De aansluiting tussen het primair en het voortgezet onderwijs schoolloopbaan voo
r- e
ta
nv r voo o e g s c h ool rtij se e dig duc sch atie oo on l de ver rw lat e ijs n ka ns en alb
ele id
>> Het doel voor ogen >>>>>>>>>
Het bestrijden en voorkomen van onderwijsachterstand
Naar de brugklas
>>
> > > > > > > > > > > > > Het doel voor ogen
Tekst:
Sardes: Karin Hoogeveen en Karin Vaessen
Fotografie:
William Opheij Fotografie
Uitgave:
Transferpunt Onderwijsachterstanden, Den Haag
Vormgeving: Faces Reclame & Marketing bv, Veghel Distributie:
Juli 2003
www.lcowijzer.nl
2.1
Algemeen
11
2.2
Overgang primair-voortgezet onderwijs voor allochtone leerlingen
11
2.3
Probleemterreinen en oplossingen
13
2.3.1 Plaatsing leerlingen in geschikte schooltypen en brugklassen 2.3.2 Informatievoorziening primair-voorgezet onderwijs
17
en overdracht leerlinggegevens 2.3.3 Programmatische en didactische afstemming
17
primair en voortgezet onderwijs
3.1
A c h t e rg ro n d
19
3.2
De vragenlijst
21
3.3
Uitkomsten
22
4.1
Inleiding
27
4.2
Utrecht
28
4.3
Eindhoven
32
4.4
Tytsjerksteradiel
37
Inleiding In opdracht van het Transferpunt Onderwijsachterstanden heeft Sardes in de periode van februari tot april 2003 een onderzoek uitgevoerd naar de aansluiting tussen het primair en het voortgezet onderwijs.
In het Landelijk beleidskader gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid 7
• Voor- en vroegschoolse educatie
>>
2002 - 2006 zijn vijf thema’s aangegeven:
• Ondersteuning schoolloopbaan • Bestrijden van voortijdig schoolverlaten • Beheersing van de Nederlandse taal • Onderwijskansenaanpak verbreden De aansluiting tussen het primair en het voortgezet onderwijs sluit aan bij het tweede thema, ondersteuning schoolloopbaan. Het is de bedoeling dat in de periode 2002 – 2006 de deelname van doelgroepleerlingen aan de verschillende vormen van voortgezet onderwijs meer in overeenstemming wordt gebracht met de deelname van de niet-doelgroepleerlingen. Het Landelijk beleidskader goa 2002 – 2006 bevat enkele suggesties: leerlingen – zowel binnen als buiten school - ondersteunen bij het doorlopen van hun schoolloopbaan; inzetten van mentoren; huiswerkbegeleiding; extra (taal)begeleiding voor leerlingen in het havo en het vwo; oudercontactpersonen inschakelen; extra taalondersteuning aan leerlingen en hun ouders; extra aandacht voor de overgang van basis- naar voortgezet onderwijs en het beter laten aansluiten van onderwijstypen op elkaar.
De doelen van het onderzoek naar de aansluiting tussen primair en voortgezet onderwijs: 1. Zicht krijgen op de problematiek in de overgang van primair naar voortgezet onderwijs; 2. zicht krijgen op initiatieven die door Nederlandse gemeenten genomen zijn of worden in het kader van de overgang van het primair naar het voortgezet onderwijs; 3. beschrijving van goede praktijkvoorbeelden.
Naar de brugklas > > > > > > > > > > > > >
Het Transferpunt Onderwijsachterstanden wil het lokaal niveau ondersteunen en concrete aanbevelingen doen om de doelstellingen van het Landelijk beleidskader te realiseren. Deze brochure beoogt daaraan een bijdrage te leveren. Na een beschrijving van de gevolgde werkwijze in hoofdstuk 1, volgt in hoofdstuk 2 een overzicht van mogelijke problemen in de overgang van primair naar voortgezet onderwijs die in literatuur zijn gevonden. Vervolgens is door middel van een quick scan geïnventariseerd welke maatregelen goa-
>>
8
gemeenten nemen om de overgang, met name voor doelgroepleerlingen, te vergemakkelijken. De resultaten hiervan zijn te vinden in hoofdstuk 3. Tenslotte zijn drie gemeenten gekozen die kunnen dienen als good practice. In hoofdstuk 4 is beschreven welk beleid zij voeren.
> > > > > > > > > > > > > Het doel voor ogen
Een probleeminventarisatie heeft plaatsgevonden door literatuur te bestuderen over de overgang van het primair naar het voortgezet onderwijs. Op basis hiervan beantwoorden we de vraag: zijn er problemen in de overgang van het primair naar het voortgezet onderwijs en hoe ziet de aansluitingsproblematiek eruit?
Ve rvolgens zijn bestaande initiatieven opgespoord door middel van een zogenoemde quick scan onder alle goa-gemeenten in Nederland. Aan de gemeenten is een beknopte voorg e s t ru c t u re e rde vragenlijst opgestuurd , waarin werd nagegaan: • Welke maatregelen zijn of worden genomen met het oog op een betere aansluiting tussen het primair en voortgezet onderwijs; • sinds wanneer (periode onderwijsvoorrangsbeleid, eerste goaperiode, tweede goa-periode) de maatregelen worden genomen; • op welke doelgroep(en) de maatregelen zijn gericht; • welke doelen men met behulp van de maatregelen wil bereiken; • of men van mening is dat de eigen gemeente op dit gebied als voorbeeld van good practice kan dienen voor andere gemeenten. Tevens is aan elke gemeente gevraagd om het goa-plan voor de tweede periode op te sturen.
De laatste onderzoeksfase was verdiepend van aard. Op basis van de resultaten van de literatuurstudie en de quick scan zijn drie goa-gemeenten geselecteerd die al langere tijd bezig zijn met het verbeteren van de aansluiting tussen primair en voortgezet onderwijs. Bij de selectie van deze gemeenten is zoveel mogelijk variatie nagestreefd in grootte, geografische ligging, stad dan wel plattelandsgemeente en soorten maatregelen. Van de geselecteerde gemeenten zijn de nota’s en notities over het beleid verzameld en er zijn gesprekken met sleutelpersonen gevoerd over mogelijke knelpunten en succesfactoren. Dit resulteerde in een beschrijving van voorbeelden uit de praktijk.
De overgang van het primair naar het voortgezet onderwijs verloopt voor de meeste leerlingen zonder problemen. Ook het verd e re verloop van de schoolloopbaan laat zien dat veel leerlingen goed op hun plek terecht zijn gekomen. Schooladviezen blijken een betrouwbare voorspeller voor het uiteindelijk bereikte onderwijsniveau (Mulder en Suhre, 1995). Daarnaast speelt de motivatie van de leerling een belangrijke rol. Er zijn verbanden gevonden tussen de motivatie van leerlingen in de havo-brugklas en de schoolprestaties vier jaar later: gemotiveerde leerlingen hebben meer kans op schoolsucces (Kuyper en Van der Werf, 2002).
Bij allochtone leerlingen spelen zich andere processen af rond de keuze en selectie voor het verv o l g o n d e rwijs na de basisschool dan bij autochtone l e e r l i n g e n . Uit diverse onderzoeken blijkt dat allochtone leerlingen bij gelijke prestaties soms een wat hoger advies van de basisschool krijgen dan autochtone leerlingen. Daar komt nog bij dat Turkse en Marokkaanse leerlingen en/of hun ouders iets vaker een schooltype kiezen dat hoger is dan het advies dat zij hebben gekregen (Reezigt, z.jr.). Het SCP (2001) constateert een afnemende tendens in de overadvisering van allochtone leerlingen, al blijkt nog wel dat bij de vaststelling van het advies de resultaten op taaltoetsen minder zwaar worden meegewogen, ten gunste van de andere vakken.
