Cursor/10 Jaargang 47, 18 november 2004 Achtergrond
De bibliotheek is waar het restaurant en de ICTheek zijn
Het gebouw als denkbeeld/Gerard Verhoogt Met de digitalisering van alle informatie verandert ook de universiteitsbibliotheek. De kloof tussen de functie en het fysieke gebouw, de klassieke bibliotheek, wordt steeds groter. Welke veranderingen staan er allemaal op stapel, hoe ziet de bibliotheek er over twintig jaar uit? Is er dan nog wel een fysieke bibliotheek of alleen een infrastructuur? Blijven gedrukte boeken en wetenschappelijke tijdschriften bestaan of is de toekomst aan elektronisch papier? De bibliotheek is het onderwerp van het symposium ‘Het gebouw als denkbeeld’, dat op 20 november plaatsvindt aan de TU Delft. Van oudsher is de belangrijkste taak van de bibliotheek om informatie te verzamelen, toegankelijk te maken en zo snel mogelijk ter beschikking te stellen. In de Middeleeuwen hebben vooral de grote Europese kloosters en universiteiten een bibliotheek, waardoor ze als centrum van kennis fungeren. Met de uitvinding van de boekdrukkunst verandert dat radicaal. Mensen kunnen zelf boeken kopen of lenen bij openbare bibliotheken. De komst van de computer luidt de tweede revolutie in. Door de razendsnelle digitalisering wordt de bibliotheek minder plaatsgebonden; iedereen kan met zijn pc of laptop vanaf een willekeurige locatie informatie bekijken. En het is nog maar de vraag of de bibliotheek als gebouw blijft bestaan. Maria Heijne, hoofd van de bibliotheek van de TU Delft, heeft zo haar twijfels. Ook deze bibliotheek gaat zoveel mogelijk digitaal, mede omdat op ondersteunend personeel wordt bezuinigd ten gunste van wetenschappelijke medewerkers. Heijne: “Het idee van één centrale bibliotheek stuitte op verzet van de faculteiten. Als tussenoplossing gaan we van veertien naar zeven faculteitsbibliotheken, één per
faculteit. We willen ook de balie digitaliseren met Virtual Reference Desk. Daarmee kunnen we bijvoorbeeld met de klant -op afstand en real time- in een database zoeken. Dat is ook handig omdat de TU Delft ook een taak heeft als nationale technische collectie en in verband met de samenwerking van de drie technische universiteiten. Het is dus de vraag of in de toekomst nog een gebouw nodig is. Het kan ook een andere functie krijgen, bijvoorbeeld voor het onderwijs, zeker nu steeds meer studenten draadloos met hun laptop werken”. Reed Elsevier is een van de grootste uitgevers ter wereld, ook van wetenschappelijke tijdschriften. Tony McSeán is daar Library Relations Director en is zestien jaar bibliothecaris geweest aan de British Medical Association. McSeán: “Ik verwacht niet dat het gebouw zelf verdwijnt. Bibliotheken zijn vaak specifieke gebouwen, waar je moeilijk iets anders mee kunt doen. Ze hebben te hoge plafonds, een slechte ventilatie, het zijn vooral goedkope opslagplaatsen. Ik denk dat het goede studeerlocaties worden, uitgebreid met netwerkaansluitingen en aanverwante voorzieningen”. Drs. Kees Klijs, hoofd van de bibliotheek van de TU/e, is het eens met McSeán. “Niet voor niets zit de bibliotheek in de tentamenperiode altijd vol. Ze krijgt toegevoegde services als een ICTheek, restaurant en ruimtes voor groeps- of individueel werk. Een gedifferentieerd huis met studievoorzieningen. De bibliotheek heeft een belangrijke sociale functie voor studenten: samen studeren, daarna samen uitgaan”, denkt Klijs. Met de digitalisering wordt de zorg van de kwaliteit van de informatie van het grootste belang. Wetenschappers moeten er immers van op aan kunnen dat ze betrouwbare bronnen raadplegen. “Wie tegenwoordig informatie zoekt, kijkt vaak eerst op internet en daar ontbreken vaak essentiële kwaliteitsoordelen. Er woedt in de bibliotheekwereld momenteel een discussie of we de wetenschappelijke communicatie niet anders moeten organiseren”, zegt Klijs. Wetenschappers bieden hun publicatie vaak als eerste aan bij commerciële uitgevers, bedoeld om als artikel in een gezaghebbend tijdschrift te worden opgenomen. Vaak moeten ze daarbij het auteursrecht afstaan aan de uitgever. Ook ‘societies’ geven wetenschappelijke tijdschriften uit, zoals de American Chemical Society of IEEE voor Elektrotechniek. Beiden hanteren hoge kwaliteitsnormen, met editorial boards