten en van de budgettaire ruimte bij het lokaal bestuur; -de beleidsplanning en de aansturing vanuit het lokaal bestuur vs. de beleidsmatige aansturing vanuit de Vlaamse overheid en/of vanuit private opvangorganisaties zelf; -de plannings- en realisatie termijn van lokale besturen vs. de planningstermijn van de Vlaamse overheid (bijvoorbeeld bij uitbreidingsrondes); -de finaliteit, het impact en de inpasbaarheid van het advies dat het lokaal bestuur kan geven inzake de uitbouw van lokale opvangvoorzieningen is eerder beperkt en niet eenduidig.
GREEN PAPER DECREET KINDEROPVANG – DEEL 1: OMGEVINGSANALYSE - 09.12.2009
43
Nadenknota voor Raadgevend Comité Kind en Gezin
4.9 Juridische en organisatorische knelpunten in het kinderopvanglandschap De juridische grondslag voor de ganse regelgeving m.b.t. kinderopvang, is tot op vandaag vervat in het oprichtingsdecreet van Kind en Gezin16. Probleem is dat de bepalingen in dit decreet te beperkt zijn om huidig kinderopvanglandschap te dragen.17 Daar waar het kinderopvanglandschap, met haar evoluties, bij het eerste oprichtingsdecreet nog vrij eenvoudig was (van enkel-gesubsidieerde dagopvang, via meldingsplicht naar buitenschoolse opvang), is dit landschap door de jaren heen geëvolueerd naar een zeer heterogeen en ingewikkeld landschap. Enerzijds doordat er steeds meer vormen van kinderopvang bij kwamen (bijvoorbeeld flexibele en occasionele kinderopvang, opvang aan huis), en anderzijds doordat steeds meer verschillende bevoegdheidsniveaus raaklijnen vertonen met kinderopvang, en er dus steeds meer overheden betrokken geraakten bij kinderopvang (cfr. statuut onthaalouders, tewerkstellingsprogramma’s, lokale regie enz). Deze evoluties werden regelgevend verankerd door losstaande, ad hoc beslissingen (via enkele decretale aanpassingen, via diverse besluiten van de Vlaamse Regering en via diverse ministeriële besluiten), en niet vanuit een totaalvisie m.b.t. kinderopvang. Bovendien heersen de federale fiscale regels over gans het kinderopvanglandschap, waardoor het Vlaamse kinderopvangbeleid steeds rekening dient te houden met deze fiscale regels, die subsidiëring ondermijnen.
4.10 Specifieke problematieken 4.10.1 Statuut aangesloten onthaalouders Wat? Sedert 1 april 2009 hebben de onthaalouders aangesloten bij de DVO een eigen ‘sui generis’ sociaal statuut. Aangesloten onthaalouders worden beschouwd als fictieve werknemers. De opvangprestatie per opvangkind wordt omgezet in fictieve werkuren. Op deze basis bouwen zij hun sociale rechten op en worden de sociale bijdragen betaald. Deze sociale bescherming omvat vandaag echter geen sociale rechten voortvloeiend uit de arbeidswetgeving (zoals het recht op 16
eerst het oprichtingsdecreet van 1984 (decreet van 29 mei 1984 houdende oprichting van de instelling Kind
en Gezin, gewijzigd bij de decreten van 3 mei 1989, 23 februari 1994, 24 juni 1997, 15 juli 1997, 7 juli 1998 en 9 maart 2001), erna het oprichtingsdecreet van 2004 (decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Kind en Gezin, gewijzigd bij de decreten van 2 juni 2006 en 22 december 2006) 17 Zo werd een recent ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering zonder rechtsgrond bevonden door de Raad van State, namelijk het besluit mbt attest van toezicht, omdat er geen decretale rechtsgrond voor te
vinden is.
GREEN PAPER DECREET KINDEROPVANG – DEEL 1: OMGEVINGSANALYSE - 09.12.2009
44
Nadenknota voor Raadgevend Comité Kind en Gezin
werkloosheidsvergoeding, het recht op vakantiegeld, het recht op ontslagvergoeding, etc.) Het federale regeerakkoord van 18 maart 2008 bepaalt dat de federale regering, in overleg met de Gemeenschappen, de sociale partners en de federaties, eerste stappen zal doen naar een verbetering van het statuut van aangesloten onthaalouders. Het Vlaams Regeerakkoord 20092014 bepaalt dat de Vlaamse Regering in het kader van sociale onderhandelingen verder werkt aan de realisatie van een statuut voor de onthaalouders aangesloten bij een dienst, met aandacht voor de federale aspecten. De federale Minister van Werk en Gelijke Kansen heeft het initiatief genomen en een voorstel uitgewerkt, dat voorziet in twee fases: -vanaf 1 januari 2010: invoering van een aan werknemer gelijkgesteld statuut (gegarandeerd minimumloon, vakantiegeld en werkloosheid), zonder dat het arbeidsrecht van toepassing is = nieuw sui generis statuut -vanaf een nog te bepalen datum: invoering van een volwaardig werknemersstatuut, met toepassing van het arbeidsrecht (anciënniteit, overuren en eindejaarsvergoeding) In de eerste fase zouden alle nieuwe aangesloten onthaalouders (verplicht), alsook alle huidige aangesloten onthaalouders die dit wensen (facultatief), instappen in het gelijkgesteld statuut. Voor laatstgenoemde groep evenwel “past het om objectieve criteria vast te leggen die toelating geven om in het regime over te stappen, overeenkomstig de budgettaire vooruitzichten”. De federale Minister van Werk en Gelijke Kansen pleegt overleg over haar voorstel en wil het , al dan niet aangepast, voor principieel akkoord voorleggen aan de ministerraad. Omdat er nog veel vragen en knelpunten uit te klaren zijn, en omdat vandaag er op regeringsniveau nog geen akkoord kon worden bereikt, werd invoeringsdatum alvast uitgesteld naar ten vroegste 1 juli 2010.
Inschatting door Kind en Gezin Het bestaande sui generis statuut werd ontwikkeld, rekening houdend met de specifieke werksituatie van aangesloten onthaalouders. De verdere verbetering naar een volwaardig werknemersstatuut voor aangesloten onthaalouders is legitiem en moet het “beroep” voldoende aantrekkelijk houden. Tegelijk betekent de overgang een hele verschuiving in het kinderopvanglandschap. Om dit te realiseren is een grondige voorbereiding aangewezen (oplijsting werkpunten, wijzigingen regelgeving…). De kinderopvang heeft nood aan stabiliteit, duidelijkheid, minder administratieve lasten en meer efficiëntie. Er is ook voldoende tijd nodig tussen conceptie en implementatie. Het voorstel van de federale Minister van Werk en Gelijke Kansen Milquet voert in twee stappen een volwaardig statuut in. De eerste stap voegt aan het bestaande sui generis statuut het recht op werkloosheidsvergoeding en vakantiegeld toe, en verlaat het kostenvergoedingsysteem voor een systeem van netto maandloon, waarvan nog niet geweten is of de hoogte al dan niet afhankelijk is van het aantal opgevangen
kinderen.
