Locatieonderzoek naar de inplanting van windmolenparken in Limburg Ruimte voor grootschalige windmolenparken
Eindrapport
provincie Limburg
Libost-Groep Hasselt, 31 augustus 2012
Eindrapport
Verantwoording
Titel
:
Locatieonderzoek naar de inplanting van parken voor grootschalige windmolens in Limburg
Subtitel
:
Ruimte voor grootschalige windmolenparken
Projectnummer
:
Referentienummer
:
Revisie
:
Datum
:
31 augustus 2012
Auteur(s)
:
Lowie Steenwegen
E-mail adres
:
[email protected]
Gecontroleerd door
:
Paraaf gecontroleerd
:
Goedgekeurd door
:
Paraaf goedgekeurd
:
Contact
:
Peter Govaerts
Herckenrodesingel 101 B-3500 Hasselt T +32 11 26 08 70 F +32 11 26 08 80
[email protected] www.libost.be
Eindrapport
Pagina 2 van 6
Inhoudsopgave
1 1.1 1.2 2
INLEIDING
5
KNELPUNTEN EN ONDERZOEKSVRAAG WERKWIJZE
7 9
PLANNINGSCONTEXT EN BELEIDSINSTRUMENTEN
11
2.1 PLANNINGSCONTEXT 2.1.1 OMZENDBRIEF EME2006/01 - RO/2006/02 ‘AFWEGINGSKADER EN RANDVOORWAARDEN VOOR DE INPLANTING VAN WINDTURBINES’ 2.1.2 MILIEUBELEIDSPLAN PROVINCIE LIMBURG 2.2 BELEIDSONDERSTEUNENDE INSTRUMENTEN 2.2.1 WINDPLAN VLAANDEREN 2.2.2 VOGELATLAS 2.2.3 LANDSCHAPSATLAS 2.3 VERGUNNINGEN 2.3.1 MILIEUEFFECTENRAPPORT 2.3.2 MILIEUVERGUNNING 2.3.3 STEDENBOUWKUNDIGE VERGUNNING 2.4 RECENT BELEID EN RECENTE BELEIDSSTUDIES 2.4.1 VLAAMS REGEERAKKOORD 2.4.2 INTERN AFWEGINGSKADER VOOR DE INPLANTING VAN MIDDELGROTE EN GROTE WINDMOLENS IN LIMBURG 2.5 BELEID DEFENSIE MET BETREKKING TOT DE RADARZONES 2.5.1 WINDMOLENS BUITEN DE RADARZONE VAN 15KM 2.5.2 WINDMOLENS BINNEN DE RADARZONE VAN 15KM 2.5.3 PROCEDURE
21 23 23 23 23
3
24
3.1 3.2
BESTAANDE FEITELIJKE TOESTAND TOESTAND IN VLAANDEREN TOESTAND IN LIMBURG
11 11 17 18 18 19 19 20 20 20 20 21 21
24 24
Eindrapport
Pagina 3 van 6
4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 5 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5
RUIMTELIJKE OPTIES VOOR NIEUWE WINDMOLENPARKEN
26
UITGANGSPUNTEN VOOR DE VISIE DOELSTELLINGEN RUIMTELIJKE CONCEPTEN GEDETAILLEERD ONDERZOEK VAN DE AANGEDUIDE DEELGEBIEDEN RANDVOORWAARDEN VOOR EEN GESLAAGDE RUIMTELIJKE INPASSING SOCIAAL-MAATSCHAPPELIJKE RANDVOORWAARDEN VOOR WINDTURBINEPARKEN AANDUIDING VAN DE ONDERZOEKSGEBIEDEN
26 26 27 30 31 31 32
DEELGEBIED NETWERK KEMPISCHE AS DEELGEBIED STEDELIJK NETWERK MIDDEN-LIMBURG DEELGEBIED VERLINT LANDSCHAP IN VOCHTIG-HASPENGOUW DEELGEBIED ZONE ROND LANAKEN IN HET ZUIDELIJK MAASLAND DEELGEBIED REGIONALE BEDRIJVENTERREINEN VAN DE KLEINSTEDELIJKE
32 34 36 38
GEBIEDEN
40
6
42
RUIMTELIJKE AFWEGING VAN DE ONDERZOEKSGEBIEDEN
6.1 HET STEDELIJK NETWERK KEMPENSE AS EN DE ZANDGROEVEN VAN NOORDLIMBURG 43 6.1.1 GROENE LOCATIES: DEELGEBIEDEN 1- 7: OMGEVING BEDRIJVENTERREINEN LOMMEL 43 6.1.2 ORANJE LOCATIES: DEELGEBIEDEN 30-34: OMGEVING KRISTALPARK EN NOLIMPARK 44 6.1.3 RODE LOCATIE: DEELGEBIED 42 TESTPARK EN 43 PRB KAULILLE 44 6.2 HET STEDELIJK NETWERK MIDDEN-LIMBURG 45 6.2.1 GROENE LOCATIES: DEELGEBIEDEN 8- 14, 16-20, 26 EN 29: OMGEVING ALBERTKANAAL 45 6.2.2 ORANJE LOCATIES: DEELGEBIEDEN 35-36 EN 38 46 6.2.3 RODE LOCATIES: DEELGEBIED 44 46 6.3 HET VERLINT LANDSCHAP VOCHTIG-HASPENGOUW 47 6.3.1 GROENE LOCATIES: DEELGEBIEDEN 15 EN 21-25: OMGEVING INFRASTRUCTUREN 47 6.4 ZONE ROND LANAKEN 48 6.4.1 GROENE LOCATIE: DEELGEBIEDEN 4: LANAKEN BEDRIJVENTERREIN 48 6.5 REGIONALE BEDRIJVENTERREINEN VAN KLEINSTEDELIJKE GEBIEDEN 49 6.5.1 GROENE LOCATIE: DEELGEBIED 27 REGIONAAL BEDRIJVENTERREIN MAASMECHELEN 49 6.5.2 ORANJE LOCATIE: DEELGEBIEDEN 37 EN 39-41 REGIONALE BEDRIJVENTERREIN 49 7
RISICOKLASSEN VOOR PLAATSING WINDTURBINES
50
7.1 DOEL- EN GEBRUIK VAN DE ATLAS 7.2 BETEKENIS RISICOKLASSEN VOOR PLAATSING WINDTURBINES 7.2.1 RISICOKLASSE 0 = LAAG RISICO OF GEEN INFORMATIE 7.2.2 RISICOKLASSE 1 = MOGELIJK RISICO 7.2.3 RISICOKLASSE 2 = RISICO 7.2.4 RISICOKLASSE 3 = GROOT RISICO 7.3 GEBRUIK VAN DE GEGEVENS VAN DE ATLAS
50 52 52 52 52 52 53
Pagina 4 van 6
1
Inleiding
Windenergie is in de recente decennia snel en sterk ontwikkeld. Nieuwe windturbines hebben een masthoogte van 120 meter en rotorbladen die tot 180 meter hoogte reiken. In de ontwikkeling naar een meer duurzame energievoorziening vormen windturbines een groeiend aandeel. Windmolens van de huidige generatie hebben een capaciteit van ca. 3 MW en leveren per jaar ca. 6.000.000 tot 7.500.000 kWh. Eén turbine met dergelijke capaciteit biedt daardoor elektriciteit voor ca. 1.800 tot 2.200 huishoudens. De opbrengst van een windturbine hangt af van een aantal factoren: het rotoroppervlak: hoe groter de rotorbladen, hoe meer wind wordt omgezet in elektriciteit; de hoogte van de turbine: op grotere hoogte waait het harder en is de windstroom minder turbulent; de locatie waar de turbine staat: dichter bij zee waait het harder dan in het binnenland (en in de buurt van steden); de tijdsduur dat de turbine draait: een windturbine levert elektriciteit vanaf windkracht 2 en bereikt zijn maximale productievermogen bij windkracht 6. Boven windkracht 10 wordt de turbine uitgeschakeld. De afweging voor het plaatsen van windmolens heeft een erg hoge impact op het landschap. De nieuwe generatie windturbines is van een geheel andere orde dan de traditionele objecten in het landschap: kerktorens, bomen en woningen. De inplanting kan daarom niet zonder meer aan de individuele initiatiefnemer overgelaten worden. Er is nood aan een ruimtelijke strategie waarbij concentratiegebieden en ‘open ruimten’ worden vastgelegd. Deze studie wil de basis vormen voor dergelijke ruimtelijke strategie. Omwille van de hoge landschappelijke impact mogen windturbines niet lukraak ingeplant worden. De afweging naar mogelijke inplantingsplaatsen mag echter niet beperkt worden tot louter aanduiden van zoekzones op basis van afstandsregels. Omdat windmolens van ver zichtbaar zijn, geven zij een bijkomende betekenis aan de ruimte. Het aanduiden van concentratiegebieden is daarom een ontwerpopgave. Ruimtelijk onderzoek kan aanreiken welke locaties in meerdere of mindere mate geschikt zijn voor windturbines en welke zones gevrijwaard moeten worden.
, Revisie Pagina 5 van 6
Inleiding
Windmolenparken duiden omwille van hun locatie van ver aan waar infrastructuren gelegen zijn of bepaalde activiteiten plaatsvinden. De maat van de nieuwe turbines is echter zo groot, dat deze niet meer geschikt zijn om kleinere landschaplijnen te begeleiden. De zichtbaarheid van grote afstand en de ruimtebehoefte (ca. 500 meter van elkaar en ca. 300 meter van woningen) vereisen een gemotiveerde afweging en verantwoording van potentiële inplantingsplaatsen. Wanneer het voor ieder duidelijk wordt waarom een windmolenpark net op die plaats beter verantwoordbaar is dan op een andere locatie, zal het maatschappelijk draagvlak voor de voorgestelde inplantingen ook toenemen. Deze ruimtelijke visie moet een antwoord bieden op de verschillende initiatieven die verspreid en vaak ongecontroleerd in de provincie opgestart worden. Het resultaat van het onderzoek is een kaart met mogelijke inplantingsplaatsen. Deze locaties zijn in principe realistisch of verantwoord maar niet evenwaardig. Op basis van investering, fasering of andere argumenten kunnen keuzes gemaakt en verantwoord worden.