en peer reviews. Klijs: “Uitgevers hebben daarmee een monopolieproduct in handen, elk tijdschrift is uniek. Je kunt als bibliotheek niet een duur tijdschrift tegen een goedkoop exemplaar inruilen. Als ik een fiets koop, kan ik kiezen tussen verschillende merken; bij een tijdschrift niet. Als je een tijdschrift mist, mis je ook belangrijke artikelen. Daarom is er in de wetenschappelijke wereld een beweging naar ‘open access’ ontstaan. Dat wil zeggen: publicaties open op internet plaatsen, nadat tegen betaling een kwaliteitscontrole heeft plaatsgevonden. Dat kan makkelijk, want met internet kan iedereen als uitgever optreden. Daar zijn al plannen voor met het project DARE”. (Zie kader.) McSeán erkent dat ‘business publishers’, zoals hij commerciële uitgevers noemt, meestal duurder zijn. Hij voegt er eerlijkheidhalve aan toe dat dit niet wil zeggen dat ze daarom op alle gebieden de beste zijn. Maar het rommelt wel tussen bibliotheken en business publishers. McSeán: “Er is momenteel veel frictie tussen de bibliotheken en de uitgevers. Bij sommige vergaderingen heb ik het gevoel dat ‘I’m trying to keep the relations as civilized as possible’. Met de digitalisering is de complexiteit in de markt toegenomen. Alles verandert snel en iedereen zoekt stabiliteit in een instabiele wereld. En geld is daarbij het grootste probleem. Nieuwe informatieaanbieders als Google zorgen ervoor dat uitgevers zich bedreigd voelen. Tegelijkertijd hebben bibliotheken minder geld om meer te doen. Onderzoekers komen steeds minder in de bibliotheek, maar maken wel gebruik van hun systemen en faciliteiten. Die onderzoekers roepen ‘Waarom heb ik nog een bibliotheek nodig?’. Ze vergeten dat veel wetenschappelijke informatie op internet wordt betaald door de bibliotheken”. Klijs: “We merken dat de tijdschriftenmarkt in beweging is. De universitaire bibliotheken hebben voor veel geld contracten afgesloten met enkele grote uitgevers.
We hebben nu bijvoorbeeld toegang tot alle tijdschriften van grote uitgevers, zoals Elsevier Scientific. Voorheen hadden we een beperkt aantal tijdschriften uit hun pakket”.
Universiteitsbibliotheek Utrecht. Foto’s: Jan Bitter
Elektronisch papier Klijs heeft hoge verwachtingen van de digitale bibliotheek: “Die biedt fantastische mogelijkheden. We zijn bezig alle álle publicaties van de TU/e, vanaf 1956, op het net zetten, maar dat geeft auteursrechtelijke problemen want de bulk zijn tijdschriftartikelen”. McSeán: “Iedere uitgever die wil overleven, onderzoekt wanneer ze digitaal moeten gaan. Nu is er een -dure- dubbelsituatie: zowel gedrukte als digitale uitgaven. Als uitgevers op ongeveer hetzelfde moment tot de conclusie komendigitaal te gaan, gaat het ineens heel snel”. Bij de TU/e staan nu meer dan 4.600 wetenschappelijke tijdschriften full-text op het net; dat is negentig procent van het totale aanbod van de bibliotheek. In databases kun je zoeken op gespecialiseerde deelonderwerpen, die je via links naar het full-text gedeelte leiden. Klijs: “Het doorlinken van bron naar bron is een van onze prioriteiten. We zijn ook bezig ons aanbod te personaliseren door het verzorgen van attenderingen en het maken van portals. Voor gebieden als nanotechnologie kun je gezamenlijk een portal maken met de Universiteit Twente, de TU Delft en TU/e. Of je maakt een portal voor human resource measurement voor Technologie Management”. Heijne van de TU Delft denkt nu ook al aan de komst van elektronisch papier, dat onder meer door Philips wordt ontwikkeld. Heijne: “Dat is er al, maar het is nog duur en niet uitontwikkeld. Tegen 2010 zal het realiteit worden. Dat zal veel veranderen in het schrijf, lees- en gebruiksgedrag, al is nu het moeilijk in te schatten wat”. Heijne schat dat het leesboek blijft bestaan, voor wat wetenschappelijke boeken betreft, heeft ze grote twijfels. “Dat zal ongetwijfeld meer de digitale kant opgaan, zoals er nu al cd-roms aan het boek worden toegevoegd.” Klijs gaat er vanuit dat ‘het boek’ blijft bestaan, vooral overzichten en handboeken en boeken die een ‘verhaal’ vertellen. Uitgaven ‘onder redactie van’, die vaak een bundeling van artikelen zijn, zullen vervallen, net als encyclopedieën, woorden- en telefoonboeken. Dat kan digitaal veel beter en sneller, denkt Klijs.