Deze
eerste
stap
laat
een
gefaseerde
opbouw
van
de
nodige
overheidsmiddelen toe, en aldus planning en beheersing van het budget. De kernvraag is echter
45
GREEN PAPER DECREET KINDEROPVANG – DEEL 1: OMGEVINGSANALYSE - 09.12.2009 Nadenknota voor Raadgevend Comité Kind en Gezin
of deze eerste fase de moeite waard is ten opzichte van de huidige situatie, m.a.w. of de voortegen de nadelen opwegen Onduidelijk is momenteel welke consequenties het voorstel precies inhoudt met betrekking tot loon, werkloosheid en vakantiegeld en er stellen zich vragen wat het voorstel betekent met betrekking tot de arbeidsrechtelijke situatie, voor de aangesloten onthaalouders zelf, voor de diensten voor onthaalouders, voor de gezinnen die van erkende gezinsopvang gebruik maken, voor de federale overheid en voor de Vlaamse overheid, niet in het minst op budgettair vlak.
4.10.2 Zelfstandig ondernemen in de kinderopvang Het zelfstandig ondernemen in de kinderopvang staat vandaag voor specifieke knelpunten. Behalve de leefbaarheid van de opvang (zie supra in 4.5.2), zijn volgende aandachtspunten cruciaal. 4.10.2.1
Ongelijkheid zelfstandige opvang versus gesubsidieerde opvang inzake attest van toezicht/erkenning en inzake financieringsstelsel is niet te verantwoorden
VOORWAARDEN
VOOR
INRICHTEN
OPVANG:
Er
zijn
vandaag
geen
uniforme
vergunningsvoorwaarden voor de gehele kinderopvangsector. Een onderscheid is te maken
tussen
het
opvangvoorzieningen.
toelaten Voor
elk
(vergunningkader) zijn
uniforme
en
het
voorwaarden
subsidiëren
nodig.
De
van
volledige
regelgeving is te toetsen en aan te passen naar gelijkheid tussen opvangvormen en – sectoren.
FINANCIERINGSSTELSEL: Het erkende en gesubsidieerde deel van de sector wordt quasi 100% gesubsidieerd, het zelfstandige deel van de sector quasi niet. De betreffende subsidiestelsels zijn volledig afwijkend van elkaar. Er is juridische toetsing nodig in verband met dergelijke overheidsfinanciering, die mogelijk niet conform de regels van de overheidssteun is.
IKG: Opvangvoorzieningen met dezelfde rechtsvorm en hetzelfde doel en waar de ouders volgens dezelfde regels een prijs volgens inkomen betalen, krijgen niet dezelfde overheidssteun
voor
eenzelfde
opvangprestatie,
en
dit
volgens
een
ander
subsidiemechanisme
COMPETENTIEBELEID:
Een
evolutie
is
nodig
naar
gelijke
kwalificatie-
of
competentievoorwaarden.
KWALITEITSBELEID: Kwaliteitsmeting en –opvolging gebeurt niet op dezelfde wijze en volgens dezelfde voorwaarden in de zelfstandige sector enerzijds, de erkende sector anderzijds. Er is een nieuw, actueel kwaliteitsmetend instrument nodig voor de hele opvangsector.
4.10.2.2
Het statuut van de zelfstandige kinderopvangsector
GREEN PAPER DECREET KINDEROPVANG – DEEL 1: OMGEVINGSANALYSE - 09.12.2009
46
Nadenknota voor Raadgevend Comité Kind en Gezin
Het statuut van de verschillende initiatiefnemers in de zelfstandige kinderopvangsector en van de kinderopvang zelf is niet altijd zeer duidelijk, noch aangepast aan het specifieke van de kinderopvang. Is kinderopvang een commerciële activiteit ? Is dit een sociale activiteit? Hoe past de kinderopvang in de Europese dienstenrichtlijn ? Hoe wordt de federale fiscale wetgeving (directe belastingen, BTW, …) toegepast ? Deze vragen zijn overigens niet uniek van toepassing op de zelfstandige opvang alleen. Is er verschillende toepassing voor de zelfstandige en voor de gesubsidieerde opvang ? Is het kostenforfait voor de zelfstandige opvang voldoende ? Het antwoord op deze vragen heeft een impact op zowel de gesubsidieerde als de zelfstandige sector. Het doel is een kinderopvangsector die leefbaar is en die zijn sociale rol in het kader van de combinatie van gezin en arbeid kan vervullen, of deze nu gesubsidieerd of zelfstandig werkt.
4.10.2.3
Betaalbare zelfstandige kinderopvang
IKG in de zelfstandige sector werd ingevoerd om opvang meer betaalbaar te maken voor ouders. Dit uitgangspunt van IKG is te behouden, het systeem zelf en de implementatie ervan vraagt bijsturing. Een eerste formele evaluatie van het IKG-systeem is voorzien in februari 2010, één jaar nadat het in voege ging. Vandaag zien we alvast volgende tekortkomingen: -De concrete invoering van IKG is afhankelijk van de eigen keuze van de zelfstandige initiatiefnemer zelf. Indien die er zelf geen voordeel bij heeft stapt hij niet in en hebben de ouders in deze opvang geen mogelijkheid op IKG. -Er zijn onvoldoende middelen om de hele zelfstandige kinderopvangsector in dit systeem te laten stappen. Het huidige systeem zelf biedt niet voor alle voorzieningen kansen op betere leefbaarheid. -De beschikbare middelen worden niet programmatorisch verdeeld. Er is geen garantie dat IKG kinderopvang in gelijke mate over Vlaanderen voor gezinnen beschikbaar is. Het huidige vrije systeem maakt dat waar er nood is aan bijkomende (betaalbare) opvang en de prijs van zelfstandige opvang voor gezinnen reeds hoog ligt, de opvang geen voordeel heeft bij het instappen in IKG. Dit effect dient te worden gecorrigeerd. De zelfstandige opvangsector zelf vraagt de invoering van een opvangcheque met een voldoende hoge nominale waarde, die ouders inkomensgerelateerd kunnen aankopen, en waarmee zij in alle opvang de bijdrage kunnen betalen.
4.10.2.4
De ondersteuning van de zelfstandige opvangsector
De explosieve groei van het aantal zelfstandige kinderdagverblijven in de laatste jaren, maakt een sterke(re) ondersteuning van de sector nog meer noodzakelijk. Deze ondersteuning is nodig qua exploitatie, kwaliteit, pedagogische deskundigheid, veiligheid, netwerking, samenwerking, vorming, … Dit is nodig voor de duurzaamheid van de opvang.
Kinderen en ouders moeten
kunnen rekenen op continuïteit. Specifiek voor de zelfstandige onthaalouders en kleine zelfstandige kinderdagverblijven is een belangrijke keuze te maken. Zij werken te vaak geïsoleerd. Een verplichte ondersteuning is
GREEN PAPER DECREET KINDEROPVANG – DEEL 1: OMGEVINGSANALYSE - 09.12.2009
47
Nadenknota voor Raadgevend Comité Kind en Gezin
aangewezen. Deze verplichting wordt ook door de sector zelf gevraagd, mits het behoud van vrije keuze door wie men zich laat ondersteunen.
