ZES KINDEREN, ZES VERHALEN
1: T O HOFSTRA – ‘DE OORLOG WAS GEEN SPANNEND JONGENSBOEK’ Je bent 16 en de oorlog breekt uit. To Hofstra maakte het mee. Als een echte journalist beschreef ze alle belangrijke gebeurtenissen in Sneek tijdens de Tweede Wereldoorlog. Ze plakte zelfs een kogel in haar dagboek. ‘De tijd voor de oorlog was oersaai’, vertelt To Hofstra in haar huiskamer in het Friese Franeker. ‘Je had geen disco’s, geen tv, geen mobieltjes, geen computers en geen internet. Mijn vader was dierenarts, mijn moeder tandarts. Met mijn zusje Hilly en broer Jan woonden we in een heerlijk huis: een oud postkantoor met een grote tuin in het centrum van Sneek. In de straat woonden een bakker en een schilder. Naast ons was de kruidenier.’
‘Alles plakte ik in’ ‘De dochter van de kruidenier was mijn hartsvriendin. Officieel heette ze Bottje Posma, maar iedereen noemde haar Pop. Elke ochtend haalde ik haar op en dan liepen we samen naar school. Pop en ik verzamelden van alles: sigarenbandjes, postzegels en het bedrukte papier dat om het fruit zat. In de oorlog ging mijn verzamelwoede gewoon door. Zinken munten, broodbonnen en krantenknipsels, alles plakte ik in. Mijn dagboek is heel anders dan dat van Anne Frank. Ik schreef niet over mijn gevoelens, dat vond ik te privé. Ik schreef wel veel over wat er allemaal in Sneek gebeurde. Door de oorlog was het leven opeens niet saai meer.’
‘Wat wisten wij van oorlog?’ ‘Ik herinner me nog heel goed het moment dat de oorlog uitbrak. Het was 10 mei 1940. Mijn slaapkamer lag precies boven de behandelkamer van mijn moeder op de eerste etage. Elke ochtend schoor mijn vader zich daar, omdat die kamer zo lekker licht was. Ik lag nog te slapen en opeens riep mijn vader van beneden: “O, To, nu is het oorlog!” Dat ene zinnetje klonk verschrikkelijk dreigend. Op de radio hoorden we dat de eerste vijandelijke vliegtuigen al boven Dordrecht vlogen. Een dag later reden drie Duitse pantserwagens door de straat achter ons huis. Ik moest die dag gewoon naar school. In de klas hoorden we Duitse militairen zingend langs marcheren. Ik vond dat best
mooi, die zingende soldaten. Het was apart. Wat wisten wij van oorlog?’
‘Overal konden verraders zijn’ ‘Stap voor stap verboden de Duitsers van alles. We mochten bijvoorbeeld niet meer naar de Nederlandse radio luisteren. Later verschenen er overal bordjes: “Voor joden verboden”. En op 3 mei 1942 schreef ik in mijn dagboek: “Joden moeten een ster op hebben ter grootte van de handpalm.” Al snel kreeg je als kind ingeprent dat je over bepaalde dingen niet mocht praten. Overal konden verraders zijn. Mijn broer Jan heeft twee keer ondergedoken gezeten. Ik weet niet precies waarom en alleen mijn vader wist waar. De schilder liep vaak met verfpotten over straat. Pas na de oorlog hoorden wij dat daarin bonnen zaten voor onderduikers.’
‘Gelukkig was mijn vader niet thuis’ ‘De oorlog was niet saai, maar het was zeker geen spannend jongensboek. Soms was het vreselijk. Op een nacht in juli 1944 schrokken mijn zus Hilly en ik om half twee wakker van een enorme knal. Het was een schot. De volgende ochtend hoorden we dat onze bakker was vermoord door de Duitsers. Uit wraak voor de moord op een hoge Duitse officier, hadden ze die nacht vier mannen uit Sneek opgepakt en doodgeschoten. Later hoorde ik dat ze ook bij ons aan de deur waren geweest. Gelukkig was mijn vader niet thuis. Van mijn vader heb ik een keer een echte kogel gekregen. Ik heb hem in mijn dagboek geplakt. Ik vond het wel een beetje eng, maar dacht: ach, mijn dagboek, wie komt daar nu aan? Maar vlak voor het eind van de oorlog vond mijn vader het te gevaarlijk om de dagboeken in huis te hebben. Hij verstopte ze en vertelde aan niemand waar. Na de oorlog hoorde ik dat hij mijn dagboeken onder de dakpannen van oma’s huis had verborgen. Vlak voor het einde van de oorlog hebben in dat huis nog Duitse soldaten gezeten. Die hebben dus onder mijn dagboeken geslapen!’
Canadezen ‘De bevrijding was prachtig! De Canadezen reden op een zondag onze straat in. Het was 15 april 1945. Ze
ZES KINDEREN, ZES VERHALEN
1: T O HOFSTRA – ‘DE OORLOG WAS GEEN SPANNEND JONGENSBOEK’
werden ingehaald als goden. In de voorkamer schoven we de vitrages aan de kant en bonkten op de ruiten. Mijn zus Hilly pakte de bloemen uit de vaas om aan de Canadezen te geven. Wij zetten onze voordeur wijd open: kom maar binnen! Trots liet ik aan die Canadezen mijn dagboeken zien. Een van hen scheurde spontaan zijn epauletten af: voor mijn verzameling! Na het grote bevrijdingsfeest dacht ik met schrik aan mijn leventje
To Hofstra en haar hond Maschka in oktober 1940. To is dan 16 jaar oud.