Pagina 6 van 6
Inleiding
1.1
Knelpunten en onderzoeksvraag
Grote windmolens en windmolenparken kunnen een aanzienlijke invloed hebben op het landschap en de leefkwaliteit van de bewoning. Windturbines worden ook steeds groter. De eerste windturbines, op de strekdam in Zeebrugge, hebben een ashoogte van 55 meter en een vermogen van 200 kW (0,2 MW). Een aantal jaar later waren er reeds turbines van 0,6 MW. De recent geïnstalleerde windturbines in Vlaanderen zijn voornamelijk windturbines met een ashoogte van ongeveer 100 m en een wiekdiameter van 80 m. Hierdoor is de totale hoogte van de turbines zowat 140 m. Deze turbines hebben een vermogen van ongeveer 2 MW en kunnen elektriciteit leveren aan ongeveer 1100 tot 1400 gezinnen (afhankelijk van de locatie van de turbine en het verbruik van de gezinnen). Door de aanzienlijke hoogte zijn windturbines van op een grote afstand zichtbaar. Afhankelijk van het reliëf en de weersomstandigheden kan de zichtbaarheid oplopen tot 25 kilometer. De belevingswaarde en appreciatie van een windturbine is een subjectief gegeven. Omwille van de hoogte en de zichtbaarheid kunnen windturbines daarom niet lukraak ingeplant worden. De provincie Limburg heeft op 18 juni 2009 een samenwerkingsprotocol afgesloten met de LRM met als doelstelling om tegen 2020 CO2 neutraal te worden. Deze doelstelling zal de vraag naar geschikte inplantingzones voor windturbines op korte termijn enkel doen toenemen. De provincie wil een proactief beleid voeren en gebieden aanduiden die in aanmerking komen voor de inplanting van de windmolenparken. Deze gebieden moeten voldoende groot zijn om tenminste 5 grote windmolens te plaatsen en worden geselecteerd op basis van een aantal randvoorwaarden. De windturbine moet onder meer op voldoende afstand van huizen staan om geluidsoverlast te voorkomen. Daarnaast laat de windturbine bij een laagstaande zon een slagschaduw ontstaan. Ook deze kan hinder veroorzaken als de turbine dicht bij een woonhuis staat. Het onderzoek van de effecten van de turbines worden niet beperkt tot de woonomgeving. Ook impact met betrekking tot ecologie en landschap worden afgewogen. Dit onderzoek is in eerste instantie beperkt tot een aantal delen van de provincie waarvan vermoed wordt dat deze een hogere ruimtelijke draagkracht hebben met betrekking tot de plaatsing van windturbines. De provincie heeft 5 onderzoeksgebieden aangeduid waarin het onderzoek naar de mogelijke realisatie van bijkomende windmolenparken gevoerd wordt. Het betreft: 1. het stedelijk netwerk Kempense as en de zandgroeves van Noord-Limburg; 2. het stedelijk netwerk Midden-Limburg; 3. het verlint landschap in Vochtig-Haspengouw; 4. de zone rond Lanaken in het Zuidelijk Maasland; 5. de regionale bedrijventerreinen van de kleinstedelijke gebieden buiten deze 4 gebieden.
Pagina 7 van 6
Inleiding
Figuur 1: Onderzoeksgebieden bijkomende plaatsing van windturbines
Een gedetailleerd onderzoek moet aanduiden waar en hoeveel bijkomende windmolenparken er in deze gebieden gerealiseerd kunnen worden. Bijkomende maatregelen kunnen leiden tot het juridisch verankeren van de aangeduide locaties. In een latere fase kan dit onderzoek uitgebreid worden tot het volledige grondgebied van de provincie Limburg.
Pagina 8 van 6
Inleiding
1.2
Werkwijze
Dit onderzoek vormt een bouwsteen voor het verkennen van de mogelijkheden om het vermogen aan energie opgewekt door wind in de provincie Limburg in te schatten en te verhogen. Vragen die gesteld worden zijn: Is er nog ruimte en zo waar en hoeveel ruimte voor de plaatsing van bijkomende windturbines is er dan nog? Deze vragen worden beantwoord door het gebruik van de zogenaamde zeefmethode waarbij gebieden die niet in aanmerking komen voor de plaatsing van windturbines op kaart worden aangeduid. De restgebieden worden vervolgens gedetailleerd onderzocht. Dit onderzoek duidt de beperkingen voor de mogelijke plaatsing in deze gebieden aan: het betreft onder meer bestaande windturbines, zonevreemde woningen, waardevolle landschappen of landschapselementen,…. Figuur 2: Schematische weergave van de onderzoeksmethodologie Basiskaart
Woongebieden Afweging natuur
Afweging landschap
Natuurgebieden VEN-gebieden Natura 2000 Vogelatlas
Landschapsatlas Archeologische atlas
Afweging radar
fase 1
Aanduiding bijkomende beperkingen Zonevreemde woningen Bestaande windturbines
fase 2
Ruimtelijke afweging van de restgebieden Aanduiding ‘oranje’ en ‘groene’ gebieden
fase 3
Synthesekaart Gebieden die niet in aanmerking komen Gebieden die mogelijk in aanmerking komen
Resultaat: aanduiding potentiële locaties inschatting aantal en vermogen van de windturbines
Pagina 9 van 6
Inleiding
De zogenaamde zeefmethode leidt tot het verantwoord aanduiden van restgebieden waarin de plaatsing van turbines mogelijk verantwoord kan worden. In dit onderzoek wordt geen rekening gehouden met de mogelijke beperkingen op projectniveau. Het betreft afstanden die nageleefd moeten worden ten opzichte van pijpleidingen, spoorwegen of hoogspanningsleidingen. In de projectafweging worden ook andere bijkomende gebiedsspecifieke aspecten overwogen die niet vervat zijn in dit onderzoek. Het betreft onder meer de landschappelijke beleving, het maatschappelijk draagvlak, locatiespecifieke windcondities, …. Voor het bepalen van de afstand tussen turbines in lijnopstellingen wordt uitgegaan van een afstand die 4 x de rotordiameter. De rotordiameter van de huidige generatie windturbines situeert zich tussen 70 en 112 meter. Dit houdt in dat de afstand tussen de windturbines ca. 400 meter bedraagt. Wanneer de turbines in clusters worden geplaatst, wordt deze afstand vergroot tot 4 x de rotordiameter of ca. 500 meter. De tiphoogte van huidige generatie windturbines is
150 meter.
Pagina 10 van 6
Planningscontext en beleidsinstrumenten
2
Planningscontext en beleidsinstrumenten
2.1
Planningscontext
2.1.1
Omzendbrief EME2006/01 - RO/2006/02 ‘Afwegingskader en randvoorwaarden voor de inplanting van windturbines’
De omzendbrief stelt dat windturbines een nadrukkelijk effect kunnen hebben op de site en de ruime omgeving en dat er daarom vanuit een duurzaam ruimtegebruik gestreefd moet worden naar de meest optimale planmatige invulling van een gebied. De kwetsbaarheid en de draagkracht van het gebied zijn daarin belangrijke onderzoeks- en afwegingselementen. Ruimtelijke afweging “Bij de ruimtelijke ingreep wordt ernaar gestreefd bijkomende negatieve, storende visuele vervuiling of impact op een gebied of locatie zoveel mogelijk te vermijden of te minimaliseren. In bepaalde omstandigheden kan echter een nieuw landschapsbeeld geschapen worden, die een meerwaarde oplevert en de positieve effecten in het licht stelt. …. Indien windturbineparken niet weloverwogen worden ingeplant, ontstaat er een sterke verstoring van het landschap en de omgeving.” Voor de inplanting van windmolens is een locatieonderzoek vereist. De locatiekeuze moet gemotiveerd en onderbouwd worden na uitgebreid onderzoek van de mogelijke effecten. De omzendbrief pleit voor het clusteren van windturbines. “Door windturbines zoveel als mogelijk te bundelen, moet het behoud van de nog resterende open ruimte in het sterk verstedelijkte Vlaanderen worden gegarandeerd. De absolute voorkeur gaat dan ook uit naar het realiseren van windenergieopwekking door middel van een clustering van windturbines. Een verspreide inplanting van verschillende individuele turbines is niet aangewezen. Vanaf 3 windturbines wordt van een cluster gesproken.” Het clusteringsprincipe kan als volgt worden geoperationaliseerd : 1. Er moet gestreefd worden naar een ruimtelijke concentratie van windturbines in de nabijheid van of in de stedelijke gebieden/netwerken en de kernen van het buitengebied. Vermindering van de woonkwaliteit kan worden vermeden door te streven naar een bundeling van windturbines met grootschalige bedrijventerreinen, in het bijzonder in de economische poorten (bijvoorbeeld (zee)havengebieden) en netwerken, bepaalde gemeenschapsvoorzieningen, … Uiteraard moeten het niveau en de reikwijdte van de voorzieningen (de schaal en de potentiële hinder van het windturbinepark) in overeenstemming worden gebracht met het belang van de kern of het stedelijk gebied. Het principe van clustering kan met andere woorden niet resulteren in een grootschalig windturbinepark naast een kleine kern. Tevens dient geopteerd te worden om windturbineparken zoveel mogelijk aan de randen van deze gebieden en aansluitend aan deze gebieden in te planten, zodat de basisbestemming niet in het gedrang komt. 2. Omdat vanuit technisch oogpunt windturbines over een voldoende grote, obstakelvrije omgeving moeten kunnen beschikken, kan het bundelen van windturbines met woningen en/of bedrijvigheid niet strikt als een absolute ruimtelijke locatievoorwaarde worden gehanteerd. Een technisch haalbare locatie in de open ruimte kan worden onderzocht indien er naar een zo groot mogelijke ruimtelijke bundeling wordt gestreefd met andere infrastructuur, bij voorkeur grotere lijninfrastructuur (bv. wegen, spoorwegen, rivieren,
Pagina 11 van 6
Planningscontext en beleidsinstrumenten