4.10.2.5
Verandering van Paritair Comité voor de sector van de zelfstandige kinderopvang
FOD Werk adviseert dat de kribben die enkel onder toezicht staan van Kind en Gezin onder het algemeen PC 330 vallen. Voorheen ressorteerden zij onder het PC 218 of 200. De erkende initiatieven ressorteren nu onder PC 331 (voorheen 305.02). De sociale partners van de vroegere PC hebben beslist dat alle bestaande en geldende CAO van toepassing blijven in de nieuwe PC. Het PC 331 is van toepassing op de inrichtingen en diensten die door de Vlaamse Gemeenschap of de Vlaamse Gemeenschapscommissie die worden erkend en/of gesubsidieerd. Eén van beide (erkenning./subsidie) is dus voldoende om onder dit PC te ressorteren. De algemene betekenis18 van subsidie is van toepassing, waar (niet erkende) opvang subsidie ontvangt, is de facto het PC 331 van toepassing. Bestaande en toekomstige CAO zin PC 311 zijn bijgevolg ook van toepassing op de zelfstandige opvangvoorzieningen, in zover zij met personeel werken, bvb. inzake verloning van dat personeel. Dit is een financiële strop voor zelfstandige opvang met werknemers. Het verhoogt de financiële druk op deze opvangsector en werkt een situatie van schijnzelfstandigheid bij medewerkers in de opvang in de hand.
4.10.3 4.10.3.1
De kinderopvang van de Vlaamse Gemeenschap in Brussel Situering
De Vlaamse Gemeenschap is bevoegd en verantwoordelijk voor kinderopvang in haar volledige grondgebied, met inbegrip dus van het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad. Daarbij moet rekening worden gehouden met de specifieke situatie van Brussel: -de veelkleurige en meertalige bevolkingssamenstelling, hoge geboortecijfer en een sterke (kans)armoedeproblematiek; -de twee Gemeenschappen zijn, elk wat hun voorzieningen betreft, bevoegd -het ‘kinderkribbenplan’ van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering dat voorziet in flankerende maatregelen, bijvoorbeeld op het vlak van tewerkstelling (geco’s…).
18
.Subsidie:een bedrag dat aan een bedrijf wordt gegeven nadat een aanvraagproces is doorlopen. Er hoeft
geen rente te worden betaald en normaal gesproken hoeven de toegekende bedragen niet te worden terugbetaald - zo lang aan de bepalingen van de subsidie wordt tegemoetgekomen. Subsidies: een betaling die niet restitueerbaar en niet commercieel is en die door een openbare instelling wordt verricht aan een organisatie om de implementatie te ondersteunen van een project dat deel uitmaakt van een politieke strategie.
GREEN PAPER DECREET KINDEROPVANG – DEEL 1: OMGEVINGSANALYSE - 09.12.2009
48
Nadenknota voor Raadgevend Comité Kind en Gezin
Rekening houdend met de demografische situatie, alsook met de centrumfunctie van Brussel hanteert de Vlaamse regering de 30%-norm. Dit betekent dat ze voor haar beleid uitgaat van een doelpubliek van 300.000 inwoners.
GREEN PAPER DECREET KINDEROPVANG – DEEL 1: OMGEVINGSANALYSE - 09.12.2009
49
Nadenknota voor Raadgevend Comité Kind en Gezin
4.10.3.2 ¾
Specifieke uitdagingen
De Vlaamse kinderopvang in Brussel en meertaligheid
De meertalige context (gebruikers) en de opdeling over twee Gemeenschappen (opvangaanbod) stelt een aantal specifieke uitdagingen: -
Heel wat zelfstandige kinderdagverblijven hebben een attest van toezicht van de Vlaamse Gemeenschap, maar zijn in de feiten (eentalig) Franstalige voorzieningen, in hoofdzaak gebruikt door een homogeen Franstalig publiek. De keuze voor de Vlaamse Gemeenschap lijkt in de praktijk ingegeven vanuit opportuniteitsoverwegingen. Dit brengt vragen met zich mee: o
moet dit aanbod meetellen voor de 30%-norm?
o
verwarring voor de gebruikers, die vaak (verkeerdelijk) uitgaan van een Nederlandstalige werking van de betrokken voorzieningen.
o
kunnen deze voorzieningen worden aangemoedigd om over te stappen de Franse Gemeenschap?
-
Franstalige zelfstandige opvang in Brussel die niet aan de Vlaamse taalvereisten kan voldoen,
heeft
vandaag
geen
mogelijkheid
tot
het
ontvangen
van
financiële
ondersteuning. Door aankomende regelgeving zal wie niet kan voldoen aan deze taalvereiste geen attest van toezicht meer kunnen krijgen. Dit kan leiden tot een behoorlijk grote groep louter bij Kind en Gezin gemelde opvang in Brussel. -
De voertaal in de erkende kinderdagverblijven is het Nederlands, toch hebben gebruikers vaak (ook) een andere gezinstaal. Dit is specifiek voor Brussel een bijzondere uitdaging. Deze gezinnen komen buiten de opvangvoorziening en/of school nauwelijks of niet in contact met het Nederlands. Er zijn wel ondersteunende initiatieven waarop een aantal opvangvoorzieningen
kan
beroep
doen:
“taalondersteuners”
vanuit
de
Vlaamse
Gemeenschapscommissie en een kleinschalig project van het Huis van het Nederlands in Brussel. -
Nederlandstalige gezinnen vinden niet altijd plaats in Nederlandstalige voorzieningen. Kunnen, naast de huidige voorrangsregels, aanvullende criteria gelden waardoor Nederlandstalige kinderdagverblijven tot op zekere hoogte voorrang mogen geven aan gezinnen die thuis (ook) Nederlands spreken?
¾
Afstemming tussen de Gemeenschappen en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Het afstemmen van het beleid van de verschillende betrokken institutionele actoren is geen vanzelfsprekendheid. Naast de Vlaamse Gemeenschap en de Franse Gemeenschap en hun respectievelijke gemeenschapscommissies, heeft ook het Brussels Hoofdstedelijke Gewest tijdens de vorige legislatuur een belangrijke rol naar zich toegetrokken (het zgn. ondersteunende “kinderkribbenplan”) waarbij de beleidsmatige afstemming beperkt blijft. Daarnaast spelen ook de gemeentebesturen en OCMW’s een belangrijke rol op het vlak van kinderopvang. Zij richten zich evenwel in hoofdzaak, maar niet uitsluitend, op de noden van de Franse Gemeenschap. Wat de Vlaamse Gemeenschap betreft wordt de lokale regiefunctie niet opgenomen door de gemeenten, maar wel door de Vlaamse Gemeenschapscommissie.
50
GREEN PAPER DECREET KINDEROPVANG – DEEL 1: OMGEVINGSANALYSE - 09.12.2009 Nadenknota voor Raadgevend Comité Kind en Gezin
¾
Vlaamse gezinsopvang in Brussel
Specifiek in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is het, ondanks vele inspanningen, feitelijk onmogelijk voldoende onthaalouders te rekruteren voor de verdere uitbouw van de enige Nederlandstalige
dienst
voor
onthaalouders
in het
tweetalige
gebied
Brussel-Hoofdstad.
Herhaalde inspanningen in de afgelopen jaren, hadden geen blijvend resultaat omdat ook het verloop van onthaalouders aanzienlijk is. Om erkende kinderopvang in Brussel te kunnen uitbreiden, moet dan ook steeds gerekend worden op groepsopvang.
