Herinnering aan de grote preventieprincipes:
1. Bewaren van het draagvermogen van het bouwwerk 2. Beperking van het ontstaan en de ontwikkeling van vuur en rook binnen het bouwwerk 3. Beperking van de uitbreiding van de brand naar belendende gebouwen 4. Evacuatie en in veiligheid brengen van de bewoners 5. Verzekeren van de veiligheid van de hulpploegen
1. Inplanting en toegangswegen 1.1 (HG-MG) Het gebouw is voortdurend bereikbaar voor autovoertuigen. Daartoe moeten de voertuigen beschikken over een toegangsmogelijkheid en een opstelplaats: • ofwel op de bereidbare rijweg van de openbare weg; • ofwel op een bijzonder toegangsweg vanaf de berijdbare rijweg van de openbare weg en die de volgende karakteristieken vertoont: o minimale vrije breedte: 4 m; zij bedraagt 8 m indien de toegangsweg doodloopt; o minimale draaistraal: 11 m aan de binnenkant en 15 m aan de buitenkant; o minimale vrije hoogte: 4 m; o maximale helling: 6 %; o draagvermogen: derwijze dat
Het gebouw moet voortdurend bereikbaar zijn voor de brandweervoertuigen zodat ze de brand zo doeltreffend mogelijk kunnen bestrijden en de bewoners zo vlot mogelijk kunnen evacueren (4 & 5). De opstelplaatsen moeten de plaatsing toelaten van het materieel, met inbegrip van de autoladders.
De autoladders moeten zo geplaatst kunnen worden dat ze de doorgang niet beletten en dat de vrachtwagens elkaar kunnen kruisen.
De helling moet toelaten dat de autoladders opgesteld kunnen worden.
1
o o
voertuigen, zonder te verzinken, met een maximale asbelasting van 13t er kunnen rijden en stilstaan, zelfs wanneer ze het terrein vervormen. Voor de kunstwerken welke zich op de toegangswegen bevinden, richt men zich naar NBN B 03-101; mogelijkheid tegelijkertijd 3 autovoertuigen van 15t te dragen; de afstand vanaf de rand van de weg tot aan het vlak van de gevel bedraagt tussen 4 m en 10 m.
Geparkeerde voertuigen mogen de doorgang en de opstelling van de voertuigen van de brandweer op deze toegangswegen niet verhinderen. Op ten minste één van deze toegangswegen moeten het materieel en de voertuigen van de brandweer kunnen rijden, stilstaan en werken.
De gevels van het gebouw moeten bereikbaar zijn voor de ladders van de voertuigen van de brandweer om de interventie en de evacuatie te verzekeren.
De toegangswegen moeten dicht bij de gevels liggen en bruikbaar blijven wanneer het gebouw in brand staat.
1.1 (LG) Voor de gebouwen met één bouwlaag moeten de voertuigen van de brandweer ten minste tot op 60 m van een gevel van het gebouw kunnen naderen. Voor de gebouwen met meer dan één bouwlaag moeten de voertuigen van de brandweer ten minste in één punt een gevel kunnen bereiken die op herkenbare plaatsen toegang geeft tot iedere bouwlaag. … gelijkaardig als MG en HG …
Het gebouw moet bereikbaar zijn voor de brandweermannen voorzien van aan de tankwagen gekoppelde brandslangen (beperkte afstand, in functie van de beschikbare druk). Voor dit type gebouw is het gevaar eerder gelinkt aan het feit de brand te kunnen blussen dan aan het feit de bewoners te kunnen evacueren.
Voor de gebouwen met meerdere bouwlagen moet een van de gevels voortdurend bereikbaar zijn voor de voertuigen van de brandweer.
