Romte foar Sinne
Reactienota
1. Inleiding 2. Samenvatting zienswijzen 3. Reactie op zienswijzen, voorstellen voor aanpassing notitie en verordening 4. Ambtshalve aanpassingen
Gedeputeerde Staten, 2 december 2014
1. Inleiding De ontwerp-notitie Romte foar Sinne heeft in de periode 1 september t/m 12 oktober 2014 voor een ieder ter inzage gelegen. In deze periode zijn 14 zienswijzen ontvangen. Hierna worden de zienswijzen, in hoofdstuk 2, kort samengevat. In hoofdstuk 3 worden de zienswijzen, inhoudelijk gegroepeerd, beantwoord. Daarbij wordt vermeld of de zienswijze aanleiding geeft tot aanpassing van de notitie.
2. Samenvatting zienswijzen 1. Gemeente Súdwest Fryslân Kan zich goed vinden in de wijze waarop de notitie ruimtelijke kaders stelt. In de gemeentelijke visie ‘Mei soarch foar ús lânskip’ heeft de raad haar ruimtelijke kaders vastgelegd voor zonnepanelen. Uitgangspunt is dat er geen ruimte is voor grootschalige toepassing in het open landschap. Het accent ligt op daken van bedrijven en agrarische ligboxstallen. Bij de invulling van ‘grootschalig’ en ‘open landschap’ bij concrete initiatieven kan Romte foar Sinne een goede ruimtelijke inkadering zijn. De gemeente ziet wel de noodzaak om zelf bouwstenen te ontwikkelen over hoe in de stads en dorpsranden om te gaan met zonneweides. De gemeente doet dat graag in nauw overleg met het Provinciaal team Ruimtelijke Kwaliteit De gemeente vraagt om onder Landelijk Gebied meervoudig ruimtegebruik naast ‘bedrijfspercelen/bouwpercelen (agrarische) bedrijven’ ook ‘woonboerderijen’ toe te voegen. 2. Gemeente Leeuwarden Goed initiatief om te komen met provinciaal afwegingskader voor de ruimtelijke vertaling van de ambities inzake zonne-energie. Dat ondersteunt de gemeente in het faciliteren van ontwikkelingen. Gemeente stemt op hoofdlijnen in. Gemeente deelt de zorg omtrent de financiële haalbaarheid van projecten maar denkt toch dat de ambitie voor zonneweides hoger kan liggen, ook kijkend naar de in Leeuwarden in ontwikkeling zijnde plannen. De notitie mag meer ambitie uitstralen. Goed dat het beleid zich niet beperkt tot opstellingen in bestaand stedelijk gebied, maar ruimte biedt voor gebieden die in de toekomst in aanmerking komen voor bebouwing en onder voorwaarden ook het landelijk gebied. Gemeente gaat er vanuit dat de initiatieven in Nieuw Stroomland mogelijk zijn. Gemeente vraagt ruimte om rekening te houden met nieuwe vormen van zonne-energie. 3. Gemeente Smallingerland Gemeente staat net als provincie voortvarende ontwikkeling voor van zonne-energie. Keuze om als provincie verantwoordelijkheid te nemen voor plaatsing buiten bestaand stedelijk gebied sluit aan op werkwijze en het werkingsgebied van de Verordening Romte. Het voorgestelde beleid biedt de gemeente voldoende ruimte voor projecten binnen en aan de rand van stedelijk gebied. De gemeente vindt dat de wens om sturing te geven aan kwaliteit hier en daar de boventoon voert, in begrippen als ‘aantasting beleving landschap’ en ‘wildgroei’. Dat leidt ertoe dat het ruimtelijke beleid op onderdelen eerder beperkend is dan ruimte biedend. Zo zouden particulieren in het buitengebied ook de ruimte moeten krijgen voor een veldopstelling voor eigen gebruik, waar een dakopstelling niet haalbaar is. Gemeente verzoekt om de notitie op dit onderdeel aan te passen. 4. Gemeente De Friese Meren De gemeente vindt dat er pas sprake kan zijn van ruimtegebruik voor zonnepaneelinstallaties als de voor handen ruimte op daken etc. gebruikt is. Daarom bestaat er geen noodzaak om ruimte te bieden aan zonne-energieopstellingen op de grond. De gemeente verzoekt om hiermee bij vaststelling van de notitie rekening te houden. 5. De Waddeneilanden Het samenwerkingsverband geeft namens de Friese Waddeneilanden te kennen zich in algemene zin te kunnen vinden in de notitie en de verordening, die voldoende ruimte laten voor maatwerk voor de Waddeneilanden. Nu het provinciaal beleid op dit moment geen ruimte laat voor opstelling van reguliere windturbines op de eilanden heeft zonne-energie op dit moment de meeste potentie: het provinciaal beleid en de ambities van de Duurzame Waddeneilanden sluiten voor de opwekking van zonnestroom op elkaar aan.
