Door: Mariëtte van Luijk Thuraia Lewis Jessica Stokx
Voorwoord
Dit is rapport geschreven in het kader van het vak Capita Selecta Pensioenrecht, keuzeonderdeel van de studie Rechtsgeleerdheid aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. In dit rapport onderzoeken wij of de API het aangewezen vehikel is om Nederland een boost te geven op de Europese markt. Aanleiding voor dit onderzoek is het flitscongres: API, onmisbaar, onnodig, ongewenst? Het doel van het congres is in te gaan op het nut en de noodzaak van de Algemene Pensioen Instelling (API). Tijdens de voorbereiding van dit rapport werd het concept-wetsvoorstel de Premiepensioeninstelling (PPI) bekend. De mogelijkheden die de PPI zou (moeten) geven hebben wij zo veel mogelijk in dit rapport verwerkt. Wij zijn veel dank verschuldigd aan professor E. Lutjens, Hoogleraar Pensioenrecht en verbonden aan het Expertisecentrum Pensioenrecht, voor alle begeleiding die wij van hem hebben gehad tijdens de onderzoeksfase en tijdens dit schrijven van het rapport.
Mariëtte van Luijk Thuraia Lewis Jessica Stokx 20 juni 2008
Pagina 2 van 59
Inhoudsopgave 1.
Inleiding
Pag. 5
2.
IORP in Pensioenfondsen richtlijn
Pag. 7
2.1.
De pensioenfondsenrichtlijn en de instelling voor bedrijfspensioenvoorzieningen
Pag.
7
2.2.
Doelstellingen van de pensioenfondsenrichtlijn
Pag.
9
2.3.
Implementatie richtlijn in Nederlandse wetgeving
Pag.
13
3.
De IORP nader bekeken en vergeleken met Nederlandse pensioenuitvoerders
Pag. 14
3.1.
Algemeen
Pag.
14
3.2.
Kernvereisten ten aanzien van de IORP
Pag.
14
Pag.
17
Pag. Pag. Pag.
18 21 23
3.3.
Kernvereisten ten aanzien van de inrichting van Nederlandse pensioenuitvoerders 3.3.1. Pensioenfondsen 3.3.2. Verzekeraars 3.3.3. Premiepensioeninstelling
4.
Het pensioenbegrip in Europees en nationaal perspectief
Pag. 26
4.1. Pensioenbegrip in de richtlijn 4.1.1. Definitieomschrijving 4.1.2. Vereisten ten aanzien van de pensioenuitkeringen
Pag. Pag. Pag.
26 26 26
4.2.
Pag.
27
Pag. Pag. Pag.
27 28 28
Pag. Pag. Pag. Pag.
29 29 29 30
Definitie pensioen en pensioenovereenkomst overeenkomstig de Pensioenwet 4.2.1. Definitieomschrijving 4.2.2. Vereisten ten aanzien van de pensioenuitkeringen 4.2.3. Conclusie
4.3. Definitie pensioen in het wetsvoorstel premiepensioenregeling 4.3.1. Definitieomschrijving 4.3.2. Vereisten ten aanzien van de pensioenuitkeringen 4.3.3. Conclusie
Pagina 3 van 59
5.
Domeinafbakening
Pag. 31
5.1 De domeinafbakening in de Pensioenwet 5.1.1. De taakafbakening 5.1.2. Domeinafbakening
Pag. Pag. Pag.
31 31 32
5.2 De Algemene Pensioeninstelling 5.2.1. Premiepensioeninstelling
Pag. Pag.
34 34
5.3.
Pag.
35
Pag.
35
5.4. Mogelijke andere oplossingen dan de API 5.4.1. Samenwerking tussen pensioenfondsen 5.4.2. Asset polling 5.4.3. Verplichte uitbesteding 5.4.4. Verplichtstellen van een regeling in plaats van een fonds
Pag. Pag. Pag. Pag. Pag.
37 37 38 38 39
5.5.
Conclusie
Pag.
41
6.
Verbod van ringfencing
Pag. 43
De domeinafbakening in Europa: belemmerend voor Nederlandse pensioeninstelling? 5.3.1. Vormt de domeinafbakening wel een zodanige belemmering?
6.1. Betekenis in de Pensioenwet 6.1.1. Beweegredenen verbod van ringfencing 6.1.2. Verzekeraars in relatie tot de Pensioenwet 6.1.3. API & PPI in relatie tot de Pensioenwet
Pag. Pag. Pag. Pag.