2
1.2 (HG) Idem MG behalve deze alinea die niet voorkomt voor de HG: Zo niet, kunnen de gevelopeningen als niet bereikbaar voor de laddervoertuigen van de brandweer beschouwd worden. (zie 2.2.1). 1.2 (MG) Ten minste één van de lange gevels moet langs een weg lopen die toegankelijk is voor de voertuigen van de brandweer en indien de lange gevel geen hoofdingang bevat, dan moet de weg bovendien langs een gevel waarin wel zulke ingang zit, lopen.
Een lange gevel en de gevel die de hoofdingang bevat, moeten bereikbaar zijn voor de laddervoertuigen van de brandweer om de evacuatie van de bewoners te verzekeren (4) De aanwezigheid van een hoofdingang in deze gevels vergemakkelijkt de interventie van de brandweer.
De afstand van de rand van deze weg tot aan het vlak van de gevel dient, bij voorkeur, tussen 4 m en 10 m te bedragen. Zo niet, kunnen de gevelopeningen als niet bereikbaar voor de laddervoertuigen van de brandweer beschouwd worden. (zie 2.2.1).
De positie van de openbare weg ten opzichte van de gevel is belangrijk en moet toelaten om de autoladders te ontvouwen en de verschillende bouwlagen van het gebouw te bereiken. De toegang van de autoladders tot de gevels wordt beschouwd als een uitgang voor de bouwlagen met een beperkt aantal bewoners. Wanneer de afstand tussen de toegangsweg en de gevel niet nageleefd wordt, dan worden de openingen in deze gevel niet beschouwd als uitgangen zoals beschreven in 2.2.1. van dezelfde bijlage.
De af te leggen afstand vanaf deze weg tot aan de liften met een inrichting voor prioritaire oproep (zie 6.1.2), mag niet meer dan 30 m bedragen.
De toegangstijd tot de liften met prioritaire oproep moet beperkt zijn.
Indien een sokkel één of meer gebouwen draagt, is één van de volgende twee bepalingen van toepassing:
De toegang tot een gevel van een gebouw dat zich op een sokkel bevindt, moet verzekerd worden.
•
het platform van de sokkel is toegankelijk voor de voertuigen van de brandweer, met 3
inachtneming van de voorschriften van 1.1 maar met uitzondering van de helling van de oprit die 12 % mag bedragen; •
ten minste één van de gevels van elk gebouw is toegankelijk via een weg voor gewoon verkeer in open lucht of in een tunnel die om de 25 m een openluchtsegment bevat van ten minste 15 m x 7 m.
(LG) niet van toepassing
1.3 (HG) Bijgebouwen, uitspringende daken, luifels, uitkragende delen of andere dergelijke toevoegingen zijn enkel toegelaten indien daardoor noch de evacuatie, noch de veiligheid van de gebruikers, noch de actie van de brandweer in het gedrang komen.
Als algemene regel moet de evacuatie van de bewoners (4) mogelijk zijn via de gevel met een autoladder of via de trappen, geen enkel deel dat al dan niet tot het gebouw behoort, mag de evacuatie van de bewoners verstoren.
Indien de beglaasde gevels van het gebouw uitgeven boven bouwdelen die al dan niet deel uitmaken van dit gebouw, dan moeten de daken van deze constructies: • Rf 2 h hebben over een minimale horizontale afstand van 5 m vanaf deze gevels;
De weerstand tegen brand van het dak is vereist, teneinde een brand gedurende ten minste 2h, via deze weg niet te laten uitbreiden van de onderliggende bouwlaag naar de delen van het (een) gebouw boven deze bouwlaag of teneinde te verhinderen dat de dakbrand uitbreidt via het dak (2) Indien het dak niet brandbestendig is, dan kan het vuur het dak meteen doorbreken en kunnen de vlammen de beglaasde gevels bestoken. Het glas van de bovenliggende gevel kan dus breken door de straling van de vlammen uit de haard van het onderliggende compartiment en door de convectiewarmte van de vlammen. Wanneer het glas van de gevel gebroken is, dan zal de brand snel uitbreiden naar het (de) bovenliggende compartiment(en) (fig. 1.1). Het is ook 4
mogelijk dat de vlammen door het glas stralen en dat de materialen die zich achter het glas bevinden, vuur vatten, terwijl deze in eerste instantie intact bleven. Wanneer de brand zich dus voldoende ontwikkeld heeft in het compartiment, dan zal het glas van de gevel breken.