Een te hoog advies of een afwijking van het advies kunnen tot gevolg hebben dat de betreffende leerlingen het moeilijker krijgen in het voortgezet onderwijs. Zo tonen Mulder en Suhre (1995) aan dat een aanzienlijk deel van de
allochtone leerlingen die naar een hoger schooltype gingen dan was geadviseerd, in het eerste jaar bleef zitten of alsnog moest overstappen naar een lager schooltype. Ook uit recente onderzoeksgegevens blijkt dat een groter percentage allochtone leerlingen afstroomt naar l a g e re onderwijstypen in v e rgelijking met andere leerlingen (SCP, 2001; Van der We rf, Lubbers en K u y p e r, 2002). Voortijdig schoolverlaten komt vaker voor bij allochtone leerlingen. We zien dat Marokkaanse leerlingen het vaakst de school zonder diploma verlaten (dertig procent). Dat geldt voor alle onderwijstypen. Zij worden gevolgd door de categorie ‘overig niet-Westers’ en door Turkse leerlingen (21 procent). Van de Nederlandse leerlingen verlaat tien procent het onderwijs zonder diploma. Voor alle duidelijkheid: het gaat hierbij om voortijdige schoolverlaters bij alle schooltypen in het voortgezet onderwijs. Het is niet bekend of deze leerlingen later alsnog een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt behalen. Tenslotte blijkt dat de gemiddelde studieduur voor autochtone leerlingen korter is dan voor allochtone leerlingen. Allochtone leerlingen blijven dus vaker zitten. Dat geldt voor alle schooltypen met uitzondering van het ivbo (Van der We rf , Lubbers en Kuyper, 2002).
Er is weliswaar geen rechtstreeks verband aangetoond tussen afstroom naar een lager schooltype en voortijdig schoolverlaten aan de ene kant en een inadequate aansluiting tussen het primair en het voortgezet onderwijs aan de andere kant, maar te verwachten valt dat een verbetering van de overgang en alles wat daarmee samenhangt - ertoe leidt dat meer leerlingen op de juiste plek terecht komen en een gro t e re kans hebben op een succesvolle s c h o o l l o o p b a a n . Het risico dat een leerling later blijft zitten, afstroomt naar een lager schooltype of voortijdig de school verlaat, kan verkleind worden door een goede overgang van het primair naar het voortgezet onderwijs.
In de overgang van het primair naar het voortgezet onderwijs worden drie mogelijke probleemterreinen onderscheiden (De Wit, 1998): • Plaatsing van leerlingen in de geschikte schooltypen en brugklassen; • informatievoorziening tussen de basisschool en de school voor voortgezet onderwijs en de overdracht van leerlinggegevens; • programmatische en didactische afstemming tussen primair en voortgezet onderwijs. We zien in de literatuur met name aandacht voor het eerste aspect van de overgang: de adviezen, schoolkeuze, keuzebegeleiding et cetera. De andere twee aspecten van de aansluiting tussen het basis- en voortgezet onderwijs hebben tot nog toe minder aandacht gekregen.
Groepsleerkrachten spelen de belangrijkste rol bij het uitbrengen van het advies voor vervolgonderwijs. Daarnaast worden toetsuitslagen, met name op het gebied van taal en rekenen in de advisering betrokken (Mulder en Suhre, 1995). Het basisonderwijs baseert het advies op de prestaties, het gedrag, de inzet, de motivatie en de thuissituatie van de leerling (Van der Grinten, Scholten en De Wit, 1996). Zoals reeds aangegeven krijgen allochtone leerlingen bij een gelijk prestatieniveau wat hogere adviezen dan autochtone leerlingen. Een verklaring hiervoor kan zijn dat leerkrachten bij het advies rekening houden met de taalachterstand van allochtone leerlingen en zich wat minder baseren op bijvoorbeeld Cito-uitslagen voor taal (Mulder en Suhre, 1995).
Wanneer leerkrachten een keuze moeten maken tussen vbo en mavo, zijn zij geneigd een leerling het voordeel van de twijfel te geven en mavo te adviseren.1
1 Er is hier nog sprake van vbo en mavo, omdat de onderzoeken dateren uit de tijd vóór de invoering van het vmbo.
Het vbo heeft, ook bij ouders, nogal eens een slechte naam. Dat heeft voor een deel te maken met een gebrek aan kennis over het precieze onderscheid tussen vbo en mavo, zowel onder leerkrachten als ouders (Van der Grinten, Scholten en De Wit, 1996). Deze teneur, om leerlingen een mavo- in plaats van een vbo-advies te geven, zet zich voort, want na de invoering van het vmbo lijkt er bij ouders nog steeds weerstand te bestaan tegen de keuze voor een beroepsgericht schooltype - het vmbo - en voelen basisscholen zich wel eens onder druk gezet om hoger te adviseren (Van Ti l b o rg en Van Es, 2001). Kwantitatieve gegevens over s c h o o l l o o p b a n e n van leerlingen laten zien dat sinds de invoering van het vmbo de beroepsgerichte adviezen zijn afgenomen ten gunste van de vbo/mavo-adviezen. Ook het aantal mavo-adviezen is gedaald, terwijl het aantal havo-adviezen sterk is toegenomen. Als dat veroorzaakt wordt door een verhoging van de gemiddelde intelligentie, dan zouden we dat terug moeten zien in hogere gemiddelde toetsscores in de loop der jaren. Dat is echter niet het geval, dus leerkrachten zijn in de loop der tijd hoger gaan adviseren, zonder dat daar een grond voor was. Dit fenomeen wordt aangeduid met ‘advies-inflatie’ (Van der Werf en Kuyper, 2002). De neiging om niet zo snel voor een beroepsgerichte leerweg te adviseren is voor een belangrijk deel terug te voeren op onbekendheid met het vmbo. Het leerwegondersteunend onderwijs en het praktijkonderwijs zijn nog in ontwikkeling en de vele fusies die hebben plaatsgevonden en nog steeds plaatsvinden, zorgen ervoor dat de basisscholen soms het zicht op deze vorm van onderwijs en de verschillende scholen die vmbo aanbieden, zijn kwijtgeraakt (Van Renssen, 2001).
Ouders van allochtone leerlingen wijken vaker af van het advies van de basisschool dan ouders van autochtone leerlingen. Het gaat daarbij vooral om de keuze voor mavo bij een vbo/mavo-advies. Het blijkt dat scholen die minder rekening houden met de wensen van ouders het meest te maken krijgen met het niet opvolgen van het advies (Mulder en Suhre, 1995). Ook uit onderzoek van al wat oudere datum komt naar voren dat allochtone leerlingen vaker kiezen voor een schooltype van een duidelijk hoger niveau dan geadviseerd, ondanks het
feit dat hun taal- en rekenprestaties al gemiddeld lager waren ten opzichte van de andere leerlingen. We zien dat acht procent van de allochtone leerlingen meer dan één niveau hoger is geplaatst dan het advies, tegenover zes procent van de autochtone leerlingen (Mulder, 1991). Dit is begrijpelijk, omdat deze leerlingen – ondanks de lichte overadvisering – veel lagere adviezen krijgen dan hun autochtone leeftijdgenoten en de behoefte om hoger te komen dus ook groter is. We zien dat van een havo- of vwo-advies zelden wordt afgeweken. Het heeft echter dikwijls een ongunstig effect op de verdere schoolloopbaan. Allochtone doelgroepleerlingen halen in het eerste jaar van het voortgezet onderwijs voor de vakken Nederlands en wiskunde gemiddeld lagere rapportcijfers. Afwijking van het schooladvies naar een hoger schooltype blijkt hiervoor een belangrijke verklaring (Mulder en Suhre, 1995).