44 44 45 45
6.2. IORP-richtlijn 6.2.1. Reikwijdte IORP-richtlijn
Pag. Pag.
46 46
6.3. Algemene Pensioen Instelling 6.3.1. API 6.3.2. Het conceptwetsvoorstel PPI 6.3.3. Pensioenbewaarder
Pag. Pag. Pag. Pag.
47 47 49 49
6.4.
Verzekeringsmaatschappijen versus API
Pag.
50
6.5.
API of pensioenfonds?
Pag.
51
6.6.
Conclusie
Pag.
53
7.
Conclusie
Pag. 54
Pagina 4 van 59
8.
Bronnenlijst
Pag. 57
Pagina 5 van 59
Hoofdstuk 1
Inleiding
Op de Europese markt voor pensioenvoorzieningen doet zich al enige tijd een zekere ontwikkeling voor. Dit wordt grotendeels veroorzaakt door de Europese richtlijn betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorzieningen (richtlijn 2003/41/EG, IORP-richtlijn). De IORP-richtlijn brengt voor Nederland een kans, maar ook een dreiging met zich mee. Op dit moment is de enige wet die onder de IORPrichtlijn valt de Pensioenwet, maar deze belemmert Nederlandse pensioenfondsen om op de Europese markt een geduchte concurrent te zijn. Dit komt doordat de Pensioenwet de domeinafbakening, verbod van ringfencing en productafbakening kent. De Nederlandse regering is van mening dat indien Nederland geen gebruik gaat maken van de in de IORPrichtlijn geboden ruimte, dat zij haar kansen zal verspelen op de Europese pensioenmarkt. In dat geval zullen andere landen in Europa zoals België en Ierland die reeds stappen hebben genomen geduchte concurrenten worden. De mogelijkheden die de Pensioenwet biedt, worden als te beperkend gezien om op de Europese pensioenmarkt op te treden. Wij vragen ons af of dit inderdaad het geval is?
De Nederlandse pensioensector kenmerkt zich door zijn veelheid aan kennis en ervaring op dit gebied. Deze expertise kan Nederland in staat stellen te excelleren op de Europese markt. 1 Om de positie van Nederland in Europa te versterken is er in 2007 een hoofdlijnen notitie geïntroduceerd betreffende de oprichting van een Algemene Pensioeninstelling( API). De API zal binnen de reikwijdte van richtlijn vallen zodat deze volop gebruik kan maken van de mogelijkheden die de richtlijn biedt. Het voorstel is om de API als nieuwe pensioenuitvoerder, derhalve naast pensioenfondsen en verzekeraars, te introduceren.
Inmiddels is met het concept-wetsvoorstel voor de PPI (Premiepensioeninstelling) een eerste stap gezet voor de vormgeving van de API.
De centrale vraag in dit onderzoek luidt als volgt: “Is de API of de PPI HET Europees vehikel dat Nederland zal leiden naar de titel: Europees pensioenkampioen ? . Deze vraag onderzoeken wij naar aanleiding van de verschillende belemmeringen van de huidige
1
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, ‘Modernisering van het uitvoeringsmodel voor pensioenregelingen, een achtergrondnotitie’, Bijlage 2 bij brief AV/PB/2006/100941, p. 3 Pagina 6 van 59
Pensioenwet: het verbod op ringfencing, de domeinafbakening en de productafbakening. Ook zullen we het begrip pensioen behandelen en zullen we de IORP-richtlijn nader toelichten.
Pagina 7 van 59
Hoofdstuk 2 2.1.
IORP in Pensioenfondsen richtlijn
De pensioenfondsenrichtlijn bedrijfspensioenvoorzieningen
en
de
instelling
voor
De pensioenfondsen- of IORP richtlijn (richtlijn) bevat regels betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op Institutions for Occupational Retirement Provision (IORP’s). De richtlijn is tot stand gebracht vanuit de behoefte om op Europees niveau een interne markt voor financiële diensten tot stand te brengen. 2 In 1994 is hiertoe reeds een voorstel gedaan. 3 Het voorstel sneuvelde echter omdat er in de Raad geen overeenstemming kon worden bereikt. Een interne markt voor financiële diensten wordt om meerdere redenen 4 van belang geacht. Het kan bijdragen aan de economische groei in de Europese Unie (EU). Tevens opent het de mogelijkheid voor financiële instellingen om in andere lidstaten hun diensten aan te bieden. Daarnaast is het een geschikt instrument om binnen de EU meer werkgelegenheid te scheppen.
