Reactienota zienswijzen en ambtshalve wijzigingen
Procedure bestemmingsplan Bedrijvenpark Lingewaard Het ontwerpbestemmingsplan ‘Bedrijvenpark Lingewaard’ lag vanaf 26 juni 2014 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage. Gedurende deze periode kon een ieder zowel mondeling als schriftelijk een zienswijze indienen. De ingediende zienswijzen zijn in deze nota samengevat en van een antwoord voorzien. Tevens is aangegeven of de zienswijzen hebben geleid tot aanpassing van het ontwerpbestemmingsplan.
Ingediende zienswijzen - ontvankelijkheid De volgende zienswijzen zijn ingediend: Nr. Datum verzending 1 16-jul-14 2 24-jul-14 3 4-aug-14 4 4-aug-14 5 4-aug-14 6 5-aug-14 7 5-aug-14 8 6-aug-14
Datum ontvangst 21-jul-14 28-jul-14 4-aug-14 4-aug-14 4-aug-14 6-aug-14 6-aug-14 7-aug-14
Ontvankelijk Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja
1
Samenvatting en beoordeling ingekomen zienswijzen De ingediende zienswijzen zijn hieronder samengevat en van een antwoord voorzien. Ook is per zienswijze aangegeven of er aanleiding is tot aanpassing van het ontwerpbestemmingsplan ‘Bedrijvenpark Lingewaard’. 1. Reclamant 1 Samenvatting zienswijze 1. Reclamant is eigenaar van het gasdrukmeet- en regelstation dat gevestigd is op het perceel dat kadastraal bekend staat als Angeren C 1380. Op grond van het bestemmingsplan is aan dit station de bestemming ‘Bedrijventerrein’ toegekend. Hierbinnen zijn nutsvoorzieningen toegestaan. Gezien de ruimtelijke uitstraling en de geldende veiligheidsafstanden vraagt de reclamant om op de verbeelding een functieaanduiding ‘nutsvoorziening’ op te nemen. 2. Reclamant vraagt om in de toekomst dergelijke planologische besluiten die via een publicatie in de Staatscourant kenbaar worden gemaakt, in het kader van het vooroverleg ook toe te sturen via
[email protected].
Beantwoording gemeente 1. Akkoord, hiermee wordt tevens aangesloten op de systematiek van het bestemmingsplan Bedrijventerreinen Actualisatie 2013; 2. Akkoord. Deze opmerking wordt voor kennisgeving aangenomen.
Aanpassing bestemmingsplan 1. Op de verbeelding zal de functieaanduiding ‘nutsvoorziening’ worden opgenomen. In de regels zal hiernaar worden verwezen.
2. Reclamant 2 Samenvatting zienswijze 1. Reclamant geeft aan dat er nog steeds onduidelijkheid bestaat over het oplossen van onder andere stof-, geluid- of geurproblemen van de puinbreker van Van Dalen. Daarbij wordt gesteld dat het mogelijk toepassen van BBT veel kosten met zich meebrengt en kan leiden tot onnodige procedures en vertragingen. Reclamant uit zijn twijfels over deze oplossing. 2. Reclamant maakt zich zorgen om de uitstraling van het industrieterrein door de opstelling van de puinbreker. De puinbreker met milieucategorie 4.2 zal afbraak doen aan het recentelijk opgeknapte industrieterrein en zal volgens de reclamant zorgen voor een negatieve uitstraling. Dit zal ook gevolgen hebben voor de verkoopbaarheid van omliggende gronden en zorgt ervoor dat potentiële ondernemers worden afgeremd om 2
nieuwe gronden te kopen. Reclamant benadrukt dat het plan door de vestiging van de puinbreker zowel voor de gemeente en Van Dalen, als voor de omliggende ondernemers geen positief gevolg heeft. Beantwoording gemeente 1. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening is in dit bestemmingsplan een milieuzonering gehanteerd die is gestoeld op de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’. Dit houdt in dat het plangebied is ingedeeld in zones, waar op grond van de richtafstandenlijst van de VNG en het omgevingstype, bepaalde bedrijvigheid is toegestaan. Dit betekent dat de aard van het plangebied in relatie tot zijn omgeving is beoordeeld. Het plangebied maakt onderdeel uit van het bedrijventerrein Pannenhuis I. De VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ hanteert twee omgevingscategorieën, te weten ‘rustige woonwijk’ en ‘gemengd gebied’. De motivering voor de op de verbeelding opgenomen milieuzonering is opgenomen in de toelichting van het bestemmingsplan (pagina 12 e.v.). Op basis van de milieuzonering is in een deel van het plangebied milieucategorie 4.2 toegestaan. In de Staat van Bedrijfsactiviteiten, die als bijlage bij de regels is gevoegd, is vermeld welke bedrijven dit zijn. Dit betreft bedrijven, die op grond van hun potentiële hinder op het gebied van zowel de indicatoren geluid, stof en geur toelaatbaar zijn op deze afstand en op basis van dit omgevingstype. Een puinbreker is één van de bedrijfsactiviteiten die binnen deze range aan categorie 4.2 bedrijven mogelijk zijn, maar niet vast staat dat deze ook feitelijk wordt gerealiseerd. De burgerwoningen die zijn gelegen rond het bedrijventerrein (Pannenhuis I) worden vanwege hun ligging nabij het bedrijventerrein getypeerd als ‘gemengd gebied’. Om die reden biedt de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ de mogelijkheid om de richtafstanden met één afstandsstap te verlagen. Voor de aanwezige bedrijfswoningen op het bedrijventerrein is uitgegaan van een verlaging met twee afstandsstappen aangezien het voor dit type woningen gerechtvaardigd is om minder hoge eisen aan het woon- en leefklimaat te stellen vanwege de aanwezigheid van het (vaak eigen) bedrijf en de hinder die dit veroorzaakt. Hiermee geldt dat voor burgerwoningen een goed woon- en leefklimaat wordt nagestreefd en voor bedrijfswoningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Naar aanleiding van bovengenoemde redenering is de in het bestemmingsplan opgenomen milieuzonering ontstaan, waarbij in lijn met het bestemmingsplan Actualisatie Bedrijventerreinen 2013 (paragraaf 4.6) voor bedrijfswoningen het uitgangspunt is gehanteerd dat in de directe omgeving bedrijfsactiviteiten uit milieucategorie 3.1 toegestaan zijn. Voor de bedrijfswoningen is verder de volgende milieuzonering gehanteerd: op een afstand van 30 m zijn bedrijven uit maximaal milieucategorie 3.2 toegestaan, op een afstand van 50 m bedrijven uit maximaal milieucategorie 4.1 en op een afstand van 100 m bedrijven uit maximaal milieucategorie 4.2. In dit kader is overigens wel geconstateerd dat de milieuzonering op de verbeelding niet helemaal juist is en dat een contour ontbreekt op 100 m van de woning Nijverheidsstraat 67 tot waar maximaal milieucategorie 4.1 is toegestaan. Deze contour moet alsnog op de verbeelding worden opgenomen. Door de aanpassing van de milieuzonering rond de bedrijfswoning aan de Nijverheidsstraat 67 wordt (zoals ook werd beoogd) overal voldaan aan de gehanteerde richtafstanden, zodat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gegarandeerd wordt, niet alleen ten aanzien van geluid, maar ook ten aanzien van geur en stof. Wat betreft het aspect ‘geluid’ is in dit bestemmingsplan specifiek akoestisch onderzoek verricht (Peutz B.V., Akoestisch onderzoek bestemmingsplan Bedrijvenpark Lingewaard ten behoeve van de bestemmingsplan wijziging van het voormalige bloemenveiling 3
terrein aan de Veilingweg 16 te Bemmel, FA 17201-10-RA-001, 15 mei 2014). Hierbij zijn de genoemde milieuzonering en de ligging/aanwezigheid van omliggende (burger- en bedrijfs-)woningen als uitgangspunt gehanteerd. Omdat het bestemmingsplan een hele range aan bedrijven in categorie t/m 4.2 mogelijk maakt is bij het onderzoek uitgegaan van een zogenaamde ‘maximaal representatieve invulling van het terrein’. Uit het akoestisch onderzoek wordt geconcludeerd dat het aspect ‘geluid’ geen belemmering vormt voor de haalbaarheid van dit bestemmingsplan. Voor de door reclamant genoemde aspecten ‘geur’ en ‘stof’ geldt, dat op basis van de milieucategorieën de hinderafstanden voor beide aspecten, zoals opgenomen in de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ zijn aangehouden. Hierbij is, zoals gezegd, rekening gehouden met de aard van de omgeving, waarbij minder hoge eisen worden gesteld aan het woon- en leefklimaat dan in een rustige woonwijk, en derhalve kleinere richtafstanden toegepast kunnen worden. Aan de hand van de milieuzonering wordt, rekening houdende met de aard en functie van het plangebied en de omgeving (bedrijventerrein), een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ten aanzien van de aanwezige bedrijfswoningen gerealiseerd. Wat betreft het toepassen van BBT (Best Beschikbare Technieken); dit is aan de orde in het kader van de vergunningverlening. Het Activiteitenbesluit is gebaseerd op de Wet milieubeheer, waarin BBT als uitgangspunt geldt. 2. De door reclamant genoemde puinbreker is één van de bedrijfsactiviteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt. Een puinbreker is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de gronden waar maximaal categorie 4.2 bedrijven zijn toegestaan. Dit is centraal in het plangebied, waardoor het zicht op deze eventuele functie zal zijn onttrokken door overige bebouwing of functies. Ten slotte is reeds in de toelichting van het bestemmingsplan gesteld dat, gelet op de aard en ligging van het voormalige veilingterrein, er geen aanleiding is tot het stellen van bovenmatige kwaliteitseisen. Wel gelden voor de kavels aan de Nijverheidsstraat, vanwege de representatieve ligging, enkele kwaliteitseisen. Zo is opslag hier alleen achter de gebouwen toegestaan. Om die reden brengt dit bestemmingsplan wel degelijk een verbetering van de ruimtelijke uitstraling van het terrein met zich mee. Aanpassing bestemmingsplan •
Geen.