Veel basisscholen bieden ouders ondersteuning bij de keuze die zij moeten maken door middel van voorlichtingsavonden, persoonlijke gesprekken en/of schriftelijke informatie. Scholen met veel allochtone leerlingen ontplooien meer voorlichtingsactiviteiten in vergelijking met andere scholen. Een kwart van de scholen biedt ouders echter geen enkele ondersteuning bij het maken van de schoolkeuze. Dat is zorgelijk, omdat juist voor allochtone ouders een goede uitleg over het advies en de totstandkoming ervan van groot belang is om te voorkomen dat ouders onrealistische verwachtingen van hun kind hebben (Mulder en Suhre, 1995).
Ouders en leerlingen kiezen niet alleen een schooltype, maar ook een school. Het blijkt dat leerlingen daarbij een doorslaggevende stem hebben. Andere redenen die ouders noemen voor de schoolkeuze zijn: bereikbaarheid, aandacht voor leerlingbegeleiding, de sfeer op school en het aantal schoolsoorten dat een school te bieden heeft (Van der Werf en Kuyper, 2002).
In het toelatingsbeleid van scholen voor voortgezet onderwijs spelen altijd het schooladvies van de basisschool en een externe toets een rol. Daarnaast kan het voortgezet onderwijs een eigen toets of onderzoek afnemen en de motivatie van de leerling meewegen bij de toelating. Scholen voor voortgezet onderwijs verschillen onderling in hun toelatingsbeleid. Afhankelijk van het aantal aanmeldingen van leerlingen kunnen/moeten scholen een strikt dan wel een ruimhartig toelatingsbeleid voeren (Van Tilborg en Van Es, 2001).
Om overadvisering door de basisschool en het afwijken van het advies door de ouders te voorkomen, kan betere voorlichting gegeven worden aan ouders én basisscholen over de verschillen tussen schooltypen, met name over het vmbo en de verschillende leerwegen. Het basisonderwijs kan gerichter adviseren en aan de ouders duidelijk maken waarom het voor hun kind het beste is om naar een bepaald schooltype te gaan. Eventueel kan bij twijfel een tweede toets, naast de Cito-toets, afgenomen worden. Ook kan – als leerlingen al in het voortgezet onderwijs zitten - in een vro e g stadium, bijvoorbeeld rond kerst, een eerste screening van leerlingen plaatsvinden en zonodig een overstap naar een ander schooltype word e n o v e rwogen (Van der Grinten, Scholten en De Wit, 1996). De gemeente kan eraan bijdragen dat te hoge advisering door de basisscholen wordt voorkomen, namelijk door via het OOGO, het Op overeenstemming gericht overleg, het schoolkeuzeproces richting te geven. Daarbij kan gedacht w o rden aan het centraliseren van het aannamebeleid van scholen voor v o o rt g e z e t onderwijs door normen van de Cito-scores voor toelaatbaarheid tot de verschillende schooltypen centraal vast te stellen. Ook kan de gemeente een databestand opzetten waarin leerlinggegevens over instroom en verdere loopbaan worden bijgehouden die worden teruggekoppeld naar de basisschool (Van Tilborg en Van Es, 2001).
Scholen voor voortgezet onderwijs overleggen met een kwart tot de helft van de toeleverende basisscholen, met name over het onderwijsaanbod en de leerprestaties. De mate waarin een school voor voortgezet onderwijs overleg voert met basisscholen over het maken van huiswerk blijkt positief samen te hangen met schoolprestaties in het eerste jaar. Hoe meer overleg des te hoger de prestaties van de leerlingen (Mulder en Suhre, 1995).
In Rotterdam bleek bij metingen dat het vmbo vaak te weinig informatie over leerlingen ontvangt van de toeleverende basisscholen en zelf te weinig tijd heeft om informatie te verzamelen. Door gebrekkige inform a t i e o v e rd r a c h t ontstaat te weinig zicht op de lange termijnontwikkeling van leerlingen. Een oplossing zou kunnen zijn: het standaardiseren en automatiseren van overdrachtgegevens van leerlingen én persoonlijk contact laten plaatsvinden tussen de leerkracht van groep 8 en het vmbo, bij voorkeur in een vroeg stadium, dus ruim voor de plaatsing van de leerling (Van Renssen, 2001).
Ook de gemeente kan een rol vervullen bij de informatieoverdracht, namelijk door het opzetten van een databestand en zorg te dragen voor terugkoppeling van leerlinggegevens.
Voor veel leerlingen is het problematisch als het voortgezet onderwijs qua didactiek of lesinhouden niet aansluit bij het eindniveau van het basisonderwijs (De Wit, 1998).
Het maken van huiswerk blijkt één van de grootste knelpunten in de overgang van primair naar voortgezet onderwijs. De meeste scholen bieden leerlingen in
de eerste en tweede klas huiswerkondersteuning. Naarmate er meer allochtone leerlingen op een school zijn, wordt er meer aan huiswerkondersteuning gedaan. Daarnaast kan als oplossing worden gedacht aan de invoering van huiswerk op de basisschool, gecombineerd met het aanleren van een aantal organisatorische vaardigheden, zoals leren plannen, agenda invullen et cetera (Mulder en Suhre, 1995).
Allochtone leerlingen komen vaak met een taalachterstand in het voortgezet onderwijs. Dit uit zich niet alleen bij het vak Nederlands, maar geeft bij vrijwel alle vakken een probleem. Het onderwijs wordt steeds taliger, van leerlingen wordt verwacht dat zij mondelinge presentaties kunnen houden, verslagen kunnen schrijven en dat zij veel lezen, maar van doorlopende leerlijnen is over het algemeen geen sprake (Cox, 2002). Bijscholing in de Nederlandse taal blijkt de meest aangeboden vorm van extra begeleiding (Mulder en Suhre, 1995).
Oplossingen voor inhoudelijke aansluitingsproblemen – met name op het gebied van taal – kunnen worden gezocht in het instellen van onderwijskundige teams binnen het voortgezet onderwijs. Een dergelijk team houdt de voortgang van de leerlingen in de gaten en werkt vanuit een gemeenschappelijk didactisch concept over hoe leerlingen zich ontwikkelen, zowel in het algemeen als op taalgebied (Cox, 2002). Momenteel wordt in Nederland op kleine schaal al gewerkt met zogenoemde kerndocententeams, waardoor leerlingen in het eerste jaar te maken krijgen met een klein aantal vaste docenten (Bongers, Hoogeveen en Vaessen, 2002). Ten slotte kan het werken met leerlingdossiers de doorlopende leerlijn bevorderen. Ook dit gebeurt al op kleine schaal. In sommige gevallen gaat het daarbij specifiek om leerlijnen op het gebied van begrijpend lezen, meestal in het kader van het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid (Bongers, Hoogeveen en Vaessen, 2002).
De belangen van het basisonderwijs, het voortgezet onderwijs, ouders en leerlingen lopen niet altijd parallel. De gemeente kan een belangrijke ro l v e rvullen bij het voorop stellen van het belang van de leerling door de re g i e te voeren over een adequate aansluiting tussen het primair en het voortgezet o n d e rw i j s . De opbrengst van deze investering is een lager percentage voortijdig schoolverlaten en een beter zicht op schoolloopbanen.
In 1999 is door Sardes geïnventariseerd welke activiteiten gemeenten van plan waren te ondernemen in het kader van het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid (eerste periode). Hieruit komt naar voren dat tweederde van de onderzochte gemeenten geen aandacht besteedt aan de doelstelling ‘evenredige deelname van doelgroepleerlingen aan het onderwijs’. De gemeenten die hier wel aandacht aan besteden, noemen schoolkeuzevoorlichting en een betere aansluiting van het basis- en voortgezet onderwijs. Eenvijfde van de gemeenten heeft in het goa-plan het ontwikkelen van een doorlopende taallijn opgenomen, mede in het licht van een betere aansluiting van het primair op het voortgezet onderwijs (Van Rossem, Rutten en Pouwer, 1999). Kortom, het thema aansluiting primair – voortgezet onderwijs is weliswaar op de beleidsagenda gezet, maar nog niet voortvarend ter hand genomen.
