APPe L
Magazine voor afgestudeerde psychologen en pedagogen k.u.leuven
APPeL viermaandelijks magazine van LAPP jaargang 3 - nr 2, maart 2008 afgiftekantoor 3001 Leuven 1 afzendadres: Paul Van Deun, L. Beosierlaan 3, 3010 Leuven Toelating gesloten verpakking 3001 Leuven 1 - BC 16177
België - Belgique P.B. - P.P. 3001 Leuven 1 BC 16177
jaargang 3 | nummer 2
Breek je hersens
ma
ga
zin
e van L APP
Kopen voor het goede doel Koen Van Kelecom
1 Breek je hersens Kopen voor het goede doel Column: Molshoop 2 Lichtgevoelig Cijfers en getallen Kinderen en commerce 3 Carla Ivens Exit-poll 4 Werken over de grens Sex and the (univer)city 5 Zelden werkloos Afgestudeerd: wat nu? 6 Gedragsproblemen De kakkerlak 7 In de kelder APPeL goes 2.0 8 Hond in de put Achterflap
Kruis bijvoorbeeld. Barbara Briers onderzocht deze dynamiek onder leiding van professor Luk Warlop en professor Mario Pandelaer. Ze doceert nu consumentenpsychologie aan de HEC Management School (Parijs).
Het goede doel is big business. Een beproefde methode om geld in te zamelen is de verkoop van kleine producten: de sleutelhangers van Vredeseilanden, de stiften van Damiaanactie en de stickers van het Rode
Een wetenschappelijke verklaring voor het fenomeen dat je sneller iets geeft voor het goede doel als je ook iets terugkrijgt, is de ‘exchange fiction theory’. Zomaar geld weggeven is sociaal niet aanvaard. Krijg je iets in ruil, dan wordt het een transactie die rationeel te verdedigen is. Het verkregen object functioneert dan als alibi (‘exchange fiction’) voor je gift. Bedrag prikken Barbara Briers voegt er met haar referentieprijs-theorie een bijkomende verklaring aan toe. Een persoon moet beslissen óf hij iets zal geven, maar ook hoeveel hij geeft. Hij wil niet onder het algemeen sociaal aanvaarde bedrag gaan, maar om economische redenen wil hij ook niet te veel geven. Het object dat hem eventueel wordt aangeboden in ruil voor geld, maakt het hem gemakkelijker om een bedrag te prikken. Zonder ruilobject zal de potentiële gever de moeilijke beslissing vaak uit de weg gaan door helemaal niets te geven. Nietjes voor je geld Aan proefpersonen werd gevraagd of ze een bedrag zouden geven voor het goede doel, in ruil voor een doosje nietjes. De vraag om deze (theoretische) gift in ruil voor een (theoretisch) object kwam bij de ene groep nadat ze de winkelwaarde van de nietjes hadden geschat. In de andere groep werd het verzoek voor een gift eerst gesteld, pas daarna moesten ze de winkelwaarde van de nietjes schatten. 80% van de proefpersonen uit de eerste groep gaf iets. In de tweede lag het percentage lager (56%). De resultaten wijzen op het nut van een referentieprijs: de inschatting van de winkelwaarde creëerde een expliciet referentiekader, de betrokken persoon kon zich op die manier een idee vormen van een sociaal aanvaardbaar bedrag. In de andere groep werden de proefpersonen niet op deze referentieprijs gewezen waardoor een groot deel van hen waarschijnlijk besliste om helemaal niets te geven. Barbara Briers toonde in een andere studie nog aan dat ook enkel de verwijzing naar een concreet bedrag - zonder het product effectief aan te bieden - mensen over de streep kan trekken om te doneren.
inhoud
Molshoop
1
8 3 1 9 2 4...
(zie ook pagina 2)
Goed gevoel Als er op straat vijf minuutjes van je tijd wordt gevraagd voor WWF, Child Focus, of 11.11.11, dan zijn de sociaal bewogen jongeren die je hiervoor aanspreken waarschijnlijk gestuurd door DDF. Direct Dialogue Fundraising is een organisatie die de wervers zoekt, opleidt en uitstuurt in naam van verschillende ngo’s. Ik sprong binnen in het kantoor van Leuven om de theorie aan de praktijk te toetsen. “Onze wervers verkopen nooit iets”, vertelt Miek ons. “Het enige wat wij bieden in ruil is een goed gevoel. Wie zich op straat inschrijft, krijgt wel een welkomstfolder en een driemaandelijks magazine van de ngo, om de verbondenheid met de organisatie te versterken.” Dat de verkoop van een product de kans op een gift verhoogt, zal Miek niet ontkennen. “Maar als je iets verkoopt, is de kous af. Wij denken op lange termijn door te vragen of de mensen maandelijks een bedrag willen geven aan de organisatie waarvoor we werken.” De nood aan een referentiebedrag herkent Miek wel. ‘Wat geven andere mensen zoal?’ is een vaak gehoorde vraag bij de mensen op straat. “Ook dan stellen we nooit een concreet bedrag voor, want we willen dat de beslissing volledig van de donateurs komt. Wat we wél doen, is zeggen wat we met een bepaald bedrag kunnen bereiken. Dat geeft ook houvast en trekt mensen dikwijls over de streep.” www.ddf.be
Joke Bellen
Het rommelt in Mol. Middenin de jongensinstelling is er een gigantische molshoop opgedoken, bewoond door gevaarlijke intrigantes, femmes fatales, delinquente mollinnetjes. Ze wroeten onderaardse gangen onder hun plastieken prefabgebouw, in de richting van de jongensafdeling. Daar smeden ze samen ontsnappingsplannen of, erger nog, ze dromen ervan ontvoerd te worden door een prins op een opgedreven scooter, wild in het rond schietend op alles wat beweegt. Bonnie and Clyde. Mickey and Mallory. Ze zien elkaar niet, de jongens en de meisjes, maar ze ruiken elkaar door het gebladerte van de tuinmuur heen. Wat u net gelezen hebt, is de nachtmerrie die de opvoeders van De Markt, de open instelling voor jongens in Mol, sinds enige tijd teistert. In mei houdt men er immers een gesloten damesunit boven de doopvont. U leest het goed: een gesloten meisjesafdeling in een open jongensinstelling. Doch, er is geen reden tot paniek. Ik zie het als mijn plicht om de opvoeders bij deze gerust te stellen. De tijden zijn veranderd, beste opvoeders in Mol. Herinner u de eerste gemengde middelbare scholen: of hoe men vreesde voor ontucht en haantjesgedrag. Volledig onterecht, zo bleek. Om een jongen uit het college van Melle te citeren: “Sinds er in 2002 meisjes op onze school zijn, kleden
Wij testen even je cijfervermogen en dagen je uit om deze cijferreeks te vervolledigen. Vul op elk stipje een getalletje in… Wat je daarbij kan winnen? De eer en de glorie! En we doen daar nog een schepje bovenop: in het volgende nummer krijg je van ons een extra spreekgestoelte. De beroemdheid lonkt! Want wij zijn erg benieuwd naar wie jij bent en willen je daarom maar al te graag interviewen. Mail je antwoord als de weerlicht naar
[email protected]
column
we ons beter. We gedragen ons minder boertig en kinderachtig en zijn ook minder homofoob.” Verheug u dus op de komst van de dames! De jongeren van de bijzondere jeugdzorg zijn een minder evident publiek dan de doorsnee puber, zegt u? Kijk, iederéén moet tegenwoordig wennen aan de aanwezigheid van het andere geslacht. Moslims moeten accepteren dat mannelijke gynaecologen aan hun vrouwen prutsen, en aan de katholieke (!) universiteit van Leuven worden vrouwen zowaar al enkele decennia getolereerd. Sla het artikel “Sex and the (univer)city” verderop in dit nummer er maar op na. Wat ik eigenlijk bedoel: na een paar weken zal geen enkele jongen in Mol nog opkijken als er plots een kortgerokte meid voorbij wandelt. Bovendien hebben ze mij in Brussel ingefluisterd dat het gaat om een overgangsfase in het kader van de regionalisering van de instellingen, en dat de meisjes 1) nu niet meer van Zichen-Zussen-Bolder naar Beernem hoeven te pendelen, en 2) ze op termijn gezelschap krijgen van meisjes in een open regime, wat de zaken toch logischer maakt. Beste opvoeders in Mol, ik hoop dat u uit voorgaande enige moed hebt kunnen putten om morgen uw dagtaak weer op te nemen. De meisjes en jongens van De Markt hebben u nodig.
© Hedwig Bogaerts
Breek je hersens Maar laat de cijfers daar maar zitten
Lichtgevoelig De (voorkeur)spelling van het vroegere Stuc veranderde naar een grote K, terwijl de (voorkeur)huisvesting van het kunstencentrum veranderde van de Van Evenstraat naar het van Arenberginstituut in de Naamsestraat. Waar gaat jouw voorkeur naar uit?