3. Reclamant 3 Samenvatting zienswijze Reclamanten maken bezwaar tegen de overlast die de activiteiten op het oude veilingterrein van Van Dalen kunnen veroorzaken en die als gevolg daarvan het woongenot van reclamanten kunnen aantasten. Daarbij wordt voornamelijk gedacht aan geluids- en verkeersoverlast in verband met te organiseren evenementen, het lawaai van puinbreken en de bijgaande (fijn-)stofontwikkeling. Reclamanten geven aan het bezwaar mondeling toe te willen lichten. Beantwoording gemeente Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening is in dit bestemmingsplan een milieuzonering gehanteerd die is gestoeld op de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’. 4
Dit houdt in dat het plangebied is ingedeeld in zones, waar op grond van de richtafstandenlijst van de VNG en het omgevingstype, bepaalde bedrijvigheid is toegestaan. Dit betekent dat de aard van het plangebied in relatie tot zijn omgeving is beoordeeld. Het plangebied maakt onderdeel uit van het bedrijventerrein Pannenhuis I. De VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ hanteert twee omgevingscategorieën, te weten ‘rustige woonwijk’ en ‘gemengd gebied’. Het plangebied is op ruime afstand van de woning van reclamanten gesitueerd (circa 250 m). De afstanden waarop bedrijfsactiviteiten uit diverse milieucategorieën zijn toegelaten, zijn daarmee zelfs groter dan op grond van de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ bij een ‘rustige woonwijk’ in acht genomen zouden moeten worden. Voor de woningen van reclamanten is echter geen sprake van een zogenaamde ‘rustige woonwijk’ maar van een bedrijfswoning op een bedrijventerrein met de daarbij behorende activiteiten. De hierop gebaseerde milieuzonering is getoetst door middel van onderzoek waaruit blijkt dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en daarmee van een goede ruimtelijke ordening. Wat betreft de evenementen geldt dat in dit bestemmingsplan grenzen zijn gesteld aan het maximum aantal evenementen per jaar en het maximum aantal bezoekers. Elementen met ruimtelijke relevantie ten aanzien van evenementen zijn met name ‘geluid’ en ‘verkeer’. Wat betreft het geluid kan worden gesteld dat evenementen niet onder de werkingssfeer vallen van de Wet geluidhinder en de Wet milieubeheer. De Wet geluidhinder regelt geluidhinder vanwege rail-, en wegverkeer en industrieterreinen. De Wet milieubeheer is van toepassing als er sprake is van een inrichting. Over het algemeen wordt uitgegaan van een inrichting (ook bij tijdelijke activiteit) als er sprake is van een tijdsduur van langer dan 6 maanden. Ten aanzien van het geluidsaspect is akoestisch onderzoek verricht waarbij ook evenementen, waarvoor dit bestemmingsplan het ruimtelijk kader biedt, indirect via de milieucategorie en de daarbij behorende activiteiten, zijn meegenomen. Het akoestisch onderzoek gaat daarbij uit van een representatieve invulling van het plangebied met de maximale planologische mogelijkheden. Dit geldt ook als een deel van de activiteiten op enig moment evenementen betreft. Uit het akoestisch onderzoek wordt geconcludeerd dat het aspect ‘geluid’ geen belemmering vormt voor de haalbaarheid van dit bestemmingsplan. Wat betreft de veronderstelde verkeersoverlast is een vervoerplan opgesteld voor een fictief en representatief evenement waaruit blijkt dat er ruimtelijk gezien geen belemmeringen zijn. In de regels van het bestemmingsplan is door middel van een ‘voorwaardelijke verplichting’ voorts bepaald dat bij een concreet grootschalig evenement vooraf een vervoerplan dient te worden opgesteld, dat door het bevoegd gezag is goedgekeurd en waaruit blijkt dat de verkeersafwikkeling niet leidt tot onevenredige congestie op de toeleidende wegen en voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid buiten het plangebied en het vervoer met shuttlebussen van en naar die parkeergelegenheid. De mondelinge toelichting van de zienswijze heeft plaatsgevonden op 12 september 2014. Een verslag hiervan is opgenomen in de bijlage bij deze reactienota. Aanpassing bestemmingsplan Geen. 5
4. Reclamant 4 Samenvatting zienswijze Reclamant maakt bezwaar tegen de onzekere toestand in de toekomst omtrent Van Dalen. Daarbij wordt de vraag gesteld of, gezien het feit dat er voorlopig nog geen verhuizing plaatsvindt van het huidige terrein naar het oude veilingterrein, de belasting op het huidige terrein hierdoor wordt verhoogd. Daarbij stelt de reclamant dat er nu reeds (geluid)hinder wordt ondervonden door de activiteiten van een oudijzerhandel en Van Dalen, maar dat de overlast op dit moment nog binnen de perken is. Reclamant maakt bezwaar tegen de werkzaamheden en activiteiten die het woongenot in de toekomst verder zullen aantasten. De reclamant denkt daarbij met name aan geluids- en verkeersoverlast in verband met te organiseren evenementen, het lawaai van puinbreken en de bijgaande (fijn-)stofontwikkeling. Beantwoording gemeente Verwezen wordt naar de beantwoording onder 1 en 3 bij de beantwoording van de zienswijze van Reclamant 2. Overigens is het plangebied op ruime afstand van de woning van reclamanten gesitueerd (circa 260 m). De afstanden zijn daarmee zelfs groter dan op grond van de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ bij een rustige woonwijk in acht genomen zouden moeten worden. Aanpassing bestemmingsplan Geen.