Nadat bakker J.H. Bakker was vermoord, knipte To de rouwadvertentie uit de krant en plakte deze in haar dagboek.
van voor de oorlog. Ik was bang dat het weer net zo saai zou worden, maar dat bleek niet het geval. Ik ging studeren in Leeuwarden en op kamers wonen. Als student had ik veel vrijheid en dat maakte alles anders.’ Foto’s: © Fries Verzetsmuseum, Leeuwarden Internet: www.annefrankkrant.nl Uitgave: © Anne Frank Stichting, 2015
Dagboekpagina’s.
‘Van alle kanten komen noodkreten om voedsel naar Friesland. Vandaag ontvingen wij een brief van Prof. Dr. L. Seekles uit Utrecht, dit was vader’s promotor. Wij hebben in één week tijds al 7 pakjes van 2 kilo weggezonden. 2 kg is het maximale gewicht dat die pakjes mogen hebben.’
ZES KINDEREN, ZES VERHALEN
2: M OZES FLINKER – ‘IK WAS HELEMAAL VERSLAGEN’ Net als Anne Frank was Mozes een joodse tiener, die gewoon naar school ging. Maar terwijl Anne Frank met haar gezin in de zomer van 1942 onderdook, vluchtte Mozes met zijn vader, moeder, broertje en zussen naar Brussel. Daar leefde hij in een angstige vrijheid. Tot ook hij werd opgepakt. Mozes is 13 jaar als in Nederland de oorlog uitbreekt. Het joodse geloof is belangrijk in zijn gezin. In zijn dagboek schrijft hij: ‘Ik ben geboren in Den Haag […]. Daar woonde ik rustig en ongestoord. Ik bezocht de lagere school en daarna ging ik naar de Handelsschool. Daar bleef ik maar twee jaar […]. Want in 1940 waren de Duitsers Holland binnengevallen.’ Joodse leerlingen mogen na de zomer van 1941 geen les meer krijgen van niet-joodse leraren. Mozes moet naar een speciale school voor joodse leerlingen. Maar daar blijft het niet bij. Mozes schrijft: ’Twee maanden voor de vakantie moesten wij onze fietsen inleveren. Sindsdien ging ik met de tram naar school. Maar voor het eind van het schooljaar mochten wij ook niet meer met de tram. Toen moest ik te voet naar school, een wandeling van anderhalf uur.’ Ook schrijft hij over de Jodenster: ‘In de loop van 1942 werden wij verplicht een teken van smaad op de borst te dragen. Het was een davidster, zo groot als een hand. Op de ster stond duidelijk in Hollandse letters: “Jood”.’
Vluchten De ouders van Mozes besluiten dat ze weg moeten uit Nederland, als ze een toespraak van een Duitse politicus horen. Die zegt dat joden de vijanden van Europa zijn en dat zij naar Oost-Europa gestuurd zullen worden. Veel joden krijgen een brief waarin staat dat ze in nazi-Duitsland moeten gaan werken; ze moeten ze zich op het station melden met eten, kleding en dekens. Ook het gezin van Mozes krijgt zo’n brief. De vader van Mozes is dan al op pad om erachter te komen hoe ze veilig weg kunnen komen. Mozes schrijft: ‘Hij was al in Roosendaal, aan de Belgische grens, toen mijn moeder de brieven ontving waarin stond dat wij de volgende avond om elf uur aan het station moesten zijn. […] Mijn moeder liet mijn vader in een telefoongesprek weten dat “de uitnodigingen voor de
bruiloft” waren gekomen en dus wist mijn vader dat de oproepen er waren.’
Hulp is niet gratis De volgende dag vertrekt het hele gezin naar Roosendaal, waar ze bij verschillende families worden ondergebracht. Omdat de vader van Mozes heeft gehoord dat er op één plek aan de grens geen bewaking is, reizen ze door naar Brussel met hulp van een gids die ze veel geld moeten betalen om de grens over te steken. Er zijn mensen die geld willen verdienen aan (joodse) onderduikers. In Brussel moet vader eerst valse verblijfsvergunningen kopen, daarna pas kan hij op zoek naar een woning. Met deze valse vergunningen kan de familie Flinker gewoon naar buiten. Mozes heeft een persoonsbewijs onder een andere voornaam: Harry. En wat vooral belangrijk is: er staat op dat hij protestants is, en niet joods.
‘Er werd plotseling aangebeld’ Mozes is heel religieus en probeert zijn troost te zoeken in het geloof. Hij maakt zich grote zorgen over het lot van de joden. ‘Vader kwam me vertellen dat hij geen goed nieuws had. Hij had gehoord dat heel veel joden in het oosten stervende waren en dat er al honderdduizend waren gestorven. Toen ik deze slechte boodschap ontving, was ik helemaal verslagen.’ Af en toe horen ze dat er een joodse familie is opgepakt. Want ook in België worden joden vervolgd. Mozes heeft het er heel moeilijk mee en is bang dat ze verraden zullen worden. Hij schijft op 7 januari 1943: ‘Gisterenavond zaten mijn ouders en ik aan tafel. Het was al bijna 12 uur toen er plotseling werd aangebeld. Wij schrokken. Wij dachten dat wij zouden worden gehaald. Dat wij zo erg schrokken komt omdat er voor alle bewoners van Brussel een avondklok geldt. (…) Moeder pakte haar schoenen al. Vader zei: “Wij wachten tot ze nog een keer bellen”. Maar er kwam geen tweede bel. Goddank, alles liep goed af.’