Ben je er nog niet uit welke cijfers in het rijtje op de voorpagina thuishoren? Helaas, maar in dit artikel zal je de sleutel ook niet vinden. Hier lees je meer over het ‘cijferonderzoek’ dat momenteel loopt aan onze faculteit. Professor Bert Reynvoet verdiept zich in de manier waarop een getalletje gerepresenteerd wordt in de hersenen en dr. Bert De Smedt zoekt uit waarom sommige kinderen veel meer moeite hebben met leren rekenen. Een psycholoog van het Lab Experimentele Psychologie en een pedagoog van het Centrum voor Orthopedagogiek springen samen op een onderzoekstandem. Of nog: hoe Bert in het kwadraat veel meer is dan de som van de delen… Een getal betekent in feite dat je een bepaalde hoeveelheid (6 stipjes bijvoorbeeld) verbindt met het Arabische cijfer 6. Bert Reynvoet: “We worden geboren met een systeem dat magnitude kan herkennen. Heel jonge kinderen en zelfs dieren kunnen het verschil tussen 8 en 16 stippen herkennen. We weten dat die magnituderepresentatie in de pariëtale kwab van de hersenen gebeurt, en dat zowel in de linker- als de rechterhemisfeer. Wij onderzoeken of deze linker- en de rechterrepresentatie van elkaar verschillen. De hypothese luidt dat de magnituderepresentatie in de taaldominante linkerhemisfeer preciezer wordt door de interacties tussen taal en magnitude; interacties die belangrijk zijn om symbolen met onze aangeboren magnituderepresentatie te linken. Onze proefpersonen zijn volwassenen die we onderwerpen aan experimentjes waarbij we een hoeveelheid stipjes of een Arabisch cijfer ofwel in het linker visueel veld ofwel het rechter visueel veld presenteren. De informatie wordt immers naar de tegenovergestelde hemisfeer doorgestuurd. Ook een scanner levert ons heel wat informatie op over de gelijkenissen en verschillen van beide hemisferen. Onze eerste bevindingen wijzen er overigens op dat er niet echt grote verschillen vast te stellen zijn…”
© Rob Stevens
12-9=17? Bert De Smedts proefpersonen zijn veel jonger. Voor zijn proefschrift onderzocht hij kinderen met een genetische aanleg om een rekenstoornis of dyscalculie te ontwikkelen. “Omdat het moeilijk is
Hedwig Bogaerts om precies af te bakenen vanaf wanneer men van een rekenstoornis spreekt, kozen wij voor een onderzoeksgroep van kinderen met een duidelijk vast te stellen genetische aandoening, het velo-cardiofaciaal syndroom. Deze kinderen hebben een groot risico om dyscalculie te ontwikkelen.” Wat bleek? Bij deze kinderen lijkt het ergens mis te gaan met het begrijpen van de betekenis van getallen. “De kinderen voelen bijvoorbeeld niet aan dat je bij een getal kleiner dan 10 moet uitkomen wanneer je 9 van 12 aftrekt. Onze hypothese is dat de getalsrepresentatie in de hersenen anders verloopt bij deze kinderen, en we willen dat verder uitpluizen samen met Bert Reynvoet. Wij trekken dit onderzoek nu ook verder open naar een ‘normale’ populatie en vragen ons af of de magnituderepresentatie nauwkeuriger wordt naarmate kinderen ontwikkelen.” “Verder inzicht in de strategieën die kinderen gebruiken bij het oplossen van rekensommen is belangrijk met het oog op de remediëring van rekenstoornissen. Wij vragen gewoon hoe de proefpersonen aan hun uitkomst komen. Zo maken wij het onderscheid tussen situaties waarbij iemand iets uit het geheugen haalt (zoals bijvoorbeeld bij de tafels van vermenigvuldiging) en waarbij iemand een aantal tussenstappen maakt (bijvoorbeeld aanvullen/leegmaken tot 10).” Synergie De twee Berten zijn het erover eens dat het een enorme verrijking is om hun krachten te bundelen. Voor Reynvoet betekent het een verdere verankering van zijn onderzoekslijn, maar dan in ontwikkelingsperspectief. “Ik startte mijn onderzoek als doctoraatsstudent aan de universiteit van Gent en belandde na enkele jaren aan de K.U.Leuven, en dat zowel in Kortrijk als in Leuven. Bert De Smedt en ik delen eenzelfde interesse, dus samenwerken lag voor de hand. Het is niet altijd evident om experimenten voor volwassenen te vertalen naar kinderen. De ervaring die pedagogen daarin hebben, is mooi meegenomen.” Bert De Smedt voegt daaraan toe dat hij ‘toevallig’ een pedagoog is. Hij houdt meer rekening met een pedagogische realiteit, op zoek naar de gepaste methodes om kinderen (beter) te leren rekenen, maar au fond wil hij hetzelfde weten als Bert Reynvoet.
Kinderen onder commerciële druk Marc Depaepe relativeert én nuanceert
colofon Colofon APPeL Magazine van LAPP Redactie Hedwig Bogaerts (hoofdredactie), Hans De Witte, Vera Hoorens, Bea Maes, Ines Minten (eindredactie), Paul Van Deun Medewerkers Joke Bellen, Nele De Ganseman, Maartje Luif, Koen Van Kelecom, Pieter Verstraete Redactieadres, redactiesecretariaat, adreswijzigingen Vesaliusstraat 2, 3000 Leuven
[email protected] Abonnementen inbegrepen in LAPP-lidmaatschap 25 euro, Bankrek. LAPP KBC Leuven 431-0219371-24 Vormgeving Lieve Claes Fotografie Rob Stevens, Johan Van Rensbergen Cartoons BibberKopf Oplage 1500 ex Drukwerk de Plano Verantwoordelijke uitgever Paul Van Deun, L. Beosierlaan 3, 3010 Leuven Copyright artikels Artikels kunnen overgenomen worden mits toestemming van de redactie
De hype rond de teletubbies is wat bedaard, maar Bob De Bouwer en zijn vriendjes zorgen nog steeds voor een miljardenomzet. Studio 100 liet eerst Samson en Gert los op de jeugd en produceerde daarna een held of heldin voor elke leeftijdsgroep: de winkels liggen vol met boekentassen en meetlatten, mutsen en jassen van Kabouter Plop, Piet Piraat, Bumba of Mega Mindy. Ook de communicatiewereld van ‘de jeugd van tegenwoordig’ ziet er helemaal anders uit dan vroeger. Producenten van spelcomputers en gsm’s en aanbieders van internet, chat, gsm en e-mail schreeuwen om de commerciële aandacht van kinderen. Professor Marc Depaepe, historisch pedagoog, doet uit de doeken welke implicaties dat alles heeft voor de opvoeding en voor de pedagogiek als wetenschap. “In de pers lees en hoor je dikwijls waarschuwingen over het verslavende karakter van internet en computerspelletjes. Maar je kan ze ook als een nieuwe soort opvoedingsmiddelen en dus als een opportuniteit beschouwen”, nuanceert Marc Depaepe. “Hoewel de materiële beschikbaarheid ervan natuurlijk nog niet garandeert dat er zinvol mee wordt omgesprongen.” Geen hekken bouwen Kinderen leren omgaan met deze nieuwe opvoedingsmiddelen is dan ook een beter idee dan hen ervan af te schermen. “Sommige opvoeders denken dat je een kind het best opvoedt door het op te sluiten in een tuin met een groot hek eromheen. Ze plaatsen dan nog liefst een rechte stok tegen de stam van het boompje, zodat het zeker niet scheef kan groeien. Maar als het kind de volwassen leeftijd bereikt, wordt het onvermijdelijk toch geconfronteerd met de echte wereld. Ook met de minder aangename aspecten ervan. Dan is het beter dat het kind daar alvast ervaring mee heeft opgebouwd.”
2
Koen Van Kelecom Kindvriendelijke filters en tijdsloten op computers installeren is volgens Marc Depaepe dan ook niet de aangewezen reactie. “Je kan de tv afsluiten in je huis, maar tv is nu eenmaal een realiteit en dus wordt iedereen er vroeg of laat mee geconfronteerd. Ook de oneindigheid van internet is een gegeven. Het heeft geen zin om kinderen daarvan af te schermen.” Onderzoek naar continuïteit Marc Depaepe wijst ook op de rol van de media in de vorming van stereotiepe opvattingen, zoals die over het gevaar van de toenemende commerciële druk op kinderen. “De pers vraagt wetenschappers dikwijls naar statistieken en onderzoeken die moeten aantonen hoezeer de samenleving is veranderd. We kunnen natuurlijk niet ontkennen dat de samenleving, ook de pedagogische context, is veranderd. Maar veel intermenselijke interactiepatronen zijn ook stabiel gebleven en dat ontsnapt vaak aan de aandacht. De continuïteit in de discontinuïteit zien, lijkt mij daarom een belangrijke taak voor de wetenschap. Ook voor de pedagogiek: de opvoedingscontext is veranderd, maar er zijn ook veel stabiele factoren in interpersoonlijke relaties en opvoedingspatronen.” Een voorbeeld uit de schoolwereld. “De trede waarop onderwijzers vroeger stonden om les te geven, is op een gegeven ogenblik verdwenen. De context is dus veranderd, maar daarmee is de autoritaire relatie tussen meester/juf en leerling niet noodzakelijk verdwenen.” Zo heeft ook de nieuwe technologie veel veranderd, en toch ook weer niet. “Brave kinderen kregen vroeger een snoepje, nu worden ze beloond met een uurtje op de computer. De middelen zijn veranderd, maar de emotionele chantage is nog steeds aanwezig. Die continuïteit en stabiliteit in intermenselijke relaties blootleggen is de taak van een historisch pedagoog en zelfs van elke historisch onderzoeker”, besluit Marc Depaepe.