De plannen ten aanzien van het tot stand brengen van een interne markt zijn door de Europese Commissie (Commissie) uitgewerkt in een actieplan voor financiële diensten. 5 De Commissie stelt in dit actieplan dat voor het tot stand brengen van een interne markt voor financiële diensten, het noodzakelijk is dat er een richtlijn tot stand wordt gebracht die het toezicht op IORP’s reguleert. Dit is van belang omdat IORP’s van aanzienlijke betekenis zijn ten aanzien van de integratie, efficiëntie en liquiditeit van de financiële markten. Instellingen voor bedrijfspensioenvoorzieningen moeten in staat worden gesteld om de voordelen van de interne markt, maar ook van de euro, volledig te kunnen benutten. Dit wordt namelijk belemmerd door de nationale wetgeving van de lidstaten. 6 Op 3 juni 2003 heeft als gevolg van bovenstaande, de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 3 juni 2003, PbEG
2
Gemeenschappelijk Standpunt (EG) nr. 62/2002 door de Raad vastgesteld op 5 november 2002 volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorzieningen , p.1. 3 Voorstel een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de werkzaamheden van instellingen voor bedrijfspensioenvoorzieningen, COM (2000), nr. 507, p. 4. 4 Gemeenschappelijk Standpunt (EG) nr. 62/2002 door de Raad vastgesteld op 5 november 2002 volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorzieningen , p.1. 5 Ten uitvoerlegging van het kader voor financiële markten: een actieplan, COM (1999), nr. 232. 6 Voorstel een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de werkzaamheden van instellingen voor bedrijfspensioenvoorzieningen, COM (2000), nr. 507, p. 36. Pagina 8 van 59
L 235, betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorzieningen dan ook het licht gezien.
IORP’s zijn financiële instellingen. Deze instellingen vertegenwoordigen tezamen een waarde aan activa die overeenkomt met ongeveer 25% van het bruto binnenlands product van de EU. 7 Niet te verwaarlozen instellingen dus, die veel gewicht in de “financieringschaal” van de EU leggen. Daarnaast spelen ze een belangrijke rol ten aanzien van het functioneren van de kapitaalmarkten van de EU. 8 Voorts spelen ze een belangrijke rol binnen de pensioenstelsels en de sociale zekerheidsstelsels van bepaalde lidstaten. In Nederland bijvoorbeeld neemt ruim 80% van de actieve beroepsbevolking deel in een bedrijfspensioenregeling. 9 In de EU is dit bijna 25% van de actieve beroepsbevolking. 10
Tot de komst van de richtlijn in 2003 bestond er ten aanzien van IORP’s geen Europees wettelijk kader voor pensioeninstellingen. Voor andere financiële instellingen zoals kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en instellingen voor collectieve beleggingen was dit wel al het geval.11 Gezien de belangrijke rol die IORP’s spelen bij de bevordering van de sociale samenhang in de verschillende lidstaten, bij de financiering van de EU en op de Europese kapitaalmarkt, maar ook in het kader van het vrije verkeer van diensten binnen de EU is het opvallend dat er pas in 2003 een Europees wettelijk kader tot stand is gebracht ter regulering van deze instellingen. Temeer gezien ontwikkelingen als de vergrijzing, de hogere levensverwachtingen van mensen en de daling van geboortecijfers, waar heel Europa mee te kampen heeft. Deze ontwikkelingen doen ons namelijk concluderen dat IORP’s ook in de toekomst niet aan belang zullen inboeten, maar eerder aan belang zullen winnen.
7
Voorstel een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de werkzaamheden van instellingen voor bedrijfspensioenvoorzieningen, COM (2000), nr. 507, p. 3. 8 Voorstel een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de werkzaamheden van instellingen voor bedrijfspensioenvoorzieningen, COM (2000), nr. 507, p.3. 9 Voorstel een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de werkzaamheden van instellingen voor bedrijfspensioenvoorzieningen, COM (2000), nr. 507, p.3. 10 Voorstel een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de werkzaamheden van instellingen voor bedrijfspensioenvoorzieningen, COM (2000), nr. 507, p.3. 11 Mededeling van de Commissie aan het Europees parlement overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, van het EG-Verdrag inzake het gemeenschappelijk standpunt van de Raad met het oog op de aanneming van een richtlijn betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening, (2002), nr. 1215. def. Pagina 9 van 59
2.2.
