FAQ – CAO 103 van 27 juni 2012 Tijdskrediet, loopbaanvermindering en landingsbanen Datum: 08/08/12
Inhoudsopgave
1
2
Algemeen _______________________________________________________ 3 1.1
Over welke maatregelen van het regeerakkoord gaat het in deze FAQ? _______ 3
1.2
Hoe heeft men deze maatregel van het regeerakkoord geconcretiseerd? ______ 4
1.3
Wat voorziet de nieuwe CAO 103 ?_____________________________________ 5
Het tijdskrediet zonder motief _______________________________________ 5 2.1
Voor welke maximale looptijd ? _______________________________________ 6
2.2
Wat wordt verstaan onder « minimale periode » ? _______________________ 6
2.3
Voorwaarden om van een tijdskrediet zonder motief gebruik te kunnen maken? 7
2.4 Kan het tijdskrediet zonder motief nog uitgebreid worden door een sectorale CAO of een CAO op ondernemingsniveau ? ____________________________________ 8 2.5 Is het mogelijk tijdskrediet zonder motief te nemen zonder recht op een onderbrekingsuitkering van de RVA? _________________________________________ 8
3
Tijdskrediet met motief ____________________________________________ 9 3.1
Voor welke maximumduur? __________________________________________ 9
3.2 Is de maximumduur van 36 maanden cumuleerbaar met de maximumduur van 48 maanden? ____________________________________________________________ 9 3.3 Heeft de werknemer die een halftijds tijdskrediet met motief opneemt recht op 72 maanden over zijn loopbaan? ___________________________________________ 10 3.4 Moet de werknemer eerst zijn recht op tijdskrediet zonder motief hebben opgebruikt om een tijdskrediet met motief te kunnen aanvragen? ________________ 10 3.5
Om welke motieven gaat het hier juist? ________________________________ 10
3.6 Welke voorwaarden moeten vervuld zijn opdat een werknemer van een tijdskrediet met motief kan genieten? _______________________________________ 11 3.7 Moet een sector-/ondernemings-CAO de mogelijkheid van recht op tijdskrediet met motief voorzien? ____________________________________________________ 12
unisoc
1
3.8 Er bestond een CAO die het recht op tijdskrediet in mijn sector/mijn onderneming verlengde. Moet ze verbroken worden? Is ze nog geldig? ____________ 13 3.9 Is het nog mogelijk om een tijdskrediet met motief op te nemen zonder onderbrekingsuitkering van de RVA? ________________________________________ 14 3.10
4
Vervangt het tijdskrediet met motief bepaalde themaverloven? ____________ 15
Landingsbanen __________________________________________________ 15 4.1 Vanaf welke leeftijd komt een werknemer in aanmerking voor het eindeloopbaanstelsel? ___________________________________________________ 15 4.2 Van welke vorm van arbeidsduurvermindering kan de werknemer aan het einde van zijn loopbaan genieten? _______________________________________________ 16 4.3
Op welke voorwaarden? ____________________________________________ 16
4.4
Voor welke duur?__________________________________________________ 17
4.5 Welke afwijkingen laten de werknemer toe om van een eindeloopbaanvermindering te genieten vanaf 50 jaar?_________________________ 17
5
4.6
Wat verstaat men onder een zwaar beroep? ____________________________ 18
4.7
Wat verstaat met onder een knelpuntberoep? __________________________ 19
Gemeenschappelijke vragen voor de drie systemen _____________________ 20 5.1
Zijn de organisatieregels gewijzigd? ___________________________________ 20
5.2 De drempel van 5% van de werknemers is momenteel bereikt in mijn onderneming op basis van CAO 77bis. Komt er een nieuwe drempel van 5% op basis van CAO 103? ______________________________________________________________ 21 5.3 De werknemer heeft in het verleden reeds tijdskrediet opgenomen. Hoe worden deze periodes verrekend op het recht dat voortvloeit uit CAO 103? _______________ 22 5.4 Hoe weet de werkgever welke periodes van tijdskrediet de werknemer reeds heeft genoten? _________________________________________________________ 22 5.5
6
7
Hoe worden de verschillende loopbaanvoorwaarden berekend? ___________ 23
Vanaf wanneer is het nieuwe systeem van toepassing?__________________ 24 6.1
Vanaf wanneer treedt CAO 103 in werking? ____________________________ 24
6.2
En CAO 77bis? Wat gebeurt daar dan mee? _____________________________ 25
6.3
Een nieuw KB moet het KB van 12/12/01 nog wijzigen. Op welke punten ? ___ 27
Andere vragen ___________________________________________________ 28
unisoc
2
1
ALGEMEEN
1.1
OVER WELKE MAATREGELEN VAN HET REGEERAKKOORD GAAT HET IN DEZE FAQ?
Punt 2.1.7. De toegangsvoorwaarden voor het tijdskrediet en de loopbaanonderbrekingen van het regeerakkoord stelt wat volgt: De maatregelen opgenomen onder de punten 2.1.7. a en 2.1.7. b zullen vanaf 2012 gelden, voor allen die een 1e aanvraag of een verlengingsaanvraag na 20 november 2011 hebben ingediend. a. Tijdskredieten Het wetgevende en regelgevende kader zal worden aangepast om de volgende maatregelen in te voeren: Het niet-gemotiveerde gewone tijdskrediet met uitkering zal beperkt worden tot één jaar voltijds equivalent (zijnde één jaar voltijds, twee jaar halftijds of vijf jaar één vijfde). Het huidige stelsel van het 1/5-tijdskrediet zal worden afgeschaft. Het recht op dit gewone tijdskrediet en de bijhorende uitkering zal onderworpen zijn aan een voorwaarde van 5 loopbaanjaren, waarvan 2 beroepsjaren in de onderneming. De mogelijkheden om het niet-gemotiveerde gewone tijdskrediet via collectieve arbeidsovereenkomsten uit te breiden zullen worden afgeschaft. Voor de uitbreidingsmogelijkheden zonder motivering en zonder uitkering zullen de sociale partners worden opgeroepen om over de afschaffing van dat systeem te beslissen; De uitbreidingsmogelijkheden van het gemotiveerd tijdskrediet zullen worden beperkt tot een duur van maximum drie jaar over het geheel van de loopbaan, en dit ongeacht het stelsel (voltijds of deeltijds). De voorwaarden inzake beroepsjaren voor het gemotiveerd tijdskrediet zullen in hun huidige vorm behouden blijven. De lijst met motiveringen zal worden herzien, waarbij men er op zal letten dat men de rechten van werknemers die vrijwillig minder werken om voor een ziek kind te zorgen niet vermindert. Men zal er in voorzien om de duur van het tijdskrediet volgens de motivering te laten variëren, eventueel te spreiden (halftijds en 1/5) en de periodes van het opgenomen tijdskrediet beter te verdelen naargelang de motivering; Voor het tijdskrediet en de specifieke loopbaanonderbreking op het einde van de loopbaan zal de toegang tot en het recht op verhoogde uitkeringen op 55 jaar worden gebracht voor het 1/5-tijdskrediet en voor het halftijdse tijdskrediet. Er zullen in uitzonderingen worden voorzien voor de zware beroepen die tegelijk knelpuntberoepen zijn; Het specifieke tijdskrediet op het einde van de loopbaan zal onderworpen worden aan een loopbaanduur van 25 jaar; Na overleg met de sociale partners zal de regering voorzieningen treffen om ervoor te zorgen dat de rechthebbenden de arbeidsmarkt niet voortijdig verlaten; Het nettobedrag van de uitkeringen zal worden herzien om de samenhang tussen het gewone en het specifieke stelsel te verzekeren, met respect voor de begrotingsneutraliteit.
unisoc
3
1.2
HOE HEEFT MEN DEZE MAATREGEL VAN HET REGEERAKKOORD GECONCRETISEERD?