Een probleem dat niemand ziet Carla Ivens is gespecialiseerd in seksueel misbruik van mensen met een mentale handicap Al bij de eerste vraag glimlacht ze zuchtend. “Wat de heetste hangijzers zijn rond seksueel misbruik van mentaal gehandicapten?” Ze zucht nog eens. “Het punt is dat er géén hete hangijzers zijn.” Carla Ivens is orthopedagoge en staflid bij het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling in Leuven. Uit idealisme (“Ik kom al van kinds af aan op voor de kwetsbaren”) koos ze voor een specialisme dat in haar ogen onterecht onderbelicht is. “De samenleving heeft weinig belangstelling voor seksueel misbruik van mentaal gehandicapten, omdat ze er geen last van heeft. De personen die het overkomt zijn niet zichtbaar, behalve voor de mensen die dag in dag uit met ze werken. Juist doordat ze kwetsbaar zijn, komt die groep zelden op de televisie of de radio. En informatie op papier wekt kennelijk niet dezelfde verontwaardiging bij het publiek.” Terwijl het volgens berichten in de media om een groep van misschien wel 40% gaat. “Daar heb je het probleem al gelijk te pakken. Het is namelijk geen kwestie waar men uitgebreid onderzoek naar doet. Het aantal onderzoeken is te beperkt om te weten om hoeveel mensen het precies gaat. De getallen variëren van 8 tot 100 procent – dat is een groot verschil. Maar in het algemeen kun je zeggen dat iemand met een mentale handicap twee keer zoveel risico loopt om seksueel misbruikt te worden.” Maar zo’n getal zou toch al voldoende verontwaardiging moeten opwekken? “Binnen de sector was seksueel misbruik een groot taboe. Men durfde het niet openlijk te signaleren uit angst dat de voorziening waar het plaatsvond te boek zou komen te staan als een slechte voorziening en daarmee subsidie zou verliezen. Nadat enkele incidenten bekend werden, kwam er in de sector zelf meer aandacht voor het probleem. Men bracht seksueel misbruik almaar vaker naar buiten. Toen bleek dat budgettaire repercussies uitbleven, had men steeds minder schrik om aan de alarmbel te trekken. Daarom zijn er nu veel meer meldingen van seksueel misbruik, wat dus niet betekent dat er ook meer ‘gevallen’ zijn.”
© fotodatabank K.U.Leuven
“De samenleving heeft weinig belangstelling voor seksueel misbruik van mentaal gehandicapten, omdat ze er geen last van heeft”
Maartje Luif
intervie w
Dus er zouden misschien vaker incidenten in de pers moeten komen? “Nee, zeker niet. Zo’n lek aan de pers levert uiteindelijk niets op. Integendeel. De kortstondige reactie die daarvan het resultaat is, is geen reactie waar mensen mee geholpen zijn. Het schokeffect is nauwelijks nuttig. Dit soort kwesties moet ‘indruppelen’: dan pas volgt er een evolutie.”
“Iemand met een mentale handicap loopt twee keer zoveel risico om seksueel misbruikt te worden” Is het een geldkwestie? Zouden er meer personeel en meer middelen beschikbaar moeten komen? “Nee, volgens mij is het geen budgettair probleem. Natuurlijk gun ik de instellingen voor geestelijke gezondheidszorg meer personeel en meer middelen – ik zou gemakkelijk een klaagzang kunnen houden over geld – maar het is vooral een mentaliteitskwestie. In de meeste reguliere GGZ-organisaties hebben ze allerlei teams: een team druggebruik, een team voor zelfmoordproblemen, een ADHD-team, maar er zijn heel weinig teams voor mensen met een handicap.” Is het reëel om bij elke regionale instelling zo’n team aan te stellen? “Ik weet niet of het reëel is om een heel team te creëren, maar een specialist per regio is reëel én nodig. En de reguliere organisaties zijn opgericht met het idee dat ze er zijn voor iedereen, voor alle kinderen, ook de gehandicapte. Maar een gehandicapt kind botst in de reguliere sector op het argument ‘wij hebben te weinig kennis over geestelijke zorg voor gehandicapte kinderen’. Terwijl ze naar het kínd moeten kijken, niet naar de handicap.” U geeft vorming, houdt voordrachten, geeft cursussen. Wordt het door uw toedoen dan niet beter? “Ik kan niet elke dag vorming geven natuurlijk. Ik heb ongeveer 150 dossiers per jaar in het Vertrouwenscentrum. Daarbij geef ik alleen vorming op verzoek en juist de reguliere organisaties vragen zelden om vorming. Ik geef de meeste cursussen in gespecialiseerde instellingen.”
© Rob Stevens
Dat klinkt als een vicieuze cirkel. Is de frustratie niet enorm? “Natuurlijk is er frustratie, maar zo’n evolutie gaat langzaam en ik vergeet niet dat we de afgelopen vijftig jaar al veel vooruitgang hebben geboekt. In het midden van de vorige eeuw was seksueel misbruik bij gehandicapte kinderen niet bestaand óf niet erg. Inmiddels is het én bestaand én wordt het erg gevonden. Dat is al een hele vooruitgang.” Waarom heb jij jezelf dan wél ooit gespecialiseerd in deze richting? “Ik had mij ooit opgegeven als vrijwilliger voor een vakantiekamp met verstandelijk gehandicapten. Ik dacht dat het heel moeilijk zou zijn, maar het viel goed mee. Verder neem ik het al van kinds af aan op voor kwetsbare groepen, mensen die moeilijk voor zichzelf kunnen opkomen. Tijdens mijn studie moest ik een thema kiezen als specialisatie en na mijn stage in het Vertrouwenscentrum viel mijn keuze op gehandicapte kinderen. Het is eigenlijk een kwestie van geluk wanneer iemand zich hierin specialiseert.”
Doe de exit-poll Was eerste examenperiode een groot succes?
Nostalgie naar examens en de bijhorende stress is het zeker niet. Heimwee naar het gevoel van opluchting na een examen voel ik in de verste verte niet. Bovendien vind ik dat het niet meer is wat het geweest is, nu het semestersysteem helemaal ingeburgerd is. Toch ben ik benieuwd naar wat studenten van nu vertellen als ze van ‘de slachtbank’ komen. Ik vatte post bij de uitgang van de examenlokalen waar gezwoegd en gezweet werd door studenten 2de bach psychologie en 1ste master orthopedagogiek.
Ontwikkelingspsychologie (deel 2) van professor Goossens en professor Krampe was het derde examen in de reeks voor 2de bach psychologie. Ook al zijn multiplechoice-examens schering en inslag, Tine en Ernst van 2de bach vinden het moeilijk om in te schatten welk cijfer ze haalden. Een 11 of een 12, gokken ze allebei. Met enige voorzichtigheid, want Ernst had 8 herexamens vorig jaar, en wacht zijn resultaten eigenlijk liever af dan erop te speculeren. Wat ze zullen onthouden van dit vak? “Niet veel”, zegt Ernst. “Het was een vrij abstract boek met veel theorieën. De verschillende fases in de ontwikkeling ben ik morgen al vergeten... En de proffen ook: ik ben nooit naar de les geweest, ik weet zelfs niet wie welk deel heeft gegeven.” Tine vond de leerinhoud hier en daar wel uit het leven gegrepen en moest daarbij aan haar mama en oma denken. Door de cursus beseft ze ook hoe belangrijk het is om op je gezondheid te letten. “Roken is nefast voor het lichaam, dus stoppen is de boodschap. Maar dat zal voor later zijn, want tijdens de examens rook ik opmerkelijk meer.” Tine krijgt er na een examen niets meer bij in haar hoofd, maar Ernst blokt elke dag – examen of niet – tot 1 uur ’s nachts. “En het volgende examen is menselijke erfelijkheid, dus het is nodig om vanavond achter mijn boeken te kruipen”, besluit hij.