5. Reclamant 5 Samenvatting zienswijze 1. Reclamanten stellen dat de verhoging van de milieucategorie op het terrein van Van Dalen en het grote aantal toegestane evenementen op jaarbasis zullen zorgen voor ontoelaatbare nadelige effecten. Reclamanten verwachten dat de verhoging van de milieucategorie ertoe zal leiden dat er allerlei soorten industrie op het terrein worden mogelijk gemaakt. Daardoor zullen de geluid-, stof-, stank- en vuilnisoverlast toenemen. In dit kader wordt eveneens verwezen naar eerdere correspondentie inzake de geluidsoverlast door de firma Zwaan en de firma Janssen. De zware industrie wordt niet als een passende functie bij de omliggende woningen geacht. Reclamanten stellen vraagtekens bij het door de gemeente gewenste straatbeeld aan de achterzijde van de woning. 2. Het bestemmingsplan maakt op jaarbasis 45 (grootschalige) evenementen gedurende maximaal 90 evenementdagen mogelijk. Reclamanten stellen voor dit aantal te verminderen, omdat er theoretisch gezien anders vrijwel elk weekend een grootschalig evenement kan worden georganiseerd. Hiermee wordt het aantal evenementen dat buiten reguliere werkdagen en werktijden valt beperkt. 3. Tot slot wensen reclamanten dat de Veilingweg niet als aan- en afvoerroute wordt gebruikt bij evenementen. Hiervoor noemen reclamanten als reden het feit dat de straat 6
te smal is, er overlast wordt veroorzaakt en er aanleiding wordt gegeven om te parkeren op plaatsen waar dat niet is toegestaan. Dit leidt overigens ook tot geluidsoverlast. Reclamant stelt voor alle verkeersstromen via de Nijverheidsstraat af te handelen. Beantwoording gemeente 1. Verwezen wordt naar de beantwoording van de zienswijze van Reclamant 2. Wat betreft het door de gemeente gewenste straatbeeld aan de achterzijde van de woning van reclamant geldt dat deze locatie buiten de begrenzing van het plangebied valt. Ten aanzien van de eerdere correspondentie aangaande de firma Zwaan en de firma Janssen kan worden gesteld dit buiten het toepassingsbereik van dit plan valt. Bovendien heeft het college in haar correspondentie hieromtrent aangegeven dat het de klacht omtrent het geluid van de koelinstallatie beschouwt als afgedaan en dat omtrent het geluid als gevolg van laad- en losactiviteiten afspraken zijn vastgelegd. 2. De aanwezigheid van grote hallen op het terrein maakt het complex bij uitstek geschikt voor het houden van evenementen. Uit de uitgevoerde onderzoeken blijkt dat de evenementen zowel milieuhygiënisch als ruimtelijk inpasbaar zijn in de omgeving en geen onaanvaardbare invloed hebben op het woon- en leefklimaat in de omgeving. Om die reden is er geen aanleiding om het aantal evenementen te verlagen. 3. De Veilingweg is één van de hoofdontsluitingswegen van het bedrijventerrein en om die reden ook fysiek voldoende ingericht en bruikbaar voor deze functie. Komende vanaf de N389 is de Veilingweg de kortste en meest logische route richting het plangebied. De betreffende woning van reclamanten ligt circa 180 meter oostelijk van de Veilingweg. Tussen de woning van reclamanten en de Veilingweg bevindt zich substantiële aaneengesloten bedrijfsbebouwing aan weerszijden van de Industriestraat waardoor in sterke mate geluidafscherming optreedt. Gezien deze combinatie van afstand en zicht is (geluids-)overlast niet aannemelijk. Verder wordt nog opgemerkt dat qua systematiek, om geluid afkomstig van verkeer van en naar de toekomstige inrichtingen binnen het plangebied te beoordelen, kan worden aangesloten bij de zogenaamde Schrikkelcirculaire. Van belang daarin is de te hanteren reikwijdte rondom de inrichting in kwestie. Conform vaste jurisprudentie is dat de afstand waarbinnen het verkeer zich qua rij- en stopgedrag onderscheidt van ander verkeer dat zich op die weg kan bevinden. In onderhavige situatie bevinden zich tussen het plangebied en het perceel van reclamanten meerdere zijstraten (Pannenhuisstraat, Handelstraat) waardoor dat onderscheid niet meer aanwezig is. De locatie bevindt zich daarom buiten de reikwijdte van de toepasselijke beoordelingssystematiek. Aanpassing bestemmingsplan Geen.
6. Reclamant 6 Samenvatting zienswijze
7
Reclamanten dienen een zienswijze in tegen de onaanvaardbare geluids- en stofoverlast en de (grotere) verkeersproblemen die als gevolg van de ontwikkeling zullen ontstaan. Hierbij wordt verwezen naar de zienswijze van Reclamant 7. Beantwoording gemeente Verwezen wordt naar de beantwoording van de zienswijze van Reclamant 7 namens meerdere eigenaren/gebruikers/omwonenden. Aanpassing bestemmingsplan Verwezen wordt naar de aanpassingen als genoemd bij de zienswijze van Reclamant 7 namens meerdere eigenaren/gebruikers/omwonenden.