Doelstellingen van de pensioenfondsenrichtlijn
In de richtlijn voert naast veiligheid van de pensioenen, de efficiëntie ten aanzien van beleggingsactiviteiten de boventoon. Het vermogen dat door werkgevers bij IORP’s wordt ondergebracht, wordt namelijk gedurende de opbouwfase belegd met als doel rendement te behalen op het geïnvesteerde vermogen. De pensioenen van huidige en toekomstige deelnemers aan pensioenregelingen en gepensioneerden dienen volgens de Commissie een hoogst mogelijke bescherming te genieten. Ze acht het daarom van wezenlijk belang te voorkomen dat de toekomstige pensioenuitkeringen in het gedrag komen. 12 Daarnaast zijn de pensioenkosten ook niet onbelangrijk. Om te voorkomen dat pensioenuitkeringen in het gedrang komen is het belangrijk dat de pensioenkosten in balans te blijven. Deze balans kan worden verstoord door lage rendementen op beleggingen of het stellen van buitensporige administratieve formaliteiten. Dit kan resulteren in een verslechtering van het concurrentie vermogen van IORP’s, maar tevens in een verslechtering van het vermogen van IORP’s om pensioenregelingen kapitaaldekkend te houden. Dergelijke omstandigheden kunnen leiden tot hogere pensioenpremies of lagere pensioenuitkeringen. Om de pensioenkosten in balans te houden is het volgens de Commissie van belang dat IORP’s hun activiteiten op een efficiënte wijze
kunnen
uitoefenen. 13
Dit
geldt
vooral
ten
aanzien
van
de
financiële
beleggingsactiviteiten en het verrichten van grensoverschrijdende activiteiten. Met hetgeen zojuist aan de orde is geweest in het achterhoofd, zijn de volgende hoofddoelstellingen 14 ten aanzien van de richtlijn geformuleerd:
1) Het tot stand te brengen van een interne markt voor financiële diensten en een eerste stap in de richting van een interne (Europese) markt voor bedrijfspensioenvoorzieningen. Een interne markt voor financiële diensten wordt van groot belang geacht als middel ter bevordering van de economische groei en de schepping van werkgelegenheid in de EU. 15 Een interne markt voor bedrijfspensioenen wordt van belang geacht vanwege de bijdrage
12
Mededeling van de Commissie aan het Europees parlement overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, van het EG-Verdrag inzake het gemeenschappelijk standpunt van de Raad met het oog op de aanneming van een richtlijn betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening, (2002), nr. 1215. def. 13 Mededeling van de Commissie aan het Europees parlement overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, van het EG-Verdrag inzake het gemeenschappelijk standpunt van de Raad met het oog op de aanneming van een richtlijn betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening, (2002), nr. 1215. def. 14 Voorstel een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de werkzaamheden van instellingen voor bedrijfspensioenvoorzieningen, COM (2000), nr. 507, p.36. 15 Richtlijn 2003/41/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 juni 2003 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorzieningen, overweging 1. Pagina 10 van 59
die het kan leveren aan de economische en sociale vooruitgang binnen de EU. 16 Een eerste stap hiertoe is gezet middels het vaststellen van de richtlijn. De bedoeling is echter om de bedrijfspensioenvoorziening verder te ontwikkelen omdat deze voorzieningen in de toekomst steeds meer als aanvulling op het staatspensioen zullen moeten dienen.
2) Mogelijkheid voor IORP’s tot het verrichten van grensoverschrijdende activiteiten Tot de komst van de richtlijn was het voor IORP’s niet mogelijk om hun diensten in andere lidstaten aan te bieden omdat dit praktisch door vele lidstaten onmogelijk werd gemaakt. Voor een werkgever wiens bedrijfsactiviteiten zich uitspreidt over verschillende lidstaten is dit niet zonder betekenis. De werkgever wordt bij het aanbieden van een pensioenregeling aan werknemers die in een andere lidstaat komen te werken geconfronteerd met de situatie dat hij afzonderlijke pensioenregelingen moet opzetten in elke betreffende lidstaat. Hierdoor bestaan er in een multinationaal opererende onderneming verschillende pensioenregelingen. Het wordt praktischer geacht dat een IORP de verschillende pensioenregelingen centraal kan beheren. Hierdoor kunnen er diverse schaalvoordelen worden bereikt. De pensioenadministratie wordt hierdoor eenvoudiger. De bundeling van de beleggingen kan leiden tot een efficiënter beleggingsbeleid.