De regering Di Rupo heeft snel werk gemaakt van de uitvoering van de eerste maatregelen van het regeerakkoord m.b.t. de herziening van het stelsel van het tijdskrediet. Een KONINKLIJK BESLUIT VAN 28 DECEMBER 2011 wijzigt het stelsel van het tijdskrediet voorzien door het koninklijk besluit van 12 december 2001 (in wat volgt “KB 1 m.b.t. de RVA-uitkeringen) fundamenteel, tenminste wat betreft de onderbrekingsvergoeding tijdskrediet betaald door de RVA. Deze wijziging werd allicht te snel doorgevoerd. Ze introduceert inderdaad een discrepantie tussen de regels m.b.t. de UITKERING van de RVA (voorzien bij KB) en de regels m.b.t. de opening van het RECHT op tijdskrediet (voorzien in CAO 77BIS VAN 19 DECEMBER 2001) 2 die zelf ongewijzigd bleven. Beide instrumenten kunnen echter niet los van elkaar gelezen worden. Fundamentele incoherenties tussen beide instrumenten, die vele vragen opriepen bij werkgevers en werknemers, liggen aan de basis van de werkzaamheden van de sociale partners in de Nationale Arbeidsraad (NAR) die wel verplicht waren een oplossing te vinden. Intussen richtte de minster van Werk ook een officiële vraag aan de NAR teneinde CAO 77bis te wijzigen om er de hervormingen in op te nemen ingevoerd door het KB van 28 december 2011. De sociale partners van de NAR waren van mening dat de meest efficiënte oplossing, die uiteindelijk ook werd weerhouden, erin bestond een NIEUWE CAO 103 af te sluiten om de incoherenties tussen beide instrumenten uit de wereld te helpen zonder te raken aan de juridische basis van de lopende tijdskredieten genomen op basis van CAO 77bis. Na moeizame werkzaamheden bereikten de sociale partners tijdens de plenaire zitting van de Raad van de NAR van 27/06/2012 een akkoord over de inhoud van CAO 103. Zoals gezegd bestond het opzet van de werkzaamheden van bij de start in het vinden van oplossingen om de CAO die het recht op tijdskrediet opent zo goed mogelijk te laten aansluiten op het KB m.b.t. de RVA-uitkeringen zoals gewijzigd door het KB van 28/12/2011. Tijdens diezelfde zitting van 27 juni 2012 brachten de sociale partners eveneens een begeleidend advies nr. 1800 uit waarin ze de maatregelen toelichten van CAO 103 en een aantal bemerkingen formuleren ten aanzien van de overheid, met name de vraag om niet opnieuw rechtsonzekerheid te creëren zoals met de regeringsmaatregelen van eind 2011 door een gebrek aan overleg met de sociale partners. 1
Koninklijk besluit van 28 december 2011 tot wijziging van het koninklijk besluit van 12 december 2001 tot uitvoering van hoofdstuk IV van de wet van 10 augustus 2001 betreffende verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit van het leven betreffende het stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking (BS 30/12/11) 2 Collectieve arbeidsovereenkomst nr. 77 bis van 19 december 2001 tot vervanging van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 77 van 14 februari 2001 tot invoering van een stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking.
unisoc
4
De werkzaamheden zijn nu zo goed als afgerond. Er wordt wel nog een KB TOT WIJZIGING VAN HET KB M.B.T. DE RVA-UITKERINGEN verwacht om een aantal punten te verankeren die de sociale partners later nog onderhandelden. We komen zeker nog op dit punt terug.
1.3
WAT VOORZIET DE NIEUWE CAO 103 ?
Dit zijn de HOOFDLIJNEN VAN CAO 103 : Ze voorziet een recht op voltijds tijdskrediet, op een halftijdse of 1/5de loopbaanvermindering zonder motief (afdeling 2 van deze nota); Ze voorziet een bijkomend recht op voltijds tijdskrediet, op halftijdse of 1/5de loopbaanvermindering met motief (afdeling 3 van deze nota); Voor werknemers vanaf 55 jaar: een recht op landingsbanen (afdeling 4 van
deze nota).
Deze hoofdlijnen beogen zo parallel mogelijk te zijn aan het systeem van het KB m.b.t. de RVA-uitkeringen zoals eind 2011 gewijzigd. Naast deze drie luiken herneemt CAO 103, net zoals CAO 77bis, de ALGEMENE ORGANISATIEREGELS (afdeling 5 van deze nota). In de mate van het mogelijke bleven de meeste regels van CAO 77bis trouwens ongewijzigd. Wegens de filosofie van de nieuwe CAO drongen enkele aanpassingen zich desalniettemin op (zie FAQ 5.1). Terminologische bemerking : om deze nota leesbaar te houden, zal er niet systematisch een onderscheid worden gemaakt tussen tijdskrediet, halftijdse loopbaanvermindering of 1/5de loopbaanvermindering. Waar mogelijk spreken we dus in het algemeen over « tijdskrediet » voor deze drie vormen, behalve wanneer het absoluut noodzakelijk is een dergelijk onderscheid te maken.
2
HET TIJDSKREDIET ZONDER MOTIEF
De basis voor het recht op tijdskrediet zonder motief bevindt zich in artikel 3 van CAO nr. 103. De werknemer moet geen enkel motief inroepen om ervoor in aanmerking te komen. De basis voor de RVA-uitkering voor het tijdskrediet zonder motief bevindt zich in artikel 4 §1, §2 en §3 van het KB.
unisoc
5
2.1
VOOR WELKE MAXIMALE LOOPTIJD ?
Tijdens hun gehele loopbaan hebben de werknemers van de private sector dus recht op: Ofwel een VOLTIJDS TIJDSKREDIET, gedurende 12 MAANDEN, op te nemen voor een minimale periode van 3 maanden; Ofwel een HALFTIJDS TIJDSKREDIET, gedurende 24 MAANDEN, op te nemen voor een minimale periode van 3 maanden; Ofwel een 1/5DE TIJDSKREDIET, gedurende 60 MAANDEN, op te nemen voor een minimale periode van 6 maanden; Ofwel een COMBINATIE VAN DEZE VERSCHILLENDE VORMEN met een maximum van een voltijds equivalent van 12 maanden op een loopbaan. Opnieuw, het gaat hier wel degelijk over tijdskrediet zonder motief. Om ervan te genieten, moet de werknemer geen nauwkeurig motief in zijn aanvraag aan te geven.
2.2
WAT WORDT VERSTAAN ONDER « MINIMALE PERIODE » ?
WAAROVER GAAT HET ? Minimale perioden van uitoefening van het recht zijn voorzien en hangen af van het soort tijdskrediet. De werknemer die een voltijds of halftijds tijdskrediet zonder motief wenst op te nemen, kan bijvoorbeeld niet eisen om dit te nemen voor één maand. Hij kan het slechts opnemen voor periodes van minimum 3 maanden. Voor een 1/5de vermindering bedraagt de minimale periode 6 maanden. Dit betekent ook dat het perfect mogelijk is een aanvraag te doen voor een voltijds tijdskrediet voor een periode van 4 maanden, 5 maanden, enz. Als men er daarentegen voor gekozen had te werken met vaste “blokken”, had de werknemer zijn voltijds tijdskrediet moeten opnemen per schijf van 3 maanden (3 maanden, 6 maanden, 9 maanden of 12 maanden). Dit is duidelijk niet het geval in het systeem voorzien door CAO 103.
MET WELK DOEL ? Met deze minimale periodes wil men uiteraard aanvragen voor te korte periodes van tijdskrediet vermijden omdat die op stuk van organisatie voor de onderneming moeilijk op te vangen zijn. ENIGE UITZONDERING! Indien de werknemer in het verleden al tijdskrediet heeft opgenomen, kan het gebeuren dat er een kortere periode overblijft dan de verplichte minimale periode (3 of 6 maanden). In dat geval mag de kortere resterende periode toch opgenomen worden om te vermijden dat de werknemer niet van zijn volledig recht kan genieten. Voorbeeld: De werknemer heeft 10 maanden tijdskrediet opgenomen in 2013. Indien hij in 2015 opnieuw een aanvraag doet, kan hij nog genieten van een voltijds tijdskrediet voor een periode van maximum 2 maanden; periode die korter is dan de minimale looptijd van 3 maanden.
unisoc
6
2.3
VOORWAARDEN OM MAKEN?
VAN EEN TIJDSKREDIET ZONDER MOTIEF GEBRUIK TE KUNNEN
Men onderscheidt drie typen van voorwaarden waaraan de werknemer moet voldoen om in aanmerking te komen voor een tijdskrediet zonder motief. Deze voorwaarden variëren naargelang van het soort tijdskrediet zonder motief dat wordt gevraagd. TEWERKSTELLINGSVOORWAARDE (CAO, ARTIKEL 3) : Voltijds tijdskrediet zonder motief: ongeacht de arbeidsregeling waaronder de werknemer is tewerkgesteld in de onderneming op het ogenblik van zijn 3 aanvraag . Halftijds tijdskrediet zonder motief: tijdens de 12 maanden voorafgaand aan zijn aanvraag moet de werknemer tewerkgesteld zijn aan ten minste 3/4de van een voltijdse baan. 1/5de tijdskrediet zonder motief: tijdens de 12 maanden voorafgaand aan zijn aanvraag moet de werknemer voltijds tewerkgesteld zijn in een arbeidsregeling van vijf dagen of meer. ANCIËNNITEITS- EN LOOPBAANVOORWAARDE (CAO, ARTIKEL 5) : Ongeacht het soort van tijdskrediet zonder motief dat wordt aangevraagd, moet de werknemer gelijktijdig : Door een arbeidsovereenkomst met de werkgever verbonden zijn geweest gedurende 24 maanden die voorafgaan aan de aanvraag; Een loopbaan van 5 jaar als werknemer hebben op het ogenblik van de aanvraag. Er wordt een uitzondering voorzien op de anciënniteits- en loopbaanvoorwaarden voor werknemers die tijdskrediet vragen vlak na een ouderschapsverlof (indien zij hun volledige rechten op ouderschapsverlof hebben opgebruikt voor alle begunstigde kinderen): in dat geval zijn de vermelde voorwaarden niet van toepassing.
3
Wanneer in deze FAQ gesproken wordt over « aanvraag » dan moet dat uiteraard gelezen worden als « schriftelijke kennisgeving conform artikel 12 » van CAO 103. De kennisgeving gebeurt schriftelijk (aangetekend of door overhandiging) en moet vergezeld zijn van een attest van de RVA met vermelding van de periode(n) van tijdskrediet die de werknemer in het verleden al genoot. De werknemer moet dus dit attest opvragen bij het kantoor van de RVA van zijn woonplaats vooraleer hij zijn officiële aanvraag overmaakt aan zijn werkgever.
unisoc
7
2.4
KAN HET TIJDSKREDIET ZONDER MOTIEF NOG UITGEBREID SECTORALE CAO OF EEN CAO OP ONDERNEMINGSNIVEAU ?
