Reactienota Zienswijzen Bedrijvenpark A1
Gemeente Deventer oktober 2009
INHOUDSOPGAVE
1
INLEIDING...………………………………………………………………………………………………3 1.1 ZIENSWIJZEN .................................................................................................................... 3 1.2 LEESWIJZER...................................................................................................................... 4
2
ZIENSWIJZEN ONTWERPBESTEMMINGSPLAN…………………………………………………..4 2.1 INGEDIENDE ZIENSWIJZEN ............................................................................................. 5 2.1.1 Vereniging Woonmilieu Epse 2.1.2 De Mul Zegger, advocaten en notarissen namens Vereniging Woonmilieu Epse e.a. 2.1.3 Projectontwikkelingsmaatschappij Epse BV en PTV Exploitatie BV/ Timmerhuisprojecten BV 2.1.4 Kienhuis Hoving namens dhr. G.C. Martin en mevr. H.M. Martin-Kempen 2.1.5 J. A. Roeterdink 2.1.6 Natuur en Milieu Overijssel 2.1.7 Ministerie van Verkeer en Waterstaat 2.1.8 H.G. Kastelijn-Scholten en R.J. Kasteleijn 2.1.9 B.I. Kolster e.a. 2.1.10 LandRaad namens dhr. R.H. Meijer 2.1.11 Dhr. T. Schrijvers 2.1.12 A. Rolden 2.1.13 M. Maatman 2.1.14 CMS Derks Star Busmann namens Castella Vatsgoed B.V. 2.1.15 Achmea rechtsbijstand namens dhr. A. Aarnink 2.1.16 Poelmann Van den Broek namens Droste Vastgoedontwikkeling B.V. 2.1.17 Veiligheidsregio IJsselland 2.1.18 Fam. van der Goes 2.1.19 Ontwikkelingsmaatschappij Apeldoorn 2.1.20 K. Hiele
3.
ZIENSWIJZEN MER………………………………………………………………………………… 13 3.1 ZIENSWIJZEN MILIEUEFFECTRAPPORTAGE………………………………………………13 3.1.1 Vereniging Woonmilieu Epse 3.1.2 Kienhuis Hoving namens dhr.G.C. Martin en mevr. H.M. Martin-Kempen 3.1.3 H.G. Kasteleijn-Scholten en R.J. Kasteleijn 3.1.4 B.I. Kolster e.a. 3.1.5 J. van der Burgt 3.1.6 Gemeente Lochem
4.
ZIENSWIJZEN BEELDKWALITEITSPLAN………………………………………………………15 4.1 ZIENSWIJZEN BEELDKWALITEITSPLAN………………………………………………….15 4.1.1 Kienhuis Hoving namens dhr. G.C. Martin en mevr. H.M. Martin-Kempen 4.1.2 Fam. Van der Goes 4.1.3 Vereniging Woonmilieu Epse 4.1.4 J. A. Roeterdink
Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
2
oktober 2009
1
Inleiding
1.1
Zienswijzen
Het college van burgemeester en wethouders heeft op 14 april 2009 het ontwerpbestemmingsplan “Bedrijvenpark A1” en het ontwerp beeldkwaliteitsplan “Bedrijvenpark A1” vastgesteld. De plannen hebben van 23 april 2009 tot en met 3 juni 2009 ter inzage gelegen, conform artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. De raad heeft op 5 november 2008 het Milieueffectrapport “Bedrijvenpark A1” aanvaard. Het MER heeft van 27 november 2008 tot en met 7 januari 2009 ter inzage gelegen. Op 24 februari 2009 heeft de Commissie mer het definitieve toetsingsadvies uitgebracht. Tegen de voornoemde plannen zijn 25 zienswijzen ingediend. Deze reactienota bevat de samenvatting en beantwoording van de zienswijzen ten aanzien van bovengenoemde plannen. Naar aanleiding van de zienswijzen is een aantal wijzigingen in het bestemmingsplan aangebracht: Wijzigingen in de voorschriften: In artikel 3 onder 3.2.2 onder a sub 1 is ‘zijn of worden gerealiseerd’ gewijzigd in ‘zijn of nagenoeg zijn gerealiseerd’. Aan artikel 5 onder 5.1 sub e is gewijzigd en luidt: ‘watergangen en waterpartijen met een gezamenlijke oppervlakte van ten minste 3.700 m2, en’. Artikel 5 onder 5.2.2 onder a sub 1 is ‘zijn of worden gerealiseerd’ gewijzigd in ‘zijn of nagenoeg zijn gerealiseerd’. Artikel 5 onder 5.2.2 sub b: ‘het bebouwingspercentage mag op de bij eenzelfde kantoorvestiging behorende gronden boven peil ten hoogte 100% bedragen’ is gewijzigd in: ‘van gebouwen ten behoeve van kantoren en de hotel- en congresaccommodatie, uitgezonderd gebouwde parkeervoorzieningen, mag de gezamenlijke bruto vloeroppervlakte niet meer dan 85.000 m2 bedragen.’ In de bijlage is de meest actuele versie van de Staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen. Wijzigingen op de plankaart: De bestemming Kantoor is vergroot. Binnen het bestemmingsvlak zijn ook het water en de aangrenzende gronden met voorheen een groenbestemming opgenomen, evenals de verkeersbestemming. De verkeersaanduiding van Deventerweg ter hoogte van de aansluiting met het bedrijvenpark is gecorrigeerd. Hier is opgenomen de aanduiding sv-02. De plankaart zal nog technisch aangepast worden waardoor deze voldoet aan de toekomstige digitale verplichtingen die vanaf 1 januari 2010 geleden. Wijzigingen in de toelichting: De toelichting is daar waar nodig geactualiseerd. In paragraaf 2.1 Rijksbeleid is aandacht besteed aan de AMvB Ruimte. In paragraaf 2.2 Provinciaal beleid is ingegaan op de provinciale omgevingsvisie. Paragraaf 4.1 Behoefteraming is aangepast. In paragraaf 4.4 is het overzicht met het ruimtebeslag aangepast. In paragraaf 5.3 is het onderdeel Dassenburcht geactualiseerd. In paragraaf 5.8 over luchtkwaliteit is geactualiseerd. Voor het overige is een aantal correcties aangebracht.
Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
3
oktober 2009
Leeswijzer Deze reactienota betreft de zienswijzen op het bestemmingsplan”Bedrijvenpark A1”, de milieueffectrapportage 2008 en het beeldkwaliteitsplan. Deze reactienota maakt in de eerste plaats een onderscheid tussen deze plannen. Vervolgens is per zienswijze in deze nota een samenvatting opgenomen met daarbij de beantwoording (cursief weergegeven).
Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
4
oktober 2009
2
Zienswijzen Ontwerpbestemmingsplan
2.1
Ingediende zienswijzen
Het bestemmingsplan “Bedrijvenpark A1”, heeft ter inzage gelegen van 23 april t/m 3 juni 2009. Binnen deze termijn zijn de van de volgende personen/organisaties zienswijzen binnen gekomen: 2.1.1 2.1.2 2.1.3 2.1.4 2.1.5 2.1.6 2.1.7 2.1.8 2.1.9 2.1.10 2.1.11 2.1.12 2.1.13 2.1.14 2.1.15 2.1.16 2.1.17 2.1.18 2.1.19 2.1.20 2.1.21
Vereniging Woonmilieu Epse Projectontwikkelingsmaatschappij Epse BV en PTV Exploitatie BV/Timmerhuisprojecten BV Steenrodde BV Kienhuis Hoving namens dhr. G.C. Martin en mevr. H.M. Martin-Kempen J. A. Roeterdink Natuur en Milieu Overijssel De Mul Zegger, advocaten en notarissen namens Vereniging Woonmilieu Epse e.a. Ministerie van Verkeer en Waterstaat H.G. Kastelijn-Scholten en R.J. Kasteleijn B.I. Kolster e.a. LandRaad namens dhr. R.H. Meijer Dhr. T. Schrijvers A. Rolden M. Maatman CMS Derks Star Busmann namens Castella Vastgoed B.V. Achmea rechtsbijstand namens dhr. A. Aarnink Poelmann Van den Broek namens Droste Vastgoedontwikkeling B.V. Veiligheidsregio IJsselland Fam. van der Goes Ontwikkelingsmaatschappij Apeldoorn K. Hiele
De zienswijzen zijn binnen de termijn ingediend en voorzien van alle benodigde gegevens en zijn derhalve ontvankelijk.
Beantwoording zienswijzen In de zienswijzen komen bezwaren naar voren die betrekking hebben op de economische uitvoerbaarheid. Het gaat dan om de vraag naar de behoefte van bedrijven- en kantoorlocaties en de mogelijkheid om deze locaties te ontwikkelen binnen de planperiode. Omdat dit onderwerp in de meeste zienswijzen naar voren komt, gaan wij eerst in op dit onderwerp. De punten die in de zienswijzen naar voren zijn gebracht, zijn hieronder bij de samenvatting van de afzonderlijke zienswijzen weergegeven. In het cursief geschreven gedeelte daaronder geven wij een beantwoording van de (overige) bezwaren.
Economische onderbouwing Behoefteramingen 2007 Het project Bedrijvenpark A1 komt, hoewel de landelijke discussies soms anders doen vermoeden, niet zomaar uit de lucht vallen, maar kent een lange historie. Reeds in de tweede helft van de jaren negentig was al duidelijk dat Deventer een nieuw terrein nodig zou hebben voor een vitale economie op de lange termijn. Op 01-01-2000 vond zowel een gemeentelijke als provinciale grenscorrectie plaats om deze wensen mogelijk te maken, waarbij Epse-Noord aan het grondgebied van Deventer werd toegevoegd. Dit speciaal met het doel er een bedrijventerrein te realiseren. Bedrijvenpark A1 heeft vervolgens een plaats gekregen in het Streekplan van de provincie Overijssel en later in het ruimtelijk structuurplan van de regio Stedendriehoek. Het gemeentebestuur heeft zich uitgesproken voor aanleg en het terrein vormt speerpunt nummer 1 in het gemeentelijk economisch beleid.
Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
5
oktober 2009
Voor de komende jaren is de behoefte van bedrijven aan uitbreidingsruimte groot, ook al zal de ontwikkeling in de komende decennia afvlakken. Op basis van de BLM-ramingen van het CPB en de doorvertalingen daarvan door de provincie Gelderland naar de gemeente Deventer blijk dat er vanuit het bedrijfsleven een aanzienlijke behoefte bestaat aan hectaren bedrijventerrein. Dit model en de uikomsten daarvan zal gebruikt worden in de partiele Streekplanherziening van de provincie Gelderland. Met het model is de behoefte doorgerekend voor een viertal economische scenario’s. Het ministerie van VROM hanteert het Transatlantic Market scenario als het meest waarschijnlijke. Bij dit scenario bedraagt de vraag naar bedrijventerrein in Deventer 123 hectare in de periode 2006-2030. Wanneer we het hoogste groeiscenario (Global Economy) zouden aanhouden, het scenario dat in de afgelopen jaren het beste de feitelijke ontwikkeling benaderde, dan wordt de vraag becijferd op 148 hectare tot 2030. Deze cijfers corresponderen met de uitkomsten van de bedrijventerreinenvisie van de Stec Groep die door het bureau in 2007 is uitgevoerd in opdracht van de regio Stedendriehoek en is vastgesteld door het bestuurlijk Economisch Platform Stedendriehoek. In 2007 is in opdracht van de gemeenteraad van Apeldoorn ook een behoefteraming uitgevoerd voor de regio Stedendriehoek, ditmaal door het bureau ETIN Adviseurs. ETIN rapporteerde niet op het niveau van individuele gemeenten, maar deze kunnen wel eenvoudig worden geconstrueerd. De behoefte van Deventer volgens de ETIN systematiek bedraagt 135,7 hectare volgens het TM scenario en 99,7 hectare volgens het SE scenario. De provincie Overijssel raamt de behoefte aan de hand van een tienjaarsgemiddelde. Hier kleven enkele bezwaren aan. Toch heeft de provincie Overijssel heeft zich via het bEPS al uitgesproken voor de cijfers van de Stec Groep. De Stedendriehoek hanteert de SER ladder en omarmt daarmee de gedachte dat de kwaliteit van bestaande hectares op orde moeten zijn en worden benut en daarna pas nieuwe terreinen worden ontwikkeld. De behoefte aan bedrijventerrein voor de periode 2006-2030, geconstateerd op basis van de provinciale methodiek, bedraagt op basis van een veronderstelde uitgifte van 5 hectare per jaar in totaal 125 hectare voor de gehele periode. Op basis van deze drie ramingen is een bandbreedte te bepalen. De behoefte zal zich waarschijnlijk ergens bevinden tussen de hoogste en de laagst waarde. De behoefte aan bedrijventerreinen in de gemeente Deventer voor de periode 2006-2030 zich ergens bevinden tussen de 99,7 hectare (SE scenario) en de 148,2 hectare (GE-scenario). De provincie Overijssel bevindt zich met haar raming in het midden van de bandbreedte).
EPO document 2009; actualisering behoefteramingen In 2009 is door de Stedendriehoek het Economisch Programmerings- en Ontwikkelingsdocument (EPO) opgesteld. De ambitie van de Stedendriehoek is om met het EPO tot een versnelling van de uitvoering van de herstructureringsprojecten te komen en zo op de korte termijn resultaten te laten zien. Regionale samenwerking is hierbij van groot belang, maar ook de ondersteuning van de provincie en het Rijk is noodzakelijk. De Stedendriehoek heeft het opstellen van het EPO-document benut om de vraag en het aanbod in de regio opnieuw tegen het licht te houden en verder aan te scherpen uitgaande van het Transatlantic Market (TM) model. De resultaten hiervan zijn in het document beschreven. Daarnaast zijn in het kader van het EPO nadere afspraken gemaakt omtrent samenwerking, onder andere op het gebied van promotie en acquisitie en de ruimtelijke kwaliteit van terreinen. De Stedendriehoek is tot op heden uitgegaan van het hoogste BLM groeiscenario (Global Economy) aangezien dit scenario het beste aansloot bij het uitgiftetempo dat de regio in het verleden heeft gekend. De regio vindt het belangrijk om voldoende planologische reservering op te nemen. Daarnaast blijken in de praktijk de processen van planvorming veel tijd te vragen en komen niet alle reserveringen tot ontwikkeling
Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
6
oktober 2009
Global Economy scenario voor de Stedendriehoek (Bedrijventerreinvisie, STEC 2007) 2006-2020 2020-2030 2006-2030
Global Economy 310 40 350
De provincies en het Rijk zetten met de EPO’s nadrukkelijk in op het TM (Transatlantic Market) scenario. In principe wordt het TM-scenario als uitgangspunt gehanteerd voor de resterende looptijd van het streekplan. Daarbij vormt flexibiliteit het uitgangspunt. Heroverweging op basis van de feitelijke ontwikkelingen en nieuwe inzichten kunnen op ieder gewenst moment leiden tot een scenariobijstelling. Het provinciale onderzoek ‘Gelderland in vier bedrijven’ beschrijft de lange termijn scenario’s van het CPB over de uitbreidingsvraag zijn doorvertaald naar de Gelderse gemeenten. In maart 2009 heeft er een actualisatie van deze gegevens plaatsgevonden ten behoeve van de Structuurvisie Bedrijventerreinen. Onderstaande tabel bevat de bijgestelde prognoses. Transatlantic Market scenario voor de Stedendriehoek (Actualisatie Gelderland in vier bedrijven, 2009)
2009-2020 2020-2030 2009-2030
Transatlantic Market 166,2 - 42,2 124
Confrontatie vraag en aanbod In de vergelijking tussen bovenstaande tabellen moet worden opgemerkt dat de eerste tabel de periode 2006-2030 beschrijft, terwijl de tweede tabel uitgaat van de regionale
prognose voor de periode 2009-2030. Wanneer we het GE-scenario en het TM-scenario voor de Stedendriehoek tegen elkaar uit zetten kan worden geconcludeerd dat tot 2020 beide scenario’s uitgaan van een toename van de vraag. In het GE-scenario groeit de vraag daarna (licht) verder, in het TM-scenario is er sprake van krimp: een vermindering van de vraag. In het BLM-scenario is de vervangingsvraag niet meegenomen. In de bedrijventerreinvisie uit 2007 was hier een aanname voor gedaan. In het geactualiseerde ‘Gelderland in vier bedrijven’ is per jaar de verwachte vervangingsvraag aangegeven. Wanneer we uitgaan van deze vervangingsvraag en de totale vraag uitzetten tegen het (harde én zachte ) aanbod tot 2030 zien we met het TM-scenario een overschot van 69 ha nieuw bedrijventerrein in 2030. Aanbod bedrijventerreinen regio Stedendriehoek in ha, 2010-2030 Totaal aanbod Hard Zacht Regionaal 205 Subregionaal/bovenlokaal 75 65 Lokaal 30 15 Totaal 310 80 Confrontatie vraag en aanbod Uitbreidingsvraag 20092030 Vervangingsvraag Totaal vraag Totaal aanbod Verschil
Transatlantic Market 124 117 241 310 (hard) + 69
390 (hard + zacht) +149
Bijzondere positie Deventer Deventer heeft in de Stedendriehoek een bijzondere positie gezien de ligging in de provincie Overijssel. Dit maakt dat Deventer zowel met de regio als met de provincie Overijssel afspraken over de programmering dient te maken. De gemiddelde ruimtebehoefte per jaar voor Deventer komt met het TM-scenario, variant 1 voor de periode 2009-2020 neer op 5,5 ha. per jaar. De vervangingsbehoefte betreft 0,8 ha. per jaar. De totale behoefte bedraagt daarmee 6,3 ha. per jaar. Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
7
oktober 2009
Binnen de Stedendriehoek zijn er echter regionale afspraken gemaakt over de opvang van de regionale behoefte: hiervoor zijn de regionale terreinen in Apeldoorn en Deventer aangewezen. De overige steden verwijzen de bedrijven met een regionaal karakter door naar deze terreinen. Dit zal in de praktijk een hogere ruimtebehoefte voor Deventer betekenen: de stad neemt immers een deel van de behoefte uit andere gemeenten in de Stedendriehoek over.
Vraag en aanbod bedrijventerrein regio Stedendriehoek 20092030 450,0 Vraag (TM-model)
400,0
Aanbod hard
350,0
Aanbod hard en zacht
Hectare
300,0 250,0 200,0 150,0 100,0 50,0
20 29
20 27
20 25
20 23
20 21
20 19
20 17
20 15
20 13
20 11
20 09
0,0
Jaar
Bovenstaand figuur toont aan dat vraag en aanbod tot 2015 vrijwel gelijk oplopen. Na 2015 is de vraag groter dan de hoeveelheid harde plannen. Na 2025 is er sprake van een negatieve vraag, terwijl er nog wel sprake is van uitgifte van terreinen. Om ervoor te zorgen dat ook na 2015 vraag en aanbod in balans zijn, hanteert de Stedendriehoek de volgende vier uitgangspunten: 1. De harde plannen worden zorgvuldig gemonitord en indien nodig bijgesteld, afhankelijke van de behoefte. Bij het Regionaal Bedrijventerrein Apeldoorn-Zuid (RBAZ) is programmering van 160 ha. in de RSV daardoor teruggebracht naar 105 ha. 2. Zachte plannen worden niet uitgevoerd wanneer er geen behoefte aan nieuwe terreinen blijkt te bestaan. 3. De Stedendriehoek maakt geen nieuwe plannen voor bedrijventerreinen. 4. Voor de periode na 2015 worden nieuwe herstructurerings- en transformatieprojecten verwacht waarmee een deel van de krimp van de vraag zal worden opgevangen (de huidige planhorizon is 2015). Resume: Ook na actualisering van de behoefteramingen blijft de noodzaak voor het Bedrijvenpark A1 onverwijld aangetoond. Deventer heeft gedurende de planperiode 2009-2020 een uitgiftebehoefte van minimaal 6,3 ha per jaar, wat neerkomt op een totaal van 69 ha. Zoals vermeld is in deze cijfers de opvang van de regionale behoefte niet meegenomen. Bevolkingsprognoses Een belangrijke ontwikkeling in Deventer is dat de omvang en de samenstelling van de bevolking gaat veranderen. Ten opzichte van veel andere plaatsen in Nederland blijft de vergrijzing in Deventer vooralsnog relatief beperkt. Zo blijkt uit onderstaande figuur dat de toename van het aandeel 65plussers in Deventer lager uitvalt dan op het niveau van de Stedendriehoek en Nederland. Daarentegen houdt de daling van het aandeel inwoners tot 20 jaar („ontgroening‟) meer gelijke tred met het regionale en landelijke beeld. Het is dus vooral de leeftijdscategorie 20-64 jaar die in Deventer is oververtegenwoordigd. Dit impliceert een ruimere arbeidsmarkt en een lagere grijze druk in de
Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
8
oktober 2009
komende jaren. Niettemin groeit ook in Deventer het aantal 65-plussers, wat zal leiden tot een grotere, veelal koopkrachtige zorgvraag en meer werkgelegenheid in de gezondheidszorg. 100% 90%
14%
16%
18%
16%
19%
23%
62%
61%
60%
60%
59%
57%
24%
24%
22%
24%
22%
2008
2015
2025
2008
2015
15%
18%
21%
61%
60%
57%
21%
24%
23%
21%
2025
2008
2015
2025
80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
Deventer
Stedendriehoek 0‐19 jaar
20‐64 jaar
Nederland
65 jaar en ouder
Ontwikkeling potentiële beroepsbevolking in toekomst Om een beeld te krijgen over de toekomstige beschikbaarheid van arbeidskrachten in Deventer is becijferd hoe de potentiële beroepsbevolking zich zal ontwikkelen in de periode tot 2025. Tot de potentiële beroepsbevolking behoren alle inwoners tussen 15 en 65 jaar. Het gaat hier weliswaar om een ruimere groep dan de beroepsbevolking, maar het geeft een goede indicatie voor de ontwikkeling van het potentieel aan arbeidskrachten.
115 110 105 100 95 90 85
Deventer
NL
Daar waar op landelijk niveau sprake is van een geleidelijke daling van de potentiële beroepsbevolking, groeit deze in Deventer tot 2025 gestaag door. In het licht van een steeds krapper wordende arbeidsmarkt is dit voor Deventer een gunstig teken en een kans voor de toekomst. Om de groei van de beroepsbevolking te kunnen volgen zal de werkgelegenheid in Deventer de komende jaren moeten stijgen. Deze groei zal ruimtelijk moeten worden geaccommodeerd.
Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
9
oktober 2009
Kantoren Gemeente Deventer heeft het noodzakelijk geacht een onderzoek te doen naar de ontwikkeling van de kantorenmarkt in Deventer. Het resultaat hiervan is in 2009 gepresenteerd in de vorm van het Kantorenonderzoek Deventer 2009, waarin de ambitie is uitgesproken dat ‘de kantorenmarkt zich in balans ontwikkelt’. Het onderzoek is tot stand gekomen in samenwerking met de B&A Groep te Deventer. Voor het onderzoek is een uitgebreide literatuurstudie uitgevoerd, waarbij diverse rapporten, artikelen en sites zijn geanalyseerd zoals Rodenburg Bedrijfsmakelaars Sprekende Cijfers 2009, Gelderland in Vier Bedrijven, rapportages STEC en ETIN en vertaald naar de Deventer situatie. Verdere verdieping heeft plaats gevonden in gesprekken met enkele keyplayers in Deventer. Naar aanleiding van het onderzoek is geconcludeerd dat zonder bemoeienis het geplande aanbod aan kantoren de vraag zal overstijgen, wanneer het totale kantorenprogramma met particuliere en gemeentelijke plannen wordt gerealiseerd en er geen bijsturing van het programma plaatsvindt. De volgende interventies aan de aanbodkant zijn voorgesteld en goedgekeurd door het college van B&W: -
Regie voeren op het kantorenprogramma Keuze voor de ontwikkeling van het kantorenprogramma bedrijvenpark A1 als de locatie voor grootschalige kantoorontwikkeling Terughoudendheid ten opzichte van andere locaties
Regie voeren op het kantorenprogramma Nieuwe plannen worden ter goedkeuring voorgelegd voor een bestuurlijke afweging. Samenwerking met marktpartijen wordt gezocht. Keuze voor de ontwikkeling van het kantorenprogramma bedrijvenpark A1 Redenen om te kiezen voor ontwikkeling van kantorenprogramma bedrijvenpark A1: -
Goede bereikbaarheid zowel per auto als per openbaar vervoer Er wordt voldaan aan de wensen van de huidige gebruikers qua uitstraling, moderniteit, comfort, indeling, flexibiliteit, duurzaamheid etc.
-
Een belangrijk deel van het huidige leegstaande, verouderde kantorenbestand is om bovenstaande redenen geen alternatief voor nieuw te ontwikkelen kantorenprogramma op het bedrijvenpark A1. Het is niet reëel ervan uit te gaan dat belangstellende partijen zich in het geval van geen toevoeging van nieuw kantorenprogramma in het bestaande, verouderde kantorenbestand zullen gaan vestigen. Eerder zal men uitwijken naar nieuw aanbod elders in de regio, zoals Apeldoorn en Zwolle, dat wel aan genoemde eisen voldoet. De economische positie en werkgelegenheid van Deventer is hier in het geding. Het Havenkwartier zal vanwege bereikbaarheid en uitstraling geen alternatief vormen voor grootschalige kantoorontwikkeling. Terughoudendheid ten opzichte van andere locaties Nieuwbouw op locaties buiten bedrijvenpark A1 dienen kleinschalig van aard te zijn met een duidelijk profiel en gericht op specifieke doelgroepen. Randvoorwaarden zullen worden gesteld ten aanzien van de omvang, schaal van verhuurbare eenheden en voorverhuur en ontwikkelingen worden pas toegestaan wanneer de ontwikkelaar zich verantwoordelijk stelt voor de meters die eventueel leeg komen te staan. Deventer heeft op dit moment te kampen met een hoog percentage leegstand; een belangrijk deel van deze kantoren voldoet niet langer aan de eisen van de gebruikers op gebied van bereikbaarheid, uitstraling, moderniteit, comfort, indeling, flexibiliteit, duurzaamheid etc. De eigenaren van de panden achten het uit oogpunt van hun beleggingsdoelstellingen op dit moment (nog) niet noodzakelijk concessies te doen op het gebied van prijs/kwaliteitsverhoudingen waardoor de leegstand vooralsnog voortduurt. Een marktwerking waarop de gemeente Deventer geen invloed heeft. Desondanks stelt de gemeente zich tot doel om de komende periode in overleg te treden met de eigenaren om te bezien of de gemeente op bepaalde gebieden wel maatregelen kan treffen. Te denken valt bijvoorbeeld aan het mogelijk maken van transformatie.
Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
10
oktober 2009
In het bestemmingsplan is uitgegaan van een rapport van de STEC groep uit 2007 welke is gebaseerd op de zogenaamde BLM-methodiek van het CPB. STEC betitelt het hoogste groei scenario (Global Economy) als het meest realistische. Veelal wordt het Transatlantic Market scenario aangehouden, maar in het geval van Deventer is er de afgelopen jaren weinig aanbod geweest van nieuw bedrijventerrein, waardoor een inhaalvraag verwacht mag worden. Bovendien vertekent het ontbreken van voldoende aanbod in de afgelopen jaren de vraagbehoefte volgens deze methodiek. Volgens het Global Economy scenario bedraagt de vraag tussen 2009 en 2020 82.000 m2. In het eerder genoemde kantorenonderzoek wordt het maximale scenario van het BCI als het meest realistische bestempeld inhoudende een vraag tussen 2009 en 2020 van 110.000 m2 met als reden dat dit scenario de gemiddelde opname uit het verleden nog het beste benadert. Uitgaande van het scenario van BCI en de in het kantorenonderzoek voorgestelde maatregelen is er een evenwicht tussen vraag en aanbod. De huidige economische recessie is van een dergelijke omvang dat ze mogelijkerwijs van invloed is op de vraagontwikkeling naar kantoren op de langere termijn. Het is moeilijk te voorspellen of en in welke mate er een trendbreuk in de lange termijn vraag naar kantoren zal optreden. Bij de planning van een bedrijvenpark moeten conjuncturele cycli, zowel naar beneden als naar boven, buiten beschouwing gelaten worden. De gemeente Deventer acht het voor de economische ontwikkeling en de werkgelegenheid in de stad van belang dat het kantorenaanbod wordt aangevuld met kwalitatief hoogstaande panden die voldoen aan de eisen van de huidige gebruikers, waardoor de stad aantrekkelijker wordt gemaakt voor bedrijven om zich hier te vestigen. Geen strijd met recent rijksbeleid Doordat pas relatief recent het gemeentelijke grondgebied als gevolg van een herindeling is verruimd, gaat Deventer al decennialang zorgvuldig om met haar schaarse ruimte voor bedrijvigheid. Deventer handelde al jaren in de geest van de SER-ladder, ruim voordat deze door de SER werd uitgevonden. Deventer had vanaf de jaren negentig te maken met een aanzienlijke herstructureringsopgave en de gemeente is hier, samen met partners, voortvarend mee aan de slag gegaan. Inmiddels is het bedrijventerreinen Bergweide voor een groot deel geherstructureerd en voldoet het terrein weer aan de eisen van het bedrijfsleven. Een van de laatste grotere herstructureringsopgave, de Westfalenstraat is in 2008/2009 op de markt gekomen en inmiddels deels verkocht en deels in optie uitgegeven. Daarna is de herstructurering van Bergweide op het Havenkwartier na, gereed. Een parkmanagementorganisatie draagt er zorg voor dat het terrein haar kwaliteiten behoudt. Met de herstructurering is een forse ruimtewinst geboekt. Deze is voor Deventer in de orde van grootte van 18 hectare in de afgelopen jaren. Behoudens herstructurering van het Havenkwartier valt verdere ruimtewinst van enige betekenis niet te verwachten. Door de schaarste op de bedrijventerreinenmarkt heeft in Deventer als vanzelf een intensivering van de bestaande werklocaties plaats gevonden. Deventer heeft tussen 2005 en 2008 in een opgaande economische beweging een behoorlijke groei doorgemaakt die zich onder meer vertaalde in extra arbeidsplaatsen. Bedrijven hebben waar mogelijk het gebruik van hun beschikbare ruimte geoptimaliseerd bij gebrek aan uitwijkmogelijkheden. Deventer kent weinig leegstand op haar bedrijventerreinen en heeft derhalve slechts een beperkt aanbod aan tweedehands bedrijfsruimte. Van dit aanbod is een groot deel kleinschalig van aard of specifiek bestemd (kantoren). Al met al kan worden geconcludeerd dat er reeds zorgvuldig met de bestaande ruimte wordt omgesprongen en dat nieuw bedrijventerrein de enige optie is. Van een ijzeren voorraad (vijf keer de jaarlijkse uitgifte) is al jaren geen sprake meer, de ruimtewinst door revitalisering is beperkt en bovendien al voor een belangrijk deel opgesoupeerd, er is beperkte leegstand. Er is dus sprake van een acuut probleem. De Deventer economie kan het zich niet veroorloven extra vertraging op te lopen bij de aanleg van een bedrijventerrein. De afgelopen periode is in een scenario-ontwikkeling een drietal mogelijkheden uitgewerkt voor transformatie/herstructurering van het Havenkwartier, waaruit de raad binnenkort haar keuze zal maken. Uitgangspunt is dat het authentieke karakter van het havengebied zich leent voor een andersoortige ontwikkeling dan het bedrijvenpark A1, waarbij de doelgroep een andere zal zijn dan die van het bedrijvenpark A1. Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
11
oktober 2009
Het streven is om de beide terreinen complementair te laten zijn, zodat Deventer beschikt over een divers scala aan bedrijventerreinen, die verschillende typen ondernemers zullen aanspreken. Voor het havenkwartier zijn bij een scenario-ontwikkeling zijn een drietal mogelijkheden voor de transformatie/herstructurering van het Havenkwartier uitgewerkt, waaruit de raad binnenkort haar keuze zal maken. Anders dan gesteld in de zienswijzen past de ontwikkeling van het bedrijvenpark A1 in de plannen van de Stedendriehoek en de provincie Overijssel. De rijksoverheid heeft gekozen voor een grenscorrectie om het bedrijventerrein mogelijk te maken. Verouderde complexen Met de term verouderde complexen wordt niet zozeer geduid op de bouwperiode van het complex als wel op de aantrekkelijkheid van het complex qua bereikbaarheid, uitstraling, moderniteit, comfort, indeling, flexibiliteit, duurzaamheid etc.; gebruikers beoordelen de prijs/kwaliteitsverhouding als onvoldoende. Een betrekkelijk nieuw pand kan dus als verouderd gekwalificeerd worden indien dit niet voldoet aan de moderne eisen. Leegstand in deze zogenaamde verouderde kantoorpanden op locaties met een matige bereikbaarheid en zonder duidelijk zakelijk profiel doet zich onder andere voor in de Keulenstraat. Het klopt dat een groot aantal vierkante meters (begin 2009 60.000 m2; kantoorpanden vanaf 500 m2 groot) al geruime tijd te huur staat. Hoewel de investeerders (lees eigenaren) hier in principe zelf aan zet zijn als de belangrijkste probleemeigenaren (de gemeente heeft zelf geen eigendomspositie in de Keulenstraat) zal de gemeente initiatief nemen om de eigenaren, makelaars en andere betrokkenen gezamenlijk om tafel te brengen en als collectief een plan voor modernisering van het gebied uit te werken. Men dient zich echter te realiseren dat dit vanwege de complexe werking van de vastgoedmarkt een moeizaam en langdurig proces zal zijn. Er zal de komende jaren dus ook substantiële ruimte nodig zijn voor nieuwbouw. Voor die panden waar transformatie een optie is, ook al zijn deze mogelijkheden beperkt, zal gemeente Deventer zoveel mogelijk haar medewerking verlenen.