3
Hedwig Bogaerts
Zuchtje Kinder- en jeugdpsychiatrie was het voorlaatste examen voor Dominique. Ondertussen kent de studente van de 1ste master orthopedagogiek het klappen van de zweep van mondelinge examens wel, maar toch slaakt ze een zuchtje als ze de deur sluit. “Dat is omdat ik blij ben dat ik ervan af ben. Ik kreeg heel veel bijvragen, maar professor Danckaerts was heel vriendelijk.” Ook Dominique durft zich niet uit te spreken over het cijfer. “Het blijft spannend hoe proffen ons beoordelen. Ik heb de indruk dat er niet echt heel veel hoge punten in onze richting worden gegeven. Misschien omdat wij niet echt exacte vakken hebben?” “Wat ik het interessantste vak van het eerste semester vond? Dat was toch wel dit vak. De overige vond ik nog te algemeen of was herhaling van wat we al gezien hebben. Ik heb de optie gedrags- en opvoedingsproblemen gekozen en kinder- en jeugdpsychiatrie sluit daar het meest bij aan. Waar ik later wil gaan werken, dat weet ik nog niet, maar volgend jaar ga ik naar Parijs, voor een buitenlandse stage. Ik ben benieuwd. Studeren doe ik vandaag niet meer. Het volgende examen is pas over vijf dagen, dus dat moet lukken...”
Over de grens zijn ze een buitenbeentje Drie alumni vertellen over hun werk in het buitenland
Maar het had wat voeten in de aarde. Zeker voor de twee orthopedagogen. Toen Liesbet Plissart (42) met haar gezin naar Londen vertrok, voor het werk van haar man, verzamelde ze vooraf al informatie over haar mogelijkheden om in Londen aan de slag te gaan. Dat het zó ingewikkeld zou zijn had ze niet verwacht. “Ik had al contact gezocht met the British Psychological Society (BPS) en wist dus al voor we vertrokken dat mijn diploma niet werd erkend.” In Engeland bestaat geen opleiding voor orthopedagogiek en Liesbets specialisme, opvoedingsmoeilijkheden, valt in Engeland onder de kinderpsychologie. Zodoende moet je om te werken in die sector in het bezit zijn van een diploma psychologie. “Wij waren niet van plan voor altijd in Engeland te blijven. Anders had ik misschien de moeite gedaan om het diploma te laten erkennen. Dan had ik van alle vakken die ik ooit heb gevolgd tot in detail moeten noteren wat ik daar heb geleerd en wat werd geëxamineerd. Vervolgens moest er dan een plan komen om me bij te scholen tot ik psycholoog was. Uiteindelijk besloot ik in Engeland een opleiding psychotherapie te volgen.” Die opleiding duurde vijf jaar, maar door een aantal vrijstellingen kon ze de opleiding in vier jaar afronden. Ze kreeg gelijk de kans om aan de slag te gaan: ze begon een privépraktijk en daarnaast werkte ze freelance als psychotherapeut in een groepspraktijk. “Daar heb ik vier jaar gewerkt.” Toen ze klaar
was met de opleiding vertrok het gezin weer naar België waar, o ironie, het beroep psychotherapeut niet wettelijk wordt erkend en haar specialisme, integratieve therapie, onbekend is. Registratieterreur Els Coorevits (29) ondervond vergelijkbare problemen toen ze naar het Zwitserse Lausanne verhuisde, waar haar diploma orthopedagogiek niet werd erkend. Ze zocht haar heil als taakleerkracht op een school, waar ze kinderen met gedragsproblemen ondersteunde. “Ik had geen verantwoordelijkheid als pedagoog, want elke school heeft een psycholoog in dienst en ook de leerkrachten krijgen bijscholing om met gedragsproblemen om te gaan, maar het sloot toch enigszins aan bij mijn studie.” Els heeft niet geprobeerd haar diploma erkend te krijgen. “Nee, ik heb me geschikt. Ik moest zóveel uitleggen. Een keer ben ik met iemand gaan praten, samen hebben we mijn cv overlopen en hij begreep wel dat zo’n studie orthopedagogiek wat voorstelde. Maar ik was al tevreden dat ik werk had, en aangezien we na het doctoraat van mijn man weer terug zouden gaan, heb ik het daarbij gelaten.” Voor Kris Neirynck (53) kwam de diplomakwestie pas na ruim 20 jaar aan bod. “Na mijn stage in het Nederlandse Etten-Leur ben ik als klinisch psycholoog begonnen in hetzelfde ziekenhuis. Door de jaren heen veranderde de organisatie enorm en zo ben ik ook verscheidene keren van functie veranderd.” Midden jaren 90 werd in Nederland de titel klinisch psycholoog vervangen door gezondheidszorgpsycholoog. Maar tien jaar later werd de titel heringevoerd, mét een heel streng registratiesysteem. “Zat je niet in het register, dan was het wettelijk verboden je nog klinisch
Sex and the (univer)city Lieve Vandemeulebroecke blikt terug Van ‘moederonderzoek’ tot genderbeleid. 38 jaar lang volgde professor emeritus Lieve Vandemeulebroecke de emancipatie van de vrouw op de voet. Ziehier enkele highlights uit haar carrière. Lieve Vandemeulebroecke studeerde af als sociaal pedagoge in het woelige jaar 1968. Een jaar later werd ze assistent en specialiseerde ze zich via haar doctoraat in het vormingswerk in sociaal-culturele verenigingen. Daar kwam ze voor het eerst in contact met het thema vrouwenemancipatie. Ze onderzocht immers het vormingsproces dat arbeidersvrouwen doormaakten via het zogenaamde POM, project onderwijs voor meisjes, een vormingsprogramma van de KAV dat meisjes aan het studeren wilde zetten. Vandemeulebroecke: “Dankzij de intense samenwerking met een grote sociaal-culturele vereniging zoals KAV ben ik steeds blijven geloven in het belang en de zin van het bewaken van de relatie tussen theorie en praktijk.” Vrouw en opvoeding Even later, in 1978, richtte Vandemeulebroecke, samen met haar collega-professoren Hermans, Hellemans en De Munter, het Onderzoekscentrum Vrouw en Opvoeding op. “We deden dat als het ware in onze vrije tijd, onbezoldigd en naast onze andere taken.” Het pedagogisch onderzoek sloot aan bij de golf van vrouwenstudies die in die periode aan diverse universiteiten ontstond en bevroeg vrouwen uitdrukkelijk als onderzoekssubjecten. Het meest bekend was het grootschalige moederonderzoek, waarin de pedagogische relatie vanuit het standpunt van de moeder werd geanalyseerd en beschreven. In 1985 verlegde Vandemeulebroecke haar studiegebied naar de gezinspedagogiek. Die was op dat moment aan een internationale revival bezig, wat niet bepaald verwonderlijk is: de zogenaamde teloorgang van het klassieke gezin stelde de westerse samenleving voor heel wat vragen. “Ik heb me toegelegd op thema’s die onze moderne tijdgeest typeren, zoals de weerslag die de veranderende
psycholoog te noemen. Wij spreken onder collega’s over ‘de registratieterreur’. Het komt erop neer dat je precies moet melden welke opleidingen en congressen je hebt gevolgd en welke ervaring je hebt opgedaan – als behandelaar moet je als een soort IT-manager álles registreren. Voor de verzekering, voor erkenning van je beroep, voor erkenning van je praktijk, elk telefoontje dat je pleegt en elke afspraak die je maakt, álles.” Maar er zit volgens Kris ook een voordeel aan de registratiewoede van de Nederlanders. “Het stimuleert je om opleidingen te blijven volgen, want anders val je onherroepelijk buiten de registers.” Liesbet en Els ondervonden eveneens de nadelen van de beroepscultuur in het buitenland, want zowel in Engeland als Zwitserland blijken de collega’s nogal eenkennig. Els: “In Zwitserland zien ze het liefst de eigen diploma’s en de eigen mensen.” Liesbet: “Engelsen verwachten dat je het werk precies zo doet als zij. Hun opleiding is degelijk en hun diploma’s zijn goed. Het maakte niet uit dat ik aan een gerenommeerde universiteit had gestudeerd en ook al zagen de clinical psychologists dat ik hetzelfde werk deed als zij, je hebt toch niet hetzelfde papiertje en daar gaat het ze in de openbare sector om.”
“Nederlanders zijn explicieter, oplossingsgerichter en houden van aanpakken. De patiënt heeft iets aan die doortastendheid”
© Johan Van Rensbergen
In Nederland werd de klinisch psycholoog tijdelijk afgeschaft. In Engeland en Zwitserland heeft de orthopedagoog nooit bestaan. Toch trokken orthopedagogen Els Coorevits en Liesbet Plissart naar respectievelijk Zwitserland en Engeland en toog klinisch psychologe Kris Neirynck naar Nederland. En jawel: ze werkten er.
Maartje Luif
Joke Bellen
gezinnen en gezinsvormen hebben op de opvoeding. Ik denk hierbij aan vervagende rolpatronen en kinderopvang, eenoudergezinnen, scheiding, ouderschap via vruchtbaarheidsbehandelingen. Daarnaast werkte ik rond pedagogische steun aan ouders bij het opvoedingsproces.”