De droom van Mozes Mozes heeft een grote droom: samen met de mensen van zijn volk wonen in Israël, dat dan nog Palestina heet. Hij leert zichzelf Arabisch, zodat hij later kan
ZES KINDEREN, ZES VERHALEN
2: M OZES FLINKER – ‘IK WAS HELEMAAL VERSLAGEN’
praten met de mensen die daar wonen. Met de familie van Mozes gaat het nog redelijk goed: ze zijn vrij, kunnen naar buiten en hebben genoeg eten en spullen. Maar toch lijdt Mozes enorm om de ellende die het joodse volk wordt aangedaan. Op een van de laatste pagina’s van zijn dagboek schrijft hij dat hij alleen maar in Jeruzalem nuttig kan zijn voor het joodse volk. ‘Daar alleen kan ik iets voor mijn volk bereiken, mijn enige wil en de zin van mijn leven.’
Verraden en opgepakt Het land waar hij zo van droomde, heeft Mozes nooit gezien, want iemand heeft de familie Flinker verraden. Op 5 april 1944 worden de moeder en de oudste drie kinderen gearresteerd. Vader weet de vier jongste kinderen van het gezin – Gusta, Rachel, Rebecca en Chaim – naar een nieuwe onderduikplaats te brengen. Later meldt hij zich bij Kazerne Dossin in Mechelen, waar zijn vrouw en de drie oudste kinderen gevangen zitten. Ze zijn via dit doorgangskamp
De familie Flinker in 1942. Alleen de oudste zus van Mozes ontbreekt op de foto. Een betere foto (bovenrand) van het gezin is er niet.
Rachel, Gusta, Rebecca en hun broertje Chaïm in 1945.
in België met de trein naar kamp Auschwitz-Birkenau in bezet Polen gedeporteerd. De moeder van Mozes wordt daar waarschijnlijk meteen vermoord. De twee zussen Esther en Lea worden naar een werkkamp gebracht. Mozes en zijn vader moeten naar een ander werkkamp, Echterdingen in Duitsland, om aan een landingsbaan te werken. Daar breekt vlektyfus (een besmettelijke ziekte) uit. De joden die daar dwangarbeid verrichten, moeten in januari 1945 naar andere concentratiekampen. Op een lijst met namen staat wie naar welke kamp is gedeporteerd. Achter de namen van Mozes en zijn vader Lazjer Flinker staat de afkorting ‘K.L. BeBe’. Dit betekent dat Mozes en zijn vader naar het concentratiekamp Bergen-Belsen zijn gedeporteerd. Allebei sterven ze daar, ziek en uitgeput. Foto’s: © Privécollectie Familie Raats/John Braat; DG Oorlogsslachtoffers, Brussel; Kazerne Dossin, Mechelen/Fonds Kummer Internet: www.annefrankkrant.nl Uitgave: © Anne Frank Stichting, 2015
De pasfoto van Mozes voor zijn verblijfsvergunning.
Kazerne Dossin in Mechelen (België) was tijdens de Tweede Wereldoorlog in gebruik als doorgangskamp.
Deportatielijst uit januari 1945 met de namen van Mozes en zijn vader Lazjer Flinker.
ZES KINDEREN, ZES VERHALEN
3: L EO A. VAN LEEUWEN – ‘WE WAREN BANG, DOODMOE EN HADDEN HONGER’ Leo A. van Leeuwen is 5 jaar wanneer de oorlog in mei 1940 begint. Hij woont in Haarlem met zijn vader, moeder en broers. Ze zijn een heel gewoon gezin, maar tijdens en na de oorlog verandert er veel voor hem.