6. Terschellinger Energie Coöperatie (TEC) De reactie van de TEC plaatst de notitie in het kader van de ambities inzake de energietransitie en ziet grote fysieke opgaven. Zij onderschrijft de brede analyse in de notitie en meent dat een hand wordt uitgestoken om de opgave/problematiek verantwoord te lijf te gaan. De TEC streeft naar optimalisatie van de opstellingen, zodat minder ruimte nodig is. In relatie tot de beperkte ruimte op daken op het eiland voorziet zij een ruimtebehoefte van 20-30 ha in het veld. Er ligt een planning klaar voor 4 ha in ‘de vrije ruimte’: parkeerplaats, oude vuilstort en enkele stukken weidegrond van marginale agrarische bedrijven die willen stoppen. TEC vraagt zich af of de notitie ruimte biedt voor de mogelijkheden die op Terschelling worden gezien, onder andere op agrarische grond (rapport ‘Kansen voor zonne-energie op Terschelling’). Zij onderkent dat voor de eilanden afgeweken kan worden van het uitgangspunt ‘geen solitaire parken in het weiland’, maar er wordt niet gezegd wat daarbij de criteria zijn. De TEC ziet in enkele passages tegenspraak of onduidelijkheid: zo zou plaatsing op het agrarisch bedrijfsperceel ook voor de eilanden mogelijk moeten zijn. Tenslotte pleegt de TEC een lange termijn-doorkijk naar de energietransitie en komt tot de conclusie dat het aandeel zonne-energie in 2050 veel groter moet zijn dan 15%. Richting 2050 moet er veel meer gebeuren, in het licht daarvan is de discussie of windmolens en PVpanelen wel esthetisch in het landschap inpasbaar zijn, van ondergeschikte aard. 7. Friese Milieufederatie Zet zich net als de provincie in voor een onstuimige groei van het aantal zonnepanelen om Fryslân de duurzaamste provincie te laten worden. Het draagvlak voor zonne-energie is gunstig, maar kan bij de komst van grootschalige commerciële opwekking omslaan in weerstand. Goed dat de provincie nu komt met een richtinggevend kader. FMF is voorstander van dubbel ruimtegebruik. Pas als die opties zijn benut komen andere opties (op de grond) in beeld, die ten koste gaan van andere functies zoals landbouwgrond en voorraad bedrijventerreinen. Daarom pleit de FMF voor het opnemen van een voorkeursvolgorde in het beleid, in de vorm van een ‘Ladder van zon’ zoals door Natuur en milieu Overijssel is opgesteld. Dat sluit ook aan bij het advies van Atelier Fryslân. Die Ladder kan worden ingezet als onderdeel van de in artikel 6, lid a, verordening gevraagde ‘bredere analyse van en visie op de mogelijkheden van opstellingen binnen en buiten bestaand stedelijk gebied’, waarbij nadrukkelijk de voorkeursvolgorde doorlopen moet worden Dus ook pas tot stedelijke uitbreiding aansluitend/dichtbij bestaand stedelijk gebied overgaan als andere mogelijkheden volledig zijn benut. FMF vraagt zich daarbij ook af om duidelijk te maken wat moet worden verstaan onder ‘dichtbij’. Dat geeft onduidelijkheid en kan leiden tot een glijdende schaal. FMF vraagt of de ruimte voor opstellingen in de EHS en overige natuur (artikel 9.4.1, lid d: gericht op beheer en onderhoud) ook ruimte bieden voor opbrengsten van zonneparken ter dekking van de kosten van beheer en onderhoud. Dat zou leiden tot grootschalige opstellingen die niet passen in de EHS overige natuur, omdat dat ten koste gaat van het natuurareaal en de recreatieve en intrinsieke waarde. De uitzondering voor de Waddeneilanden wordt begrijpelijk geacht, maar er moeten wel grenzen worden gesteld aan het toepassen van grootschalige opwekking die ten koste gaat van de al schaarse landbouwgrond. Ook voor de eilanden moet gelden dat opstellingen niet in natuurgebieden thuishoren. 8. Gemeente Weststellingwerf De gemeente wijst op haar deelname aan de landelijke pilot Crisis- en herstelwet (artikel 7k, 9e tranche), met het doel voor de grondgebonden projecten in de gemeente belemmeringen weg te nemen en deze sneller, eenvoudiger en goedkoper tot stand te laten komen (o.a. vergunningvrij bouwen en tijdelijk bestemmen). Na vaststelling van de wet zal de gemeente keuzes maken voor concrete locaties waar de wet wordt toegepast. Daarmee wil de gemeente lokale energiecoöperaties faciliteren. Het waarborgen van ruimtelijke kwaliteit maakt onderdeel uit van het gemeentelijke afwegingskader.
Ook de gemeente staat in de basis voor het plaatsen van panelen op bestaande bebouwing. Daarnaast ziet zij mogelijkheden op percelen aansluitend aan of in de directe nabijheid van dorpskernen. Romte foar Sinne verbindt aan die locatie de verwachting dat deze binnen 10 jaar onderdeel uit maakt van een stedelijke woon- of werkuitbreiding of daarop aansluit. De gemeente sluit niet uit dat die laatste beperking voor potentiële locaties te knellend zal zijn. Zij vraagt dan ook om vanuit het provinciaal beleid meer de aansluiting te zoeken bij het bredere doel van de Crisis- en herstelwet. 