4.10.3.3
Naar een beleid op maat ?
Ten gevolge van de specifieke situatie in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad is zowel specifieke
regelgeving
als
aangepast
beleid
(rechtstreeks
of
via
de
Vlaamse
Gemeenschapscommissie) soms noodzakelijk. Op het vlak van kinderopvang werd hieraan de voorbije jaren bijzondere aandacht besteed. Waar nodig werden specifieke regels ingeschreven in de besluiten, en in de programmaties werd telkens een voorafname voor Brussel voorzien. Een belangrijk knelpunt zijn de “schotten” tussen de verschillende uitbreidingsacties. Niet elke actie in Brussel is even opportuun (bvb. onthaalouders, zelfstandige sector) of heeft evenveel kans op slagen. Het schuiven van middelen tussen acties om sneller en soepeler in te kunnen spelen op de vaak specifieke situatie, zou tot oplossingen kunnen bijdragen maar is geen automatisme.. Ook voor de toepassing van het Decreet in Brussel kunnen specifieke regels op maat van het Hoofdstedelijk Gewest aangewezen zijn.
GREEN PAPER DECREET KINDEROPVANG – DEEL 1: OMGEVINGSANALYSE - 09.12.2009
51
Nadenknota voor Raadgevend Comité Kind en Gezin
5. BELEIDSPRIORITEITEN VAN DE VLAAMSE REGERING VOOR 2009-2014 INZAKE KINDEROPVANG EN BELEIDSPRIORITEITEN RELEVANT VOOR KINDEROPVANG De Vlaamse regering wil blijvend investeren in de verdere uitbouw van de Vlaamse kinderopvang. Daartoe heeft zij in het Regeerakkoord 2009-2014 een aantal belangrijke doelen inzake kinderopvang opgenomen, welke verder zijn uitgewerkt in de Beleidsnota 2009-2014 Welzijn, Volksgezondheid en Gezin.
Voor kinderopvang relevante uittreksels uit het Vlaams Regeerakkoord 2009-2014: Algemeen […] “De toekomstvisie voor Vlaanderen bestaat. De langetermijndoelstellingen werden samen bepaald in het Pact 2020. De doorbraken van Vlaanderen In Actie (VIA) concretiseren het beleid dat Vlaanderen zal toelaten zijn ambitieuze doelstellingen te realiseren. Het is nu tijd voor daadkracht en actie in Vlaanderen. De Vlaamse Regering werkt voor de realisatie van haar doelstellingen met vijf concrete plannen waaraan specifieke acties worden gekoppeld: […] en een stevig uitgebouwde zorg zijn daarbij sleutelelementen.” […] “Een warme samenleving vereist een intensieve bestrijding van de armoede. Het armoedebeleid moet een inclusief beleid zijn en vergt een integrale, gecoördineerde aanpak. […] voorzien we in alle beleidsdomeinen hefbomen om armoedesituaties te voorkomen en/of terug te dringen.” […] Kinderopvang “Het aanbod van de kinderopvang koppelen we structureel aan de evolutie van de nataliteit. We werken een kaderdecreet kinderopvang uit dat de maatschappelijke opdracht, de organisatie, het landschap en de juridische onderbouw voor de Vlaamse voorschoolse kinderopvang in een coherent en vereenvoudigd geheel vastlegt. Het realiseren van voldoende, kwaliteitsvolle, toegankelijke en betaalbare kinderopvang is hierbij een uitgangspunt, net als de aandacht voor kostenefficiëntie in de organisatie. Wat de plaatsen betreft die bijkomend gecreëerd zullen worden in de sector van de zelfstandige kinderopvang, zullen deze zelfstandige initiatiefnemers aangemoedigd worden om toe te treden tot het systeem van de inkomensgerelateerde bijdrage. We realiseren een groeipad in de kinderopvang wat op termijn ertoe leidt dat iedereen een recht op kinderopvang kan uitoefenen. Bij toewijzing geven we voorrang aan die gebieden die momenteel de Barcelonanorm van 33 opvangplaatsen per 100 kinderen nog niet bereiken. Een voorafname door de Vlaamse Gemeenschap voor het bijkomend aanbod in grote steden moet mogelijk blijven. In het kader van de sociale onderhandelingen werken we verder aan de realisatie van een statuut voor de onthaalouders die aangesloten zijn bij een dienst voor onthaalouders. Hierbij zal aandacht besteed worden aan de federale aspecten.
GREEN PAPER DECREET KINDEROPVANG – DEEL 1: OMGEVINGSANALYSE - 09.12.2009
52
Nadenknota voor Raadgevend Comité Kind en Gezin
We versterken de kwaliteit van de kinderopvang door het uitwerken van een doordacht en gecoördineerd competentiebeleid. De Vlaamse overheid werkt aan gelijke en gecontroleerde vergunningsvoorwaarden voor alle opvang van kinderen. We reorganiseren de opvang en vrijetijdsmogelijkheden van schoolgaande kinderen voor en na de schooluren en op vakantiedagen in nauw overleg met die partners voor wie dit een gezamenlijke opdracht is: scholen, gemeenten, jeugdwerk, speelpleinwerking, sport, sociocultureel werk en welzijn. Het lokale bestuur voert de regie voor de verdere uitbouw en coördinatie van deze kwaliteitsvolle opvang. Een voorafname door de Vlaamse Gemeenschap voor het bijkomend aanbod in grote steden moet mogelijk blijven.” […]
Uittreksels uit de beleidsnota 2009-2014 Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Strategische doelstelling 3: We bouwen de hulp- en dienstverlening zo uit dat ze voldoende beschikbaar en toegankelijk is om zorg op maat te kunnen realiseren. Operationele doelstelling 3.1 We investeren in het aanbod en de structuur van de kinderopvang om zo te bewerkstelligen dat deze haar sociale, economische en pedagogische functie maximaal kan waar maken. “Als antwoord op een belangrijke maatschappelijke behoefte aan kinderopvang, is het aanbod van opvang en voornamelijk voorschoolse opvang voor kinderen van 0 tot 3 jaar, de laatste jaren enorm gegroeid. Er werden heel wat plaatsen bij gecreëerd, zowel binnen de reguliere opvang als in de flexibele en occasionele opvang, met als gevolg dat we een breed aanbod aan kinderopvang hebben.
Een nieuw kaderdecreet Binnen dit brede aanbod moeten we nu echter meer coherentie en transparantie creëren. Daartoe werken we aan een kaderdecreet voor de voorschoolse opvang. In het kaderdecreet zal voor het eerst een koppeling gemaakt worden tussen de nataliteit en de daaruit voortvloeiende nood aan kinderopvang. Hierbij geldt de analogie met het onderwijssysteem. Het decreet zal ook de basis leggen voor de vereiste vergunningsvoorwaarden voor ieder die aan kinderopvang doet en moet er op termijn bovendien toe leiden dat iedereen een recht op kinderopvang kan uitoefenen. Elk kind heeft immers recht op dezelfde basiskwaliteit. Daarnaast zal het de maatschappelijke opdracht en de concrete organisatie van de kinderopvang vastleggen. Dit alles zal leiden tot meer eenvormige regelgeving voor de kinderopvang. Voor de opmaak van dit kaderdecreet plegen we ruim overleg met de gebruikers en de sector.