Samenvatting zienswijzen met beantwoording 2.1.1 Vereniging Woonmilieu Epse De VWE verwijst naar de eerder ingediende zienswijzen en brieven en vult deze aan. De aanvullingen zijn in de onderstaande samenvatting verwerkt. a. De gevolgde procedure voldoet niet aan de wettelijke eisen en de eisen van zorgvuldigheid. De stukken zijn niet tijdig, onvolledig en niet, zoals de Wro voorschrijft, vanaf begin af aan digitaal ter inzage gelegd. b. De gemeente Deventer heeft ons onjuist geïnformeerd, want het was op voorhand niet duidelijk welke stukken bij welke procedure horen. c. De gemeente Deventer zou in 2005 van de MER-commissie een toetsingsbrief hebben gekregen naar aanleiding van het tweede MER (2005). De indiener van de zienswijzen in 2005 is hier nooit op gewezen. d. De insprekers op de procedure uit 2005 hebben, nadat wij u daar op gewezen hadden, pas op 9 december 2008 bericht van u ontvangen (inclusief de VWE). e. Het document Vooroverleg 2003 ligt niet (digitaal) ter inzage. f. Het beeldkwaliteitsplan heeft vanaf 18 december 2008 korter dan vier weken ter inzage gelegen, omdat publicatie pas heeft plaatsgevonden in De Gids van 24 december 2008. g. De tekst van de publicatie Bedrijvenpark A1 is misleidend. In de tekst staat: “Op het bedrijvenpark zijn bedrijven tot en met milieucategorie 3 mogelijk”. In het ontwerpbestemmingsplan wordt echter gemeld dat ”Onder voorwaarden plaatsing van bedrijf uit de categorie 4 mogelijk is”. h. Eerst moet het streekplan worden aangepast en de MER worden afgerond voordat het ontwerpbestemmingsplan in procedure gebracht kan worden. i. Het ontwerpbestemmingsplan doet uiterst summier verslag van het gevoerde wettelijk verplichte vooroverleg. Wij willen een uitgebreider verslag ontvangen van het vooroverleg met beide betrokken provincies), de VROM-inspectie, de buurgemeenten, Rijkswaterstaat en het waterschap. In de aanvulling stelt de VWE dat het verslag van het vooroverleg niet voldoet.. Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
12
oktober 2009
Gezien het tijdsverloop van 4,5 jaar had een nieuw vooroverleg moeten plaats vinden. Gewezen wordt op de kritische reacties van Waterschap en Rijkswaterstaat. Gevraagd wordt of de voorgenomen maatregelen voldoende zijn voor een goede waterhuishouding en of deze uitvoerbaar zijn. Gevraagd wordt de reacties uit het vooroverleg toe te zenden. Van de afspraken met diverse partijen is nooit de zakelijk inhoud gepubliceerd; dit is verplicht op grond van de Wro. Gevraagd wordt om dat alsnog te doen. j. Het ontwerpbestemmingsplan beschrijft een groter gebied dan het gebied beschreven in de MER. Het betreft met name het gebied ten oosten van de spoorweg Deventer-Zutphen. Ook missen wij het retentiegebied in de MER (20 hectare). Ook de bufferzone tussen Epse en het beoogde bedrijventerrein ontbreekt voor een belangrijk deel in de plannen. Ons inziens had de MER en het bestemmingplan ook betrekking moeten hebben op het deel van de bufferzone dat komt te liggen op het gebied van de gemeente Lochem. k. Als er in de gemeente Deventer sprake is van een inhaalslag, dan willen wij graag concreet inzicht in de potentiële bedrijven. Aangetoond moet worden, althans beter, dat de inhaalslag reëel is. In elk geval lijkt uitgifte in 2010 niet haalbaar gelet op de onzekere procedure die nog doorlopen moet worden. l. Gezien de hiervoor beschreven onzorgvuldige werkwijze behouden wij ons het recht voor om ook na het sluiten van de zienswijzentermijn onze zienswijze inhoudelijk verder aan te vullen. m. Tevens dient u alle verzoeken om documenten genoemd in deze brief alsmede onze brief van 8 en 21 december 2008 te beschouwen als een verzoek in het kader van de WOB. Ad a De papieren stukken zijn ter inzage gelegd op een aantal locaties. Bij de ter inzagelegging in december 2008 waren er waren technische problemen waardoor de stukken niet tijdig digitaal op de gemeentelijke website konden worden geplaatst. Bij de ter inzagelegging in april 2009 zijn de stukken digitaal en analoog tegelijkertijd ter inzage gelegd. Ad b Bij de papieren stukken die ter inzage lagen, is een overzicht gevoegd waarin vermeld was welke bijlagen bij welke ontwerp besluiten hoorden. Op de website is dit bij de ter inzage legging in april 2009 vermeld. Ad c Op het MER 2005 heeft de Commissie MER een eerste toetsingsadvies gegeven. In bijlage 5 van het MER 2008 zijn de belangrijkste punten uit deze toetsing opgenomen. Ad d Naar aanleiding van de ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan in 2005, zijn er zienswijzen ontvangen. Deze zienswijzen zijn formeel niet beantwoord, omdat besloten is een aangepast ontwerp bestemmingsplan ter inzage te leggen. Er is gekozen om deze zienswijzen toch te beantwoorden tegelijkertijd met de ter inzage legging van het nieuwe ontwerp bestemmingsplan. Overigens was dit onverplicht. Wij betreuren het dat de reactie op de zienswijzen uit 2005 later dan de start van de ter inzage legging in december 2008, is verstuurd naar degene die een zienswijze hebben ingediend. Ad e Bij de ter inzagelegging in april 2009 is de bijlage met de reactie op het vooroverleg uit 2003 behorende bij het ontwerp bestemmingsplan digitaal ter inzage gelegd. Ad f. Het beeldkwaliteitsplan is bij de ter inzagelegging in april 2009 tegelijkertijd met het bestemmingsplan ter inzage gelegd. Overigens is dit niet verplicht; het beeldkwaliteitsplan kent zijn eigen procedure en behoeft formeel niet gekoppeld te zijn aan het bestemmingsplan. Ad g De zinsnede in het bestemmingsplan over de mogelijkheid van een bedrijf uit categorie 4 ziet op de in de planregels opgenomen gebruikelijke bepaling dat B en W ontheffing kunnen verlenen om een bedrijf uit een hogere milieucategorie dan 3 mogelijk te maken, als de gevolgen vergelijkbaar zijn met die van een bedrijf uit de milieucategorie 3. Het gaat dus altijd om een met een uit milieucategorie 3 vergelijkbaar bedrijf.
Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
13
oktober 2009
Ad h Gedeputeerde Staten hebben op 24 juni 2009 het besluit tot afwijking van het streekplan (onder de nieuwe Wro: structuurvisie) genomen. Dit is dus ruim voordat het bestemmingsplan door de raad wordt vastgesteld. Het bestemmingsplan is daarmee in overeenstemming met het streekplan. De MER is inmiddels al aanvaard door de raad Aan alle vereisten is dus voldaan. Ad i Met de verschillende bestuursorganen is veelvuldig overlegd. Dit is terug te vinden in de toelichting bij het bestemmingsplan. Zo is met het waterschap overeenstemming bereikt over de watercompensatie. In het kader van het MER is onder meer een Waterhuishoudingsplan opgesteld waarin de te treffen maatregelen zijn vermeld. Met deze uitvoerbare maatregelen zal er sprake zijn van een goede waterhuishouding. De kritische reactie van het Waterschap waaraan wordt gerefereerd had betrekking op een eerdere versie van het ontwerp bestemmingsplan. Naar aanleiding daarvan is er overleg geweest en zijn er afspraken gemaakt over de te treffen maatregelen. Het ontwerp bestemmingsplan uit 2009 is toegezonden naar het waterschap. Er is geen zienswijze ontvangen. Met de provincie Gelderland en met Rijkswaterstaat is overleg geweest over de verkeersafwikkeling, zowel ten aanzien van de N348 als de A1. Ook naar aanleiding van de zienswijze die Rijkswaterstaat op het ontwerp bestemmingsplan uit 2009 heeft ingediend. Wij verwijzen naar de beantwoording van die zienswijze. In hoofdstuk 7 van de toelichting op het bestemmingsplan is ingegaan op het overleg dat is gevoerd. De reacties die zijn ontvangen op het voorontwerp bestemmingsplan uit 2003 zijn (al eerder) verwerkt in de Commentaarnota. Deze nota heeft in april 2009 ter inzage gelegen. De WVE heeft inmiddels kopieën ontvangen van de reacties op het vooroverleg. Ook met de gemeente Lochem is overleg gevoerd. De afspraken zijn al eerder in het bestuursconvenant en het addendum vastgelegd. Het ontwerp bestemmingsplan is onder meer toegezonden naar de inspectie en de provincie. Deze hebben geen zienswijze ingediend. Ad j In tegenstelling tot het gestelde beschrijft niet het bestemmingsplan maar het MER een groter gebied. Dit heeft te maken met het gegeven dat er een waterbergingsopgave is, die buiten het plangebied van het bedrijvenpark A1 gerealiseerd zal gaan worden. In het MER voor het bedrijvenpark A1 zijn de effecten van een dergelijke externe waterbergingsopgave beschreven. De planologische vastlegging van deze externe waterbergingsopgave vindt echter plaats in een ander bestemmingsplan. Met de gemeente Lochem, waar binnen de waterberging plaats zal vinden, zijn afspraken gemaakt over de te volgen planologische procedure. Voor wat betreft het retentieoppervlak staat in het MER beschreven dat er binnen het Bedrijvenpark A1 13,7 hectare retentieoppervlakte wordt aangebracht. In het MER is de totstandkoming van dit benodigde oppervlakte beschreven. Ook zijn de effecten van de aanleg en gebruik van het bedrijvenpark in beeld gebracht. Ook de benodigde retentievoorziening is meegenomen in de effectbeoordeling van het aspect bodem en water en dat met name voor de beoordeling van de toekomstige oppervlaktewaterkwantiteit en -kwaliteit. De bufferzone op het grondgebied van Deventer is in het bestemmingsplan opgenomen. De bufferzone op het grondgebied van de gemeente Lochem zal geregeld worden in het bestemmingsplan “Buitengebied” van Lochem Ad k Zie hierboven onder het kopje economische onderbouwing Ad l en m De gevraagde stukken zijn verstuurd naar de vereniging. Nut en noodzaak: n. Het overheidsbeleid voor ruimtelijke ordening is in eerste instantie gericht op “inbreiden”, het beter gebruik maken van de bestaande infrastructuur van bedrijventerreinen en kantoorlocaties binnen de bestaande stedelijke bebouwing. Recente publicaties geven verder aan dat in de regio Amersfoort/Apeldoorn/Zwolle een aanzienlijke activiteit en aanbod van bedrijventerreinen voorhanden is. In Deventer zijn diverse mogelijkheden voor inbreiding en herontwikkeling aanwezig (bijvoorbeeld Westfalenstraat, Bergweide/Havenkwartier). Daarnaast behoren Deventer en omgeving (Stedendriehoek) niet tot de door de centrale overheid aangewezen groeikernen Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
14
oktober 2009
o.
p.
q.
r.
s.
t.
u. v.
w.
voor het komende decennium. In de plannen van de gemeente Deventer wordt aangegeven dat vanaf 2015 de verdere ontwikkeling van bedrijventerreinen moet worden bezien vanuit het Stedendriehoek-verband. Wij vragen ons af waarom dat bij de huidige plannen niet gebeurd is. Gesprekken met makelaars geven aan dat nieuwe kantoorlocaties in de voorzienbare toekomst geen behoefte is, anders dan een beperkte vraag naar “state-of-the-art” locaties. Ook zal de economische teruggang ertoe leiden dat meer bestaande kantoor- en bedrijfsruimten door huidige gebruikers worden opgegeven. Daarnaast zal de verwachte belangstelling voor locaties in de gemeente Deventer lager uitvallen door de reeds aangevangen ontwikkelingen en geboden mogelijkheden in omliggende gemeenten. De gemeente Deventer baseert zich kennelijk op een verouderd rapport van de Grontmij en een rapportage van Stec. Die rapportage van Stec hebben we niet aan mogen treffen bij de stukken. We zijn van mening dat het Stec-rapport een essentieel onderdeel is van het ontwerpbestemmingsplan Het Economisch Businessplan 2005-2010 van de gemeente Deventer vermeldt als doelstelling het `realiseren van bedrijvigheid met een zo hoog mogelijk aantal arbeidsplaatsen per hectare`. In dit verband valt het moeilijk te rijmen dat 25%(?) van het bedrijvenpark A1 te bestemmen voor logistieke bedrijvigheid (minimaal aantal arbeidsplaatsen per hectare). In de plannen van de gemeente Deventer is sprake van een bedrijventerrein met een grootte van 55 á 60 ha. Minister Cramer van VROM heeft medio 2008 tijdens een bezoek aan de regio aangegeven dat ’zij en de minister van Economische Zaken per provincie afspraken over bedrijventerreinen willen maken en dat die mogelijk gevolgen hebben voor de becijferde ruimtebehoefte voor bedrijventerreinen. Daarmee is er nog wel discussie over de grootte van bedrijventerreinen in de Stedendriehoek.” (zie bijlage 6). Wij zouden, indien dit overleg reeds heeft plaatsgevonden, de resultaten van dit overleg willen hebben en graag vernemen welk effect dit heeft op de becijferde ruimtebehoefte. In de aanvulling stelt de VWE dat een visie op revitalisering van bestaande bedrijventerreinen ontbreekt. Vestiging van bestaande bedrijven op nieuwe bedrijfsterreinen leidt tot verloedering van de bestaande bedrijfsterreinen. Het oplossen van de problemen kost veel. Gesteld wordt dat geen besluit over het bestemmingsplan kan worden genomen voordat een integrale visie gemaakt waarin revitalisering een belangrijke rol speelt. In aanvulling op het eerder aangevoerde stelt de VWE dat niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat de gronden in een termijn van 10 jaar wordt uitgegeven. Uitgegaan wordt van de meest behoeftige scenario uit het STEC rapport. Het rapport dat gebaseerd is op oude gegevens zou herzien moeten worden. Ook het Etin rapport en de provincie Gelderland gaan uit van gegevens van voor de economische crisis. In het onderzoeksmemorandum Bedrijvenproblematiek Stedendriehoek van de provincie Gelderland wordt voor Deventer uitgaande van het hoogte groeiscenario GE de uitgeefbaarheid van de grinden bereikt in 2014. Gewezen wordt op de overweging in het memorandum dat de vraag voor welk scenario gekozen moet worden complex is. Aandacht wordt gevraagd voor de in het ETIN-rapport aangehaalde demografische krimp. De VWE acht het niet realistisch om uit te gaan van uitgifte van de gronden in 5 jaar. Gewezen wordt op het Kantorenonderzoek Deventer 2009 waarin wordt gesteld dat als de economische crisis lang duurt de uitgifte mogelijk zal vertragen. Met een beroep op de WOB verzoekt men de risicoparagraaf van het onderzoek te ontvangen. In de Economische Visie Stedendriehoek wordt gewezen op de leegstand van kantoren in Apeldoorn en Deventer. De factsheet kantorenmarkt 2009 van DTZ laat een daling zien van opname van aantal m2 kantooroppervlak. Gepleit wordt voor herstructurering van de bestaande bedrijfsterreinen. Met een beroep op de WOB wordt inzage gevraagd in de integrale risicoparagraaf ‘keuzes en risicoanalyse’. Gesteld wordt dat de financiële onderbouwing van het exploitatieplan ondeugdelijk is en te optimistisch. Door het niet geven van alle relevante informatie door de gemeente wil de WVE in een aanvulling op de zienswijze daar nog op terug komen. Betreurd wordt dat het exploitatieplan niet is aangepast. In de toelichting is in paragraaf 4.6 de jaarafzet gewijzigd van 4 naar 7 ha. Hiervoor wordt geen motivering gegeven.
Ad n t/m p, s en t Zie hierboven onder het kopje Economische onderbouwing
Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
15
oktober 2009
Ad r Verwezen wordt naar een brief van de VROM-inspectie regio Oost van 11 juni 2008. In deze brief stelt de inspectie dat de bedrijventerrein bij Deventer en Apeldoorn als noodzakelijk moet worden gezien, omdat zij in een regionale behoefte voorzien. Voor zover er overleg is geweest tussen de minister en de provincies heeft dit niet geleid tot wijziging van de uitgangspunten met betrekking tot het bedrijvenpark A1. Provinciale Staten van Overijssel hebben op 1 juli 2009 de omgevingsvisie (de opvolger van het streekplan) vastgesteld. Daarin is het bedrijvenpark A1 aangewezen als bestaand bedrijventerrein. De VROM-inspectie regio Oost is op de hoogte gesteld van de ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan, exploitatieplan en beeldkwaliteitsplan. Wij hebben geen zienswijze ontvangen van de inspectie, overigens ook niet van de provincie. Wij vertrouwen er daarom dan ook op dat de inspectie en de provincie daar geen aanleiding toe hadden.
Ad q De vestiging van een distributiecentrum is mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan vanwege de ligging van het bedrijventerrein. Vanuit te verwachten verkeersbewegingen en nabije ontsluiting op de A1 beoordelen wij de locatie voor een dergelijk bedrijf vanuit milieu oogpunt als gunstig. Ad u De VWE heeft inmiddels antwoord ontvangen op het verzoek om informatie met een beroep de WOB. De nota ‘keuzes en risicoanalyse exploitatieplan Bedrijvenpark A1’ is openbaar gemaakt, met uitzondering van een aantal passages waar bedragen worden genoemd. Openbaarmaking hiervan kan de financiële belangen van de gemeente schaden. Ad v Voor de aanpassingen van het exploitatieplan wordt verwezen naar de reactienota op de zienswijzen van het exploitatieplan. Ad w In paragraaf 4.6 stond abusievelijk 4 hectare, terwijl elders in de toelichting 7 hectare stond vermeld Zoals onder het kopje Economische onderbouwing is aangegeven is de verwachte uitgifte tempo 6,3 hectare per jaar. Strijd met Rijksbeleid: x. De rijksoverheid zet in op hergebruik van bestaande terreinen en gebouwen om de vernietiging van het landschap te voorkomen. De rijksoverheid zet in op hergebruik van bestaande terreinen en gebouwen om de vernietiging van het landschap te voorkomen. De gemeente Deventer zou een goede inventarisatie moeten maken van vraag en aanbod teneinde te kunnen beoordelen of een nieuw bedrijventerrein werkelijk noodzakelijk is. Hiertoe is door het Ministerie van VROM het instrument van de SER-ladder ontwikkeld. Het gebruik van de SER-ladder wordt in de zojuist ontwikkelde ‘Omgevingsvisie Overijssel’ opgelegd aan de gemeenten. Nergens in het bestemmingsplan is een uitwerking te vinden van de criteria in de SER-ladder. y. In oktober 2008 heeft de ministerraad ingestemd met de structuurvisie “Zicht op mooi Nederland”. Waarom is deze structuurvisie niet meegenomen in het ontwerp bestemmingsplan? Deze structuurvisie benoemt namelijk o.a. de A1 langs Deventer, inclusief het gebied waar nu het bedrijvenpark A1 is gepland, tot snelwegpanorama dat niet mag worden aangetast. z. Het is dus onjuist dat het Bedrijvenpark A1 in het rijksbeleid past, zoals op pagina 3 van het ontwerpbestemmingsplan wordt gesuggereerd. Ad x Zie het gestelde onder het kopje Economische onderbouwing aan het begin van deze nota. Ad y In de structuurvisie “Zicht op mooi Nederland” wordt een aantal snelwegpanorama’s benoemd, waaronder die langs de A1, de IJsselvallei. In de structuurvisie is een kaartje opgenomen met kenmerken van het gebied. Het gaat dan met name om het gebied ten westen van de IJssel. Een strook aan de oostzijde van de IJssel behoort ook tot het gebied van de IJsselvallei. Het gaat hier grotendeels om onbebouwd gebied en strekt zich zeker niet zover dat ook de locatie van het Bedrijvenpark A1 hier onder zou vallen.
Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
16
oktober 2009
In de genoemde structuurvisie is een kaart opgenomen met bedrijventerreinen. Er wordt een onderscheid gemaakt in harde en zachte plannen. Het bedrijvenpark A1 is aangemerkt als een hard plan. Ook in de omgevingsvisie van de provincie is het bedrijvenpark A1 aangeduid als bestaand bedrijventerrein. Ad z Hierboven is al ingegaan op het rijksbeleid. De Inspectie RO heeft het ontwerp bestemmingsplan toegezonden gekregen. Van de inspectie is geen zienswijze ontvangen. Dit onderbouwt de stelling dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met het rijksbeleid. Planregels: aa. De planregels moeten zo aangepast worden dat alleen een tunnel als oostelijke ontsluiting is toegestaan en dat de volledige kosten daarvoor worden meegenomen in het exploitatieplan. bb. In de MER wordt aangegeven dat het voorgenomen bedrijvenpark A1 niet langer in beeld is als plaats voor windmolens. Ons is onduidelijk waarom in de regels van het ontwerpbestemmingsplan windmolens worden genoemd. Ad aa De oostelijke ontsluiting is geregeld door middel van de aanduiding "brug" in de bestemming "VerkeerRailverkeer". De oostelijke ontsluiting komt daar in een tunnelbak te liggen, onder het spoor door. De kosten daarvan zijn meegenomen in het exploitatieplan. Ad bb De term "windmolens" komt in de regels alleen voor in de Staat van bedrijfsactiviteiten als toegelaten soort van bedrijf. Windmolens zijn als zodanig toegestaan, maar niet hoger dan 15 m, zie artikel 3 Bedrijventerrein, sublid 3.2.2, onder e. Daar is bepaald dat de bouwhoogte van licht- en andere masten en technische installaties (zouden windmolens kunnen zijn) niet meer dan 15 m mag bedragen. Bij de in het MER bedoelde windmolens gaat het om (zeer) hoge windmolens met grote vermogens en met een grote ruimtelijke, visuele en milieu impact. Bufferzone: cc. Gesteld wordt dat retentie in een ecologische verbindingszone niet kan en dat de woningen aan de Molbergsteeg bij gebruik van de retentiegebieden daarvan onverantwoord veel hinder zullen ondervinden, ook nadat het overtollige water langzamerhand weer verdwijnt (door overlast van insecten e.d.). dd. De juridische status van de bufferzone is onvoldoende geborgd in de plankaart of de planregels van het ontwerpbestemmingsplan. ee. De gemeente Deventer laat de planvorming, aanleg en beheer van het gedeelte van de bufferzone op grondgebied van Lochem over aan deze gemeente. Wij hebben vernomen dat de gemeente Lochem hiervoor geen gelden wil vrijmaken. ff. Het gedeelte tussen de Kruklandsweg en de Dortherweg is een voortzetting van de ecologische zone met stapstenen etc. Om dat deel van de plannen te realiseren zal medewerking van de huidige grondeigenaren nodig zijn en zal ten minste een gedeelte van de grond moeten worden aangekocht. Hierin voorzien de huidige plannen niet. gg. Op pagina 14 van het exploitatieplan is toegelicht dat de bufferzone (en de ecologische verbindingszone) dient te zijn aangelegd voordat de bouwvergunningen worden afgegeven. Wij treffen hierover geen dwingende bepalingen aan in de regels van het ontwerpbestemmingsplan. hh. Het “Inrichtingsplan bufferzone” vermeldt op pagina 26 de criteria waaraan een verbindingszone volgens het model Kamsalamander moet voldoen. Dit plan bepaalt onder meer dat “de verbindingszone moet liggen in een landschappelijke, dus onbebouwde zone, van 250 meter breed”. De plannen voor de bufferzone voldoen hier niet aan. ii. De bufferzone als getekend op de plankaart, beschreven in het ontwerpbestemmingsplan en ingericht als aangegeven in het inrichtingsplan Bufferzone voldoet niet aan: de bij de wet Grenswijziging Gorssel-Deventer behorende kaart, de uitdrukkelijke vingerwijzingen van het parlement, de tekst van het streekplan Overijssel en de in het inrichtingsplan Bufferzone genoemde uitgangspunten. VWE kan er niet mee instemmen dat de bufferzone tegen de afspraken en voorschriften in op veel plaatsen smaller is dan 200 meter. jj. In de plankaart en de regels van het ontwerpbestemmingsplan is onvoldoende geborgd dat de verbindingen tussen de bufferzone en het geplande bedrijventerrein uitsluitend langzaamverkeersroutes mogen betreffen.
Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
17
oktober 2009
kk. De voorliggende plannen bieden onvoldoende inzicht in het beheersplan van de bufferzones en de financiering van het beheersplan. Ook is niet aangegeven welke natuurdoelen in het beheersplan worden nagestreefd. Ad cc De retentie is bedoeld voor het tijdelijk opslaan van water tijdens extreme afvoersituaties (incidenteel gebruik). Deze extreme afvoersituaties zullen zich voordoen na de winter. De korte duur van de waterberging per jaar en het van oudsher overstromen van een laaglandbeek maken dat de ecologische structuur niet negatief zal worden beïnvloed. In paragraaf 6.4.3 van het MER wordt ingegaan op de effecten van waterberging op natuurwaarden en de voorwaarden waaraan de waterberging moet voldoen om negatieve effecten op soorten zoveel mogelijk te voorkomen. De waterberging is gepositioneerd langs de Dortherbeek, waar dus al veel water aanwezig is. Omdat de waterberging alleen voor incidenteel gebruik bedoeld is en net na de winter nodig zal zijn, zal er geen overlast van insecten optreden. Voor wat betreft de mogelijke hinder aan woningen geldt dat er in het Waterhuishoudingsplan een analyse gemaakt is van de ontwatering op de locatie. Het doel van de uitgevoerde berekeningen is in om te bepalen of er aan de ontwateringseis van bebouwing (maximale grondwaterstand) wordt voldaan tijdens het optreden van hoogwaterpieken. Maatgevend is de kwelverandering vanuit rivier en beek bij pieken met een herhalingstijd van 100 jaar (T=100). Deze invloed vertaalt zich op de locatie naar een stijging of daling van de pieken in stijghoogte in het grondwater bij hoogwater. De verlaging ten opzichte van de huidige situatie treedt op doordat de hoogste stijghoogten worden afgevangen door de waterhuishouding. Wanneer het peil in de retentie ook verhoogd is (tijdens t=100 realistisch) dan leidt dit tot een verhoging van de stijghoogte ten opzichte van huidig. De situatie treedt alleen op tijdens hoogwater en hebben geen effect hebben op langjarige grondwaterstanden in de omgeving (daar er geen ingreep in de waterhuishouding is). Van een effect op omgeving / ecologische waarden / overlast op bebouwing is daarmee geen sprake. De retentievoorzieningen op het bedrijventerrein zijn gedimensioneerd om binnen 24 uur weer geleegd te zijn of weer op het peil te zijn waarop de watergangen zijn gedimensioneerd. Ad dd De planregels zijn op dit punt aangescherpt. Er is opgenomen dat de bouwvergunning voor de bedrijfs- of kantoorgebouwen pas kunnen worden verleend als de bufferzone is of nagenoeg is aangelegd. Voorwaarde voor het kunnen bouwen is dus de aanleg van de bufferzone. Hiermee wordt een directe link gelegd tussen het bouwen en de aanleg van de bufferzone. Dit is een voldoende waarborg dat de natuurcompensatie zal plaats vinden. Ad ee In het “Addendum op het bestuursakkoord van september 1999” dat de gemeente Lochem en de gemeente Deventer in december 2004 hebben gesloten is, in afwijking van het bepaalde in het bestuursakkoord uit 1999, bepaald dat de bufferzone nu geheel is gelegen op het grondgebied van de gemeente Deventer. De begrenzing van de bufferzone is aangegeven op kaart in bijlage 3 van dit Addendum. De bufferzone zal worden ingericht conform het “Inrichtingsplan Bufferzone” van Vista, waarmee Lochem ook heeft ingestemd. Er is regelmatig overleg met de gemeente Lochem. De afspraken in het convenant zijn en worden door de gemeente Lochem onderschreven. Deventer heeft Lochem verzocht zich zo veel als mogelijk in te spannen de voorheen voorziene bufferzone op haar grondgebied ook te laten aansluiten op de beoogde inrichting en beoogde gebruik. Ad ff Voor zover de gronden vallen de gemeentegrenzen van de gemeente Deventer zullen alle gronden die nodig zijn voor de aanleg van de bufferzone worden aangekocht. De gemeente Lochem is verantwoordelijk voor de inrichting van de bufferzone op haat grondgebied. Ad gg Zie de reactie onder dd. Ad hh. De breedte van 250 meter voor de bufferzone betreft een streefbeeld. Bij dit streefbeeld is een percentage landschapselementen opgenomen van 5%. Alterra hanteert een zone van 75 meter als Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
18
oktober 2009
optimaal als de zone alleen uit natuur bestaat. Voor het ontwerp in de bufferzone is uitgegaan van een gemiddelde breedte van 100 tot 250 meter. Bij het hanteren van deze breedte moet gezorgd worden dat het percentage landschapselementen een groter oppervlak beslaat (bijv.10%). Dan blijft de zone zijn functionaliteit behouden. De bufferzone grenst daarbij aan de zuidzijde grotendeels aan een onbebouwde zone bestaande uit landbouw- en bosgebied. Ad ii Daar waar gesproken wordt over een breedte van 200 meter is altijd bedoeld een afstand die circa 200 meter bedraagt tussen de woonbebouwing van Epse en het bedrijventerrein (zie ook de memorie van toelichting bij de wetswijziging van grens tussen de gemeenten Deventer en Gorssel). Hier voldoet de geprojecteerde bufferzone aan. Nooit is er expliciet gesproken over bufferzone die overal 200 meter breed zou moeten zijn. Het inrichtingsplan voorziet in een 100- 200 meter brede bufferzone tussen het bedrijventerrein en de woonbebouwing van Epse. De zone, en in het bijzonder de aarden wal met begroeiing, heeft een wezenlijke bufferende werking ter voorkoming hinder van het bedrijventerrein. Zoals in de memorie van toelichting ook wordt opgemerkt zal de uiteindelijk planologische bepaling plaats vinden binnen de ruimtelijke plannen van gemeente en provincie. De huidige plannen voldoen hier aan. Ad jj De bedoelde verbindingen tussen de bufferzone en het geplande bedrijventerrein zijn met hun bestaande breedte -één rijbaan / rijstrook- op de plankaart ingetekend. In de bestemming "Verkeer" zijn deze wegen aangemerkt als categorie 4 met de bestemmingsomschrijving: wegen met de functie van ontsluiting en langzaamverkeersroute, met één rijbaan met een breedte van ten minste 3 m. Zoals duidelijk uit het plankaartbeeld kan worden opgemaakt, betreft de ontsluitingsfunctie in principe alleen de aanliggende woningen en groenvoorzieningen, en is de hoofdfunctie: langzaamverkeersroute. Ad kk In het inrichtingsplan zijn de natuurdoelen duidelijk omschreven. Uiteraard zal de aanleg en het beheer van het gebied er op gericht zijn dat deze doelen te realiseren. In de exploitatieopzet is rekening gehouden met de kosten van het beheer van de bufferzone. Water ll. Gevraagd wordt naar de reactie van het waterschap op het voorliggende ontwerpbestemmingsplan. mm. De (grond)watergevolgen van het afgraven voor de omliggende gebieden (met name Oxerhof, Epserbos) is in de voorliggende plannen onvoldoende aan de orde gekomen. Als onderdeel van de afspraken met het waterschap is in het plangebied een extra gemaal voorzien. In de plannen zijn de (grond)watergevolgen van dit gemaal voor de omliggende gebieden onvoldoende aan de orde gekomen. nn. In het ontwerpbestemmingsplan (p. 5) wordt de “startnotitie water 2004” genoemd, die echter niet ter inzage ligt. oo. In de voorliggende plannen wordt geen aandacht besteed aan de mogelijke effecten voor het grondwater die tijdens de aanleg- en bouwfase (bronbemaling e.d.) kunnen optreden. Ad ll Zoals in de toelichting op het bestemmingsplan is vermeld heeft het waterschap ingestemd met de waterhuishoudkundige aspecten in het bestemmingsplan, waaronder als belangrijkste de watercompensatie binnen en buiten het plangebied. Het waterschap heeft op het toegezonden ontwerp bestemmingsplan geen reactie gegeven. Ad mm Er is uitgebreid onderzoek gedaan naar de effecten op het grondwater en oppervlaktewaterhuishouding, zowel binnen als buiten het plangebied. Dit is inclusief de te treffen voorzieningen. Het Waterhuishoudingsplan en MER geven als uitkomst aan dat er geen of een licht positief effect op de grondwaterhuishouding optreedt, omdat water in het gebied wordt vastgehouden. Over de invulling en uitvoering hiervan is overeenstemming met het waterschap. Voor de ontwikkeling van het bedrijvenpark is geen extra gemaal nodig is. Dit is in het watertoetsoverleg ( d.d. 9 mei 2005) met het waterschap Rijn en IJssel vastgesteld. Om deze reden zijn de effecten van een extra gemaal niet in beeld gebracht.
Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
19
oktober 2009
Ad nn Dit betreft een provinciaal document. Ad oo Het MER geeft inzicht in de effecten op bodem en water, waaronder het grondwater, in zowel de aanlegfase als na realisatie van het bedrijvenpark. Het waterhuishoudingplan vormt het uitgangspunt voor de te treffen maatregelen in het plangebied. Bij de aanlegfase is bronnering aan de orde voor de aanleg van riolering. Zoals in het MER aangeven is, heeft dit een tijdelijk effect op het watersysteem in de omgeving. In het kader van de ontheffings-/vergunningsaanvraag Grondwaterwet worden de effecten verder gedetailleerd en getoetst aan de eisen van de verschillende functies rond het plangebied. Wanneer er effecten optreden dan zullen deze gecompenseerd of gemitigeerd moeten worden. Ecologie/Natuur: pp. Wij hebben geconstateerd dat er zich in het plangebied een actieve dassenburcht bevindt, waarover niets is terug te vinden in het ontwerpbestemmingsplan. qq. In de MER is slechts summier aandacht gegeven aan de lichthinder vanuit het bedrijventerrein. De effecten op de mensen en dieren in het Epserbos, op de fauna in de Oxerhof en op de laaglandbeek Dortherbeek zijn onvoldoende in beeld gebracht. rr. Bij Ecologie ontbreekt de noodzaak tot het aanvragen van ontheffingen. Ad pp In aanvulling op de Natuurtoets in het kader van het MER, is vanuit de gemeente een veldonderzoek gedaan naar de aanwezigheid van een dassenburcht. Deze is aangetroffen aan de oostkant van het plangebied. De burcht bevindt zich in de overgang van spoorsloot en werkpad naast het spoor en blijkt zelfs door te lopen tot onder het spoor. De gemeente heeft hierover contact gezocht met Prorail. Prorail heeft vervolgens Stichting Das&Boom opdracht verleend voor een nader onderzoek ter plekke. Prorail, gemeente Deventer en Stichting Das&Boom hebben overleg gezocht met de Dienst Landelijk Gebied en het ministerie van LNV. Uitkomst hiervan is dat Prorail in juni 2009 een verzoek voor ontheffing bij LNV heeft ingediend voor verplaatsing van de dassen en het opheffen van de burcht in verband met de veiligheid van het spoorverkeer. Deze ontheffing is verleend. Daarna is geconstateerd dat het hier niet gaat om een hoofdburcht, maar om een buitenverblijf dat niet vaak bezocht wordt. Omdat de burcht een risico vormt voor de stabiliteit van de spoordijk, is besloten deze burcht te dichten. ProRail zal een aanvulling op de ontheffing indienen. Ad qq Zoals op pagina 94 en 95 (ook 138 en 139) van de MER wordt gesteld, treedt er na aanleg van het bedrijvenpark een negatief effect op voor soorten die gevoelig zijn voor licht, met name vleermuizen. Negatieve effecten worden beperkt door zonering van het bedrijvenpark (afscherming door gebouwen), door beplanting op de afschermende wal op de overgang naar de bufferzone en de plannen voor aanleg van een beplante wal aan de oostzijde van het plangebied. Overigens worden verlichtingsbronnen aangebracht met speciale armaturen en naar beneden gerichte lichtuitstraling. De in het plangebied aangetroffen vleermuissoorten zijn wat hun vaste verblijfplaatsen betreft, ofwel afhankelijk van bebouwing (Gewone dwergvleermuis, Laatvlieger), of wel afhankelijk van beplanting en oude bomen (Rosse vleermuis). Eerstgenoemde groep is vertrouwd met aanwezigheid van lichtbronnen. De boombewonende Rosse vleermuis komt voor in de zone waar de bufferzone is gepland en waar verlichting niet wordt aangebracht. Alle vleermuizen foerageren langs lijnvormige elementen (bomenrijen, rijen bebouwing). Negatieve effecten van lichtuitstraling op het Epserbos achten wij verwaarloosbaar vanwege bovengenoemde inrichtingsmaatregelen en het feit dat aan de zuidzijde een brede bufferzone wordt aangelegd met een wal met hoge afschermende beplanting. Effecten op het bos van de Oxerhof en op de Dortherbeek worden ook niet verwacht vanwege het feit dat ten westen en ten zuiden van de nieuwe loop van de beek kantoren worden gebouwd die ’s avonds en ’s nachts niet of zeer weinig verlicht zijn. Tevens is er ruimte gereserveerd voor de aanleg van een grondwal ter hoogte van de afritten van de A1 en de T-aansluiting. Tussen de spoorlijn en de bedrijven is ook een groenzone gepland zodat het uitstralende effect van licht teniet wordt gedaan. Ad rr Hoewel niet specifiek in het bestemmingsplan en MER genoemd, is er op 7 september 2006 een ontheffing verkregen in het kader van de Flora- en faunawet artikel 75 voor Rapunzelklokje, Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
20
oktober 2009
Knoflookpad, Poelkikker, Ringslang, Rugstreeppad, Bermpje en Kleine modderkruiper. Er zal een aanvullende ontheffing worden gevraagd onder meer in verband met de aanwezigheid van de dassenburcht. Archeologie: ss. De bijlage ‘toelichting bij raming archeologie in Bedrijvenpark A1’ onderbouwt dat giswerk onderdeel vormt van het exploitatieplan, waardoor de financiële haalbaarheid en uitvoering van het bestemmingsplan ongewis is. tt. De rapportage van Appels 2001 (p. 68) is niet opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan, waardoor deze op dit punt onvolledig ter inzage is gelegd. Ad ss Bij het begroten van kosten is naast ervaringsgegevens gebruik gemaakt van gebruikelijke standaarden die voor de genoemde werkzaamheden gelden. In die zin is een begroting een raming van de kosten. Ad tt In 2001 is een eerste onderzoek gedaan naar de archeologische waarden in het gebied. In de toelichting van het bestemmingsplan is de waardenkaart archeologie opgenomen. In de planregels is een dubbelbestemming opgenomen voor de gronden die naar verwachting archeologische waarden hebben. Op grond hiervan dient bij een bouwvergunningsaanvraag een archeologisch rapport te worden overlegd. Aan de bouwvergunning kunnen op grond daarvan voorwaarden worden gesteld. Een overeenkomstige bepaling is opgenomen voor grondwerkzaamheden buiten het bouwen om. Bij de ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan in april 2009 zijn de archeologische rapporten ter inzage gelegd. Verkeer-, lucht-, en geluidsonderzoek: uu. De planvorming rond het bedrijventerrein A1 heeft een aantal jaren stil gelegen wegens fijnstofoverschrijdingen. In de huidige plannen is niets terug te vinden over fijnstofoverschrijdingen. vv. Bij het opstellen van de verkeersprognoses is uitgegaan van diverse varianten. Waarom wordt een Oost-variant van de N348 niet genoemd als variant? ww. Een studie - coproductie van de regio Stedendriehoek, Rijkswaterstaat en de provincies Gelderland en Overijssel - naar het verkeer op A1 wordt ten onrechte niet vermeld in de luchtonderzoeken. xx. De gevolgen voor luchtkwaliteit van de uitbreiding van de A1 zijn niet onderzocht. Dit is niet verwonderlijk aangezien het rapport van Tauw dateert uit september 2008 en tot uitbreiding is besloten in november 2008. yy. Wij willen voor alle drie de onderzoeken (verkeer-, lucht-, en geluidsonderzoek) inzicht in alle uitgangspunten, alsmede antwoord op de vraag op welke wijze (bijvoorbeeld verkeersstromen en toekomstprognoses) deze zijn afgestemd me de provincie Gelderland, de provincie Overijssel, Rijkswaterstaat, Stedendriehoek en de gemeente Lochem. zz. Wij verzoeken helder en consequent aan te geven welk verkeer wel en niet via de westelijke ontsluiting het beoogde industrieterrein mag betreden. Hoe wordt dat vervolgens geborgd in het bestemmingsplan. aaa. In het verkeersonderzoek wordt erg weinig aandacht gegeven aan langzaam verkeer en openbaar vervoer. bbb. Luchtonderzoek (Tauw, 2008) is onjuist uitgevoerd: 1. De grote groei van het verkeer op de N348 wordt weliswaar onderkend, maar deze blijft in alle scenario’s ruim onder de schattingen van het verkeersrapport van de Provincie Gelderland (Verkenning N348). Het rapport van Tauw gaat uit van veel lagere schattingen in alle scenario’s en schets daarmee een te rooskleurig beeld van de luchtvervuiling van het verkeer in 2020. 2. Tauw had voor het in kaart brengen van de luchtkwaliteit berekeningen uit moeten voeren met de Saneringstool. Een model op basis van CAR, waarin zowel de hoofd- als subwegen zijn meegenomen. Hierbij dient de emissie van het bedrijvenpark (berekend met Kema Stacks) opgeteld te worden. 3. Voor de A1 is een motorvoertuigverdeling gehanteerd van 12,5% zware motorvoertuigen. Voor de overige wegen is een verdeling toegepast van 4,5% zware voertuigen. Met name de 4,5% zware voertuigen die door de stad Deventer rijden is een onderschatting van de werkelijke situatie. Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
21
oktober 2009
4. In de modellering wordt de NO2 emissieconcentratie berekend door uitgaande van de NOx-emissie aan te geven, dat 5% hiervan een bijdrage is van de werkelijke NO2emissie. Door onderzoek wordt duidelijk dat met de ontwikkeling van het huidige wagenpark deze 5% een onderschatting is. Voor toekomstige berekeningen zou rekening gehouden moeten worden met een 30 % hogere NO2 bijdrage op basis van de NOx-emissies. 5. Op basis van een lagere achtergrondconcentratie (van 2007 tot 2010 een daling van ca. 3 μg/m3) is het niet verklaarbaar waarom in de autonome situatie voor 2010 een verlaging optreedt van ruim 11 μg/m3. Deze kan namelijk niet door de beperkte verlaging van de achtergrondconcentratie verklaard worden. 6. Door alleen de maximum waarde in tabel 4.2 weer te geven wordt geen inzicht gegeven in de afzonderlijke concentraties langs de genoemde wegen, in de bijdragen als gevolg van de wijzigingen en in de afzonderlijke bijdrage van de industrie. Ook zijn in de rapportage geen gegevens (bijlagen) toegevoegd waarin invoergegevens en rekenresultaten worden weergegeven. Daarnaast wordt geen inzicht gegeven in de uurgemiddelde concentraties NO2. 7. Er wordt niets gemeld over fijnstof tot 2,5 μm. Ad uu Het dossier luchtkwaliteit is de afgelopen jaren in ontwikkeling geweest. Deze ontwikkelingen hebben geleid tot veranderende technische inzichten en de wijze van beoordeling van de luchtkwaliteit. In 2006 is door het RIVM vastgesteld dat de fijn stofconcentraties circa 10-15 % lager zijn dan tot dusver werd aangenomen. Belangrijkste aanleiding waren de gemeten lagere concentraties in de jaren 2004 en 2005 en de plausibiliteit die aan deze meetwaarden wordt toegekend. Deze veranderende inzichten zijn onder andere gebaseerd op veranderingen in de metingen en de meetmethode van fijn stof. De configuratie van het meetnet is veranderd. Daarnaast is een nieuw type meetinstrument ingezet. Door het RIVM is geconcludeerd dat deze nieuwe metingen beter aansluiten bij de werkelijkheid. De nieuwe meetmethode heeft geleid tot wezenlijke andere inzichten [MNP 2006]. Op basis van veranderende regelgeving is de plek waar beoordeling van luchtkwaliteit plaatsvindt enigszins veranderd. Daarnaast is door Europa en het Rijk een groot pakket maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit vastgesteld welke de luchtkwaliteit in de toekomst verder zal verbeteren. Ad vv De provincie Gelderland heeft een studie uit laten voeren naar de verschillende varianten voor de N348. Deze studie, de trechternotitie, geeft de onderbouwing van de kansrijke tracés die in het MER rondweg N348 Zutphen-Noord en Eefde-West moeten worden onderzocht en vormt in samenhang met de Startnotitie (MER rondweg N348 Zutphen-Noord en Eefde-West oktober 2003) én de Richtlijnen voor de inhoud van het MER (MER rondweg N348 Zutphen-Noord en Eefde-West oktober 2003 juni 2004) de bouwstenen voor het op te stellen (nieuwe) MER voor het Inpassingsplan N348 Zutphen-Eefde. In deze studie zijn een negental verschillende alternatieve tracés opgenomen voor de N348. Een aantal alternatieven voor de N348 liggen oostelijk van het bedrijvenpark A1. Deze alternatieven zijn niet in de MER bedrijvenpark A1 meegenomen omdat de provincie Gelderland heeft aangegeven nog te studeren op de N348 en niet kan aangeven of één van de genoemde alternatieven ook daadwerkelijk door zal gaan. De provincie Gelderland heeft daarbij aangegeven dat er in het ontwerp van de Oostelijke ontsluiting geen rekening gehouden hoeft te worden met een eventuele doortrekking van de N348. Het meenemen van een oost variant in de MER bedrijvenpark A1 is dan ook niet zinvol omdat daar geen enkele conclusie aan verbonden kan worden. Ad ww Binnen Deventer vinden naast de gewenste realisatie van Bedrijvenpark A1 diverse ruimtelijke ontwikkelingen plaats. Diverse van deze ontwikkelingen hebben of kunnen consequenties hebben voor de luchtkwaliteit. Sommige ontwikkelingen zijn reeds (onherroepelijk) vastgesteld, andere ontwikkelingen nog niet. Bij de beschouwing van de luchtkwaliteit voor Bedrijvenpark A1 is rekening gehouden met de onherroepelijke invloeden van verschillende ontwikkelingen. Daarnaast zijn ontwikkelingen beschouwd (varianten) waarvan het aannemelijk is dat deze gerealiseerd (gaan) worden. Plannen en ontwikkelingen, zoals ‘Netwerkanalyse regio Stedendriehoek’, die nog in een zo pril stadium zijn van ontwikkeling of besluitvorming dat geen representatief beeld kan worden gegeven van de gevolgen voor de luchtkwaliteit zijn niet meegenomen. Ad xx Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
22
oktober 2009
Er is geen besluit genomen voor de uitbreiding van de autosnelweg A1. De Minister van Verkeer en Waterstaat heeft in november 2008 aangegeven dat de rijksoverheid € 39,4 miljoen beschikbaar stelt (en de regionale overheden 5 miljoen) voor maatregelen op korte termijn. Het is echter nog niet duidelijk welke maatregelen wanneer genomen gaan worden voor de verbetering van de doorstroming op de A1. In het verkeermodel Deventer is rekening gehouden met de onherroepelijke invloeden van verschillen ontwikkelingen. Daarnaast is eind 2008 het verkeersbesluit vastgesteld waarin de vaste openingstijden die golden (noordelijke rijbaan 07.00 uur tot 23.00 uur en zuidelijke rijbaan 06.30 uur tot 23.00 uur) zijn losgelaten en alleen de verkeersintensiteit nog geldt als criterium voor de openstelling. In het verkeersmodel is de openstelling van de spitsstroken in de ochtend en avondspits gemodelleerd. Zoals door Rijkswaterstaat zelf aangegeven (verkeersbesluit verruiming openstelling spitsstroken Beekbergen – Deventer-oost) is het te verwachten effect op de hoeveelheid verkeer zeer beperkt. Dit is vanwege de geldende snelheidbeperking tijdens de openstelling van de spitsstrook en vanwege de variabele openingstijden, waardoor automobilisten niet kunnen anticiperen op de (eerdere) openstelling van de spitsstrook. Het nieuwe verkeersbesluit heeft geen gevolgen voor de spitsperioden en de weekdagetmaal intensiteiten zoals berekend in het verkeermodel Deventer. Ad yy Het verkeersmodel Deventer is een verdere verfijning van de verkeersmodel regio Stedendriehoek. Het regionaal verkeersmodel voor de regio Stedendriehoek is opgezet in opdracht van onder andere Rijkswaterstaat directie oost, provincie Gelderland en provincie Overijssel. Het regionale model is een verdieping op het NRM 3.0 oost Nederland dat in beheer is bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Het regionale verkeersmodel is onder meer gebruikt bij de Netwerkanalyse en Beter Bereikbaar Stedendriehoek. Basis voor het verkeersmodel Deventer zijn de modellen die door Rijkswaterstaat en de provincies worden gebruikt. Het doel van het verkeersmodel regio Stedendriehoek ligt voornamelijk op strategisch niveau, namelijk het vergelijken van alternatieven. In dit verkeersmodel zitten ambitieuze beleidsvoornemens die niet onherroepelijk zijn (bijvoorbeeld uitbreidingsplannen en opwaardering van het wegennet). Met het verkeersmodel Deventer moeten vragen, zoals de MER Bedrijvenpark A1, op tactisch (bijvoorbeeld als input voor een milieumodel) en operationeel niveau beantwoord worden. Het nieuw ontwikkelde verkeersmodel heeft een detailniveau wat aansluit op het tactische en operationele niveau. Het verkeersmodel Deventer heeft een goed gekalibreerde huidige situatie en een eenduidige en inzichtelijke omschrijving van de toekomstige situatie. Onder toekomstige situatie wordt verstaan de verwezenlijking van het vigerend beleid. Vigerend beleid wil in dit geval zeggen de onherroepelijke bestemmingsplannen. Daarnaast zijn ontwikkelingen beschouwd (varianten) waarvan het aannemelijk is dat deze gerealiseerd gaan worden.
De uitkomsten van de strategische modellen kunnen dus niet één op één vergeleken worden met het verkeersmodel Deventer dat voor tactisch en operationeel niveau is opgesteld. Ad zz De westelijke ontsluiting is toegankelijk voor alle verkeer. Zoals in het verkeersrapport is beschreven is er voor gekozen om de westelijke aansluiting minimaal verkeerskundig te dimensioneren. Alleen de noodzakelijke stroken ten behoeve van afslaand verkeer zijn in het ontwerp opgenomen. Deze stroken kennen een technische maximum capaciteit van 1.200 personen auto equivalent/uur. Meer verkeer kunnen de rijstroken simpelweg niet verwerken. Daarmee wordt de verkeersafwikkeling naar het bedrijventerrein ondergeschikt gemaakt aan de doorstroming op de N 348. De westelijke aansluiting op de N 348 wordt voorzien van een verkeersregelinstallatie. In de praktijk zal daardoor de maximum capaciteit van 1.200 personen auto equivalent/uur per rijstrook niet gehaald worden. Voor de berekeningen is echter wel uitgegaan van deze maximum capaciteit waardoor er voor de westelijke ontsluiting rekentechnisch sprake is van een Worst Case scenario. Wij hebben geconstateerd dat op de plankaart bij de nieuw aan te leggen weg ten behoeve van de westelijke ontsluiting een onjuiste categorie aangegeven. De aangegeven categorie is die van een weg met 4 rijstroken. Wij stellen voor de categorie te wijzigingen naar 2. Deze categorie heeft betrekking op een ontsluitingsweg van tenminste 7 m breed. Ad aaa In het verkeersrapport wordt in hoofdstuk 2.2 en 2.3 uitgebreid ingegaan op de fietsstructuur en het openbaar vervoer op het bedrijvenpark A1. Ad bbb 1
Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
23
oktober 2009
De provincie Gelderland heeft een Verkenning N348 uitgevoerd. De doelstelling van deze strategische verkenning is om te komen tot maatregelen die op korte termijn (te realiseren voor 2010) leiden tot een betere leefbaarheid, oversteekbaarheid, verkeersveiligheid en doorstroming op de N348 voor de toekomstige situatie. Voor de Verkenning N348 is het verkeersmodel regio Stedendriehoek gebruikt. Dit model is ook de basis voor het verkeermodel Deventer. De resultaten van het verkeersmodel Deventer zijn niet één op één te vergelijken met de resultaten van het verkeersmodel regio Stedendriehoek omdat: - voor het verkeermodel Deventer een verfijningslag voor het grondgebied Deventer is uitgevoerd; - het bedrijvenpark A1, zoals opgenomen in de verkenning N348 niet conform de voorgenomen activiteit is (foutieve ontsluitingsstructuur en verkeersintensiteiten (bron: Verkenning N348, intensiteiten mvt etmaal alternatief 0)); - het verkeermodel Deventer rekent met werkdagetmaal gegevens en in de verkenning gebruik gemaakt is van etmaalgegevens. Ad bbb 2 Sinds eind 2006 worden via regelgeving rekenmethodieken voorgeschreven voor het berekenen van de luchtkwaliteit langs wegen en rondom bedrijven(terreinen). Er zijn standaardrekenmethoden en aanvullend door de minister van VROM goedgekeurde rekenmethoden. In het onderzoek van Tauw is gebruikgemaakt van het door de minister van VROM goedgekeurde model Kema Stacks+. Dit model is goedgekeurd voor toepassing binnen alle standaardrekenmethoden. Er is gebruik gemaakt van een juist model. In 2009 zijn de berekeningen door Tauw geactualiseerd. Jaarlijks worden nieuwe basisgegevens door VROM beschikbaar gesteld. De geactualiseerde berekeningen zijn geheel identiek uitgevoerd als de eerdere berekeningen met dezelfde verkeersgegevens en beoordelingspunten. De geactualiseerde berekeningen (Tauw 2009) bevestigen de conclusie dat er geen sprake is van grenswaarde overschrijdingen in 2010 en 2020. Ad bbb 3 Er wordt geen onderbouwing gegeven waarom de gebruikte gegevens onjuist zouden zijn. In paragraaf 3.3.3 van het luchtkwaliteitsonderzoek worden de uitgangspunten voor de voertuigverdeling onderbouwd. Deze is mede gebaseerd op de verkeerstellingen van de Gemeente Deventer, Provincie Gelderland (Gelders Verkeer 2005) en Rijkswaterstaat (MTR). MTR is een applicatie van de hoofdafdeling Basisgegevens van de Adviesdienst Verkeer en Vervoer (AVV). Deze applicatie staat bekend onder de naam 'Maandelijkse Telpunt Rapportage' kortweg MTR. De meest recente gegevens op de A1 bij Deventer zijn gebruikt die tevens een indeling in licht, middelzwaar en zwaar bevatte. De 4,5% zware voertuigen die door de stad Deventer rijden is geen onderschatting. Ter vergelijking: in de verkenning N348 Eefde- Deventer van de Provincie Gelderland is voor het wegvak Eefde – Deventer uitgegaan van 4,3% zwaar vrachtverkeer (conform de verkeerstellingen). Ad bbb 4 Bij de berekeningen is gebruik gemaakt van de emissiefactoren zoals beschikbaar gesteld door de minister van VROM. Dit betekent dat voor het betreffende jaar ook gebruik is gemaakt van de voor dat jaar verwachter directe aandeel NO2. Ad bbb 5 Er is sprake van twee mechanismen. Enerzijds verbeteren de generieke concentraties Nederland (GCN; vaak zogenoemde achtergrondconcentraties genoemd) en anderzijds vindt een vergaande verschoning plaats van het gemiddelde wagenpark in Nederland. De geprognosticeerde emissiefactoren voor voertuigen geven in de periode 2007-2010 een reductie aan in de ordegrootte van 25% (met verschillen tussen voertuigtypen). Genoemde GCN en emissiefactoren zijn de door de minister van VROM vastgestelde cijfers en dienen door ons toegepast te worden. Op grond hiervan is de verlaging verklaarbaar. Ad bbb 6 Alle uitgangspunten voor de berekeningen zijn vermeld in het rapport. In hoofdstuk 3.3 zijn alle verkeersgegevens (intensiteiten en voertuigverdelingen) opgenomen. In bijlage 1 van het rapport zijn voorts de relevante kenmerken van de beschouwde wegen opgenomen. Vanwege het zeer grote aantal rekenpunten is de presentatie van de resultaten beperkt tot de meest kritische locatie, namelijk de positie waar in het gehelen rekengebied de hoogste concentratie optreedt. Indien gewenst kunnen alle rekendata beschikbaar worden gesteld.
Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
24
oktober 2009
Het onderzoek richt zich primair op de stoffen NO2 (stikstofdioxide) en fijn stof (PM10). In het onderzoeksrapport wordt vastgesteld dat indien voldaan wordt aan de grenswaarden voor deze stoffen, ook wordt voldaan aan de grenswaarden van andere stoffen uit de ‘Wet luchtkwaliteit’ (NO2 uurgemiddelde, SO2, benzeen, CO en lood). Reeds meerdere jaren worden voor deze andere stoffen in de ‘Wet luchtkwaliteit’ geen overschrijdingen meer gerapporteerd. Dit blijkt uit landelijke rapportages van het RIVM en het MNP. De ervaring in Nederland heeft geleerd dat voor de genoemde stoffen het verschil tussen de grenswaarde en de som van de bijdrage van het verkeer en de achtergrondconcentratie dermate groot is dat overschrijding van deze grenswaarden redelijkerwijs kunnen worden uitgesloten. Dit blijkt ook uit jaarrapportages over luchtkwaliteit van de gemeente Deventer. Bovenstaande wordt tevens bevestigd uit indicatief uitgevoerde berekeningen in het kader van het opgestelde ‘Actieprogramma verbetering luchtkwaliteit Deventer 2006-2010’. In het kader van het opstellen van dat gemeentelijk plan zijn voor vergelijkbare varianten intern luchtkwaliteitberekeningen uitgevoerd. Voor de andere stoffen uit de ‘Wet luchtkwaliteit’ zijn hierbij geen (toekomstige) overschrijdingen vastgesteld. Tussen de voor uurgemiddelde en jaargemiddelde concentratie NO2 bestaat daarnaast een statistische relatie. Op basis van statistische relaties zoals opgenomen in de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007, is het mogelijk om uitspraak te doen over het aantal uren met overschrijding van de uurgemiddelde grenswaarde. Deze relatie legt op basis van meetdata van het RIVM een verband tussen de jaargemiddelde en uurgemiddelde NO2 concentraties. Uit de statistische analyse blijkt dat een overschrijding van de uurgemiddelde grenswaarde plaats vindt bij een jaargemiddelde NO2concentratie van 82 μg/m³ of hoger. Dergelijk hoge concentraties worden in en nabij het plangebied niet vastgesteld. Deze relatie bevestigt dat het niet aannemelijk is dat overschrijding plaatsvindt van de grenswaarde voor de uurgemiddelde NO2 concentratie. Ad bbb 7 Berekeningen van PM2,5-concentraties zijn nog niet mogelijk, omdat er door het Ministerie van VROM nog geen invoergegevens (achtergrondconcentraties en emissiefactoren) ter beschikking gesteld zijn. Vanaf 2015 geldt er voor PM2,5 een grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van 25 μg/m3. Het Milieu en Natuurplan Bureau (MNP) stelt dat “als vanaf 2011 aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, dan wordt naar verwachting ook aan de grenswaarde voor PM2,5 voldaan” (MNP, 2008). Aangezien er in dit onderzoek geen overschrijdingen van de jaar- en etmaalgemiddelde grenswaarden voor PM10 zijn vastgesteld, is overschrijding van de jaargemiddelde grenswaarde voor PM2,5 in 2015 en in 2020 op basis van de huidige wetenschappelijke inzichten redelijkerwijs uitgesloten. Deze zienswijze geeft ons aanleiding artikel 3 en 5 aan te passen, in die zin dat de relatie tussen bouwen en de compenserende en mitigerende maatregelen is aangescherpt. Voorts is mede naar aanleiding van deze aangepast ten aanzien van de behoefteraming en de aanwezigheid van een dassenburcht. 2.1.2 De Mul Zegger advocaten en notarissen, postbus 1267, 7301 BM Apeldoorn, namens Vereniging Woonmilieu Epse en de heer H.P Varenhorst de heer drs. P.A.M. Wuts, de heer en mevrouw P.A. van Erp-Noordenbos en de heer A.R. Rolden a. Bestreden wordt het totale plan, de voorschriften en bestemmingsplankaart. Dit verweer richt zich tegen een bedrijvenpark nabij woongebied van reclamanten. Aan de meeste bestemmingen wordt geen zelfstandige betekenis toegekend, nu de bestemmingen feitelijk ondergeschikt worden gemaakt aan het planologisch vastleggen van de bestemming “bedrijventerrein”. Reclamanten behouden het recht voor om zienswijze in loop der procedure uit te breiden. Reclamanten achten het onbestaanbaar dat het plan in de Kerstmaand en vakantieperiode ter inzage wordt gelegd. Er is niets op tegen om het langslepende plan in januari/februari ter inzage te leggen waar ieder voldoende gelegenheid heeft om de stukken te bestuderen. b. Het gebied leent zich niet voor zodanig omvangrijke bestemming “bedrijventerrein” vanwege woningen, waarde groen. Onvoldoende rekening gehouden met visuele aspect. c. Er is sprake van aantasting van de belevingen en waarden van het plangebied en de omliggende gebieden. Dit geldt te meer omdat onvoldoende onderbouwing gegeven wordt. Het bedrijventerrein, ook gerelateerd aan de omvang, voorziet niet in een directe behoefte. Gaat (onnodige) reserve aan industriegrond opleveren en hoort niet ten koste te gaan van natuur- en woongebied. d. De begripsomschrijvingen kennen geen omschrijving van detailhandelsbedrijf, terwijl deze in de bestemming bedrijventerrein worden uitgesloten. Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
25
oktober 2009
e. Kantoren zijn toegestaan die zijn gebonden aan bedrijven. Niet inzichtelijk is gemaakt wat er onder binding wordt verstaan. f. De toegestane bouwhoogte wordt niet in verband gebracht met de bestemming groen, die als buffer dient te functioneren. De bestemming groen zal aanzienlijk moeten worden uitgebreid teneinde te kunnen dienen als buffer. g. Bij artikel 13 jo artikel 17 wordt een volgend element van rechtsonzekerheid zichtbaar. Enerzijds worden bouwhoogte e.d. gekwalificeerd als maximaal toegestaan en vervolgens behoort een binnenplanse afwijking tot de mogelijkheden. h. Op de bestemming groen wordt kritiek geuit daar waar allerlei andere bestemmingen onder deze bestemming worden gebracht (agrarische doeleinden, water etc.). Al deze aspecten dienen duidelijk ingekaderd te worden. i. Bij artikel 4 (4.1) worden gebruiks- en inrichtingsvoorschriften door elkaar heen gepresenteerd. j. De subbestemming “extensieve dagrecreatie” is onduidelijk. Geen begrenzing opgenomen in deze subbestemmingen. k. De bestemming kantoren geeft ook te veel mogelijkheden, zoals waterpartijen, groen en overige voorzieningen, hotel en een congresaccommodatie. l. De bestemming “verkeer” maakt onvoldoende inzichtelijk welke functie de betreffende bestemming heeft. m. Nu onvoldoende zeker is hoe de bestemmingen verkeer, groen, water, kantoren kunnen worden ingevuld blijft ongewis welke effecten deze invullingen hebben in geluidstechnisch en milieuhygiënisch vertrekpunt. n. Het gemeentebestuur zou in overweging moeten nemen om de situering van de bestemmingen “kantoor” en bedrijfsbestemming om te draaien. Bijzondere aandacht verdient de staat van bedrijfsactiviteit, de daarbij behorende toelichting voor wat betreft met name de vraag of er voor moet worden gekozen om alle bedrijven mogelijk te maken. o. Verzocht wordt om niet slechts naar de nieuwe Wro te kijken, maar ook naar de materiële lading van overgangsrechtelijke bepalingen. Gevraagd wordt of het ook de bedoeling is om daadwerkelijk over te gaan tot onteigenen? Als dit niet zo is, dan is er sprake van rechtsonzekerheid. p. Gesteld wordt dat de overheid zich moet afvragen of aantasting van groen en natuur redelijk is, gezien ook de leegstand van leegstand van kantoren en het feit dat er niet of nauwelijks sprake is van verloop/omloop bij bedrijven. Er is geen behoefte aan deze planologische wijziging. q. De verwachte exploitatie, die opgesteld is opgesteld toen de crisis nog niet in zicht was, dient te worden bijgesteld. r. Gesteld wordt dat de plannen onvoldoende draagvlak hebben en prognoses moet worden bijgesteld. Beter ten halve gekeerd, dan ten hele gedwaald. Ad a De (tweede) ter inzage legging heeft plaatsgevonden in april/mei 2009. Ad b en c Voor de realisering van het bedrijventerrein zijn verschillende onderzoek gedaan, ook in het kader van het MER. Op grond hiervan wordt uitgegaan van natuurcompensatie door de aanleg van de bufferzone. Ook aan is rekening gehouden met het visuele aspect. Ter afscherming van het zicht op het bedrijventerrein vanuit de woonkern Epse wordt een grondwal van ca. 4 m hoog aangelegd. Uiteraard neemt dit niet weg dat het landschap aanzienlijk zal veranderen. De onderbouwing is gegeven in de toelichting op het bestemmingsplan. Daar is ingegaan op de behoefte aan bedrijventerreinen voor de gemeente. Verwezen wordt naar het gestelde onder het kopje Economische onderbouwing aan het begin van deze nota. Ad d In artikel 1 is, bij 18, het begrip "detailhandel" omschreven. Een detailhandelsbedrijf is dan een bedrijf met detailhandel als enige activiteit (of althans als hoofdactiviteit). Het begrip detailhandelsbedrijf wordt gehanteerd met de algemeen gangbare betekenis die het heeft in het normale spraakgebruik. Dit begrip is zo voldoende duidelijk en behoeft geen omschrijving in het bestemmingsplan. Ad e De letterlijke omschrijving in artikel 3, lid 3.1, onder b1, maakt voldoende duidelijk wat voor soort kantoren hier wordt bedoeld. Het gaat hier expliciet om kantoren die horen bij en deel uitmaken van
Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
26
oktober 2009
(gebonden zijn aan) een bedrijf. De kantoorruimte mag maximaal de helft van de totale vloeroppervlakte van het bedrijf uitmaken. Ad f De breedte van de groene bufferzone, de afschermende beplanting en de houtsingel/grondwal enerzijds en de toegestane bouwhoogte anderzijds zullen in hun samenhang niet leiden tot onaanvaardbare visuele effecten. De bestemming groen behoeft geen uitbreiding. Ad g Artikel 13 beoogt zeker te stellen dat maten e.d. die niet voldoen aan de in het plan gestelde regels maar in het verleden wel legaal zijn ontstaan, in dit bestemmingsplan als toegestaan worden aangemerkt. Zo mogen bijvoorbeeld bij vernieuwing van een gebouw met dergelijke van dit plan afwijkende maten, die maten worden gehanteerd. Bij wijzigingen als bedoeld in artikel 17, worden grenzen verschoven op de plankaart. Daarbij moet een procedure worden doorlopen, waarin de wijziging ter inzage wordt gelegd en belanghebbenden de gelegenheid krijgen om zienswijzen daarover in te dienen. Een dergelijke wijzigingsbevoegdheid is niet ongebruikelijk in een bestemmingsplan. Ad h De bestemming "Groen" omvat diverse functies en voorzieningen die verspreid in het gebied met deze bestemming voorkomen of mogelijk worden gemaakt. Het gaat om functies en voorzieningen die in dit gebied een duidelijke en als zodanig ook bedoelde onderlinge samenhang hebben. Functies en voorzieningen die structuurbepalend zijn, zijn via aanduidingen nader gesitueerd. Een en ander is op deze wijze voldoende ingekaderd. Ad i De bedoeling van deze zienswijze is niet duidelijk. Deze zienswijze wordt voor kennisgeving aangenomen. Ad j Met extensieve recreatie wordt in tegenstelling tot intensieve recreatie bedoeld het verblijven in een gebied voor wandelen, fietsen enz. Het is gebruikelijk om in een groenbestemming de verschillende (grond)gebruiken op deze wijze op te nemen. Ad k De hoofddoelstelling van de bestemming Kantoor is kantoorbebouwing. Het onbebouwde deel kan ingericht worden met water en groen. Tevens is er parkeergelegenheid mogelijk.De bestemming Kantoor is aangepast in die zin dat het bestemmingsvlak is vergroot. Binnen het bestemmingsvlak zijn ook de gronden die als groen ingericht kunnen worden, de ontsluitingswegen en het water opgenomen. Met deze vergroting van het bestemmingsvlak is meer flexibiliteit ten aanzien van de situering mogelijk. Tevens is opgenomen dat het totale bouwvolume maximaal 85.000 m2 mag bedragen; parkeervoorzieningen worden daarbij niet meegeteld. Gezien de ligging van deze locatie is een meer flexibele bestemming mogelijk. De functionele invulling van gebied met kantoren en/of één hotel- en congresaccommodatie laten wij over aan de markt. Beide functies achten wij hier wenselijk en mogelijk. Ad l De bestemmingsomschrijving van de bestemming "Verkeer" biedt, mede door de categorie-indeling die correspondeert met de plankaart, voldoende inzicht. Ad m Alle bestemmingen en daarin geboden bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn aangegeven binnen de kaders die zijn gesteld door de resultaten van de diverse, relevante onderzoeken. Binnen de aangepaste bestemming Kantoor is de minimale omvang van het wateroppervlak bepaald. De opgenomen minimale en maximale hoogtebepalingen in combinatie met het maximum bruto oppervlak maken een invulling van het gebied mogelijk die past binnen de verrichte onderzoeken. Er is geen sprake van ongewisse of onduidelijke effecten. Ad n
Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
27
oktober 2009
Het is wenselijk dat de hogere bebouwing binnen de kantorenbestemming wordt gesitueerd nabij de rijksweg. Hierdoor zal de hoogte van de bebouwing op het bedrijventerrein aflopend zijn richting de woonkern Epse. Een omdraaiing is vanuit planologisch oogpunt niet wenselijk. Het bestemmingsplan maakt bedrijven uit de milieucategorieën 1 tot en met 3 mogelijk en met een ontheffing andere bedrijven voorzover zij in milieu oogpunt vergelijkbaar zijn met de toegestane bedrijven. De locatie waar een distributie- en opslagbedrijf mogelijk is, is op de kaart aangegeven. Er is geen reden om hier wijziging in aan te brengen. Ad o Voorzover de grondeigenaren niet daadwerkelijk zelf kunnen uitvoeren, zal er onteigening plaats vinden. Ad p, q en r Zie het gestelde onder het kopje Economische onderbouwing aan het begin van deze nota. Mede naar aanleiding van deze zienswijze is de toelichting ten aanzien van de behoefteraming en de aanwezigheid van een dassenburcht aangepast. Voor het overige geeft deze zienswijze ons geen aanleiding het bestemmingsplan aan te passen. De zienswijzen met de nummers 2.1.3 en 2.1.4 zijn gelijkluidend 2.1.3 2.1.4
Projectontwikkelingsmaatschappij Epse BV; PTV Exploitatie BV; Timmerhuisprojecten BV, Julestraat 5, 7460 AG Rijssen Steenrodde BV en A. Derks, Molenbelterweg 13, 7451 JA Holten
Deze zienswijzen hebben vooral betrekking op het exploitatieplan. Over het ontwerpbestemmingsplan wordt tevens het volgende aangevoerd: Er bestaat een verschil in de oppervlakte uitgeefbare grond tussen het exploitatieplan en het bestemmingsplan. Wanneer de cijfers uit het ontwerpbestemmingsplan kloppen (61,5 ha), dan zal het ontwerp exploitatieplan (ca. 48 ha) daarmee in overeenstemming worden gebracht. Het bruto oppervlak van het bedrijventerrein bedraagt 136 ha. Het totaal uitgeefbaar gebied beslaat 48 ha. Het bestemmingsplan en exploitatieplan zijn op elkaar afgestemd. Deze zienswijze geeft ons, afgezien van een aanpassing van de toelichting, geen aanleiding het bestemmingsplan aan te passen.