9. Gemeente Ooststellingwerf Wil net als Weststellingwerf door deelname aan de pilot Crisis- en herstelwet belemmeringen wegnemen voor zonneweide-projecten. De insteek van de gemeente is dat met uitzondering van natuurgebieden zonneweides onder voorwaarden van landschappelijke inpassing en welstand zijn toegestaan in de hele gemeente. Romte foar Sinne beperkt de mogelijkheden tot opstellingen aan de rand van en als uitbreiding van stad of dorp en tot bouwpercelen van agrariërs. De gemeente verwacht dat agrariërs juist buiten het bouwperceel zonneweides willen leggen. Ook bestaat de mogelijkheid dat dorpen geschiktere locaties hebben die net buiten de dorpsrand liggen, zoals Bentemaden Oosterwolde. De gemeente vraagt om deze beperkingen voor wat betreft het grondgebied van Ooststellingwerf uit de notitie te halen en de toetsing te beperken tot landschappelijke eisen en welstand. 10. Gemeente Tytsjerksteradiel Goed dat provincie een visie ontwikkelt voor ruimtelijke inpassing zonnepanelen. Gemeente kan zich vinden in de doelstelling om ruimte te willen bieden aan initiatieven. Onderschrijft het streven om zonnepanelen zo veel mogelijk te realiseren in bestaand bebouwd gebied, maar acht het beleid voor situaties buiten bestaand bebouwd gebied zeer beperkend. De gemeente doet de volgende suggesties: een ruimhartiger benadering van bestaand bebouwd gebied, zodat daar ook dorpsuitlopers en bebouwingslinten, alsmede bebouwingsconcentraties, daaronder vallen; mogelijkheden voor zonnepanelen als grondopstelling op vrijkomende agrarische bouwpercelen (vaak 1,5-2,5 ha groot), na afbraak van niet karakteristieke bedrijfsgebouwen; opstelling voor meervoudig ruimtegebruik op terreinen die een andere bestaande functie (infra, nuts) hebben ook uitbreiden naar de gronden aansluitend aan dat terrein; de ruimte voor opstelling, binnen kwalitatieve voorwaarden, als uitbreiding van stad of dorp is op zich acceptabel, maar voorwaarde dat de omvang van een zonnepark moet zijn afgestemd op de deelname vanuit stad of dorp is niet realistisch, zeker in dunbevolkte plattelandsgebieden; de voorwaarde van gemeentelijke motivering ‘op basis van een bredere analyse van mogelijkheden van opstellingen binnen en buiten bestaand stedelijk gebied’ is vrij zwaar geformuleerd, en is zeker voor kleinere dorpen een overdreven vereiste; ‘geen ruimte bieden voor solitaire zonneparken in het weiland, die niet aansluiten op stad of dorp’, is te absoluut; sommige locaties ‘in het weiland’ kunnen landschappelijk en/of technisch aantrekkelijker zijn dan een locatie aan de dorpsrand, zeker in het coulisselandschap is een opstelling vaak prima in te passen: uitzonderingen en maatwerk moeten mogelijk zijn. 11. Gemeente Ferwerderadiel Gemeente heeft duurzaamheid hoog in het vaandel. En wil in 2020 evenveel energie duurzaam opwekken als er binnen de gemeente wordt verbruikt. De gemeente heeft samen met de gemeente in Noordoost Friesland de visie duurzaam Noordoost vastgesteld en faciliteert, initieert en participeert in duurzame projecten. Goed dat provincie een visie ontwikkelt voor ruimtelijke inpassing zonnepanelen, het beleid voor situaties buiten bestaand bebouwd gebied is zeer beperkend. De gemeente heeft dezelfde suggesties als gemeente Tytsjerksteradiel. De gemeente bepleit ruimte voor maatwerk en uitzonderingen.
12. Gemeente Kollumerland Kollumerland wil klimaatneutraal worden en zet zich in op zonne-energie. Gemeente ziet Romte foar Sinne als richtinggevend voor de uitvoering van haar beleid, maar is van mening dat de notitie meer ruimte moet bieden: met name voor situaties buiten bestaand bebouwd gebied is de ruimte zeer beperkend. De gemeente heeft dezelfde suggesties als gemeente Tytsjerksteradiel. Zij voegt daar aan toe de mogelijkheid om bestaande solitaire windmolens te vervangen door een zonnepark: met gebruikmaking van de energieaansluiting. De gemeente bepleit in het algemeen ruimte voor maatwerk en uitzonderingen: zo weinig mogelijk op voorhand uitsluiten en borging van ruimtelijke kwaliteit door maatwerk. 13. Ekwadraat Verwacht dat het realiseren van 475 MW op gebouwen/daken, zoals Romte foar Sinne benoemt, lastig haalbaar zal zijn. Romte foar Sinne geeft een beperking tot zonnevelden die niet aansluiten op stad of dorp of onderdeel worden van een uitbreidingslocatie. Dat leidt tot hinder voor omwonenden door schittering van panelen en het bederven van uitzicht. Ekwadraat geeft een voorbeeld van een locatie bij Hijum die nu niet past in Romte foar Sinne. Ekwadraat verzoekt de notitie aan te passen in die zin dat ook percelen nabij stedelijk gebied/ of bouwvlakken, die worden voorzien van een passende ruimtelijke inpassing, kunnen worden ingezet. 14. LTO Noord afdeling Ferwerderadiel met Leeuwarderadeel Aanvullend beleid ten aanzien van plaatsing van zonnepanelen, anders dan op gebouwen, wordt gezien als positieve ontwikkeling. Afstand wordt echter genomen van de passage dat landbouwgrond langs de dorps- en stadsrand toch al onder druk staat als onderdeel van de redenering dat landbouwgrond in het weiland niet de voorkeur geniet voor plaatsing van opstellingen. Die grond doet evenzeer mee in het productieproces. Niet overal in het buitengebied opstellingen toestaan, maar wel enige ruimte te bieden aan opstellingen op locaties met enige ruimte tot bebouwd gebied. Graag aanpassing van artikel 9.4.1, luid 1, sub a waar uitsluitend gesproken wordt over ‘aansluitend op bestaand stedelijk gebied van stad en dorp’. Het bevreemdt bovendien dat op de Waddeneilanden van de lijn ‘geen solitaire parken in het weiland’ wordt afgeweken, gelet op de recreatieve belangen die daar in het geding zijn.