hoogspanningslijnen,...), die al een belangrijke ruimtelijk-landschappelijke en visuele impact heeft en een bijkomende markering kan betekenen. De locatiekeuze voor windturbines en windturbineparken zal in zowel de stedelijke gebieden, de bedrijvenzones en de kernen als in de open ruimte moeten passen binnen een samenhangende visie op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van het betrokken gebied. In het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen worden afwegingselementen vermeld op basis waarvan een toetsing van de locatie voor de windturbines of windturbineparken aan de visie op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling kan plaatsvinden: o het project sluit aan bij de schaal en de opbouw van het landschap; o de omvang van het project tast de structuur en de essentiële functies van de randstedelijke gebieden of het buitengebied niet aan. Concreet betekent dit laatste afwegingselement dat de inplanting van windturbines of een windturbinepark in het buitengebied in principe moet worden vermeden in: o gebieden zonder of met een beperkte verstoring van het ruimtelijk functioneren van landbouw, natuur en bos door andere functies (wonen, verkeersinfrastructuur, recreatie, ...); o gebieden met een (potentieel) belang voor het functioneren van de agrarische (bouwvrij agrarisch gebied,…), de natuurlijke (speciale beschermingszones, grote eenheden natuur, …) en de bosstructuur; o de gebieden met een statuut als ankerplaats volgens de landschapsatlas. Figuur 3: relictzones en ankerplaatsen in Limburg
Bron: RSPL, kaart 34
Pagina 12 van 6
Planningscontext en beleidsinstrumenten
Grondgebruik De funderingssokkel bedraagt meestal 100 à 300 m² afhankelijk van de grootte van de turbine. Het moet de bedoeling zijn zoveel mogelijk bestaande wegen en paden te gebruiken, zowel voor aanvoer van materiaal als voor onderhoud. Er kan best een regeling getroffen worden over de ontmanteling van de turbine na buitendienststelling, over sloopplicht na negatieve revisie, en dergelijke. Wonen De omzendbrief stelt dat er bijzondere zorg besteed moet worden ten aanzien van bewoonde vergunde of vergund geachte gebouwen in de omgeving. De mogelijke impact op het wooncomfort door geluidshinder, visuele hinder, slagschaduw, lichtbebakening enz., moet toegelicht worden in de lokalisatienota. De aanvaardbaarheid van deze impact kan verschillen naargelang de ligging van het gebouw en naargelang de instemming of betrokkenheid van de bewoners. Landbouw Het agrarisch gebruik van landbouwgronden wordt nauwelijks beperkt. Er is geen invloed geconstateerd op het gewas en het vee. Geurhinder rond bepaalde bestaande bedrijven zou niet verder verspreid worden dan nu al het geval is. Het is van belang een afstemming te vinden tussen de percelering en de inplanting, alsook landbouwers aan te zetten tot clustering en een planmatige invulling van de in eigendom en/of in gebruik zijnde terreinen. In principe kunnen alle landbouwgebieden mits planningsinitiatief in aanmerking komen voor de inplanting van windturbines, voor zover wordt voldaan aan de afwegingscriteria. Specifieke aandacht moet besteed worden aan de aanwezigheid van serres omwille van de problematiek van slagschaduw. De mogelijke effecten van de inplanting van windturbines ten aanzien van efficiënt bodemgebruik of eventuele verstoring van de uitbating(smogelijkheden) dienen in de lokalisatienota beschreven en geëvalueerd te worden. Bedrijventerreinen Windturbines op of langs bedrijventerreinen behoren tot de mogelijkheden. In een aantal gevallen is er dan ook een directe relatie tussen de geproduceerde energie en de afname ervan voor het bedrijventerrein. Wel is het aangewezen bijzondere zorg te besteden aan de inplanting van turbines in relatie met de aanwezige of toekomstige bedrijfsgebouwen in de omgeving. Ze kunnen de vrije vormen van inrichting van het gebied beperken, wat economisch afgewogen moet worden. De mogelijke impact op het werkcomfort door geluidshinder, visuele hinder, slagschaduw, lichtbebakening enz. moet toegelicht worden in de lokalisatienota. De aanvaardbaarheid van deze impactfactoren kan verschillen naargelang de ligging van het gebouw. De realisatie van een windturbinepark gebeurt bij voorkeur aan de rand van deze gebieden of langs bovengrondse lijninfrastructuren. Zeehavengebieden Zeehavengebieden, havengebieden en de aansluitende terreinen zijn, vanuit ruimtelijk, milieuen windtechnisch oogpunt, alsook omwille van hun bestemming als economische poort, uitermate geschikt voor de inplanting van windturbines of een windturbinepark. Door hun ligging en oriëntatie vormen deze terreinen windrijke zones. Tevens zorgen de bestaande infrastructuur en netaansluiting voor de vereiste bereikbaarheid. De natuur ontwikkelt zich in overeenstemming met de steeds evoluerende economische infrastructuur en activiteiten. Het is aangewezen een globale structuurvisie op te stellen voor de inplanting van windturbineparken in deze gebieden.
Pagina 13 van 6
Planningscontext en beleidsinstrumenten
Sport en recreatie Campings, weekendverblijfparken, … kunnen als geluidsgevoelig bestempeld worden. De verenigbaarheid dient in de lokalisatienota getoetst te worden rekening houdend met de aansluitende bestemmingsgebieden, met het type recreatiegebied qua huidig gebruik en/of geplande invulling (provinciaal/gemeentelijk beleid). Ook het huidige achtergrondgeluidsniveau zal hierbij richtinggevend zijn. Met betrekking tot sportfaciliteiten gaan de voorkeur uit naar zones waar reeds een vorm van geluidsverstoring aanwezig is (zoals bijvoorbeeld gebieden voor lawaaierige sporten). Landschap Het effect van windturbines in een landelijke omgeving kan groter zijn dan in een verstedelijkte omgeving. In een landelijke omgeving wordt het turbinepark eerder als contrasterend gekarakteriseerd. Ze werken schaalverkleinend, vergroten de meetbaarheid van het landschap en tasten de weidsheid en openheid aan. Anderzijds kan het contrasterende aspect van een turbinepark in een open en landelijke omgeving zonder hoge actuele landschapswaarden, een nieuw landschap opleveren. De mate waarin deze effecten optreden moet verduidelijkt worden. Tegenover het aspect landschap kunnen volgende afwegingselementen worden aangegeven: Er wordt aansluiting gezocht bij bestaande grootschalige infrastructuren zoals (zee-) haventerreinen, sluizencomplexen, bundeling van lijninfrastructuren; de aanwezigheid in het gebied van andere constructies die reeds een belangrijke impact hebben op het landschap (bv. pylonen, masten, bruggen, ...) en waarmee een bundeling van windturbines kan plaatsvinden; de schaal van de in het gebied aanwezige landschapselementen (een verticaal dominerend landschapselement zal beter integreerbaar zijn in een landschap waar al grootschalige landschapselementen voorkomen; de interferentie met de cultuurhistorische kenmerken van het gebied (lijnrelicten, puntrelicten, relictzones, ankerplaatsen, ...) is bepalend (cf. landschapsatlas); de aanwezigheid van lijninfrastructuren waarvan de herkenbaarheid in het landschap door de inplanting van windturbines verhoogt (autosnelwegen, rivieren, spoorwegen, hoogspanningsleidingen,...); aangeven van de landschappelijke invloedszone van het windturbinepark; gezocht kan worden naar mogelijkheden om de structuren in het landschap te benadrukken en/of te versterken, om de vormkwaliteiten van het turbinepark in de omgeving te accentueren en nieuwe bakens te creëren; inschatting van de visuele impact van het project, rekening houdend met de gewenste bebakening zoals geëist door het directoraat-generaal van de Luchtvaart. Aan de lokalisatienota moet een visualisatie toegevoegd worden om effecten van de ingreep op het landschap in beeld te brengen. Naast de toetsing ten aanzien van de kwetsbaarheid van het gebied en de relatie met de schaal van het project, vindt de afweging van de site plaats in relatie tot de omgevingskenmerken (in de omgeving van een beschermd landschap of ankerplaats, in de nabijheid van een dorp- /stadsgezicht en een beschermd monument lijkt een windmolenpark niet aangewezen). Er moet ook aandacht besteed worden aan de vormgeving en plaatsing van de transfo- en bedieningsgebouwen, de wegenis of bedieningswegen naar de turbines en de verbinding met de hoogspanningscabine. Er gaat een sterke voorkeur naar een gelijke hoogte en gelijk type van turbines per groep van windturbines. Een mengeling van verschillende types en hoogtes op één locatie of locaties in elkaars nabijheid kan vaak storend zijn. Een visueel samenhangend totaalbeeld lijkt aangewezen. Al deze beoordelingselementen en effecten op het landschap moeten gebiedsgericht beschreven en afgewogen te worden in de lokalisatienota.
Pagina 14 van 6
Planningscontext en beleidsinstrumenten
Geluidsimpact De mate waarin hinder door windturbines kan optreden, is afhankelijk van verschillende factoren zoals de bronsterkte van de turbines, de opstellingsvorm, de ashoogte en het aantal windturbines. Ook de aard van de ondergrond (water, land), de afstand tot de omwonenden en het niveau van het achtergrondgeluid spelen een rol. Globaal genomen neemt het achtergrondgeluid bij het toenemen van de wind meer toe dan de bronsterkte van de turbine. Windturbines zijn de helft van de tijd nauwelijks hoorbaar. Als het zacht waait, staat de windturbine nagenoeg stil en maakt hij (bijna) geen geluid. Als het hard waait, neemt het achtergrondgeluid (van bijvoorbeeld wegen en waaiende bomen) sterk toe en wordt de turbine daardoor overstemd. Bij windkracht 3 tot 6 is de windturbine in de meeste gevallen wel hoorbaar. Het geluid van de windturbines wordt veroorzaakt door: De bewegende delen in de gondel, zoals de generator en de tandwielkast; Of en hoeveel geluid die onderdelen maken, hangt af van het type turbine; De draaiende rotorbladen; De hoeveelheid geluid is afhankelijk van de rotordiameter, het toerental en de vormgeving van de rotorbladen. Er is in de afgelopen jaren veel geïnvesteerd in de ontwikkeling van geluidsarme windturbines. Dit wordt bereikt door : een betere geluidsisolatie van de gondel; een verlaging van het toerental; een verbeterd ontwerp van de rotorbladen.
Pagina 15 van 6
Planningscontext en beleidsinstrumenten
Wanneer de dichtstbijzijnde vreemde woning of het dichtstbijzijnde woongebied zich bevinden op een afstand van meer dan 250 m van de windturbinemast, mag ervan uitgegaan worden dat de hinder veroorzaakt door de windturbine/het windturbinepark tot een aanvaardbaar niveau beperkt kan worden.