Het
zou
voorts
bijdragen
tot
een
verbetering
van
het
concurrentievermogen van deze bedrijfstak binnen de EU. Daarnaast zou het een positieve bijdragen kunnen leveren aan de arbeidsmobiliteit. Om grensoverschrijdende activiteiten mogelijk te maken is in artikel 20 van de richtlijn bepaald dat de lidstaten IORP’s moeten toestaan om grensoverschrijdend te opereren. Daarnaast moeten de lidstaten toestaan dat ondernemingen hun pensioenregelingen buiten de
lidstaat
kunnen
onderbrengen.
IORP’s
dienen
bij
het
uitvoeren
van
grensoverschrijdende pensioenactiviteiten echter de op de pensioenregeling van de onderneming, die de pensioenregeling in een ander lidstaat heeft ondergebracht, toepasselijke nationale arbeid- en sociale wetgeving in acht te nemen. Voorts bevat de richtlijn regels ten aanzien van de samenwerking tussen de toezichthoudende instellingen voor de gevallen van grensoverschrijdend beheer van pensioenregelingen. Het doel hiervan is het uitoefenen van toezicht op de naleving van het arbeid en sociale recht van de lidstaat van ontvangst.
16
Richtlijn 2003/41/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 juni 2003 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorzieningen, overweging 6. Pagina 11 van 59
3) Bescherming van de belangen van zowel huidige deelnemers aan pensioenregelingen, als van uitkeringsgerechtigden en het geven van algemene voorschriften voor het veilig en efficiënt beleggen. 17 IORP’s streven net als elke andere belegger naar een zo groot mogelijke beleggingsrendement op hun investeringen in financiële markten. Bij het uitoefenen van deze
beleggingsactiviteiten
beleggingsvoorschriften
die
dienen lidstaten
zij
zich
stellen
echter ten
te
aanzien
houden aan
aan
de
IORP’s.
De
beleggingsvoorschriften waaraan IORP’s zich dienen te houden kunnen per lidstaat verschillen omdat de lidstaten vrij zijn in de vaststelling van de inhoud daarvan. De ene lidstaat kan dan ook (veel) strengere beleggingsvoorschriften hanteren dan het andere lidstaat. Een al te streng regime van beleggingsvoorschriften kan tot gevolg hebben dat het vrije verkeer van kapitaal, een van de grondvesten van de EU, wordt belemmerd en kan tevens een negatieve invloed hebben op te behalen rendementen door de IORP’s. Dit laatste kan uitmonden in lagere pensioenuitkeringen of een verhoging van de premiebedragen. Door op communautair niveau voorschriften vast te leggen aan IORP’s willen de Europese regelgevers bereiken dat de beleggingsvoorschriften meer op elkaar afgestemd worden met als gevolg om het voor IORP’s mogelijk te maken om op een meer efficiënte wijze te opereren bij het uitoefenen van hun beleggingsactiviteiten op de kapitaalmarkt. Hierdoor kunnen IORP’s de voordelen die de interne markt en de euro hen bieden beter benutten. Tegelijkertijd dienen de belangen van de huidige deelnemers aan pensioenregelingen als van de uitkeringsgerechtigden te worden beschermd. Om dit doel te realiseren zijn er in de richtlijn speciale regels opgesteld ten aanzien van IORP’s. De richtlijn bevat regels ten aanzien van de pensioenregelingen. Deze dienen op een prudente manier te worden berekend en de IORP dient voldoende activa aan te houden zodat de pensioentoezeggingen gedekt zijn. Dit geldt ook voor financiële garanties die door IORP’s zijn gegeven. De IORP dient een bedrag aan eigen vermogen aan te houden dat gelijk is aan de financiële garantie. Ten aanzien van de beleggingsactiviteiten die IORP’s verrichten is met de keuze voor de zgn. prudent person benadering gekozen voor de kwalitatieve benadering van beleggingsvoorschriften. De prudent person benadering houdt in dat het beheer van beleggingsportefeuilles dient te
17
Advies van de Commissie overeenkomstig artikel 251, lid2, derde alinea, onder c, van het EG-verdrag over de amendementen van het Europees Parlement op het gemeenschappelijk standpunt van de Raad betreffende het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorzieningen, COM (2003), nr. 254 def. p. 3. Pagina 12 van 59
voldoen aan beginselen van veiligheid, kwaliteit, liquiditeit, rendement en diversificatie en is neergelegd in artikel artikel 18 van de richtlijn. Tot slot zijn er in de richtlijn regels opgenomen op het gebied van toezicht op IORP’s om toezichthoudende instellingen uit te rusten met de nodige bevoegdheden zodat zij op afdoende wijze toezicht kunnen uitoefenen op de IORP’s die onder hun verantwoordelijkheid vallen.