3. Reactie op zienswijzen, voorstellen voor aanpassing notitie en verordening 0. Algemeen, ambitie duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit Het aantal reacties is beperkt. Buiten gemeenten hebben slechts 4 ‘partijen’ uit de mienskip gereageerd. De provinciale LTO, een belangrijke partner als het gaat om ruimtebeslag agrarische grond, was betrokken in het voortraject, heeft niet gereageerd, waaruit we instemming mogen veronderstellen. De FMF was eveneens betrokken, steunt de hoofdrichting, maar bepleit wel een voorzichtiger beleid voor opstellingen buiten bestaand bebouwd gebied. Van de gemeenten, meestal actief en constructief-kritisch reagerend op planologische beleidsvoorstellen, hebben er slechts 13 van de 24 gereageerd. We durven de veronderstelling aan dat daarin ondersteuning mag worden gezien. Ook de wel ingediende gemeentelijke zienswijzen geven in zijn algemeenheid, soms met kleine kanttekeningen of voorstellen voor aanpassing, steun aan het beleidsvoorstel. Dat spoort ook met de waarneming in het voortraject waarin zes op zonne-energie actieve gemeenten betrokken waren: in meerderheid wordt het feit dat de provincie een richting aangeeft voor de plaatsing onderschreven. Ook wordt het uitgangspunt gesteund dat een zorgvuldige plaatsing kan bijdragen aan het positieve imago van zonne-energie en juist nodig is om de plaatsingsambitie te kunnen halen. In de meer kritische reacties van enkele gemeenten wordt in feite geraakt aan het dilemma ‘ruimte voor de duurzaamheidsambitie’ en ‘de ambitie een zorgvuldige plek in de ruimte geven’. De TEC gaat daarin het verst: op lange termijn richting 2050 mag ruimtelijke kwaliteit geen rol spelen. Dat uitgangspunt is ons inziens contraproductief. Andersom is alleen gemeente De Friese Meren van mening dat duurzaamheid voldoende gestalte kan krijgen binnen bestaand bebouwd gebied en meervoudig ruimtegebruik. Enkele gemeenten willen meer ruimte voor opstellingen, waaronder solitaire opstellingen in het landelijk gebied. Onze ambitie is vastgelegd in de Beleidsvisie Economie en de notitie Sinnestroom. Romte foar Sinne volgt die ambitie. Die ambitie is hoog, aanzienlijk hoger dan de landelijke ambitie. Het gegeven dat we richting geven aan de plaatsing is daarmee niet in strijd, maar stoelt juist op de verwachting dat zorgvuldige plaatsing leidt tot meer draagvlak c.q. acceptatie en daarmee juist ook tot meer opgesteld vermogen. We vervangen de daarbij gehanteerde notie ‘windgroei voorkomen’, waaraan een negatieve lading kan worden toegedicht, door de notie ‘behoud ruimtelijke kwaliteit’. Ook de afstemming van opstellingen op de behoefte, en daarmee de schaal van dorpen, zal daartoe bijdragen, verwachten wij. Onze ambitie betreft het op te stellen vermogen: zonneweides zijn een middel, geen doel en ambitie in zich zelf. Vooralsnog denken we dat tot 2020 meer dan 90% van het op te stellen vermogen een plek kan krijgen in de vorm van bestaand bebouwd gebied en via meervoudig ruimtegebruik. Daarvoor bestaat vooralsnog ook de voorkeur. De notitie is in principe opstelling-neutraal: wij laten ruimte voor nieuwe vormen. Enkele gemeenten veronderstellen een verschil in ambitieniveau ten opzichte van toepassing van het beoogde artikel 7j, 9e tranche Crisis- en herstelwet, waaraan drie Friese gemeenten (Leeuwarden, Ooststellingwerf en Weststellingwerf) meedoen. De inzet van de Chwet betreft het vereenvoudigen/stroomlijnen van de opstelling van panelen in de vorm van vergunningvrijheid (geen leges, lagere kosten), het stroomlijnen van de kwaliteit/welstandsbeoordeling en het mogelijk maken van tijdelijkheid van de bestemming, in door de raad ‘aan te wijzen gebieden’. In feit is dit een vorm van ‘uitnodigingsplanologie’. Romte foar Sinne doet daar niets aan af maar geeft, enkel voor wat betreft de buitenstedelijk aan te wijzen gebieden, het provinciaal kader en draagt in die zin bij aan duidelijkheid over kansrijke initiatieven. Op de specifieke opmerkingen gaan we hierna in.