Figuur 4: Geluidscontouren
Bron: http://windenergiesteenbergen.eneco.nl
Pagina 16 van 6
Planningscontext en beleidsinstrumenten
2.1.2
Milieubeleidsplan provincie Limburg
Status Opgesteld: Provincie Limburg Goedgekeurd: provincieraad 21 april 2010 In het Milieubeleidsplan werden de beleidsdoelstellingen van het Totaal Actieplan CO2 geïntegreerd. Hiermee neemt het provinciebestuur het engagement om Limburg CO2-neutraal te maken tegen 2020. Het plan duidt aan hoe de CO2 uitstoot gereduceerd moet worden. “De strategie om de CO2 uitstoot te reduceren is gebaseerd op de energiedriehoek (Trias Energetica). Beperk onnodig energieverbruik; Gebruik zoveel mogelijk hernieuwbare energie; Maak zo efficiënt mogelijk gebruik van fossiele energie als hernieuwbare energie geen optie is.”1 Het plan stelt verder dat er bewust gekozen wordt voor hernieuwbare energie zoals zonneenergie, windenergie en waterkracht.2 Het totaal actieplan CO2 wordt op een transparante, wetenschappelijke en multidisciplinaire wijze uitgeschreven. De provincie wordt hierin begeleid door een wetenschappelijk team en een maatschappelijke klankbordgroep. Belangrijke aandachtspunten van het plan zijn: 1. 2. 3. 4.
hernieuwbare energieproductie; energiezuinig bouwen, wonen en werken; duurzame materiaalstromen; verkeer en transport.
Een eerste stap in de uitwerking van het plan heeft betrekking op het meten van de totale CO2uitstoot door energieproductie, industrie, transport, huishoudens, landbouw, handel en diensten in Limburg. De totale netto CO2-uitstoot bedraagt 9,4 miljoen ton per jaar. Omgerekend per Limburger komt dit neer op een uitstoot van 11,1 ton per jaar. Een gemiddelde Vlaming scoort met 14,1 ton een stuk hoger. Een volgende stap in de studie is de keuze van twee beleidsscenario’s die het mogelijk maken om CO2-neutraal te worden tegen 2020. Deze scenario’s worden economisch volledig doorgerekend. De provincie wil enkele prioritaire sectoren afbakenen. Met deze sectoren worden transitietrajecten opgestart om tegen 2020 CO2-neutraal te zijn. Het plan duidt niet aan hoe en wanneer de productie van hernieuwbare energie de productie van energie op basis van fossiel brandstoffen moet vervangen. Er zijn geen concrete doelstellingen naar de productie van elektriciteit op basis van windenergie.
1 2
Milieubeleidsplan Provincie Limburg 2010-2013, p. 11 Milieubeleidsplan Provincie Limburg 2010-2013, p. 17
Pagina 17 van 6
Planningscontext en beleidsinstrumenten
2.2
Beleidsondersteunende instrumenten
2.2.1
Windplan Vlaanderen
In opdracht van de Vlaamse overheid stelde de Organisatie Duurzame Energie, in samenwerking met de VUB, een Windplan Vlaanderen op. Op basis van de gewestplanbestemmingen en de op dat ogenblik geldende afwegingscriteria, werd een inschatting gemaakt van de ruimte die beschikbaar kan zijn voor windenergie in Vlaanderen. Deze studie resulteerde in een gedetailleerde kaart van Vlaanderen, waarop de gebieden zijn aangeduid die op basis van bestemming en afstandsregels in principe niet in aanmerking komen voor de inplanting van windturbines, en de gebieden die in principe bij voorkeur in aanmerking komen na verder gedetailleerd onderzoek van alle afwegingscriteria. Figuur 5: Windplan Vlaanderen
Bron: http://stro9.vub.ac.be De omzendbrief EME/2000.01 legde voorafgaandelijk al bijkomende afwegingscriteria op, en voerde tevens de planmatige aanpak in, waarbij het mogelijk werd om gebieden die in het Windplan omwille van de bestemming niet in aanmerking kwamen voor windenergie, via de opmaak van ruimtelijke uitvoeringsplannen toch af te bakenen als zijnde geschikt voor windenergieprojecten. Het Windplan Vlaanderen kan op basis van gewestplanbestemmingen niet voortgaan op gewenste ruimtelijke ontwikkelingen zoals omschreven in de structuurplanningsprocessen op Vlaams, provinciaal of gemeentelijk niveau. Een verdere afweging blijft daarom noodzakelijk.
Pagina 18 van 6
Planningscontext en beleidsinstrumenten
2.2.2
Vogelatlas
Het Instituut voor Natuurbehoud stelde een beleidsondersteunende vogelatlas samen, waarin de meest gevoelige gebieden ten aanzien van de inplanting van windturbines zijn geïnventariseerd op basis van speciale beschermingsgebieden, vb. vogelrichtlijngebieden, broed- en pleistergebieden, trekroutes,.. Figuur 6: Vogelatlas Vlaanderen (uitsnede)
Bron: www.agiv.be
2.2.3
Landschapsatlas
Deze inventaris van het landschappelijk erfgoed resulteert in een richtinggevende afbakening van punten, lijnen en vlakken die als relicten beschouwd worden met een historische waarde. Vooral de 'ankerplaatsen’, zijn gebieden waar de inbreng van nieuwe elementen zoals windturbines niet vanzelfsprekend is. De omzendbrief stelt dat deze gebieden in principe vermeden moeten worden.3
3
Zie hoger: 2.1.1 Omzendbrief EME2006/01 - RO/2006/02 ‘Afwegingskader en randvoorwaarden voor de inplanting van windturbines’, p. 11
Pagina 19 van 6
Planningscontext en beleidsinstrumenten
2.3
Vergunningen
2.3.1
Milieueffectenrapport
Voor bepaalde projecten moet in principe een milieueffectenrapport opgemaakt worden. Het betreft installaties voor het opwekken van elektriciteit door middel van windenergie voor zover de activiteit betrekking heeft: op 20 windturbines of meer, of 4 windturbines of meer, die een aanzienlijke invloed hebben of kunnen hebben op een bijzonder beschermd gebied
2.3.2
Milieuvergunning
De milieuwetgeving deelt windturbines op in verschillende categorieën op basis van hun vermogen: Klasse 3: 300 t.e.m. 500 kW Meldingplicht, hetzij bij het gemeentebestuur in kwestie als de windturbine afzonderlijk moet beschouwd worden of als onderdeel van een klasse 2 inrichting, hetzij bij de provincie als de turbine onderdeel zou zijn van groter geheel dat in totaliteit klasse 1 is. Klasse 2: 500 kW t.e.m. 5.000 kW Beslissing door het gemeentebestuur, tenzij het gaat om een aanvraag van een openbaar bestuur, dan moet de aanvraag bij de provincie gebeuren. Tegen een beslissing in eerste aanleg is steeds hoger beroep mogelijk, respectievelijk bij de provincie of de Vlaamse overheid. Klasse 1: > 5.000 kW Beoordeling door de provincie. Hiertegen is hoger beroep mogelijk bij de Vlaamse overheid
2.3.3
Stedenbouwkundige vergunning
Een eenvoudige stedenbouwkundige vergunning volstaat voor kleine windmolens ten behoeve van elektriciteitsopwekking door een particulier, bestemd voor eigen gebruik. De aanvraag wordt beoordeeld door het gemeentebestuur. Tegen deze beslissing is er beroepsmogelijkheid bij de provincie. Elektriciteitsopwekking bestemd voor het openbaar net worden beoordeeld door de gewestelijk stedenbouwkundig ambtenaar. Bij deze procedure is er geen beroepsmogelijkheid voorzien.
Pagina 20 van 6
Planningscontext en beleidsinstrumenten
2.4
Recent beleid en recente beleidsstudies
2.4.1
Vlaams regeerakkoord
Het regeerakkoord stelt dat: "In uitvoering van het Europees energie-en klimaatpakket 2020 wordt de richtlijn hernieuwbare energie vertaald in Vlaamse beleidsmaatregelen en wordt in het bijzonder werk gemaakt van een afdoende regeling ter aansluiting van installaties voor hernieuwbare energie en kwalitatieve warmtekrachtkoppeling. We ijveren voor een billijk aandeel van Vlaanderen in de Belgische doelstelling van 13% hernieuwbare energie tegen 2020 en we streven ernaar een zo groot mogelijk deel, en bij voorkeur het geheel, van de doelstelling binnenlands te bewerkstelligen.”4
2.4.2
Intern afwegingskader voor de inplanting van middelgrote en grote windmolens in Limburg
Status Opgesteld: Provincie Limburg Goedgekeurd: BD 21 oktober 2009 Het afwegingskader vermeldt een aantal uitgangspunten voor mogelijke inplanting van grootschalige windmolens. Solitaire inplantingen van windmolens worden niet gestimuleerd; Er wordt gestreefd naar een clustering van windmolens; Vanuit duurzaam ruimtegebruik worden windturbines enkel ingeplant op locaties die het meest ruimtelijk aanvaardbaar zijn; De overige gebieden blijven gevrijwaard van deze windturbines. Volgende gebieden komen vanuit de ruimtelijke benadering in aanmerking voor de inplanting van windturbines. Verstedelijkte gebieden (de kleinstedelijke gebieden Tongeren, Sint-Truiden, Bilzen, Lommel, Neerpelt-Overpelt, Leopoldsburg, Beringen, Bree, Maaseik, Maasmechelen. En het regionaal stedelijk gebied Hasselt-Genk); Regionale bedrijventerreinen (de bedrijventerreinen langs het Economisch Netwerk Albertkanaal, de economische poort van Vlaams niveau Genk en de economische poort van provinciaal niveau Lommel-Neerpelt-Overpelt; Grootschalige lijninfrastructuren (hoofdwegen en kanalen waaronder de E313, E314, E40, het Albertkanaal, de Zuid-Willemsvaart, het Kanaal BocholtHerentals en het Kanaal naar Beverlo. Het afwegingskader stelt dat voor de inplanting van windturbines er minimum aan twee van de drie criteria voldaan moet zijn. Bestaande clusters van windturbines vormen echter ook een aanknopingspunt voor verdere bundeling.