Uit een analyse van goa-plannen voor de tweede periode (2002 – 2006) komt naar voren dat meer dan de helft van de gemeenten waarvan de plannen zijn geanalyseerd – 111 plannen in totaal – de prioriteit legt bij beleid op het terrein van voor- en vroegschoolse educatie. Nog geen drie procent van de gemeenten geeft aan dat de prioriteit ligt bij het ondersteunen van de schoolloopbaan (SCO-Kohnstamm Instituut, 2003).
In een onderzoek naar kop- en voetklassen dat in het najaar 2002 door Sardes is uitgevoerd, hebben gemeenten aangegeven welke maatregelen zij van plan zijn te nemen of al hebben genomen in het kader van het verbeteren van de aansluiting tussen het primair en voortgezet onderwijs. De volgende maatregelen werden genoemd: • Bevorderen van structurele samenwerking tussen het primair en voortgezet o n d e rw i j s ; • verbeteren van overgangsprocedures; • bevordering doorlopende leerlijnen, bijvoorbeeld door invoering leerlingdossiers; • uitwisseling docenten primair en voortgezet onderwijs; • inrichten van een taalbrugklas; • opzetten van een kop- of voetklas; • invoering kerndocententeams; • aanstellen allochtone schoolcontactpersonen; • huiswerk in groep 8 van het basisonderwijs invoeren; • mentoring van (allochtone) brugklasleerlingen door oudere leerlingen; • huiswerkbegeleiding in het voortgezet onderwijs; • leerlingbegeleiding in het voortgezet onderwijs; • ‘Junior Highschool’ waarbij de groepen 7 en 8 van de basisschool inhoudelijk geïntegreerd worden met de eerste twee leerjaren van het voortgezet onderwijs. In veel gevallen wil de gemeente met het instellen van een gemeentelijke werkgroep, een netwerk of iets dergelijks aan bovenstaande maatregelen werken.
Ook in de tweede goa-periode heeft het thema dus weliswaar aandacht, maar nog niet op grote schaal.
De resultaten van de literatuurstudie en de uitkomsten van eerdere inventarisaties van Sardes zijn als basis gebruikt voor een korte vragenlijst die aan alle goagemeenten is voorgelegd. De vragenlijst bestaat, behalve uit een gedeelte waarin algemene gegevens over de gemeente zijn opgenomen, uit vier vragen:
1. Heeft uw gemeente in het kader van het goa-beleid concrete maatregelen genomen, gericht op de verbetering van de aansluiting primair-voortgezet onderwijs? 2. Op welke doelgroep zijn de maatregelen gericht (alle doelgroepleerlingen, allochtone leerlingen of anders)? 3. Op welke doelen zijn de maatregelen gericht (ondersteuning schoolloopbaan, bestrijden van voortijdig schoolverlaten, beheersing van de Nederlandse taal of anders)? 4. Vindt u dat het beleid in uw gemeente als good practice-voorbeeld kan dienen voor andere gemeenten?
De eerste vraag is voorgestructureerd en heeft de volgende antwoordalternatieven: • De overg a n g s p ro c e d u re (schooladvies basisonderwijs, toetsen, t o e l a t i n g s p ro c e d u re voortgezet onder wijs, voorlichting aan ouders en leerlingen); • het leerlingbegeleidings/zorgsysteem (overdracht leerlinggegevens/leerlingdossiers, leerlingvolgsysteem, huiswerk/studiebegeleiding leerlingen voortgezet onderwijs, terugkoppeling/feedback naar basisschool); • de inhoud (doorgaande leer-/leeslijnen primair-voortgezet onderwijs, ontwikkeling integraal taalbeleid, afstemmen didactiek/methodiek primair-voortgezet onderwijs, uitwisselen docenten/onderwijsmaterialen primair-voortgezet onderwijs). Bij deze vraag is tevens geïnformeerd naar de periode waarin het beleid gestart is.
Van de 365 aangeschreven gemeenten hebben er 218 meegedaan aan het onderzoek. Bijna tweederde (141) van de gemeenten die gereageerd hebben, geeft aan geen maatregelen te nemen op het gebied van de aansluiting tussen het primair en het voortgezet onderwijs en ook niet van plan te zijn dat op korte termijn te doen. Hieronder bevindt zich een groot deel van de gemeenten die geen school voor voortgezet onderwijs binnen de gemeentegrenzen hebben. Er zijn 77 gemeenten die in meerdere of mindere mate aandacht besteden aan de aansluiting tussen het primair en voortgezet onderwijs.
In onderstaand overzicht zijn de gegevens opgenomen van de gemeenten die hebben aangegeven beleid te voeren op het terrein van de aansluiting tussen primair en voortgezet onderwijs. Het gaat om maatregelen die deze gemeenten nemen of binnenkort zullen nemen. In de tabel zijn de maatregelen in drie hoofdcategorieën verdeeld: overgangsprocedure, leerlingbegeleiding/zorgsysteem en inhoud. Daarbinnen is een uitsplitsing gemaakt naar subthema’s. Tabel 1: Percentage gemeenten per maatregel
1.
2.
Overgangsprocedure
76%
24%
100% (75)
1a. Schooladvies basisonderwijs
52%
48%
100% (73)
1b. Toetsen
40%
60%
100% (73)
1c. Toelatingsprocedures voortgezet onderwijs
57%
42%
100% (73)
1d. Voorlichting ouders/leerlingen
55%
45%
100% (73)
Leerlingbegeleiding/zorgsysteem
80%
20%
100% (74)
2a. Overdracht
50%
50%
100% (70)
2b. Leerlingvolgsysteem
41%
59%
100% (71)
2c. Huiswerk/studiebegeleiding leerlingen
45%
55%
100% (71)
2d. Terugkoppeling/feedback basisonderwijs
32%
68%
100% (71)
Inhoud
49%
51%
100% (73)
3a. Doorgaande leer/leeslijnen
18%
82%
100% (72)
3b. Ontwikkeling integraal taalbeleid
37%
62%
100% (72)
3c. Afstemmen didactiek/methodiek
10%
90%
100% (72)
8%
92%
100% (72)
leerlinggegevens/leerlingdossiers
voortgezet onderwijs
3.
3d. Uitwisselen docenten/onderwijsmaterialen
NB Door afrondingen kan het voorkomen dat een rij niet tot 100% optelt.
Uit de tabel kunnen we afleiden dat de meeste aandacht uitgaat naar maatregelen die te maken hebben met leerlingbegeleiding en een zorgsysteem. Binnen deze categorie zijn gemeenten vooral bezig met de overdracht van leerlinggegevens en het invoeren van leerlingdossiers. Ook allerlei maatregelen die het verbeteren van de overgangsprocedures betreffen, staan sterk in de belangstelling. Binnen deze categorie krijgen de toelatingsprocedures de meeste aandacht. Bijna de helft van de gemeenten heeft aangegeven beleid te voeren op het gebied van de inhoudelijke aansluiting, een onderwerp dat dus in vergelijking met de andere twee thema’s aanzienlijk minder aandacht krijgt, waarbij opvalt dat het uitwisselen van docenten en materialen en het afstemmen van didactiek en methodiek nauwelijks voorkomen.