WORDEN DOOR EEN
NEEN. De maximale duur van een tijdskrediet zonder motief tijdens de ganse loopbaan van de werknemer is op interprofessioneel niveau vastgelegd in CAO 103, nl. 12 maanden VTE. Een uitbreiding via CAO op niveau van de sector/onderneming is dus niet meer mogelijk zoals wel het geval was met CAO 77bis die een uitbreiding van het recht op voltijds of halftijds tijdskrediet tot vijf jaar toeliet. Deze uitbreidingsmogelijkheid is vervangen door de mogelijkheid om via CAO het op niveau van de sector/onderneming te voorzien in een voltijds of halftijds tijdskrediet met motief van maximum 36 maanden op de gehele loopbaan (zie FAQ 3.7). Een overgangsregime is voorzien voor de werknemers die nog onder het systeem van CAO 77bis vallen op het moment dat CAO 103 in werking treedt (zie FAQ 6.2).
2.5
IS
HET MOGELIJK TIJDSKREDIET ZONDER MOTIEF TE NEMEN ZONDER RECHT OP EEN
ONDERBREKINGSUITKERING VAN DE RVA?
JA . De werknemer kan genieten onderbrekingsuitkering te trekken.
van
tijdskrediet
zonder
motief
zonder
een
Het gaat bijvoorbeeld over de werknemer die een niet cumuleerbare 4 zelfstandige activiteit of activiteit in loonverband uitoefent / een politiek mandaat uitoefent 5 / een pensioen 6 trekt tijdens zijn tijdskrediet. De gevallen waarin een onderbrekingsuitkering niet toegekend mag worden, staan opgelijst in artikel 7 §2 van het KB over de uitkeringen.
OPGELET ! De werknemer moet altijd aan de voorwaarden voldoen om recht te hebben op tijdskrediet (CAO 103) zelfs indien hij geen onderbrekingsvergoeding vraagt 4
Het gaat bijvoorbeeld over de persoon die tijdens zijn tijdskrediet een bijkomende activiteit opstart als loontrekkende of zelfstandige. Hierop voorziet artikel 7 §2, 2° en 3° van het KB over de RVA-uitkeringen bepaalde uitzonderingen, bijvoorbeeld in het geval dat de bijkomende loontrekkende activiteit in kwestie al werd uitgeoefend gedurende minstens twaalf maanden die voorafgaan aan het begin van de schorsing/vermindering van de arbeidsprestaties. In dat geval is de cumul met een RVA-uitkering wel mogelijk. 5 Behalve wanneer het gaat over een mandaat van gemeenteraadslid, provincieraadslid, districtsraadslid of van raadslid van een OCMW (artikel 7 §2 1° van het KB over de RVA-uitkering). 6 Onder pensioen moet verstaan worden « ouderdoms-, rust-, anciënniteits- of overlevingspensioen en andere als dusdanig geldende voordelen toegekend door een Belgische of buitenlandse wet, door een Belgische of buitenlandse instelling van sociale zekerheid, een openbaar bestuur of een instelling van openbaar nut (artikel 7 §2, 4° van het KB over de RVA-uitkeringen).
unisoc
8
van de RVA! Hetzelfde geldt voor de organisatie-/uitstelregels in de onderneming: deze blijven geldig, zelfs wanneer de werknemer geen onderbrekingsuitkering vraagt. De perioden van tijdskrediet verkregen in dit kader tellen mee voor de berekening van de maximale duur van het tijdskrediet zonder motief over de gehele loopbaan (12 maanden VTE). De RVA moet deze perioden bijhouden.
3
TIJDSKREDIET MET MOTIEF
De basis voor het tijdskrediet met motief staat in artikel 4 van CAO nr. 103. Het gaat om een bijkomend recht bovenop het tijdskrediet zonder motief, wanneer de werknemer een bepaald motief als reden voor zijn aanvraag kan doen gelden. De basis van de RVA-uitkering voor het tijdskrediet met motief staat in artikel 4 §4 en §5 van het KB.
3.1
VOOR WELKE MAXIMUMDUUR?
De maximumduur van het tijdskrediet met motief waarvan een werknemer kan genieten over het geheel van zijn loopbaan IS AFHANKELIJK VAN HET AANGEVOERDE MOTIEF (zie. FAQ 3.5). De maximumduur bedraagt maximaal: ofwel 36 maanden ofwel 48 maanden Het gaat om een aanvullend recht op het tijdskrediet zonder motief. De werknemer kan dus zijn tijdskrediet zonder motief uitgeput hebben (en dus in het verleden reeds gebruik hebben gemaakt van een tijdskrediet zonder motief gedurende 12 maanden VTE) en nog genieten van een tijdskrediet met motief als hij aan de toekenningsvoorwaarden voldoet. Het tijdskrediet met motief kan voltijds, halftijds of voor 1/5de worden opgenomen zonder dat de maximumduur verhoudingsgewijs aangepast wordt (zie FAQ 3.3).
3.2
IS DE MAXIMUMDUUR VAN 36 MAANDEN CUMULEERBAAR MET DE MAXIMUMDUUR VAN 48 MAANDEN? NEEN. Deze perioden van 36 maanden en maximaal 48 maanden worden niet samengeteld!
unisoc
9
Bijvoorbeeld. Een werknemer die reeds genoten zou hebben van een tijdskrediet van 48 maanden voor het verzorgen van een ernstig ziek kind kan nadien niet meer genieten van een tijdskrediet van 36 maanden om een opleiding te volgen. Omgekeerd zullen de 36 maanden tijdskrediet die een werknemer heeft gekregen, bijvoorbeeld om een opleiding te volgen, worden afgetrokken van de mogelijke 48 maanden om een gehandicapt of ernstig ziek kind te verzorgen. Hij zou in dat geval een saldo van 12 maanden tijdskrediet met motief kunnen opnemen.
3.3
HEEFT DE WERKNEMER DIE EEN HALFTIJDS RECHT OP 72 MAANDEN OVER ZIJN LOOPBAAN?
TIJDSKREDIET MET MOTIEF OPNEEMT
NEEN. De maximumduur van het tijdskrediet met motief (36 of 48 maanden) wordt niet verhoudingsgewijs aangepast in geval van de opname van een deeltijds tijdskrediet. Deze periodes worden uitgedrukt in kalendermaanden en niet in periodes VTE. Dit betekent bijvoorbeeld dat, indien de werknemer beslist om een halftijds gemotiveerd tijdskrediet op te nemen, de maximumduur niet zal worden verdubbeld. Hetzelfde geldt voor het 1/5de tijdskrediet met motief: de maximumduur wordt niet vervijfvoudigd.
3.4
MOET DE WERKNEMER EERST ZIJN RECHT OP TIJDSKREDIET ZONDER MOTIEF HEBBEN OPGEBRUIKT OM EEN TIJDSKREDIET MET MOTIEF TE KUNNEN AANVRAGEN? NEEN. De werknemer kiest vrij het systeem waarvan hij gebruik wil maken. Hij kan er dus voor kiezen om een periode tijdskrediet zonder motief op te nemen, zelfs als hij voldoet aan de voorwaarden voor een tijdskrediet met motief. Omgekeerd kan hij er ook voor kiezen om een tijdskrediet met motief op te nemen als hij voldoet aan de voorziene voorwaarden, zelfs als hij nog een saldo tijdskrediet zonder motief heeft.
3.5
OM WELKE MOTIEVEN GAAT HET HIER JUIST?
Zoals reeds gezegd, is voorzien in een reeks motieven die recht geven op periodes van tijdskrediet van 36 of 48 bijkomende maanden:
unisoc
10
HEBBEN RECHT OP MAXIMUM 36 MAANDEN OVER HUN LOOPBAAN: De werknemers die hun prestaties schorsen/verminderen om voor hun kind te zorgen tot de leeftijd van 8 jaar. Het begrip “zorg” moet ruim worden opgevat: het betreft de werknemer die zich met zijn kind bezighoudt; De werknemers die hun prestaties schorsen/verminderen voor het verlenen van palliatieve zorgen; De werknemers die hun prestaties schorsen/verminderen voor het verlenen van bijstand of zorg aan een zwaar ziek gezins- of familielid; De werknemers die hun prestaties schorsen/verminderen om een opleiding te volgen. De soorten opleiding die recht geven op tijdskrediet met motief 7 zijn opgenomen in de CAO . HEBBEN RECHT OP MAXIMUM 48 MAANDEN OVER HUN LOOPBAAN: De werknemers die hun prestaties schorsen/verminderen om zorg te dragen voor hun gehandicapt kind tot de leeftijd van 21 jaar; De werknemers die hun prestaties schorsen/verminderen voor het verlenen van bijstand of zorg aan een zwaar ziek minderjarig kind of aan een zwaar ziek minderjarig kind dat wordt beschouwd als een gezinslid. Er zijn ook MINIMUMPERIODES (soms ook maximumperiodes) en specifieke MODALITEITEN voorzien 8 voor elk motief. Ook hier kan, net zoals bij het tijdskrediet zonder motief, een eventueel saldo worden opgenomen voor een kortere periode dan de voorziene 9 minimumperiodes. Voor meer informatie hieromtrent verwijzen wij rechtstreeks naar de tekst van CAO 103. Wij benadrukken eens te meer dat de bijkomende rechten op 36 en 48 maanden 10 samen niet meer dan 48 maanden mogen bedragen over de hele loopbaan.