1. Locaties voor zonneweides die niet aansluiten aan bestaand stedelijk gebied niet op voorhand uitsluiten. 1a Ruimte voor solitaire opstellingen in landelijk gebied, mits landschappelijk ingepast. Dit is de meest fundamentele, afwijkende reactie: laat in principe overal – ter realisering van de duurzaamheidsambitie - ruimte, ‘mits landschappelijk ingepast’. Het kan inderdaad zo zijn dat op enkele plekken in het buitengebied inpassing van een zonnepark op zichzelf, enkel bezien vanuit de directe omgeving, in redelijkheid mogelijk is. Maar wij zien ruimtelijke kwaliteit en inpasbaarheid breder: deze vorm van ontwikkeling kan leiden tot verspreiding over het landschap van dit soort technische installaties, zodanig dat de (positieve) beleving van het landschap verandert. Ook zal dit ten koste gaan van ruimte voor de landbouw. Dit kan het draagvlak voor zonneenergie aantasten. Om die reden is de keuze nu om, als basisprincipe van ruimtelijke kwaliteit, te kiezen voor een vorm van concentratie van deze vorm van energielandschap, in- en aansluitend aan bebouwd gebied en (moderne) infra. Met zonneenergie is dat mogelijk. Dat leunt mede op de verwachting dat de voorlopige ambitie van 500 MW in belangrijke mate in bebouwd gebied en via meervoudig ruimtegebruik haalbaar is. We hoeven de keuze voor – uit oogpunt van ruimtelijke kwaliteit – meer kritische locaties nu nog niet te maken. We zien, zie ook hiervoor, geen reden om voor gemeente Ooststellingwerf een uitzondering te maken in relatie tot de toepassing van de Crisis- en herstelwet in die gemeente. 1b Toestaan zonneparken ook aansluitend aan dorpsuitlopers, bebouwingslinten en bebouwingsconcentraties, die nu niet als ‘Bestaand stedelijk gebied’ zijn aangewezen. We hebben, in de lijn van het ruimtelijke beleid dat ook voor wonen, werken en recreatie in principe uitgaat van een mate van concentratie en aansluiting op kernen, gekozen voor aansluiting van zonneparken op dorpen die als ‘bestaand stedelijk gebied’ (BSG) op de kaart van de verordening staan. Linten en clusters in het buitengebied zijn niet als BSG aangewezen, omdat daar geen uitbreiding van stedelijke functies wenselijk is. Een haalbaar (collectief) zonnepark afgestemd op de lokale energiebehoefte vraagt om een oppervlakte van ca 1-2 ha en minimaal enkele honderden huishoudens. In linten c.a. is van een dergelijk aantal huishoudens geen sprake. Ruimtelijk gezien achten wij zonneparken van 1-2 ha of groter in een lint of cluster ook niet wenselijk: zo’n park voegt zich niet in de meestal lineaire bebouwingsstructuren. Bewoners van een lint c.a. kunnen uiteraard meedoen in (collectieve) opstellingen bij het naastgelegen dorp. Vraag is ook hoe groot de behoefte aan een veldopstelling in of aansluitend aan een lint is: juist in het buitengebied, waaronder linten, liggen goede mogelijkheden voor particuliere dakopstellingen. Ook een beperkte veldopstelling op eigen erf voor eigen behoefte is mogelijk. 1c Toestaan opstelling voor meervoudig ruimtegebruik op terreinen die een andere bestaande functie (infra, nuts) hebben ook uitbreiden naar de gronden aansluitend aan dat terrein. Als de opstelling wordt uitgebreid naar aansluitend agrarisch terrein is er geen sprake meer van meervoudig ruimtegebruik. Die verruiming vinden we zeker langs infrastructuur zoals wegen niet gewenst, ter behoud van de lineaire landschapsstructuur. De ratio achter het toestaan van een zonnepark op terreinen met nutsfuncties, zoals een vml. vuilstort etc. is nu juist het nuttige, meervoudige gebruik van die ruimte, niet van de omliggende agrarische percelen. 1d Toestaan zonnepark als vervanging van bestaande solitaire windmolens met gebruikmaking van de energieaansluiting. Die optie is overwogen en lijkt verleidelijk, gelet op het kunnen realiseren van een sluitende business-case voor een zonnepark. Een bestaande energieaansluiting biedt dan een behoorlijk kostenvoordeel. Nadeel is dat de vele plekken waar nu windmolens staan, zich zeker niet altijd op voorhand lenen voor een zonnepark-opstelling.
Andersom, waar aansluitingen liggen in de nabijheid van locaties die we wel mogelijk maken, kan daarvan wel gebruik worden gemaakt. Zo is een panelenopstelling gekoppeld aan infrastructuur mogelijk als een energieaansluiting nabij infra ligt. Ook een bestaande energieaansluiting nabij een dorp of stad, bijvoorbeeld op een (vml.) agrarisch erf kan wellicht worden benut. Resumerend: wij nemen bovenstaande suggesties voor verruiming van de mogelijkheden voor opstellingen niet over. 2. Verruimen reikwijdte van begrip ‘aansluitend aan bestaand stedelijk gebied (BSG)’: 2a Ook opstellingen ‘iets los’ van bestaand of toekomstig BSG toestaan 2b Juist verduidelijken (aanscherpen) van het begrip ‘aansluitend’ om een ‘glijdende schaal’ te voorkomen. ‘Aansluitend’ aan BSG is nu de tekst in de ontwerpverordening. Voor een zonnepark geldt nu eigenlijk hetzelfde als voor een nieuwe ’aansluitende‘ woonbuurt. Een kleine afstand tussen zonnepark en bestaand stedelijk gebied is niet op voorhand een probleem, maar wordt mede bepaald door de schaal en de omgevingssituatie: bij een stad kan een ruimte van 100-200m tussen park en bestaande bebouwing aanvaardbaar zijn, maar bij een dorp is een