Wat betreft de periode waarin het beleid gestart is, zien we het volgende beeld. Het beleid rond de overgangsprocedure is vooral gestart in de periode van onderwijsvoorrangsbeleid (1993-1998) en de eerste goa-periode. H e t leerlingbegeleidings- en zorgsysteem en de daarmee samenhangende m a a t regelen is door bijna de helft van de gemeenten gestart in de eerste goa-periode. Het beleid rond inhoudelijke aansluiting tenslotte krijgt met name vanaf de tweede goa-periode aandacht. Overigens is er ook een aantal gemeenten dat aangeeft het beleid rond de aansluiting al gestart te hebben vóór aanvang van de onderwijsvoorrangsbeleidperiode. Ten slotte heeft een aantal gemeenten aangegeven het beleid niet in het kader van het onderwijsachterstanden-beleid uit te voeren. Tabel 2: Percentage gemeenten per maatregel en periode
Overgangsprocedure
38%
38%
23%
100% (47)
Leerlingbegeleiding/zorgsysteem
24%
48%
28%
100% (50)
Inhoud
23%
26%
53%
100% (31)
NB Door afrondingen kan het voorkomen dat een rij niet tot 100% optelt.
De doelgroep waarop het beleid rond de aansluiting van het primair en voortgezet onderwijs zich richt, bestaat in slechts een klein aantal gemeenten exclusief uit allochtone leerlingen. De overgrote meerderheid voert dit soort beleid voor alle doelgroepleerlingen. Onder ‘anders’ hebben de respondenten ingevuld dat het beleid alle leerlingen op het oog heeft, dus ook de nietd o e l g ro e p l e e r l i n g e n. Dit sluit aan bij de opmerking hierboven dat lang niet alle gemeenten de maatregelen nemen in het kader van het onderwijsachterstandenbeleid.
Tabel 3: Percentage gemeenten per doelgroep
Alle doelgroepleerlingen Allochtone leerlingen Anders
Ja
Nee
81%
19%
100% (74)
9%
90%
100% (74)
80%
20%
100% (74)
NB Door afrondingen kan het voorkomen dat een rij niet tot 100% optelt.
Van de doelen waarop het beleid is gericht blijkt dat de ondersteuning van de schoolloopbaan het vaakst voorkomt, gevolgd door het bestrijden van voortijdig schoolverlaten. De beheersing van de Nederlandse taal is een doel dat wat minder vaak in verband wordt gebracht met maatregelen op het gebied van de aansluiting van het primair en voortgezet onderwijs. Onder ‘anders’ is vaak aangegeven dat het beleid tot doel heeft het verbeteren van de aansluiting tussen basis- en voortgezet onderwijs.
Tabel 4: Percentage gemeenten per doel Ja
Nee
Ondersteuning schoolloopbaan
82%
18%
100% (72)
Bestrijden voortijdig schoolverlaten
75%
25%
100% (72)
Beheersing Nederlandse taal
47%
53%
100% (72)
Anders
11%
89%
100% (72)
NB Door afrondingen kan het voorkomen dat een rij niet tot 100% optelt.
Sommige gemeenten zijn al lange tijd bezig met het verbeteren van de overgang naar het voortgezet onderwijs. In alle grote steden is dit het geval, Utrecht, Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. Maar ook middelgrote en kleinere gemeenten houden zich vrij intensief en al langere tijd bezig met de problematiek, zoals Enschede, Gouda en Tytsjerksteradiel. In deze brochure beschrijven wij de maatregelen die zijn genomen in de gemeenten Utrecht, Eindhoven en Tytsjerksteradiel. Bij de keuze voor deze gemeenten hebben de volgende o v e rw e g i n g e n een rol gespeeld (in volgorde van belang): • Spreiding wat betreft grootte van de gemeente; • geografische spreiding; • variatie in soort maatregelen. Voor de gemeente Utrecht - als representant van de vier grote steden - is gekozen, omdat deze gemeente al zeer lang bezig is met de aansluiting tussen het primair en het voortgezet onderwijs. Dat geldt ook voor Eindhoven, een middelgrote gemeente in het zuiden, waar het beleid is gestart in het kader van het onderwijsvoorrangsbeleid. Tytsjerksteradiel in het noordoosten vertegenwoordigt de kleinere gemeenten en is al sinds 1985 bezig met het verbeteren van de aansluiting tussen het basis- en het voortgezet onderwijs.
Hieronder beschrijven wij het beleid van elk van deze gemeenten op het gebied van de aansluiting tussen het primair en voortgezet onderwijs, waarbij we ons baseren op nota’s, notities en gesprekken.
Eén van de eerste gemeenten waar samenwerking ontstond tussen de gemeente en de schoolbesturen op het terrein van de aansluiting tussen het primair en voortgezet onderwijs is Utrecht. Al meer dan twintig jaar besteedt de gemeente Utrecht aandacht aan dit thema. De aanleiding hiervoor vormde de constatering dat veel leerlingen in Utrecht op een voor hen ongeschikt schooltype terecht kwamen. Er is een stadsbrede POVO-procedure ontwikkeld die regelmatig wordt geëvalueerd en zonodig bijgesteld. Zowel scholen voor primair als voor voortgezet onderwijs werken aan de procedure mee, in totaal zo’n honderd scholen. De POVO-procedure maakt onderdeel uit van het lokaal onderwijsbeleid en wordt jaarlijks vastgesteld in het OOGO, het bestuurlijk overleg tussen schoolbesturen en gemeente. Wanneer er iets gewijzigd moet worden in de procedure, wordt dit door het schooladviescentrum uitgevoerd, dat tevens verantwoordelijk is voor de uitvoering van de procedure en de ondersteuning van de scholen. Een deel van de POVO-procedure is overgenomen door Den Haag en Amsterdam.
De volgende activiteiten worden ondernomen in het kader van een verbetering van de aansluiting tussen het primair en voortgezet onderwijs:
- Voorlichting aan ouders en leerlingen door middel van ouderavonden van de basisschool waarbij een videoband over de verschillende schooltypen gebruikt wordt; - het informatieboekje Welke school past bij mij dat door het schooladviescentrum wordt samengesteld; - de informatiebrochure van de gemeente over de procedure Allemaal veilig overstappen; - scholeninformatiemarkten waarop de scholen voor voortgezet onderwijs zich presenteren op wijkniveau in één van de basisscholen - open dagen in het voortgezet onderwijs.
Voorlichting over en voorbereiding op de schoolkeuze voor leerlingen vindt plaats in keuzelessen voor basisschoolleerlingen in groep 7 en 8, de ‘Utrechtse keuzelessen’, met onder andere informatie over keuzeprocessen, zelfbeeld, toekomstoriëntatie en keuzemogelijkheden in het voortgezet onderwijs. Leerlingen vullen een School Vragen Lijst in, waarin ze moeten aangeven wat hun sterke en zwakke kanten zijn, waar hun belangstelling naar uitgaat, welke vaardigheden ze beheersen, aan welke beroepen ze denken en voor welke richting zij gemotiveerd zijn. Leerkrachten vullen ook een vragenlijst in over vorderingen en resultaten van de leerling (de AVL: Apeldoornse vragenlijst). Ten slotte gaan leerlingen op bezoek bij twee scholen voor voortgezet onderwijs die zij zelf mogen kiezen en waar zij gedurende twee middagen lessen volgen, de open lesmiddagen.
Er is een gestructureerd traject opgezet rond de advisering voor het voortgezet onderwijs, bestaande uit een voorlopig advies, een definitief advies, een gestandaardiseerd formulier en toetsgegevens. De gemeente Utrecht hanteert een Rapportage en Adviesformulier bij de overdracht van leerlingen. Op dit formulier, dat door iedere basisschool voor elke leerling ingevuld moet worden, geeft de leerkracht van groep 8 aan wat het advies is en welke extra ondersteuning de leerling eventueel nodig heeft. Ook bevat het formulier de Cito-scores, de AVL-gegevens en die van de School Vragen Lijst, en de resultaten van een extra toets, het Groninger intelligentieonderzoek. Het formulier wordt met de ouders tijdens het adviesgesprek besproken en gaat na aanmelding van een leerling naar de betreffende school voor voortgezet onderwijs. Het Rapportage en Adviesformulier wordt tevens benut voor de lokale monitor onderwijsbeleid.