4
De Vlaamse Regering 2009-2014. Een daadkrachtig Vlaanderen in beslissende tijden. Voor een vernieuwende, duurzame en warme samenleving, p 52
Pagina 21 van 6
Planningscontext en beleidsinstrumenten
Het afwegingskader duidt aan dat bepaalde gebieden gevrijwaard moeten blijven van de inplanting van grootschalige windturbines. Deze criteria zijn samengesteld uit: Beleidsopties uit het structuurplan Limburg; De omzendbrief EME/2006/01 – RO/2006/02; Randvoorwaarden vanuit milieu en natuur; Randvoorwaarden vanuit luchtvaart en radar. Het ruimtelijk structuurplan Limburg duidt open ruimteverbindingen en stiltegebieden aan: Open ruimte verbindingen zijn niet of weinig bebouwde ruimten door en tussen sterk bebouwde gebieden. Het behoud van open ruimteverbindingen is gewenst binnen stedelijke en economische netwerken en in of nabij stedelijke gebieden. Nieuwe bebouwing wordt zoveel mogelijk geweerd en de ruimtelijke relatie tussen de verbonden gebieden gewaarborgd. Delen van Noordoost Limburg (delen van Bocholt, Bree, Kinrooi), Gerhagen (Tessenderlo) en Hoogbos-Snouwenberg (Voeren) en het stiltegebied Zwarte Put (Bilzen, Zutendaal en Lanaken) zijn aangeduid als stiltegebied. Bij de uitreiking van het kwaliteitslabel ‘Stiltegebied’ wordt een engagement voor het behoud van het stille karakter van het gebied vastgelegd in een overeenkomst tussen de gemeenten, de provincie en het Vlaams Gewest. De omzendbrief stelt dat nieuwe turbines vermeden moeten worden in: Gebieden zonder of met een beperkte verstoring van het ruimtelijk functioneren van landbouw, natuur en bos door andere functies (wonen, verkeersinfrastructuur, recreatie, ...); Gebieden met een (potentieel) belang voor het functioneren van de agrarische (bouwvrij agrarisch gebied,...), de natuurlijke (speciale beschermingszones, grote eenheden natuur, ...) en de bosstructuur; De gebieden met een statuut als ankerplaats volgens de landschapsatlas. Verschillende aanbevelingen vanuit natuur en milieu duiden aan dat nieuwe windturbineparken niet nabij belangrijke broed-, pleister-, rust- en doortrekgebieden van vogels en vleermuizen ingeplant mogen worden. De inplanting kan in het bijzonder effecten creëren op vogels en vleermuizen. Naast de effectieve aanvaring kan verstoring optreden die, afhankelijk van de aard van de verstoring en de mate van gewenning of van uitwijkmogelijkheid, blijvend kan zijn. Vanuit het voorzorgsprincipe en de kans op verstoring en aanvaring, is het in eerste instantie niet aangeraden om windturbines te plaatsen in weidevogelgebieden. De mogelijke impact op militaire en burgerluchtvaart moet vermeden worden. Een aantal gebieden komt daarom niet in aanmerking voor de plaatsing van grootschalige windturbines. Voor de burgerluchtvaart betreft het volgende zones: CTR ter hoogte van de luchthaven van Luik, Het navigatiebaken ter hoogte van Geetbets; De radar van Luik. Voor de militaire luchtvaart handelt het over volgende gebieden: De radar van Glons; Omgeving rond FNNH Zutendaal; Laagvliegende helikopters in het zuidelijk deel van Sint-Truiden en Gingelom; Omgeving militaire luchthavens Brustem; Omgeving Kleine-Brogel (inclusief radar); Schaffen.
Pagina 22 van 6
Planningscontext en beleidsinstrumenten
2.5
Beleid Defensie met betrekking tot de radarzones
Defensie heeft recentelijk haar methodologie in overeenstemming gebracht met die van EUROCONTROL en past vanaf nu de volgende criteria toe voor het afwegen van vergunningsaanvragen voor windturbines.
2.5.1
Windmolens buiten de radarzone van 15km
De luchtvaart en radar analyse wordt gebaseerd op operationele criteria. Indien er buiten mogelijke technische impact op de radar verder geen operationele bezwaren worden geuit, wordt ofwel geen studie gevraagd (positief advies als de luchtvaart het toelaat), ofwel zal een simple engineering assessment worden vereist om een mogelijk technische impact op de radar te evalueren.
2.5.2
Windmolens binnen de radarzone van 15km
De luchtvaart en radar analyse wordt gebaseerd op operationele criteria. Indien er buiten mogelijke technische impact op de radar duidelijke operationele bezwaren worden geuit: wordt geen studie gevraagd (negatief advies) of er kan een detail engineering assessment worden gevraagd om een mogelijk positief advies te kunnen overwegen.
2.5.3
Procedure
Als eerste stap moet men een aanvraag doen met behulp van een formulier. Op basis van de operationele criteria wordt er geantwoord of het noodzakelijk is om een eenvoudige of gedetailleerde studie op te stellen. Als hieruit blijkt dat een studie als voorwaarde opgelegd wordt, zal door Defensie aangeduid worden of het een simpele of gedetailleerde studie betreft. De studies worden beoordeeld op basis van de technische criteria.
Pagina 23 van 6
Bestaande feitelijke toestand
3
Bestaande feitelijke toestand
3.1
Toestand in Vlaanderen
Windenergie vormt een belangrijk aandeel van de hernieuwbare energiebronnen in Vlaanderen. Midden 2010 zijn er bijna 150 windturbines opgesteld in Vlaanderen. Samen produceren de windturbines ongeveer 480 GWh of 480.000.000 kWh, wat overeenkomt met het elektriciteitsverbruik van meer dan 130.000 gezinnen. De meeste windturbines staan opgesteld in havens of bedrijventerreinen of langs wegen en kanalen. In zee draaien de eerste 6 turbines van het C-Power park met een gezamenlijk vermogen van 30 MW en wordt gewerkt aan de opbouw van het Belwind-park.
3.2
Toestand in Limburg
Einde 2010 staan er in Limburg 19 grote turbines, met een totaal vermogen van 45 MW. Voor ca. 20 turbines (met een totaal vermogen van ca. 61,7 MW) zijn er stedenbouwkundige- en milieuvergunningen verleend, de turbines zijn echter nog niet geplaatst. Andere procedures zijn stopgezet maar kunnen mogelijk weer opgestart worden. Tabel 1: Vergunde en geplaatste windturbines in Limburg Deelgebied Gemeente Adres Stedelijk Netwerk Kempische As Lommel J. en R. Vlegelstraat z/n Lommel Balendijk z/n
Aantal
MW
Datum
4 4
8 8
23/12/2003 9/03/2006
Economisch Netwerk Albertkanaal Beringen Genk
Olmsesteenweg Henry Fordlaan 8
3 2
9 6
6/11/2008 30/08/2007
Stedelijk Netwerk Midden-Limburg Hasselt
Boksbeemden z/n
2
6
29/01/2004
Lanaken en Zuidelijk-Maasland Lanaken
Industrieweg 80
4
8
29/07/2001
19
45
Regionale bedrijventerreinen Verlint landschap Vochtig-Haspengouw totaal Bron: Provincie Limburg
Pagina 24 van 6
Bestaande feitelijke toestand
Figuur 7: Vergunde en geplaatste windturbines in Limburg (toestand einde 2010)
Tabel 2: Verleende vergunningen – nog niet geplaatste turbines Deelgebied Gemeente Adres Aantal Stedelijk Netwerk Kempische As Lommel Kristalpark fase III 8
MW
Datum
24
7/10/2010
Economisch Netwerk Albertkanaal Lummen-Heusden-Zolder Dellestraat
5
17
26/08/2010
Stedelijk Netwerk Midden-Limburg Halen
E314
4
13,8
24/02/2010
Zuid-Willemsvaart
3
6,9
16/06/2010
20
61,7
Lanaken en Zuidelijk-Maasland Regionale bedrijventerreinen Maaseik Verlint landschap Vochtig-Haspengouw totaal Bron: Provincie Limburg
Pagina 25 van 6
Ruimtelijke opties voor nieuwe windmolenparken
4
Ruimtelijke opties voor nieuwe windmolenparken
4.1
Uitgangspunten voor de visie
De landschappelijke inpassing en de afstandsregels beperken in een ruime mate de mogelijke inplantingsplaatsen voor nieuwe windturbines. Omwille van hun omvang worden nieuwe turbines bij voorkeur geïntegreerd in sterk dynamische omgevingen. Wanneer zij geplaatst worden in bedrijventerreinen en langs belangrijke infrastructuurassen accentueren zij de economische ontwikkeling van Limburg. In het aanduiden van potentiële locaties voor windparken moet er steeds gewerkt worden op twee schaalniveaus: het schaalniveau van de provincie waarbij een aantal dynamische en kwetsbare gebieden aangeduid zijn; de visuele impact van het windpark op zijn directe omgeving. Windmolens kunnen een waardevol element aan een ruimte toevoegen maar worden storend als ze de ruimte gaan domineren. Daarom hebben lijnopstellingen vaak de voorkeur op een raster. Het effect van een windmolenpark mag men niet afzonderlijk bekijken maar moet steeds opgevat worden binnen de regionale schaal. Potentiële locaties worden daarom bij voorbaat gekoppeld aan gebieden met een sterke technologische of industriële betekenis of belangrijke lijninfrastructuur.
4.2
Doelstellingen Realiseren van een windenergieproductie die een sterke bijdrage levert in het realiseren van een CO2 vrije provincie Limburg; Het creëren van een lange termijn visie; Het creëren van een samenhang tussen windturbines en landschap; Het creëren van een maatschappelijk draagvlak voor de voorgestelde locaties.