4) IORP’s de mogelijkheid bieden om in vrijheid te kiezen voor een bepaalde beleggingsbeheerder of – bewaarder, ongeacht de lidstaat waarin deze zich bevindt. Om dit doel te realiseren bevat de richtlijn in artikel 19 een regeling die aan IORP’s dit recht verleent. Ter uitoefening van dit recht wordt er wel als voorwaarde gesteld dat de beleggingsbeheerder of -bewaarder naar keuze dient te beschikken over een vergunning hiertoe. 18
Subsidiariteitsbeginsel Met de richtlijn wordt beoogd het hierboven bedoelde te realiseren. Hierbij wordt evenwel het subsidiariteitsbeginsel in acht genomen. Het subsidiariteitsbeginsel komt in de richtlijn tot uitdrukking doordat lidstaten verantwoordelijk blijven voor de organisatie van hun pensioenstelsels. Voorts blijven ze de regie en verantwoording behouden betreffende de rol van de drie pensioenpijlers. Tevens blijven de lidstaten verantwoordelijk voor de rol en de functies van instellingen die arbeidsgerelateerde pensioenen uitkeren. Dit laatste blijkt het duidelijk uit de bepaling dat IORP’s het sociale en arbeidsrecht van de lidstaat van ontvangst in acht dienen te nemen bij de uitvoering van een buitenlandse pensioenregeling.
2.3
Implementatie richtlijn in de Nederlandse wetgeving
De richtlijn is in 2006 in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd bij wet van 19 januari 2006, houdende wijziging van de Pensioen- en spaarfondswet en enige andere wetten in verband met de implementatie van Richtlijn nr. 2003/41/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 3 juni 2003 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (PbEG L 235/10), Stb. 2006, 51. De Pensioen- en spaarfondsenwet is per 01 januari 2007 komen te vervallen. De
18
Een vergunning als bedoeld in de richtlijn beleggingsdiensten (93/22/EEG), de tweede bankcoordinatierichtlijn ( 2000/12/EG ) en de richtlijn beleggingsdiensten (92/96/EEG). Pagina 13 van 59
geïmplementeerde regels zijn behoudens een aantal kleine wijzigingen opgenomen in de Pensioenwet.
Pagina 14 van 59
Hoofdstuk 3
De IORP nader bekeken en vergeleken met Nederlandse pensioenuitvoerders
3.1. IORP’s
Algemeen worden
in
Nederland
ook
wel
aangeduid
als
instellingen
voor
bedrijfpensioenvoorzieningen. De definitie van de IORP treft men in artikel 6, sub a van de richtlijn. De IORP is een instelling die op basis van kapitaaldekking opereert. De rechtsvorm is hierbij niet van belang. De instelling is onafhankelijk van enige bijdragende onderneming of bedrijfstak opgericht. Het doel van deze instelling is slechts het verstrekken van arbeidsgerelateerde pensioenuitkeringen. Als grondslag voor het verstrekken van deze arbeidsgerelateerde uitkeringen dient de overeenkomst of het contract die op individueel of collectief
niveau,
tussen
werkgever(s)
en
werknemer(s)
of
hun
respectieve
vertegenwoordigers, is gesloten. Als grondslag dient eveneens de overeenkomst of het contract, gesloten met een zelfstandige voor zover deze overeenkomst of dit contract in overeenstemming is met de wetgeving van de lidstaat van herkomst en die van de lidstaat van ontvangst. IORP’s opereren dus binnen de tweede pensioenpijler 19 . De tweede pensioenpijler bevat de zogenoemde bedrijfspensioenregelingen die tussen werkgevers en werknemers worden overeengekomen met als doel om gedurende het dienstverband pensioenrechten op te bouwen ter verkrijging van een pensioen in aanvulling op de eerste pensioenpijler (deze pijler omvat in Nederland de AOW dat alle ingezetenen van Nederland opbouwen vanaf hun 15e tot hun 65e levensjaar).