Door middel van het Rapportage en Adviesformulier vindt een stru c t u re l e o v e rdracht plaats van leerlinggegevens van het basisonderwijs aan het v o o rtgezet onderwijs. Leerlingen worden ook gevolgd in hun verd e re s c h o o l l o o p b a a n en er vindt terugkoppeling plaats naar het basisonder wijs, door het doorgeven van de rapportcijfers in de eerste twee jaar van het voortgezet onderwijs. Leerkrachten van groep 8 kunnen deze informatie tevens gebruiken bij de voorbereiding van hun huidige leerlingen in groep 8 op de overgang naar het voortgezet onderwijs.
De inhoudelijke aansluiting tussen het primair en voortgezet onderwijs vormt een speerpunt voor het onderwijsachterstandenbeleid in de komende jaren. De POVO-procedure vormt een integraal onderdeel van het achterstandenbeleid in Utrecht, waarin schoolloopbaanontwikkeling van leerlingen centraal staat. Eén van de activiteiten die door een aantal scholen, in het kader van het onderwijsachterstandenbeleid (destijds nog onderwijsvoorrangsbeleid) ontwikkeld zijn, bestaat uit de ‘Utrechtse lessen leren’, waarin leerlingen in het basisonderwijs kennis maken met de wijze van werken in het voortgezet onderwijs. Er word t aandacht besteed aan de overgang naar het voortgezet onderwijs en de v e r a n d e r i n g e n die dit met zich meebrengt, zoals lesroosters, huiswerk, mentoren, agenda et cetera. Op sommige scholen zijn ‘huiswerkhelpers’ ingesteld. Deze helpen de leerlingen van groep 8 om zich voor te bereiden op het werken met een agenda en het plannen van werk. Veel scholen voor voortgezet onderwijs kennen een mentorsysteem, waarbij naast de meer gebruikelijke begeleiding door brugklasmentoren ook leerlingmentoren de nieuwe leerlingen helpen om zich thuis te voelen op school.
De emancipatie van met name allochtone meisjes heeft enkele jaren geleden specifieke aandacht gekregen in de POVO-procedure. Dit thema krijgt nu geen speciale aandacht meer en is geïntegreerd in bijvoorbeeld de Utrechtse keuzelessen.
Er is, ondanks de jarenlange ervaring met de POVO-procedure, evenals in andere steden, toch nog steeds sprake van overadvisering, met name onder allochtone leerlingen.
Uniek in Utrecht is de sterke interzuilaire samenwerking tussen scholen, schoolbesturen en gemeente, waardoor er vanuit een gezamenlijk gevoelde verantwoordelijkheid gewerkt wordt aan een succesvolle schoolloopbaanontwikkeling van Utrechtse leerlingen.
Meer informatie: Afdeling lokaal onderwijsbeleid, gemeente Utrecht Telefoon: 030 - 2862670 Stedelijke coördinatie POVO, Schooladviescentrum Telefoon: 030 - 2635252
In de gemeente Eindhoven houdt men zich al vanaf 1985 bezig met het thema aansluiting tussen het basis- en voortgezet onderwijs. Het bijzondere van de aanpak in deze gemeente is dat het beleid van ‘onderop’ wordt uitgevoerd en er van begin af aan samenwerking is tussen onderwijs en welzijn. Er zijn destijds in het onderwijsvoorrangsbeleid vijf stadsdelen onderscheiden die elk een eigen goa-onderwijsoverleg hebben. Deze structuur maakt het mogelijk om binnen het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid accenten per buurt aan te brengen. Bij de start van het onderwijsvoorrangsbeleid zijn gebiedsthema’s vastgesteld. Het thema aansluiting basisonderwijs–voortgezet onderwijs hoorde daarbij. In de vijf onderwijsvoorrangsbuurten waren werkgroepen die zich bezighielden met de overgang van het basis- naar het voortgezet onderwijs. Hierin participeerden leerkrachten van groep 8 en tiener- en jongerenwerkers. Sinds 1993 is de aansluiting tussen het basis- en het voortgezet onderwijs niet langer een apart gebiedsthema en zijn de werkgroepen BaO-Vo overgegaan in werkgroepen ondersteuning schoolloopbaan.
Eindhoven hanteert in het onderwijsachterstandenbeleid een brede en integrale aanpak, mede gebaseerd op resultaten van ‘effectieve scholen’ (Meijnen, 1991). Naast het GOA-plan 2002 – 2006, is er een Inhoudelijk beleidskader onderwijsvoorrang 2002 – 2006 (Muisarm? Kansenrijk!), waarin de te nemen maatregelen opgenomen zijn, uitgewerkt in doelstellingen, inhouden en activiteiten. De activiteiten die zijn of worden uitgevoerd in het kader van de aansluiting tussen het basis- en voortgezet onderwijs vallen in de meeste gevallen onder het speerpunt ‘Het bevorderen en ondernemen van gerichte activiteiten vanuit scholen en welzijnsinstellingen die de schoolloopbaan bevorderen’ en in enkele gevallen onder het speerpunt ‘Bestrijding van voortijdig schoolverlaten’.
De BOVO-procedure is geen specifieke maatregel in het kader van onderwijsachterstandenbeleid, maar geldt voor alle scholen in Eindhoven. Zij behelst een centrale procedure voor toetsing en advisering van individuele leerlingen in groep 7 en 8. Veel basisscholen hanteren toetsen: ISI (intelligentie-onderdeel), C I T O - e n t ree en een deel van de School Vragen Lijst (sociaal-emotionele v a a rdigheden). Bij de overgang naar een reguliere school voor voortgezet onderwijs vullen alle basisscholen het algemene deel van het Onderwijskundig rapport in. Voor toelating tot het leerwegondersteunend onderwijs of praktijkonderwijs moet de basisschool ook het specifieke deel van het Onderwijskundig rapport invullen. Dit laatste is een landelijk vastgestelde verwijzingsprocedure. In de BOVO-procedure zijn ook voorlichtings- en adviesactiviteiten voor ouders opgenomen. De scholengids Wat nu? bevat informatie voor ouders, leerlingen en leerkrachten over het voortgezet onderwijs.
De onderstaande maatregelen zijn of worden genomen in het kader van het onderwijsachterstandenbeleid. Zij zijn onder te verdelen in vier thema’s: voorlichting, keuzebegeleiding, voortgezet onderwijs en overd r a c h t / t e ru gkoppeling.
- Ouderavonden per school of per wijk; voorlichting in de eigen taal aan allochtone ouders; voorbereiding van ouders en leerlingen op open dagen, schoolkeuzemanifestatie; betrekken OALT-leerkracht bij advisering; - ouderforum: ouders van brugklasleerlingen vormen een forum en ouders van leerlingen van groep 8 mogen vragen stellen. Er vindt daarbij samenwerking plaats tussen school en buurtwerk; - leerlingenforum: samenwerking school en buurtwerk, oud-leerlingen vormen een forum en leerlingen van groep 8 kunnen vragen stellen, elk jaar in mei;
- informatie aan leerkrachten van groep 8 over het vmbo. De instroom in het vmbo, met name naar technische leerwegen, wordt steeds kleiner. Daardoor moeten scholen sluiten. In het derde jaar vmbo blijkt er veel afstroom te zijn vanuit havo (vwo) naar het vmbo. Om dit te voorkomen is het belangrijk dat leerkrachten en ouders goed geïnformeerd zijn over de mogelijkheden binnen het vmbo, zodat een gericht advies gegeven kan worden en overadvisering voorkomen wordt. Een voorgenomen maatregel in dit kader is de inzet van allochtone onderwijsvoorlichters voor ouders en leerlingen. Dit is nog niet gerealiseerd.