Uitbreidingsbeleid Ondanks de groei van de laatste jaren, blijft er nood aan verdere uitbreiding in de kinderopvang. We stellen hiertoe een meerjarenplan en een meerjarenbegroting op. Hierin hebben we ook
GREEN PAPER DECREET KINDEROPVANG – DEEL 1: OMGEVINGSANALYSE - 09.12.2009
53
Nadenknota voor Raadgevend Comité Kind en Gezin
aandacht voor de nood aan occasionele en flexibele opvang. Rekening houdend met een wetenschappelijk onderbouwde raming van de behoeften en met de doelstellingen van het Pact 2020, werken we aan het traject om tegen 2020 te beschikken over een kwalitatief aanbod voor minstens 50% van de kinderen jonger dan 3 jaar. Eerste aanzet in 2010 Reeds in 2010 zullen we een uitbreiding realiseren van plaatsen in de (gesubsidieerde) kinderdagverblijven en initiatieven buitenschoolse opvang. Hier bovenop versterken we het huidig aanbod van buitenschoolse kinderopvang via het inzetten van de middelen uit het generatiepact. Met deze middelen worden jongeren tewerkgesteld die niet beschikken over een diploma en die via startbanen binnen de buitenschoolse opvang de mogelijkheid krijgen om competenties te verwerven. We maken de nodige middelen vrij voor de noodzakelijke omkadering van de tewerkstelling van 151,5 VTE. Voor de zelfstandige kinderopvang installeren we een ondersteuningsstructuur die zowel startende als bestaande zelfstandige kinderopvang kwalitatief zal ondersteunen. Verder
introduceren we een buffersysteem voor de investeringen in de kinderopvang, zodat
initiatiefnemers die de stap zetten om te bouwen met het oog op uitbreiding van hun capaciteit, de garantie krijgen van subsidiëring op het moment van de ingebruikname van hun nieuwe capaciteit.
Kinderopvang is ook investeren in opvoeding De kinderopvang is voor ouders een belangrijke plaats waar ze met opvoedings- en ontwikkelingsvragen terecht kunnen. We streven ernaar om opvoedingsondersteuning en kinderopvang met elkaar te verbinden. Het aanbieden van pedagogische gesprekken binnen de opvang is hierbij een mogelijke actie. De Centra voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning zijn hierbij belangrijke partners. We investeren ook in opvang van kinderen voor die gezinnen die gedurende korte tijd nood heb aan meer intensieve ondersteuning. Het kan hierbij gaan om korte residentiële opvang omwille van sterk verminderde draagkracht van de gezinnen alsook om intensieve dagopvang.
Evaluatie, afstemming en ontwikkeling van het aanbod Een meer betaalbare en toegankelijke kinderopvang zijn belangrijke uitgangspunten. Daarom blijven we verder inzetten op het uitbreiden van inkomensgerelateerde ouderbijdragen in de zelfstandige sector. We evalueren het huidige systeem (IKG) en sturen dit waar nodig en mogelijk bij. Het systeem zal ook verder bekend gemaakt worden bij de ouders. In het kader van de sociale onderhandelingen werken we verder aan de realisatie van een statuut voor de onthaalouders die aangesloten zijn bij een dienst voor onthaalouders. Hierbij zal aandacht besteed worden aan de federale aspecten.
GREEN PAPER DECREET KINDEROPVANG – DEEL 1: OMGEVINGSANALYSE - 09.12.2009
54
Nadenknota voor Raadgevend Comité Kind en Gezin
Opvang van kinderen in hun vrije tijd Vlaanderen telt ruim 650.000 lagere schoolkinderen, waarvan 240.000 kleuters. De vraag naar schoolgebonden opvang en vrijetijdsmogelijkheden is groot en verscheiden (naar periode, intensiteit, leeftijd). De steeds groeiende nood aan opvang in vakantieperiodes vergt daarbij een eigen aanpak. In overleg met alle actoren, maken we werk van een nieuw organisatiemodel voor de buitenschoolse en vakantieopvang. Hierbij staat de verdere samenwerking met onderwijs en met alle partners betrokken op de vrije tijd van jonge kinderen, namelijk jeugd, cultuur en sport centraal.
Kinderopvang heeft een rol in de maatschappij Tot slot willen we dat de kinderopvang haar rol speelt in de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting. Kinderen uit kansengroepen moeten kunnen deelnemen aan formele en kwaliteitsvolle kinderopvang en dienen aangepast opgevangen te worden. Uit onderzoek is immers duidelijk gebleken dat kwaliteitsvolle kinderopvang heel veel kansen kan bieden aan kinderen in armoede. De verruiming van het aantal plaatsen dat betaalbaar is volgens het inkomen, is een hefboom daartoe. Via monitoring, zullen we erop toezien dat het aandeel kinderen uit kansengroepen – in het bijzonder die uit de gezinnen in de laagste inkomenscategorieën - in de opvang toeneemt. Taalstimulering in de kinderopvang wordt ook een belangrijk thema. Via de kinderopvang kunnen de kinderen hun taal, die zo belangrijk is, verder ontwikkelen.”
Strategische
doelstelling
4:
We
sturen,
stimuleren
en
ondersteunen
de
welzijns-
en
gezondheidsactoren zodat ze kwaliteitsvolle zorg bieden in een aangepaste infrastructuur, voortdurende innoveren, inclusieve aanpak bevorderen en duurzaam te werk gaan. […] “Voor de voorschoolse kinderopvang wensen we bij te dragen tot de zorgkwaliteit onder meer via het vastleggen van het competentiebeleid inzake kinderopvang in het decreet kinderopvang.” […]
Strategische doelstelling 6: We werken nauw samen met alle partners op lokaal, provinciaal, regionaal, federaal en internationaal niveau om zo het welzijns- en gezondheidsbeleid onderling af te stemmen en te verbeteren en om elke partner aan te spreken op zijn verantwoordelijkheid en bijdrage. Om aan de stijgende vraag naar kwalitatieve buitenschoolse kinderopvang en opvang tijdens de vakanties te kunnen voldoen, zullen we samenwerken met de collega’s bevoegd voor Onderwijs, Cultuur, Jeugd en Sport. Het nieuwe organisatiemodel met nest- en webfunctie, aangeboden in een partnerschap van verschillende actoren (cfr. ook het Brede School-concept), zullen we samen met de kwaliteitsvereisten vastleggen in het regelgevend kader voor de buitenschoolse kinderopvang.