7. Reclamant 7 Samenvatting zienswijze 1. Reclamanten geven aan dat het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Ter plaatse van het veilingsterrein worden namelijk evenementen en detailhandel toegestaan. Hierop is de ladder van duurzame verstedelijking van toepassing en dient volgens reclamanten op grond van het Bro de regionale behoefte (aan het bedrijventerrein) te worden aangetoond. De algemene uiteenzetting is onvoldoende en een beoordeling van de regionale behoefte ontbreekt. 2. Reclamanten stellen dat de recentelijk vastgestelde verordening van de provincie ten onrechte niet in de belangenafweging is betrokken. 3. Ten aanzien van de toegestane evenementen in het plangebied wordt gesteld dat onduidelijk is welke omgevingsvergunning hiertoe moet worden aangevraagd. Op grond van het bestemmingsplan worden de evenementen bij recht mogelijk gemaakt. Derhalve zou volgens reclamanten alsnog een onderzoek moeten worden uitgevoerd waaruit blijkt dat de betreffende evenementen in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij verzoeken reclamanten voornamelijk in te gaan op de verkeerssituatie als gevolg van het toenemende aantal personen in het plangebied. 4. Reclamanten stellen dat de in artikel 3.4 onder d sub 3 opgenomen voorwaardelijke verplichting niet aan de orde kan zijn, omdat deze gekoppeld dient te worden aan een andere bestemming. 5. Aangaande de evenementen noemen reclamanten tot slot nog dat niet is onderzocht wat de verhouding is tussen evenementen en een bedrijf met een milieucategorie van 4.2 en wat de cumulatieve effecten hiervan voor de omgeving zijn. 6. Omtrent de aan te leggen verbindingsweg langs het plangebied naar Pannenhuis II is volgens reclamanten niet duidelijk of de weg in verband met de te verwachten verkeerstoename noodzakelijk is. Ook hier dringen reclamanten erop aan dat de verkeersstromen in de berekening worden meegenomen. 7. Reclamanten stellen vraagtekens bij het feit dat er in het akoestisch onderzoek wordt gerekend met een gemiddeld oppervlaktebeslag voor de bedrijven, terwijl de betreffende bedrijfsbestemmingen veel groter zijn dan gemiddeld.
8
8. Reclamanten vragen zich af wat er wordt bedoeld met het feit dat de lokale situatie maatgevend is voor de beoordelingsposities, ook gezien het feit dat de lokale situatie buiten het plangebied ligt. 9. Bovendien is onduidelijk of ter plaatse van de woningen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In paragraaf 5.2.1 wordt er vanuit gegaan dat er geen cumulatie optreedt door meerdere bedrijven. Er blijkt niet of de redenen die daarvoor worden aangedragen, zijn onderzocht. 10. Reclamanten vragen zich af of de in het onderzoek gebruikte geluidsvermogens correct zijn en waarom niet gebruik is gemaakt van de vergunde situatie. Voor het perceel aan de Veilingweg 2 wordt geconstateerd dat het geluidvermogen van zware en lichte vrachtwagens onjuist is. Reclamanten vragen om aanpassing van het akoestisch onderzoek. 11. Daarnaast menen reclamanten dat er in het onderzoek nader moet worden ingegaan op het aspect cumulatie. Daarbij wordt de vraag gesteld waarom de uitkomsten van de cumulatieberekeningen niet als uitgangspunt zijn gehanteerd bij de beoordeling van de geluidssituatie en de toetsing aan de gemeentelijke nota. 12. Reclamanten vrezen voor stofoverlast als gevolg van de activiteiten van de puinbreker. De bedrijven liggen binnen de maximale richtafstand voor stof en reclamanten menen dat de gevolgen ten aanzien van het aspect stof nader onderzocht moeten worden. 13. Reclamanten stellen dat het uitgevoerde flora- en faunaonderzoek uit 2010 te oud is om nog voor het bestemmingsplan te worden gebruikt en vindt dat er een nieuw onderzoek moet worden uitgevoerd. 14. Daarnaast zijn reclamanten van mening dat moest worden onderzocht of de spouwmuren daadwerkelijk door vleermuizen worden gebruikt als kraamverblijf, zomerverblijf en/of paarverblijf. Ook had het onderzoek in moeten gaan op de gevolgen van de beoogde activiteiten in het plangebied voor de vleermuizen. 15. Voor de roeken geldt, aldus reclamanten, hetzelfde. Ook daarbij had op verstorende effecten moeten worden ingegaan. De stelling dat het plangebied als foerageergebied geschikt blijft, omdat er geen structurele veranderingen plaatsvinden, is onduidelijk. In dit geval betreft het plan de transformatie van een gebied waarbij het gebruik dusdanig intensiveert. 16. Ten aanzien van het flora- en faunaonderzoek wordt tevens gesteld dat het lijkt alsof onvoldoende is onderzocht wat de situatie is omtrent de algemene broedvogels die in het plangebied voorkomen. 17. Reclamanten stellen dat op grond van de toelichting van het bestemmingsplan tot het evenemententerrein een afstand van 25 meter vanaf het middelpunt van de aardgasleiding moet worden aangehouden. In de regels is dit niet opgenomen en is derhalve geen sprake van een goede ruimtelijke ordening. 18. De financiële haalbaarheid blijkt niet uit het bestemmingsplan. Reclamanten stellen de vraag of er een planschaderisicoanalyse is uitgevoerd. Beantwoording gemeente