Veel basisscholen voeren in groep 7 en 8 de lessenserie Kijk mij uit. Hierin w o rdt aandacht besteed aan het zelfbeeld van leerlingen, oriëntatie op b e roep en arbeid en toekomstoriëntatie. Ook een kennismaking met de praktijk behoort hierbij.
- Huiswerkbegeleiding wordt centraal gecoördineerd en structureel aangeboden aan alle scholen voor voortgezet onderwijs ten behoeve van doelgroepleerlingen, soms in samenwerking met het buurtwerk; - het ontwikkelen van een leerlingvolgsysteem; - het ontwikkelen van een doorgaande taalleerlijn in de overgang van het primair naar het voortgezet onderwijs. De resultaten moeten merkbaar zijn in de schoolprestaties van de leerlingen, bijvoorbeeld in toets- en examenresultaten; - meer aandacht voor leren leren, met name binnen het vmbo; - het verbeteren van de interne zorgstructuur binnen scholen: op alle goa-scholen is een schoolmaatschappelijk werker die deel uitmaakt van het zorgteam; - mentoring, tutoring, steunlessen en pre-teaching van doelgroepleerlingen.
- Scholen voor voortgezet onderwijs communiceren met het basisonderwijs over de toelating (procedure, normen, tijdpad); - er vindt systematische terugrapportage plaats van het voortgezet onderwijs naar het basisonderwijs, twee maal per jaar; - terugkombijeenkomst: voormalige leerlingen van groep 8 komen kort na de start in het voortgezet onderwijs naar hun oude basisschool en vertellen hun ervaringen aan de leerkracht en tiener/jongerenwerkers. De leerkrachten kunnen deze informatie gebruiken in de keuzebegeleidingslessen; - preventieproject: welzijnswerk en scholen voor basis- en voortgezet onderwijs werken samen in het volgen van risicoleerlingen om zonodig in een vroegtijdig stadium in te grijpen.
Niet alle scholen voor voortgezet onderwijs ontwikkelen activiteiten op het gebied van afstemming. Advisering door het primair onderwijs is soms onduidelijk en laat ruimte voor een ruimere interpretatie dan bedoeld. Het gevolg daarvan is dat leerlingen te hoog instromen en vertraging in de leerweg oplopen. Een ander knelpunt is dat de aanmeldingsprocedure traag verloopt en ouders lang moeten wachten op een bericht van plaatsing. Steeds vaker blijken moeilijk plaatsbare leerlingen aan het einde van het schooljaar niet te zijn geplaatst op een school voor voortgezet onderwijs. Ook komt het steeds meer voor dat leerlingen twee tot drie maal worden getoetst vanwege slechte of procedureel ondeugdelijke aannameprocedures. Ten slotte vindt er nog onvoldoende terugkoppeling plaats van gegevens van leerlingen door het voortgezet onderwijs aan het primair onderwijs.
• Breng de jaarlijkse doorstroom basisonderwijs-voortgezet onderwijs in kaart met kengetallen. Wat is de Cito-score per leerling, wat is het advies van de school, wat is het advies van de begeleidingsdienst, wat is de feitelijke plaatsing? Uitgesplitst naar land van herkomst, leerlinggewicht en sekse; • Breng de niet-geplaatste leerlingen in kaart en maak hierover afspraken met het Regionaal Samenwerkingsverband Voortgezet Onderwijs; • Verdeel de goa-middelen niet gelijkelijk over de scholen voor voortgezet onderwijs, maar honoreer goede projectplannen en initiatieven; • Ontwikkel een samenwerkingsrelatie met het Bureau Jeugdzorg en maak afspraken over hun nabije rol bij de netwerken jeugdhulpverlening 12 min en 12 plus.
Meer informatie: Dhr. J van de Biggelaar, beleidsmedewerker Gemeente Eindhoven, Dienst Mo afd.IGO Telefoon: 040 - 238 2887 E-mail:
[email protected] Harry Janssen, GOA Coördinator, DOBA Onderwijsadviseurs, Postbus 347, 5600 AH Eindhoven Telefoon: 0877 - 872200 E-mail:
[email protected]
Tytsjerksteradiel is een middelgrote plattelandsgemeente in Friesland. De gemeente heeft ruim 30.000 inwoners, verdeeld over 16 dorpen met 300 tot 9000 inwoners. Tytsjerksteradiel heeft 5325 leerplichtige leerlingen. Hiervan zitten er ongeveer 2200 in het voortgezet onderwijs, 625 in de eigen gemeente en de rest (1587) in de omringende gemeenten, vooral in Leeuwarden. De gemeente heeft dertien protestants-christelijke basisscholen, dertien openbare basisscholen en een samenwerkingsschool. De kleinste school heeft 25 leerlingen en de grootste 325 leerlingen. D a a rnaast zijn er twee nevenvestigingen voor vmbo, locaties van scholeng e m e e n s c h a p p e n voor voortgezet onderwijs in Smallingerland (openbaar en protestants-christelijk). Deze krijgen met ingang van volgend schooljaar ook een havo-3 groep met als doel: het verhogen van de opstroom van leerlingen.
De overgang van leerlingen van de basisschool naar het voortgezet onderwijs krijgt al jarenlang veel aandacht binnen de gemeente Tytsjerksteradiel. Dit heeft te maken met het feit dat de overgang van de basisschool naar het voortgezet onderwijs vooral voor de leerlingen uit de kleine dorpen heel groot is: leerlingen stappen van klein- naar grootschalig onderwijs over en moeten bovendien vaak kilometers fietsen naar de school voor voortgezet onderwijs. Kenmerkend voor een kleine gemeente als Tytsjerksteradiel is dat de lijnen kort zijn en er gemakkelijk integraal gewerkt kan worden. Daar staat echter tegenover dat ondersteunende instanties, zoals Jeugdzorg, ontbreken. Een kleine gemeente heeft ook minder middelen, waardoor het halen van doelstellingen uit het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid moeilijker te realiseren is. De leerlingen zijn sterk gespreid over een groot aantal locaties, waardoor afstemming met omringende gemeenten over beleid altijd nodig is. In Tytsjerksteradiel zijn er sterke zuilaire verbanden. Vrijwel alle leerlingen gaan automatisch naar vervolgonderwijs binnen de eigen denominatie. Voor de aansluiting primair-voortgezet onderwijs wordt zuilair werken binnen het
onderwijs en binnen de gemeente als positief beoordeeld, omdat de concurrentie om leerlingen dan niet zo’n grote rol speelt (bij het lokale beleid op andere terreinen wordt naar ieders tevredenheid interzuilair samengewerkt). De praktijk in Friesland is dat naar verhouding veel leerlingen na de basisschool naar het vmbo gaan. Dit heeft te maken met de afstand en met traditie. Tytsjerksteradiel heeft een groot aantal leerlingen die door de verscherping van de gewichtenregeling buiten de boot vallen. Deze leerlingen hebben wel een traditionele autochtone plattelandsachterstand.
In Tytsjerksteradiel bestaat sinds 1985 een commissie BAVO die zich bezighoudt met de aansluiting tussen het openbaar primair onderwijs en het openbaar voortgezet onderwijs. De commissie is in het leven geroepen om zorg te dragen voor een ononderbroken ontwikkelingslijn voor kinderen tussen de 4 en de 16 jaar. Ze bestaat uit drie leerkrachten van groep 8, een bovenschoolse directeur basisonderwijs, de locatiedirecteur van het vmbo en de coördinator leerlingenzorg onderbouw van deze school. Onder voorzitterschap van de onderwijskundig beleidsmedewerker van de gemeente komt de commissie vier tot zes maal per jaar bij elkaar. De bijeenkomsten worden gebruikt om elkaar bij te praten, om vaste punten te regelen, zoals voorlichting aan ouders en leerlingen van groep 8 en om studiebijeenkomsten te org a n i s e re n . Overleg over de aansluiting is sinds een paar jaar ook bij het protestantschristelijk onderwijs aan de orde, maar daar heeft de gemeente niet veel bemoeienis mee. Er zijn zonodig wel middelen voor beschikbaar. Wel is er b i n n e n k o rt een studiemiddag over het onderwijskundig gebruik van de c o m p u t e r in de klas, bestemd voor het primair en voortgezet onderwijs van alle denominaties in Tytsjerksteradiel.