55
GREEN PAPER DECREET KINDEROPVANG – DEEL 1: OMGEVINGSANALYSE - 09.12.2009 Nadenknota voor Raadgevend Comité Kind en Gezin
6. DE VLAAMSE KINDEROPVANG IN VERHOUDING TOT DE INTERNATIONALE CONTEXT Kinderopvang en kleuteronderwijs staan meer en meer op de Europese en internationale agenda. Het rapport Starting Strong II van de OECD (of OESO)19, bewijst dat. Deze internationale organisatie heeft de voorzieningen voor jonge kinderen tussen 0 en 6 jaar doorgelicht in 20 landen. Ook de pijnpunten voor Vlaanderen werden aldus internationaal getoetst. Deze worden in wat volgt kort weergegeven. Voor meer details: zie steekkaarten per land uit Starting Strong II via weblink: www.oecd.org. Overzicht kinderopvang in Europa Het aanbod aan kinderopvang en onderwijs voor kinderen beneden de leerplichtige leeftijd (preprimair onderwijs), verschilt zeer sterk van land tot land. Internationaal krijgt dit aanbod de benaming ECEC – Early Childhood Education and Care. Globaal genomen kunnen de voorzieningen voor kinderen beneden de leerplichtige leeftijd (die in de meerderheid van de EU-15-landen20 start op 6 jaar), worden ingedeeld in 3 categorieën: 1.
kinderopvang in groepsverband (crèches);
2.
kinderopvang in gezinsmilieu (onthaalouders);
3.
pre-primair onderwijs.
In Finland, Zweden en (deels) Denemarken is er een geïntegreerd aanbod van opvang en preprimair onderwijs voor jonge kinderen tot de leerplichtige leeftijd, in één eenheidsstructuur. In de andere EU-15-landen is er een onderscheid in aanbod voor kinderen tot de leeftijd van ongeveer 3 jaar enerzijds (met een opvangaanbod in groepsverband of via onthaalouders voor kinderen beneden de 3 jaar) en anderzijds pre-primair onderwijs voor kinderen vanaf ongeveer 3 jaar (zoals het kleuteronderwijs in Vlaanderen). Zie
ook
tabel
5.29
op
pagina
132-133
in
“Kind
in
Vlaanderen
2008”
via
weblink:
http://www.kindengezin.be/Images/Het%20Kind%20in%20Vlaanderen%202008_tcm14962872.pdf ) Gebruik van kinderopvang in Europa In 2002 legde Europa met de Barcelonanorm voor ECEC de streefdoelen 2010 vast: het verzekeren van een aangepast opvangaanbod (door Eurostat nadien omschreven als “gebruik van formele opvang of onderwijs”) voor -minstens 90% van de kinderen van 3 jaar tot de school– of leerplichtige leeftijd; -minstens 33% van de kinderen onder de 3 jaar.
19
OECD = Organisation for Economic Co-operation and Development of OESO = Organisatie voor
Economische Samenwerking en Ontwikkeling. Dit is een samenwerkingsverband van 30 (Europese en nietEuropese) landen om sociaal en economisch beleid te bespreken, bestuderen en coördineren. De aangesloten (overwegend welvarende) landen proberen gezamenlijke problemen op te lossen en trachten internationaal beleid af te stemmen. Lidstaten = Zweden, IJsland, Denemarken, Finland, Frankrijk, Noorwegen, België (Vlaanderen), Hongarije, Nieuw-Zeeland, Slovenië, Oostenrijk, Nederland, Groot-Brittanië, Duitsland, Italië, Japan, Portugal, Zuid-Korea, Mexico, Spanje, Zwitserland, Verenigde Staten, Australië, Canada, Ierland, Griekenland, Turkije, Polen, Slowakije, Tsjechië, Luxemburg. 20
EU-15-landen = België, Duitsland, Frankrijk, Luxemburg, Nederland, Finland, Denemarken, Zweden,
Griekenland, Italië, Portugal, Spanje, Oostenrijk, Verenigd Koninkrijk, Ierland.
GREEN PAPER DECREET KINDEROPVANG – DEEL 1: OMGEVINGSANALYSE - 09.12.2009
56
Nadenknota voor Raadgevend Comité Kind en Gezin
Voor kinderen beneden de 3 jaar heeft de Vlaamse Gemeenschap in 2006 het op één na hoogste gebruikerscijfer (60,4%, dit betreft kinderen beneden 3 jaar zowel in opvang als in kleuteronderwijs ). Alleen in Denemarken ligt het gebruik nog hoger (73%). Zie ook tabel 5.30 op pagina 134 in “Kind in Vlaanderen 2008”: zie weblink supra. De kwaliteit van de kinderopvang in de internationale context Unicef bepaalde 10 objectieve criteria (benchmarks) waaraan zorg- en onderwijsinstanties minimum moeten voldoen opdat de basisrechten van het kind beschermd zouden worden21. Het rapport van Unicef geeft weer hoe de lidstaten van de OECD presteren in functie van elk van de 10 criteria Voor 25 van de 30 lidstaten zijn alle noodzakelijke data beschikbaar. Voor België werd uitsluitend de Vlaamse situatie onderzocht. Vlaanderen behaalt met 6 op 10 de 7de plaats voor alle minimummaatstaven samen, d.w.z. inzake zowel kinderopvang- als onderwijsvoorzieningen voor kinderen tot 6 jaar. Specifiek inzake kinderopvang behaalt Vlaanderen de minimumnorm niet voor volgende maatstaven: 1. Opleiding personeel: “Minimum 80% van alle personeelsleden die op een significante manier in contact komen met jonge kinderen moet een relevante opleiding genoten hebben”. De kwalificaties van het personeel tewerkgesteld in de kinderopvangvoorzieningen in Vlaanderen zijn een pijnpunt. OECD stelt dat investeren in de werkomstandigheden en in de opleiding van het personeel broodnodig blijft. In heel wat landen, waaronder Vlaanderen, zijn de vereisten voor een job in de kinderopvang laag en ligt het salaris laag. Daarnaast blijven de mannen ondervertegenwoordigd in het beroep en weerspiegelt het personeelsbestand niet de diversiteit van het doelpubliek. Het rapport Starting Strong II is men wel positief over de mogelijkheden in Vlaanderen
tot
begeleiding
van
de
(aangesloten)
onthaalouders
en
de
medewerkers
buitenschoolse opvang, evenals de mogelijkheid tot bijscholing binnen de werkuren van de medewerkers uit de gesubsidieerde sector. V Dit gegeven moet bekeken worden in samenhang met de ratio begeleider/kind in combinatie met de leeftijd van de kinderen in de opvang. Ook op dit elementaire punt scoort Vlaanderen zwakker binnen de internationale context. Onderstaand overzicht illustreert dit. Ratio begeleider/kind Vlaanderen
1 begeleider per 6 à 7 kinderen niet schoolgaande kinderen
Australië
1 begeleider per 4 à 5 niet schoolgaande kinderen
Finland
1 geschoolde medewerker per 4 kinderen jonger dan 3 jaar 1 geschoolde medewerker per 7 kinderen boven de 3 jaar
Nederland
1 begeleider per 4 kinderen jonger dan 1 jaar 1 begeleider per 5 kinderen tussen 2 en 3 jaar 1 begeleider per 6 kinderen tussen 3 en 4 jaar
Verenigd Koninkrijk
1 begeleider per 3 kinderen jonger dan 2 jaar 1 begeleider per 4 kinderen tussen 2 en 3 jaar
Meer informatie rond kwalificaties en ratio’s : www.oecd.org/els/social/family/database.