9
1. In de toelichting wordt in paragraaf 4.2.1 ingegaan op de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. Op grond van de Ladder dient de regionale behoefte te worden aangetoond. Uit het Regionaal Programma Bedrijventerreinen 2013 Stadsregio Arnhem Nijmegen, dat in oktober 2013 is vastgesteld, blijkt dat er behoefte is aan het bedrijventerrein (trede 1). Deze behoefte kan in het plangebied worden vervuld in het bestaand stedelijk gebied (trede 2). Hiermee is de Ladder doorlopen. Bovendien heeft de Stadsregio in het Regionaal Programma Bedrijventerreinen aangegeven de ontwikkelingen op het voormalige Veilingterrein te beschouwen als voorbeeld van het juist toepassen van de SER ladder (de voorloper van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking). Deze constatering is onder andere gebaseerd op de onderbouwing van de Stec Groep (memo onderbouwing HMC/Regionaal label voormalig veilingterrein Pannenhuis I, gemeente Lingewaard. Referentie: 13.120/EK/BK. 13 mei 2013). Overigens zijn zowel de onderdelen ‘grootschalige detailhandel’ als ‘evenementen’ (onderdeel van) inrichtingen op de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Zij zijn in het kader van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking dan ook beoordeeld als onderdeel van de functie ‘Bedrijventerrein’. 2. De wettelijke bestemmingsplanprocedure is gestart met de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan. De tervisielegging is gestart vóór de vaststelling van de provinciale Omgevingsvisie. Volgens vaste jurisprudentie is het beleid en de wetgeving die op dat moment van toepassing is, uitgangspunt voor het vervolg van de procedure. Derhalve is niet de Omgevingsvisie, maar het Streekplan Gelderland 2005, dat op 1 juli 2008 de status van structuurvisie heeft gekregen, het toetsingskader voor het onderhavige bestemmingsplan. 3. Verwezen wordt naar de beantwoording van zienswijze 3. Overigens is het zo dat evenementen deel uitmaken van de Staat van Bedrijfsactiviteiten en in die hoedanigheid functies zijn die als inrichting onderdeel kunnen uitmaken van het bedrijventerrein. 4. Niet duidelijk is wat wordt bedoeld met gestelde dat ‘de voorwaardelijke verplichting gekoppeld moet zijn aan een andere bestemming’. Vast staat dat wanneer de gemeenteraad van oordeel is dat het treffen van een bepaalde voorziening noodzakelijk is om een ruimtelijke ontwikkeling ruimtelijk aanvaardbaar te laten zijn, deze voorziening als voorwaardelijke verplichting in de bestemmingsplanregeling moet worden opgenomen. 5. Een evenement is één van de activiteiten die mogelijk zijn op grond van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. De in de VNG-uitgave ‘Bedrijven en Milieuzonering’ genoemde richtafstanden zijn alleen bedoeld als richtlijnen voor de tussen woningen of andere hindergevoelige functies en bedrijven in acht te nemen afstand. De VNG-uitgave bevat geen richtlijnen voor de in acht te nemen afstanden tussen inrichtingen onderling. Wat betreft de cumulatieve effecten kan worden gesteld dat het akoestisch onderzoek uitgaat van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden en analyseert de gezamenlijke (cumulatieve) geluidbelasting in de omgeving daarvan. Dit geldt ook als een deel van de activiteiten op enig moment evenementen betreft. Uit dit akoestisch onderzoek blijkt dat er akoestisch gezien sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. 10
6. De aanleg van de genoemde weg is niet aan de orde en is dus buiten beschouwing gelaten in het akoestisch onderzoek. 7. Deze constatering is niet juist. Er is juist rekening gehouden met het feit dat de betreffende bedrijfsbestemmingen groter zijn dan gemiddeld. In onderstaande tabel is dat per gehanteerde milieucategorie aangegeven. In de kolom “gemiddeld” is aangegeven het geluidvermogen zoals te herleiden uit de VNG-handreiking. In de kolom ‘Bedrijvenpark Lingewaard’ is aangegeven het geluidvermogen dat in onderhavige situatie is gehanteerd, wat substantieel hoger is (orde grootte 5 dB(A)) in verband met het grotere oppervlaktebeslag.
8. Bedoeld wordt dat daar industrielawaai vanwege het plangebied van ondergeschikt belang is binnen het totale gezamenlijke industrielawaai. In dit kader wordt verwezen naar de laatste alinea van paragraaf 8.2 van het akoestisch onderzoek: “In tabel 4, kolom “herontwikkeld veilingterrein, totaal”, middelste tabeldeel, is de langtijdgemiddelde geluiddruk in etmaalwaarde vanwege binnenplans industrielawaai in de zuidelijke, westelijke en noordelijke beoordelingsposities met gebiedstypering “industrie” weergegeven: 47 à 56 dB(A), zie ook figuur 8. Het in de Nota Bedrijven en Geluid (Doc9) van de gemeente Lingewaard aangegeven bereik tot 65 dB(A) wordt ruimschoots gerespecteerd. Hiermee is duidelijk dat de ontwikkelingen in het plangebied niet maatgevend zijn voor de beoordeling aldaar (maar dat de lokale situatie bepaald wordt door de direct omliggende bedrijven, welke inventarisatie buiten het kader van voorliggend onderzoek valt)”. 