3.6
WELKE VOORWAARDEN MOETEN VERVULD ZIJN OPDAT EEN WERKNEMER VAN EEN TIJDSKREDIET MET MOTIEF KAN GENIETEN? Om van een tijdskrediet met motief te kunnen genieten, moet de werknemer ook voldoen aan een reeks voorwaarden die verschillen naargelang de vorm van het aangevraagde tijdskrediet. TEWERKSTELLINGSVOORWAARDE (CAO, ARTIKEL 4 § 3):
7
CAO 103, artikel 4 §1, d° Idem, artikel 4 §1 en §2 9 Idem, artikel 4 §4 10 Idem, artikel 4 §6 8
unisoc
11
Tijdskrediet met motief, voltijds: het arbeidsregime waarin de werknemer in 11 de onderneming tewerkgesteld is op het ogenblik van zijn aanvraag is zonder belang. Tijdskrediet met motief, halftijds: de werknemer moet ten minste 3/4de van een voltijdse betrekking in de onderneming tewerkgesteld zijn gedurende de 12 maanden die voorafgaan aan zijn aanvraag. Tijdskrediet met motief, 1/5de: de werknemer moet tewerkgesteld zijn in een arbeidsregime gespreid over 5 of dagen of meer en voltijds tewerkgesteld zijn gedurende de 12 maanden die voorafgaan aan zijn aanvraag. ANCIËNNITEITS- EN LOOPBAANVOORWAARDEN (CAO, ARTIKEL 5): Ongeacht het gevraagde type tijdskrediet met motief moet de werknemer door een arbeidsovereenkomst met de werkgever verbonden zijn geweest gedurende de 24 maanden die voorafgaan aan de aanvraag. Er moet dus geen loopbaanvoorwaarde vervuld zijn om van een tijdskrediet met motief te kunnen genieten, in tegenstelling tot het tijdskrediet zonder motief of de landingsbanen. Zoals voor het tijdskrediet zonder motief, is er een uitzondering voorzien voor de werknemers die onmiddellijk na een ouderschapsverlof een tijdskrediet aanvragen (als ze hun recht op ouderschapsverlof hebben uitgeput voor alle begunstigde kinderen): in dat geval is de vermelde anciënniteitsvoorwaarde niet van toepassing.
3.7
MOET
EEN SECTOR-/ONDERNEMINGS-CAO DE MOGELIJKHEID VAN RECHT OP
TIJDSKREDIET MET MOTIEF VOORZIEN?
JA EN NEEN. Het antwoord verschilt naargelang de door de werknemer aangevraagde vorm van tijdskrediet met motief en naargelang het aangehaalde motief. MOTIEVEN VOOR EEN BIJKOMEND RECHT OP 36 MAANDEN: Om van een 1/5de tijdskrediet te genieten: het gaat om een recht dat niet onderworpen is aan de voorwaarde van een sector-/ondernemings-CAO die dit recht opent. Om van een halftijds of voltijds tijdskrediet te genieten: een sector- of ondernemings-CAO moet deze mogelijkheid voorzien. Bij ontstentenis ervan is het voor de werknemer niet mogelijk om van dit type tijdskrediet te genieten. 11
Zie voetnoot nr. 3
unisoc
12
Deze bepaling vervangt de mogelijkheid die tot nu toe bestond om het recht op voltijds of halftijds tijdskrediet te verlengen tot 5 jaar (zie FAQ 2.4). OPGELET! Hoewel dit niet uitdrukkelijk vermeld wordt in CAO 103, lijkt het ons logisch dat de sector/de onderneming net zoals in het verleden nog steeds de mogelijkheid heeft om in de sector/de onderneming een uitbreiding te voorzien voor een maximumduur van minder dan 36 maanden of een uitbreiding die onderworpen is aan bepaalde criteria, zoals de anciënniteit in de sector/de onderneming. MOTIEVEN VOOR EEN BIJKOMEND RECHT OP 48 MAANDEN: Deze mogelijkheid moet niet worden voorzien in een sector- of ondernemings-CAO.
3.8
ER
BESTAAT EEN
CAO
DIE HET RECHT OP TIJDSKREDIET IN MIJN SECTOR/MIJN
ONDERNEMING VERLENGT. MOET ZE OPGEZEGD WORDEN? I S ZE NOG GELDIG?
De ondernemings-/sectorCAO’s die gesloten zijn om het recht op tijdskrediet te 12 verlengen in het kader van artikel 3§2 van CAO 77bis voorafgaandelijk aan de inwerkingtreding van CAO 103 komen in aanmerking voor een recht op halftijds of voltijds tijdskrediet met motief van 36 maanden (zie FAQ 3.7). Dit is zelfs geldig als de CAO in kwestie geen verwijzing naar specifieke motieven bevat. Het is dus NIET NODIG OM EEN BESTAANDE CAO voor de sector of de onderneming OP TE Ze blijft automatisch geldig voor de toekomst, maar uitsluitend om recht te geven op een voltijds of deeltijds tijdskrediet met motief van maximaal 36 maanden.
ZEGGEN OF TE WIJZIGEN.
OPGELET! Een belangrijke vraag die zich in dit opzicht aandient: wat met de sector/ondernemingsCAO die op basis van CAO 77bis voorziet in de uitbreiding van het recht op tijdskrediet voor een kortere periode dan maximum 36 maanden over de loopbaan. Voorbeeld: de sectorCAO voorziet dat het recht op tijdskrediet wordt uitgebreid met twee jaar over de hele loopbaan. Betekent dit dat, zodra CAO 103 in werking treedt, de uitbreiding tot het voltijdse of halftijdse tijdskrediet met motief slechts 24 maanden in plaats van 36 maanden bedraagt, bovenop de 12 maanden VTE tijdskrediet zonder motief?
Hoe zit het, in het verlengde van bovenstaande redenering, met de CAO die specifieke voorwaarden voorziet om van deze uitbreiding van het recht te genieten? Voorbeeld: een sectorCAO die voorziet dat alleen de werknemers met meer dan 10 jaar anciënniteit van deze uitbreiding kunnen genieten.
12
CAO 77bis, artikel 3 § 2: “Het paritair comité of de onderneming kunnen bij collectieve arbeidsovereenkomst afwijken van § 1 en de duur van uitoefening van het recht op tijdskrediet verlengen zonder dat het over de gehele loopbaan meer dan 5 jaar mag bedragen.”
unisoc
13
Zoals we in het vorige punt hebben vermeld (FAQ 3.7), lijkt het ons, hoewel dit niet rechtstreeks onder de voorwaarden van CAO 103 valt, logisch om de geest waarin de sector-/ondernemingsCAO’s onder CAO 77bis gesloten zijn te bewaren. Vandaar: Als een sector-/ondernemingsCAO een uitbreiding van meer dan 36 maanden voorziet (bijvoorbeeld voor 4 jaar zoals maximaal voorzien in artikel 3 § 2 van CAO 77bis), is het bijkomende recht mogelijk voor een maximumduur van 36 maanden over de loopbaan. Als een sector-/ondernemingsCAO een uitbreiding van minder dan 36 maanden voorziet, blijft deze kortere uitbreiding van toepassing. Tot slot, als de sector-/ondernemingsCAO voorwaarden voorziet om de werknemer van een dergelijke uitbreiding te kunnen laten genieten, blijven deze voorwaarden ook van toepassing. Ook belangrijk! Als de werknemer reeds in het verleden van periodes van tijdskrediet heeft genoten, moeten bepaalde VERREKENINGSREGELS worden nageleefd om te weten waarop de werknemer nog recht heeft onder het stelsel van CAO 103 (zie FAQ 5.3). Deze verrekeningsregels gelden ook voor de opgenomen periodes van tijdskrediet die voortvloeien uit een uitbreiding door de sector of de onderneming.
3.9
IS
HET NOG MOGELIJK OM EEN TIJDSKREDIET MET MOTIEF OP TE NEMEN ZONDER
ONDERBREKINGSUITKERING VAN DE RVA?
NEEN. De CAO voorziet uitdrukkelijk dat de werknemer die niet aan de voorwaarden voor een onderbrekingsvergoeding van de RVA voldoet evenmin toegang heeft tot het 13 stelsel van het bijkomende tijdskrediet met motief van 36 maanden . Dit beoogt dus hoofdzakelijk het geval waarin de werknemer zijn loopbaan zou onderbreken/opschorten om een activiteit uit te oefenen de niet toegelaten is door het KB betreffende de RVA-uitkeringen (bijvoorbeeld een bijkomende activiteit als loontrekkende die geen activiteit zou zijn die voordien reeds werd uitgeoefend, zie FAQ 2.5).