afstand van 50m wellicht al te veel. Opgave is om de aansluiting te ontwerpen en te zorgen dat het zonnepark een redelijke aansluiting krijgt op het stedelijk weefsel van stad of dorp. Ook een zonnepark aansluitend aan een sportvoorziening is denkbaar. Dat laatste kan bij de huidige tekst van de ontwerpverordening niet altijd, als die sportvoorziening niet is aangewezen als BSG. In de systematiek van de verordening zijn bijvoorbeeld sportvelden en dorpsijsbanen die niet aan drie kanten zijn omsloten door het dorp, niet aangewezen als BSG: we willen in principe geen stedelijke uitbreiding achter dat ‘uitgeschoven’ sportveld. Een zonnepark op die plek achten wij wel denkbaar. Ook een nabij (voormalig) agrarisch bouwperceel kan worden benut. Wij passen daarom de tekst van Romte foar Sinne (blz. 20, onder B) en de verordening aan: in artikel 9.4.1, eerste lid, onder a, wordt toegevoegd dat ook een locatie nabij BSG kan worden toegestaan mits het zonnepark een redelijke aansluiting krijgt of heeft op het stedelijk weefsel van stad of dorp. In Romte foar Sinne en de toelichting op de verordening wordt de term ‘nabij’ nader omschreven: daarbij denken we aan een marge/ bandbreedte tot 50m bij dorpen en 200m bij steden, alsmede aansluitend aan openbare voorzieningen, zoals een sportveld, die functioneel behoren bij de kern, maar niet als BSG zijn begrensd. Ook een (voormalig) agrarisch bouwperceel in die nabijheid kan worden benut. Met die aanpassing geven wij iets meer ruimte voor kwalitatief maatwerk en voorkomen we tegelijk dat er sprake is van een glijdende schaal. Met deze verruiming wordt artikel 9.4.1, lid 4 (oud) overbodig: de mogelijkheid om aan de rand van of nabij bestaand stedelijk gebied op (al of niet voormalige, agrarische) bouwpercelen een zonnepark te realiseren ligt besloten in de nu toegevoegde afwijkingsbepaling. 3. Voorwaarde dat de omvang van een zonnepark moet zijn afgestemd op de deelname vanuit stad of dorp schrappen omdat dit niet realistisch is, zeker in dunbevolkte plattelandsgebieden. In de beleidstekst van Romte foar Sinne maken we duidelijk dat we met zonne-energie goede kansen zien om in te spelen op projecten van lokale energie-coöperaties. Deelname aan projecten vanuit stad of dorp kan het draagvlak voor zonne-energie vergroten. We hopen dat initiatieven ontstaan die participatie van bewoners mogelijk maken. We hebben dit uitgangspunt ruimtelijk vertaald, niet door deelname vanuit stad of dorp verplicht te stellen, maar door een verband te leggen tussen de toelaatbare omvang van een opstelling en de energiebehoefte vanuit stad of dorp (artikel 9.4.1, lid 6, onder b). De beleidstekst op blz. 20 van Romte foar Sinne is op dit punt niet juist: de omvang van een project behoeft niet te worden afgestemd op de deelname uit stad of dorp, maar wel op de energiebehoefte. We passen de tekst aan.
Dit betreft wel een principieel uitgangspunt. We willen geen ‘energiecentrales’ her en der in het landelijk gebied, die de schaal van de omgeving overstijgen. Het streven is om lusten (inkomsten) en lasten (ruimtebeslag, uitzicht) in evenwicht te houden. Dus voor het dorp, zo mogelijk door het dorp, maar in ieder geval in een relatie met de energiebehoefte en met aard en schaal van dat dorp. Dat geeft tegelijk een ruimtelijke kwaliteitsgrens aan: de omvang blijft per definitie afgestemd op de omvang van het dorp. Zie overigens ook onder 4. Ambtshalve aanpassingen. Om de haalbaarheid van initiatieven bij dorpen te vergroten willen wij bij nader inzien wel ruimte bieden voor samenwerking: een zonnepark bij een dorp ten behoeve van enkele samenwerkende dorpen achten wij qua schaal denkbaar en inpasbaar. Bijvoorbeeld drie dorpen van 1.000 inwoners samen 1-2 ha zonnepark bij één van die dorpen. Wij passen Romte foar Sinne (blz. 20) en de verordening (artikel 9.4.1, lid 6 onder b) aan. 4. Verruimen meervoudig ruimtegebruik landelijk gebied: 4a Opstelling mogelijk maken bij woningen/woonboerderijen op het woonperceel voor eigen behoefte. Wij achten een kleine opstelling, binnen de marge van de eigen behoefte, ook op woonpercelen in het landelijk gebied aanvaardbaar. We nemen deze suggestie over en voegen die mogelijkheid alsnog in op blz. 21 van Romte foar Sinne en in artikel 9.4.1, eerste lid, onder b van de verordening. 4b Toestaan grondopstelling op vrijkomende agrarische bouwpercelen, na afbraak van niet karakteristieke bedrijfsgebouwen, ca 1.5-2,5 ha in omvang. De herinvulling van vrijkomende agrarische gebouwen en bouwpercelen is actueel, in relatie tot de te verwachten toename van leegkomende boerderijen in de komende jaren. In ons ruimtelijke beleid bieden we ruime mogelijkheden voor herinvulling, maar de vraag is of daarmee in de toekomst voor alle percelen tot een haalbare herinvulling kan worden gekomen. Verpaupering is voor de leefbaarheid en voor het landschap ongewenst. Invulling als zonnepark is dan een interessante gedachte. Vraag is allereerst of de realisatie van een zonnepark in een ruimte-voor-ruimtevorm, inclusief de kosten van sloop van bestaande gebouwen, financieel uit kan, gelet op de lastige business-case. Wij denken van niet. Vraag is echter ook of het vullen van het perceel van 1-2,5 ha met een zonnepark, zoals enkele