’We liepen dagenlang’
Leo wordt doorgestuurd naar een ander kamp voor oudere kinderen. ‘Het kamp werd gerund door één volwassene en een stel grote knapen. Als je ’s nachts in je bed plaste, scholden ze je verrot. Dat gebeurde nogal eens van de heimwee en de zenuwen. Je kreeg daLeo’s vader is lid van de NSB, de Nationaal-Socialistische gelijks een paar aardappeltjes die je zelf moest pellen. Beweging, een organisatie met ideeën die veel lijken De hygiëne ging achteruit en alle kinderen kregen luiop die van Hitler. De Nederlandse regering is bang dat zen en schurft. Toen het niet langer mogelijk bleek om NSB’ers de Duitse soldaten zullen helpen. Veel NSB’ers het kamp van voldoende voedsel te voorzien, zijn we worden daarom meteen na de Duitse inval in mei 1940 naar een kindertehuis in Tsjecho-Slowakije gebracht.’ gearresteerd. Leo weet nog goed dat zijn vader werd Russische soldaten komen dichterbij en de kinderen oppakt. ‘Er stopte een legerwagen voor de deur en er worden steeds banger. ‘We wilden allemaal zo snel sprongen soldaten uit. Ze stormden ons huis binnen. mogelijk weg. Met een grote groep jongens ben ik Een officier met getrokken pistool arresteerde mijn vertrokken. We liepen dagenlang, overal lagen dode vader, terwijl wij door soldaten op afstand werden mensen langs de weg. ’s Nachts sliepen we in een gehouden. Ze hebben mijn vader opgesloten in een droge greppel. Russen en Duitsers schoten op elkaar kazerne. Drie dagen later gaf het Nederlandse leger en wij lagen ertussenin. We waren bang, doodmoe en zich over en kwam mijn vader weer thuis.’ hadden honger. Na een tijdje sloten we ons aan bij de stromen andere vluchtelingen die van oost naar west ’Ik had steeds minder vrienden’ trokken.’ De meeste Nederlanders hebben een hekel aan NSB’ers en Leo kan dat goed merken. ‘We waren arm’ ‘In het begin kon ik gewoon met andere kinderen Uiteindelijk komt Leo Amerikaanse soldaten tegen spelen, maar naarmate de oorlog langer duurde, die hem op een vrachtwagen naar België zetten. Van werd ik steeds vaker gepest en uitgescholden. Ze daaruit gaat hij met een trein naar Nederland. ‘Daar noemden me vuile NSB’er en landverrader. Na school- werd ik samen met 260 andere kinderen van NSB’ers tijd wachtten ze me op om me in elkaar te slaan. Ik opgevangen. Ik wist toen nog niet dat mijn vader en had steeds minder vrienden en snapte er niets van. moeder na de bevrijding gevangen waren genomen, Noodgedwongen speelde ik vooral met mijn broers.’ omdat ze landverraders waren. Ik heb twee jaar in teIn 1943 stuurt zijn vader hem naar een school met huizen moeten wonen, totdat mijn moeder vrijkwam. vooral Duitse kinderen. Daar wordt hij ook gepest, nu Omdat de regering beslag had gelegd op de huizen omdat hij een Nederlander is en geen echte Duitser. van NSB’ers, moesten we in het huis van mijn oma wonen. Dat was veel te klein en daarom sliep ik met mijn ’Ik voelde mij daar heel alleen’ oudere broertje in de schuur. Op 5 september 1944, Dolle Dinsdag, breekt er paniek Mijn vader zat zes jaar in strafkampen. We waren arm uit. Door het bericht dat de geallieerden (de tegenen er was geen geld om de school te betalen. Vanaf standers van Hitler) er aankomen, worden veel NSB’ers mijn veertiende moest ik werken, als bakkersknecht en bang dat Nederlanders wraak op ze gaan nemen. Velen keukenhulp.’ vluchten daarom naar Duitsland. Leo is dan net met an- Leo is nu tachtig jaar en denkt nog vaak aan de ellendere kinderen van NSB’ers op vakantie in Groningen. Ze de die hij als jongetje van tien moest ondergaan. ‘Nog worden naar een kamp in Duitsland gebracht. ‘Ik voelde steeds denken veel mensen meteen slecht over je als je me daar heel alleen. Mijn vader vocht voor de Duitsers. ouders bij de NSB zijn geweest. Maar daar kan ik toch Ik wist niet waar mijn moeder en broers waren.’ niets aan doen?’
ZES KINDEREN, ZES VERHALEN
3: L EO A. VAN LEEUWEN – ‘WE WAREN BANG, DOODMOE EN HADDEN HONGER’
Foto’s: © Leo A. van Leeuwen: Privécollectie Leo A. van Leeuwen; Beeldbank WO2/NIOD; Diederik Schiebergen, PUBL/Nationaal Comité 4 en 5 mei/Oorlogsmuseum Overloon; Charles Breijer/Nederlands Fotomuseum Internet: www.annefrankkrant.nl Uitgave: © Anne Frank Stichting, 2015
Leo A. van Leeuwen, 10 jaar oud.
Duitse soldaten in Haarlem, mei 1940.
Op Dolle Dinsdag, 5 september 1944, is het druk op het station van Haarlem. NSB’ers vluchten omdat ze zich niet meer veilig voelen. Gearresteerde NSB’ers in Amsterdam, mei 1945.
Het logo van de NSB.
ZES KINDEREN, ZES VERHALEN
4: E DITH VAN HESSEN – ‘IK MISTE HEN ONTZETTEND’ Edith van Hessen is 14 jaar als de oorlog begint. Ze woont in Den Haag en geniet enorm van haar leven met feestjes en gezellige uitjes met vrienden. In haar dagboek beschrijft ze hoe haar leven door de oorlog steeds meer verandert. Na de oorlog heeft ze van haar dagboekaantekeningen een echt boek gemaakt. ‘In september 1939 kon het niemand meer ontgaan dat er beangstigende dingen gebeurden’, vertelt Edith. ‘Nadat Duitsland Polen was binnengevallen, kon ik geen nieuwsuitzendingen op de radio beluisteren of ik hoorde het geraas en getier van Adolf Hitler en ik kon geen krant opslaan of ik zag zijn besnorde smoelwerk voor me. Ik wist dat Hitler de joden haatte.’ Edith en haar familie zijn joods en ze maken zich grote zorgen. Haar ouders bouwen een schuilkelder in de tuin en haar vader vraagt papieren aan om naar de Verenigde Staten te vluchten. ‘Er was één probleem, Omi (bijnaam voor haar oma) mocht niet mee.’ Voor haar moeder is het ondenkbaar dat ze zonder Omi vertrekken. Haar oudere broer Guus gaat wel naar Amerika. Hij is dan negentien en staat op het punt te worden opgeroepen voor militaire dienst.