McSeán wijst nog op een ander aspect. Voor een opleiding als kunstgeschiedenis moeten studenten gebruik kunnen maken van perfecte afbeeldingen. Volgens hem vind je die alleen nog in boeken; digitaal zijn illustraties middelmatig, maar nemen de meeste gebruikers daar genoegen mee. Tenslotte ligt er nog een gevaar verscholen in alle digitalisering. Hardware en software ontwikken zich nog steeds in hoog tempo. Systemen verouderen snel en het is niet denkbeeldig dat oudere informatie in de toekomst niet meer ‘gelezen’ kan worden. McSeán erkent dat gevaar. “Uitgevers zijn traditioneel slecht in archiveren, ze zijn altijd bezig met de volgende opdracht. Reed Elsevier ontwikkelt nu standaarden, we willen dat al onze informatie over driehonderd jaar ook nog te lezen is. Het kost honderdvijftig miljoen euro om dat computersysteem, dat wereldwijd werkt, op de been te houden. We maken nu afspraken voor ‘mirror sites’. Met de Koninklijke Bibliotheek van Nederland is, als eerste van andere nationale bibliotheken, een contract getekend”, aldus McSeán. Minister van Onderwijs Maria van der Hoeven heeft haar Europese collega’s opgeroepen geld te reserveren voor een ‘e-Depot’. Dat hebben IBM en de Koninklijke Bibliotheek ontwikkeld en het is een opslag- en ontsluitingssysteem dat zich automatisch aanpast aan nieuwe technieken. Dit ‘e-Depot’ omvat inmiddels bijna tachtig procent van het wereldaanbod, waaronder dat van de meeste grote uitgevers./.
Ontwerpen Bouwkundestudenten voor bibliotheek als ‘tegengif’
Het ontwerp van Patricia van den Eertwegh
Studenten van de faculteit Bouwkunde presenteren hun ontwerpen voor de bibliotheek tijdens het symposium ‘Het gebouw als denkbeeld’. Op 20 november
staat de bibliotheek centraal in de lezingenserie van de K.L. Poll-stichting. Het belangrijkste doel is uiteraard de ontwerpoefening zelf, maar van decaan prof.ir. Jan Westra, mag het best wat ‘tegengif’ bevatten. Westra: “Het gaat om een beetje ‘idiote’ en afwijkende ideeën als tegenwicht tegen alle serieuze verhalen die er op zo’n dag worden gehouden. Bij het thema ‘Ziekenhuis’ had iemand een boerderij ontworpen waar nieuwe ledematen aan koeien groeien. Mensen kunnen op zo’n boerderij, op bestelling, hun nieuwe arm of been ophalen. Bij de bibliotheek bleek tegengif moeilijk te vinden; blijkbaar houdt de bibliotheek toch altijd iets heel serieus”. Een van de uitgangspunten was de vraag ‘Waarom en wanneer ga je ergens naartoe?’. Westra: “Een van de antwoorden was: waar je kunt eten, daar speelt het sociale leven zich af. We hebben dit gecheckt bij studenten en het klopt, dat zie je ook bij de klontering van mensen in de kantine van Vertigo”. Studenten werkten een ontwerp uit voor de nieuwe bibliotheek van de TU/e, ook al zal die voorlopig niet gerealiseerd worden. Die nieuwe bibliotheek was oorspronkelijk gepland in de W-hal en zou het nieuwe hart van de TU/e moeten worden, aangevuld met een restaurant en andere faciliteiten. Voor het symposium zijn meerdere ontwerpen voor de TU/e-bibliotheek geselecteerd. Studente Patricia van den Eertwegh denkt dat de meest logische plaats voor een bibliotheek aan De Wielen is. Haar centrale bibliotheek is een gebouw van drie verdiepingen hoog en vierhonderd meter lang. Het doorzichtige gebouw