compartiment B
Rf compartiment A
Fig 1.1 Doel : een weerstand tegen brand opleggen over een afstand van 5 m teneinde de uitbreiding van de brand naar het bovenliggende compartiment te verhinderen
Waarom een Rf 2h: omdat er voldoende tijd nodig is
• •
(in volgorde van belangrijkheid):
opdat de brandweer ter plaatse kan komen en de brand kan blussen voor het dak doorbroken wordt en opdat de brand zeker niet zou uitbreiden naar een ander compartiment; om de op (alle) de bovenliggende verdiepingen aanwezige personen te evacueren;
Er is een minimale afstand van 5 m vereist omdat aangenomen wordt dat de vlammen uit het brandende compartiment (minder dan 2h na het ontstaan van de brand in het onderliggende compartiment en op een grotere afstand dan 5 m van de beglaasde gevel) voldoende ver verwijderd zijn van de beglaasde gevel, dat de convectiewarmte en de straling (afnemend in functie van de afstand tussen de stralingsbron en het opnemende element, verheven tot de derde macht) voldoende laag zijn om het glas niet te laten breken of om de objecten achter het glas niet in brand te steken zonder dat het glas breekt. (fig. 1.2, 1.3 et 1.4)
rookpluim of vlammen
compartiment
compartiment B
A
R
Rf compartiment A
compartiment
B
Fig 1.3
Fig 1.2
Doel: het vuur en de rookpluim uit een compartiment weghouden van andere beglaasde elementen over een afstand van 5 m (fig 1.2 et 1.3
5
• en over deze afstand komen geen lichtkoepels, luchtverversers, rookuitlaten en openingen voor, tenzij
Verhinderen dat de brand het dak doorbreekt via de lichtkoepels, de luchtverversers, de rookuitlaten of openingen en niet naar een ander compartiment uitbreidt door straling of door het breken van de beglaasde gevel. (fig1.4)
compartiment B
Rf
compartiment A Fig 1.4
-
die openingen gescheiden zijn van de openingen in de gevels door een bouwelement Rf 1h (plaat III, zie basisnormen);
Indien er openingen zijn in het dak, verhinderen dat de straling door de opening, afkomstig van de vlammen, de brand niet uitbreidt naar een ander compartiment. Zowel van onder naar boven als van boven naar onder. (fig 1.5 et 1.6 )
compartiment A compartiment B
Rf
Rf
compartiment B
Fig 1.6 Fig 1.5
compartiment A
6
of • de totale oppervlakte van de openingen niet groter is dan 100 cm². Zo deze daken niet die kenmerken bezitten, dan mag de gevel van het HG dat er boven uitsteekt niet beglaasd zijn. 1.3 (MG) zie (HG) 1.3, bijna volledig identieke tekst. Voor het dak is Rf 1h vereist in plaats van Rf 2h voor HG.
Kleine openingen toelaten die geen enkel risico op de uitbreiding van de brand met zich meebrengen. Voor een kleine opening blijven de straling en het warmtetransport beperkt. Indien de vlammen doordringen langs de opening, en de draagbalk, dan zullen de vlammen afkoelen of doven.
Analoog met de HG. Het verschil tussen HG 2h en MG 1h wordt verklaard door een groter risico voor dit type gebouw.