‘Net een film’
stilgestaan. Maar nu was ik benieuwd wat dat joodzijn eigenlijk precies inhield.’ Na een lange fietstocht met haar klasgenoten in april 1941 schrijft Edith: ‘Je zult moeten toegeven dat het nogal ontluisterend is als je een dorpje binnen rijdt en een bord ziet: joden hier niet gewenst.’ Haar moeder heeft last van haar galblaas en vertrekt naar een kliniek in Wassenaar. Edith blijft achter met haar vader, Omi en haar broer Jules. Na de zomer van 1941 mag ze niet meer naar haar oude school en gaat ze naar het Joods Lyceum, waar ze erg haar best doet. Haar familie brengt hun bezittingen onder bij vrienden omdat ze bang zijn dat ze anders worden gestolen door de nazi’s. Edith mag minder vaak afspreken met vrienden, want haar ouders vinden het te gevaarlijk. Als ze vanaf mei 1942 verplicht een Jodenster moet dragen, vinden ze dat in het begin best wel grappig. ‘Allemaal hebben we al onze sterren op. Het werkt erg op mijn lachspieren. Het is toch zo’n flauwekul dat gedoe met die sterren.’ Er zijn geruchten over werkkampen en steeds meer is ‘Voor Joden verboden’. ‘Geen jood mag nu meer fietsen. Wat een vuile rotstreek. Zelfs dat pakken ze je af!’
Onderduiken
Het begin van de oorlog ervaart Edith als een schokkende gebeurtenis. Een vliegtuig stort neer en ze zien parachutisten. ‘Toen riep Vader: “Het zijn de Duitsers! Onmiddellijk aankleden allemaal!” Het duizelde me van opwinding en angst. Het was net alsof ik meespeelde in een film. Alle buren waren in hun ochtendjassen en pantoffels de straat op gekomen. Ik had (behalve mijn ouders) nooit eerder volwassenen in nachtkleding gezien. Het moest heel ernstig zijn. Ik trok snel mijn kleren aan en ging naar beneden. Mijn dagboek en mijn potlood nam ik mee. Ik had een missie – alle gebeurtenissen te beschrijven op het moment dat ze plaatsvonden.’
Edith slaagt voor haar examens, maar het is geen gelukkige periode. Voor haar is dit het moment waarin ze letterlijk afscheid neemt van haar jeugd. Ze schrijft voor de laatste keer in haar dagboek en Edith van Hessen houdt op te bestaan. Ze duikt onder bij een familie in Breda en krijgt de naam Nettie Schierboom. ‘Soms bestudeerde ik angstvallig mijn gezicht in de spiegel. Door al die nazi-propaganda over het uiterlijk van joden begon ik me zorgen te maken over de vraag of mijn gezicht me zou kunnen verraden. Ik had nooit het gevoel gehad dat ik er “typisch joods” uitzag. Naar mijn beste weten was ik een door en door Nederlands meisje, met rossig-blond haar, een Nederlands gezicht en een Nederlandse naam.’
‘Zelfs dat pakken ze van je af!’
Ook naar Westerbork
Tot dit moment had Edith nooit nagedacht over haar afkomst. ‘Mijn vrienden op school waren protestants, joods of katholiek – daar had ik eerder nooit echt bij
Haar vader en moeder hebben problemen met hun gezondheid en liggen allebei in het ziekenhuis. Haar broer Jules zit ook ondergedoken, maar wordt in
ZES KINDEREN, ZES VERHALEN
4: E DITH VAN HESSEN – ‘IK MISTE HEN ONTZETTEND’
januari 1943 opgepakt en naar kamp Westerbork afgevoerd. Haar moeder en oma worden daar ook naartoe gebracht. Edith mist haar familie vreselijk. ‘Ik vroeg me vaak af wat er zou gebeuren als ik mezelf gewoon aan zou geven. Ik verlangde ernaar naar Westerbork te worden gestuurd. Daar zou ik tenminste bij mijn familie zijn. Ik wilde moeder en Omi bijstaan. Ik miste hen zo ontzettend. Ik was sterk, ik kon werken, ik kon anderen steunen, voor hen zorgen. Hoe vreselijk kon het daar trouwens zijn?’
‘Alleen met mijn broer Guus’ Haar vader overlijdt in juni 1943 in het ziekenhuis in Utrecht. Wanneer in september 1944 Breda bevrijd wordt, krijgt Edith via een vriend bericht over haar broer Guus. Hij is sergeant in het Amerikaanse leger en hij zoekt haar na de bevrijding op. Ze krijgen verschrikkelijk nieuws over haar familie: ‘Korte tijd later ontving ik de officiële kennisgeving van het Rode Kruis. Daarin werd bevestigd dat Moeder en
Guus (staand), Moeder, Edith, Jules en Fifi de hond, 1938.
Kamp Westerbork.
Vanaf mei 1942 moeten joden een Jodenster dragen.