2.1.5
Kienhuis Hoving namens dhr. G.C. Martin en mevr. H.M. Martin-Kempen, Postbus 109, 7500 AC Enschede
De woonomgeving van Martin wordt enorm aangetast. Na uitvoering grenst zijn perceel aan een bedrijventerrein, wat vergaande gevolgen heeft voor zijn uitzicht, het landschap, de natuur en geluid. Zo wordt het na inwerkingtreding van het bestemmingsplan mogelijk dat op een afstand van 8 meter van het perceel van Martin een gebouw wordt opgericht met een hoogte van 8 meter. Deze zienswijze richt zich tegen het ontwerpbestemmingsplan, tegen alle daarin opgenomen bestemmingen en andere onderdelen en tegen het ontwerp exploitatieplan. a. De publicatie van het bestemmingsplan noemt ten onrechte uitsluitend bedrijven in categorie 3, terwijl ook bedrijven uit categorie 4 mogelijk zijn. Dit is in strijd met de wet. Ad a Het bestemmingsplan maakt bedrijven uit de milieucategorieën 1 tot en met 3 mogelijk en met een ontheffing andere bedrijven voorzover zij in milieu oogpunt vergelijkbaar zijn met de toegestane bedrijven. Er is hier geen sprake van strijdigheid met de wet. Noodzaak bedrijventerrein niet aangetoond b. Zowel in de gemeente Deventer als in de omgeving zijn voldoende bedrijventerreinen voorhanden (zoals Kloosterlanden en Bergweide). In paragraaf 1.1 van de toelichting op het bestemmingsplan wordt onvoldoende duidelijke welke inspanningen verricht zijn om bestaande terreinen geschikt te maken. Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
28
oktober 2009
c.
In de MER wordt voor de behoefteraming verwezen naar een rapport van de Stec Groep dat blijkens de tekst van de MER ten grondslag heeft gelegen aan de behoefteraming van kantoorlocaties op basis van de BLM van het CPB door de provincie Gelderland. Deze behoefteraming van de provincie dateert echter uit december 2006, terwijl het voornoemde rapport dateert van juli 2007. d. Er is voldoende aanbod van kantoorlocaties, wat met zoveel woorden bevestigd wordt op p. 12 van de MER. Gewezen wordt op de leegstand van 20% van de kantoren, ca. 60.000 m2. Ad b, c en d Zie het gestelde onder het kopje Economische onderbouwing aan het begin van deze nota. Locatiekeuze MER: e. De locatiekeuze is blijkens de MER gebaseerd op het achtergronddocument “Probleem- en doelstelling bedrijventerrein en voetbalstadion” van Oranjewoud. Dit document ligt thans niet ter inzage. Martin betwist vooralsnog de juistheid van dit onderzoek. Bovendien is – in tegenstelling tot hetgeen op p. 49 van de MER wordt vermeld – in het toetsingsadvies wel aandacht besteed aan de locatiekeuze. Volgens de Commissies is een variant zonder voetbalstadion niet als realistisch te beschouwen. f. Aanvankelijk heeft de gemeente Deventer gekozen voor het uitwerken van de locatie van het Bedrijvenpark A1 en van Linderveld. Het goedkeuringsbesluit van bestemmingsplan van het bedrijventerrein Linderveld is vernietigd, maar daarmee staat nog niet vast dat Linderveld niet kan worden ontwikkeld tot bedrijventerrein. Linderveld had kennelijk aanvankelijk de voorkeur, maar thans wordt niet gemotiveerd waarom wordt gekozen voor het Bedrijvenpark A1. Ad e Het MER Bedrijvenpark A1is opgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan voor het Bedrijvenpark A1. In dit bestemmingsplan wordt de inrichting van het bedrijvenpark planologisch vastgelegd. De locatie voor het Bedrijvenpark A1 is vastgelegd in het Streekplan van de provincie Overijssel alsmede in de Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 (2007) en het Structuurplan van de gemeente Deventer (2004). De locatiekeuze voor het bedrijvenpark staat om deze reden niet ter discussie. In het MER is ter informatie en op verzoek van de Commissie m.e.r. (dit is opgenomen in de (advies) richtlijnen die ten behoeve van de m.e.r.-procedure zijn opgesteld) een samenvatting van de locatiekeuze opgenomen. Het achtergronddocument is openbaar. Op pagina 49 van het MER wordt voor de locatieafweging verwezen naar dit achtergrondrapport. In het toetsingsadvies d.d. 5 januari 2004 zijn geen opmerkingen over de locatiekeuze en afweging opgenomen. In het MER uit 2002 was er binnen het plangebied voor het bedrijvenpark A1 ruimte gereserveerd voor een nieuw voetbalstadion voor Go Ahead Eagles. Het realiseren van een nieuw voetbalstadion in het plangebied is al langere tijd geen realistisch voornemen meer en is derhalve buiten beschouwing gelaten in zowel het MER en ontwerp Bestemmingsplan. Ad f Met het vervallen van de locatie Linderveld als bedrijventerrein is er des te meer reden de locatie aan de A1 te ontwikkelen voor bedrijventerrein. In zowel het Streekplan van de provincie als in het regionale Structuurvisie van de Stedendriehoek is deze locatie aangewezen als bedrijventerrein. Ecologische Hoofd Structuur (EHS): g. Er verdwijnt 1.5 hectare van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS) waardoor een procedure tot afwijking van het streekplan moet worden gevolgd. Deze procedure zal niet zijn afgerond voordat het bestemmingsplan door de gemeenteraad is vastgesteld. Het bestemmingsplan is op dit moment in strijd met het streekplan en dus is er geen sprake van een goede ruimtelijke ordening. Ad g Gedeputeerde Staten hebben op 24 juni 2009 het afwijkingsbesluit genomen. Het bestemmingsplan is daarmee in overeenstemming met het (inmiddels oude) streekplan. Bescherming archeologische waarde: h. Ter bescherming van archeologische waarden is aan grote delen van het plangebied een dubbelbestemming ‘Waarde-archeologie toegekend (artikel 11 van de planregels). Het bestemmingsplan biedt onvoldoende bescherming aan archeologische waarden, omdat niet aan het gehele gebied de dubbelbestemming is toegekend. Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
29
oktober 2009
i. j. k.
Artikel 11 van de planregels biedt onvoldoende bescherming, omdat verplichtingen die ex artikel 11.2.1 aan de bouwvergunning kunnen worden verbonden niet ook aan de aanlegvergunning (art. 11.3.1) kunnen worden verbonden. De in artikel 11.3.2 van de planregels omschreven situaties laten te veel ruimte open voor interpretatie. De onderzoeken onderbouwen niet hetgeen in de toelichting en regels hierover is opgenomen.
Ad h Ten minste alle gronden waar sprake is van een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde hebben de (dubbel)bestemming "Waarde - Archeologie" gekregen. De landelijk gehanteerde IKAW (Indicatieve kaart archeologische verwachtingswaarden) heeft samen met de plaatselijk voorhanden kennis daaraan ten grondslag gelegen. Ad i Bij werken en werkzaamheden waarbij over grotere oppervlakten terreinen worden afgegraven zullen aangetroffen archeologische waarden vaak worden onderzocht, opgegraven en verwijderd. Bij bouwwerken worden aangetroffen waarden eveneens onderzocht, maar niet altijd opgegraven en verwijderd. Afhankelijk van de omstandigheden in het specifieke geval, kan men met handhaving van de waarden in de bodem, wel, zij het op een aangepaste wijze, bouwen. Aan het bouwen van bouwwerken kunnen andere eisen worden gesteld dan aan het aanleggen van werken die geen bouwwerk zijn. De in de regels opgenomen bepalingen betreffende archeologie corresponderen met hetgeen de Monumentenwet 1988 aan instrumentarium biedt als het gaat om regeling in een bestemmingsplan. Ad j De in bedoeld sublid 11.3.2 genoemde uitzonderingen op de aanlegvergunningplicht zijn voldoende objectief begrensd. In de praktijk is doorgaans voldoende duidelijk of een activiteit onder "het normale beheer en onderhoud" valt of niet. Indien hier bedoelde activiteiten samenhangen met bouwen, dan verloopt de toetsing via de bouwregels in lid 11.2. De overige uitzonderingen in sublid 11.3.2 zijn feitelijk, zonder (te ruime) interpretatie. Ad k Niet duidelijk is wat hiermee wordt bedoeld. Bij de ter inzagelegging in april 2009 zijn de archeologische rapporten ter inzage gelegd. Luchtkwaliteit: l. Het onderzoek van Tauw naar luchtkwaliteit is ondeugdelijk, waardoor niet vaststaat dat bij realisering van het bedrijvenpark de normen uit de Wet milieubeheer niet worden overschreden. Gelet hierop kan het bestemmingsplan niet worden vastgesteld. Ter toelichting het volgende: 1. De conclusie van het onderzoek van Tauw luidt dat het bedrijvenpark leidt tot een forse toename van het aantal verkeersbewegingen, maar dat de luchtkwaliteitsnormen niet worden overschreden. Het Actieplan verbetering luchtkwaliteit Deventer 2006-2010 (hierna: Actieplan) stelt dat ter realisering van het Bedrijvenpark A1 (ten opzichte van het rijksbeleid) aanvullende maatregelen moeten worden getroffen. 2. Het onderzoek van Tauw stelt op p. 11 dat rekening is gehouden met alle ontwikkelingen waarvan aannemelijk is dat deze gerealiseerd gaan worden. Er wordt echter geen rekening gehouden met Hanzetracé/Amstellaan. De verbeterde doorstroming op het tracé heeft tot gevolg dat de westelijke ontsluiting van het bedrijvenpark aantrekkelijker wordt, waardoor een sterke toename van de verkeersbewegingen ontstaat. Daarnaast wordt geen rekening gehouden met de door diverse overheden voorgenomen investeringen in de Rijksweg A1. 3. In strijd met uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld AbRS 30 januari 2008, nr. 200608663/1) biedt het onderzoek van Tauw niet of nauwelijks inzicht in de wijze van feitelijke invulling van het bedrijventerrein waarmee in het onderzoek rekening is gehouden. Er wordt wel verwezen naar de Verkeersstudie Bedrijvenpark A1, maar die geeft ook geen inzicht in de invulling van het terrein. In deze studie wordt uitsluitend aangegeven dat bij de verkeersprognoses rekening is gehouden met bepaalde hoeveelheden werknemers per m² b.v.o. aan kantoren en bedrijven in het westelijk en oostelijk deel van het bedrijvenpark.
Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
30
oktober 2009
4.
Het onderzoek heeft zich - in afwijking van vaste rechtspraak van de Raad van State - buiten het plan gebied slechts beperkt tot potentiële en bijna knelpunten. De exacte omvang van het beinvloedingsgebied is daarmee niet duidelijk. 5. Er is in afwijking van vaste rechtspraak van de Raad van State geen onderzoek verricht naar concentraties van andere stoffen, waaronder benzeen. Ten onrechte suggereert het Tauwonderzoek (paragraaf 3.1.3) dat in het kader van het Actieplan wel onderzoek naar Benzeen is verricht. Ad l 1 Het dossier luchtkwaliteit is de afgelopen jaren in ontwikkeling geweest. Deze ontwikkelingen hebben geleid tot veranderende technische inzichten en de wijze van beoordeling van de luchtkwaliteit. In 2006 is door het RIVM vastgesteld dat de fijnstofconcentraties circa 10-15 % lager zijn dan tot dusver werd aangenomen. Belangrijkste aanleiding waren de gemeten lagere concentraties in de jaren 2004 en 2005 en de plausibiliteit die aan deze meetwaarden wordt toegekend. Deze veranderende inzichten zijn onder andere gebaseerd op veranderingen in de metingen en de meetmethode van fijn stof. De configuratie van het meetnet is veranderd. Daarnaast is een nieuw type meetinstrument ingezet. Door het RIVM is geconcludeerd dat deze nieuwe metingen beter aansluiten bij de werkelijkheid. De nieuwe meetmethode heeft geleid tot wezenlijke andere inzichten [MNP 2006]. Op basis van veranderende regelgeving is de plek waar beoordeling van luchtkwaliteit plaatsvindt enigszins veranderd. Daarnaast is door Europa en het Rijk een groot pakket maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit vastgesteld welke de luchtkwaliteit in de toekomst verder zal verbeteren. Ad l 2 In het rapport is in paragraaf 3.1.1. een onderbouwing gegeven van de noodzakelijk te beschouwen situaties. Er wordt daarbij stil gestaan bij de plannen aangaande de opwaardering van het Hanzetracé door deze verkeersslagader van de stad tussen afslag Deventer en Raalterweg volledig in 2x2 rijstroken uit te voeren om de doorstroming op dit tracé te verbeteren. Voorbereidende besluitvorming (diverse projecten) bevindt zich nog in een heel vroeg stadium. Deze besluitvorming verkeert niet in een zodanig stadium dat een representatief beeld kan worden gegeven van de gevolgen hiervan voor de luchtkwaliteit. Deze situatie met een opgewaardeerd Hanzetracé is derhalve niet bij de beoordeling van het realiseren van BT A1 betrokken. Omtrent plannen bij de A1 wordt verwezen naar antwoord uu). Ad l 3 In het onderzoek wordt uitgegaan van de mogelijkheden overeenkomstig het bestemmingsplan, een bedrijventerrein langs de A1 met een bruto oppervlak van circa 136 ha, waarvan circa 48 ha uitgeefbaar. Hiervan betreft bedrijven in de milieucategorieën 1 tot en met 3 en kantoren met maximaal 85.000 m² bedrijfsvloeroppervlakte. Bedrijven in hogere milieucategorieën kunnen op het bedrijventerrein worden gerealiseerd indien de relevante milieuemissies vergelijkbaar zijn met milieucategorieën 1 tot en met 3. De bijdrage van de op het bedrijventerrein te vestigen bedrijven zijn overeenkomstig de genoemde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State meegenomen. Er is inderdaad nog niet op bedrijfsniveau bekend welke bedrijven gesitueerd worden, maar wel welke categorie van bedrijven gesitueerd kunnen worden. Op grond hiervan is een worst case inschatting gemaakt van de omvang van de bedrijfsemissies (hoofdstuk 3.4). Ad l 4 Er is juist weloverwogen stil gestaan bij het effectgebied om een afweging te maken welke wegen met berekeningen gekwantificeerd moesten worden. Er is vastgesteld dat ook op grotere afstand van het plangebied mogelijk een effect van het plan kan optreden. Op verder gelegen wegen wordt de beïnvloeding door het plan echter steeds kleiner, immers er vindt een steeds verdergaande verspreiding en verdunning van het verkeer plaats. In het Actieplan verbetering luchtkwaliteit Deventer 2006-2010 zijn de meest kritische wegen in de gemeente Deventer vastgesteld. De meest kritische wegen in Deventer betreffen overigens de wegen welke in dit onderzoek met berekeningen zijn gekwantificeerd. In paragraaf 3.2 is vastgesteld, mede gebaseerd op de (bijna) knelpunten in Deventer, dat, door het beschouwen van het gebied direct rondom het Bedrijvenpark A1 inclusief de aanvoerwegen, dit voldoende is voor een beoordeling voor de luchtkwaliteit. Buiten dit directe invloedsgebied worden geen grenswaarden overschreden dan wel vindt geen verslechtering plaats van eerder vastgestelde (bijna) knelpunten. Er is geen relatie te leggen tussen het realiseren van het onderhavige initiatief en knelpunten buiten het directe effectgebied van het Bedrijvenpark A1. De betreffende wegen zijn derhalve niet nader kwantitatief beschouwd. Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
31
oktober 2009
Ad l 5 Het onderzoek richt zich primair op de stoffen NO2 (stikstofdioxide) en fijn stof (PM10). In het onderzoeksrapport wordt vastgesteld dat indien voldaan wordt aan de grenswaarden voor deze stoffen, ook wordt voldaan aan de grenswaarden van andere stoffen uit de ‘Wet luchtkwaliteit’ (NO2 uurgemiddelde, SO2, benzeen, CO en lood). Reeds meerdere jaren worden voor deze andere stoffen in de ‘Wet luchtkwaliteit’ geen overschrijdingen meer gerapporteerd. Dit blijkt uit landelijke rapportages van het RIVM en het MNP. De ervaring in Nederland heeft geleerd dat voor de genoemde stoffen het verschil tussen de grenswaarde en de som van de bijdrage van het verkeer en de achtergrondconcentratie dermate groot is dat overschrijding van deze grenswaarden redelijkerwijs kunnen worden uitgesloten. Dit blijkt ook uit jaarrapportages over luchtkwaliteit van de gemeente Deventer. Bovenstaande wordt tevens bevestigd uit indicatief uitgevoerde berekeningen in het kader van het opgestelde ‘Actieprogramma verbetering luchtkwaliteit Deventer 2006-2010’. In het kader van het opstellen van dat gemeentelijk plan zijn voor vergelijkbare varianten intern luchtkwaliteitberekeningen uitgevoerd. Voor de andere stoffen uit de ‘Wet luchtkwaliteit’ zijn hierbij geen (toekomstige) overschrijdingen vastgesteld. Tussen de voor uurgemiddelde en jaargemiddelde concentratie NO2 bestaat daarnaast een statistische relatie. Op basis van statistische relaties zoals opgenomen in de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007, is het mogelijk om uitspraak te doen over het aantal uren met overschrijding van de uurgemiddelde grenswaarde. Deze relatie legt op basis van meetdata van het RIVM een verband tussen de jaargemiddelde en uurgemiddelde NO2 concentraties. Uit de statistische analyse blijkt dat een overschrijding van de uurgemiddelde grenswaarde plaats vindt bij een jaargemiddelde NO2concentratie van 82 μg/m³ of hoger. Dergelijk hoge concentraties worden in en nabij het plangebied niet vastgesteld. Deze relatie bevestigt dat het niet aannemelijk is dat overschrijding plaatsvindt van de grenswaarde voor de uurgemiddelde NO2 concentratie. Natuurtoets m. In de natuurtoets bedrijvenpark A1 is onderzoek gedaan naar beschermde gebieden en beschermde soorten. Wanneer op basis van objectieve gegevens op voorhand niet valt uit te sluiten dat er sprake is van een verslechtering van het gebied dan dient een passende beoordeling plaats te vinden. Bij bedoelde objectieve gegevens mogen voorgenomen mitigerende maatregelen niet worden meegenomen (zie bijv. AbRS 7 mei 2008, nr. 200604924/1) 1. In de natuurtoets (zie paragraaf 3.14) concludeert Arcadis dat er geen passende beoordeling hoeft te worden verricht. Daarbij is ten onrechte rekening gehouden met mitigerende maatregelen die in het bestemmingsplan zijn voorzien. 2. Uit de natuurtoets blijkt dat in en rondom het plangebied diverse dieren voorkomen die behoren tot een beschermde inheemse diersoort. Op grond van artikel 75 lid 5 Flora- en Faunawet (Ffw) wordt een ontheffing slechts verleend indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. Bij diverse aangetroffen beschermde dieren wordt niet aan deze voorwaarde voldaan en kan geen ontheffing worden verleend. 3. Vleermuizen zijn genoemd in bijlage IV van richtlijn 92/43/EEG. Op grond van artikel 75 lid 6 Ffw kan in bepaalde situaties ontheffing (nu de aanleg van het bedrijvenpark niet noodzakelijk is om een dwingende reden van openbaar belang) worden verleend. Deze situaties doen zich echter niet voor. De Ffw staat daarom een uitvoering van het bestemmingsplan in de weg. 4. In het plangebied bevinden zich holenbroeders. Voor deze vogels is echter geen ontheffing mogelijk, zoals ook in de Natuurtoets wordt opgemerkt, waardoor voor overtreding van verboden geen ontheffing kan worden verleend. Dit probleem kan niet worden opgelost door geen werkzaamheden te verrichten buiten het broedseizoen, omdat in het plangebied meerdere soorten vogels voorkomen die een jaarronde bescherming genieten. De Ffw staat daarom een uitvoering van het bestemmingsplan in de weg. Ad m 1 De passende beoordeling wordt binnen de Natuurbeschermingswet 1998 toegepast. Er wordt getoetst of een plan of project geen negatief effect heeft op een beschermd natuurgebied en daaraan gekoppelde instandhoudingsdoelen. Voordat een passende beoordeling plaatsvindt, wordt er een voortoets uitgevoerd. De uitkomsten van deze voortoets zijn dat er zijn geen effecten te verwachten op het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel ten aanzien van ruimtebeslag, geluidverstoring, verdroging en depositie (pagina 95 en 96 van het MER, p.15 natuurtoets, paragraaf 3.1), omdat de uiterwaarden te ver af liggen van het bedrijvenpark. Zoals in de natuurtoets vermeld reikt de invloed van het bedrijvenpark niet zover dat er effecten zijn te verwachten op het Natura 2000-gebied. Hierbij
Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
32
oktober 2009
is anders dan in de zienswijze wordt gesteld geen rekening gehouden met eventuele mitigerende maatregelen. Ad m2 In het gebied komen verschillende in de Flora- en faunawet beschermde soorten voor onder verschillende beschermingsregimes. Bij geen van de aanwezige beschermde soorten komt de gunstige staat van instandhouding in gevaar. Het betreft: Tabel 1 ‘Algemene soorten’ Onder deze groep vallen o.a. alle algemeen voorkomende beschermde zoogdieren, amfibieën en vaatplanten. Als iemand activiteiten onderneemt die zijn te kwalificeren als bestendig beheer en onderhoud, bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen, geldt een vrijstelling voor deze soorten voor overtreding van de artikelen 8 t/m 12 van de Flora- en faunawet en hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden. Tabel 2 ‘Overige soorten (gedragscode)’ Onder deze groep vallen een aantal minder algemene soorten en vogels. Als iemand activiteiten onderneemt die zijn te kwalificeren als bestendig beheer en onderhoud, bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen, geldt een vrijstellingvoor deze soorten voor overtreding van de artikelen 8 t/m 12 van de Flora- en faunawet, mits de activiteiten worden uitgevoerd op basis vaneen gedragscode. De gedragscode moet door een sector of ondernemer zelf opgesteld worden en ingediend voor goedkeuring door de minister van LNV. De gedragscode geeft richtlijnen aan om schade aan de soort te voorkomen of te minimaliseren (Artikel 16c wijzigingsbesluit). Tabel 3 ‘Soorten van Bijlage I AMvB Artikel 75 / soorten van Habitatrichtlijn Bijlage IV’ Onder de eerste groep vallen met name soorten die een kwetsbare status hebben (in totaal 37 soorten) en vogels (in geval niet gewerkt wordt met een gedragscode). Ze hebben een vergelijkbare bescherming als soorten van Habitatrichtlijn Bijlage IV. Als iemand activiteiten onderneemt die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkeling, is voor deze soorten ontheffing van de artikelen 8 t/m 12 van de Flora- en faunawet altijd noodzakelijk. Voor de soorten van tabel 2 en 3 is op 7 september 2006 een ontheffing verkregen. Ad m 3 Er gaan geen vaste verblijfplaatsen van vleermuizen verloren. Door het nemen van mitigerende maatregelen worden negatieve effecten tijdens de aanleg van het bedrijvenpark zoveel mogelijk voorkomen. Het centrale deel van het plangebied wordt nauwelijks gebruikt door foeragerende vleermuizen. Na aanleg zal de bufferzone geschikt foerageergebied zijn voor vleermuizen en ook langs de Dortherbeek kunnen vleermuizen foerageren. Ook zorgen mitigerende maatregelen ervoor dat er na de aanleg geen negatieve effecten van bijv. verlichting op zullen treden. Het aanvragen van een ontheffing voor vleermuizen is niet noodzakelijk. Ad m 4 Aanwezige holenbroeders in het plangebied zijn: Boomklever (1 nest in bufferzone), Boomkruiper (1 nest in bufferzone), Grote bonte specht (1 nest in bufferzone), Kauw (1 nest in bufferzone), Koolmees (3 nesten in bufferzone, 1 nest bij Dortherbeek), Pimpelmees (1 nest in bufferzone), Ringmus (1 nest in bufferzone), Steenuil (1 nest in bufferzone)en Zwarte specht (1 nest in bufferzone). Nesten en nestbomen van deze soorten staan op plaatsen waar niet wordt gebouwd en blijven in principe gehandhaafd. Door het Ministerie van LNV is in 2006 de ‘Handreiking Flora- en faunawet’ opgesteld, waarin is aangegeven van welke vogelsoorten de nestplaatsen en hun functionele omgeving jaarrond beschermd zijn. Voor schade aan, of het verstoren van nestplaatsen en/of de functionele omgeving van deze soorten is het noodzakelijk om een ontheffing annex artikel 75C van de Flora en faunawet aan te vragen. Het betreft in functie zijnde nesten van uilen, spechten en in bomen broedende roofvogelsoorten. In onderhavig plan zijn dit grote bonte specht, Zwarte specht, Steenuil, kerkuil en Sperwer. Kerkuil is enkel foeragerend aanwezig en Sperwer broedt buiten het plangebied. De overige soorten broeden in de bufferzone. Er worden geen jaarrond beschermde nesten aangetast of verstoord. Bestemmingsplan wordt niet binnen de planperiode gerealiseerd: n. Met artikel 3.1 lid Wro (en ook de voorloper hiervan, artikel 33 WRO) wordt een planperiode van 10 jaar beoogd. Dit blijkt uit de geschiedenis en totstandkoming van de Wro. Het is niet in en overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening dat in een bestemmingsplan bestemmingen worden vastgesteld die pas na afloop van de planperiode van 10 jaar worden verwezenlijkt. Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
33
oktober 2009
1. Uit de toelichting op het bestemmingsplan blijkt dat plangebied in totaal 52 hectare uitgeefbare grond omvat (zie p. 24) en dat per jaar een afzet van ca. 4 hectare wordt verwacht (p. 54). Dit mag alleen worden verwacht in economisch minder slechte tijden. Dit betekent dat in het meest gunstige geval circa 13 jaar nodig zal zijn voor het uitgeven van de grond en dus ook voor de realisering van het bestemmingsplan. 2. Met de aanleg van het bedrijventerrein zal pas worden begonnen nadat onder andere de bufferzone is gerealiseerd, waardoor na vaststelling van het bestemmingsplan het nog geruime tijd duurt voordat met het uitgeven van de grond kan worden begonnen. 3. Uit het voorgaande blijkt dat het niet mogelijk is om het bestemmingsplan binnen de planperiode van 10 jaar (na vaststelling van het bestemmingsplan) te realiseren. Het bestemmingsplan bevat geen faseringsregels die vertaald zijn in de juridische bindende planregels. Het bestemmingsplan is dan ook niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening. Ad n Het bestemmingsplan is gericht op een periode van 10 jaar na vaststelling. Onder het kopje economische onderbouwing aan het begin van deze nota is ingegaan op de behoefte met als uitgangspunt een periode van 10 jaar. Daar is ook aangegeven dat het verwachte uitgiftetempo 6,3 hectare per jaar bedraagt. De toelichting is op dit punt gecorrigeerd. Met de aanleg en bebouwing van het bedrijventerrein kan en mag worden begonnen zodra de bufferzone is dan wel nagenoeg is gerealiseerd. De planregels zijn op dit punt aangescherpt. Daarbij is een onderscheid gemaakt in het oostelijk en het westelijk deel van het bedrijventerrein en van de bufferzone. Er hoeft niet gewacht te worden totdat de gehele bufferzone daadwerkelijk is gerealiseerd. Gezien het voorgaande kan deze conclusie niet worden getrokken. Juridisch bindende faseringsregels zijn niet aan de orde en niet nodig. In dit bestemmingsplan is juist sprake van een goede en zorgvuldige ruimtelijke ordening, mede gezien de uitgebreide waarborgen wat betreft groen- en waterbergingscompensatie. Bodemverontreiniging: o. Uit de plantoelichting en bijlage 1 blijkt dat er geen sprake is geweest van een bodemonderzoek dat in het gehele plangebied is verricht. Er is slechts geput uit gedateerde bodemonderzoeksrapporten. Gelet hierop biedt het bestemmingsplan geen inzage in de staat van de bodem en kan niet worden vastgesteld of het bestemmingsplan wel kan worden gerealiseerd. p. De betreffende bodemonderzoeken zijn gedateerd en slechts verkennend. Dit is van belang voor de vuilnisbelt die daar aanwezig is geweest. Aangezien bedoelde rapporten nodig zin voor een goede beoordeling van het bestemmingsplan is gehandeld in strijd met artikel 3.8 lid1 Wro jo. artikel 3:11 lid 1 Awb. Ad o Bij het vaststellen van een bestemmingsplan dient na te gaan of de bodemkwaliteit een belemmering vormt voor de toekomstige bestemming. Alleen als binnen het gebied voor bodemverontreiniging verdachte activiteiten zijn uitgevoerd, is daadwerkelijk onderzoek naar de bodemkwaliteit ter plaatse van deze (voormalige) verdachte activiteit nodig en uitgevoerd. Op gebieden die niet verdacht zijn voor verontreiniging is voor het bestemmingsplan geen bodemonderzoek nodig. Een aantal locaties is nader onderzocht. Omdat de andere locaties onverdachte zijn, is de verwachting dat de locaties geschikt zijn voor het toekomstige gebruik (ongeacht bestemming). In de toelichting van het bestemmingsplan is verslag gedaan van de bodemonderzoeken. Op grond van de Bouwverordening kan een nader bodemonderzoek zijn vereist in het kader van een bouwvergunningaanvraag. Dat is hier nu niet aan de orde. Ad p Er zijn meerdere bodemonderzoeken uitgevoerd, met name ten behoeve van grondaankopen. Deze onderzoeken geven een goed beeld van de bodemkwaliteit in het gehele gebied. Er is voor gekozen om alle bodemonderzoeken die zijn uitgevoerd ter inzage te leggen. Externe veiligheid: q. Op gronden met de bestemming ‘’bedrijven” met nadere aanduiding “distributie en opslag” kunnen bedrijven zich vestigen die meer dan 10 ton gevaarlijke stoffen kunnen opslaan. De risico’s van deze bedrijven worden niet voldoende beperkt in het bestemmingsplan. r. Een distributie- en opslagbedrijf past niet bij het hoogwaardige stedenbouwkundige karakter dat de gemeente met het bestemmingsplan beoogt na te streven. Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
34
oktober 2009
s.
t.