De commissie BAVO heeft de volgende activiteiten ondernomen: • Jaarlijks een lijst samenstellen van alle open dagen van scholen voor voortgezet onderwijs waar leerlingen uit de gemeente naartoe gaan; • bekostiging van de brochure Kiezen na de basisschool voor de ouders door de gemeente; • nauw contact tussen de vmbo-school in de gemeente en de toeleverende basisscholen. Er wordt openhartig over verwijzing en de gronden daarvoor gesproken; • terugkoppeling naar het basisonderwijs over het functioneren van hun leerlingen in het voortgezet onderwijs; • de docenten van het vmbo zijn geschoold in het lesgeven op g e d i ff e re n t i e e rd niveau, zodat zij didactisch beter aansluiten bij de gebruikelijke didactiek in het basisonderwijs; • de leerkrachten van groep 8 hebben zich gebogen over een i n s c h r i j ff o rmulier voor het voortgezet onderwijs. Dit heeft tot aanpassingen in de form u l i e ren geleid.
Er is een aantal bijeenkomsten geweest: • Het bij elkaar in de keuken kijken. Leerkrachten van groep 8 konden meedraaien op het vmbo, dit gebeurde bij aardrijkskunde, biologie of geschiedenis; • een studiebijeenkomst over het vak Nederlands/Frysk. Het primair onderwijs had van te voren vragen geformuleerd voor het voortgezet onderwijs en andersom. Ook het onderwerp ‘huiswerk’ werd daarbij meegenomen; • een bijeenkomst over wiskunde in de basisvorming; • afspraken over het maken van werkstukken in het kader van het a a n l e ren van vaard i g h e d e n ; • een bijeenkomst over Engels in het basisonderwijs (voor docenten Engels van het voortgezet onderwijs) en Engels in de basisvorming; • een bijeenkomst over het functioneren van de basisvorming. Hieraan deden vier scholen voor voortgezet onderwijs en een vertegenwoordiger
van het Procesmanagement Basisvorming mee; • een bijeenkomst over het vmbo, de profielen havo/vwo en de samenwerkings-verbanden vo/svo; • een bijeenkomst over de sociaal-emotionele ontwikkeling bij pubers en pré-pubers onder leiding van een relatie- en gezinstherapeut; • een bijeenkomst over de leerwegen in het vmbo. Het doel van de bijeenkomsten was steeds om elkaar te informeren en waar nodig afspraken te maken. De conclusies van de bijeenkomsten worden zo nodig ook naar andere scholen voor voortgezet onderwijs gestuurd.
De reden dat de afstemming in Tytsjerksteradiel goed verloopt, komt voor een groot deel door de bezetting van de commissie BAVO. Deze commissie bestaat uit mensen die jaarlijks met de overgang van primair naar voortgezet onderwijs te maken hebben. De praktisch te regelen zaken kunnen hier worden opgepakt op momenten dat daar behoefte aan is.
Meer informatie: Ina Alsma-v.Loenen, onderwijskundig beleidsmedewerker gemeente Tytsjerksteradiel Telefoon: 0511- 460761 E-mail:
[email protected]
Atsma, M. (2002), Met een mentor bof je. Project ‘School’s cool’ voorkomt schooluitval bij risicoleerlingen. In: Het Onderwijsblad, nr. 16, 30-32. Bongers, C., K. Hoogeveen en K. Vaessen (2002). Kop- en voetklassen: ei van Columbus? Inventarisatie en analyse. Utrecht: Sardes. Cox, A. (2002), Hokjesgeest en vakkendenken staan goed taalonderwijs in de weg. In: TooN 5, nr.12, 12-14. Grinten, M. van der, C. Scholten en W. de Wit (1996). Via een omweg. Afstroom van leerlingen naar vbo/mavo in Utrecht. Utrecht: Stichting Schooladviescentrum. Jacobs, E., A.L. van der Vegt, M. van der Grinten en P.N. Appelhof (1995). Achterstandsbestrijding met perspectief. Een inventarisatie van OVB-projecten in het voortgezet onderwijs. Utrecht: SAC/ISOR. Jacobs, E., A.L. van der Vegt, M. van der Grinten en P.N. Appelhof (1996). Achterstandsbestrijding met perspectief. Een inventarisatie van OVB-projecten in het voortgezet onderwijs. Utrecht: SAC. Kloprogge, J., H. Cohen de Lara en M. Hoogbergen (2002). Eigentijdse regie voor gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid. Utrecht: Sardes. Kuyper, H. en G. van der Werf (2002). Leren voor een goed rapport. In: Didaktief & school 32, nr. 7, Special over VOCL, 6-7. Meijnen, G.W e.a. (1991). Schoolvoorbeelden. Effectief onderwijs aan kinderen uit achterstandsmilieus. Meppel: Edu’Actief. Mulder, L. (1991). De overgang van basis- naar voortgezet onderwijs van de OVB-doelgroepen. Advies, schoolkeuze en rapportcijfers in het eerste leerjaar Nijmegen: ITS en Groningen: GION. Mulder, L. en C. Suhre (1995). OVB-doelgroepleerlingen in het voortgezet onderwijs. Deel 1: de overgang van basis- naar voortgezet onderwijs in schooljaar 1992/1993. Nijmegen: ITS en Groningen: GION. Reezigt, G. (z.jr.). Het belang van voor- en vroegschoolse educatie. Inleiding voor de goa-conferentie VVE, 9 december 1999. Renssen, A. van (2001). Basisschoolleerkrachten adviseren vaak te hoog. In: Rotterdams Onderwijsmagazine 23, nr. 3, 26-27.
Rossem, T. van, S. Rutten en M. Pouwer (1999). Gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid. Een analyse van gemeentelijke onderwijsachterstandenplannen. Quick scan. Utrecht : Sardes. SCO-Kohnstamm Instituut (2003). Tussentijdse rapportage analyse goa-plannen. SCP (2001). Tesser, P.T.M. en J. Iedema (2001). Rapportage minderheden 2001. Deel 1 Vorderingen op school. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Tilborg, L. van en W. van Es (2001). Almanak Voortijdig schoolverlaten 2002. Utrecht: Sardes. Werf, G. van der en H. Kuyper (2002). Leerlingen krijgen hogere schooladviezen. In: Didaktief & school 32, nr. 7, Special over VOCL, 2-5. Werf, M.P.C., M.J. Lubbers en H. Kuyper (2002). Het interne rendement van het voortgezet onderwijs. VOCL. Groningen: GION. Wit, W. de (m.m.v. B. Seijnder) (1998). Een betere overgang naar het voortgezet onderwijs. Utrecht: Sardes.
>>
Naar de brugklas > > > > > > > > > > > > >
Fax 070 3028218 E-mail
[email protected] Website www.oatransfer.nl
transfer o n d e r w i j s a c h te r st a n d e n
4
>>
Telefoon 070 3028245
>> Het doel voor ogen >>>>>>>>>
Postbus 85518, 2508 CE Den Haag
Het bestrijden en voorkomen van onderwijsachterstand
Transferpunt Onderwijsachterstanden
Sociale competentie langs de meetlat > > > > > > > > > > > > >