A contrario kan, wanneer de activiteit toegestaan is door het KB betreffende de RVAuitkeringen, een onderbrekingsuitkering worden toegekend en blijft het recht op bijkomende gemotiveerd tijdskrediet van 36 maanden mogelijk. De enige uitzondering die CAO 103 voorziet, heeft betrekking op de uitoefening van een politiek mandaat: in dat geval kan de werknemer van een tijdskrediet met motief genieten, zonder onderbrekingsuitkering, en een politiek mandaat 14 uitoefenen . 13
CAO 103, artikel 4 §1, 2° en 3 § van het commentaar van artikel 4. Opmerking: ter herinnering, de mandaten van gemeente-, provincie-, districts- of OCMW-raadslid geven wel degelijk recht op een onderbrekingsuitkering (artikel 7 §2, 1° van het KB betreffende uitkeringen). 14
unisoc
14
Tot slot merken we op dat er niets voorzien is voor het bijkomende tijdskrediet met motief van 48 maanden. Hieruit moet worden afgeleid dat in dit geval, zelfs zonder recht op de onderbrekingsuitkering van de RVA, de toegang tot dit type bijkomend gemotiveerd tijdskrediet mogelijk blijft.
3.10
VERVANGT HET TIJDSKREDIET MET MOTIEF BEPAALDE THEMAVERLOVEN?
NEEN. Hoewel de meeste motieven die voorzien zijn voor het tijdskrediet dezelfde zijn als de 15 motieven voor de themaverloven , blijven deze laatste ongewijzigd. Voor zover de werknemer de noodzakelijke voorwaarden vervult om toegang te krijgen tot deze verschillende vormen van verlof, kan de hij deze in de loop van zijn loopbaan cumuleren. Overigens, als de werknemer gebruik heeft gemaakt van periodes van thematisch verlof, worden deze evenmin in mindering gebracht op zijn recht op tijdskrediet met (of zonder) motief.
4
LANDINGSBANEN
De basis van het recht op landingsbanen staat in artikel 8 van CAO nr. 103. Dit recht laat werknemers van een zekere leeftijd, die aan een aantal voorwaarden voldoen, toe om van een arbeidsduurvermindering te genieten met een verhoogde uitkering van de RVA. Deze vermindering kan plaatsvinden zonder maximumduur, en dus tot de pensioenleeftijd. De basis van de verhoogde RVA-uitkering wordt bepaald in artikel 6 van het KB.
4.1
VANAF
WELKE LEEFTIJD KOMT EEN WERKNEMER IN AANMERKING VOOR HET
EINDELOOPBAANSTELSEL?
De normale leeftijd waarop een werknemer aanspraak kan maken op een loopbaanvermindering aan het einde van de loopbaan is 55 jaar.
15
Wij bedoelen hier het ouderschapsverlof, verlof voor palliatieve zorgen, verlof voor medische bijstand. Het gaat om afzonderlijke rechten die nauw verwant zijn met bepaalde motieven die toelaten om van een tijdskrediet met motief te genieten.
unisoc
15
Er zijn echter een aantal afwijkingen voorzien waardoor een werknemer van 50 jaar van het recht op loopbaanvermindering aan het einde van de loopbaan kan genieten (zie FAQ 4.5).
4.2
VAN
WELKE VORM VAN ARBEIDSDUURVERMINDERING KAN DE WERKNEMER AAN
HET EINDE VAN ZIJN LOOPBAAN GENIETEN?
De werknemer van 55 jaar die aan de voorwaarden voldoet, kan genieten van: Een eindeloopbaanvermindering van 1/5de voor een minimumperiode van 6 maanden; Een eindeloopbaanvermindering in de vorm van een vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking voor een minimumperiode van 3 maanden. Wat betreft de afwijkende stelsels waarover we bovenstaand gesproken hebben: de vorm van de vermindering waarvan een werknemer in deze gevallen kan genieten, zal afhangen van het motief van de afwijking (zie. FAQ 4.5).
4.3
ONDER WELKE VOORWAARDEN?
TEWERKSTELLINGSVOORWAARDE (CAO, ARTIKEL 10 §1): Om recht te hebben op een 1/5de loopbaanvermindering moet de werknemer hetzij voltijds tewerkgesteld zijn of 4/5e van een voltijdse betrekking in het kader van een tijdskrediet (CAO 103 of 77bis) gedurende de 24 maanden die aan de aanvraag voorafgaan. Om recht te hebben op een eindeloopbaanvermindering tot een halftijdse betrekking moet de werknemer ten minste 3/4de van een voltijdse betrekking tewerkgesteld zijn gedurende de 24 maanden die voorafgaan aan de aanvraag. OPGELET! Wij vestigen uw aandacht op het feit dat deze tewerkstellingsvoorwaarden strenger zijn dan in CAO 77bis, aangezien we hier de tewerkstellingsvoorwaarden bekijken op basis van een periode van 24 maanden voorafgaand aan de aanvraag en niet langer van 12 maanden zoals tot nu toe het geval was. Om geen incoherentie te creëren met de anciënniteitsvoorwaarden (zie verder), werd verduidelijkt dat deze tewerkstellingsvoorwaarden niet noodzakelijk vervuld moeten zijn bij de huidige werkgever. ANCIËNNITEITS- EN LOOPBAANVOORWAARDEN (CAO, ARTIKEL 10§2):
unisoc
16
De LEEFTIJDSVOORWAARDE bereikt hebben op het ogenblik van de gewenste begindatum van de uitoefening van het recht; Door een ARBEIDSOVEREENKOMST met de werkgever verbonden zijn geweest gedurende de 24 maanden die voorafgaan aan de aanvraag. Een afwijking van deze termijn is mogelijk in onderling akkoord; Een LOOPBAAN van 25 jaar als werknemer hebben (voor de berekening, zie FAQ 5.5).
OPGELET! De anciënniteitsvoorwaarde bij de werkgever bedraagt één jaar minder dan in CAO 77bis (24 maanden in plaats van 3 jaar). Bovendien is er geen ondergrens meer voor de mogelijkheid tot afwijking in onderling akkoord op deze anciënniteitsvoorwaarde, 16 terwijl dit wel het geval was in CAO 77bis .
4.4
VOOR WELKE DUUR?
Er is geen MAXIMUMDUUR voorzien voor de landingsbanen. De arbeidsduurvermindering kan dus tot de pensioenleeftijd plaatsvinden. De duurtijd kan ook korter zijn, met een eventuele verlenging achteraf. Er is een MINIMUMPERIODE VAN 3 OF 6 MAANDEN voorzien, naargelang de vorm van de aangevraagde vermindering (zie FAQ 4.2).
4.5
WELKE
AFWIJKINGEN
LATEN
DE
WERKNEMER
EINDELOOPBAANVERMINDERING TE GENIETEN VANAF
50 JAAR?
TOE
OM
VAN
EEN
De volgende afwijkingen laten de 50-jarige werknemer toe om van een eindeloopbaanvermindering te genieten. Deze afwijkingen zijn vrij streng en vloeien voort uit een AKKOORD TUSSEN DE SOCIALE PARTNERS BINNEN HET BEHEERCOMITÉ VAN DE RVA. Ze moeten nog worden omgezet in het KB betreffende de RVA-uitkeringen zodat de 17 twee rechtsbronnen (CAO en KB) volledig identiek zijn . Hiertoe wordt momenteel een wijzigigingsKB uitgewerkt (zie FAQ 6.3). 1° EERSTE AFWIJKING:
16
De termijn van 3 jaar kon in onderling akkoord worden verkort tot minimum 2 jaar voor werknemers die vanaf hun 50e werden aangeworven en tot minimum 1 jaar voor werknemers die vanaf hun 55e werden aangeworven (CAO 77bis, artikel 10 §2). 17 Ter herinnering, het KB van 12 december 2001 werd gewijzigd door het KB van 28 december 2011 door de leeftijd van landingsbanen te verhogen van 51 naar 55 jaar. Er was slechts één afwijking voorzien op deze regel, die op haar beurt gewijzigd zal worden door een nieuw KB dat twee nieuwe afwijkingen zal toevoegen.
unisoc
17
Uitsluitend voor werknemers die hun arbeidsprestaties verminderen tot een halftijdse betrekking en die op het ogenblik van de aanvraag cumulatief voldoen aan de volgende voorwaarden: De werknemer heeft een ZWAAR BEROEP (zie FAQ 4.6) uitgeoefend gedurende minstens 5 jaar in de 10 jaar die aan de aanvraag voorafgaan of gedurende minstens 7 jaar in de 15 jaar die aan de aanvraag 18 voorafgaan. Het zwaar beroep is een KNELPUNTBEROEP (zie FAQ 4.7). 2° TWEEDE AFWIJKING: Uitsluitend voor voltijdse werknemers die hun prestaties met 1/5de verminderen en die voldoen aan een van de twee volgende voorwaarden: De werknemer heeft een ZWAAR BEROEP (zie FAQ 4.6) uitgeoefend gedurende minstens 5 jaar in de 10 jaar die aan de aanvraag voorafgaan of gedurende minstens 7 jaar in de 15 jaar die aan de aanvraag voorafgaan. De werknemer heeft een BEROEPSLOOPBAAN VAN MINSTENS 28 JAAR, UITSLUITEND indien deze mogelijkheid in een sectorCAO voorzien is, niet in een ondernemingsCAO (voor de berekening van de 28 jaar, zie FAQ 5.5). 3° DERDE AFWIJKING: Voor de werknemers die hun prestaties tot een halftijdse betrekking of met 1/5de willen verminderen indien de aanvangsdatum van hun loopbaanvermindering gelegen is in de periode van erkenning van de onderneming als ONDERNEMING IN HERSTRUCTURERING of IN MOEILIJKHEDEN, voor zover cumulatief is voldaan aan de volgende voorwaarden: De onderneming toont aan dat haar aanvraag tot erkenning kadert in een herstructureringsplan en toelaat om ontslagen te vermijden; De onderneming toont aan dat haar aanvraag tot erkenning toelaat om het aantal werknemers dat overgaat naar het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag (brugpensioen) te verminderen; De minister heeft in de erkenningsbeslissing verduidelijkt dat deze voorwaarden vervuld zijn.