De systematiek van de bestemming “bedrijven” sluit niet uit dat er zich ook buiten de gronden “distributie en opslag” meerdere bedrijven met meer dan 10 ton gevaarlijke stoffen in het plangebied kunnen vestigen. Ook dus op zeer korte afstand van het perceel van Martin. Dit zal grote risico’s met zich mee brengen. Daarbij is niet onderzocht of in deze mogelijke situatie voldaan wordt aan het BEVI. Afgevraagd wordt of er nog onderzoek is gedaan naar het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Ad q Voor zover in het kader van een bestemmingsplan dit mogelijk is worden de risico’s voldoende beperkt. Binnen het plangebied is een deel van de gronden aangewezen voor bedrijven die meer dan 10 ton gevaarlijke stoffen kunnen opslaan en daardoor onder het Besluit externe veiligheid vallen. De om het deelgebied gelegde PR 10-6 plaatsgebonden risicocontour beperkt op voorhand de maximale risicocontouren van een dergelijk bedrijf. Door deze opzet is niet het meest nabijgelegen kwetsbare object bepalend zoals een woning of een kantoorgebouw met een oppervlak groter dan 1500 m2 bruto vloer oppervlakte, maar de in het plan opgenomen contour. Dit verhoogt het geboden veiligheidsniveau. Daarbij is ten behoeve van het groepsrisico een berekening gemaakt waarbij uitgegaan wordt van een reële weergave van een mogelijk te vestigen distributiebedrijf met meer dan 10 ton gevaarlijke stoffen. Bij het volledig realiseren van de bebouwingsmogelijkheden, op basis waarvan het aantal aanwezige mensen binnen het plan wordt bepaald, wordt de oriënterende waarde van het groepsrisico niet overschreden. Indien een dergelijk bedrijf zich daadwerkelijk wil vestigen, dan is een bedrijf die onder de werkingssfeer het Besluit externe veiligheid inrichtingen valt per definitie milieuvergunningplichtig. In dat kader zal het bedrijf verplicht de specifieke risico’s in beeld moeten brengen en kan in het kader van de eventuele milieuvergunningverlening Best Beschikbare Techniek (BBT) worden geëist. In de praktijk zullen daarom de risico’s veelal lager uitvallen dan in de aanname van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan heeft beperkte mogelijkheden om risico’s te verlagen van een specifiek bedrijf, maar alle mogelijkheden zijn wel in dit bestemmingsplan benut. Zo is de inrichting van het plan in het kader van het aspect externe veiligheid geoptimaliseerd door te zorgen voor voldoende bluswater, een optimale bereikbaarheid voor de hulpdiensten en goede vluchtmogelijkheden vanuit het plangebied. In de in de toelichting van het bestemmingsplan opgenomen verantwoordingsplicht externe veiligheid is dit uitvoerig verwoord. Ad r Vanuit milieu oogpunt is de locatie gezien de ligging direct in de nabijheid van de rijksweg zeer geschikt voor een distributie- en opslag bedrijf. Ook dit bedrijf zal moeten voldoen aan de bepalingen van het bestemmingsplan en de stedenbouwkundige richtlijnen van het beeldkwaliteitsplan. Ad s Dat is niet juist. In de bestemmingsregels is onder artikel 3, 3.1 onder a opgenomen dat dergelijke bedrijven zich uitsluitend mogen vestigen binnen de aanduiding “veiligheidszone bevi”. Dit gebied komt overeen met de gronden “distributie en opslag”. Ad t De risico’s van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en het spoor zijn onderzocht in het rapport “Actualisatie risico-onderzoek bedrijvenpark A1” van juni 2007 dat onderdeel uitmaakt van de stukken. Bebouwingsvrije zone langs Rijksweg A1: u. De bebouwingsvrije zone langs de Rijksweg A1 heeft een breedte van ca. 50 meter, terwijl de Handreiking en beoordelingen ruimtelijke plannen 100 meter voorschrijft (paragraaf 4.5.2). De gemeente beweert dat de afstand tot de dichtstbijzijnde bebouwing moet worden gemeten vanaf de as van de weg. Uit de Handreiking blijkt echter met zoveel woorden dat langs een Rijksweg een bebouwingsvrije zone van 100 moet liggen, gemeten vanuit de naastgelegen hoofdrijbaan. Ad u In overleg met Rijkswaterstaat is steeds als uitgangspunt genomen dat de afstand vanaf de as van de weg wordt gemeten. Dit is het enige maatvaste punt in de rijksweg. Gemeten vanuit de as van de weg ligt de bedrijfsbestemming op ca 100 m. Er is nogmaals nagegaan of de varianten voor de capaciteitsvergroting van de A1 binnen deze ruimte mogelijk is. De conclusie is dat de drie varianten: parallelstructuur, 2x4 parallelbaan en 2x 4 + rechtsaf mogelijk zijn.
Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
35
oktober 2009
Geur: v. Het bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid tot vestiging van kantoren en bedrijven, alsook in woonbestemmingen. De planregels maken de vestiging van geurgevoelige objecten mogelijk. Er had dus een onderzoek moeten plaatsvinden naar mogelijke geuroverlast van de in de omgeving gevestigde veehouderijen. Bedoelde bestemmingen kunnen niet worden toegekend als de geuroverlast de grenzen van de Wet geurhinder en veehouderij overschrijden. Ad v Er zijn in de directe omgeving van het bedrijvenpark geen veehouderijen aanwezig waarvan de geurcirkel in het plangebied komt. Verkeersontsluiting: w. Het is niet gegarandeerd dat het verkeer vooral gebruik zal maken van de oostelijke ontsluiting. Hierdoor wordt niet voorkomen dat meer verkeer dan bedoeld gebruik zal maken van de westelijke ontsluiting, terwijl de N348 hier om meerdere redenen niet geschikt voor is. 1. De bedrijven in vrijwel het hele gebied zullen worden ontsloten door wegen in de categorieën 2 en 3, die zowel naar oostelijke als westelijke richting voeren. Automobilisten en bestuurders van vrachtwagens zullen geen verschil ervaren. Hierdoor zullen zij niet zonder meer kiezen voor de ontsluiting aan de oostelijke zijde, zeker niet als zij op weg zijn naar of komen van het meer westelijke deel van het bedrijventerrein. 2. De veronderstelling dat de westelijke ontsluiting meer dan bedoeld zal worden gebruikt, wordt nog versterkt door de herinrichting van het Hanzetracé. Na deze herinrichting zal de westelijke ontsluiting nog aantrekkelijker worden voor het verkeer dat uit oostelijke richting komt of in die richting vertrekt. x. In diverse onderzoeken is ervan uitgegaan dat het bedrijvenpark een hoofdontsluiting kent aan de oostelijke zijde. Nu dit niet gegarandeerd is, zijn al deze onderzoeken ondeugdelijk verricht, waardoor niet meer kan worden vastgesteld of het bestemmingsplan voldoet aan de normen voor onder meer geluid en luchtkwaliteit. Ad w en x De westelijke ontsluiting kent één afslagstrook naar het noorden en één naar het zuiden. Deze stroken kennen een technische maximum capaciteit van 1.200 personen auto equivalent/uur. Meer verkeer kunnen de rijstroken niet verwerken. Bij de berekeningen voor het verkeersmodel is uitgegaan van dit maximum dat de afslagstroken in de maatgevende periode, de avondspits kunnen verwerken. De veronderstelling dat de westelijke ontsluiting meer dan bedoeld zal worden gebruikt is gezien het technisch maximum onjuist. Zie ook onder 2.1.1 Ad zz. Siemelinksweg y. Op diverse plaatsen is te lezen dat het bedrijvenpark niet kan worden gerealiseerd zonder verbreding van Siemelinksweg, die is opgenomen in het bestemmingsplan ‘Colmschatte-Zuid. Dit bestemmingsplan is nog niet onherroepelijk, zodat het onduidelijk is of de verbreding doorgang vindt en dus kan het bestemmingsplan voor het bedrijvenpark niet worden vastgesteld (gezien de directe samenhang tussen de beide bestemmingsplannen). Ad y Een variant zonder opwaardering Siemelinksweg, maar met Bedrijvenpark A1 met alleen een oostelijke ontsluiting geeft een beeld van zeer sterke stagnatie op het wegennet. Het verkeersaanbod is te groot om op de niet opgewaardeerde noordelijke op- en afritten rijksweg A1 goed te kunnen verwerken. Voor een goed functionerend wegennet aan de oostzijde van Deventer is het van belang dat de Siemelinksweg opgewaardeerd wordt. Een bedrijvenpark A1 zonder verdubbeling Siemelinksweg is ongewenst maar wel mogelijk. Bestemmingsplan en planregels: z. De wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingsplan zijn in strijd met artikel 3.6 lid 1 sub a Wro. 1. Het wijzigen van de bestemming “kantoren” in de bestemming “bedrijventerrein” is mogelijk ‘indien en voor zover geen behoefte blijkt te bestaan aan het vestigen van kantoren’. Er wordt niet aangegeven hoe dat moeten worden aangetoond, waardoor er geen sprake is van een objectieve begrenzing. De wijziging is überhaupt niet mogelijk aangezien het vestigen van bedrijven nabij de (omgelegde) Dortherbeek de stedenbouwkundige opzet ondergraaft. 2. De wijzigingsbevoegdheid van artikel 17.3, waarbij de aanduiding “veiligheidszone Bevi” kan worden verkleind of verwijderd, is in strijd met artikel 6 lid 1 sub a Wro. De wijziging voorziet Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
36
oktober 2009
aa.
bb.
cc.
dd. ee.
namelijk niet in een wijziging/schrapping van de aanduiding “distributie en opslag”, zodat ondanks de feitelijke mogelijkheid, de juridische mogelijkheid van het vestigen van een dergelijk bedrijf blijft bestaan. In artikel 3.2.2 staat dat bouwvergunningen slechts wordt verleend indien vaststaat dat compenserende/maatregelen zijn of worden genomen. Deze maatregelen dienen te worden uitgevoerd conform het Inrichtingsplan bufferzone bedrijvenpark A1. Dit plan maakt echter geen deel uit van de stukken. De uitvoerbaarheid van het Inrichtingsplan is twijfelachtig gezien het gebruik van termen als “voorgesteld wordt”, “kunnen”, “een maximale (en geen minimale) hoogte van de grondwal”. Uit het Inrichtingsplan wordt niet duidelijk wat er exact gaat gebeuren in de bufferzone. Artikel 3.2.2 van de planregels deugt dus niet. Wat wordt er verstaan onder de term ‘bestaand’ in artikel 9.2.2. Als daarmee de feitelijke bestaande situatie wordt bedoeld dan betekent dat de planregel een onaanvaardbare inperking van de uitbreidings- en bebouwingsmogelijkheden van Martin. Daarnaast is de planregel in strijd met het overgangsrecht zoals dat is opgenomen in artikel 20.1 van de planregels. Het stellen van parkeernormen is ruimtelijk niet relevant en dus niet in een bestemmingsplan toegelaten. De algemene ontheffingen van artikel 16.1 zijn ten onrechte niet objectief begrensd en dus in strijd met een goede ruimtelijke ordening.
Ad z 1. Indien in het proces van invulling van het gebied met bedrijven en kantoren blijkt dat in het gebied met de bestemming "Kantoor" onvoldoende vraag naar kantoren is, maar wel vraag naar bedrijven met een uitstraling en ruimtelijke effecten die vergelijkbaar is met kantoren, dan kan met deze wijzigingsbevoegdheid de bestemming "Kantoor" voor delen van het gebied of eventueel voor het gehele gebied worden gewijzigd in de bestemming "Bedrijventerrein" (maximaal categorie 3.1). Door deze mogelijke functiewijziging worden de bebouwingsmogelijkheden in deze bestemming niet zo gewijzigd dat daardoor de stedenbouwkundige opzet in dit deel van het gebied fundamenteel anders wordt. De relatie met de Dortherbeek wordt niet verstoord. Bij gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid zal moeten worden onderbouwd dat er geen behoefte is aan kantoorruimte op deze locatie. 2. Het verkleinen of verwijderen van de aanduiding "veiligheidszone – bevi" heeft alleen betrekking op een aanwezige bevi. Een distributie- en opslagbedrijf is niet per definitie ook een bevi. In artikel 3 Bedrijventerrein is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om indien er geen distributie- en opslagbedrijf wordt gevestigd in het gebiedsdeel met de aanduiding “specifieke vorm van bedrijventerrein -distributie en opslagbedrijf”, die aanduiding te vervangen door een aanduiding, gericht op het toestaan van bedrijven maximaal categorie 3.2. Ad aa In de bijlage bij de planregels wordt verwezen naar het Inrichtingsplan. Door het benoemen van de versie, namelijk april 2005, gaat het hier om een statische verwijzing. Hierdoor is het duidelijk om welk plan het gaat. Het inrichtingsplan heeft tegelijkertijd met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegen en was voor een ieder raadpleegbaar. Ad bb Het bedoelde Inrichtingsplan biedt voldoende houvast en is voldoende concreet om een goede, verantwoorde inrichting van het gebied te waarborgen, zonder dat overal, exact die inrichting is bepaald. Wanneer het Inrichtingsplan is of nagenoeg is gerealiseerd op de daarin bepaalde wijze, kunnen bouwvergunningen worden verleend, overeenkomstig sublid 3.2.2, onder a. Ad cc Onder "bestaande" in bestaande plaats en bestaande goothoogte, bouwhoogte en inhoud wordt, zoals omschreven in artikel 1, onder 8, verstaan: ….. zoals die of dat op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of rechtens mag bestaan. "Rechtens mag bestaan" ziet op de situatie dat een gebouw of deel daarvan (tijdelijk) niet aanwezig is, maar daar wel legaal mag staan, bijvoorbeeld op grond van een eerder verleende bouwvergunning of een (eerder) geldend bestemmingsplan. Met de term "bestaande" in sublid 9.2.2 wordt juist voorkomen dat er een overgangsrechtelijke situatie ontstaat. De rechten van reclamant zijn in dit plan niet ingeperkt ten opzichte van zijn rechten krachtens het huidige, ter plaatse geldende bestemmingsplan. Ad dd Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
37
oktober 2009
Het stellen van de voorwaarde dat in principe op eigen terrein dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid is wel ruimtelijk relevant. Dit leidt tot intensief ruimtegebruik. Bovendien wordt zo het ruimtebeslag van de openbare verkeersruimte ook verkleind: er zijn (vrijwel) geen openbare parkeerplaatsen nodig. Op de wijze als in sublid 3.2.2 en in sublid 5.2.2 is geregeld, via een "verplichtende voorwaarde bij bouwvergunning", is het stellen van parkeernormen in een bestemmingsplan toegestaan. Ad ee Deze ontheffingen zijn wel voldoende objectief begrensd. Soorten en maten van bebouwing, gestelde voorwaarden en criteria zijn, naar de (rechts)praktijk leert, voldoende begrensd. Geluid: ff. In het kader van de bestemmingsplanprocedure moet de Wet geluidhinder (Wgh) door de planwetgever in acht worden genomen. Daarnaast moet meer algemeen het aspect geluidhinder in het kader van een goede ruimtelijke ordening bij het bestemmingsplan worden betrokken. Voor beide aspecten is onvoldoende en ondeugdelijk onderzoek aan het bestemmingsplan en de MER ten grondslag gelegd: 1. De cijfers uit het akoestisch onderzoek zijn onvoldoende gemotiveerd en inzichtelijk gemaakt. 2. Bij dit onderzoek is ten onrechte niet uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden van het plan voor de diverse bestemmingen. 3. Het onderzoeksgebied bij dit onderzoek is te beperkt gekozen voor zowel de nieuwe aan te leggen wegen als de Deventerweg. 4. De in het rapport opgenomen verkeerscijfers zijn niet onderbouwd en representatief. De voor het spoor gehanteerde cijfers zijn gebaseerd op het jaar 2005 terwijl recentere cijfers beschikbaar zijn. 5. De verkeersintensiteiten zijn niet inzichtelijk. 6. De bijgevoegde bijlage correspondeert niet met de ‘Verkeersstudie bedrijvenpark A1’. Hieraan liggen verkeerde uitgangspunten ten grondslag zodat de hiermee berekende verkeersintensiteiten niet voor het akoestisch onderzoek aangewend mogen worden. Daarnaast is het realisatiejaar niet onderbouwd, terwijl niet aannemelijk is dat realisatie reeds in 2010 kan plaatsvinden. 7. Niet alle op grond van de Wgh en een goede ruimtelijke ordening te onderzoeken onderdelen (wegen, geluidsgevoelige bestemmingen, terreinen) zijn bij het onderzoek betrokken. Zo zijn niet alle in het plangebied voorkomende geluidsbronnen terug te vinden in het onderzoek. 8. In het bestemmingsplan ontbreekt ieder afweging/overweging voor de aanvaardbaarheid van de akoestische situatie voor geluidsgevoelige gebouwen of terreinen, terwijl uit onderzoek blijkt dat er een forse toename plaatsvindt van het aantal geluidsbelaste woningen boven de voorkeursgrenswaarden. 9. Het bestemmingsplan bevat geen afdoende regeling ex artikel 3.3.1 Bro. De maximale ruimtelijke impact van de verkeersbestemming voor de aspecten geluidhinder en luchtkwaliteit is hiermee ongewis. 10. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat niet alle relevante stuken ter inzage zijn gelegd. Zo ontbreekt het rapport ‘Onderzoek omgevingsgeluid Bedrijvenpark A1, wat in strijd is met 3.8 Wro en 3:11 Awb. Ad ff 1. In het akoestisch onderzoek is uitvoerig, voorzien van de nodige onderbouwing van de rekenresultaten in tabellen, een beeld geschetst van de akoestische gevolgen bij een aantal te onderscheiden scenario’s. Daarnaast bevat de rapportage van het akoestisch onderzoek 5 bijlagen en 8 figuren die weer onderverdeeld zijn in diverse figuren. 2. Het akoestisch onderzoek is bedoeld als ondersteuning voor de bestemmingsplanprocedure en de procedure in het kader van de Milieu-effectrapportage. In dat laatste kader is het onder meer ter weging van de verschillende alternatieven noodzakelijk om de ontwikkeling in de te onderscheiden planjaren inzichtelijk te hebben. Hiermee wordt dan de stand van zaken, afhankelijk van de voorziene ontwikkelgraad van het bedrijventerrein, als basis gebruikt voor het onderzoek. De maximale mogelijkheden van het bestemmingsplan zijn daarin onderzocht. 3. De berekeningen zijn uitgevoerd overeenkomstig de Standaard Rekenmethode II (SRM II) voor wegverkeer, uit bijlage III van het Reken- en Meetvoorschrift geluidhinder 2006. De Deventer weg heeftop grond van de bepalingen in de Wet geluidhinder een onderzoekszone van 250 meter. Aan weerszijden van het te reconstrueren weggedeelde is bij elke woning binnen deze wettelijke zone het effect van de wijziging bepaald. Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
38
oktober 2009
4.
5. 6.
7. 8. 9.
10.
Overeenkomstig de spelregels bij een dergelijk onderzoek wordt het onderzoeksgebied in de breedte bepaald door de wettelijke onderzoekszone en in lengte de grens van de fysieke wijziging, vermeerderd met 1/3 deel van de breedte van de onderzoekszone: in dit gevalruim 80 meter vanaf het begin en einde van het einde werk. In figuur 6 van het rapport van het akoestisch onderzoek is het onderzoeksgebied weergegeven. Voor het doen van de railverkeerslawaaiberekeningen is gebruik gemaakt van het rekenprogramma ASWIN 2007. De hierin opgenomen prognoses gaan uit van het meest recent beschikbare prognosejaar. Voor de versie ASWIN 2007 is dat het prognosejaar 2005. Inmiddels is ASWIN 2008 beschikbaar. Een vergelijking van de berekende geluidsbelastingen voor de prognosejaren 2005 en 2006 leert dat op basis van de gegevens voor het prognosejaar 2006 een geluidsbelasting wordt berekend die ongeveer 2,5 dB (waarde voor Lden) lager ligt. Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat met het doorrekenen van de situatie op basis van prognosejaar 2005 een “worst case benadering” is aangehouden ten opzichte van de situatie op basis van prognosejaar 2006. De verkeersintensiteiten zijn voor het doen van de geluidsberekeningen inzichtelijk genoeg gebleken. De uitgangspunten van de verkeersintensiteiten zijn uiteengezet in de rapportage “Verkeersstudie Bedrijvenpark A1” van september 2008. De verkeersintensiteiten, opgenomen in bijlage 1 van het akoestisch onderzoek corresponderen inderdaad niet volledig met de getallen, weergegeven in bijlage 1 (blad 22) van de Verkeersstudie bedrijvenpark A1 van september 2008. Dit is het gevolg van het niet juist overnemen van een deel van de verkeerscijfers voor het akoestisch onderzoek. De verkeerscijfers voor de oprit Deventer Oost (24) richting west en de afrit Deventer Oost richting oost zijn consequent met elkaar verwisseld. Het geluid vanwege het verkeer op deze op- en afrit valt echter in het niet bij het geluid vanwege het verkeer op de hoofdrijbaan van de A1. Verder zitten er discrepanties in de verkeerscijfers voor de Deventerweg/Zutphenseweg, de Siemelinksweg, de zuidelijke op- en afrit van de A1 ter hoogte van afslag 23 en op de hoofdrijbaan van de A1. Vertaald naar de geluidsbelasting (uitgedrukt in decibellen) varieert de foutmarge van minder dan 0,01 dB (rijksweg A1) tot 0,6 dB (op- en afrit Deventer Oost 24. Alle - in op grond van de Wet geluidhinder en een goede ruimtelijke ordening te onderzoeken onderdelen (wegen, geluidsgevoelige bestemmingen, terreinen)- zijn overeenkomstig de bepalingen van de Wet geluidhinder in het onderzoek betrokken. De reactie onder punt 8 slaat niet zozeer op het uitgevoerde akoestisch onderzoek maar op de vertaling naar het bestemmingsplan / MER. In het uitgevoerde akoestisch onderzoek is duidelijk aangegeven wat de ligging is van de geluidsgevoelige bestemmingen binnen de op grond van de Wet geluidhinder aan te houden onderzoekszone van de relevante geluidsbronnen. Wat met deze zienswijze bedoeld wordt is verder onduidelijk. Rapporten met reken- en meetresultaten worden niet ter inzage gelegd, omdat deze veelal technische gegevens bevatten. De rapporten zijn wel openbaar en kunnen des gewenst worden ingezien. Dit is in overeenstemming met 3.8 Wro en 3:11 Awb.
Water gg. Met het “Waterhuishoudingsplan bedrijvenpark A1 te Deventer” is onvoldoende onderzocht welke gevolgen het plan voor de waterhuishouding heeft of kan hebben. 1. Het onderzoek is ten onrechte niet gebaseerd op de maximale planologische mogelijkheden van het bestemmingsplan. 2. Er wordt uitgegaan van een bepaald (niet onderbouwd) percentage van verhard oppervlak, terwijl had moeten worden uitgegaan van de maximale invulling van de planologische mogelijkheden. 3. De gevolgen voor andere watersystemen zijn niet of onvoldoende onderzocht. 4. De waterberging buiten het plangebied is ten onrechte niet volledig in de onderzoeken betrokken. De gevolgen van deze waterberging buiten het plangebied voor bijvoorbeeld ecologie zijn niet in kaart gebracht. Voor de MER had deze waterberging reeds onverkort in de onderzoeken moeten worden meegenomen. 5. De maatregelen in het Waterhuishoudingsplan zijn op geen enkele wijze geborgd. Zo is de benodigde waterbergingscapaciteit of het vereiste maaiveldniveau niet geborgd. 6. De benodigde aanpassingen van de Dortherbeek zijn ten onrechte buiten het plan gelaten. Ad gg
Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
39
oktober 2009
Het uitgevoerde onderzoek is gebaseerd op de mogelijkheden die het uitgewerkte stedenbouwkundige plan van ARCADIS heeft (versie 5, juli 2004). De geschetste waterhuishouding is dan ook op dat plan van toepassing, met name op de daarin aangehouden bebouwingsdichtheden. Ad gg 1 en 2 Er is uitgegaan van het oppervlaktes zoals aangehouden in het stedenbouwkundige plan van Arcadis (versie 5, juli 2004). Hiervan zijn waterhuishoudkundige oppervlakten afgeleid. Hoe de vertaling naar infiltratiekarakteristiek (verhardingsgraad) uitgevoerd is, is in paragraaf 5.1 van het Waterhuishoudingsplan toegelicht. Het bestemmingsplan is een juridisch planologische vertaling van het stedenbouwkundig plan. Het waterhuishoudkundig onderzoek is daarmee gebaseerd op de mogelijkheden die het bestemmingsplan. Als gebruik wordt gemaakt van de wijzigingsbevoegdheden zal moeten worden nagegaan wat dit betekent voor de onder meer de waterhuishouding. Overigens zijn de wijzigingsbevoegdheden niet van dien aard dat hiermee grootschalige wijzigingen kunnen worden aangebracht ten aanzien van het bebouwingsoppervlak of verhardingsoppervlak. Ad gg 3 In het Waterhuishoudingsplan is beschreven aan welke waterhuishoudkundige eisen het plangebied moet voldoen om aan de randvoorwaarden te voordoen. Deze randvoorwaarden zijn opgenomen in paragraaf 1.3 van het waterhuishoudingsplan. Minimale verstoring van de geohydrologische relaties en duurzame waterhuishouding zijn daar onderdeel van. In het WHP is daarbij aangegeven op welke wijze dit bij het Bedrijvenpark A1 invulling wordt gegeven. Hier vanuit wordt zowel aandacht besteed aan het grondwater- als oppervlaktewatersysteem. Ad gg 4 In het MER en in de toelichting op het bestemmingsplan zijn de effecten op de omgeving van het bedrijvenpark beschreven. Hierbij is ingegaan op de effecten op zowel het grondwater- als het oppervlaktewatersysteem. In het Waterhuishoudingsplan is kwantitatief aangegeven en onderbouwd welke waterbergingscapaciteit er buiten het plangebied voor het bedrijvenpark A1 benodigd is. In hoofdstuk 6 van het MER zijn de effecten van deze waterberging buiten het plangebied in beeld gebracht. Hierbij is ingegaan op de effecten op de aspecten bodem en water, archeologie, landschap en cultuurhistorie, natuur en woon- en leefmilieu. Ten behoeve van de borging van de waterbergingscapaciteit buiten het plangebied hebben het waterschap en de gemeente Deventer een overeenkomst getekend waarin alle afspraken zijn gemaakt over financiën, verantwoordelijkheden en momenten waarop het werk voltooid moet zijn. Met de gemeente Lochem is overleg over de te voeren juridisch planologische procedure. In de planregels is opgenomen dat de bouwvergunning pas kan worden verleend als de watercompensatie is of nagenoeg is gerealiseerd. Hiermee is een waarborging aangebracht. Het maaiveldniveau is niet een onderwerp dat in een bestemmingsplan geregeld kan worden. De maatregelen in het waterhuishoudingplan zijn via de waterparagraaf in het bestemmingsplan opgenomen. Bij de verdere vergunningverlening is het waterschap het bevoegde orgaan. Deze toetst of rekening is gehouden met de maatregelen genoemd in het waterhuishoudingsplan. Ad gg 6 In tegenstelling tot het gestelde in de zienswijze, zijn de aanpassingen van de Dortherbeek in zowel in het waterhuishoudingsplan, het MER en het bestemmingsplan verwerkt. Voor de waterberging buiten het plangebied zal een apart ruimtelijk besluit worden genomen. Strijd met Rijks- en provinciaalbeleid: hh. Het bestemmingsplan is in strijd met het Rijks- en provinciaal beleid. Er wordt in dit verband nog gewezen op de Structuurvisie Mooi Nederland en op de Nationale Snelwegprogramma’s. Ad hh In de structuurvisie “Zicht op mooi Nederland” wordt een aantal snelwegpanorama’s benoemd, waaronder die langs de A1, de IJsselvallei. In de structuurvisie is een kaartje opgenomen met kenmerken van het gebied. Het gaat dan met name om het gebied ten oosten van de IJssel. Een strook aan de westzijde van de IJssel behoort ook tot het gebied van de IJsselvallei. Het gaat hier grotendeels om onbebouwd gebied en strekt zich zeker niet zover dat ook de locatie van het Bedrijvenpark A1 hier onder zou vallen.
Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
40
oktober 2009
In de genoemde structuurvisie is een kaart opgenomen met bedrijventerreinen. Er wordt een onderscheid gemaakt in harde en zachte plannen. Het Bedrijvenpark A1 is aangemerkt als een hard plan. Dat wil zeggen dat in de Structuurvisie ervan uitgegaan wordt dat het Bedrijvenpark A1 een bestaand bedrijventerrein is. In overeenstemming met de rijksstructuurvisie is ook in de omgevingsvisie van de provincie het bedrijvenpark A1 aangeduid als bestaand bedrijventerrein. MER: ii. 1. 2.
De MER wordt integraal betwist. Veel van de hierboven besproken aspecten zijn onderdeel van de MER, waardoor de MER op deze onderdelen onjuist en onzorgvuldig tot stand is gekomen. Het bestemmingsplan stemt niet overeen met het gebied van de MER. Het plangebied is groter; aan de oostzijde van de spoorlijn bevindt zich nog een deel. Dat deel lijkt niet betrokken te zijn bij de MER. Gewezen wordt op de onduidelijkheid van het nulalternatief. Er zijn geen gegevens van de tot het autonome referentiekader behorende ontwikkelingen en welk criterium hiervoor zou moeten gelden. Een duidelijke omschrijving is ven belang omdat deze dient als referentiekader voor de alternatieven. Hierdoor is er ook onduidelijkheid over de input van de verkeersgegevens. De rapporten kunnen daardoor niet goed worden beoordeeld. Er is geen inzicht gegeven of voor de referentiesituatie is gekozen voor planmaximalisatie of de bestaande situatie. In de onderzoeken had dit onderscheid aangebracht moeten worden.
Ad ii De MER bevat de voor besluitvorming noodzakelijk informatie. Het MER is inhoudelijk volledig en op procedureel juiste wijze tot stand gekomen. De commissie mer heeft op 24 februari 2009 een definitief toetsingsadvies uitgebracht en gesteld dat het MERr alle benodigde informatie bevat. Ad jj Het klopt dat het studiegebied van het MER niet overeen komt met het plangebied voor het bedrijvenpark A1, zoals is opgenomen in het ontwerp bestemmingsplan. Het MER en het bestemmingsplan gaan beiden in op het plangebied en de milieueffecten van het Bedrijvenpark A1 zelf. Het MER beschrijft echter een groter gebied dan het bestemmingsplan. Dit heeft te maken met het gegeven dat er een waterbergingsopgave is, die buiten het plangebied van het bedrijvenpark A1 gerealiseerd zal gaan worden. In het MER voor het bedrijvenpark A1 zijn de effecten van een dergelijke externe waterbergingsopgave beschreven. De planologische vastlegging van deze externe waterbergingsopgave vindt echter plaats in een ander ruimtelijk besluit. Met de gemeente Lochem, waar binnen de waterberging plaats zal vinden, zijn afspraken gemaakt over de te volgen planologische procedure. Ad kk Op pagina 89 van het MER (paragraaf 4.1) is aangegeven welke definitie er is gehanteerd voor het nulalternatief (de referentiesituatie). In deze paragraaf staat vermeld dat de referentiesituatie de situatie in 2020 betreft nadat autonome ontwikkelingen hebben plaatsgevonden. Ook staat in deze paragraaf vermeld dat autonome ontwikkelingen de ontwikkelingen zijn die (onherroepelijk) in beleid zijn vastgesteld en die zich voordoen, ongeacht de voorgenomen activiteit. Deze formulering betreft het gehanteerde criterium voor de invulling van 'autonome ontwikkeling'. In het MER is voor alle beschouwde aspecten de referentiesituatie in beeld gebracht, dat wil zeggen de huidige situatie en, indien voor dat aspect van belang, de autonome ontwikkeling. Omdat er tussen de ontwikkeling van het Bedrijvenpark A1 en de nog niet onherroepelijke besluitvorming over de Siemelinksweg een belangrijke samenhang bestaat zijn er voor wat betreft de aspecten verkeer, lucht en geluid twee situaties voor de autonome ontwikkeling in beeld gebracht, namelijk een autonome situatie zonder verdubbeling van de Siemelinksweg en een autonome situatie met verdubbeling van de Siemelinksweg. Een beschrijving en onderbouwing van de beschouwde referentiesituaties en daarin opgenomen autonome ontwikkelingen staat op bladzijde 89 (paragraaf 4.1) en bladzijde 149 (paragraaf 5.5.3) van het milieueffectrapport bedrijvenpark A1 2008 (kenmerk 110623/CE8/168/000603, datum 9 oktober 2008). De gehanteerde verkeerscijfers voor onder meer de autonome situatie staan opgenomen in bijlage 9 van het MER en in de verkeersstudie Bedrijvenpark A1 (2008) die als onderlegger dient voor zowel het MER als het bestemmingsplan. Een beschrijving van het gebruikte verkeersmodel en het gehanteerde referentiejaar is opgenomen in paragraaf 5.5.1. van het MER.
Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
41
oktober 2009
Voor de effectbeoordeling is het van belang de gevolgen van de aanleg van het bedrijventerrein af te zetten ten opzichte van de referentiesituatie (dus de huidige situatie + de autonome ontwikkeling). In het MER is deze werkwijze toegepast. De effectbeoordeling heeft daarmee op een zuivere wijze plaatsgevonden. Uit het toetsingsadvies van de Commissie m.e.r. van 24 februari 2009 blijkt dat zij een zelfde mening is toegedaan. Mede naar aanleiding van deze zienswijze is de toelichting ten aanzien van de behoefteraming aangepast. Voor het overige geeft deze zienswijze ons geen aanleiding het bestemmingsplan aan te passen.
2.1.5 a.
b. c.
d.
e.
J. A. Roeterdink, Bosrank 24, 5432 HD Cuijk
Gesteld wordt dat de gemeente Deventer een groot financieel risico loopt bij de opzet van dit bedrijventerrein. Getwijfeld wordt aan de noodzaak, mede vanwege de afname van de beroepsbevolking in de toekomst. Gesteld wordt dat het STEC rapport beperkt is en het Grontmij rapport verouderd. Dat de na de huidige recessie betere tijden zullen komen, acht men te gemakkelijk. Gewezen wordt op de oorzaak van de recessie, namelijk het steeds meer willen ten koste van de duurzaamheid. Gewezen wordt op de herontwikkeling van het bedrijventerrein ‘De Mars’ in Zutphen, waarvoor de gemeente subsidie ontvangt Gezien de benodigde afgravingen, een milieuzone en financiën voor de archeologische opgravingen, acht men het gebied niet geschikt. Gewezen wordt op het vaak te laag inschatten van de archeologische kosten. Niet valt in te zien waarom het gebied tussen de Waterdijk en de Kruklandseweg in het plan opgenomen moet worden. De belangrijke cultuurhistorische waarden gaan verloren en waarschijnlijk ook de archeologische waarde. In de huidige toestand kan dit gebied al fungeren als een bufferzone voor het bedrijvenpark. De geplande groensingel ten noorden van de Waterdijk heeft deze functie al. Voor de natuurbeleving is herinrichting van dit gebied overbodig. Gesteld wordt dat men aan de westzijde zoveel mogelijk uitgeefbaar terrein wil hebben. De woonfunctie wordt daardoor geschaad en op de N348 verwacht men een verkeerschaos, omdat niet verwacht wordt dat het verkeer de oostelijke ontsluiting zal gebruiken. De verbinding met de IJssel zal definitief verloren gaan. De Mer is onvolledig uitgevoerd; het perceel dat eigendom is van de fam. Roeterdink is niet betrokken in de totstandkoming van de MER. Het perceel herbergt belangrijke flora-en fauna (fruitbomen etc. en veel vogelsoorten en waarschijnlijk een dassenburcht).
Ad a Onder het kopje Economische onderbouwing aan het begijn van de deze nota zijn ingegaan op de behoefte aan kantoor- en bedrijfsruimte. Wij verwijzen daarnaar. Ad b Verschillende onderzoeken zijn er uitgevoerd, waaronder die naar de bodemgesteldheid en de archeologische waarde van het gebied. De kosten voor bouwrijp maken van de gronden zijn in de exploitatieopzet meegenomen. De raming van deze kosten is mede gebaseerd op ervaringsgegevens. Wij hebben geen aanwijzing dat deze kosten te laag zijn ingeschat. Ad c De bufferzone zal heringericht worden volgens het model kamsalamander. De bufferzone kan daardoor fungeren als ecologische verbindingszone en kan daardoor dienen als natuurcompensatie. Bij de inrichting van het gebied zal rekening worden gehouden met eventuele archeologische waarden. Het ontwerp dat voor de bufferzone is gemaakt gaat uit van respect voor de cultuurhistorische waarden. Ad d Er is rekening gehouden met de woonfunctie aan de Deventerweg. Door de verlegging van de Deventerweg en het aanleggen van een groenzone met een grondwal zal de geluidsbelasting en de verkeersoverlast voor de woningen aan de Deventerweg afnemen. Het uitzicht vanuit deze woningen zal weliswaar veranderen. Wij zijn van mening dat hier een goed woonklimaat zal ontstaan. Onder de zienswijze 2.1.1 Ad zz zijn wij ingegaan op de verkeersaspecten van de N348. Wij verwijzen daarnaar.
Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
42
oktober 2009
Ad e Ten behoeve van het MER heeft in 2004 een veldinventarisatie plaatsgevonden. In deze veldinventarisatie is het gehele plangebied voor het bedrijvenpark A1 betrokken, inclusief het genoemde perceel. Het perceel met daarin voorkomende flora en fauna soorten zijn betrokken in de analyses die ten behoeve van de natuurtoets en het MER hebben plaatsgevonden. Onder 3.1.5 is ingegaan op de dassenburcht. Genoemde dassenburcht aan de oostkant van het plangebied, waarvan de ligging is aangegeven in de zienswijze, wordt inderdaad niet in de het ontwerpbestemmingsplan, de natuurtoets en het MERrapport genoemd. Alleen de hoofd- en bijburcht in het bos van de Oxerhof is door de onderzoekers vastgesteld. Uit veldonderzoek op 5 februari 2009 is deze inderdaad aangetroffen. De burcht bevindt zich in de overgang van spoorsloot en werkpad naast het spoor. Ook zijn er gangen vanuit de spoorsloot naar de akker aan de westkant, gelegen in het plangebied. Na het veldonderzoek is er samen met ProRail en Das & Boom nader onderzoek gedaan. Voor ProRail is de stabiliteit van de spoordijk belangrijk. Deze kan aangetast worden door de aanwezigheid van dassenburchten. Das & Boom is als deskundige ingeschakeld. Uit het nadere onderzoek blijkt dat het niet gaat om een hoofdburcht maar om een dynamisch buitenverblijf dat zo af en toe wordt bezocht. Mede in verband met de veiligheid voor het spoorverkeer is afgesproken dat de burcht dichtgemaakt zal worden. Omdat het hoofdverblijf van de dassen elders is, is dit niet schadelijk voor de dassen. Aanvankelijk werd gedacht aan verplaatsing van de dassen. ProRail heeft daarvoor een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet verkregen. Omdat het geen hoofdburcht is, maar een buitenverblijf, is besloten de burchten te dichten nadat het zeker is dat er geen dieren meer in bevinden. Er zal door ProRail een verzoek worden ingediend om de eerder verleende ontheffing aan te passen. Mede naar aanleiding van deze zienswijze is de toelichting ten aanzien van de behoefteraming en de aanwezigheid van een dassenburcht aangepast. Voor het overige geeft deze zienswijze ons geen aanleiding het bestemmingsplan aan te passen.
2.1.6 a.
b. c. d. e.
f.
I.Th.H. Hilhorst namens Natuur en milieu Overijssel, Stationsweg 3, 801CZ Zwolle
De behoefte aan nieuwe bedrijventerreinen in de Regio Stedendriehoek, met name de Gemeente Deventer, is aanzienlijk lager dan in het ontwerp bestemmingsplan wordt gesteld. Dit blijkt onder meer uit het Advies van Taskforce (her)ontwikkeling bedrijventerreinen en de reactie van de Minister van Vrom (oktober 2008). Ook de Structuurvisie Bedrijventerreinen van de Provincie Gelderland en het ETIN-rapport van juni 2007 geven dit aan. Ten slotte wijst het onderzoeksmemorandum “bedrijventerreinenproblematiek Stedendriehoek “ d.d. 11 oktober 2007 van de Provincie Gelderland ook in de richting van een veel lagere vraag naar bedrijventerreinen in de Stedendriehoek, waaronder Deventer, dan als voorzien in het bestemmingsplan. Conclusie: in het bestemmingsplan uitgaan van lagere behoefteraming en consequenties hiervan meenemen in de grootte van het bedrijventerrein in het bestemmingsplan. Als niettemin op het A1 terrein toch (boven) regionale bedrijven gevestigd worden, moet dit in het bestemmingsplan worden opgenomen, inclusief de consequenties voor het regionaal bedrijventerrein bij Apeldoorn. Ontwikkelingen van werkgelegenheid en omvang beroepsbevolking (vergrijzing) m.b.t. de gemeente Deventer betrekken bij het bestemmingplan, mede gezien de huidige economische neergang. In het bestemmingsplan wordt geen rekening gehouden met het ontwerp omgevingsvisie van de Provincie Overijssel (december 2008), met name paragraag 5.2.1. Omdat het een regionaal bedrijventerrein betreft, is het nodig de voorschriften van het bestemmingsplan aan te passen, zodanig dat op de als “bedrijventerrein” bestemde gronden alleen categorie 2 tot en met 3.2 bedrijven zich kunnen vestigen. In het ontwerp bestemmingsplan (paragraag 4.5.5.) wordt onduidelijk aangegeven hoe het openbaar vervoer wordt geregeld in/bij het bedrijventerrein. Voor het realiseren van een dergelijk groot bedrijventerrein, is het essentieel dat goed regionaal openvaar vervoer wordt aangeboden, Gevraagd wordt het ontwerp op dat punt aan te passen en concreet aan te geven hoe hoogwaardig openbaar vervoer wordt aangeboden op het bedrijventerrein (zowel lijndiensten als het realiseren van een voorstadhalte). Het beeldkwaliteitsplan moet rechtsreeks opgenomen worden in het bestemmingsplan. Dit kan bijv. door in de voorschriften (artikel 3 Bedrijventerrein) op te nemen dat voor de gronden met de bestemming bedrijventerrein de criteria uit het beeldkwaliteitsplan van toepassing zijn.
Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
43
oktober 2009
g.
Niet duidelijk is waarom in het ontwerpplan van april 2009 in paragraaf 4.6 de jaarafzet is gewijzigd van 4 in 7 ha. Gevraagd wordt een onderbouwing.
Ad a en b Onder het kopje Economische onderbouwing aan het begijn van de deze nota zijn ingegaan op de behoefte aan kantoor- en bedrijfsruimte. Wij verwijzen daarnaar. Ad c In de omgevingsvisie is het plangebied aangemerkt als bestaand bedrijventerrein. Het plan is daarmee in overeenstemming met de omgevingsvisie. Ad d Niet duidelijk is waarom gesteld wordt dat de toegestane bedrijven beperkt moeten worden tot bedrijven uit categorie 2 tot en met 3.2. Ook bedrijven in categorie 1 zijn hier toegestaan. Ad e In de toelichting is ingegaan op de openbaar vervoersmogelijkheden. Het bestemmingsplan regelt de ruimtelijke en functionele inrichting van het gebied. Openbaar vervoersmogelijkheden passen daarbinnen. Voor het realiseren van een voorstadhalte is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Hierover zal nog overleg plaats vinden met ProRail. Ad f Een beeldkwaliteitsplan betreft de kwaliteit van de bebouwing en van de inrichting van een gebied. Kwaliteitseisen betreffende bebouwing kunnen juridisch bindende werking krijgen door ze als welstandscriteria op te nemen in de welstandsnota. Een bestemmingsplan kan geen regels bevatten, die de welstand of de kwaliteiteisen van de beoogde inrichting betreffen; dit omdat welstand in de welstandsnota thuishoort en kwaliteitseisen betreffende de inrichting niet ruimtelijk relevant zijn op het niveau van het bestemmingsplan. Bovendien zijn dergelijke kwalitatieve eisen in het algemeen te onbepaald voor directe toetsing van een bouwvergunning. Ad g Zoals vermeldt onder het kopje Economische onderbouwing wordt uitgegaan van een uitgiftetempo van 6,3 ha per jaar. In de toelichting op het bestemmingsplan is dat gecorrigeerd. Mede naar aanleiding van deze zienswijze is de toelichting ten aanzien van de behoefteraming aangepast. Voor het overige geeft deze zienswijze ons geen aanleiding het bestemmingsplan aan te passen.
2.1.7 a.
b. c.
Ministerie van Verkeer en Waterstaat, F.C. Schrover, Postbus 9070, 6800 ED Arnhem Voor de verkeersstudie is gebruik gemaakt van het verkeersmodel Deventer met als referentiejaar 2007. Gesteld wordt dat de I/C verhoudingen niet conform de werkelijkheid zijn. Gewezen wordt op het overbelast zijn van de A1 en de N348. Om extra filevorming te voorkomen zal de gemeente moeten aangeven welke maatregelen getroffen zullen gaan worden. Gesteld wordt dat de VRI’s op de N348 en de Siemelinksweg zo veel mogelijk gekoppeld moeten worden en afgestemd op het verkeersaanbod op de A1. Verzocht wordt duidelijkheid te verschaffen over de uitkomsten van het verkeersmodel en met de provincie in overleg te treden over de ontsluiting van het bedrijventerrein op de N348.
Ad a en b De verkeersintensiteiten van het referentiejaar (huidige situatie) zijn gebaseerd op de verkeerstelling van het jaar 2006 van voor de openstelling van de spitsstroken. Op basis van deze verkeerstellingen is het verkeersmodel gekalibreerd. De I/C verhouding in de ochtend- en avondspits zijn dus niet conform de situatie bij openstelling van de spitsstroken. Voor de werkdagetmaalintensiteiten, waar de berekeningen voor lucht- en geluidsonderzoeken op zijn gebaseerd, is de situatie met openstelling spitsstroken niet van invloed. Als bijlage is de Intensiteits/Capaciteitsplot van de spitsuren opgenomen in de huidige situatie met openstelling spitsstroken. Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
44
oktober 2009
Het verkeersmodel beschrijft ochtendspits (2-uurs), avondspits (2-uurs) en de restdag. De ochtendspits beschrijft de periode 07.00-09.00 uur, de avondspits beschrijft de periode 16.00-18.00 uur, en de restdag beschrijft de rest van de dag (00.00-07.00 uur, 09.00-16.00 uur, 18.00-00.00). De restdag wordt getoetst aan tellingen waarbij de etmaalcijfers verminderd zijn met beide spitsen. Het verkeersmodel geeft werkdagetmaalintensiteiten, voor het milieumodel zijn de werkdagen met een factor 90,82% omgerekend naar weekdagen. Dit percentage is bepaald aan de hand van de verkeerstellingen op de hoofdwegen. Ter bepaling van het drukste uur voor de Intensiteit/Capaciteit verhouding wordt uitgegaan van het drukste spitsuur (spitsuur I/C = 2-uurs spitsperiode x 0,55). Voor de oostelijke ontsluiting is in het ontwerp rekening gehouden met bufferruimte voor het opstellen van verkeer. De verkeersregelinstallaties op de op- en afritten van de A1 In overleg met Rijkswaterstaat is afgesproken dat in gezamenlijkheid met de gemeente Deventer regelstrategieën en protocollen worden opgesteld zodat de Verkeerscentrale Noord- en Oost-Nederland (VCNON) in specifieke gevallen het verkeer op de aansluiting Deventer Oost kan sturen met als doel om mogelijke file te voorkomen. Doseren naar de A1 is één van de uitgangspunten van het ontwerp van de opwaardering Siemelinksweg en Oostelijke ontsluiting. Voor de dosering naar de A1 is een pakket van maatregelen nodig om het netwerk van hoofdwegen goed te laten functioneren. De oostelijke ontsluiting is één van de schakels in dit netwerk. Ad c In overleg met de provincie Gelderland is er voor de westelijke ontsluiting (N348 Zutphen-Deventer) voor gekozen de aansluiting minimaal verkeerskundig te dimensioneren. Alleen de noodzakelijke stroken ten behoeve van afslaand verkeer zijn in het ontwerp opgenomen (maximum capaciteit van 1.200 personen auto equivalent/uur). Daarmee wordt de verkeersafwikkeling naar het bedrijventerrein ondergeschikt gemaakt aan de doorstroming op de N 348. De verkeerslichten op oostelijke ontsluitingen wordt gekoppeld met de verkeerslichten stroom op- en afwaarts. In overleg met de Provincie Gelderland is besloten het wegvak tussen de Lochemseweg en autosnelweg A1 binnen het kader van het bedrijvenpark A1 niet verder op te waarderen. Deze zienswijze geeft ons geen aanleiding het bestemmingsplan aan te passen. 2.1.8 a. b. c.
d. e.
f.
g. h. i. j.
H.G. Kasteleijn-Scholten en R.J. Kasteleijn, Dortherweg 9, 7418 HC Epse Het ontwerpbestemmingsplan botst in vele opzichten met diverse milieuaspecten, die grotendeels buiten de gemeentegrenzen en het plangebied afspelen. Zorgvuldigheid ontbreekt. Graag wordt men geïnformeerd in welke mate planschade zal optreden. Er wordt relatief weinig groen geprojecteerd. Begrip “groen” is onduidelijk gedefinieerd, dit dient gespecificeerd te worden. Onduidelijkheid is er over het onderhoud van de bufferzone en overige groenvoorzieningen; een financiële onderbouwing in het exploitatieplan ontbreekt. Gevraagd wordt de oorspronkelijk geplande bufferafstand van 200 meter tussen woonkern en bedrijventerrein aan te houden Verzoek tot schriftelijke bevestiging dat de in artikel 9 (wonen) genoemde regels tenminste gelijkwaardig zijn aan die in het huidige bestemmingsplan. In het ontwerp wordt geen rekening gehouden met de gewijzigde economische omstandigheden. Er wordt uitgegaan van de aanbodramingen voor de lange termijn. De verhoging van het uitgifteniveau van 4 naar 7 ha per jaar acht men onrealistisch, gezien ook de verwachte krimp. Gevraagd wordt naar de onderbouwing van de behoefte naar kantoor- en bedrijfsruimte, waarom deze niet op ander locaties binnen de gemeente kunnen worde gerealiseerd en hoe dit zich verhoudt met het beleid van het Stedendriehoek. De economische behoefte aan zoveel uitgeefbaar terrein blijkt nergens uit de stukken. Gevreesd wordt voor overaanbod dat kan leiden tot prijsverlaging. Gevraagd wordt of de gehanteerde prijzen marktconform zijn. Gewezen wordt op de leegstand in Deventer en verzocht wordt aan te geven waarom niet gekozen is voor revitalisering. Gevraagd wordt de bufferzone te verruimen. Bij de Kamerbehandeling is uitgegaan van 200 m breedte. Gevraagd wordt de voorwaarde en de inrichting in bestemmingsplan en exploitatieplan op te nemen. Geoordeeld wordt dat het plan grote risico’s bevat en dat het exploitatietekort zal worden overschreden.
Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
45
oktober 2009
Ad a In het MER zijn ook de milieueffecten buiten het plangebied onderzocht. De commissie mer heeft gesteld dat het MER voldoende inzicht biedt in de milieugevolgen. Ad b Voor een tegemoetkoming in de planschade kan men een verzoek daartoe indienen op grond van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening. Voor het exploitatieopzet is rekening gehouden met het toekennen van deze tegemoetkoming. Ad c Binnen de bestemming Groen zijn er aanduidingen opgenomen. Zo hebben een aantal groengebieden de aanduiding natuur- en landschapswaarden. Daarmee is ere en differentiatie aangebracht binnen de bestemming Groen. De kosten van de aanleg en beheer van de groenvoorzieningen zijn in de exploitatieopzet meegenomen. Ad d Voor de bestaande woningen is opgenomen dat deze eventueel herbouwd mogen worden met een bestaande goothoogte, bouwhoogte en inhoud als de bestaande situatie. Ad e t/m h Zie het gestelde onder het kopje Economische onderbouwing aan het begin van deze nota. Ad i De breedte van 250 meter voor de bufferzone betreft een streefbeeld. Bij dit streefbeeld is een percentage landschapselementen opgenomen van 5%. Alterra hanteert een zone van 75 meter als optimaal als de zone alleen uit natuur bestaat. Voor het ontwerp in de bufferzone is uitgegaan van een gemiddelde breedte van 100 tot 250 meter. Bij het hanteren van deze breedte moet gezorgd worden dat het percentage landschapselementen een groter oppervlak beslaat (bijv.10%). Dan blijft de zone zijn functionaliteit behouden. De bufferzone grenst daarbij aan de zuidzijde grotendeels aan een onbebouwde zone bestaande uit landbouw- en bosgebied. Ad j Wij zijn van mening dat het exploitatieopzet een juist beeld geeft van de verwachte kosten. Rekening is gehouden met de eventuele risico’s. Mede naar aanleiding van deze zienswijze is de toelichting ten aanzien van de behoefteraming aangepast. Voor het overige geeft deze zienswijze ons geen aanleiding het bestemmingsplan aan te passen. 2.1.9
B.I. Kolster e.a., Statensingel 116c, 3039 LT Rotterdam
a. Er bestaat geen noodzaak om bedrijvenpark A1 op te richten. De behoefteramingen zijn veel te optimistisch. In 2005 heeft het CPB 4 groeiscenario’s geformuleerd. De keuze voor het hoogste groeiscenario wordt in het bestemmingsplan gemotiveerd met het argument dat de Stec groep dit scenario als meest waarschijnlijke aangeeft. Dit acht men mager. Deventer zou een eerlijk overzicht moeten geven van de 4 groeiscenario’s. b. De kredietcrisis noopt Deventer om de behoefteraming te verlagen. De CPB ramingen zijn verouderd. De vraag naar bedrijfsruimte zal de komende 5-10 jaar afnemen. De lagere kredietverlening zal een blijvend effect hebben op de economische groei, ook voor de jaren 2010-2020. Het CPB heeft de economische groei voor 2009 en 2010 gesteld op -0,75% en -1%. Voor het eerste kwartaal van 2009 bedroeg deze -4,5%. De vraag naar bedrijfs- en kantoorruimte zal de komende 5-10 jaar afnemen. Een nieuwe behoefteraming is noodzakelijk. c. Bedrijvenpark A1 is in strijd met het Streekplan. Zolang dat het geval is kan het bestemmingsplan niet worden vastgesteld. De status van de streekplanafwijkingsprocedure is onbekend. d. Het bedrijvenpark A1 is in strijd met het Rijksbeleid omdat dit uitgaat van het gebruik van bestaande terreinen en gebouwen om vernietiging van het landschap te voorkomen. e. Deventer zou een goede inventarisatie moeten maken van vraag en aanbod om te beoordelen of een nieuw bedrijventerrein werkelijk noodzakelijk is. Ministerie van Vrom heeft de SER-ladder
Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
46
oktober 2009
f. g. h. i. j.
k.
l.
m. n.
o.
p.
q.
r.
s. t.
ontwikkeld. In de Omgevingsvisie Overijssel wordt deze door de Provincie Overijssel opgelegd aan gemeenten. Nergens is een uitwerking te vinden van de SER-ladder. De “Zicht op mooi Nederland” is genegeerd. Hierin wordt een visie gegeven op de gebieden langs de snelwegen. Het rijk vraagt de andere overheden hiermee rekening te houden. Het gebied langs de A1 langs Deventer, inclusief het gebied waar nu het bedrijvenpark A1 is gepland, is aangewezen als één van de negen snelwegpanorama’s dat niet mag worden aangetast. Gewezen wordt op wat in het rapport staat over de IJsselvallei en met name op het gedeelte waarin staat dat het zicht op de kernen van Epse en Gorssel moet behouden blijven. Het bedrijventerrein zorgt voor verrommeling waar de rijksoverheid tegen strijdt. Deventer moet beleid inpassen in Rijksbeleid, aangezien de verwachting is dat het Rijksbeleid in 2010 dwingend wordt opgelegd. Het bedrijvenpark A1 zal tot leegstand leiden van bedrijfs-, kantoorgebouwen en veroudering, verloedering van bestaande bedrijventerreinen. Dit concludeert ook een onderzoek van het onderzoekbureau Stogo, getiteld “Voor wie ontwikkelen we nog bedrijventerreinen?” Geciteerd wordt uit een deel van dat rapport. Er wordt op gewezen dat de gemeente Deventer onderkent dat kantoren leeg komen te staan op pagina 27 van het rapport “De oude kaart van Nederland” (2008). De gemeente dient hier beleid op te voeren. De Vereniging voor ontwikkelaars en bouwondernemers (NVB) komt ook tot de conclusie dat nieuwe bedrijfsterreinen leiden tot leegstand. De NVB pleit voor een gemeentelijke integrale kantoorvisie. Gewezen wordt op een recent onderzoek van Stogo, NVB en de gemeente Deventer waarin geconcludeerd wordt dat nieuwe bedrijfsterreinen leden tot leegstand. Er is een gebrek aan democratisch evenwicht. Gewezen wordt op het bestuursakkoord met de gemeente Gorssel waardoor de gronden zijn overgegaan naar de gemeente Deventer. De lasten van het nieuwe bedrijfsterrein worden bij de bewoners van Epse gelegd. Zij vormen niet de achterban van de partijen in de gemeenteraad van Deventer. Verzoek om de belangen van de inwoners van Epse mee te wegen als waren zij burgers van de gemeente Deventer. Het is opvallend dat het onderzoek naar de luchtkwaliteit geen enkel probleem oplevert, terwijl de ontwikkeling van het terrein jaren heeft stilgelegen. Vraag of in de tussentijd de plannen zodanig zijn aangepast dat er minder verontreiniging te verwachten valt? Tauw is voor het meten van de luchtkwaliteit overgestapt naar een ander model, dan het eerder gebruikte CAR-II model. Onduidelijk blijft waarom voor Kema-Stacks+ is gekozen. Hier wordt een reden voor genoemd maar gezien de keuze van Oranjewoud wordt deze visie niet gedeeld door vakgroepgenoten. De vergelijkbaarheid met vorige onderzoeken is volledig zoek. Gezien de toezeggingen van de Minister van Verkeer van november 2008 en onder andere de netwerkanalyse van de regio Stedendriehoek, Rijkswaterstaat en de provincies Gelderland en Overijssel is de verwachting dat de (vracht)verkeersdrukte op de A1 meer dan gemiddeld zal groeien. Gevraagd met deze verkeersontwikkeling rekening te houden bij het onderzoek naar de effecten van de luchtkwaliteit en dit mee te nemen in de MER. In het onderzoek Luchtkwaliteit wordt de grote groei van het verkeer op de N348 onderkend, maar deze blijft ruim onder de schattingen van het verkeersrapport van de Provincie Gelderland (Verkenning N348). In dit rapport wordt nadrukkelijk verwezen na de herwaardering van Industrieterrein De Mars, een feit waarmee het rapport van Tauw geen rekening houdt. Tauw schetst een te rooskleurig beeld van de luchtvervuiling door toegenomen verkeer in 2020. Een volcontinu distributiecentrum past niet in de doelstelling van het bedrijvenpark A1 noch in de randvoorwaarde van duurzaamheid. In de praktijk wordt actief geprobeerd een zeer milieuvervuilend distributiebedrijf naar het bedrijvenpark te halen. Dit is in strijd met de doelstelling om milieuverontreiniging en hinder te beperken. Als een volcontinu distributiebedrijf doorgaat, zou het eerlijk zijn om de definities aan te passen en niet verder te suggereren dat duurzaamheid van belang is. Invulling bufferzone doet geen recht aan inwoners Epse. Er ontstaat visuele hinder doordat de hoogte van gebouwen 8 meter mag zijn, terwijl de buffer slechts 4 meter hoog is. Er komt een bufferzone voor die niet op alle plekken minimaal 200 meter breed is. De bufferzone zal moeten voldoen aan de afspraken zoals deze zijn gemaakt aan het begin van het traject. Alternatief voor het ontwikkelen van nieuwe bedrijfsterreinen ligt in hergebruik oude terreinen, bedrijfsgebouwen en kantoren. Wordt voor gepleit om hiernaar serieus onderzoek op te starten conform de strekking van de Rijksoverheid en de SER-ladder. De directeur van de Stec groep, adviseur van de gemeente Deventer schrijft op zijn website een stuk over dat kantoorontwikkeling op ontgonnen locaties moet stoppen. Deventer zou in plaats
Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
47
oktober 2009
daarvan moeten investeren in het binnenstedelijk gebied. Het voorgaande maakt de onderbouwing van de plannen ongeloofwaardig. Ad a, b, d, e, j, k, s en t Zie het gestelde onder het kopje Economische onderbouwing aan het begin van deze nota. Ad c Gedeputeerde Staten hebben op 24 juni 2009 het afwijkingsbesluit genomen. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het (inmiddels oude) streekplan. Ad f, g, h, i In de structuurvisie “Zicht op mooi Nederland” wordt een aantal snelwegpanorama’s benoemd, waaronder die langs de A1, de IJsselvallei. In de structuurvisie is een kaartje opgenomen met kenmerken van het gebied. Het gaat dan met name om het gebied ten oosten van de IJssel. Een strook aan de westzijde van de IJssel behoort ook tot het gebied van de IJsselvallei. Het gaat hier grotendeels om onbebouwd gebied en strekt zich zeker niet zover dat ook de locatie van het Bedrijvenpark A1 hier onder zou vallen. In de genoemde structuurvisie is een kaart opgenomen met bedrijventerreinen. Er wordt een onderscheid gemaakt in harde en zachte plannen. Het Bedrijvenpark A1 is aangemerkt als een hard plan. Dat wil zeggen dat in de Structuurvisie ervan uitgegaan wordt dat het Bedrijvenpark A1 een bestaand bedrijventerrein is. In overeenstemming met de rijksstructuurvisie is ook in de omgevingsvisie van de provincie het bedrijvenpark A1 aangeduid als bestaand bedrijventerrein. Het Rijk heeft in het ontwerp AMvB Ruimte regels gesteld die in acht genomen moeten worden bij het opstellen van bestemmingsplannen. De AMvB Ruimte is nog niet definitief vastgesteld. Het gebruik van de SER-ladder is nog niet verplicht. Afgezien hiervan, onder het kopje Economische onderbouwing is aangegeven dat de gemeente Deventer al jarenlang in de geest van de SER-ladder handelt. Ad l De grenswijziging waardoor de gronden van de gemeente Lochem zijn overgegaan naar de gemeente Deventer is met een besluit van de Regering tot stand gekomen. Vervolgens hebben de gemeenten Lochem en Deventer een bestuursconvenant ondertekend. Bij het vormgeven van de planontwikkeling is rekening gehouden met de bewoners van Epse. Onder meer is afgesproken dat een grondwal zal worden aangelegd ter visuele afscherming van het bedrijventerrein voor de bewoners van Epse. Ad m Mede in verband met een verandering in regelgeving wat betreft de luchtkwaliteit zijn er nieuwe berekeningen gedaan. Geconcludeerd kan worden dat voldaan wordt aan de wettelijke eisen voor luchtkwaliteit. Ad n Het is onduidelijk wat wordt bedoeld met ‘overgestapt op een ander model’. Het onderzoek is uitgevoerd met een daarvoor goedgekeurd model. Wat daarvan verder overigs ook zij, Tauw heeft gekozen voor het Kema Stacks+ model vanwege het feit dat met dit model integraal binnenstedelijke wegen, rijkswegen en bedrijfsemissies kunnen worden doorgerekend. Ad o De Minister van Verkeer en Waterstaat heeft in november aangegeven dat de rijksoverheid € 39,4 miljoen beschikbaar stelt (en de regionale overheden 5 miljoen) voor maatregelen op korte termijn. Het is echter nog niet duidelijk welke maatregelen en wanneer deze maatregelen genomen gaan worden voor de verbetering van de doorstroming op de A1. In het verkeermodel Deventer is rekening gehouden met de onherroepelijke invloeden van verschillen ontwikkelingen en daarom zitten de hierboven genoemde maatregelen niet opgenomen temeer ook omdat deze van positieve invloed kunnen zijn op de doorstroming rondom bedrijvenpark A1. In de netwerkanalyse is gewerkt met een verkeersmodel voor strategische doeleinden. Omdat de Netwerkanalyse Stedendriehoek zich richt op knelpunten in de periode 2010-2020, zijn de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen op een rij te zetten. Die zijn immers van invloed op het verkeer en vervoer en daarmee op de bereikbaarheid. Uitgangspunt binnen de Netwerkanalyse is dat het aantal inwoners van de Stedendriehoek en het aantal arbeidsplaatsen groeit tot 2020. De Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
48
oktober 2009
Netwerkanalyse Stedendriehoek houdt rekening met nieuwe woon- en werklocaties (Deventer bedrijvenpark A1, Zutphen de Mars, Apeldoorn A1 zone, Apeldoorn A50 zone) in en bij de steden, locaties voor nieuwe bedrijventerreinen en met bestaande en nieuwe recreatieve voorzieningen. Wat betreft infrastructuur zijn, conform de wens van het ministerie van Verkeer en Waterstaat – die plannen meegenomen, die bestuurlijk geaccordeerd zijn en waarvoor financiering is vastgelegd (onder andere A1 Holten – Deventer Oost: toevoeging (spits)strook aan de bestaande 2 x 2 rijstroken, A1 Deventer oost – knooppunt Beekbergen: toevoeging van een extra strook aan de bestaande 2x2 met spitsstrook (met eventueel andere indeling profiel voor scheiding verkeerssoorten), knooppunt Beekbergen – Apeldoorn West: toevoeging spitsstrook aan de bestaande 2 x 2 rijstroken, A50 Epe – knooppunt Beekbergen: toevoeging spitsstrook aan de bestaande 2 x 2 rijstroken, N314: maatregelen bij Zutphen t.b.v. vergroting capaciteit rotondes, N337: Hanzetracé in Deventer verbreden tot 2x2 rijstroken tot aan de A1; incl. aanpak kruispunten, N345: verbreden 2x2 tussen aansluiting A50 en aansluiting A1, N345: omlegging Zutphen De Hoven, N345: omlegging Voorst, N348 alle conflicterende kruisingen verbeteren tussen A1 en Zutphen, N348: opwaardering Siemelinksweg in Deventer, met aansluiting A1 en ontsluiting bedrijvenpark A1, inclusief verbetering kruispunten, N348: Maatregelen die routering vrachtverkeer in Deventer verplaatsen van het Hanzetracé naar de oosttangent (N348), N786: Maatregelen corridor Apeldoorn – Dieren (o.a. Loenen, omlegging Laag Soeren), N344: omlegging Twello west, enz. Op basis van alle mogelijke ontwikkelingen en uitbreiding in de toekomst is een voorspelling gedaan over voertuigverliesuren op de autosnelweg A1. Duidelijk mag zijn dat dit geen onherroepelijke invloeden van verschillende ontwikkelingen zijn waarmee in het verkeersmodel Deventer gerekend kan worden. Deze maatregelen zouden immers een positieve invloed kunnen hebben op de doorstroming op het wegennet rondom bedrijvenpark A1. De resultaten uit de Netwerkanalyse kunnen dus geen input vormen voor het verkeersmodel Deventer. Ad p De provincie Gelderland heeft een Verkenning N348 uitgevoerd. De doelstelling van deze strategische verkenning is om te komen tot maatregelen die op korte termijn (te realiseren voor 2010) leiden tot een betere leefbaarheid, oversteekbaarheid, verkeersveiligheid en doorstroming op de N348 voor de toekomstige situatie. Voor de Verkenning N348 is het verkeersmodel regio Stedendriehoek gebruikt. Dit model is ook de basis voor het verkeermodel Deventer. De resultaten van het verkeersmodel Deventer zijn niet één op één te vergelijken met de resultaten van het verkeersmodel regio Stedendriehoek omdat: - voor het verkeermodel Deventer een verfijningslag voor het grondgebied Deventer is uitgevoerd; - het bedrijvenpark A1, zoals opgenomen in de verkenning N348 niet conform de voorgenomen activiteit is (foutieve ontsluitingsstructuur en verkeersintensiteiten (bron: Verkenning N348, intensiteiten mvt etmaalalternatief 0)); - het verkeermodel Deventer rekent met werkdagetmaalgegevens en in de verkenning gebruik gemaakt is van etmaalgegevens. Ad q Op het Bedrijvenpark A1 worden uitsluitend categorieën 1 tot en met 3 bedrijven toegestaan, mede vanwege de afstand tussen de woonbebouwing in Epse en de woningen in de bufferzone. De vestiging van een distributiecentrum behoort in dat kader tot de mogelijkheden. Vanuit te verwachten verkeersbewegingen en nabije ontsluiting op de A1 kan de locatie voor een dergelijk bedrijf ook als gunstig worden beoordeeld. Het MER bevat een beschouwing van de invulling van de duurzaamheid vanuit meerdere aspecten wat vestiging van een distributiebedrijf ook niet uitsluit. In het vervolgproces zal waar nodig en mogelijk een nadere optimalisatie en concretisering van duurzaamheidaspecten plaatsvinden. Ad r De breedte van de groene bufferzone, de afschermende beplanting en de houtsingel/grondwal enerzijds en de toegestane bouwhoogte anderzijds zullen in hun samenhang niet leiden tot onaanvaardbare visuele effecten. Voor het ontwerp in de bufferzone is uitgegaan van een gemiddelde breedte van 100 tot 250 meter. Bij het hanteren van deze breedte moet gezorgd worden dat het percentage landschapselementen een groter oppervlak beslaat (bijv.10%). Dan blijft de zone zijn functionaliteit behouden. De bufferzone grenst daarbij aan de zuidzijde grotendeels aan een onbebouwde zone bestaande uit landbouw- en bosgebied. Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
49
oktober 2009
Mede naar aanleiding van deze zienswijze is de toelichting ten aanzien van de aangepast. Voor het overige geeft deze zienswijze ons geen aanleiding het bestemmingsplan aan te passen. 2.1.10
LandRaad namens dhr. R.H. Meijer, Postbus 5486, 6802 GL Arnhem
Namens de heer R.H. Meijer, wonende aan de Dortherweg 15 wordt een zienswijze ingediend. De heer Meijer drijft een akkerbouwbedrijf. De Kruklandsweg wordt thans gebruikt voor zware en grote landbouwmachines. Deze weg heeft een bestemming gekregen die ontoereikend is voor het huidige gebruik van landbouwverkeer, namelijk enkel als fietspad. Verzoek om de bestemming van deze weg zodanig te wijzigen dat deze weg toegankelijk blijft voor landbouwverkeer en bestemmingsverkeer (auto’s). Reactie Voor direct belanghebbenden van de aanliggend percelen aan de Kruklandsweg bestaat de mogelijkheid voor een ontheffing om het fietspad met landbouwverkeer te gebruiken. Deze zienswijze geeft ons geen aanleiding het bestemmingsplan aan te passen. 2.1.11 a.
b.