Pagina 26 van 6
Ruimtelijke opties voor nieuwe windmolenparken
4.3
Ruimtelijke concepten
Gebruik industrielandschappen De regionale bedrijventerreinen bieden ruimte voor een concentratie van windturbines. Het betreft de grote terreinen welke deel zijn van het ENA, de regionaal stedelijk gebieden en de kleinstedelijke gebieden. De turbines kunnen gemakkelijk ingepast worden in de schaal van het bedrijventerreinen. Niet alle regionale bedrijventerreinen zijn echter voldoende ruim om clusters van windturbines te ontwikkelen. Andere terreinen zijn mogelijk voldoende groot maar zijn gesitueerd in een omgeving waarbij de turbines landschappelijk moeilijk inpasbaar zijn. Grote bedrijventerreinen bieden kansen tot het creëren van een cluster van windturbines. Figuur 8: Gebruik industrielandschappen
Pagina 27 van 6
Ruimtelijke opties voor nieuwe windmolenparken
Koester de open ruimten Waardevolle landschappen worden gevrijwaard van de inplanting van grote windturbines. Belangrijke argumenten zijn de beschikbaarheid van wind en de karakteristiek van het landschap. Kleinschalige landschappen, open ruimteverbindingen, stiltegebieden en vogelrijke gebieden lenen zich niet of in beperkte mate voor de inplanting van windmolenparken. Figuur 9: Vrijwaar waardevolle landschappen
Pagina 28 van 6
Ruimtelijke opties voor nieuwe windmolenparken
Gericht naar de grote infrastructuren Het Albertkanaal, de E313 en E314 snelwegen en het kanaal Bocholt-Herentals, de ZuidWillemsvaart zijn grootschalige lijninfrastructuren die in principe naar schaal, gebruik en indeling erg geschikt zijn voor de inplanting van bijkomende windmolenparken. Op basis van de kenmerken moeten verschillende opties in een landschappelijk ontwerp onderzocht worden. Langs lijninfrastructuren worden windturbines bij voorkeur in een lijnopstelling geplaatst. Hierdoor versterken zij de waarneming van de lijninfrastructuur. Omdat windmolens van 100 meter ashoogte op een onderlinge afstand van ca. 500 meter staan, zijn deze ruimtelijk niet gemakkelijk inpasbaar. Alleen over een lange afstand van verschillende kilometers kan een lineair effect gecreëerd worden. Door hun schaal zijn deze windmolens bij helder weer op een afstand tot 25 kilometer zichtbaar. De impact is daarom niet beperkt tot de directe omgeving. Het ENA biedt de mogelijkheid om energieproductie, energiegebruik en energietransport maximaal te bundelen. Figuur 10: Grote lijninfrastructuren in Limburg
Pagina 29 van 6
Ruimtelijke opties voor nieuwe windmolenparken
4.4
Gedetailleerd onderzoek van de aangeduide deelgebieden
De vijf deelgebieden zijn: 1. 2. 3. 4. 5.
het stedelijk netwerk Kempense as en de zandgroeven van Noord-Limburg; het stedelijk netwerk Midden-Limburg; het verlint landschap in Vochtig-Haspengouw; de zone rond Lanaken in het Zuidelijk Maasland; de regionale bedrijventerreinen van de kleinstedelijke gebieden buiten deze 4 gebieden.
Figuur 11: Aanduiding van de onderzoeksgebieden
Pagina 30 van 6
Ruimtelijke opties voor nieuwe windmolenparken
4.5
Randvoorwaarden voor een geslaagde ruimtelijke inpassing 1. 2. 3. 4.
4.6
Streven naar een optimale ruimtelijke invulling (configuratie); Garanderen van een optimale windtechnische invulling; Vrijwaren van een optimale economische invulling; Verantwoorden van de inplanting met betrekking tot fysische (hoogspanningslijnen, bebouwing, straalverbindingen,...) en ecologische beperkingen;
Sociaal-maatschappelijke randvoorwaarden voor windturbineparken 1. Beschikken over minimaal 3/5 van de grondrechten in de betreffende zone om de optimale invulling mogelijk te maken; 2. Garanderen van een financiële draagkracht met het oog op de realisatie van het project op korte termijn; 3. Ondersteunen van een participatieve aanpak van het project (participatieve betrokkenheid van Limburgers, lokale besturen, bedrijven, … in de groene stroomproductie, in het dividend van het windpark, in de financieringsconstructie, betrokkenheid van nietkapitaalkrachtigen, …); 4. Betrekken van de gemeente(n) en de buurt(en) waarop het project betrekking heeft; 5. Opzetten van een realistisch tijdspad; 6. Voeren van een open en deskundige communicatie over het project.
Pagina 31 van 6
Aanduiding van de onderzoeksgebieden
5
Aanduiding van de onderzoeksgebieden
5.1
Deelgebied Netwerk Kempische as
De synthesekaart duidt aan dat een groot deel van dit deelgebied niet in aanmerking komt voor de inplanting van bijkomende grootschalige windturbines. Het betreft vooral woon- en natuurgebieden met de vereiste bufferafstanden. Meer gedetailleerd onderzoek van een aantal gebieden kan leiden tot het wijzigen van de contouren. Het betreft vooral de gebieden die opgenomen zijn in de vogelatlas en de Vogelrichtlijngebieden. Overleg moet de gebieden aanduiden waar en welke beperkingen gewijzigd kunnen worden. Ook voor de precieze aanduiding van de radarzone van Kleine Brogel is overleg vereist. In dit deelgebied waren aanvankelijk verschillende onderzoeksgebieden aangeduid. Vele van deze gebieden hebben een oppervlakte van minder dan 10.000m² en zijn daarom te klein om minimum vijf grootschalige windturbines in te planten.5 Ze worden niet in het verder onderzoek opgenomen. Figuur 12: Ruimtelijk concept voor de Kempen met aanduiding van de Kempische as
5
Bij een lineaire opstelling van minimum vijf turbines is een lengte van het onderzoeksgebied van ca. 1.600m een minimum. Het betreft een oppervlakte van ca. 64 ha. Bij een meer geclusterde opstelling is een biedt een oppervlakte 50 ha reeds voldoende perspectieven voor diverse opstellingen van minimum vijf turbines.
Pagina 32 van 6
Aanduiding van de onderzoeksgebieden
Figuur 13: Synthesekaart Deelgebied Netwerk Kempische as
Het rode gebied komt niet in aanmerking voor de inplanting van bijkomende grootschalige windturbines. In deze deelruimte is er relatief veel ruimte voor de plaatsing van bijkomende winturbines.
Pagina 33 van 6
Aanduiding van de onderzoeksgebieden
5.2
Deelgebied stedelijk netwerk Midden-Limburg
De synthesekaart duidt aan dat een groot deel van dit deelgebied niet in aanmerking komt voor de inplanting van bijkomende grootschalige windturbines. Het betreft vooral woongebieden en natuurgebieden met de vereiste bufferafstanden alsook gebieden afgebakend door Defensie. Ook hier kan meer gedetailleerd onderzoek van een aantal gebieden kan leiden tot het wijzigen van de contouren. Het betreft onder meer de relictzones van de landschapsatlas. Nader onderzoek kan gebieden aanduiden waar gewijzigd doorgevoerd kunnen worden. In dit deelgebied waren aanvankelijk verschillende onderzoeksgebieden aangeduid. Ook hier waren vele te klein om minimum vijf grootschalige windturbines in te planten.6 Deze gebieden zijn niet opgenomen voor verder onderzoek. Figuur 14: Ruimtelijk concept voor Midden-Limburg
Bron: RSPL, kaart 53
6
Bij een lineaire opstelling van minimum vijf turbines is een lengte van het onderzoeksgebied van ca. 1.600m een minimum. Het betreft een oppervlakte van ca. 64 ha. Bij een meer geclusterde opstelling is een biedt een oppervlakte 50 ha al voldoende perspectieven voor diverse opstellingen van minimum vijf turbines.
Pagina 34 van 6
Aanduiding van de onderzoeksgebieden
Figuur 15: Synthesekaart Deelgebied stedelijk netwerk Midden-Limburg
Het rode gebied komt niet in aanmerking voor de inplanting van bijkomende grootschalige windturbines. In deze deelruimte is er relatief veel ruimte voor de plaatsing van bijkomende winturbines.
Pagina 35 van 6
Aanduiding van de onderzoeksgebieden
5.3
Deelgebied verlint landschap in Vochtig-Haspengouw
De synthesekaart duidt aan dat een groot deel van dit deelgebied niet in aanmerking komt voor de inplanting van bijkomende grootschalige windturbines. Het deelgebied wordt immers bepaald door woon- en natuurgebieden met de vereiste bufferafstanden en gebieden die opgenomen in de landschapatlas. In dit deelgebied werden aanvankelijk verschillende kleinere onderzoeksgebieden aangeduid. Vele van deze gebieden hebben een te beperkte oppervlakte en zijn daardoor niet opgenomen in het verder onderzoek. Meer gedetailleerd onderzoek kan echter leiden tot het wijzigen van de contouren. Het betreft vooral de relictzones die opgenomen in de landschapsatlas. Hierdoor ontstaat mogelijk ruimte voor de inplanting van windturbines.
Figuur 16: Ruimtelijk concept voor Haspengouw en Voeren
Bron: RSPL, kaart 56
Pagina 36 van 6
Aanduiding van de onderzoeksgebieden
Figuur 17: Synthesekaart Deelgebied verlint landschap in Vochtig-Haspengouw
In dit deelgebied is de geschikte ruimte voor de inplanting van bijkomende grootschalige windturbines erg beperkt.
Pagina 37 van 6
Aanduiding van de onderzoeksgebieden
5.4
Deelgebied zone rond Lanaken in het Zuidelijk Maasland
De synthesekaart duidt aan dat een groot deel van dit deelgebied niet in aanmerking komt voor de inplanting van bijkomende grootschalige windturbines. Het betreft vooral woon- en natuurgebieden met de vereiste bufferafstanden. Meer gedetailleerd onderzoek van een aantal gebieden kan leiden tot het wijzigen van de contouren. Het betreft onder meer gebieden die opgenomen zijn in de vogel- en de landschapsatlas en de Vogelrichtlijngebieden. Overleg moet de gebieden aanduiden waar en welke beperkingen gewijzigd kunnen worden. In dit deelgebied waren aanvankelijk verschillende onderzoeksgebieden aangeduid. Gebieden die te klein zijn om minimum vijf grootschalige windturbines in te planten, zijn niet in het verder onderzoek opgenomen. Figuur 18: Ruimtelijk concept voor het Maasland
Bron: RSPL, kaart 55
Pagina 38 van 6
Aanduiding van de onderzoeksgebieden
Figuur 19: Synthesekaart Deelgebied zone rond Lanaken in het Zuidelijk Maasland
In dit deelgebied is de geschikte ruimte voor de inplanting van bijkomende grootschalige windturbines erg beperkt.
Pagina 39 van 6
Aanduiding van de onderzoeksgebieden
5.5
Deelgebied regionale bedrijventerreinen van de kleinstedelijke gebieden
De synthesekaart duidt aan dat een niet al deze deelgebieden zonder meer in aanmerking komen voor de inplanting van bijkomende grootschalige windturbines. Het betreft vooral beperkingen ten opzichte van woon- en natuurgebieden. Meer gedetailleerd onderzoek van een aantal gebieden kan leiden tot het wijzigen van de contouren. Overleg moet de gebieden aanduiden waar en welke beperkingen gewijzigd kunnen worden. Figuur 20: Locatie van de regionale bedrijventerreinen
Pagina 40 van 6
Aanduiding van de onderzoeksgebieden
Figuur 21: Synthesekaart Deelgebied regionale bedrijventerreinen
Het aantal bedrijventerreinen dat in aanmerking komt voor de plaatsing van windturbines is relatief beperkt. Het betreft de onderzoeksgebieden: 26, 27, 38, 40, 41 en 42.