21
Zie ook figuur 1 pagina 2 in “De transitie naar kinderopvang en onderwijs” –Unicef, Innocenti Research
Centre Report Card 8 via weblink: http://www.kindengezin.be/Images/Unicefrapport_tcm149-61153.pdf
GREEN PAPER DECREET KINDEROPVANG – DEEL 1: OMGEVINGSANALYSE - 09.12.2009
57
Nadenknota voor Raadgevend Comité Kind en Gezin
2. Financieringsniveau: “Het financieringsniveau voor dienstverlening voor het jonge kind (van 0 tot 6 jaar) bedraagt minstens 1% van het BBP”. Het BBP (Bruto Binnenlands Product) is een nationaal gegeven. Unicef heeft voor dit onderzoek het Belgisch BBP onderzocht. Ons land behaalt de 1% norm niet, precies omwille van het ontoereikende financieringsniveau in de kinderopvang. OECD stelt in Starting Strong II dat voldoende overheidsmiddelen nodig zijn en efficiënt ingezet moeten worden om de doelstellingen inzake pedagogische kwaliteit, sociale inclusie, gezondheid en welbevinden van jonge kinderen en gendergelijkheid te kunnen realiseren. Een privatisering van de sector geeft in de meeste landen aanleiding tot versplintering. Een minder betrokken overheid stelt minder eisen stellen, met een vermindering van de kwaliteit tot gevolg. Ruimere, ondersteunende context: gezinsvriendelijke maatregelen De minimale regeling van het ouderschapsverlof behoort eveneens tot de 10 criteria in de Report Card 8 van Unicef. Concreet houdt deze minimale maatstaf in dat één van beide ouders recht heeft op 1 jaar ouderschapsverlof met behoud van 50% van het loon. Enkel Zweden, Ijsland, Denemarken, Finland, Frankrijk, Noorwegen en Slovenië behalen deze norm . Vlaanderen behaalt deze norm niet, net 17 andere van de 25 onderzochte andere landen.. Hier moet wel bij aangestipt worden dat de regeling van het ouderschapsverlof in België federale bevoegdheid is.
58
GREEN PAPER DECREET KINDEROPVANG – DEEL 1: OMGEVINGSANALYSE - 09.12.2009 Nadenknota voor Raadgevend Comité Kind en Gezin
BIJLAGEN
Bijlage 1: toelichting bij de soorten flexibele en occasionele opvang en bij de soorten inclusieve opvang: Occasionele en Flexibele opvang -Urenpakket (UP): een pakket van 100 gesubsidieerde personeelsuren op jaarbasis, door de opvang flexibel in te zetten op flexibele openingstijden voor en na de basisopeningsuren of op extra openingsdagen. Met één urenpakket wordt aldus 0,05 VTE extra personeelsomkadering voor de flexibele openingstijden mogelijk. UP zijn mogelijk in KDV en IBO. -Ploegplaatsen: gewone opvangplaatsen in een KDV, die minstens gedurende 11 aaneensluitende uren beschikbaar zijn, maar die ten dele worden georganiseerd op ‘verschoven’ openingsuren, hetzij ’s morgens, hetzij ’s avonds. Ze liggen voor een deel buiten de opvanguren van het basisaanbod, maar lopen tevens door tot of beginnen in de gewone dagopvanguren. Ploegplaatsen worden ingezet voor de opvang van kinderen waarvan de ouders op atypische uren moeten werken -Occasionele plaatsen: gewone opvangplaatsen in een KDV of een IBO die specifiek worden gebruikt voor occasionele opvang. Dit is opvang die maximaal zes maanden duurt, om één van volgende redenen: de ouder werkt niet en start met een opleiding, de ouder werkt niet en vindt plots werk, de ouder heeft een sollicitatiegesprek, het is om sociale en/of pedagogische redenen nodig dat het kind tijdens de dag buiten het gezin wordt opgevangen, er is een acute crisis in het gezin of het gezin heeft behoefte aan een korte draaglastvermindering. -Gemandateerde
voorziening
(GMV):
een
erkend
kinderdagverblijf,
een
initiatief
voor
buitenschoolse opvang of een dienst voor onthaalouders die erkend wordt om binnen een afgebakend gebied als coördinatie- en informatiepunt inzake flexibele en occasionele opvang te werken en/of om (enkel KDv en IBO) doelgroepwerknemers tewerk te stellen in functie van een aanbod occasionele en flexibele opvang. Per afgebakend werkingsgebied (zorggebieden van de VDAB-werkwinkels)
kan
er
slechts
één
GMV
worden
aangeduid.
Vlaanderen
telt
120
zorggebieden. -Lokale Dienst voor Buurtgerichte Opvang: een toegankelijke kinderopvang die door een specifieke laagdrempelige en diversiteitwerking het gebruik van kinderopvang door kwetsbare gezinnen bevordert. Een buurtgerichte inbedding en de participatie van de doelgroep staat centraal. Een lokale dienst werkt ook met doelgroepwerknemers die mee instaan voor de begeleiding van de kinderen. Er zijn twee types: een lokale dienst voorschoolse opvang verbonden aan een KDV en een lokale dienst buitenschoolse opvang verbonden aan een IBO. Voor de aangesloten onthaalouders en de zelfstandige opvangvoorzieningen werd geen extra aanbod
gecreëerd,
maar
werd
wel
voorzien
in
een
extra
vergoeding
opvangprestaties (aangesloten onthaalouders) of een flexibel opvangaanbod.
voor
flexibele
GREEN PAPER DECREET KINDEROPVANG – DEEL 1: OMGEVINGSANALYSE - 09.12.2009
59
Nadenknota voor Raadgevend Comité Kind en Gezin
Daarnaast heeft de Vlaamse regering op 1 maart 2009 4 proeftuinen opgestart voor experimenteel gebruik van dienstencheques kinderopvang. Deze proeftuinen gaan door in Kortrijk, Ronse, Mechelen en Tienen. De Vlaamse Regering sloot daartoe met elk van de betrokken lokale besturen een convenant voor de duurtijd van 1 jaar en stelt per proeftuin een maximaal budget ter beschikking. Het Vlaams Subsidieagentschap voor Werk en Sociale Economie en het Departement voor Werk en Sociale Economie en Kind en Gezin worden gelast met de verwerking van de proeftuingegevens, de coördinatie en toezicht op de werking proeftuin. Er wordt voorzien in een eindevaluatie (30/04/2010) en driemaandelijkse tussentijdse evaluaties. De Vlaamse regering zal binnen de zes maanden na afloop van het convenant over de algehele werking van de proeftuinen rapporteren aan het Vlaams Parlement.
Inclusieve opvang Opvangvoorzieningen kunnen een financiële ondersteuning krijgen voor inclusieve opvang van kinderen met een specifieke zorgbehoefte. Afhankelijk van het voorzieningstype bestaan er één en/of twee vormen: 1.
structureel aanbod: de voorziening heeft een continu aanbod van minstens 3 plaatsen voor inclusieve opvang. Het betreft geen nieuwe plaats, maar een bestaande plaats waarvoor een bijkomende subsidie is voorzien om ze te laten gebruiken door kinderen met specifieke zorgbehoeften. Dit kon tot recent enkel in KDV en IBO. Met een recente besluitwijziging kunnen voortaan ook structurele plaatsen inclusieve opvang kunnen toegekend worden aan groepen van voorzieningen van eenzelfde organiserende bestuur binnen eenzelfde regio, evenals aan DVO.