“Nu ik met emeritaat ben, vraag ik me soms af hoe ik het, als moeder van twee kinderen, allemaal klaargespeeld heb” Vrouw en diversiteit Niet alleen in het Onderzoekscentrum Vrouw en Opvoeding, maar ook op andere plaatsen aan de K.U.Leuven gingen in de jaren 80 stemmen op om de positie van de vrouw aan de eigen universiteit te overdenken. De oprichting van de Denkgroep Vrouw en Universiteit onder rector Dillemans en van de Interuniversitaire Raad Man-Vrouw-Diversiteit waren een logische volgende stap in het emancipatieverhaal. Vandemeulebroecke was een aantal jaren voorzitter van deze raad. Professor Vandemeulebroecke bleef de ontwikkelingen op vrouwemancipatorisch vlak aan de Leuvense universiteit op de voet volgen. “Wat ik heb zien veranderen is vooral de bewustwording van de vrouwelijke academici en de toename van de interesse van het universitaire beleid voor een gender- en gelijkekansenbeleid. Zowel de vrouwelijke academici als het universitaire beleid vinden de aanwezigheid van vrouwen in het academisch korps vandaag veel vanzelfsprekender dan vroeger. Toen moesten wij onze positie nog verantwoorden of zelfs verdedigen. Nu beseft men dat de universiteit vrouwelijke personeelsleden van alle niveaus nodig heeft. De moeilijkheid blijft echter het verzoenen van de academische arbeid met andere taken, hetzij een gezinsleven, hetzij andere engagementen in de maatschappij. Hoewel de universiteit hiervoor zeker begrip opbrengt, blijft het vooral voor vrouwen nog een moeilijke
4
en veeleisende combinatie. Nu ik met emeritaat ben, vraag ik me soms af hoe ik het zelf, als moeder van twee kinderen, allemaal klaargespeeld heb. Ik had het geluk dat ik steeds heb kunnen rekenen op de morele en praktische steun van mijn man, anders was het nooit mogelijk geweest.” Ombudsvrouw De afgelopen zeven jaar was Vandemeulebroecke ook academische ombudsvrouw voor al het personeel (bijna 8000 mensen) van de universiteit. “De ombudsdienst aan een universiteit heeft een bijzondere functie, want hier zijn het niet de klanten die langskomen met hun grieven op gebied van dienstverlening of schending van hun klantenrechten. De problemen zijn delicater, je moet immers problemen op het vak van relaties tussen personen oplossen. Daarbij moet je steeds proberen de belangen van het individu te verzoenen met die van de universiteit. Ik heb al mijn taken aan de universiteit graag uitgeoefend, inclusief het lesgeven en de contacten met de studenten. Maar de functie van Academische Ombudsvrouw heb ik bijzonder graag uitgeoefend, ondanks de kopzorgen die ermee gepaard gaan. Dat je mensen kan helpen en oplossingen kan bereiken, én van heel dichtbij het universitaire beleid mag volgen, maakt deze functie enorm interessant.”
“De functie van Academische Ombudsvrouw heb ik bijzonder graag uitgeoefend, ondanks de kopzorgen die ermee gepaard gaan. Dat je mensen kan helpen en oplossingen kan bereiken, én van heel dichtbij het universitaire beleid mag volgen, maakt deze functie enorm interessant”
Van links naar rechts: Kris Neyrinck (ingezonden), Els Coorevits (ingezonden), Liesbet Plissart (© Norbert Maes)
Als Kris de voordelen van de Nederlandse werkwijze moet noemen, weet ze er na dertig jaar wel een paar. “Nederlanders zijn explicieter, oplossingsgerichter en houden van aanpakken. Zo moeten wij hier altijd een hulpverleningstraject op papier zetten, waarin we samen met de patiënt grote doelen formuleren. De patiënt heeft iets aan die doortastendheid. Daarnaast heeft het beroep meer status ten opzichte van de psychiaters. We staan hier in Nederland zo goed als naast elkaar.” En tot slot noemt ze de acceptatie van de behandeling door psychologen en psychotherapeuten. “Men vindt het gewoner. Je kunt er vrij voor krijgen van je werk en de verzekering vergoedt vaker en meer.” Ook Liesbet heeft die ervaring in Engeland. “Psychotherapie is er normaler. Omdat ik geen vergelijkingsmateriaal had, wist ik dat niet.
Zelden werkloos, maar kwaliteit kan soms beter Arbeidssituatie van jonge psychologen
Ik had immers nog niet als psychotherapeut in België gewerkt. Maar nu ik hier op het platteland een praktijk heb, zie ik dat mensen er anders tegenaan kijken. Ze hebben meer een houding van ‘zeg me wat ik moet doen’. In Londen had de patiënt zelf meer zicht op het veranderingswerk. “ Directheid en argwaan Kris denkt dat ze na al die jaren niet geschikt is om terug te keren naar een psychologenjob in België. “Hoewel ik ook wel zie wat in Vlaanderen nu beter is. Meer ruimte voor een eigen invulling en minder registratiestress. Bovendien zit ik hier al jaren op het maximumsalaris, want anciënniteit kennen ze niet. Daardoor kun je overigens wel gemakkelijker op je 50ste van baan veranderen. In Nederland is directheid ook erg belangrijk. Je zegt hier gemakkelijk wat je dwarszit. Dat ligt in België anders. Ik zou zonder het te weten op mensen hun tenen trappen.” Als Liesbet moest kiezen zou ze haar beroep ook liever in Engeland uitoefenen. “Mijn werkveld, integratieve therapie, wordt in Engeland algemeen erkend. Maar voor de kinderen en de algemene levenskwaliteit is het in België beter, dus blijven we hier.”
Psychologen vinden snel werk, meestal zelfs in de lijn van hun afstudeerrichting. Uit ander onderzoek bleek al dat psychologen zelfs iets gemakkelijker werk vinden dan de andere humane wetenschappers. “Op kwalitatief vlak is er soms wel een probleem,” vindt professor De Witte. “Een minderheid van de afgestudeerde psychologen werkt onder het universitair niveau en/of wordt niet als universitair betaald. Maar dat zien we ook bij starters uit andere afstudeerrichtingen en daar verbetert het meestal na een paar jaar. Wellicht evolueert ook onze groep over een paar jaar naar dit betere niveau.” Schoolpsychologen vallen op De schoolpsychologen werken vaak tijdelijk en deeltijds, doen bijna allemaal psychologisch werk op universitair niveau en worden navenant betaald. “Dat heeft waarschijnlijk te maken met hun specifieke afzetgebied bij de CLB’s”, interpreteert Hans De Witte. Het gaat dikwijls om vervangingen, vandaar wellicht de tijdelijke en deeltijdse contracten.” De arbeidspsychologen werken vaker voltijds en met een vast contract. Ze doen wel minder typisch psychologisch werk. “Zij lijken minder selectief: als ze maar een job bij een bedrijf te pakken hebben.” Jonge klinisch psychologen doen vaker psychologisch werk, maar er werken er nogal wat op niet-universitair niveau, met de financiële gevolgen van dien. “Al betreft het ook bij hen een minderheid”, benadrukt Hans De Witte.
“Mijn werkveld, integratieve therapie, wordt in Engeland algemeen erkend. Hier niet. Maar voor de kinderen en de algemene levenskwaliteit is het in België beter, dus blijven we nu hier”
Afgestudeerd als psycholoog of pedagoog: wat nu gedaan? In deze jaargang van APPeL volgen we twee mensen die net afgestudeerd zijn aan onze faculteit. De ene stapt in het werkleven, de andere wil eerst nog een rechtendiploma halen. Marjan Verbeek (23) studeerde arbeidspychologie en is nu consultant bij PricewaterhouseCoopers
ingezonden
Koen Van Kelecom Professor Hans De Witte heeft samen met zijn medewerkster Sylvie De Meyer en enkele studenten 520 pas afgestudeerde psychologen bevraagd over hun arbeidssituatie. Sommigen studeerden een klein jaar geleden af, een ander deel was bijna twee jaar afgestudeerd. Enkele bevindingen.
Voor Els is het wel een zegen dat ze terug is in België. “Het stak wel een beetje dat ik niet kon doen waarvoor ik was opgeleid. Ik had nog drie of vier jaar een opleiding moeten volgen om hetzelfde loon te krijgen als andere mensen met een licentiaatsdiploma. Ik ben dus blij dat ik nu weer echt een keuze heb.”
Marjan beleeft boeiende tijden bij PWC. Ze is net terug van Dubai, waar ze anderhalve maand aan een internationaal project heeft gewerkt. “Het was een unieke ervaring,” vertelt ze, nog een beetje in de wolken. “Ik heb er hard gewerkt, maar er was ook tijd voor ontspanning. In het weekend naar het strand met mijn internationale collega’s, dat zal ik in België niet snel meemaken. Er zitten nog een aantal internationale projecten in de pipeline, ik ben zeker kandidaat!” Ook inhoudelijk heeft Marjan nog altijd het gevoel dat ze op het goede spoor zit. “Alle aspecten van human resources komen aan bod: organisation design, rekrutering en selectie, performance management… ik kan van alles een beetje proeven. Dat vind ik wel belangrijk in het beginstadium van mijn carrière.”
“In het weekend naar het strand met mijn internationale collega’s, dat zal ik in België niet snel meemaken” Intussen is ze helemaal aan het werkleven aangepast. “Ik ben gewend aan de flexibiliteit die deze job van me vraagt en me langs de andere kant ook biedt. Mijn werkuren zijn soms onvoorspelbaar, maar dat stoort me niet. In het weekend heb ik alle tijd om met vrienden af te spreken en weg te gaan. Werken is belangrijk, maar niet het enige in het leven!”