9. Het akoestisch onderzoek industrielawaai toont aan dat, op basis van de gehanteerde milieuzonering, de beoogde bedrijfsactiviteiten inpasbaar zijn in de omgeving. Het hoofdonderwerp van het akoestisch onderzoek is binnenplans industrielawaai. Het buitenplans industrielawaai is een zijlijn die noodzakelijkerwijs meer grofstoffelijk is benaderd. Er is geen overkoepelend rekenmodel beschikbaar van alle omliggende bedrijven (vgl. gezoneerde terreinen) en het vergt te ver dat in dit kader te ontwikkelen. In die zin is buitenplans industrielawaai uitgewerkt op basis van een soort ‘expert judgement’ met kwalitatieve onderbouwing, zonder volledige kwantitatieve onderbouwing. 10. Aangenomen wordt dat met Veilingweg 2 wordt bedoeld wat in het akoestisch onderzoek met A is aangeduid (Veilingweg 25, Jansen Totaal Wonen). Een kental van 102 dB(A) geluidvermogen voor een langzaam rijdende vrachtwagen (op het eigen terrein) wordt algemeen in Nederland gehanteerd voor middelzware vrachtwagens. Dit is het tijdgemiddelde geluidvermogen over de duur van het traject dat de vrachtwagen over het eigen terrein rijdt. Het geluidvermogen van 110 dB(A) waaraan wordt gerefereerd is een piekgeluidvermogen dat zeer kortstondig kan optreden (bijvoorbeeld remontluchten, 11
achteruitrijsignalering, laadklep, product handling et cetera). Het feit dat in het algemeen een kengetal van 108 dB(A) zou worden gehanteerd is ons niet bekend. Voor Veilingweg 16 (hiermee wordt bedoeld de Veilingweg ten zuiden van de Pannenhuisstraat; geen openbare weg maar particulier eigendom) wordt uitgegaan van gedifferentieerde geluidvermogens van 100 à 106 dB(A) voor lichte en zware vrachtwagens. Ook dit is een kengetal welke algemeen wordt gehanteerd in Nederland, en ons inziens in lijn met de eerder genoemde 102 dB(A) voor middelzware vrachtwagens, zeker mede in aanmerking nemende het gegeven dat de rijsnelheid hoger ligt (rijden op rechte weg versus manoeuvreren op eigen terrein). Al met al geeft de zienswijze geen reden voor aanpassing van het akoestisch onderzoek. Wat betreft de reactie dat geen gebruik gemaakt zou zijn van de vergunde situatie geldt dat, voor zover beschikbaar in de vorm van een akoestisch onderzoek, wordt uitgegaan van de vergunde situatie zoals beschreven in dat akoestisch onderzoek, met name Sneltray (Doc5 geraadpleegde bronnen akoestisch onderzoek). Desondanks moet toch een rekenslag worden gemaakt omdat de beoordelingspunten in het akoestisch onderzoek Sneltray anders zijn dan die in het akoestisch onderzoek bestemmingsplan Bedrijvenpark Lingewaard. Tevens is enige vereenvoudiging toegepast, waarbij op basis van het akoestisch onderzoek Sneltray (Doc5) een geluidvermogen is herleid (te weten 90 dB(A)), dat een gelijkwaardige geluidbelasting geeft als het akoestisch onderzoek Sneltray in de beoordelingspunten zoals gehanteerd in het akoestisch onderzoek Sneltray. Dan kan aldus de bijdrage van Sneltray in de andere beoordelingspunten worden berekend. Voor de andere bedrijven waarbij geen akoestische onderzoeken bekend zijn, is de vergunning verleend onder standaard voorschriften (Activiteitenbesluit e.d.). Zonder akoestisch onderzoek geeft de vergunning geen beeld van de feitelijke geluidproductie. In die zin zijn alternatieve benaderingen toegepast (telefonische informatie, algemene kengetallen voor bedrijventerreinen). Dit geldt zeker ook voor Veilingweg 16. Ten eerste is hier sprake van een (niet openbare) weg en daarnaast zou een eventueel aanwezig akoestisch onderzoek betrekking hebben op de situatie met de voormalige bloemenveiling (Doc3, Doc4) en niet op de nu in onderzoek zijnde herontwikkeling van het voormalige veilingterrein. 11. In het akoestisch onderzoek wordt ten aanzien van het onderwerp cumulatie ingegaan op de geluidbelasting van industrielawaai (in etmaalwaarde in dB(A)) en railverkeerslawaai (Betuwelijn, in Lden in dB) tezamen, volgens de daarvoor toepasselijke systematiek. De gemeente beschikt niet over beleid met betrekking tot deze cumulatieve geluidsbelasting, in die zin is in het akoestisch onderzoek geen kwantitatieve beoordeling uitgewerkt. De gemeentelijke nota (Doc9) waar in het akoestisch onderzoek aan wordt getoetst gaat uitsluitend over industrielawaai. Toetsing van de cumulatieve geluidbelasting aan deze nota (Doc9) ligt buiten het beoogde toepassingsgebied daarvan. 12. Verwezen wordt naar de beantwoording onder ‘1’ bij de zienswijze van Abucon B.V. Ook in dit kader geldt dat de in de VNG-uitgave ‘Bedrijven en Milieuzonering’ genoemde richtafstanden alleen bedoeld zijn als richtlijnen voor de tussen woningen of andere hindergevoelige functies en bedrijven te hanteren afstand. De VNG-uitgave bevat geen richtlijnen voor de in acht te nemen afstanden tussen bedrijven onderling.