2.
individueel aanbod: de voorziening biedt inclusieve opvang aan wanneer de vraag zich voordoet en wordt bijkomend vergoed volgens de inclusieve opvangdagen. Dit is mogelijk in elke voorziening met erkenning of attest van toezicht.
GREEN PAPER DECREET KINDEROPVANG – DEEL 1: OMGEVINGSANALYSE - 09.12.2009
60
Nadenknota voor Raadgevend Comité Kind en Gezin
Bijlage 2: Aanbevelingen van het Platform Vernieuwing Kinderopvang inzake de inspanningen die nodig zijn om de toegankelijkheid van de kinderopvang te versterken Hoe kunnen de inspanningen inzake toegankelijke kinderopvang versterkt worden? Niettegenstaande dat er de laatste jaren veel inspanningen geleverd zijn door de sector en middelen geïnvesteerd werden door de overheid, is het Mattheüseffect in de kinderopvang nog sterk aanwezig. In het Vlaams Regeerakkoord 2009-2014 en in de beleidsnota 2009-2014 Welzijn, Volksgezondheid en Gezin worden in het algemeen bestrijding van armoede, en voor de kinderopvang in het bijzonder het investeren in het aanbod en de structuur opdat kinderopvang haar sociale, economische en pedagogische functie maximaal kan waarmaken, als doelstelling vooropgezet. Wat is nodig wil de kinderopvang versterkt de drie maatschappelijke functies opnemen ? Aanbevelingen voor de overheid 1.Aanpakken van tekort aantal kwaliteitsvolle opvangplaatsen en financiële drempels voor gezinnen: -uitbreiding van het aantal voorschoolse plaatsen waar ouders kunnen betalen volgens inkomen en draagkracht -mogelijk maken van eenvoudig bijdragesysteem volgens inkomen en draagkracht in de buitenschoolse opvang -wegwerken inkomstenverlies voor voorzieningen die een sociaal bijdragebeleid voeren door verlaagde inkomsten uit bijdragen van het gezin -wegwerken van inkomstenverlies bij onthaalouders die in hun sociaal beleid meer occasionele/deeltijdse opvang aanbieden en hierdoor hun inkomsten zien dalen. 2. Stimuleren en ondersteunen van lokale en regionale samenwerkingsverbanden van opvangvoorzieningen die elkaar versterken in de uitbouw van een toegankelijke werking,die de zoektocht naar kinderopvang vlotter laten verlopen doordat ouders slechts 1 maal hun opvangvraag moeten stellen aan het samenwerkingsverband en die door een gezamenlijk toeleidings-en voorrangsbeleid actief voorrang en toegang geven aan maatschappelijk kwetsbare gezinnen. Specifieke aandacht moet hierbij gaan naar het creëren van mogelijkheden om elke opvangvoorziening de kans te geven te participeren aan een samenwerkingsverband, in het bijzonder de zelfstandige opvang. 3. Afdoende subsidie en een eenvoudig subsidiesysteem, geïntegreerd in de basissubsidie, voor voorzieningen die extra inspanningen doen om kwetsbare gezinnen te bereiken en hun werking afstemmen op alle kinderen en hun gezinnen. 4. Voldoende omkadering in alle opvangvoorzieningen voor de versterking van hun pedagogisch en sociaal beleid, met specifieke aandacht voor ondersteuning/coaching van kleine voorzieningen die geen of beperkte omkadering hebben.
GREEN PAPER DECREET KINDEROPVANG – DEEL 1: OMGEVINGSANALYSE - 09.12.2009
61
Nadenknota voor Raadgevend Comité Kind en Gezin
5. Ondersteuning vanuit de overheid van de kinderopvanginitiatieven inzake voorrangsbeleid en versterken van de sociale functie (vorming, studiedagen, uitwisseling good practices, materialen)) 6. Algemene competentieversterking binnen de kinderopvang zowel voor leidinggevende als voor begeleidende medewerkers. De competentieversterking kan niet met één maatregel geremedieerd worden. Er zullen verschillende zaken tegelijkertijd moeten gebeuren o.m. -een basiskwalificatie voor alle begeleiders -aandacht voor diversiteit en armoede in de opleidingen -functiedifferentiatie met 4 functieniveaus: 1. kindbegeleider: een verzamelnaam voor alle medewerkers die rechtstreeks instaan voor de dagelijkse opvang van de kinderen en de relatie de ouders, binnen verschillende contexten 2. bachelor pedagogiek van het jonge kind: is een nieuwe functie, hij werkt met jonge kinderen en hun ouders in verschillende soorten voorzieningen en diensten. Hij weet zijn pedagogische kennis op 4 terreinen geïntegreerd in te zetten: naar het kind toe, naar ouders toe, naar het team toe en naar externen toe. Hij coacht de kindbegeleiders in de dagelijkse pedagogische praktijk en in het opbouwen van nieuwe pedagogische kennis. 3. leidinggevende: zorgt voor het pedagogische en het administratieve management 4. coördinator kinderopvang: is een nieuwe functie, hij bouwt de netwerken uit die nodig zijn om te kunnen beantwoorden aan de nieuwe uitdagingen zoals flexibiliteit, toegankelijkheid, diversiteit en inclusie. De introductie van een bachelor pedagogiek van het jonge kind, vraagt het creëren van deze opleidingsmogelijkheid en het voorzien van een tewerkstellingsperspectief voor een bachelor in de kinderopvangvoorzieningen. 7.Afstemming tussen voorzieningen/dienstverlening preventieve gezinsondersteuning en kinderopvang in functie van een optimaal bereik en ondersteuning van gezinnen met jonge kinderen.
Aanbevelingen voor de opvangvoorzieningen 8. Versterkt engagement om als sector als geheel, actief mee te werken aan het wegwerken van het Mattheüseffect (met erkenning van verschillen in draagkracht/mogelijkheden van de verschillende opvangtypes). Dit vraagt ook het investeren in een netwerk van toeleiders in functie van een optimaal bereik en ondersteuning van gezinnen waardoor de meest kwetsbare gezinnen effectief toegang tot kinderopvang kunnen krijgen. De sociale functie mag niet verengd worden tot 20% voorrangsbeleid en/of samenwerken met buurtorganisaties. Toegankelijkheid en respect voor diversiteit moet zich vertalen in het ganse beleid, de visie, de communicatie en de organisatie van de kinderopvangvoorziening.
GREEN PAPER DECREET KINDEROPVANG – DEEL 1: OMGEVINGSANALYSE - 09.12.2009 Nadenknota voor Raadgevend Comité Kind en Gezin
Aanbeveling voor de toeleiders 9. Om de toegankelijkheid van de opvangvoorzieningen voor kwetsbare ouders te vergroten kunnen dienstverleners/voorzieningen actief in de preventieve gezinsondersteuning, sociale en welzijnsorganisaties gezinnen over kinderopvang informeren en toeleiden. Dit kan met behulp van 2 beschikbare instrumenten : -Pictografisch materiaal ‘Kind in Beeld’ speciale publicatie over kinderopvang voor anderstalige ouders of ouders die beperkt toegang hebben tot schriftelijke informatie. -DVD Childcare Stories die o.m. kan gebruikt worden door toeleiders in gesprekken met ouders om ev. drempels te overwinnen.
62