3.2
Kernvereisten ten aanzien van de IORP
Om onder het toepassingsgebied van de richtlijn te vallen dient de IORP met betrekking tot de inrichting aan een aantal voorwaarden te voldoen. Hieronder volgt een beschouwing van de belangrijkste eisen die de richtlijn stelt.
19
Uit art. 3 van de richtlijn blijkt dat er tevens IORP’s bestaan die naast de niet- verplichte arbeidsgerelateerde pensioenregelingen verplichte arbeidsgerelateerde pensioenregelingen uitvoeren. Deze laatste type regelingen valt niet onder de richtlijn indien ze worden beschouwd als sociale zekerheidsregelingen. De Nederlandse verplichte gestelde bedrijfstakpensioenregelingen als bedoeld in de Wet Bpf 2000 vallen wel als tweede pijlerpensioenregelingen onder de richtlijn. Pagina 15 van 59
-
ten aanzien van het financieringsstelsel van de IORP
Uit artikel 6, sub a, van de richtlijn blijkt dat een IORP een op basis van kapitalisatie gefinancierde instelling moet zijn. Er moet dus sprake zijn van een instelling die vooraf met kapitaal gefinancierd is. Instellingen die op basis van een omslagstelsel opereren of die boekreserves gebruiken vallen daarom niet onder deze richtlijn. Dit blijkt expliciet uit artikel 2, lid 2, sub c en e van de richtlijn.
-
ten aanzien van de activiteiten van de IORP
Uit artikel 6, sub a, van de richtlijn blijkt dat IORP’s activiteiten mogen ontplooien op het gebied van arbeidsgerelateerde pensioenvoorzieningen en daarmee verband houdende werkzaamheden. Artikel 7 van de richtlijn legt in het kader hiervan aan de lidstaten de verplichting op om dit op nationaal niveau ten aanzien van de IORP’s die op hun grondgebied gevestigd zijn verplicht te stellen. Artikel 6, sub a, van de richtlijn ziet op instellingen die al dan niet verplicht gestelde, arbeidsgerelateerde pensioenvoorzieningen aanbieden. Voor zover deze instellingen (tevens) verplichte arbeidsgerelateerde pensioenregelingen uitvoeren die worden beschouwd als sociale zekerheidsregelingen vallende onder de werkingssfeer van de verordeningen 1408/71 en 574/72, worden zij evenwel in zoverre uitgesloten van de richtlijn. Dit blijkt uit artikel 2, lid 2, sub a. Artikel 3 van de richtlijn bevat echter een uitzondering op de regeling van artikel 2, lid 2, sub a van de richtlijn. Deze bepaalt namelijk dat instellingen die in een lidstaat zowel niet-verplichte
als
verplichte
arbeidsgerelateerde
pensioenvoorzieningen
(
sociale
zekerheidsregelingen ) uitvoeren, slechts onder de pensioenfondsenrichtlijn vallen ten aanzien van hun werkzaamheden die verband houden met de uitvoering van de tweede pijler pensioenregelingen. De activa en de passiva die met de uitvoering van de tweede pijler pensioenregelingen gemoeid zijn, dienen echter afgescheiden te worden van de activa en de passiva met betrekking tot de sociale zekerheidspensioenregelingen. Tevens geldt er een verbod tot overdracht van de afgescheiden activa en passiva in beide richtingen.
-
juridische scheiding tussen de IORP en de bijdragende onderneming
Artikel 8 van de richtlijn bevat de eis dat de bijdragende onderneming 20 in juridische zin gescheiden dient te zijn van de IORP. Dit vereiste is opgenomen ter bescherming van de belangen van degenen die deelnemen aan een pensioenregeling en de pensioengerechtigden van een pensioenregeling in geval van faillissement van de bijdragende onderneming.
20
De onderneming die een pensioenovereenkomst heeft gesloten met zijn werknemer. Pagina 16 van 59
Indien een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening aan bovengenoemde drie vereisten voldoet dient deze volgens de richtlijn vrijelijk diensten en beleggingen te kunnen verrichten. Evenwel wordt hierbij als voorwaarde gesteld dat de IORP aan de gecoördineerde prudentiële vereisten voldoet. Het bezitten van rechtspersoonlijkheid speelt hierbij geen rol.