gemeenten schetsen, op elke plek in het landelijk gebied, een goede vorm van vervangend (meervoudig) ruimtegebruik is. En met name ook of, als deze invulling succesrijk zou zijn, of een versnipperde ontwikkeling van ‘zonneboeren’ opneembaar is in het landschap of daar juist afbreuk aan doet, omdat het landelijk gebied een te technische uitstraling krijgt. Met een vorm van ruimte-voor-ruimte (sloop van ontsierende en overtallige gebouwen en bouwwerken) zou landschapswinst kunnen worden geboekt. Ook met een strakke regie op de ruimtelijke inpassing zijn negatieve landschapseffecten wellicht te beperken. Toch kiezen wij vooralsnog niet voor deze optie, die als principe afwijkt van de keuze om deze vorm van meer technisch landschapsgebruik (energielandschap) te concentreren. Wij bieden, zie hiervoor, wel de mogelijkheid voor een opstelling op (voormalige) agrarische percelen nabij een kern. Dat vergroot ook de kans om het initiatief te verbinden aan participatie vanuit die kern. We zullen monitoren of dat in de komende jaren tot haalbare herinvullingen leidt. Gegeven onze ambitie tot 2020 en de mogelijkheden in bestaand bebouwd gebied, in de vorm van meervoudig ruimtegebruik daarbuiten, en aan de rand van stad en dorp, denken wij dat hiermee voldoende ruimte is gecreëerd. 5. Verzwaren of afzwakken van de onderbouwing van de keuze voor een opstelling buiten bestaand stedelijk gebied? 5a Toepassen Zonneladder: pas veldopstelling buiten stedelijk gebied als binnenstedelijk niet voldoende mogelijkheden zijn
5b ‘Bredere analyse van mogelijkheden van opstellingen binnen en buiten bestaand stedelijk gebied’ is vrij zwaar geformuleerd, en is zeker voor kleinere dorpen een overdreven vereiste. Hoewel onze voorkeur, en ook die van de meeste gemeenten, gelezen de reacties, uitgaat naar opstellingen in ‘stedelijk’ gebied en meervoudig ruimtegebruik, hebben we bewust geen voorrangsbeleid geformuleerd. De mogelijkheden voor opstellingen in stedelijk gebied, c.q. op daken / meervoudig ruimtegebruik in landelijk gebied zijn theoretisch ruim. In hoeverre die mogelijkheden, zeker op daken van particulieren en bedrijven, worden benut hangt af van veel factoren, variërend van ambitie en gedrag van particulieren, van de mate van organisatie van collectieve initiatieven, tot en met de prijsontwikkeling en (belasting)wetgeving. We achten het, zie blz. 17/18 van Romte foar Sinne, niet haalbaar en niet wenselijk dat gemeenten uitputtend de mogelijkheden binnen bestaand stedelijk gebied moeten onderzoeken, alvorens een opstelling daarbuiten acceptabel kan worden geacht. Wel vinden we een analyse en afweging van mogelijkheden door de gemeente van belang: in hoeverre is de gemeente proactief en stimulerend richting particulieren, welke ruimte is er voor grondopstellingen binnen stedelijk gebied. Een visie daarop mag redelijkerwijs worden verwacht. Het vereiste van analyse en visievorming vinden we dan ook verantwoord. De breedheid van die analyse hangt inderdaad samen met de omvang van een dorp. We schrappen we in Romte foar Sinne ( blz. 20) en in de verordening (art. 9.4.1, lid 6, onder a) het woord ‘bredere’. 6. Natuurgebieden: opstellingen in de EHS en overige natuur alleen voor beheer en onderhoud mogen geen betrekking hebben op opstellingen waarvan de opbrengsten geld genereren ter dekking van de kosten van beheer en onderhoud. Bedoeld is een opgesteld vermogen ter dekking van de energiebehoefte die samenhangt met het fysieke, materiële beheer en onderhoud (gebouwen, apparaten, werktuigen). We passen de tekst blz. 24 en 27 Romte foar Sinne en de verordening (art. 9.4.1, eerste lid, onder d) aan. 7. Maatwerk Wadden 7a Voor eilanden kan afgeweken worden van het uitgangspunt ‘geen solitaire parken in het weiland’, maar wat zijn daarbij de criteria? Het criterium is hetzelfde als voor andere gemeenten: wij vragen om het motiveren van de locatiekeuze op basis van een analyse van en visie mogelijkheden binnen en buiten bestaand bebouwd gebied. Zie ook onder 5, hiervoor. 7b Plaatsing op het agrarisch bedrijfsperceel moet ook op de eilanden mogelijk zijn. Alle beleidsregels en regels in de ontwerpverordening hadden ook betrekking op de Waddeneilanden, met als enige uitzondering (artikel 9.4.1, lid 3) de regel/bepaling dat een opstelling aansluitend aan bestaand stedelijk gebied moet plaatsvinden: daarvoor biedt het beleid voor de eilanden meer ruimte. Dat biedt ook de mogelijkheid om op het eiland, anders dan op het vaste land, een locatie te kiezen op een (voormalig) agrarisch bouwperceel. 7c Ook voor de eilanden moet gelden dat opstellingen niet in natuurgebieden thuishoren. Wij constateren een inconsistentie in het ontwerp van Romte foar Sinne en de verordening: niet helemaal duidelijk is of een opstelling in natuurgebieden op de eilanden denkbaar is. De ontwerpverordening geeft daarvoor in artikel 9.4.1, lid 1, onder d geen ruimte en artikel 9.4.1, lid 3 biedt daartoe ook geen afwijkingsruimte. Op blz. 16 van de ontwerpnotitie is evenwel gesteld dat een opstelling die niet aansluit op een dorp denkbaar is en bovendien moet passen in natuurregelgeving van Natura 2000 en EHS. Dat roept op dat een opstelling in een natuurgebied wel denkbaar is, anders dan nu geregeld.