Pagina 41 van 6
Ruimtelijke afweging van de onderzoeksgebieden
6
Ruimtelijke afweging van de onderzoeksgebieden
Na de ruimtelijke aanduiding van de gebieden die mogelijk in aanmerking komen voor de plaatsing van bijkomende windturbines, is er een bijkomend onderzoek gevoerd. Dit onderzoek had betrekking op de randvoorwaarden van defensie en de aandachtsgebieden van het INBO. Op basis van dit onderzoek worden de gebieden aangeduid in een groene, oranje of rode kleur. De gebieden die in groene kleur zijn aangeduid komen in principe in aanmerking voor de inplanting van bijkomende windturbines. Ook hier kunnen op projectniveau beperkingen worden opgelegd. Het betreft onder meer na te leven afstanden ten opzichte van hoogspanningsleidingen, spoorwegen, wegen, pijpleidingen. De oranje kleur duidt aan dat de inplanting mogelijk is maar dat er beperkingen opgelegd kunnen worden op planniveau. De beperkingen hebben vooral betrekking op de hoogte van de turbines. Met betrekking tot locaties in gelegen zijn in aanvliegroutes, is overleg met Defensie noodzakelijk. De toegelaten hoogte van windturbines kan onder meer afhankelijk zijn van de mogelijkheid om de wieken gedurende bepaalde perioden te blokkeren. De gebieden die in rode kleur zijn aangeduid komen ruimtelijk in aanmerking voor de plaatsing van windturbines maar de randvoorwaarden van Defensie zijn erg strak. Slechts door een gewijzigd beleid van Defensie of wanneer een radarstudie aanduidt dat de impact toch beperkt is, wordt het waarschijnlijk dat turbines op deze locatie vergund worden.
Pagina 42 van 6
Ruimtelijke afweging van de onderzoeksgebieden
6.1
Het stedelijk netwerk Kempense as en de zandgroeven van Noord-Limburg
6.1.1
Groene locaties: Deelgebieden 1- 7: Omgeving bedrijventerreinen Lommel
nr.
gemeente
oppervlakte
hoogte (m) max hoogte (m) schatting max windturbines aantal windmolens
1 Lommel
16ha
68a 90ca
46
niet bepaald
2
2 Lommel
322ha
64a 98ca
47
niet bepaald
16
3 Lommel
5ha
98a 82ca
41
niet bepaald
2
4 Lommel
7ha
70a 81ca
44
niet bepaald
2
5 Lommel
5ha
93a 63ca
47
niet bepaald
1
6 Lommel
300ha
83a 31ca
40-48
niet bepaald
5
7 Lommel
27ha
10a 83ca
46-48
niet bepaald
1
Positieve aanknopingspunten Het is een erg ruim gebied gelegen aan de testbaan, de IJzeren Rijn en de N71 en het regionaal bedrijventerrein. De belangrijke lineaire structuren bieden ruimte voor een geslaagde landschappelijke inpassing. Omwille van de omvangrijke ruimte zijn verschillende opstellingen mogelijk. De ruimte in het regionaal bedrijventerrein Nolimpark, rond het kanaal en in de ontginningsgebieden ten noorden van het kanaal, heeft een erg hoge ruimtelijke draagkracht. De kleinere gebieden (1, 3, 4, 5 en 7) zijn opgenomen omdat de windturbines in deze deel kunnen zijn van lineaire opstellingen tussen zone 2 en 6. Aandachtspunten De gebieden zijn gelegen buiten de radarzone; De omgeving heeft een hoge ruimtelijke draagkracht; De turbines worden bij voorkeur in lijnopstellingen opgesteld; De provinciale open ruimte verbinding moet gevrijwaard worden. In de omgeving van de open ruimte verbinding zijn momenteel al 8 turbines opgesteld. Wanneer er mogelijkheden worden geboden voor bijkomende turbines langs deze open ruimte verbinding kan het lint langs de N71 doorgetrokken worden naar het westen. De bestaande windturbines bepalen de te respecteren afstand maar bieden mogelijk ook een kader voor een gewenste opstelling.
Pagina 43 van 6
Ruimtelijke afweging van de onderzoeksgebieden
6.1.2 nr.
Oranje locaties: Deelgebieden 30-34: Omgeving Kristalpark en Nolimpark gemeente
oppervlakte
hoogte (m) max hoogte (m) schatting max windturbines aantal windmolens
30 Lommel
237ha
43a 50ca
45-51
niet bepaald
8
31 Lommel
267ha
39a 40ca
47-53
niet bepaald
13
32 Lommel/Overpelt/Neerpelt
130ha
62a 36ca
41
niet bepaald
10
33 Lommel/Overpelt
308ha
61a 81ca
43-49
niet bepaald
10
34 Lommel/Overpelt
296ha
34a 62ca
50
niet bepaald
22
Positieve aanknopingspunten Ruime terreinen die deel zijn van een bovenlokale structuur. De lineaire structuren en de bedrijvenzones bieden ruimte voor een geslaagde landschappelijke inpassing. Aandachtspunten Deze gebieden zijn gelegen in de radarzone. Dit houdt in dat er door Defensie beperkingen opgelegd kunnen worden. Deze hebben mogelijk betrekking op de hoogte of het opstellen van bijkomende studies. 6.1.3 nr.
Rode locatie: Deelgebied 42 Testpark en 43 PRB Kaulille gemeente
oppervlakte
42 Lommel/Overpelt
589ha
82a 27ca
43 Bocholt
229ha
56a 58ca
hoogte (m) max hoogte (m) schatting max windturbines aantal windmolens 49-53 niet bepaald 30
41-45
12
Aandachtspunten
Deelgebied 42 is gelet op de ligging in een groot aaneengesloten open ruimtegebied, de situering in Bosland en het gebruik van de testbaan niet geschikt voor de is de inplanting van grootschalige windturbines. Deelgebied 43 is een is een erg ruim gelegen bedrijventerrein aan het Kanaal BocholtHerentals. Het is een potentieel ontginningsgebied. De lineaire structuur van het kanaal biedt ruimte voor een geslaagde landschappelijke inpassing. Het gebied is gelegen in de radarzone en in de vluchtlijn van de luchtmachtbasis. Het is weinig waarschijnlijk dat Defensie hier grootschalige turbines zal toelaten.
Pagina 44 van 6
Ruimtelijke afweging van de onderzoeksgebieden
6.2
Het stedelijk netwerk Midden-Limburg
6.2.1
Groene locaties: Deelgebieden 8- 14, 16-20, 26 en 29: Omgeving Albertkanaal
nr.
gemeente
8 Tessenderlo
oppervlakte
hoogte (m) max hoogte (m) schatting max windturbines aantal windmolens
82ha
24a 28ca
30-35
niet bepaald
5
573ha
02a 47ca
25-40
niet bepaald
28
10 Lummen/Heusden-Zolder
35ha
70a 20ca
30
niet bepaald
4
11 Lummen/Heusden-Zolder
53ha
44a 01ca
30
niet bepaald
4
12 Lummen/Heusden-Zolder
204ha
49a 56ca
30-43
niet bepaald
5
13 Lummen
2ha
30a 79ca
30
niet bepaald
2
14 Hasselt
5ha
22a 76ca
30
niet bepaald
1
189ha
49a 83ca
75-80
niet bepaald
10
17 Hasselt
84ha
99a 01ca
40
niet bepaald
3
18 Diepenbeek
62ha
94a 77ca
35
niet bepaald
4
19 Diepenbeek
16ha
52a 20ca
35
niet bepaald
2
20 Diepenbeek
32ha
43a 70ca
40
niet bepaald
4
26 Genk/Diepenbeek/Bilzen
570ha
89a 41ca
45-82
niet bepaald
15
29 Bilzen/Hoeselt/Diepenbeek
114ha
99a 02ca
45-62
niet bepaald
3
9 Tessenderlo/Ham/Beringen
16 Genk
Positieve aanknopingspunten De omgeving van het kanaal met de omvangrijke bedrijventerreinen en belangrijke lineaire structuren bieden ruimte voor een geslaagde landschappelijke inpassing. Aandachtspunten De gebieden zijn gelegen buiten de radarzone. De omgevingen hebben een hoge ruimtelijke draagkracht. De turbines worden bij voorkeur in lijnopstellingen opgesteld.
Pagina 45 van 6
Ruimtelijke afweging van de onderzoeksgebieden
6.2.2
nr.
Oranje locaties: Deelgebieden 35-36 en 38
gemeente
35 Tessenderlo/Ham/Beringen
oppervlakte
204ha
81a 15ca
hoogte (m) max hoogte (m) schatting max windturbines aantal windmolens
40
hoogte afstemmen met
12
militaire overheid
36 Lummen/Beringen/Heusden-Zolder 40ha
35a 38ca
30
hoogte afstemmen met
2
militaire overheid
38 Houthalen-Helchteren/Heusden-Zolder 177ha
50a 16ca
60
hoogte afstemmen met
8
militaire overheid
Positieve aanknopingspunten De omgevingen worden bepaald door omvangrijke bedrijventerreinen en belangrijke lineaire structuren. Deze hebben een hoge ruimtelijke draagkracht en bieden ruimte voor een geslaagde landschappelijke inpassing. Aandachtspunten De gebieden zijn gelegen binnen aanvliegroutes of radarzones. Dit houdt in dat Defensie beperkingen kan opleggen.
6.2.3 nr.
Rode locaties: Deelgebied 44 gemeente
44 Opglabbeek
oppervlakte 188ha
22a 40ca
hoogte (m) max hoogte (m) schatting max windturbines aantal windmolens 85
8
Positieve aanknopingspunten De omgeving wordt bepaald door het omvangrijke bedrijventerrein. Dit heeft een hoge ruimtelijke draagkracht en biedt ruimte voor een geslaagde landschappelijke inpassing. Aandachtspunten De gebieden zijn gelegen binnen aanvliegroutes of radarzones. Dit houdt in dat Defensie beperkingen kan opleggen.