Omi met een transport naar het vernietigingskamp Sobibor waren meegegaan dat op 25 mei 1943 uit Westerbork was vertrokken. Toen de trein drie dagen later in het kamp aankwam, waren allen die dat transport hadden overleefd rechtstreeks naar de gaskamers gestuurd.’ Ze krijgt ook de bevestiging dat haar broer Jules op 29 februari 1944 in kamp Auschwitz is gestorven. Alleen Edith en haar broer Guus hebben de oorlog overleefd. De bevrijding in mei 1945 is voor Edith eigenlijk geen feest. Ze schrijft in haar dagboek: ‘Vreemd eigenlijk, eerst was je gek van vreugde toen je besefte dat “thuis” [Den Haag] eindelijk vrij was. Maar als je er even dieper over nadenkt: wat wacht je dan daar? Moeder, Vader, Jules en Omi zijn weg.’ Foto’s: © Privécollectie Edith Velmans-van Hessen; Anne Frank Stichting, Amsterdam; Beeldbank WO2/NIOD; Herinneringscentrum Kamp Westerbork; Collectie Joods Historisch Museum, Amsterdam Internet: www.annefrankkrant.nl Uitgave: © Anne Frank Stichting, 2015
Broer Guus in het Amerikaanse leger vlakbij Aken (Duitsland), december 1944.
Dagboek aantekeningen van Edith, mei 1945.
ZES KINDEREN, ZES VERHALEN
5: K EES TETTEROO – ‘HET IS VRESELIJK’
Kees is 17 als de oorlog begint. Hij woont met zijn ouders in Schipluiden, vlakbij Delft. In dit gebied tussen Rotterdam en Den Haag is de oorlog iedere dag te zien, te horen en te voelen. Eerst in mei 1940 door de inval van het Duitse leger en het bombardement op Rotterdam. Later komen Engelse vliegtuigen vaak over, om bommen te gooien op gebouwen die door de Duitsers worden gebruikt. Kees houdt van vliegtuigen, dus als het even kan, hangt hij uit het raam of klimt hij op het dak van de schuur of het huis om alles goed te volgen.
ten tegen de nazi’s. Bijvoorbeeld aan het begin van de oorlog, als hij met vrienden in een café zit, waar twee Duitse officieren binnenkomen. Alsof het zo is afgesproken, gaat iedereen ineens heel hard het ‘Wilhelmus’ en ‘Oranje Boven’ zingen, tot ergernis van de twee Duitsers. Een jaar later, in 1941, schrijft Kees over een groep Nederlandse jonge mannen die in het Duitse leger gaan meevechten. ‘Vanmiddag is er een trein met vrijwilligers van het Vrijwilligerslegioen Nederland voor de strijd aan het Oostfront uit Den Haag vertrokken. Toevallig stond ik voor de gesloten spoorwegovergang in Delft te wachten toen de trein voorbijkwam. (…) In een vijftal wagons zaten de vrijwilligers die, toen ze door Delft reden, uit de raampjes hingen en bar zwaaiden, maar niemand zwaaide terug. Veel mensen draaiden zich met een gebaar van minachting om en deden alsof ze de trein niet zagen. “Ik hoop dat ze maar nooit meer terugkeren”, hoorde ik een paar maal zeggen.’
Bijzondere vergunning
Tekorten en vervolging
Kees is nieuwsgierig. Als er ergens iets gebeurt, gaat hij er met zijn camera op af en probeert een paar mooie foto’s te maken, soms stiekem vanonder zijn jas vandaan. Op 26 mei 1940 schrijft hij in zijn dagboek: ‘Vandaag heb ik een bezoek aan Rotterdam gebracht. Wat ik daar heb gezien kan ik niet beschrijven zo erg. Als men aan de Boompjes staat, kijkt men een heel eind de stad in en dan ziet men één grote puinzee. (…) Rode Kruisploegen waren nog steeds op zoek naar lijken. Ik was nog op een plaats waar ze er net een vonden.’ Voor Duitse soldaten is Kees aan het begin van de bezetting niet zo bang. Want hij heeft een voordeel: hij heeft een bijzondere vergunning, waarmee hij op alle uren van de dag naar buiten mag. Andere mensen moeten ’s avonds en ’s nachts binnenblijven van de nazi’s, maar Kees werkt (net als zijn vader) als een soort dierenarts. Hij helpt het vee, bijvoorbeeld koeien, tijdens de bevalling. En dat werk gaat dag en nacht door.
Het duurt niet lang of de meeste mensen krijgen te maken met een tekort aan eten, want veel groente en vlees wordt naar Duitsland gebracht. Kees schrijft hierover in februari 1942: ‘De aardappelen die de groentehandelaren krijgen, zijn allemaal bevroren. Als die aardappelen ontdooien, zijn ze te vies om aan te pakken. Vroeger voerde men ze nog niet eens aan de varkens, terwijl de mensen ze nu eten.’ In maart 1943 is Kees geschokt over de ‘beestachtige’ wijze waarop er weer veel joden zijn opgepakt. ‘Zo lag bijvoorbeeld in een Haags ziekenhuis een jood die twee dagen tevoren een maagoperatie had ondergaan. Deze ongelukkige werd door de Duitse politie gedwongen om in die toestand op te staan en mee te gaan. Een andere jood moest met een gebroken heup een paar trappen afkruipen, een joodse vrouw, die drie dagen tevoren een baby had gekregen, moest opstaan en werd zonder haar kindje weggevoerd.’