12
13. Het in het ontwerpbestemmingsplan gebruikte onderzoek van Buro Maerlant dateert van 28 maart 2010. Naar aanleiding van de zienswijze is dit onderzoek geactualiseerd en als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd. 14. Onderhavig bestemmingsplan heeft betrekking op een verruiming van functies en niet op een concreet bouwplan en/of sloop. In dat licht is in het kader van het flora- en faunaonderzoek (en opnieuw in het kader van de actualisatie van dit onderzoek) tevens ingegaan op de soortengroep vleermuizen. 15. Uit het geactualiseerde flora- en faunaonderzoek blijkt dat nestplekken van roeken niet (meer) aanwezig zijn en dat er geen roeken meer in het plangebied zijn aangetroffen. Waarschijnlijk heeft de kolonie zich in de loop van de tijd verplaatst. Een nadere beschouwing van mogelijke verstorende effecten op roeken kan dus achterwege blijven. 16. In de conclusie van het (geactualiseerde) flora- en faunaonderzoek is vermeld dat in bomen en struiken aan de randen van het plangebied en in enkele plekken rond de bebouwing algemene broedvogels worden verwacht. Het betreft soorten die vrij flexibel zijn in hun plaatskeuze. Effecten op deze soorten zijn te verwachten als groenelementen ín het broedseizoen worden verwijderd. In het licht van de ontwikkelingen die dit plan mogelijk maakt is dit aspect voldoende onderzocht; 17. In de regels is dit opgenomen. Artikel 3.4 (bestemming Bedrijventerrein, specifieke gebruiksregels) sub d onder 1 bepaalt dat op jaarbasis maximaal 45 evenementen mogen worden gehouden, waarbij het aantal evenementendagen, exclusief op- en afbouw, niet meer dan 90 evenementdagen bedraagt en met dien verstande dat het gebruik van gronden ten behoeve van evenementen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf uitgesloten – evenementen’ niet is toegestaan; 18. Met de eigenaar van het plangebied is een anterieure overeenkomst afgesloten waarin eventuele planschadeclaims zijn geborgd. Deze anterieure overeenkomst is afgesloten voor de vaststelling van het bestemmingsplan Bedrijvenpark Lingewaard. Hiermee is het aspect kostenverhaal voldoende verzekerd als bedoeld in artikel 6.12 tweede lid onder a van de Wet ruimtelijke ordening. Aanpassing bestemmingsplan •
In de toelichting zal in paragraaf 4.2.1 een uitgebreidere toetsing plaatsvinden aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking.
•
De toelichting is aangevuld met de resultaten van het geactualiseerde veldonderzoek flora en fauna.
8. Reclamant 8 Samenvatting zienswijze Reclamant reageert vanuit de detailhandelssector. Deze sector, en met name de kernwinkelgebieden, zijn door verschillende ontwikkelingen, als onderdeel van de voorzieningenstructuur kwetsbaar geworden. Reclamant vreest dat door het mogelijk maken van nieuwe grootschalige detailhandel en productiegebonden detailhandel, andere detailhandel in de omgeving onder druk zal komen te staan. In dit geval legt de reclamant het 13
bestemmingsplan op een dusdanige wijze uit dat het een conserverend plan is en er geen nieuwe ontwikkelingen (op het gebied van detailhandel) worden mogelijk gemaakt. Daar waar nu grootschalige detailhandel is toegestaan, heeft de betreffende locatie ook die aanduiding. Nieuwe grootschalige detailhandel is niet toegestaan. Daarvan mag worden afgeweken ten behoeve van de vestiging van grootschalige detailhandel, enkel als het gaat om volumineuze goederen en het gaat om een benodigd bruto vloeroppervlak van 1.500 m2 wat niet inpasbaar is in de binnenstad. Wanneer de reclamant het bestemmingsplan op deze wijze niet correct heeft uitgelegd, verzoekt hij de regels aan te passen. Beantwoording gemeente Wat betreft de regeling voor detailhandel is aangesloten op de regeling die is opgenomen in het bestemmingsplan ‘Bedrijventerreinen Actualisatie 2013’, dat geldt voor het omliggende bedrijventerrein. Naar aanleiding daarvan is in onderhavig bestemmingsplan bepaald dat de gronden met de bestemming ‘Bedrijventerrein’ mede zijn bestemd voor productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen. In de specifieke gebruiksregels is bepaald dat de uitoefening van genoemde detailhandel uitsluitend is toegestaan voor zover dit een ondersteunend en ondergeschikt bestanddeel vormt van de bedrijfsuitoefening en met dien verstande dat de oppervlakte van detailhandelsactiviteiten niet meer mag bedragen dan 125 m2 bvo met een maximum van 25% van het bedrijfsvloeroppervlak per vestiging. Ten slotte is in de regels een afwijkingsbevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders opgenomen ten behoeve van de vestiging van grootschalige detailhandel met een brutovloeroppervlak van meer dan 1.500 m², indien deze vanwege specifieke ruimtelijke eisen – volumineuze goederen – en veiligheidseisen binnenstedelijk moeilijk inpasbaar zijn. De vestiging van detailhandel in voedings- en genotsmiddelen is niet toegestaan. Perifere detailhandel is zowel bij recht als met een afwijkingsbevoegdheid niet toegestaan. De regeling is hiermee gelijkluidend met de regeling van het bestemmingsplan ‘Bedrijventerreinen Actualisatie 2013’ en sluit daarmee aan op zowel provinciaal als gemeentelijk beleid. Aanpassing bestemmingsplan Geen.
14
Ambtshalve wijzigingen •
In de toelichting zijn enkele taalkundige aanpassingen doorgevoerd.
•
De paragrafen ‘Geur’ (5.5) en ‘Stof’ (5.6) in de toelichting zijn verduidelijkt.
•
De verantwoording groepsrisico is opgenomen in de toelichting.
•
De tekst onder het kopje ‘riolering’ in de waterparagraaf is aangepast.
•
Artikel 3.2.2. onder c in de regels is geschrapt.
•
In artikel 3.1 onder e is abusievelijk verwezen naar ‘e’. Dit is vervangen door ‘d’.
•
De milieuzonering op de verbeelding is aangepast.
•
In de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn benzineservicestations zonder lpg (sbi-code 473) geschrapt.
•
In de juridische planbeschrijving zijn bijbehorende activiteiten bij bedrijfsdoeleinden verduidelijkt.
15