Dhr. T. Schrijvers, Deventerweg 105, 7214 DD Epse
Gevraagd wordt waarom er geen sprake is van een integrale benadering m.b.t. de diverse plannen voor de N348. Hierbij wordt gedacht aan de uitbreiding van de A1 met geluidsisolerende maatregelen, de uitbreiding van de N348 i.v.m. bedrijvenpark, hierbij sprake van verplaatsing woonwagencentrum, de upgrading N348 met parallelstroken en geluidswerende maatregelen, en uitgevoerde reconstructie van de N348 met geluidsisolerende maatregelen. Als tip wordt gegeven om het geld voor de geluidswal te gebruiken voor de verplaatsing van het woonwagencentrum.
Ad a De uitbreiding van de autosnelweg A1 is nog onderwerp van studie. Duidelijk is dat er momenteel verschillende alternatieven worden opgesteld voor de opwaardering van de autosnelweg. Aangezien onduidelijk is welke alternatieven reëel zijn en hoe de opwaardering eruit ziet, kan dit niet meegenomen worden in de studie van het bedrijvenpark A1. De wegenstructuur op het bedrijvenpark A1 is dusdanig ontwerpen dat dit geen belemmering gaat vormen voor toekomstige uitbreiding van de autosnelweg. In overleg met de provincie Gelderland is er voor gekozen om de westelijke aansluiting minimaal verkeerskundig te dimensioneren. De verkeersafwikkeling naar het bedrijventerrein is ondergeschikt aan de doorstroming op de N 348. De westelijke aansluiting op de N 348 wordt voorzien van een verkeersregelinstallatie. Deze verkeersregelinstallatie wordt gekoppeld aan de verkeerslichten bij het kruispunt N348-Lochemseweg en de verkeerslichten bij de zuidelijk op- en afritten van de autosnelweg A1 waardoor de hoofdstroom op de N348 gecoördineerd afgewikkeld kan worden. Het doel van de opwaardering van de N348 op het deel noordelijk van de zuidelijk op- en afritten van de autosnelweg A1 is een verbeterde doorstroming tussen de autosnelweg A1 en de stad Deventer. De provincie Gelderland heeft vooralsnog geen uitgewerkte plannen voor een verbeterde doorstroming op het deel tussen de Lochemseweg en de autosnelweg A1. Ad b De woonwagenstandplaats aan de Deventerweg zal binnen het plangebied verplaatst worden naar een locatie tussen de Waterdijk en Kruklandseweg. Deze zienswijze geeft ons geen aanleiding het bestemmingsplan aan te passen. 2.1.12 a. b. c.
A. Rolden, Dortherweg 21, 7418 HC Deventer
De heer Rolden woont in de bufferzone in een vrijstaande boerderij met vrij uitzicht. Het gebied heeft cultuurhistorische waarden en agrarische beperkingen. Het vrije uitzicht wil men behouden. Een grondwal zou dat beperken. De mogelijk gemaakte bouwhoogte vindt men te hoog. Gewezen wordt op de leegstand en de recessie waardoor er geen garantie is op een gerealiseerd bedrijventerrein. Dit is de beschadiging van het buitengebied niet waard. Gevreesd wordt voor de verkeersafwikkeling en stil staan van het verkeer op de A1 en N348.
Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
50
oktober 2009
d. e. f.
Gesteld wordt dat de inrichting van de bufferzone in nauw overleg met de bewoners moet plaats vinden en dat de gronden terug gaan naar de gemeente Lochem, conform het bestuursakkoord. Gewezen wordt op de grote natuurwaarden van het gebied, met o.a. dassen en ringslangen. Bezwaar bestaat tegen aanplant van gewassen voor de dassen, zoals vermeld in de ‘Notitie bedrijvenpark A1 te Deventer van 16 oktober 2008’. De dassen hebben al veel beschadigd in de groentetuin. Gevreesd wordt voor overlast van geluid, verlichting en verkeer. Gevraagd wordt het bestemmingsplan niet vast te stellen, want beter ten halve gekeerd, dan ten hele gedwaald.
Ad a en b In het kader van het MER zijn onder meer de natuur-, en landschappelijke waarden geïnventariseerd en zijn de effecten van de voorgenomen bouw van het bedrijvenpark in beeld gebracht. Deze milieueffecten zijn meegewogen in de afweging om op deze locatie in een bedrijventerrein te ontwikkelen. Tevens zijn er compenserende en schadebeperkende maatregelen vastgesteld. Gezien de behoefte aan bedrijvenlocaties, zoals aangegeven in de paragraaf economische onderbouwing aan het begin van deze nota, zijn wij van mening dat de keuze van een bedrijventerrein op deze locatie verantwoord is. Voor reclamant zal dit wel betekenen dat zijn uitzicht verandert. De grondwal die juist bedoeld is ter visuele afscherming van het bedrijventerrein voor de bewoners in Epse heeft ook het effect dat het uitzicht wordt beperkt. Naar onze mening is een omzoming van het bedrijventerrein met een grondwal verkieselijker dan een direct zicht op het terrein. De groenwal zal beplant worden waardoor deze zal deze zal uitmaken van de bufferzone. Ad c In overleg met de provincie Gelderland voor gekozen om de westelijke aansluiting minimaal verkeerskundig te dimensioneren. De verkeersafwikkeling naar het bedrijventerrein is ondergeschikt aan de doorstroming op de N 348. De westelijke aansluiting op de N 348 wordt voorzien van een verkeersregelinstallatie. Deze verkeersregelinstallatie wordt gekoppeld aan de verkeerslichten bij het kruispunt N348-Lochemseweg en de verkeerslichten bij de zuidelijk op- en afritten van de autosnelweg A1 waardoor de hoofdstroom op de N348 gecoördineerd afgewikkeld kan worden. Het doel van de opwaardering van de N348 op het deel noordelijk van de zuidelijk op- en afritten van de autosnelweg A1 is een verbeterde doorstroming tussen de autosnelweg A1 en de stad Deventer. De provincie Gelderland heeft vooralsnog geen uitgewerkte plannen voor een verbeterde doorstroming op het deel tussen de Lochemseweg en de autosnelweg A1. Voor de oostelijke ontsluiting is in het ontwerp rekening gehouden met bufferruimte voor het opstellen van verkeer. In overleg met Rijkswaterstaat is afgesproken dat in gezamenlijkheid met de gemeente Deventer regelstrategieën en protocollen worden opgesteld zodat de Verkeerscentrale Noord- en Oost-Nederland (VCNON) in specifieke gevallen het verkeer op de aansluiting Deventer Oost kan sturen met als doel om mogelijke file te voorkomen. De bufferruimte zoals deze is opgenomen in de oostelijke ontsluiting maakt dit mede mogelijk. In de huidige situatie wordt de aansluiting Deventer Oost zwaar belast. In de avondspits is regelmatig sprake van congestie op de aansluiting met de Siemelinksweg waarbij de wachtrij tot op de zuidelijke hoofdrijbaan van de autosnelweg A1 staat. Door de opwaardering van de Oostelijke ontsluiting en de aansluiting Deventer Oost wordt deze file voorkomen. Ad d Voor de inrichting van de bufferzone is een plan opgesteld. Dit plan heeft samen met het bestemmingsplan en andere stukken ter inzage gelegen. Voor de uitvoering van het plan zal waar nodig in overleg worden getreden met de bewoners van het gebied. De grenswijziging waardoor het gebied van de gemeente Lochem naar de gemeente Deventer is overgegaan, heeft bij wet plaats gevonden. De regering heeft daartoe besloten. Een teruggave zal ook alleen door een besluit van de regering mogelijk zijn. Dat achten wij niet wenselijk. Met de gemeente Lochem zijn er regelmatig overleggen over het gebied. Deze zullen wij blijven voortzetten. Ad e Er is nader onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van een dassenburcht. Deze is nabij de spoorlijn aanwezig. Het betreft echter niet een hoofdburcht, maar een zogenaamd buitenverblijf dat niet vaak bezocht wordt. Omdat de burcht een risico betekent voor de stabiliteit van de spoordijk is in overleg met ProRail besloten de burcht te dichten. De bufferzoen blijft wel als foerageergebied van de dassen belangrijk. Bij de inrichting van de bufferzone zal daar rekening mee worden gehouden. Ad f Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
51
oktober 2009
Er is onderzoek gedaan naar de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer en afkomstig van de bedrijven. De conclusie van het onderzoek is dat de geluidsbelasting blijft binnen de wettelijke normen. Bij realisering van het bedrijventerrein zal er meer verlichting in het gebied zijn dan nu het geval is. Naast het gebruik van speciale armatuur zal de aanleg van beplante aarden wallen bij de bufferzone en de oostelijke ontsluiting zorgen voor een beperking van de lichteffecten. Ook het negatieve effect van geluid wordt hierdoor beperkt. Onder c zijn wij ingegaan op verkeersaspecten. Mede naar aanleiding van deze zienswijze is de toelichting ten aanzien van de aanwezigheid van een dassenburcht aangepast. Voor het overige geeft deze zienswijze ons geen aanleiding het bestemmingsplan aan te passen.
2.1.13
M. Maatman, Deventerweg 113, 7214, DD Epse
a. Als bewoner aan de Deventerweg heeft men vrij uitzicht; bij uitvoering van het bestemmingsplan kijkt men naar een groene wal. Gevreesd wordt voor ernstige geluidhinder, aantasting van het woongenot, privacyverlies en waardevermindering van de woning. Gewezen wordt op planschade. b. Bij bebouwing van het bedrijventerrein zullen onder meer vleermuizen en kikkers verloren gaan. c. Op de plankaart d.d. 27 april 2005 heeft een plotselinge grenswijziging van het plangebied plaatsgevonden. Betreft perceel 181 aan de Deventerweg. Het perceel wordt op de nieuwe plankaart aangeduid als bestemming “groen met landschaps- en natuurwaarden”. De gebruiksmogelijkheden van de grond worden zeer beperkt. Voorstel om grenswijziging te corrigeren of bestemming te corrigeren in de bestemming “wonen” of om schadeloos te stellen. d. Om schadeloos te stellen wordt gevraagd medewerking te verlenen aan de realisatie van twee woningen op het perceel 181. Ad a De groenzone aan de Deventerweg wordt aangelegd om overlast van de Deventerweg te voorkomen en ter visuele afscherming van de toekomstige bedrijfsbebouwing. Deze overlast beperkende maatregelen betekenen ook dat voor de bewoners aan de Deventerweg het uitzicht zal veranderen. Wij zijn van mening dat met de verlegging van de Deventerweg en de aanleg van de groenzone er voor bewoners een aanvaardbaar woonklimaat ontstaat. Uit het geluidonderzoek volgt dat de geluidsbelasting op geen van de woningen hoger is dan de ingevolge de Wet geluidhinder maximaal toegestane geluidsbelasting en dat de meeste woningen een geluidsluwe gevel hebben. Ad b Er is een uitgebreid ecologisch onderzoek gedaan. Ook is geïnventariseerd welke dieren voorkomen in het gebied en wat dit betekent voor de aanwezigen dieren. In de Natuurtoets en het MER is daarop ingegaan. Ten aanzien van de vleermuizen is in het MER (blz. 95) opgemerkt dat met het voorkeursalternatief (waarvoor gekozen is) de kolonies, vliegroutes en foerageergebieden van de vleermuizen in stand gehouden en versterkt worden. In de Natuurtoets (blz. 44) is over de poelkikker opgemerkt dat de poelen waar deze kikkers zijn aangetroffen in stand blijven. Ad c De gronden zijn overeenkomstig de huidige groenbestemming in het bestemmingsplan RijkswegNoord bestemd. Ad d Het betreft hier een gebied met landschaps- en natuurwaarden in de nabijheid van de Deventerweg en de rijksweg A1. Deze locatie achten wij vanuit ruimtelijk en functioneel oogpunt niet geschikt voor de bouw van twee nieuwe woningen. Voor eventuele tegemoetkoming in planschade kan een beroep worden gedaan op artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.
Deze zienswijze geeft ons geen aanleiding het bestemmingsplan aan te passen.
2.1.14
CMS Derks Star Busmann namens Castella Vastgoed B.V., Postbus 560, 6800 AN Arnhem
Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
52
oktober 2009
a. Namens Castella Vastgoed B.V. (hierna: Castella) gevestigd aan de Grotestraat 247 te Deventer wordt een zienswijze ingediend door CMS Derks Star Busmann. Castella is eigenaar van de percelen kadastraal bekend gemeente Deventer, Sectie N, nrs. 38, 39, 113 en 178 alsmede de panden aan de Deventerweg 48 en 50. Dit betreft een restaurant en woning. Er zijn vergaande plannen voor de realisatie van hotel/restaurant inclusief congres- en vergaderaccommodatie. Gelet op de (bovengenoemde) plannen is het gewenst om parkeermogelijkheden voor de percelen Sectie N, nrs. 38. 39 en 178 te creëren. Deze bestemming kan zeer goed samengaan met de groenbestemming. b. Verzocht wordt het bestemmingsplan zodanig aan te passen dat een reclame-uiting in de vorm van een te plaatsen bouwwerk als zuil op het perceel nr. 113 geplaatsts kan worden. Het bouwwerk verwijzingsbord annex reclame uiting t.b.v. restaurant “de Smid” is ten onrechte niet positief bestemd. c. Binnen de bestemming “Kantoor” is het mogelijk gemaakt om één hotel-congresaccommodatie te realiseren. Het is Castella niet duidelijk of de gemeente bij het opstellen van het bestemmingsplan bekend was met het initiatief van Castella. Het te ontwikkelen hotel incl. congresfaciliteiten richt zich ook op de zakelijke markt in Deventer. d. In de toelichting staat dat de mogelijkheid bestaat om het oprichten van een hotel in te zetten bij tegenvallende ontwikkelingen in de kantorenmarkt. De voorschriften zijn niet daarop toegespitst. Als meegewerkt dient te worden aan de ontwikkeling van een horecagelegenheid, ondanks dat in de directe omgeving al voorzien is in een dergelijk initiatief, dan zou dit via een wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt moeten worden. e. Voorts is er geen beperking opgenomen ten aanzien van de omvang van de hotel- en congresaccommodatie. Niet bepaald is wat de maximale omvang van de tot een vestiging behorende gronden kunnen zijn. Er dient een beperking in toegestane oppervlakte in de planvoorschriften te worden opgenomen. Verzoek om bij de vaststelling van het bestemmingsplan rekening te houden met de geuite zienswijze. Ad a De genoemde percelen met de nrs. 38 en39 hebben in het bestemmingsplan de bestemming Groen en maken onderdeel uit van de bufferzone. Wij zijn van mening dat een parkeergelegenheid afbreuk doet aan het karkater van de bufferzone, ook als het parkeerterrein op een groene wijze wordt ingericht. Het perceel met het nr. 178 heeft in het bestemmingsplan een verkeersbestemming. Hier is de aansluiting op de Deventerweg van de ontsluitingsweg en de Kruklandseweg geprojecteerd. Ad b Het bestemmingsplan maakt geen grote reclamemast mogelijk. Wij achten dat ruimtelijk gezien niet wenselijk. Ook het beeldkwaliteitsplan kent alleen criteria voor reclame aan de gevel. Een bouwwerk dat niet positief bestemd, valt onder het overgangsrecht, mits het een legaal bouwwerk betreft. Ad c, d en e Gezien de in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte kantoren- en bedrijfsontwikkeling achten wij een vestiging van een hotel- en congresaccommodatie zeer goed mogelijk. Wij hebben niet aan een specifieke kavel de bestemming hotel gegeven. Het initiatief tot vestiging van een hotel- en congresaccommodatie laten wij aan de markt over. Dit kan ook betekenen dat buiten het plangebied deze functie zal worden gerealiseerd, zoals op de gronden van reclamant. Ruimtelijk gezien mag binnen de kantorendriehoek 85.000 m2 brutovloeroppervlak worden gebouwd. Deze omvang van de totale bebouwing is nu opgenomen in de planregels. Functioneel kan deze bebouwing gebruikt worden voor kantoren en/of een hotel- en congresaccommodatie. Mede naar aanleiding van deze zienswijze is de toelichting ten aanzien van de aangepast. Voor het overige geeft deze zienswijze ons geen aanleiding het bestemmingsplan aan te passen.
2.1.15
Achmea Rechtsbijstand namens A. Aarnink, Deventerweg 111, 7214 DD Epse
a. De heer Aarnink woont nu landelijk en rustig. Dat zal wezenlijk en onomkeerbaar veranderen als aan de overkant van de straat een bedrijventerrein wordt aangelegd. Ter hoogte van de woning van de heer Aarnink is slechts een bufferzone van 25 meter ingetekend. Dit is fors minder dan de voldoende brede bufferzone van ca. 200 meter tussen de kern Epse en het bedrijventerrein. Als Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
53
oktober 2009
gebruik wordt gemaakt van de in het plan opgenomen correctiemogelijkheden, blijft van het groen amper iets over. Uit een oogpunt van rechtszekerheid en een goede ruimtelijke ordening is dat niet gewenst. b. Zorgen worden geuit over de fasering van het gehele plan. De heer Aarnink woont aan de westkant en vreest voor jarenlang wonen in een bouwput met alle hinder en overlast van dien. c. Het is niet terecht dat er een onderscheid wordt gemaakt tussen de bufferzones. De bufferzone aan de Deventerweg dreigt nog jarenlang op zich te laten wachten als deze gelijktijdig met het westelijk deel wordt aangelegd. Hij wil gelijke behandeling van de bufferzones aan de Deventerweg en aan de zuidzijde van het terrein. Ad a Bij de verlegging van de Deventerweg richting het bedrijvenpark, zal aan de westzijde van de weg een groenzone aangelegd worden. De woningen aan deze weg zullen hierdoor minder overlast hebben van het verkeer over de Deventerweg. Deze zone zal niet eenzelfde breedte hebben als de bufferzone ten zuiden van het bedrijvenpark. De zuidelijke bufferzone zal ingericht worden als ecologische verbindingszone. De groenzone langs de Deventerweg heeft met name een (geluid)afschermende functie voor de aan deze weg gelegen woningen. Voor de hoogte van de toekomstige bedrijfsbebouwing ten oosten van de Deventerweg is wel eenzelfde beperking opgenomen. De hoogte mag hier maximaal 8 m en noordelijker maximaal 12 m bedragen. Met de in het plan opgenomen correctiemogelijkheden, zal gedoeld worden op de algemene wijzigingsbevoegdheden van artikel 17 waarin maten zijn genoemd waarmee bestemmingsgrenzen en aanduidingsvlakken kunnen worden verschoven. Met deze wijzigingsbevoegdheid kunnen grenzen verschoven worden. Er is echter ook een beperking opgenomen, in die zin dat de oppervlakte van het bestemmingsvlak maar een bepaald percentage mag worden verkleind cq. vergroot. Het verdwijnen van de groenzone is daardoor niet mogelijk. Voor het gebruik maken van de wijzigingsbevoegdheid zal overigens een procedure moeten worden doorlopen waarbij het indienen van zienswijze en instellen van beroep mogelijk is. Ook zal getoetst moeten worden aan de milieuregelgeving. Ad b Met de fasering van de ontwikkeling van het bedrijvenpark zal jarenlang overlast juist worden beperkt. Het bouwverkeer zal via de oostelijke ontsluiting rijden. De aanleg van de groenzone en de verlegging van de Deventerweg zullen wel enige overlast met zich meebrengen. Daar waar mogelijk zal rekening worden gehouden met de omwonenden. Ad c Er is gekozen voor een gefaseerde ontwikkeling van het bedrijvenpark. Dit houdt ook in dat wegen, groen en de bufferzones gefaseerd zullen worden aangelegd. Overigens zal de westelijke groenzone pas aangelegd kunnen worden als de Deventerweg wordt verlegd. Deze zienswijze geeft ons geen aanleiding het bestemmingsplan aan te passen.
2.1.16 Poelmann Van den Broek namens Droste Vastgoedontwikkeling Voorgesteld wordt de gronden die in eigendom zijn te ruilen tegen een perceel grond waarop een reclamemast opgericht kan worden gericht op de A1. Verzocht wordt het bestemmingsplan daarop aan te passen. Voorgesteld wordt dit een algemene ontheffingsbepaling of een locatieaanduiding op de plankaart op te nemen. Het bestemmingsplan maakt geen grote reclamemast mogelijk. Wij achten dat ruimtelijk gezien niet wenselijk. Ook het beeldkwaliteitsplan kent alleen criteria voor reclame aan de gevel. Deze zienswijze geeft ons geen aanleiding het bestemmingsplan aan te passen.
2.1.17 Veiligheidsregio IJsselland a. Verwezen wordt naar het eerdere advies. De daar genoemde adviezen zijn in afdoende mate meegenomen. b. Geadviseerd wordt om nogmaals de sirenedekking te beoordelen. Het kantorengedeelte valt buiten de sirenedekking. Aandacht wordt gevraagd voor risicocommunicatie, het hernieuwd Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
54
oktober 2009
registreren van de risicobronnen en transportassen conform het Registratiebesluit externe veiligheid, het voorbreiden op incidentscenario’s door de bedrijfshulpverleningsorganisaties die aanwezig zijn in het gebied en het nemen van snelheidsbeperkende maatregelen nemen vanaf de uitrukposten. Gevraagd wordt een ontruimings- en evacuatieplan op te stellen. Ad a en b Vanuit veiligheidsoogpunt zijn dit belangrijke onderwerpen. Voor de ingebruikneming van de toekomstige bebouwing zullen de onder b genoemde punten uitgewerkt worden. Omdat deze buiten het kader van het bestemmingsplan vallen, behoeft het bestemmingsplan hierop niet te worden aangepast. Deze zienswijze geeft ons geen aanleiding het bestemmingsplan aan te passen. 2.1.18 Fam van der Goes a. Men heeft bewaar tegen de plannen. Ingezet zou moeten worden op hergebruik en renovatie van bestaande industrieterreinen aan de andere kant van de A1. Gewezen wordt op de leegstand. b. Een bedrijventerrein zorgt voor overlast voor de buurt en is schadelijk voor het groene buitengebied en het cultuurlandschap met de bedreigde diersoorten. De belangen van bewoners worden verwaarloosd terwijl er alternatieven (renovatie) zijn. Ad a In de paragraaf economische onderbouwing aan het begin van deze nota is ingegaan op de mogelijkheden van renovatie van bestaande bedrijfsterreinen. Daar is geconcludeerd dat revitalisering al heeft plaats gevonden. Wij verwijzen naar deze paragraaf. Ad b Om inzicht te hebben in de milieueffecten is een MER opgesteld. De commissie mer heeft geoordeeld dat alle milieueffecten op een juiste wijze zijn onderzocht. Uiteraard zal het plangebied van karakter veranderen. De onderbouwing voor de ontwikkeling van een bedrijventerrein is gegeven in de toelichting op het bestemmingsplan en in de paragraaf economische onderbouwing aan het begin van deze nota. Nagegaan is op welke wijze negatieve effecten kunnen worden verminderd. Zo zal de hoofdontsluiting van het gebied aan de oostzijde plaatsvinden en zal er een bufferzone gecreëerd worden. Mede naar aanleiding van deze zienswijze is de toelichting ten aanzien van de behoefteraming aangepast. Voor het overige geeft deze zienswijze ons geen aanleiding het bestemmingsplan aan te passen.
2.1.19 Ontwikkelingsmaatschappij Apeldoorn B.V, mede namens de heer Fuhler, Deventerweg 109 7214 DD Epse Er wordt bezwaar gemaakt tegen alle onderdelen van het bestemmingsplan. a. Het plangebied dat nu een agrarisch gebruik heeft en rijk is aan natuurwaarden zal veranderen. De kwaliteit van de leefomgeving van de heer Fuhler zal worden aangetast door geluid-, licht- en verkeershinder. b. Ten onrechte is geen locatie-mer opgesteld. c. De juridische borging van de aanleg van de bufferzone wordt onvoldoende geacht. Niet duidelijk is wat onder ‘vaststaan’ van aanleg van de bufferzone moet worden verstaan. Ten onrechte wordt de aanleg van de bufferzone alleen nodig geacht als ten oosten of ten westen van de Molbergsteeg wordt gebouwd. Het inrichtingsplan acht men niet concreet genoeg. Gevoegd het feit dat er geen financiën beschikbaar zijn om de bufferzone in te richten, acht men de borging onvoldoende. d. Men acht het irreëel dat binnen de planperiode 85.000 m2 kantooroppervlakte zal kunnen worden gerealiseerd. Het aanbod is nu al groter dan de vraag. Er staat nu al 60.000 m2 kantoorruimte leeg. De behoefteraming zoals beschreven in de toelichting acht men onjuist, zeker gezien de economische ontwikkelingen. Ook als deze behoefteraming wel juist zou zijn, dan kan er volgens de toelichting op stadsrandlocaties nog 105.000 m2 kantoorruimte worden gerealiseerd. Uitgaande van het hoogste groeiscenario (Global Economy) dan is de behoefte tot 2020 98.000 m2. Men acht het in strijd met een goede ruimtelijke ordening om nu een Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
55
oktober 2009
e.
f. g.
h. i. j.
k.
l. m. n.
o.
bestemmingsplan vast te stellen met de mogelijkheid van kantoorbebouwing tot 85.000 m2. Gesteld wordt dat het onbegrijpelijk is dat volgens het exploitatieplan 17.000 m2 bedrijfsvloeroppervlakte kan worden uitgegeven. Het bestemmingsplan acht men financieel niet uitvoerbaarheid. Gewezen wordt op de wijzigingsbevoegdheid waardoor de kantoorbestemming kan worden omgezet in een bedrijvenbestemming. Er is bij de financiële uitvoerbaarheid en het exploitatieplan echter geen rekening gehouden met een lagere grondopbrengst door de wijzigingsbevoegdheid. De financiële onuitvoerbaarheid van het bestemmingsplan zal er toe leiden dat er geen budget meer is voor de uitvoering van de compenserende en mitigerende maatregelen. Verzocht wordt door een onafhankelijk bureau onderzoek te laten doen naar de kantorenmarkt. Aangevoerd wordt dat het plan in strijd is met het rijksbeleid. Het kantorenvolume op de het bedrijvenpark A1 zal jarenlang de ontwikkeling van inbreidingslocaties onmogelijk maken. Dit is strijdig met het rijksbeleid. De Nota Ruimte gaat uit er vanuit dat 40 % van uitbreiding van woningen en arbeidsplaatsen gerealiseerd wordt in bestaand stedelijk gebied. Het plan is niet getoetst aan de structuurvisie Mooi Nederland. Het hierin opgenomen beleid is ook van toepassing op het bedrijvenpark A1. Ook de provincie spant zich in om het rijksbeleid uit te dragen. In het luchtkwaliteitonderzoek is niet aangegeven wat onder ‘autonome ontwikkeling’ moet worden verstaan. Het onderzoek bevat meer gebreken. Ten aanzien van het verdwijnen van een gedeelte van de EHS wordt opgemerkt dat compensatie van EHS-gebied alleen mogelijk is als er zwaarwegende maatschappelijke belangen zijn die die ingreep rechtvaardigen en de ontwikkeling niet elders kan plaats vinden. Er is voor gekozen om de EHS-status van het gebied te ontnemen. De provincie heeft echter nog geen besluit over aanpassing van het EHS gebied genomen. Gewezen wordt op de conclusie uit de natuurtoets dat er geen significante gevolgen te verwachten zijn voor het Natura 2000 gebied. Gesteld wordt dat in de voortoets rekening is gehouden met mitigerende maatregelen. Dit is volgens de Afdeling Bestuursrechtspraak ontoelaatbaar. Er had ook een passende beoordeling moeten plaats vinden. Getwijfeld aan de toereikendheid van de gekozen ontsluiting van het gebied. De reactie van het waterschap Rijn en IJssel op het MER wordt onderschreven. De weerlegging van de gemeente acht men onvoldoende. Het niet tegelijkertijd ter inzage leggen van het bestemmingsplan en het MER is in strijd met artikel 7.30 van de Wet milieubeheer. Op grond van artikel 7.32 kan aan de Commissie mer pas om advies worden gevraagd nadat het MER en het bestemmingsplan ter inzage hebben gelegen. Dat reclamant nu geen zienswijze tegen het MER kan indienen is onzorgvuldig en ontoelaatbaar. Ten onrechte zijn geen maatregelen in de planregels opgenomen, dit is in strijd met artikel 7.35 Wm. Op grond van artikel 7.35 lid 3 kunnen duurzaamheidsmaatregelen in de regels worden opgenomen.