(LG) − niet van toepassing
1.4 (HG) De horizontale afstand, vrij van elk brandbaar Het opleggen van een minimale afstand tussen de gebouwen, of de oplegging van een gevel die element en gelegen tussen een HG en een brandbestendig is, verhindert de uitbreiding van de brand naar het belendende gebouw (3) door tegenoverstaand gebouw, moet ten minste 8 m straling, (convectie) en/of tussen de twee gebouwen vliegende gensters (fig. 1.9). bedragen, tenzij de wanden voldoen aan de voorwaarden van wanden die aangrenzende compartiment A gebouwen.
compartiment B
Fig 1.9
7
De straling van een brandende gevel naar een ander belendend gebouw is evenredig met de derde macht van de afstand die deze twee gebouwen scheidt. De basisnormen leggen de kritieke afstand vast op 8 m voor de HG en de MG en op 6 m voor de LG. Een brand in een compartiment A doet het glas van de gevel breken. De straling en de eventuele convectiewarmte doen, samen met de invloed van de wind, het glas van de gevel van compartiment B breken en doen de brand uitbreiden naar dat compartiment indien de afstand tussen de compartimenten te klein is.
De wanden die aangrenzende gebouwen scheiden hebben Rf 4 h.
De Rf van de wanden verhindert dat gelijk welke brand uitbreidt van een gebouw naar een belendend gebouw via de gemeenschappelijke wanden (ten minste 4h) of via eventuele verbindingen tussen de twee gebouwen. Wanneer de wanden niet brandbestendig zijn, bestaat de compartimentering niet meer.
In deze wanden mag een verbinding tussen deze Er wordt een sas voorzien om de uitbreiding van een compartiment naar het andere te vermijden gebouwen bestaan via een sas, voor zover dit de en de brand volgende kenmerken draagt: • blijft beperkt tot de ruimtes die verbonden zijn met het sas • In de toegangswegen naar het sas, verwacht men lagere brandduren en brandlasten 1. het mag niet uitlopen op een • Breidt pas uit na minimaal twee uren ( 2 maal RF 1h ) trappenhuis; 2. het bevat twee zelfsluitende deuren met Het sas mag niet uitlopen op een trappenhuis omdat deze evacuatieweg onbruikbaar is wanneer Rf 1 h; de brand uitbreidt via het sas (zichtbaarheid, draaglijke temperaturen, schadelijke stoffen, …) 3. de wanden hebben Rf 2 h; 4. oppervlakte bedraagt minimum 2 m². 1.4 (MG)
Zie HG
De horizontale afstand, vrij van elk brandbaar element en gelegen tussen een MG en een tegenoverstaand gebouw, moet ten minste 8 m bedragen, tenzij de wanden voldoen aan de voorwaarden zoals bepaald voor aangrenzende gebouwen. Vermindering van de Rf ten opzichte van de HG omwille van de lagere veiligheidscoëfficiënten en een kleiner risico. 8
De wanden die aangrenzende gebouwen scheiden hebben Rf 2 h.
Wanden die belendende gebouwen scheiden: Rf 2h Deur van het verbindingssas: RF ½ h Wand van het sas: RF 1h
In het geval van de MG en de LG is de minimale afstand niet van toepassing op de gebouwen die gescheiden worden door bestaande straten, behorende tot het openbare domein …, teneinde de De voorwaarde van de afstand tussen een MG en bouwbeperkingen van de MG en de LG te versoepelen. De straten mogen niet heringericht zijn. een tegenoverstaand gebouw geldt niet voor gebouwen die van elkaar gescheiden worden door bestaande straten, wegen, ..., behorende tot het openbaar domein. 1.3 (LG)
LG zie MG
De horizontale afstand, vrij van elk brandbaar Vermindering van de Rf element en gelegen tussen een LG en een Wanden die belendende gebouwen scheiden Rf 1h tegenoverstaand gebouw, moet ten minste 6 m Geen sas, maar een zelfsluitende of bij brand zelfsluitende verbindingsdeur: Rf ½ h. bedragen, tenzij de wanden voldoen aan de voorwaarden zoals bepaald voor aangrenzende gebouwen.
9