5
Koen Van Kelecom Sarah Plasschaert (24) studeerde orthopedagogiek en volgt nu het verkorte dagprogramma rechten
ingezonden
Acceptatie Niettemin zag Liesbet ook de voordelen van de Engelse beroepscultuur. “Er lag veel nadruk op functioneringsgesprekken en supervisie. Het ging er veel formeler aan toe ten opzichte van de Belgische politiek van ‘de deur staat open, kom maar als er wat er is’, maar ik heb er veel van geleerd en er veel steun aan gehad.”
Sarah zit middenin de eerste examenreeks in haar nieuwe studierichting, maar ik mocht haar toch even opbellen voor een update. Ziet ze het nog zitten om nog vier jaar extra te studeren voor het rechtendiploma? “De cursussen in de rechten zijn nog zwaarder en je moet echt alles uit het hoofd kennen om een goed examen te doen. Maar ik ben nog altijd blij met mijn keuze, want de materie boeit me enorm.” Haar professionele ambities krijgen intussen vaste vorm. “Als advocaat of als jurist werken, dat weet ik nog niet. Maar ik zal later zeker iets met jeugdrecht doen.” Sarah had eerst haar bedenkingen bij haar collegastudenten uit de rechten: geld leek de enige drijfveer en sociaal engagement leek ver te zoeken. Die vooroordelen heeft ze intussen laten varen. “Rechtenstudenten hebben ook een hart. Ze zijn wel zakelijker, maar ze doen ook vrijwilligerswerk en ze gaan naar de jeugdbeweging.” Haar collega’s uit pedagogie zitten intussen tot over hun oren in het professionele leven. “Mijn leefwereld verschilt nu grondig van die van mijn vrienden uit pedagogie, dat voel ik wel. Voor mijn vriend, ook werkend pedagoog, is het ook soms moeilijk. Zeker nu, want tijdens de examenperiode gaat alle tijd en aandacht naar mijn boeken.”
“Rechtenstudenten hebben ook een hart. Ze zijn wel zakelijker, maar ze doen vrijwilligerswerk en zitten in jeugdbewegingen”
Feiten en perceptie Hans Grietens over gedragsproblemen bij jongeren Joke Bellen
© Rob Stevens
Hans Van Themsche, Mariusz O., Kenny B. ... Het lijkt wel alsof de moderne samenleving onze jongeren uit balans brengt. Kloppen onze indrukken? Zijn er vandaag meer jongeren met gedragsproblemen? Hans Grietens van het Centrum voor Gezins- en Orthopedagogiek nuanceert. Hans Grietens: “Je hebt twee soorten gedragsproblemen: de internaliserende, zoals depressie, angststoornissen, slapeloosheid. Daarbij verinwendigt het kind zijn problemen: het slikt ze in. Externaliserende problemen, zoals agressie of crimineel gedrag, beschadigen niet alleen het kind, maar ook zijn omgeving.” Veelplegers troef “Hoewel mensen vaak de indruk hebben dat jongeren tegenwoordig meer probleemgedrag vertonen, blijkt dat niet uit onderzoek. Of beter: verschillende onderzoeken vertonen tegenstrijdige resultaten. Onderzoek uit Nederland en de VS toont aan dat het aantal gedragsproblemen tussen 1991 en 2001 niet of nauwelijks is toegenomen. Uit Engelse studies rond ADHD blijkt dan weer wel een stijging. Maar het is nu eenmaal zo dat specifieke stoornissen als ADHD of autisme nu veel beter gescreend en dus ook sneller opgespoord worden.” “Spitsen we ons toe op jeugddelinquentie, dan zien we een stijging van het aantal delicten, maar niet van het aantal delinquenten. Je zit dus met een harde kern van veelplegers, die het gros van de criminele feiten voor hun rekening nemen. Het is helaas wel zo dat de gepleegde feiten almaar zwaarder worden.” “Ook over emotionele problemen (zoals angst of depressie) bij jongeren zijn wetenschappers het niet eens. Niettemin is het een feit dat de wachtlijsten in de geestelijke gezondheidszorg en de bijzondere jeugdzorg steeds langer worden, maar dat is alweer gedeeltelijk te danken aan de betere screening.”
“Spitsen we ons toe op jeugddelinquentie, dan zien we een stijging van het aantal delicten, maar niet van het aantal delinquenten”
Ingewikkeld “Ook de complexiteit van de problemen stijgt. Jongeren in een problematische opvoedingssituatie zijn gevoeliger voor psychiatrische problemen of bijvoorbeeld drugsverslaving. Zo stapelen de problemen zich op. We vermoeden dat de veranderende samenleving, die erg competitief en bijgevolg stresserend is, een oorzaak is voor deze stijging van complexe problematieken. Kwetsbare groepen die niet kunnen terugvallen op een sociaal netwerk, worden door hulpinstanties te laat opgemerkt. Er zijn veel voorzieningen, maar je moet er nog altijd zelf naartoe stappen. En dat is nu net wat kwetsbare groepen zoals kansarmen of allochtonen nog te weinig doen.”
“In elke cultuur vind je jongeren met gedragsproblemen. Alleen vind je in de ene cultuur meer internaliserende problemen en in de andere meer externaliserende”
Kind van gescheiden ouders: kind van de rekening? “Dat kinderen die leven in nieuw samengestelde gezinnen meer gedragsproblemen zouden vertonen, is niet bewezen. Leven in een complexe gezinssituatie is natuurlijk niet evident, maar veel hangt af van hoe de ouders hun kinderen hierin begeleiden. Uiteindelijk hebben kinderen die leven bij voortdurend ruziënde ouders, het nog veel moeilijker. Het gedrag van een kind wordt ook door meer bepaald dan alleen zijn gezinssituatie. Persoonlijkheid, temperament en de ruimere omgeving, zoals school of vriendenkring, en de samenleving op macro-niveau hebben eveneens invloed.” “Net zoals jongeren door een aantal interne en externe factoren uit balans kunnen raken, kunnen ze ook door beschermende factoren in balans worden gehouden. Jongeren die sociaal zijn, zelf steun durven te zoeken en intelligent zijn, lopen minder risico op probleemgedrag dan andere. Een goede vriend, zorgende grootouders of een ondersteunende leerkracht kunnen ook een belangrijke rol spelen.”
In elke cultuur, maar dan anders “Als je in het nieuws een zoveelste ‘high school shooting’ ziet, zou je denken dat onze westerse samenleving probleemgedrag in de hand werkt. Toch heb je in elke cultuur nagenoeg evenveel jongeren met gedragsproblemen. Alleen vind je in de ene cultuur meer internaliserende problemen en in de andere meer externaliserende. In Japan duikt het fenomeen van agressieve jeugdbendes bijvoorbeeld pas de laatste jaren op. Blijkbaar vindt daar een verschuiving plaats van internaliserende naar externaliserende problemen.” Onderzoek In mei start het steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (WVG) een grootschalig interdisciplinair onderzoek in opdracht van Vlaams minister Van Ackere. 11.000 gezinnen worden vier jaar lang gevolgd. Men wil onder andere prevalentieen incidentiecijfers verzamelen over gezondheids-, ontwikkelings-, gedrags- en opvoedingsproblemen bij 0-, 6- en 12jarigen afkomstig uit regio’s die op sociaal-economisch vlak van elkaar verschillen. Verder wil men peilen naar (de discrepantie tussen) de behoeften aan en de reële consumptie van professionele hulpverlening bij ouders, en wil men de resultaten nagaan van (vroeg)tijdige hulpverlening aan kwetsbare kinderen en gezinnen. Meer weten? www.steunpuntwvg.be
Het experiment en de kakkerlak Pieter Verstraete Niemand loopt in zijn eigen huis graag een kakkerlak tegen het lijf. Maar er zijn altijd uitzonderingen. Binnen de sociale psychologie bijvoorbeeld vormden kakkerlakken in de jaren zestig en zeventig een geliefkoosde onderzoekspopulatie. Binnen de sociale psychologie zijn kakkerlakken vooral bekend van de experimenten die Zajonc en zijn collega’s in 1969 in het internationale Journal of Personality and Social Psychology publiceerden. Zajonc en zijn team waren vooral geïnteresseerd in de vraag of de loutere aanwezigheid van anderen een effect had op iemands gedrag. Om het antwoord te achterhalen, ontwierpen ze een proefopstelling waarbij kakkerlakken in twee verschillende doolhoven aan fel licht werden blootgesteld. In het eenvoudige doolhof was er maar één weg naar de kakkerlaks grote liefde: de schaduw. In het complexe doolhof moest het diertje kiezen. Wat bleek? De kakkerlakken in het eenvoudige doolhof vonden sneller het schaduwrijke plekje wanneer enkele van hun soortgenoten toekeken. De dieren in het complexe doolhof presteerden net slechter in aanwezigheid van anderen. Blijkbaar heeft gezelschap een positief effect bij eenvoudige taken terwijl de aanwezigheid van anderen bij complexe of niet-aangeleerde taken juist een belemmerend effect heeft. Een mooie illustratie hiervan vormt de recente reclamespot voor het VRT-voetbalprogramma Studio 1. Terwijl enkele vrouwen vol enthousiasme met halters aan hun conditie werken, zit een man op een hometrainer moedeloos voor zich uit te staren. Pas wanneer de vrouwen zich omdraaien en in de richting van de man kijken, schiet hij in actie. Wanneer de vrouwen zich weer wegdraaien, laat de man opnieuw alle moed zakken. “Mannen
6
presteren beter als er iemand kijkt”, zo besluit de reclamespot. De vraag die zich nu opdringt, is natuurlijk of voetballen een eenvoudige dan wel een complexe taak is. Ook in de catacomben van het psychologisch instituut werden door het centrum voor sociale psychologie wel eens proeven met kakkerlakken uitgevoerd. In alle stilte en donkerte werden de diertjes aan het werk gezet om de complexiteit van het menselijke gedrag aan de wetenschap prijs te geven. Want eerder dan om de mens met een kakkerlak te vergelijken, diende dit onderzoek om inzicht te krijgen in de mechanismen die aan de basis liggen van het menselijke gedrag. En als er dan toch gelijkenissen tussen kakkerlakken en mensen zijn, dan beperken ze zich misschien wel tot de wetenschappers die zich over deze insecten ontfermen. Zoals die ene Leuvense onderzoeker die in het licht van zijn kakkerlakkenexperimenten zijn dag- en nachtritme volledig had omgekeerd. Onder het motto ‘alles voor de wetenschap’ werd hij stilaan even afkerig van licht als de beestjes die hij bestudeerde. Experimenteren met kakkerlakken kan blijkbaar ernstige gevolgen hebben.