Ad a Om inzicht te hebben in de milieueffecten is een MER opgesteld. De commissie mer heeft geoordeeld dat alle milieueffecten op een juiste wijze zijn onderzocht. Uiteraard zal het plangebied van karakter veranderen. De onderbouwing voor de ontwikkeling van een bedrijventerrein is gegeven in de toelichting op het bestemmingsplan en in de paragraaf economische onderbouwing aan het begin van deze nota. Nagegaan is op welke wijze negatieve effecten kunnen worden verminderd. Zo zal de hoofdontsluiting van het gebied aan de oostzijde plaatsvinden en zal er een bufferzone gecreëerd worden. Ad b Een milieueffectrapportage kan bestaan uit een plan-mer of een projectmer. Een locatie-mer is geen wettelijke term. Hiermee wordt wel gedoeld op een mer ten behoeve van een locatiekeuze. Voor het Bedrijvenpark A1 is een projectmer opgesteld. Een projectmer kent de meest uitgebreide studie naar de milieueffecten. Naar onze mening is een projectmer hier op zijn plaats. Ad c In de planregels is opgenomen dat er pas gebouwd mag worden als de bufferzone is aangelegd. Hierbij is er een onderscheid gemaakt tussen het oostelijke en het westelijk deel. In het westelijke mag pas gebouwd worden als het westelijk deel van de bufferzone is aangelegd. Het zelfde geldt voor het oostelijk deel. De formulering in de planregels is aangescherpt. Het inrichtingsplan is naar onze mening juist gedetailleerd, duidelijk is aangegeven waar groen en water wordt aangelegd en welke beplanting. De kosten van de inrichting is in de exploitatieopzet meegenomen. Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
56
oktober 2009
Ad d Verwezen wordt naar de paragraaf economische onderbouwing van deze nota. Ad e De mogelijke financiële implicaties van de gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid kunnen niet op voorhand worden verdisconteerd in de exploitatieopzet. De wijzigingsbevoegdheid is een mogelijkheid, maar geen vaststaand feit. Het is niet juist en wettelijke onmogelijk om daar in financiële zin nu rekening mee te houden. Ad f Zoals gesteld in de toelichting op het bestemmingsplan en in het exploitatieplan is het plan financieel uitvoerbaar. Er zijn gelden gereserveerd voor de inrichting van het openbare gebied, de inrichting van de bufferzone en de maatregelen in verband met de watercompensatie. Niet duidelijk is waarop gebaseerd is de veronderstelling dat er geen gelden zouden zijn voor de compenserende en mitigerende maatregelen. Ad g In de paragraaf economische onderbouwing van deze nota is ingegaan op de behoefteraming van kantorenlocaties mede in relatie tot het rijksbeleid. Ad h In de structuurvisie “Zicht op mooi Nederland” wordt een aantal snelwegpanorama’s benoemd, waaronder die langs de A1, de IJsselvallei. In de structuurvisie is een kaartje opgenomen met kenmerken van het gebied. Het gaat dan met name om het gebied ten oosten van de IJssel. Een strook aan de westzijde van de IJssel behoort ook tot het gebied van de IJsselvallei. Het gaat hier grotendeels om onbebouwd gebied en strekt zich zeker niet zover dat ook de locatie van het Bedrijvenpark A1 hier onder zou vallen. In de genoemde structuurvisie is een kaart opgenomen met bedrijventerreinen. Er wordt een onderscheid gemaakt in harde en zachte plannen. Het bedrijvenpark A1 is aangemerkt als een hard plan. Ook in de omgevingsvisie van de provincie is het bedrijvenpark A1 aangeduid als bestaand bedrijventerrein. Ad i Op pagina 89 van het MER (paragraaf 4.1) is aangegeven welke definitie er is gehanteerd voor het nulalternatief (de referentiesituatie). In deze paragraaf staat vermeld dat de referentiesituatie de situatie in 2020 betreft nadat autonome ontwikkelingen hebben plaatsgevonden. Daar is vermeld dat autonome ontwikkelingen de ontwikkelingen zijn die (onherroepelijk) in beleid zijn vastgesteld en die zich voordoen, ongeacht de voorgenomen activiteit. Deze formulering betreft het gehanteerde criterium voor de invulling van 'autonome ontwikkeling'. In het MER is voor alle beschouwde aspecten de referentiesituatie in beeld gebracht, dat wil zeggen de huidige situatie en, indien voor dat aspect van belang, de autonome ontwikkeling. Omdat er tussen de ontwikkeling van het Bedrijvenpark A1 en de nog niet onherroepelijke besluitvorming over de Siemelinksweg een belangrijke samenhang bestaat, zijn er voor wat betreft de aspecten verkeer, lucht en geluid twee situaties voor de autonome ontwikkeling in beeld gebracht, namelijk een autonome situatie zonder verdubbeling van de Siemelinksweg en een autonome situatie met verdubbeling van de Siemelinksweg. Een beschrijving en onderbouwing van de beschouwde referentiesituaties en daarin opgenomen autonome ontwikkelingen staat op bladzijde 89 (paragraaf 4.1) en bladzijde 149 (paragraaf 5.5.3) van het milieueffectrapport bedrijvenpark A1 2008 (kenmerk 110623/CE8/168/000603, datum 9 oktober 2008). De gehanteerde verkeerscijfers voor onder meer de autonome situatie staan opgenomen in bijlage 9 van het MER en in de verkeersstudie Bedrijvenpark A1 (2008) die als onderlegger dient voor zowel het MER als het bestemmingsplan. Een beschrijving van het gebruikte verkeersmodel en het gehanteerde referentiejaar is opgenomen in paragraaf 5.5.1. van het MER. Voor de effectbeoordeling is het van belang de gevolgen van de aanleg van het bedrijventerrein af te zetten ten opzichte van de referentiesituatie (dus de huidige situatie + de autonome ontwikkeling). In het MER is deze werkwijze toegepast. De effectbeoordeling heeft daarmee op een zuivere wijze plaatsgevonden. Uit het toetsingsadvies van de Commissie m.e.r. van 24 februari 2009 blijkt dat zij een zelfde mening is toegedaan.
Ad j Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
57
oktober 2009
Gedeputeerde Staten hebben op 24 juni 2009 het afwijkingsbesluit genomen. Het bestemmingsplan is daarmee in overeenstemming met het (inmiddels oude) streekplan. Ad k In de Natuurtoets wordt geconcludeerd dat er geen significante gevolgen te verwachten zijn voor het Natura 2000 gebied, omdat de externe werking van het bedrijventerrein niet reikt tot de uiterwaarden van de IJssel; de afstand is daarvoor te groot. Anders dan in de zienswijze wordt gesteld, is in de voortoets geen rekening gehouden met eventuele mitigerende maatregelen. Ad l In de reactie op de zienswijze onder 2.1.1 ad zz en de zienswijze onder 2.1.4 ad w en x zijn wij ingegaan op de ontsluiting van het gebied. Wij verwijzen daar naar. Ad m De kritische reactie van het Waterschap waaraan wordt gerefereerd had betrekking op een eerdere versie van het ontwerp bestemmingsplan. Naar aanleiding daarvan is er overleg geweest en zijn er afspraken gemaakt over de te treffen maatregelen. Het ontwerp bestemmingsplan uit 2009 is toegezonden naar het waterschap. Er is geen zienswijze ontvangen. Ad n Bij de eerdere ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan in december 2008/januari 2009, heeft het MER tegelijkertijd ter inzage gelegen. Er zijn zienswijzen ontvangen op het mer die tezamen met de zienswijzen op het bestemmingsplan naar de Commissie mer zijn gestuurd. De commissie mer heeft mede op basis daarvan een definitief toetsingsadvies gegeven. Bij de ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan in april 2009 heeft het mer en alle onderzoeken als bijlagen bij het bestemmingsplan ter inzage gelegen. Ook ten aanzien van het mer en de onderzoeken konden en zijn zienswijzen gegeven, maar dan als zienswijze gericht op het bestemmingsplan. Wij zijn van mening dat wij hierin zorgvuldig hebben gehandeld en dat materieel voldaan is aan de artikel 7.30 en 7.32 van de Wet milieubeheer. Ad o Op grond van artikel 7.35 Wet milieubeheer kunnen in het bestemmingsplan voorschriften ter bescherming van het milieu opgenomen worden. Deze voorschriften kunnen verder reiken dan de Wet ruimtelijke ordening strikt genomen mogelijk maakt. Deze voorschriften moeten wel betrekking hebben op dwingend wettelijke vereisten. Dat is hier aan de orde daar waar het gaat om de water- en de natuurcompensatie. Dit geldt niet voor duurzaamheidsaspecten. Mede naar aanleiding van deze zienswijze is de toelichting ten aanzien van de behoefteraming aangepast. Voor het overige geeft deze zienswijze ons geen aanleiding het bestemmingsplan aan te passen.
2.1.20 Mevrouw Hiele a. Gesteld wordt dat de gemeente geen grond van een buurgemeente kan gebruiken als de gemeente zelf grond tekort komt. b. In een overzicht worden te koop staande bedrijfs- en kantoorlocaties locaties genoemd met een totale omvang van 70.000 m2. Gevraagd wordt de oude bedrijfsterreinen op te knappen. c. Men vindt dat er geen respect is voor de natuur, de gemeente zich rijk rekent, onvoldoende andere mogelijkheden zijn onderzocht en asociaal. Ad a In overleg met de gemeente Lochem (toen Gorssel), de provincie Overijssel en de provincie Gelderland heeft de regering besloten tot een grenswijziging. Aan deze grenswijziging ligt ten grondslag de behoefte aan bedrijventerreinen in Deventer en de regio. Ad b en c In overeenstemming met de milieuregelgeving zijn in het MER de milieueffecten van het ontwikkelen van een bedrijventerrein onderzocht. Op grond hiervan zal er natuurcompensatie plaats vinden. Dit laat onverlet dat het landschap uiteraard zal veranderen. Op grond van de behoefteraming naar Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
58
oktober 2009
bedrijven- en kantorenlocaties en de zorg van de gemeente voor een goede economische ontwikkeling en daarmee voor werkgelegenheid, is er een afweging gemaakt. Bij deze afweging zijn ook andere mogelijkheden onderzocht, zoals het revitaliseren van bestaande bedrijfsterreinen. Dit biedt echter onvoldoende mogelijkheden om op een adequate wijze aan de behoefte aan bedrijfsruimte te voldoen. In het onderdeel economische onderbouwing zijn wij daar op ingegaan. Mede naar aanleiding van deze zienswijze is de toelichting ten aanzien van de behoefteraming aangepast. Voor het overige geeft deze zienswijze ons geen aanleiding het bestemmingsplan aan te passen.
Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
59
oktober 2009
3 3.1
Reacties Mer Zienswijzen milieueffectrapportage
Het MER Bedrijvenpark A1 2008 heeft overeenkomstig het bepaalde in de Wet milieubeheer met ingang van 27 november 2008 tot en met 7 januari 2009 voor iedereen ter inzage gelegen. Tijdens deze inzage termijn is een aantal zijn zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen (en de zienswijzen die betrekking hebben op het ontwerp bestemmingsplan, ontwerp exploitatieplan en het ontwerp beeldkwaliteitsplan) zijn toegestuurd naar de Commissie mer. De Commissie mer heeft op 24 februari 2009 een definitief toetsingsadvies uitgebracht. De Commissie mer is ingegaan op een aantal zienswijzen. Anders dan in de zienswijzen is de Commissie mer van mening dat de essentiële informatie in het mer aanwezig is om het milieubelang een volwaardige plaats te geven bij het besluit over het bestemmingsplan. Bij de ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan van 27 april 2009 tot en met 3 juni 2009 is het MER Bedrijvenpark A1 2008 en de onderzoeksrapporten als bijlage bij het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd. In de periode 27 november 2008 tot en met 7 januari 2009 zijn zienswijzen op het MER Bedrijvenpark A1 2008 ingediend door: 3.1.1 Vereniging Woonmilieu Epse, Postbus. 3.1.2 Kienhuis Hoving namens dhr. Martin en mevr. Martin-Kempen 3.1.3 H.G. Kasteleijn-Scholten en R.J. Kasteleijn 3.1.4 B.I. Koster e.a. 3.1.5 J. van der Burgt 3.1.6 J. A. Roeterdink 3.1.7 Gemeente Lochem, Postbus 17, 7240 AA Lochem De zienswijzen zijn binnen de termijn ingediend en voorzien van alle benodigde gegevens en zijn derhalve ontvankelijk. In een aantal zienswijzen wordt niet duidelijk een aangegeven welke opmerkingen en bezwaren betrekking hebben op het MER. Hieronder wordt alleen ingegaan op de zienswijzen waarvan een duidelijk onderdeel is gericht tegen het MER. Als dat niet het geval is, dan zijn de bezwaren en opmerkingen als gericht tegen het bestemmingsplan opgevat en komen daar aan de orde. 3.1.2 Kienhuis Hoving namens dhr. Martin en mevr. Martin-Kempen De juistheid van het Mer wordt integraal betwist. Het Mer is op onderdelen onjuist en onvolledig. Het gebied ten oosten van de spoorlijn is niet in het mer meegenomen, maar wel in het bestemmingsplan. Het gebied van het mer is groter dan die van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplangebied en gebieden daarbuiten die voor de planontwikkeling van belang zijn, zijn op de milieueffecten onderzocht. Deze zienswijze geeft ons geen aanleiding het bestemmingsplan aan te passen. 3.1.4 B.I. Kolster e.a., Statensingel 116c, 3039 LT Rotterdam Gesteld wordt de beantwoording op de reacties op het MER uit 2005 te laat is verzonden. Op 10 december 2008 is de beantwoording aan degene die een reactie hebben gestuurd ter beschikking gesteld. Naar aanleiding van de ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan en MER in 2005, zijn er zienswijzen ontvangen. Deze zienswijzen zijn formeel niet beantwoord, omdat besloten is een aangepast ontwerp bestemmingsplan en MER ter inzage te leggen. Er is gekozen om deze zienswijzen toch te beantwoorden tegelijkertijd met de ter inzage legging van het aangepaste MER 2008. Overigens was dit onverplicht. Wij betreuren het dat de reactie op de zienswijzen uit 2005 later dan de start van de ter inzage legging in december 2008, is verstuurd naar degene die een zienswijze hebben ingediend. Deze zienswijze geeft ons geen aanleiding het bestemmingsplan aan te passen.
Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
60
oktober 2009
3.1.5
J. van der Burgt, De Bosch 22, 7213 TH Gorssel
a.
Zienswijze betreft met name artikel 7.10 van de Wet Milieubeheer alsmede onjuistheden in de MER aangaande de aanwezigheid van een dassenburcht aan de oostkant de op rand van het plangebied Bedrijvenpark A1. In de MER is beschreven dat een veldinventarisatie uit 2008 (Ecochore) slechts wijst op een hoofdburcht en een bijburcht. Er bevindt zich echter ook een dassenburcht aan de oostkant op de rand van het plangebied Bedrijvenpark A1. Deze burcht is zeer in de nabijheid van de geplande weg)en) en de bebouwing aan de oostzijde van het Bedrijvenpark A1. Een aanzienlijk deel van het plangebied is tevens foerageergebied. Vermeld worden de richtlijnen van de stichting Das&Boom waarmee de bescherming van de das en zijn leefgebied praktisch uitvoerbaar wordt gemaakt. Uit telefonisch contact blijkt dat de stichting Das&Boom het bureau Ecoshore niet kent. De stichting was verbaasd dat er geen contact was opgenomen met hen over beschikbare informatie over de aanwezigheid van dassen in en nabij het plangebied
b.
c.
Ad a en b Genoemde dassenburcht aan de oostkant van het plangebied, waarvan de ligging is aangegeven in de zienswijze, wordt inderdaad niet in de het ontwerpbestemmingsplan, de natuurtoets en het MERrapport genoemd. Alleen de hoofd- en bijburcht in het bos van de Oxerhof is door de onderzoekers vastgesteld. Uit veldonderzoek op 5 februari 2009 is deze inderdaad aangetroffen. De burcht bevindt zich in de overgang van spoorsloot en werkpad naast het spoor. Ook zijn er gangen vanuit de spoorsloot naar de akker aan de westkant, gelegen in het plangebied. Na het veldonderzoek is er samen met ProRail en Das & Boom nader onderzoek gedaan. Voor ProRail is de stabiliteit van de spoordijk belangrijk. Deze kan aangetast worden door de aanwezigheid van dassenburchten. Das & Boom is als deskundige ingeschakeld. Uit het nadere onderzoek blijkt dat het niet gaat om een hoofdburcht maar om een dynamisch buitenverblijf dat zo af en toe wordt bezocht. Mede in verband met de veiligheid voor het spoorverkeer is afgesproken dat de burcht dichtgemaakt zal worden. Omdat het hoofdverblijf van de dassen elders is, is dit niet schadelijk voor de dassen. Aanvankelijk werd gedacht aan verplaatsing van de dassen. ProRail heeft daarvoor een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet verkregen. Omdat het geen hoofdburcht is, maar een buitenverblijf, is besloten de burchten te dichten nadat het zeker is dat er geen dieren meer in bevinden. Er zal door ProRail een verzoek worden ingediend om de eerder verleende ontheffing aan te passen. Ad c Ecochore Natuurtechniek is sinds 1997 actief met inventarisatie, advisering, en ontwikkeling op het gebied van natuur. Dit bureau heeft in 2004 en in 2008 veldwerkzaamheden verricht voor het MER. Voor de werkzaamheden in 2004 is gebruik gemaakt van gegevens over dassen van de Provincie Overijssel. Mede naar aanleiding van deze zienswijze is de toelichting ten aanzien van de aanwezigheid van een dassenburcht aangepast. Voor het overige geeft deze zienswijze ons geen aanleiding het bestemmingsplan aan te passen. 3.1.6
Gemeente Lochem, Postbus 17, 7240 AA Lochem
a.
De huidige situatie van de N348/A1 dient opgenomen te worden in het onderzoek (verkeersstudie). De N348/A1 is recentelijk gereconstrueerd. De doorstroming is verbeterd en de capaciteitsproblemen zijn opgelost. De geplande verkeerslichten bij de westelijke ontsluiting van het bedrijventerrein beperken de doorstroming van het verkeer op de N348. Dit staat haaks op de recentelijke ingrepen op de N348. In het rapport staat niet aangegeven op welke wijze de verkeerslichten worden ingesteld en welke invloed dit heeft voor de doorstroming. Om de verkeersproblematiek tussen Eefde Noord en de A1 bij Deventer op te lossen wordt er gekeken naar het aanleggen van een nieuw tracé met mogelijk een aansluiting van de N348 op de oostelijke ontsluiting van het bedrijventerrein. Er wordt graag gezien dat het in de toekomst mogelijk blijft de N348 op de oostelijke aansluiting ter plaatse van het bedrijventerrein aan te sluiten.
b.
c.
Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
61
oktober 2009
d. e.
f.
Bij voorkeur worden alle wegen, doch minimaal de hoofdontsluitingsweg, voorzien van vrijliggende fietsvoorzieningen. Het plan voorziet niet in fietsvoorzieningen op de overige wegen. In de nota mobiliteit Lochem is een doorgaande fietsverbinding opgenomen via Epse naar het toekomstige station aan de Siemelinksweg. Het plan voorziet slechts in een fietspad over de Molbergsteeg, dat op een onlogische plaats aansluit op het fietsnetwerk in Lochem en geen rechtstreekse verbinding is naar fietsaantrekkende voorzieningen. Vanaf het station is een fietsverbinding ingetekend over het kantorencluster. Doortrekking van dit fietspad geeft de gewenste rechtstreekse fietsverbinding die aansluiting heeft op het Lochemse fietsnetwerk.
Ad a De opwaardering van de aansluiting N348/A1 is meegenomen in het verkeersonderzoek. In het verkeerrapport is dit aangegeven in hoofdstuk 3.4: “De gemiddelde groei van het verkeer bij de Zutphenseweg is een forse 35%. Dit wordt deels veroorzaakt door de groei op de autosnelweg en de provinciale aanpassingen aan de N348 tussen Zutphen en Deventer”. Het tracé wat opgewaardeerd is ligt tussen het kruispunt Zutphenseweg-Noorwegenstraat en de zuidelijke op- en afritten van de autosnelweg A1. De invloed van de opwaardering beperkt zich dan ook voornamelijk tot dit wegvak. Zuidelijk van de (zuidelijke) op- en afritten van de autosnelweg A1 zijn geen maatregelen getroffen. Het capaciteitsprobleem op het zuidelijke deel, daar waar de westelijke ontsluiting is voorzien, wordt zoals uit de resultaten van het verkeersmodel blijkt, met de opwaardering van het deel Zutphenseweg niet opgelost. Zeker in de maatgevende periode, de avondspits, is er duidelijk sprake van congestie richting Zutphen. Ook in de huidige situatie is er, zoals in de verkeersrapportage opgenomen, in de spitsuren regelmatig sprake van stagnatie op dit deel van de N 348. In overleg met de provincie Gelderland (wegbeheerder van de N348) is gekozen voor de voorgelegde opbouw van de westelijke ontsluiting. Bij de opwaardering van het tracé tussen het kruispunt Zutphenseweg-Noorwegenstraat en de zuidelijke op- en afritten van de autosnelweg A1 is nadrukkelijk rekening gehouden met het ontwerp van de westelijke aansluiting zoals opgenomen in het verkeersrapport. Deze situaties sluiten op elkaar aan. De opmerking dat in de bijlage toegevoegde tekening van de westelijke aansluiting van het bedrijvenpark A1 op de N348 incompleet is, is correct. In de bij het verkeersrapport bijgevoegde tekening van de westelijke ontsluiting is gebruik gemaakt van de op dat moment beschikbare (GBKN grootschalige basiskaart) ondergronden van de N348. Ad b Verkeerslichten hebben invloed op de doorstroming van het verkeer. Zoals in het verkeersrapport verwoord is, is er in overleg met de provincie Gelderland voor gekozen om de westelijke aansluiting minimaal verkeerskundig te dimensioneren. De verkeersafwikkeling naar het bedrijventerrein is ondergeschikt aan de doorstroming op de N 348. De westelijke aansluiting op de N 348 wordt voorzien van een verkeersregelinstallatie. Deze verkeersregelinstallatie wordt gekoppeld aan de verkeerslichten bij het kruispunt N348-Lochemseweg en de verkeerslichten bij de zuidelijk op- en afritten van de autosnelweg A1 waardoor de hoofdstroom op de N348 gecoördineerd afgewikkeld kan worden. Het doel van de opwaardering van de N348 op het deel noordelijk van de zuidelijk op- en afritten van de autosnelweg A1 is een verbeterde doorstroming tussen de autosnelweg A1 en de stad Deventer. De provincie Gelderland heeft vooralsnog geen uitgewerkte plannen voor een verbeterde doorstroming op het deel tussen de Lochemseweg en de autosnelweg A1. Ad c Wij zijn op de hoogte van de plannen die de verkeersproblematiek tussen Eefde Noord en de A1 bij Deventer moeten oplossen. De provincie Gelderland heeft aangegeven nog te studeren op de oplossing van de verkeersproblematiek tussen Eefde en de autosnelweg A1. Dit is ook de reden dat niet gekozen is voor een opwaardering van het wegvak tussen het kruispunt Lochemseweg en autosnelweg A1. De oostelijke ontsluiting is verkeerstechnisch zo opgebouwd dat nieuwe trace’s van de N348 langs de spoorlijn (zowel westelijk als oostelijk) goed mogelijk zijn. Aan de westzijde van de spoortunnel kan via een t-aansluiting verkeerstechnisch aangekoppeld worden op de wegenstructuur. Aan de oostzijde is een doortrekking van de N348 verkeerstechnisch mogelijk door de voorgenomen taansluiting uit te bouwen tot volledig kruispunt. In de verdere planvorming van het bedrijvenpark A1 kan echter niet voorzien worden in de verschillende oplossingrichtingen voor de verkeersproblematiek tussen Eefde en de autosnelweg A1 aangezien er momenteel geen onherroepelijke besluitvorming is. Ad d
Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
62
oktober 2009
Zoals u terecht opmerkt dragen veilige en rechtstreekse fietsverbindingen bij aan het verhogen van het fietsgebruik. Het plan voorziet in vrijliggende fietsvoorzieningen en fietsstroken. Het beleid van de gemeente Deventer is er niet op gericht om elke weg te voorzien van fietsstroken. Daar waar het gewenst danwel noodzakelijk is, worden fietsvoorzieningen toegepast. Ad e en f Het fijnmazige fietsnetwerk op het bedrijvenpark A1 is vooral gericht op directe verbindingen met Deventer en de toekomstige voorstadhalte. De langzaamverkeer verbinding naar het zuiden sluit via een centrale verbinding over de Molbergsteeg aan op de Dortherweg. Het doortrekken van het vrijliggend fietspad richting de Olthoflaan is vanuit het bedrijvenpark A1 niet gewenst aangezien de bufferzone dan wordt doorsneden. Deze zienswijze ons geen aanleiding het bestemmingsplan aan te passen.
4. Reacties beeldkwaliteitsplan 4.1
Opmerkingen beeldkwaliteitsplan
Het beeldkwaliteitplan Bedrijvenpark A1 heeft op grond van het bepaalde in artikel 12a en artikel 12 lid 4 van de Woningwet met ingang van 23 april 2009 tot en met 3 juni 2009 voor iedereen ter inzage gelegen. Tijdens deze inzage termijn zijn zienswijzen ingediend door: 4.1.1 4.1.2 4.1.3 4.1.4
Kienhuis Hoving namens dhr. G.C. Martin en mevr. H.M. Martin Kempen Fam. Van der Goes Vereniging Woonmilieu Epse J. A. Roeterdink
De zienswijzen zijn binnen de termijn ingediend en voorzien van alle benodigde gegevens en is derhalve ontvankelijk. In een aantal zienswijzen wordt niet duidelijk aangegeven welke opmerkingen en bezwaren betrekking hebben op het beeldkwaliteitsplan. Hieronder wordt alleen ingegaan op de zienswijze waarvan een duidelijk onderdeel is gericht tegen het beeldkwaliteitsplan. Als dat niet het geval is, dan zijn de bezwaren en opmerkingen als gericht tegen het bestemmingsplan opgevat en komen daar aan de orde. 4.1.1
Kienhuis Hoving namens dhr. G.C. Martin en mevr. H.M. Martin Kempen
Namens G.C. dhr. Martin en mevr. H.M. Matin-Kempen, wonende aan de Molbergsteeg 1 te Deventer wordt door Kienhuis Hoving een zienswijze ingediend. a. De woonomgeving van de familie Martin wordt enorm aangetast door de realisatie van het bedrijvenpark A1. Op een 2 meter hoog stalen spijlenhek na, zal zijn perceel zonder dat daar fysieke afscherming voor wordt aangebracht openlijk grenzen aan een bedrijventerrein. b. Het realiseren van het bedrijventerrein zal vergaande negatieve gevolgen hebben voor het uitzicht, landschap en de natuur op zich. c. Uit de tekeningen blijkt dat er ter hoogte van het preceel van Martin aan twee zijden met een totale lengte van ruim 215 meter geen wal is voorzien, hetgeen resulteert in een geluidsbelasting van 52 dB (A). Dit is de enige plek in het plan waar een open deel in de bufferzone voorkomt. Martin wordt extra benadeeld t.o.v. anderen. Er wordt geen toelichting gegeven voor de opening. Het doel van de bufferzone maakt een gesloten zone noodzakelijk. d. Het perceel van Martin is gelegen nabij de gebieden genoemd “het Luwe bedrijfsgebied”, “het gebied aansluitend aan de Pessinkwatergang/Molbergsteeg” en “het Middengebied”. De eerste twee deelgebieden hebben als mate van welstandstoetsing regulier gekregen, terwijl het laatste als soepel wordt aangeduid. Martin is van mening dat gezien het landschappelijke karakter bij de eerste deelgebieden sprake moet zijn van een bijzondere beoordeling die recht doet aan de bufferzone en het water.
Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
63
oktober 2009
e. f.
g. h. i. j. k.
Nabij zijn perceel bevindt zich een deelgebied waar ‘soepel’ zal worden omgegaan met de welstandscriteria. Tot een hoogte van 20 meter zullen zogenaamde grijze “dozen” worden gerealiseerd. Het toetsingscriterium “soepel” voor een groot deel van het plangebied verdraagt zicht niet met het feit dat door het gemeentebestuur is bepaald dat er sprake dient te zijn van hoogwaardige architectuur. Het beeldkwaliteitsplan heeft kennelijk niet tot doel hoogwaardige architectuur op het bedrijventerrein te waarborgen. In het deelgebied “Middengebied” is geen voorwaarde opgenomen ten aanzien van een groene uitstraling van het voorterrein. In het plangebied zal weinig sprake zijn van groen. Dit sluit niet aan op de landschappelijke omgeving. In het beeldkwaliteitsplan wordt ten onrechte geen aandacht besteed aan het beperken van lichthinder, met name in de nachtelijk uren, ten behoeve van de omgeving. Gevelreclameverlichting in de avonduren is in strijd met de doelstellingen van de MER. Martin gaat er vanuit dat de vaststelling van beeldkwaliteitsplan voorafgaand of gelijktijdig met het bestemmingsplan zal geschieden. Anders ontstaat het risico dat niet getoetst hoeft te worden aan het onderhavige plan. Dit zal de beeldkwaliteit niet ten goede komen. In het beeldkwaliteitsplan (en voor zover van belang in het ontwerp-bestemmingsplan) ontbreekt de koppeling tussen beeldkwaliteit en bestemmingsplan waardoor ten onrechte de beeldkwaliteit van het Bedrijvenpark A1 niet is gewaarborgd. Gelet op het voorgaande is Martin van oordeel dat niet overgegaan kan worden tot vaststelling van het beeldkwaliteitsplan.
Ad a en b De woning van Martin bevindt zich in de bufferzone aan de zuidzijde van het bedrijvenpark. Aansluitend op de opgaande beplanting rond de woning op het perceel wordt noordwestelijk (de zijde waar bedrijfsgebouwen komen) een houtsingel toegevoegd. De singel heeft een visueel afschermende werking. Het merendeel van de kavel Molbergsteeg 1 is landschappelijk ingepakt door een groen talud als onderdeel van de ecologische bufferzone. Een beperkt deel van de kavel grenst nu en in de toekomst aan de bestaande Molbergsteeg (onverhard pad) welke in de planvorming gehandhaafd blijft. Het profiel van de bestaande sloot wordt opgewaardeerd tot een brede watergang met natuurlijke oevers en bermen.Gekoppeld aan deze watergang zal een bedrijfsontsluitingsweg worden gerealiseerd waarop de bebouwing is georiënteerd. De bebouwing wordt van de kavel Molbergsteeg 1 voor een deel aan het zicht onttrokken door de knotwilgen die reeds aanwezig zijn. De grens tussen kavel en openbare weg zal in de toekomst worden vormgegeven met een hekwerk dat maximaal 1,50 meter hoog mag zijn. Voor een beschrijving van de inrichting van de bufferzone wordt verwezen naar het Inrichtingsplan Bufferzone. Het open landschapsbeeld zal daar waar het bedrijventerrein komt verloren gaan. Aan de zuidzijde wordt een groene bufferzone gerealiseerd. De natuurlandschappelijke en recreatieve (belevings)waarde van dit bestaand gebied zal hiermee kwalitatief verbeteren. Ad c De ligging van de grondwal is vastgelegd in het bestemmingsplan. Aan de zuidzijde van het bedrijventerrein wordt het terrein omgeven door de grondwal. Ter hoogte van de Molbergsteeg is een groene doorsteek in het bedrijventerrein gesitueerd. Ook de grondwal volgt deze doorsteek. Dat wil zeggen dat de grondwal hier onderbroken. Door de grondwal te onderbreken ontstaat een verbinding tussen het groen langs de Molbergsteeg en het groen van de bufferzone. Ad d Het perceel van Martin grenst aan het Luwe bedrijfsgebied. Het perceel wordt afgeschermd door circa 20 meter brede en 4 meter hoge aarde wal. De bebouwing in het luwe gebied is die in een losse setting van maximaal 8 meter hoog. Daarmee past de bedrijfsbebouwing bij de maat en schaal van de bebouwing in de bufferzone. Voor het Middengebied is inderdaad gekozen voor een soepele welstand toetsing omdat dit ingepakt zit tussen andere gebieden. Dit gebied is op behoorlijke afstand van de bestaande bebouwing en het perceel van gelegen. Ter hoogte van het perceel Martin mag de bebouwing niet hoger worden dan 12 meter dat qua maat goed aansluit bij het Luwe bedrijfsgebied. Ad e Het middengebied waar soepel zal worden omgegaan met de beeldkwaliteitseisen, ligt verborgen achter andere gebieden. Dit is reden om hier flexibele eisen te stellen aan de situering van de bebouwing en de vorm van het gebouw. In de nabijheid van het perceel van de heer Martin geldt Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
64
oktober 2009
overigens een maximale hoogte van 8 en gedeeltelijk tot 12 m. Naar het noorden geldt een hoogte van 12 m. Ad f In het beeldkwaliteitplan zijn algemene kenmerken en criteria opgenomen. Ongeacht of het kenmerk soepel heeft zal hier aan moeten voldoen. Daarnaast zijn andere criteria/kenmerken opgenomen die gelden voor het betreffende deelgebied. Ad g In het plangebied is wel degelijk sprake van een groene uitstraling te weten de randen van het plangebied, de Molbergsteeg, het Luwe bedrijfsgebied en de Groene Driehoek. Bewust is gekozen om er zorg voor te dragen dat de groene ruimten zoveel mogelijk aan de openbare ruimte zijn gekoppeld omdat daar de gemeente de regie voor nu en op lange termijn heeft. Voor het middengebied is bewust niets opgenomen aangaande groen op de voorterreinen. Dit om een mate van flexibiliteit te kunnen betrachten. Echter het staat een ieder vrij om het voorterrein groen in te richten. Ad h Nadelige effecten van het Bedrijvenpark A1 naar omliggende gebieden worden zoveel mogelijk voorkomen dan wel beperkt door te stellen voorschriften aan de zich vestigende bedrijven dit vanuit bouwen en milieu. Hierbij wordt getoetst aan de Algemene richtlijn betreffende lichthinder, deel 4 Reclameverlichting. Aan de zuidzijde van het plan (waar ook uw woning is gevestigd) komt een groenvoorziening die een visueel afschermende werking heeft. Hierdoor is er vanaf de zuidzijde zo weinig mogelijk zicht op de bedrijven van het bedrijvenpark. Voor een beschrijving van de inrichting van de bufferzone wordt verwezen naar het Inrichtingsplan Bufferzone Ad i Het bestemmingsplan en beeldkwaliteitsplan worden tegelijkertijd vastgesteld. Ad j en k Het beeldkwaliteitsplan wordt onderdeel van de Welstandnota. Bij de welstands-beoordeling van de bouwplannen zullen de criteria uit het beeldkwaliteitsplan gehanteerd worden. Deze zienswijze ons geen aanleiding het beeldkwaliteitsplan aan te passen.
Reactienota zienswijzen ‘Bedrijvenpark A1’
65
oktober 2009