Een nieuwsgierige jongen, dol op vliegtuigen en fotograferen: dat was Kees. Zijn broer vertrok in 1936 als missionairs naar Nieuw-Guinea en vroeg Kees om voor hem een dagboek bij te houden. Toen de oorlog uitbrak, werd dat dagboek al snel een dik boekwerk, vol met eigen foto’s, briefjes en stukjes uit de krant.
Kees doet verslag
‘Jonge vrouwen met grote vastberadenheid’
In zijn dagboeken beschrijft Kees precies wat hij ziet en hoort. Zo lees je hoe sommige mensen zich verzet-
Hoe langer de bezetting duurt, hoe meer mensen woedend zijn op de Duitsers en op de Nederlanders
ZES KINDEREN, ZES VERHALEN
5: K EES TETTEROO – ‘HET IS VRESELIJK’
die hen helpen. Er worden af en toe moorden gepleegd op NSB’ers. Kees schrijft hierover: ‘De laatste tijd gebeuren er heel wat politieke moorden. Over het algemeen worden hiermee heel wat hoge N.S.B.-ers naar het hiernamaals gezonden. Zelfs vrouwen nemen aan deze “schoonmaak” deel. […] Vroeger, of voordat de Duitsers hier kwamen, werd er zelden een moord gepleegd [...] en nu schieten zelfs jonge vrouwen met grote vastberadenheid politieke tegenstander neer en iedereen juicht daarom.’ En op oudejaarsavond 1943 schrijft hij: ‘Als overdag of ’s nachts het ronken van de Geallieerde vliegtuigen te horen is, klinkt dit gebrom de meeste Nederlanders als muziek in de oren, ook al weten wij dat […] ze een hoop ellende gaan aanrichten. De anders zo goedige Hollanders wensen deze vliegers veel succes toe en horen er hoe meer hoe liever gaan. Eigenlijk is dit genot verschrikkelijk, maar het is gekweekt door de nu bijna vierjarige bezetting.’
Toenemend gevaar Tijdens de oorlog wordt Kees verliefd op Annie. Bij haar oom zat tweeënhalf jaar een joods gezin ondergedoken. Hij vertelt: ‘Vanmorgen belde Annie op dat bij haar oom, de heer W.L. Duijvesteijn, aan de Lozerlaan te Loosduinen door de Duitsers ondergedoken Joden waren gevonden. Nadere berichten gaven te kennen dat de gehele familie Duijvesteijn is ontkomen en ondergedoken.’ Als straf wordt de boerderij in brand gestoken. De maatregelen van de bezetter worden in 1944 steeds harder. Nazi-Duitsland wordt van verschillende kanten aangevallen en verliest langzaam maar zeker meer terrein. Daarnaast moeten veel Nederlandse jonge mannen naar Duitsland om daar te werken. Zomaar op straat lopen is voor een jongen of man heel
Kees met zijn vriendin Annie op de motor, 1943.
gevaarlijk. De kans om opgepakt te worden is groot. Kees wordt driemaal opgepakt door de Duitsers, maar slaagt er steeds in om te ontsnappen, eenmaal door op een station in een langzaam rijdende trein te springen als de soldaten even niet opletten. En dan volgt nog de ijskoude winter van 1944-1945. ‘Deze week niet veel eten’, schrijft Kees in zijn dagboek. ‘Met ingang van maandag a.s. mag in Delft en de gemeente Schipluiden de bakker geen brood meer bezorgen. De mensen moeten het afhalen aan de uitdeelposten. (…) De voedselschaarste begint hoe langer hoe meer de vorm van hongersnood aan te nemen. Elke dag trekt een groot aantal mensen voorbij die op eten uit gaan. Het is vreselijk. Er is nergens meer wat te krijgen.’
Stiekem helpen Waar Kees in zijn dagboek niet over schrijft, is over de hulp die hij en zijn ouders hebben geboden aan anderen. Het is té gevaarlijk om daarover te schrijven, omdat de nazi’s dat niet mogen weten. Hij spioneert waar de Duitse soldaten gelegen zijn en geeft dat gedetailleerd door aan de geallieerden, hij helpt bij wapensmokkel en zorgt voor (valse) identiteitspapieren. Na de oorlog is bekend geworden dat Kees in twee verzetsgroepen zat en bijvoorbeeld een Amerikaanse piloot, die was neergestort met zijn vliegtuig, geholpen heeft aan een veilig adres. Na de oorlog trouwt Kees met Annie. Voor Annie en Kees eindigt de oorlog op 5 mei 1945 dramatisch. Annies vader wordt op de dag van de bevrijding per ongeluk gedood door een afgeketste kogel die dronken jonge Duitse soldaten afvuren. Foto’s: © Privécollectie Gemma M. M. van Winden-Tetteroo Internet: www.annefrankkrant.nl Uitgave: © Anne Frank Stichting, 2015
Kees maakt eind mei 1940 foto’s van het verwoeste centrum van Rotterdam.