staat op kolommen, die willekeurig zijn geplaatst en zichtbaar in het gebouw doorlopen. De tweede etage is een loopbrug, de andere ruimtes worden opgedeeld in de diverse faculteitsbibliotheken, elk met een eigen inrichting. Studente Adriënne Groeneveld benadrukt dat, ondanks de digitalisering, ‘het boek’ moet blijven. De rode draad in haar ontwerp is een boekenlint, dat door en uit het hele gebouw loopt. De bibliotheek, die van de grond is getild, kent diverse zwevende ruimtes, waarlangs het boekenlint voert. Het lint zelf is 1,20 meter hoog zodat wandelaars er overheen kunnen kijken. Het kent werkruimtes en doorkijkjes, onder meer naar een binnentuin. Ook Chi Hang Chim gaat uit van de nieuwe techniek. Maar daardoor zien mensen de schoonheid van de natuur en ‘het boek’ niet meer. Chim vertelt een verhaal en gebruikt daarvoor een aantal eigenschappen van het boek, zoals ‘Even weg zijn’. De buitenkant is een ‘kaft’, waardoor het een gesloten gebouw wordt en je van tevoren niet weet wat je te wachten staat. Een lift is er niet, alles wordt gelopen. Binnen geven de verschillende karakters de functies aan: restaurant, werkruimtes, ruimten voor studieverenigingen, maar er zijn ook mogelijkheden om kantoren in te richten voor mensen van buiten de TU/e. Het achtste symposium ‘Het gebouw als denkbeeld’ vindt op 20 november plaats in de Aula van de TU Delft. De organisatie is in handen van de K.L. Poll-stichting voor Onderwijs, Kunst en Wetenschap, onder meer met steun van de TU/e. Tot de sprekers behoren Pieter Steinz ((journalist en chef literatuurredactie NRC Handelsblad) die spreekt over de bibliotheek van Alexandrië. Hugo Brandt Corstius, de architect Francine Houben, ontwerper van de bibliotheek van de TU/e, zijn enkele van de andere sprekers. Kaarten (55 euro, dertig euro voor studenten) zijn te bestellen door het bestelformulier op de website (www.verstigt.nl/) of via telefoonnummer 020-6235451.
Het ontwerp van Chi Hang Chim
Open access moet status krijgen Wetenschappelijke onderzoeksgegevens horen vrij ter beschikking te zijn voor iedereen. Daartoe is open access een goede manier, maar momenteel staan wetenschappers liever in een tijdschrift als Nature dan op internet. Drs. Kees Klijs, hoofd van de TU/e-bibliotheek: “Het probleem daarbij is een goede kwaliteitscontrole en het gebrek aan status. Dus moet open access zo goed gemaakt worden dat niemand er omheen kan. Ons idee bij open access is dat de auteur vooraf betaalt om de kwaliteitscontrole door peer reviews te laten verrichten. Als dat wordt goedgekeurd, komt het onderzoek gratis op internet te staan”. De Nederlandse universiteiten gaan samen, onder de paraplu van SURF, proberen open access van de grond te krijgen met DARE. Deze Digital Academic Repositories wordt een opslagplaats voor wetenschappelijke publicaties, waarvoor alle Nederlandse universiteiten hun archief in full text publicaties ter beschikking stellen. Daarbij hanteren ze internationale standaarden zodat de ontstane archieven virtueel een internationaal geheel vormen. Iedereen kan daarvan, en van de bijbehorende links en database, gebruikmaken. Klijs: “Zo moet DARE internationale allure krijgen, zodat wetenschappers het een eer gaan vinden om hier hun onderzoek te publiceren”.