Pagina 46 van 6
Ruimtelijke afweging van de onderzoeksgebieden
6.3
Het verlint landschap Vochtig-Haspengouw
6.3.1
Groene locaties: Deelgebieden 15 en 21-25: omgeving infrastructuren
nr.
gemeente
oppervlakte
hoogte (m) max hoogte (m) schatting max windturbines aantal windmolens
15 Halen
74ha
79a 21ca
60-80
niet bepaald
5
21 Sint-Truiden
42ha
28a 80ca
50
niet bepaald
5
22 Sint-Truiden
4ha
23a 81ca
47
niet bepaald
1
23 Sint-Truiden
8ha
12a 84ca
45-50
niet bepaald
2
24 Sint-Truiden
57ha
63a 22ca
45
niet bepaald
6
25 Sint-Truiden
8ha
79a 58ca
45
niet bepaald
2
Positieve aanknopingspunten De omgeving van in de nabijheid van belangrijke lineaire structuren biedt ruimte voor een geslaagde landschappelijke inpassing. Aandachtspunten De gebieden zijn gelegen buiten de radarzone. De turbines worden bij voorkeur in lijnopstellingen opgesteld.
Pagina 47 van 6
Ruimtelijke afweging van de onderzoeksgebieden
6.4
Zone rond Lanaken
6.4.1
Groene locatie: Deelgebieden 4: Lanaken bedrijventerrein
nr.
gemeente
28 Lanaken
oppervlakte 101ha
12a 80ca
hoogte (m) max hoogte (m) schatting max windturbines aantal windmolens 65
niet bepaald
4
Positieve aanknopingspunten In de nabijheid zijn al windturbines opgesteld. Aandachtspunten Deze zone ligt buiten de invloedssfeer van de radar.
Pagina 48 van 6
Ruimtelijke afweging van de onderzoeksgebieden
6.5
Regionale bedrijventerreinen van kleinstedelijke gebieden
6.5.1
Groene locatie: Deelgebied 27 Regionaal bedrijventerrein Maasmechelen
nr.
gemeente
27 Maasmechelen
oppervlakte 990ha
12a 33ca
hoogte (m) max hoogte (m) schatting max windturbines aantal windmolens 45
niet bepaald
5
Positieve aanknopingspunten De omgeving worden bepaald door het bedrijventerrein en lijninfrastructuur. Aandachtspunten Een lijnvormige opstelling is wenselijk.
6.5.2
Oranje locatie: Deelgebieden 37 en 39-41 regionale bedrijventerrein
nr.
gemeente
37 Bree
oppervlakte 98ha
31a 15ca
39 Genk/Zutendaal/Bilzen
795ha
54a 61ca
40 Tongeren
135ha
17a 22ca
41 Tongeren
53ha
78a 47ca
hoogte (m) max hoogte (m) schatting max windturbines aantal windmolens 40
3
137-167 (tov 95m)* zie 4-5-6 km-zone 105-115 145-155 (tov 138m)** 50-80
90
170 (tov 138m)**
16 5
3
Positieve aanknopingspunten De omgevingen worden bepaald door het bedrijventerrein en lijninfrastructuur. Aandachtspunten De hoogte van de turbines nabij het de landingsbaan van Zutendaal kan beperkt worden. De bedrijventerreinen in Tongeren liggen in de invloedzone van de radar van Glons. Het is weinig waarschijnlijk dat Defensie hier grootschalige turbines zal toelaten.
Pagina 49 van 6
Risicoklassen voor plaatsing windturbines
7
Risicoklassen voor plaatsing windturbines
7.1
Doel- en gebruik van de atlas
Het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek is een wetenschappelijke instelling van de Vlaamse Overheid. Het instituut heeft een risicoatlas vogels-windturbines opgesteld. De atlas is opgevat als een beslissingsondersteunend instrument.7 De atlas biedt informatie en aanbevelingen inzake de mogelijke effecten van geplande windturbines op vogels en vleermuizen in Vlaanderen. Het instrument maakt duidelijk welke stappen er moeten ondernomen worden bij nieuwe projecten en plannen rond windenergie, en waar de nodige informatie kan gevonden worden om die stappen goed uit te voeren. Het beslissingsondersteunend instrument kan zowel op strategisch niveau als projectniveau gebruikt worden. Een ‘Vlaamse risicoatlas vogels-windturbines’ maakt deel uit van het instrument. De kaarten van deze risicoatlas zijn als geoloket online raadpleegbaar via de INBO website.8 In deze risicoatlas is Vlaanderen op basis van verschillende deelkaarten opgesplitst in gebieden met risicoklassen 0 tot 3. Geen enkele risicoklasse is echter automatisch uitgesloten. De risicoatlas toont op basis van de gebruikte gegevens, waar en waarom bepaalde gebieden een risico vormen voor vogels bij het plaatsen van windturbines, en wat er verder dient te gebeuren (toetsen) als er windturbines worden gepland. Hoewel het (zeker op strategisch niveau) minder aangeraden is om windturbines te plannen in risicoklasse 2 en 3 zones en bepaalde nader te bepalen gedeeltes in risicoklasse 1 zones, kan gedetailleerd onderzoek met indien nodig de toepassing van milderende maatregelen (bv. aanpassing van het plan) tot gevolg hebben dat uiteindelijk wel windturbines kunnen geplaatst worden in bepaalde (rand)zones binnen die risicoklassen. De risicoatlas vogels-windturbines blijft een startpunt in de analyse en beoordeling van geplande windturbines. Een verdere impactanalyse op project- of planniveau zal moeten onderzoeken of de effecten werkelijk aanzienlijk (significant) kunnen zijn voor de belangrijke natuurwaarden. De kans op significante effecten zal een belangrijke rol spelen bij de uiteindelijke beoordeling van projecten en plannen. Bijkomend is in het beslissingsondersteunend instrument ook (voorlopig) niet-kaartgebonden informatie beschikbaar betreffende de mogelijke risico’s voor vleermuizen in Vlaanderen.
7
Risico’s voor vogels en vleermuizen bij geplande windturbines in Vlaanderen, Dynamisch beslissingsondersteunend instrument, Joris Everaert, Johan Peymen & Dick van Straaten, INBO.R.2011.32, 2011 8 www.inbo.be –zoeken op: ‘risicoatlas windturbines’
Pagina 50 van 6
Risicoklassen voor plaatsing windturbines
Figuur 22: Pleister- en rustgebieden watervogels en steltlopers, inclusief bufferzones
Bron: INBO, Risico’s voor vogels en vleermuizen bij geplande windturbines in Vlaanderen, pag. 44
Figuur 23: Broedkolonies, inclusief bufferzones
Bron: INBO, Risico’s voor vogels en vleermuizen bij geplande windturbines in Vlaanderen, pag. 47
Figuur 24: Weidevogelgebieden, inclusief bufferzones
Bron: INBO, Risico’s voor vogels en vleermuizen bij geplande windturbines in Vlaanderen, pag. 49
Pagina 51 van 6
Risicoklassen voor plaatsing windturbines
7.2
Betekenis risicoklassen voor plaatsing windturbines
Het INBO reikt algemene aanbevelingen en mogelijkheden met de nodige stappen voor het plaatsen van windturbines aan.9 7.2.1
Risicoklasse 0 = Laag risico of geen informatie
Op basis van de gebruikte informatie in de risicoatlas, zou de impact op natuur hier relatief beperkt kunnen blijven. Omdat de risicoatlas niet allesomvattend is omwille van de beperking aan gegevens, moet een beknopte nota op basis van alle beschikbare gegevens uitmaken of er indicaties bestaan voor een eventuele belangrijke impact op natuur. Bij indicaties van belangrijke effecten, zal toch nog een uitgebreide nota nodig zijn. 7.2.2
Risicoklasse 1 = Mogelijk risico
Mogelijke (nader te bepalen) impact op lokaal, gewestelijk of internationaal niveau, afhankelijk van het gebied waarvoor deze bufferzone werd aangeduid. Binnen deze zones zijn er veel mogelijkheden voor het plaatsen van windturbines. Anderzijds gelden er ook randvoorwaarden waardoor bepaalde gebieden binnen deze zones niet aangewezen zijn voor het plaatsen van windturbines of enkel verantwoord zijn mits met een bepaalde opstelling of tussenafstand gerespecteerd wordt. Een beknopte nota op basis van alle beschikbare gegevens moet opgesteld worden. Wanneer er indicaties zijn van mogelijk belangrijke effecten is de opmaak van een uitgebreide nota noodzakelijk om de impact beter te bepalen. 7.2.3
Risicoklasse 2 = Risico
Een belangrijke impact op lokaal niveau - of cumulatieve impact (door meerdere windparken) op gewestelijk niveau – is niet uit te sluiten zonder nader onderzoek. Deze gebieden zijn in eerste instantie te vermijden voor de inplanting van windturbines. In bepaalde zones kan de impact misschien beperkt blijven door bv. enkel windturbines te plaatsen aan de rand van die zones, afhankelijk van ruimtelijke factoren, soortenrijkdom, enz. De opmaak van een uitgebreide nota is noodzakelijk om de impact te bepalen. 7.2.4
Risicoklasse 3 = Groot risico
Een belangrijke impact op Vlaams of internationaal niveau is niet uit te sluiten zonder nader onderzoek. Deze gebieden zijn in eerste instantie te vermijden voor de inplanting van windturbines. In bepaalde zones kan de impact misschien beperkt blijven door bv. enkel windturbines te plaatsen aan de rand van die zones, afhankelijk van ruimtelijke factoren, soortenrijkdom, enz. De opmaak van een uitgebreide nota is noodzakelijk om de impact te bepalen. Bijkomend vooronderzoek in het veld (gerichte tellingen) kan in sommige gevallen gevraagd worden bij duidelijke indicaties voor belangrijke effecten op risicoklasse 3 zones, in risicoklasse 1 zones rond klasse 3 gebieden, en vooral daar waar een potentieel effect op officieel beschermde gebieden mogelijk is (VEN, Vogel- en Habitatrichtlijngebied, enz,).
9
Risico’s voor vogels en vleermuizen bij geplande windturbines in Vlaanderen, p. 42
Pagina 52 van 6
Risicoklassen voor plaatsing windturbines
7.3
Gebruik van de gegevens van de atlas
De atlas is opgebouwd op basis van rasters. De afbakening van deze rasters is artificieel. Er is daarom geopteerd om deze afbakening niet op de synthesekaart te plaatsen. De synthesekaarten vermelden echter wel of onderzoeksgebieden bezwaard zijn door een risicoklasse. Het gedetailleerd onderzoek moet gevoerd worden op projectniveau. Figuur 25: Signaalkaart risicoatlas
Indeling zones windturbines
www.inbo.be
Pagina 53 van 6