ZES KINDEREN, ZES VERHALEN
6: TRUUS OVERSTEEGEN – ‘WE HADDEN NOG ZOVEEL VERDRIET’ Truus Oversteegen is 16 als de oorlog uitbreekt. Samen met haar twee jaar jongere zusje Freddie sluit ze zich aan bij een verzetsgroep in Haarlem. In het boek Toen niet, nu niet, nooit schrijft ze over haar levensgevaarlijke acties. ‘Verbaasd en ontzet tegelijk staarden we die tiende mei ’s morgens heel vroeg naar een luchtgevecht boven onze buurt. Ik zette de radio aan en ik hoorde berichten die me angstig maakten: over troepenconcentraties, over verloren stellingen.’ Het Duitse leger is veel sterker en bezet Nederland. Al snel komt Truus in het verzet terecht. In het begin brengt ze illegale blaadjes rond en kalkt ze anti-Duitse leuzen op straat, zoals ‘Werkt langzaam, je helpt de nazi’s door hard te werken’.
Verzetsdaad De Februaristaking van 1941 is een belangrijk moment. Het is een verzetsdaad tegen het wegvoeren van een groep van ongeveer 400 joodse mannen. ’s Middags wil Truus gaan kijken hoe het in Amsterdam is. ‘Samen met nog enkele anderen fietste ik erheen. Overal liepen grote groepen mensen, in de straten en op de pleinen werd druk gediscussieerd. Amsterdam staakte. Ik hielp een man een grote stapel pamfletten in de brievenbussen van huizen te stoppen en ze rond te delen aan voorbijgangers.’ Het valt haar op dat ze haast geen Duitse soldaten ziet. ‘Die stilte beviel me eigenlijk niet’, vertelt Truus. ‘Na enkele dagen werd de staking bloedig verbroken. Honderden arrestaties volgden.’
‘Ik weet wie ik heb neergeschoten’ Haar rol in het verzet groeit en Truus krijgt belangrijke opdrachten die ze vaak samen met haar zusje Freddie uitvoert. ‘We werkten in een ploeg van acht kameraden, van wie drie meiden. We waren bijna een soort familie.’ De hoofdzaak van hun werk is het neerschieten van verraders die met de nazi’s samenwerken. ‘Je kan je niet voorstellen wat het is om een kogel af te vuren en iemand in elkaar te zien zakken. Het hoort eigenlijk niet bij een mens. Je hoeft er niet trots op te zijn. Spijt heb ik niet, want ik weet wie ik heb neerge-
schoten. Niet zomaar NSB’ers, maar echte gevaarlijke verraders.’ Daarnaast heeft de verzetsgroep de hele oorlog lang geprobeerd om joden te helpen. ‘Het vervoeren van joodse kinderen naar veilige adressen. Overvallen plegen om bonkaarten te krijgen. Elke keer als je zo’n opdracht krijgt, dan bonst je hart je keel uit.’
Menselijke kant Na een tijdje leren de zusjes Hannie Schaft kennen via hun verzetswerk. Ze worden goede vrienden. ‘Op een gegeven moment werden Hannie, mijn zus en ik bij een commandant ontboden. Die zei: “Jullie moeten de kinderen van Seyss-Inquart ontvoeren en dan stellen wij de eis dat al onze gevangenen worden vrijgelaten.” Mijn zus, die toen amper zestien was, antwoordde direct: “Zoiets doen we niet. Kinderen horen niet bij onze strijd.” Wij hielden altijd de menselijke kant aan. Zomaar een soldaat doodschieten, omdat het een Duitser was, dat hebben wij in onze groep niet gedaan.’
Meisje met het rode haar ‘Op 26 maart 1945 liep Hannie, met de illegale krant De Waarheid in haar fietstassen, in de val die de Duitsers opgesteld hadden. Niet alleen vonden de moffen het pak illegale bladen – de grootste vangst was het pistool dat ze bij zich droeg. Na vele verhoren en confrontaties met Duitsgezinde burgers die Hannie wel eens in actie hadden gezien, viel ze uiteindelijk door de mand doordat bij de wortels van haar zwartgeverfde haar haar eigen dieprode kleur te zien was. Toen wisten de moffen dat ze het “meisje met het rode haar” te pakken hadden. Ik bleef erover piekeren hoe we Hannie zouden kunnen bevrijden. Zouden we met de groepen uit Hoofddorp en Haarlem de gevangenis kunnen bestormen? Nu de bevrijding van Nederland in zicht leek, moest dat toch kunnen lukken!’ Op 17 april 1945, drie weken vóór de bevrijding, wordt Hannie Schaft in de duinen van Bloemendaal door de Duitsers doodgeschoten. Ze is 23 jaar oud. ‘De bevrijding was voor mijn zus en mij een afsluiting van een oorlog, maar ik ben haar niet met een blij gezicht tegemoetgegaan. We hadden nog zoveel verdriet van alles.’
ZES KINDEREN, ZES VERHALEN
6: T RUUS OVERSTEEGEN – ‘WE HADDEN NOG ZOVEEL VERDRIET’
Foto’s: © Privécollectie Truus Menger-Oversteegen; Beeldbank WO2/Verzetsmuseum, Amsterdam; Beeldbank WO2/ NIOD; ministerie van Defensie, Den Haag Internet: www. annefrankkrant.nl Uitgave: © Anne Frank Stichting, 2015
Truus in een roeiboot met wapens op het Noordzeekanaal bij IJmuiden.
Truus vermomd als jongeman samen met Hannie Schaft vlak na een verzetsactie.
Truus en Freddie hebben in 2014 van minister-president Rutte een belangrijke onderscheiding gekregen voor hun rol in het verzet tijdens de oorlog.
Pamflet met oproep om te gaan staken, februari 1941.