4.6
WAT VERSTAAT MEN ONDER EEN ZWAAR BEROEP?
De definitie van wat men als een zwaar beroep moet beschouwen was reeds door het KB van 28 december 2011 ingevoegd in het KB m.b.t. de RVA-uitkeringen. CAO 103 bevestigt deze definitie. Het gaat om: 18
Zie de opmerking voetnoot nr. 3.
unisoc
18
•
WERK IN WISSELENDE PLOEGEN, meer bepaald de ploegenarbeid in minstens twee ploegen van minstens twee werknemers, die hetzelfde werk doen, zowel qua inhoud als qua omvang, en die elkaar in de loop van de dag opvolgen zonder dat er een onderbreking is tussen de opeenvolgende ploegen en zonder dat de overlapping meer dan één vierde van hun dagtaak bedraagt, op voorwaarde dat de werknemer van ploeg verandert.
•
WERK IN ONDERBROKEN PLOEGEN waarbij de werknemer permanent tewerkgesteld is in dagprestaties waarbij de begintijd en eindtijd minstens 11 uur uit elkaar liggen met een onderbreking van minstens 3 uur en minimumprestaties van 7 uur.
•
WERK IN EEN ARBEIDSREGIME ZOALS BEDOELD IN ARTIKEL 1 VAN CAO NR. 46 van 23 maart 1990: werknemers die gewoonlijk tewerkgesteld zijn in arbeidsregimes met prestaties tussen 20 uur en 6 uur, met uitsluiting van: o o
4.7
de werknemers die uitsluitend prestaties verrichten tussen 6 uur en 24 uur; de werknemers die gewoonlijk beginnen te werken vanaf 5 uur.
WAT VERSTAAT MET ONDER EEN KNELPUNTBEROEP?
CAO 103: om van een knelpuntberoep te kunnen spreken, moet het beroep in kwestie voorkomen op de lijst waarvoor een significant tekort aan arbeidskrachten bestaat. Deze lijst wordt jaarlijks opgesteld door de minister van werkgelegenheid, na unaniem advies van het beheerscomité van de RVA. OPGELET! We merken op dat deze definitie lichtjes verschilt van de oorspronkelijke definitie die door het KB van 28 december 2011 werd opgenomen in het KB m.b.t. de 19 RVA-uitkeringen . Deze laatste definitie zal normaliter opnieuw en grondig worden aangepast door het wijzigingsKB dat momenteel wordt uitgewerkt (zie FAQ 6.3). Het wijzigingsKB zou met name verwijzen naar: Verplegend en verzorgend personeel in ziekenhuizen; Verplegend en verzorgend personeel in rust- en verzorgingstehuizen; Beroepen op een lijst van beroepen waarvoor een tekort aan arbeidskrachten bestaat en die jaarlijks wordt opgesteld door de minister van werkgelegenheid. Deze lijst zal gebaseerd worden op de gewestelijke lijsten van knelpuntberoepen en de beroepen bevatten die unaniem zijn
19
KB van 28 december 2011, artikel 3, 3°: “dit zwaar beroep komt voor op de lijst van beroepen waarvoor een significant tekort aan arbeidskrachten bestaat, opgemaakt in toepassing van artikel 93 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering”.
unisoc
19
goedgekeurd door de paritaire comités en het beheerscomité van de RVA. Deze ruimere definitie maakt deel uit van een globaal akkoord van 7 juni 2012 tussen de sociale partners binnen het beheercomité van de RVA. De manier waarop de ruimere bepalingen van het KB m.b.t. de RVA-uitkeringen (bevat drie categorieën) en de bepalingen van CAO 103 (bevat slechts één categorie) samen gelezen moeten worden, is momenteel nog niet erg duidelijk. Volgens ons zorgen de bepalingen van het KB die ruimer zijn dan de definitie in CAO 103 in ieder geval voor een juridisch probleem. Normaliter wordt ervan uitgegaan dat het recht op een onderbrekingsuitkering van de RVA slechts mogelijk is als het recht op het tijdskrediet zelf bestaat. Een strikte lezing van de bepalingen zou dan ook impliceren dat het, voor het verplegend en verzorgend personeel in de ziekenhuizen, rusthuizen en RVT’s, niet mogelijk is om van de uitzondering en dus van een onderbrekingsuitkering van de RVA te genieten, tenzij dit verplegend en verzorgend personeel opgenomen wordt in de lijst zoals opgesteld door de minister van werkgelegenheid na goedkeuring door de paritaire comités en het beheercomité van de RVA.
5
GEMEENSCHAPPELIJKE VRAGEN VOOR DE DRIE SYSTEMEN
5.1
ZIJN DE ORGANISATIEREGELS GEWIJZIGD?
JA EN NEEN. De sociale partners hebben er steeds naar gestreefd de situatie niet nog ingewikkelder te maken door een wijziging van de organisatieregels van de nieuwe CAO 103 in vergelijking met CAO 77bis. Deze aanpak heeft betrekking op de volgende punten: -
Gelijkstellingen, Neutralisaties, Akkoord van de werkgever voor ondernemingen met minder dan 10 werknemers, Kennisgeving, Uitvoeringsmodaliteiten, Uitstel en terugtrekking, Drempel, Voorkeurregels.
Niettemin moesten, gezien de globale wijziging van het stelsel tijdskrediet, dringend kleine aanpassingen op bepaalde punten worden doorgevoerd zodat het systeem coherent bleef. Het gaat vaak om een louter opsmukken van de bepalingen.
unisoc
20
OPGELET! In enkele gevallen waren de wijzigingen iets fundamenteler: Bijvoorbeeld wat betreft de, voor de berekening van de tewerkstellingsvoorwaarde van 12 of 24 maanden in de onderneming, GELIJKGESTELDE OF GENEUTRALISEERDE 20 SCHORSINGEN VAN DE ARBEIDSOVEREENKOMSTEN : de geneutraliseerde of gelijkgestelde periodes in CAO 77bis blijven behouden. Toch hebben de sociale partners, opdat overgangen tussen de stelsels mogelijk zouden blijven en gemakkelijker zouden worden, ervoor gekozen om alle periodes van tijdskrediet te neutraliseren (of het tijdskrediet nu werd opgenomen op basis van CAO 77bis of van CAO 103) in CAO 103: Dit impliceert dat de periode van tijdskrediet opgenomen in de vorm van een 1/5de vermindering eveneens wordt geneutraliseerd, wat tot nu toe nog niet het geval was, aangezien CAO 77bis enkel de neutralisatie van voltijdse of halftijdse periodes van tijdskrediet toeliet. Dit impliceert tevens dat een overgang tussen een tijdskrediet volgens CAO 77bis, ongeacht zijn vorm, naar een tijdskrediet volgens CAO 103 mogelijk is. Toch moet de werknemer in kwestie, aangezien de eerste periode wordt geneutraliseerd, aantonen dat hij wel degelijk voldoet aan de voorwaarden die van toepassing zijn op het systeem in kwestie op het ogenblik van de initiële aanvraag. OPGELET! Er is ook voorzien dat de werknemer bij een overgang tussen de ene vorm van tijdskrediet naar een andere, een nieuwe aanvraag bij zijn werkgever indient. Ook het naleven van de drempel wordt op dat moment opnieuw nagegaan, een 21 voorwaarde die tot nu toe niet was voorzien in CAO 77bis . Dankzij deze wijzigingen is een grotere samenhang/flexibiliteit mogelijk tussen de systemen met de garantie dat de voorwaarden en regels voor de organisatie nageleefd worden bij elke overgang tussen de verschillende stelsels tijdskrediet op het moment van de initiële aanvraag.
5.2
DE
5% VAN DE WERKNEMERS IS MOMENTEEL BEREIKT IN MIJN ONDERNEMING OP BASIS VAN CAO 77BIS. KOMT ER EEN NIEUWE DREMPEL VAN 5% OP BASIS VAN CAO 103? DREMPEL VAN
NEEN.