“Blijkbaar heeft gezelschap een positief effect bij eenvoudige taken terwijl de aanwezigheid van anderen bij complexe of niet-aangeleerde taken juist een belemmerend effect heeft”
Een digitale revolutie in de kelder Van nul naar veertien servers
Maartje Luif
Ooit stonden er een freesmachine, een draaibank en slijp-, boor- en zaagmachines in de diepste krochten van het PSI. Nu is het een digitaal domein; een wereld van enen en nullen met hubs, kabels en beeldschermen. In wat toen nog ‘het atelier’ heette, verrichtten twee multitalenten die inmiddels met pensioen zijn, Rik en Marcel, op elektronisch vlak bijgestaan door Noël Bovens, allerlei technische hand- en spandiensten voor verschillende onderzoeksgroepen. Oudgedienden Bovens en Johan Van Rensbergen lachen om de weemoed die hen overvalt wanneer ze terugdenken aan de tijd dat Bovens voor Nuttin sr. apparaten maakte, voor Verhaegen, voor Knops. De tijd dat ze een klinkergenerator maakten om akoestische experimenten mee te doen, of apparaten die met een - voor die tijd - onvoorstelbare snelheid stimuli-experimenten mogelijk maakten. De tijd dat er aan fotografie, hout- en metaalbewerking werd gedaan. Nu is alles anders. Van twee medewerkers gingen ze naar vier, in 1996 werd ‘het atelier’ omgedoopt tot Diem (dienst voor informatica en elektro-mechanica) en later tot dICT (dienst voor informatie- en communicatietechnologie). Chips en pc’s Bovens, die al 38 jaar ‘onder de grond zit’, vindt de belangrijkste verandering van de afgelopen decennia de uitvinding van de chip. “Daardoor kon ik dingen maken die daarvoor onmogelijk waren. God weet hoeveel transistors ik had moeten schakelen om hetzelfde te bereiken.” Voor Johan Van Rensbergen is de grootste evolutie de pc op elk bureau. “De laatste conservatieven, die de jongste jaren nog geen pc gebruikten, zijn inmiddels met pensioen.” Wat de heren het meeste missen is ‘de tijd’. Bovens: “Nu moet een verzoek dat ik vandaag krijg bij wijze van spreken gisteren al af zijn, terwijl ik vroeger soms wel een jáár kreeg voor een apparaat.” En apparaten maken doen ze ook niet meer. Alleen Jochen Janssens houdt zich nog bezig met het ontwikkelen van webapplicaties voor bijvoorbeeld de stageverdelingen. De onderzoeksgroepen hebben veelal hun eigen informatici. De dICT houdt zich bezig met netwerkactiviteiten, een computerklas en pc’s met toebehoren van medewerkers.
© Jordi Segers
“Aan de ULB zijn onderzoekers erin geslaagd om het natuurlijke gedrag van kakkerlakken te veranderen door een aantal mechanische kakkerlakken in een bestaande populatie te laten infiltreren” Ook vandaag lijkt onderzoek met kakkerlakken hoog op de agenda van bepaalde onderzoekers te staan. Zo berichtte het blad Science onlangs over ophefmakend onderzoek met kakkerlakken aan de ULB. De onderzoekers waren er namelijk in geslaagd het natuurlijke gedrag van kakkerlakken te veranderen door een aantal mechanische kakkerlakken in een bestaande populatie te laten infiltreren. Dat lukte omdat kakkerlakken slecht zien en de robotjes dezelfde geur verspreidden als echte kakkerlakken. Die lieten zich tegen hun natuur in door de robotjes meetronen naar lichtrijke plaatsen. Zouden grote robots in de verre toekomst hetzelfde effect op mensen kunnen hebben?
“Dankzij de chip kon ik opeens dingen maken die daarvoor onmogelijk waren. God weet hoeveel transistors ik had moeten schakelen om hetzelfde te bereiken”
Dolende digibeten Hoewel het dus lijkt alsof de dienst minder taken heeft, is de werkdruk nu hoger. Daarom zijn de heren blij dat ze een muur hebben die hun werkplek afschermt van dolende digibeten. “Destijds kwamen we nergens aan toe. Iedereen die hier langsliep, kon ons direct vastklampen, elke medewerker, op elk moment van de dag”, vertelt Bovens. Tegenwoordig is er door de muur en de indeling in verschillende ruimtes een buffer. Mensen kunnen tot de middag terecht bij de verpersoonlijking van de buffer, genaamd Johan Hendrickx, die de balie beheert. Van Rensbergen: “Hij is degene die nog wel eens de trappen op moet. Wij komen zelden boven, we trachten zoveel mogelijk van achter ons bureau te doen.” Zodoende zitten de heren vijf dagen per week, acht uur per dag in het kunstlicht onder de straat. Het enige dat ze meekrijgen van de wereld buiten zijn de voetstappen op de halfdoorzichtige straattegels. Bovens: “We hebben geen idee of de zon schijnt. In de winter komen we in het donker binnen en gaan we in het donker weer naar huis.” Eenmaal thuis krijgen de heren nog vragen per e-mail of telefoon van medewerkers die wanhopig zijn over een computerprobleem. “In noodgevallen helpen wij ook buiten de werktijden”, vertelt Van Rensbergen. “Maar op het verzoek of we even naar WestVlaanderen willen komen om bij een prof thuis een draadloos netwerkje aan te leggen, kunnen we natuurlijk niet ingaan.” Niet technisch De dienst krijgt sowieso regelmatig vragen die impliceren dat psychologen en pedagogen niet de meest technisch onderlegde universiteitsbewoners zijn. Bovens: “Mensen die een usb-stick in een 9-pins seriële connector stoppen en dan verbaasd zijn dat het scheef zit.” Van Rensbergen: “Of die hun klavier aansluiten aan het beeldscherm.” Van Rensbergen vervolgt: “Als we vergaderen met systeembeheerders van de wat technischere faculteiten, proberen we ze wel eens uit te leggen dat zij eigenlijk nooit te maken hebben met ‘echte eindgebruikers’. Wat wij vaak als probleem dienen af te handelen, dat kénnen zij gewoon niet.”
© Rob Stevens
Dus moet elk woord over netwerken en pc’s dat de dienst in mailings naar ‘de eindgebruiker’ verzendt, worden gewikt en gewogen. “Als ze het eerste woord niet begrijpen lezen ze niet verder”, verzucht Bovens. “Maar”, voegt hij daaraan toe, “je kunt het niet veralgemenen. Sommige mensen staan al wat verder. En bij veel van hun eigen toepassingen kunnen we niet eens helpen, omdat we daar niks van weten.” Hoewel er al veel veranderd is sinds de laatste freesmachine van zijn sokkel werd gelicht, staan er nog meer veranderingen op stapel. Onlangs werd elke pc ‘geïnventariseerd’, mede omdat de dICT veel waarde hecht aan beveiliging. Van Rensbergen: “We weten nu van elke computer precies waar die staat en wie erop werkt.” De noodzaak daartoe werd duidelijk toen het Ministerie van Buitenlandse Zaken telefonisch liet weten dat er vanaf de faculteit een poging was gedaan op hun netwerk in te breken. “De persoon die dat gedaan had, bleek te goeder trouw te hebben gehandeld. Maar het geeft wel aan hoe belangrijk het is dat je zicht hebt op álle apparaten.”