In heroverweging naar aanleiding van de zienswijze menen wij dat op de eilanden, zeker vanwege de beperkingen voor andere duurzame energie, met name wind, ruimte moet zijn voor een andere invulling van de energiemix. Zonne-energie is dan kansrijk. Probleem is dat de eilanden weinig zoekruimte hebben. Vlieland bezit vrijwel geen zoekruimte buiten de bebouwde kom en natuur. Ook de polders op de andere eilanden behoren tot de EHS, maar dan met name als kansrijke weidevogelgebieden, waarvoor een zonnepark ook negatieve effecten kan hebben. De bebouwde kommen zijn kwetsbaar en deels beschermd dorpsgezicht. Wij zijn daarom van mening dat in de te maken (grondige) planologische afweging een locatie van een zonnepark in natuur mag worden meegenomen. We gaan uit van het ‘nee, tenzij’-principe: alleen als redelijke alternatieven ontbreken. Natura 2000 en EHSbepalingen stellen daarbij de grenzen. Een zonnepark is alleen kansrijk als er geen sprake is van een significant negatief effect op de natuurwaarden. Als daarvan wel sprake is, is een opstelling in Natura 2000 dan, zelfs bij gebrek aan alternatieven, waarschijnlijk juridisch onmogelijk. Voor zover, na compensatie van verlies aan waarden, een opstelling toch juridisch denkbaar zou zijn, leiden, ook in de EHS, de kosten van de dan benodigde compensatie tot een niet haalbare business-case voor een zonnepark, zo hebben wij ook in het geval van Zonnepark Ameland gezien. Wij passen de tekst op blz. 16 en 23/24 aan. In artikel 9.4.1 van de verordening wordt het derde lid als volgt aangepast: ‘3. In een ruimtelijk plan op de Waddeneilanden kan worden afgeweken van het gestelde in het eerste lid onder a en d, mits de locatiekeuze gemotiveerd is op grond van een analyse van en een visie op de mogelijkheid van opstellingen voor zonne-energie op het eiland.’ De toelichting op de verordening is navenant aangepast, waarbij het ‘nee, tenzij’-principe is verwoord.
4.
Ambtshalve aanpassingen
Tijdelijk vergunnen en tijdelijk bestemmen Met de inwerkingtreding van de Wet Permanent maken Chw is de mogelijkheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor tijdelijke activiteiten verruimd. Op aanvraag kan een vergunning voor een nader te bepalen termijn worden versterkt. Dat biedt de gemeente meer mogelijkheden om desgewenst opstellingen voor zonne-energie een tijdelijke vergunning te geven, die qua termijn meer af kan worden gestemd op de terugverdientijd. Een beperking zit echter nog wel in de mogelijkheid om in een bestemmingsplan een ‘tijdelijke bestemming’ toe te kennen. Dat kan, onder voorwaarde van vaststelling en inwerkingtreding van artikel 7j van de Crisis- en herstelwet (9e tranche), voorlopig alleen voor de bestemmingsplannen in ‘aangewezen gebieden’ op grond van dat artikel, door de gemeenten Leeuwarden, Ooststellingwerf en Weststellingwerf, voor een periode van 15 jaar. De tekst op blz. 13 van Romte foar Sinne is daaraan aangepast. Belastingwetgeving: postcoderoos In het ontwerp van Romte foar Sinne gingen wij er vanuit dat de aanpassing van de Belastingwet per 1 januari 2014 interessante mogelijkheden ging bieden voor coöperatieve grondopstellingen van particulieren. In de tekst is daar een aantal keren naar verwezen, ook in relatie tot de effecten daarvan op initiatieven voor veldopstellingen aan de rand van stad en dorp. Inmiddels is uit onderzoek gebleken dat de haalbaarheid van ‘postcoderoos-initiatieven’ bij de huidige regeling sterk betwijfeld wordt. Dat betekent niet dat collectieve initiatieven onmogelijk zijn, maar wel dat daarvoor waarschijnlijk een andere organisatie- en financieringssystematiek nodig is, met inzet van SDE+-subsidie en het provinciale fonds FSFE. De tekst van Romte foar Sinne is op onderdelen aangepast. Afstemming omvang zonnepark op energiebehoefte en schaal dorp In de ontwerpnotitie werd dus, mede leunend op het systeem postcoderoos en participatie van de bewoners in projecten, verwacht dat daarmee vanzelf ook de schaal van een zonnepark bij stad en dorp zou worden bepaald en begrensd. Nu de postcoderoos minder perspectief lijkt te bieden is de kans op initiatieven, die gebruik maken van bijvoorbeeld SDE+subsidie groter. Dat kunnen ook initiatieven van particulieren zijn, al of niet met (gedeeltelijke) participatie van bewoners. Die initiatieven zijn daarmee, qua omvang niet automatisch begrensd door de energiebehoefte vanuit het dorp. Uit enkele projectvoornemens blijkt dat initiatieven ontstaan die de aard en schaal van een dorp ruim kunnen overtreffen en ook geen verband meer laten zien met de energieambities en –behoefte in het dorp. Wij hebben de eis van participatie overwogen, maar zo’n vereiste kan ook een beperking en afremming van de ontwikkeling en de ambitie veroorzaken. Wij menen echter dat het alsnog nodig is de tekst van de notitie en de verordening hierop aan te scherpen, teneinde het verband tussen de aard en schaal van een dorp en een zonnepark te waarborgen. Wij leggen een verband tussen de omvang van een zonnepark, de energiebehoefte én de aard en schaal van een kern. Uit de gemeentelijke motivering van een initiatief zal vanuit: a. de gemeentelijke ambitie, b. de daaraan verbonden analyse van en visie op mogelijkheden binnen en buiten bestaand bebouwd gebied, c. de energiebehoefte van een kern, en de mogelijkheid van participatie van de bewoners’, en d. aard en schaal van een kern, moeten blijken welke omvang van een zonnepark plaatselijk aanvaardbaar is. We stellen niet de eis van participatie, maar participatie vanuit het dorp kan wel richting geven aan de schaal van een initiatief. We nemen geen objectieve oppervlaktenorm op, maar geven in de notitie en toelichting op de verordening wel een indicatie van de denkbare omvang bij dorpen, variërend van 1-2 ha bruto bij dorpen tot 3.000-5.000 inwoners, oplopend naar meer bij grotere dorpen. Als referentie vinden wij de oppervlakte van sportvoorzieningen bij een dorp een aardige maatstaf.