20
De periodes van schorsing van de arbeidsovereenkomst die worden gelijkgesteld (artikel 11 §1 van CAO 103), worden beschouwd als periodes van tewerkstelling: ze worden dus in aanmerking genomen in de 12 of 24 maanden voor de tewerkstellingsvoorwaarde. De periodes van schorsing van de overeenkomst die worden geneutraliseerd (artikel 11 §2 van CAO 103) verlengen de periode die in aanmerking wordt genomen om te weten of de werknemer wel voldoet aan de voorwaarden om recht op tijdskrediet te hebben. 21 CAO 103, artikel 12 betreffende de wijze van kennisgeving en attestatie.
unisoc
21
Artikel 16 van CAO 103 voorziet wel degelijk dat de drempel van 5 % wordt berekend op basis van het aantal werknemers in tijdskrediet OP BASIS VAN CAO 103 EN OP BASIS VAN CAO 77BIS (en van het stelsel van loopbaanonderbreking). Er bestaan dus geen twee drempels van 5 % naast elkaar, maar slechts 1 drempel. Indien de drempel wordt gewijzigd door een sector- of ondernemingsCAO of door het arbeidsreglement, richt deze drempel zich ook op alle werknemers in tijdskrediet/loopbaanonderbreking, ongeacht de juridische basis van dit recht.
5.3
DE
WERKNEMER HEEFT IN HET VERLEDEN REEDS TIJDSKREDIET OPGENOMEN.
HOE WORDEN DEZE PERIODES VERREKEND OP HET RECHT DAT VOORTVLOEIT UIT CAO 103? De regels voor de verrekening van de periodes van tijdskrediet waarvan de werknemer reeds gebruik heeft gemaakt voordat CAO 103 in werking trad, worden toegelicht in artikel 7 van de CAO.
1° De periodes van tijdskrediet (voltijds, halftijds of 1/5de) opgenomen voordat CAO 103 in werking trad, worden eerst verrekend op het recht op tijdskrediet zonder motief dus op de 12 maanden VTE. 2° Uitzonderlijk worden deze periodes eerst verrekend op de duur van 36 of 48 maanden (naargelang het aangehaalde motief), indien de werknemer een onweerlegbaar bewijs kan voorleggen dat hij, destijds, zijn arbeidsprestaties heeft geschorst of verminderd voor een motief zoals bepaald in het deel met betrekking tot het tijdskrediet met motief. In dit geval wordt een eventueel saldo verrekend op het recht van 12 maanden VTE zonder motief.
5.4
HOE
WEET DE WERKGEVER WELKE PERIODES VAN TIJDSKREDIET DE WERKNEMER
REEDS HEEFT GENOTEN?
De
werknemer
moet, zoals voordien, een zeker aantal KENNISGEVINGS- EN in acht nemen wanneer hij bij zijn werkgever een aanvraag
ATTESTATIEMODALITEITEN 22
indient. .
De werknemer moet zijn werkgever schriftelijk op de hoogte brengen binnen de door CAO 103 bepaalde termijnen die verschillen naargelang de grootte van de onderneming. De werknemer moet bij deze schriftelijke aanvraag een attest van de RVA voegen dat aangeeft gedurende welke periode(s) hij reeds gebruik heeft 22
CAO 103, artikel 12
unisoc
22
gemaakt van een recht op tijdskrediet (ongeacht of deze voortvloeien uit CAO 103 of CAO
77bis).
5.5
HOE WORDEN DE VERSCHILLENDE LOOPBAANVOORWAARDEN BEREKEND?
De berekeningsmodaliteiten van de verschillende loopbaanvoorwaarden vermeld in CAO 103 (tijdskrediet zonder motief, eindeloopbaan, uitzondering voor eindeloopbaan) zijn niet allemaal gelijk. We herinneren eraan dat er geen loopbaanvoorwaarde is voor het tijdskrediet met motief. 1° LOOPBAANVOORWAARDE VAN 5 JAAR VOOR TIJDSKREDIET ZONDER MOTIEF: de CAO verwijst naar de berekening van de voorwaarde van 25 jaar voor de eindeloopbaanvermindering. 2° LOOPBAANVOORWAARDE VAN 25 JAAR VOOR EINDELOOPBAANVERMINDERING: artikel 10 § 3 van CAO 103 vermeldt de periodes die in rekening moeten worden gebracht voor de berekening van de loopbaan als werknemer. Het gaat in de eerste plaats om de dagen die aanleiding hebben gegeven tot betaling van een loon; Vervolgens gaat het om de dagen gelijkgesteld met de dagen die aanleiding hebben gegeven tot de betaling van een loon: ▪ Ziekte/jaarlijkse vakantie/… ▪ Tijdelijke werkloosheid ▪ Feestdagen ▪ Enz. Zijn niet inbegrepen in de berekening: dagen van volledige werkloosheid, dagen loopbaanonderbreking en dagen voltijds tijdskrediet (beoogd door CAO 77bis en CAO 103). 3° LOOPBAANVOORWAARDE VAN 28 JAAR VOOR EINDELOOPBAANVERMINDERING VANAF 50 JAAR VOOR LANGE LOOPBANEN: de werknemer moet aantonen dat hij een beroepsloopbaan van 28 jaar heeft gehad om te kunnen genieten van de afwijking die toelaat om toe te treden tot het systeem van 1/5de eindeloopbaanvermindering vanaf 50 jaar (zie FAQ 4.5). Het systeem voor de berekening voorzien in CAO 103 is het resultaat van een akkoord tussen de sociale partners in het beheerscomité van de RVA en gaat als volgt: OPGELET! Het is belangrijk om voorafgaandelijk op te merken dat het voor deze afwijking nog niet volledig duidelijk is of de periodes die in aanmerking worden genomen, moeten worden uitgevoerd in het werknemersstelsel. In artikel 8 §3 van de CAO staat “beroepsloopbaan”, maar in artikel 10 §2 over de loopbaan van 28 jaar staat “als werknemer”. Het ontwerp van het KB tot wijziging van het KB van 12
unisoc
23
december 2001 m.b. de RVA-uitkeringen, dat nog wordt uitgewerkt, vermeldt dan weer niet alleen de periodes van “loopbaan als werknemer”, maar ook de periodes van “tewerkstelling in het stelsel van de openbare sector”. Er is dus een tegenstrijdigheid tussen de twee instrumenten. Wat de berekening van de 28 jaar betreft, wordt in aanmerking genomen elk kalenderjaar met minstens 285 dagen (in een stelsel van 6 dagen per week) waarvoor een voltijds loon werd uitbetaald of tijdens de welke door de werknemer genoten is van: moederschapsverlof moederschapsbescherming zwangere vrouwen geboorteverlof adoptieverlof ouderschapsverlof
en
preventieve
werkverwijdering
van
Het aantal dagen dat in die kalenderjaren 285 overschrijdt, wordt verder buiten beschouwing gelaten. Voor kalenderjaren met minder dan 285 dagen waarvoor een loon werd uitbetaald of tijdens de welke de werknemer van een van de voornoemde gelijkgestelde periodes heeft genoten, worden deze dagen voor al de kalenderjaren samengeteld en gedeeld door 285. Het resultaat van die bewerking, afgerond naar de lagere eenheid, geeft het aantal bijkomend in aanmerking te nemen jaren. Zoals we eerder hebben gezegd, zal het wijzigingsKB normaliter ook de periodes van tewerkstelling in de openbare sector bevatten door te voorzien dat elk kalenderjaar waarvoor minstens 237 dagen daadwerkelijk voltijds zijn gepresteerd (in een stelsel van 5 dagen per week) in aanmerking wordt genomen. Eens te meer wordt voor de jaren van minder dan 237 dagen tewerkstelling het totale aantal dagen gedeeld door 237. Het resultaat, afgerond naar de lagere eenheid, geeft het aantal bijkomend in aanmerking te nemen jaren.
6
VANAF WANNEER IS HET NIEUWE SYSTEEM VAN TOEPASSING?
6.1
VANAF WANNEER TREEDT CAO 103 IN WERKING?
CAO 103 treedt in werking op hetzelfde ogenblik als het nieuw KB tot wijziging van het KB van 12 december 2001 m.b.t. de RVA-uitkeringen (zie FAQ 6.3). Het doel van deze bepaling is geen nieuwe periode van tegenstrijdigheid te creëren tussen de nieuwe CAO 103 en de regels voorzien door het KB m.b.t. de RVA-uitkeringen zoals gewijzigd.
unisoc
24
Er is echter een uiterlijke datum van inwerkingtreding voorzien, namelijk 1 SEPTEMBER 2012, om de wijzigingen zo snel mogelijk door te voeren en een zekere rechtszekerheid te verschaffen aan de werkgevers en werknemers die momenteel geconfronteerd worden met verschillende regels inzake het recht op verlof en uitkeringen. Om een maximale rechtszekerheid te garanderen, wordt er tevens voorzien dat de nieuwe regels ook geen terugwerkende kracht zullen hebben.
6.2
EN CAO 77BIS? WAT GEBEURT DAAR DAN MEE?