Psychologen en pedagogen zijn niet de meest technisch onderlegde universiteitsbewoners: “Mensen die een usb-stick in een 9-pins seriële connector stoppen en dan verbaasd zijn dat het scheef zit. Of die hun klavier aansluiten aan het beeldscherm” Als de overschakeling in 2009 naar een ander netwerk en Windows Vista op elke pc ook soepel verloopt, houden de heren nog één belangrijke wens over voor de toekomst: de gaten in de grond van de sokkels van draaibank en freesmachine mogen eindelijk wel eens gedicht.
APPeL goes 2.0 Het jargon van afgestudeerde psychologen en pedagogen zal het vakdomein weldra overstijgen. Wij gaan namelijk ook de terminologische toer op van weblogs, wiki’s, en RSS-feeds. De alom gehypete revolutie 2.0 op het world wide web is nog lang niet over haar hoogtepunt heen, want ook op onze website http://ppw.kuleuven.be/lapp creëren we een eigen virtuele community, bloggen we erop los en interageren we met elkaar op discussiefora over de meest uiteenlopende onderwerpen. Je vindt dit helemaal niet spectaculair genoeg om op de trein van dé interactieve webapplicaties en de virtuele sociale netwerking te springen? Je wilt als surfer veel meer zelf de inhoud genereren op de website? Dat wordt dan een kwestie van een heel klein beetje geduld. Want je zult ook je eigen events kunnen aankondigen, nieuwe vacatures kunnen posten en interessante links kunnen markeren. Om meer met elkaar - onder afgestudeerden te kunnen delen. Foto’s en filmpjes op het net flikkeren doe je nog nét niet op dit kanaal.
7
Hedwig Bogaerts
Registreer je alvast door een eigen account te creëren op de website, want dan behoor je tot onze community en beland je vanzelf in onze mailinglijst. Nieuwe evenementen zullen dan systematisch doorgemaild worden. Je kan ook zonder meer je eigen blog toevoegen bij de links, en jouw oprecht gewaardeerde mening laat je achter als reactie op de geposte artikels. Voor het volgende nummer openen we alvast een nieuwe discussie en willen we van jou weten welk onderwerp we dringend moeten aansnijden in APPeL. Denk diep na, prevel ‘everything I always wanted to know about … and never dared to ask’ en typ jouw eerste associatie in op de geëigende plaats. Onze goede voornemens om meer van jou te horen, maak je op deze manier zelf waar! http://ppw.kuleuven.be/lapp
© BzB
Pieter Genard van het Leuvense muziektheatercollectief Braakland/ZheBilding vertelt in Vandenhond het verhaal van Ben, een jonge reu die plots gebombardeerd wordt tot leider van een meute honden. Het stuk is bedoeld voor jongeren vanaf 12 jaar. APPeL vroeg zich af welke psychologische thema’s in het stuk jongeren kunnen aanspreken en stuurde Marijke Derèse erop af. Zij is klinisch psychologe en systeemtherapeute en werkt regelmatig met adolescenten.
Hond in de put Over Vandenhond van theatergezelschap Braakland/ZheBilding Marijke Derèse: “Vandenhond zit vol herkenningspunten voor jongeren. De jonge hond Ben is een nieuwkomer in de stad en moet binnen een al bestaande groep zijn plaats vinden. Zo’n situatie brengt voor elke adolescent stress of onzekerheid met zich mee. Wanneer hij als vanzelf in een leiderspositie geduwd wordt, blokkeert Ben, omdat er te veel van hem verwacht wordt. Dat overkomt jongeren wel eens: ze worden ten onrechte als een leidersfiguur beschouwd, omdat ze toevallig vlot zijn in de omgang, of een zorgend type zijn.” “Vandenhond is ook een verhaal over vriendschap. Hoewel ze erg verschillend zijn, worden Jaco en Ben vrienden. Jaco is impulsief, een doener; Ben is de strateeg, een ernstige hond. Die verschillen breken hen zuur op aan het eind van het verhaal. Idem bij jongeren: wanneer ze voelen dat ze op bepaalde punten verschillen van hun vrienden, kunnen ze zich erg eenzaam voelen. Stel je bijvoorbeeld voor dat een jongen wil stoppen met blowen, terwijl zijn hele vriendenkring jointjes blijft roken. Het gevoel van eenzaamheid stelt hem voor een probleem: past hij zich aan aan de groep om zich minder eenzaam te voelen? Of weerstaat hij aan de sociale druk en gaat hij zijn eigen weg, met het risico bepaalde vrienden te verliezen? Jongeren vinden het soms beangstigend om
“Wanneer jongeren voelen dat ze op bepaalde punten verschillen van hun vrienden, kunnen ze zich erg eenzaam voelen”
Joke Bellen
die eenzaamheid toe te laten in hun leven. Ben daarentegen gaat hierin net heel ver: telkens als hij met verschillen geconfronteerd wordt, laat hij alles en iedereen achter en vertrekt hij naar een nieuwe stad.” “Een interessante rol vind ik die van de wijze hond Ismaël. Hij fungeert als een soort vaderfiguur voor Ben. Ben is te jong en te onervaren om belangrijke beslissingen te nemen, en Ismaël geeft hem de nodige feedback op een cruciaal moment. In tegenstelling tot wat moderne ouders misschien denken, moet je je kinderen niet helemaal loslaten in hun adolescentie: ze hebben echt nog een klankbord nodig.” “Eigenlijk is Vandenhond een voorstelling over de fundamentele thema’s binnen de psychologie: gezien en gehoord willen worden, erbij willen horen en toch jezelf kunnen blijven.” Iedere toeschouwer interpreteert een kunstwerk vanuit zijn eigen referentiekader, wordt wel eens gezegd. Maar wat was de intentie van Pieter Genard toen hij aan Vandenhond begon? Wilde hij een stuk schrijven over adolescenten? Of had hij een andere bedoeling? Pieter Genard: “In eerste instantie liep ik rond met een idee, een vraag: wat gebeurt er als iemand ongewild in een leidersfunctie wordt geplaatst? Wat zou hiervan het meest dramatische gevolg kunnen zijn? Daarbij dacht ik aan de dood van een vriend. Als leider moet je voor het collectief belang wel eens beslissingen nemen die tegen een vriendschap ingaan. Wanneer Ben dat doet, krijgt hij ruzie met Jaco, met de dood tot gevolg. Pas op, het verhaal is niet moraliserend bedoeld. Ik stel gewoon enkele vragen.”
Dit jaar werken we allemaal een dagje meer. Het administratief en technisch personeel van de faculteit Psychologie en Pedagogische wetenschappen besloot om van deze schrikkeldag iets bijzonders te maken. Op 29 februari kreeg elk personeelslid de kans om andere diensten van de faculteit te leren kennen. Naar analogie van de ‘open bedrijvendag’ hielden ze er een ‘open dienstendag’. Via een doorschuifsysteem met infomomenten had elke dienst de mogelijkheid om zijn werking voor te stellen en een bezoekje af te leggen bij de collega’s van een andere dienst. NDG
achterflap
Schrikkeldag
8
“Eigenlijk is Vandenhond een voorstelling over de fundamentele thema’s binnen de psychologie: gezien en gehoord willen worden”
“Dat ik het verhaal vanuit het perspectief van een hond hebt geschreven, gebeurde onder invloed van de Kirgizische schrijver Tsjingiz Ajtmatov. Eén van de drie verhalen in zijn roman Het Beulsblok wordt verteld vanuit het standpunt van een roedel wolven die door de industrialisering uit zijn vallei wordt gedreven. Het hondenperspectief dwingt je om een zo beperkt mogelijk vocabularium te gebruiken en dat is een uitdaging.” “Dat het verhaal geschikt is voor adolescenten heeft wat mij betreft niet zozeer met de thematiek te maken: er zitten misschien wel jongerenthema’s in, maar dat was niet mijn vertrekpunt. Het is eerder om verhaaltechnische redenen dat jongeren het verhaal aantrekkelijk vinden: 10- tot 13-jarigen vinden Vandenhond leuk omdat het een fabel is.” Vandenhond tourt nog door Vlaanderen in april (www.inbreek.be) en wordt volgend theaterseizoen hernomen.
Een hondenbaan Vacature in de Vacature: psychotherapeut-hondentrainer (m/v). Een telefoontje naar Dirk Peys, hondentherapeut en afdelingshoofd bij het forensisch zorgcircuit die de advertentie plaatste, leert ons dat de sollicitant een waar multitalent moet zijn. “De kandidaat moet niet alleen honden trainen en gesprekstherapieën doen, hij of zij moet de patiënt ook lesgeven in honden trainen. We zijn nog bezig met de selectie, maar in 2006 is het gelukt. Toen konden we kiezen uit een psychotherapeut die wel eens met paarden had gewerkt én een dame die ervaring had als hondentrainer en daarnaast een studie orthopedagogiek volgde. We kozen voor de laatste. De ervaring met honden is voor ons heel belangrijk.” Zie ook op http://www.4dogs.be. ML
© BzB