CAO 77bis wordt gewijzigd noch opgezegd. Ze BLIJFT VAN TOEPASSING in een bepaald aantal gevallen na de inwerkingtreding van CAO 103, bij wijze van overgang, voornamelijk om te vermijden dat er een gebrek aan juridische basis ontstaat voor de lopende tijdskredieten. Artikel
22
van
CAO
OVERGANGSBEPALINGEN:
103
geeft
een
gedetailleerd
overzicht
van
de
1° CAO 77bis blijft van toepassing op alle eerste aanvragen en verlengingsaanvragen voor een tijdskrediet dat ter kennis werd gebracht van de werkgever (schriftelijke kennisgeving in overeenstemming met artikel 12 van de CAO) vóór de datum waarop CAO 103 in werking treedt. Als het tijdskrediet daadwerkelijk begint te lopen nadat CAO 103 in werking treedt, maar als de kennisgeving vóór de inwerkingtreding heeft plaatsgevonden, zijn wel degelijk de regels van CAO 77bis van toepassing. 2° CAO 77bis blijft eveneens van toepassing op werknemers van minstens 50 jaar die hun loopbaan ingevolge artikel 9 van de CAO nr. 77bis reeds hebben verminderd vóór de inwerkingtreding van CAO 103 en die na de inwerkingtreding ervan een 23 eerste verlengingsaanvraag hebben ingediend. . 3° Werknemers die reeds van een tijdskrediet genieten (halftijds of 1/5de) op basis van CAO 77bis behouden de mogelijkheid om in een landingsbaan te stappen op basis van CAO 77bis (dus vanaf 50 jaar en niet vanaf 55 jaar), onder bepaalde cumulatieve voorwaarden: Er moet een akkoord zijn tussen de werkgever en de werknemer Het initiële tijdskrediet moet aangevraagd zijn vóór 28 november 2011
23
Hoewel het mogelijk is te genieten van een stelsel van eindeloopbaan tot de pensioenleeftijd, is het ook mogelijk om een aanvraag in te dienen voor een bepaalde periode. In dat geval is vervolgens steeds een aanvraag tot verlenging mogelijk. Voor de eerste aanvraag tot verlenging (die kan dragen tot de pensioenleeftijd) blijven dus de voorwaarden van CAO 77bis van toepassing.
unisoc
25
De eindeloopbaanvermindering moet onmiddellijk volgen en volgens dezelfde tijdskredietformule Deze bepaling wil de werknemers die een (langetermijn) loopbaanvermindering hadden gepland, toelaten geen voltijdse prestaties te moeten hervatten alvorens in aanmerking te komen voor de voorwaarden voor een eindeloopbaanvermindering. Het gaat bijvoorbeeld om een werknemer die op 46 jaar had beslist om zijn prestaties met 1/5de te verminderen op basis van artikel 6 van CAO 77bis en die dit onmiddellijk wilde laten volgen door een eindeloopbaan van 1/5de met verhoogde uitkeringen van de RVA vanaf 51 jaar tot zijn pensioen. Met de inwerkingtreding van CAO 103 zou dit niet mogelijk zijn geweest voor sommige werknemers omdat de noodzakelijke leeftijd om van een dergelijke vermindering te genieten op 55 jaar wordt gebracht. Dankzij deze bepaling blijft het mogelijk om, in geval van akkoord met de werkgever, toch van deze mogelijkheid te genieten.
OPGELET! Het is belangrijk op te merken dat het KB betreffende de RVA-uitkeringen een dergelijke mogelijkheid daarentegen niet voorziet. Wij zijn dan ook van mening dat dit impliceert dat deze mogelijkheid om vanaf 50 jaar in een eindeloopbaanvermindering te treden op basis van CAO 77bis geen recht geeft op een verhoogde uitkering van de RVA vóór 55 jaar en/of geen enkel recht geeft op een uitkering als de 60 maanden 1/5de uitgeput zijn over de loopbaan. 4° CAO 77bis blijft ook van toepassing op de sector-/ondernemingsCAO’s gesloten in uitvoering van CAO 77bis om het recht op tijdskrediet te verlengen om een bijkomend recht te openen op 36 gemotiveerde maanden voltijds of deeltijds tijdskrediet (zie FAQ’s 3.7 en 3.8). 5° Op dezelfde manier blijft CAO 77bis ook van toepassing op de sector/ondernemingsCAO’s, de arbeidsreglementen en de individuele akkoorden die werden gesloten op basis van de verschillende bepalingen in CAO 77bis die dergelijke akkoorden toelieten, bijvoorbeeld inzake: De uitsluiting van bepaalde personeelscategorieën van het 24 toepassingsgebied ; 25 Het verbod van de sector op uitsluiting van personeelscategorieën ; De modaliteiten voor de organisatie voor het 1/5de tijdskrediet in geval van arbeid in ploegen of in cycli in een arbeidsregeling gespreid over 5 dagen 26 of meer ; 27 De mogelijkheid tot intrekking ; De definitie van het begrip sleutelfunctie om de 1/5de 28 (eindeloopbaan)verminderingen voor deze sleutelfuncties uit te stellen ; 29 De wijziging van de drempel van 5 % ; 30 Het verbod van de sector op wijziging van de drempel van 5 % ; 24
CAO 77bis, artikel 2§3 Idem, artikel 2§4 26 Idem, artikel 6 §2 en §3 27 Idem, artikel 14 §4 28 Idem, artikel 14bis § 1e alinea 3 29 Idem, artikel 15 §7 30 Idem, artikel 15 §8 25
unisoc
26
31
Het voorkeur- en planningsmechanisme ; Enz. Deze overeenkomsten blijven dus van toepassing na de inwerkingtreding van CAO 103.
6.3
EEN NIEUW KB MOET HET KB VAN 12/12/01 NOG WIJZIGEN. OP WELKE PUNTEN ?
Zoals meermaals meegedeeld in deze FAQ, zal een nieuw KB het KB van 12 december 2001 m.b.t. de RVA-uitkeringen nog wijzigen. Het is trouwens normaal gezien op het moment van inwerkingtreding van dit ontwerpKB dat CAO 103 in 32 werking zal treden . WELKE PUNTEN ZULLEN HERNOMEN WORDEN IN HET WIJZIGINGSKB ? 1° Het wijzigingsKB vervangt de bepalingen van het KB van 12 december 2001 die verwijzen naar CAO 77bis door een VERWIJZING NAAR CAO 103. 2° De afwijkingen waardoor de werknemer in aanmerking komt voor een LANDINGSBAAN VANAF 50 JAAR i.p.v. 55 jaar worden uitgebreid. Momenteel voorziet het KB over de RVA-uitkeringen nog niet alle uitzonderingen waarover de sociale partners het eens zijn. 3° Het KB voorziet de BEREKENINGSWIJZE VAN DE LOOPBAAN VAN 28 JAAR nodig om in aanmerking te komen voor een 1/5de vermindering in het eindeloopbaanstelsel vanaf 50 jaar; 4° Tot slot, wijzigt het KB ook de DATUM VAN INWERKINGTREDING VAN HET KB VAN 28 DECEMBER 2011 tot wijziging van het KB m.b.t. de RVA-uitkeringen. Initieel, hadden de nieuwe regels m.b.t. de toekenning van de RVAuitkeringen betrekking op alle eerste aanvragen of verlengingsaanvragen voor onderbrekingsuitkeringen die na 31 december 2011 ingingen. De oude bepalingen bleven in afwijking hierop van toepassing op: 1
2
31 32
alle eerste aanvragen of verlengingsaanvragen voor onderbrekingsuitkeringen die vóór 24 december 2011 werden ontvangen bij de RVA, voor zover de werkgever vóór 28 november 2011 schriftelijk op de hoogte werd gebracht door de werknemer; voor de werknemer van minstens 50 jaar, die in toepassing van artikel 6 van hetzelfde koninklijk besluit van 12 december 2011 reeds onderbrekingsuitkeringen genoot in 2011, bij de eerste
Idem, artikel 16 Of ten laatste op 1 september 2012
unisoc
27
verlengingsaanvraag na 31 december 2011 in toepassing van dit artikel 6 zoals het gold op 31 december 2011. •
Met het nieuwe wijzigingsKB, voorziet men dat de nieuwe regels van toepassing zijn op de eerste aanvragen of verlengingsaanvragen voor onderbrekingsuitkeringen die ingingen na 31 december 2011. De oude bepalingen blijven in afwijking hierop van toepassing: 1
2
wanneer de werknemer zijn eerste aanvraag of verlengingsaanvraag voor een UITKERING, DIE TEN LAATSTE INGAAT OP 2 APRIL 2012, bij zijn werkgever indiende VOOR 28 NOVEMBER 2011 EN DIE DE RVA VOOR 2 MAART 2012 ONTVANGEN HEEFT. voor de werknemer van minstens 50 jaar, die in toepassing van artikel 6 van hetzelfde koninklijk besluit van 12 december 2011 reeds onderbrekingsuitkeringen genoot in 2011, bij de eerste verlengingsaanvraag na 31 december 2011 in toepassing van dit artikel 6 zoals het gold op 31 december 2011.
Momenteel is de inwerkingtreding van het wijzigingsKB voorzien op 1 september 2012.
7
ANDERE VRAGEN
Bepaalde vragen blijven momenteel onbeantwoord. Wij vullen uiteraard deze FAQ aan wanneer er bijkomende informatie is. In afwachting daarvan verwijzen wij u ook naar de informatie verschenen op de website van de RVA. Zij zou eerdaags geactualiseerd moeten worden om rekening te houden met de regels opgenomen in CAO 103 (opgelet, momenteel werden de wijzigingen m.b.t. CAO 103 nog niet geïntegreerd op de website van de RVA).
unisoc
28