-
overige vereisten ten aanzien van de IORP
Naast bovengenoemde inrichtingsvereisten bevat de richtlijn in artikel 9 voorwaarden ten aanzien van voor de uitvoering van de werkzaamheden door de IORP. De IORP dient ingeschreven te staan in een nationaal register van de toezichthoudende instantie in de lidstaat waarin hij gevestigd is of over een vergunning te beschikking welke is afgegeven door bovenbedoelde toezichthoudende instantie. Het bestuur van de IORP dient betrouwbaar en deskundig te zijn. Er dienen regels opgesteld te worden ten aanzien van de werking van elke pensioenregeling die door de IORP wordt uitgevoerd en deze dienen kenbaar te worden gemaakt aan de deelnemers. De deelnemers dienen eveneens te worden geïnformeerd over de voorwaarden die gelden ten aanzien van de pensioenregeling waaraan zij deelnemen. Alle technische voorzieningen dienen te zijn berekend door een actuaris volgens actuariële methodes die erkend zijn in de lidstaat waarin de instelling gevestigd is. In de overeenkomst tussen de IORP en de bijdragende onderneming dient de verplichting te zijn opgenomen dat de onderneming op regelmatige basis financiële bijdragen overmaakt. In het geval dat een IORP grensoverschrijdende activiteiten wenst te verrichten dient de IORP te beschikken over een vergunning hiertoe, verstrekt door de toezichthoudende instelling van de lidstaat waar hij gevestigd is. Een IORP die grensoverschrijdend wenst te opereren dient naast de vereisten voortvloeiende uit de nationale wetgeving van de lidstaat waar hij gevestigd is, op grond van artikel 20 van de richtlijn de sociale en arbeidswetgeving in acht te nemen van de lidstaat van ontvangst. Dit is de lidstaat waarvan de voor de pensioenregeling geldende sociale en arbeidswetgeving van toepassing is op de relatie tussen de bijdragende onderneming en de deelnemer. Welk recht dit is wordt bepaald door het EVO - verdrag.
21
Die toepasselijke wetgeving hoeft niet de
wetgeving van het land van vestiging van de bijdragende onderneming te zijn. Indien de werknemers van die onderneming gewoonlijk werken in het land van vestiging van die onderneming, zal dat echter wel het geval zijn. Dat zal een veel voorkomende situatie zijn, vermoeden wij. De pensioeninstelling zal gedurende de gehele periode waarin er uitvoering wordt gegeven aan een pensioenregeling van een in een andere lidstaat gevestigde
21
Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op de verbintenissen uit overeenkomst. Pagina 17 van 59
onderneming, moeten voldoen aan de voorwaarde van het naleven van de toepasselijke arbeid en sociale wetgeving van de lidstaat van ontvangst voor zover deze betrekking hebben op bedrijfspensioenen.
Dit
betekent
dat
Nederlandse
pensioeninstellingen,
die
pensioenregelingen uitvoeren van ondernemingen die in andere lidstaten gevestigd zijn, de sociale en arbeidswetgeving van de lidstaat van ontvangst in acht moeten nemen. Dat is in de door ons veronderstelde veel voorkomende situatie de wetgeving van de lidstaat van vestiging van de buiten Nederland gevestigde onderneming. Andersom dienen buitenlandse pensioeninstellingen die in Nederland actief zijn (bijdragen ontvangen van in Nederland gevestigde ondernemingen), de Nederlandse sociale en arbeidswetgeving 22 in acht te nemen.
3.3
Kernvereisten
ten
aanzien
van
de
inrichting
van
Nederlandse
pensioenuitvoerders Nederland kent op grond van de Pensioenwet twee soorten pensioenuitvoerders, namelijk de pensioenfondsen
en
verzekeraars.
Onlangs
heeft
de
overheid
middels
een
consultatiedocument een voorstel gedaan tot het instellen van een nieuwe pensioeninstelling, de premiepensioeninstelling (PPI). Dit voorstel is gedaan in het kader van de plannen die reeds eerder gepresenteerd zijn in de hoofdlijnen notitie betreffende de vormgeving van de Algemene Pensioen Instelling van 21 december 2007. In deze paragraaf zal worden bezien in hoeverre
de
huidige
Nederlandse
pensioenuitvoerders
en
de
voorgestelde
premiepensioeninstelling wat betreft hun inrichting overeenkomen met de IORP.
3.3.1. Pensioenfondsen -
Algemeen ten aanzien van pensioenfondsen
Pensioenfondsen zijn financiële instellingen die opgericht zijn door de sociale partners ter uitvoering
van
tweede
pijler
pensioenvoorzieningen
in
de
pensioenovereenkomst of een verplicht gestelde pensioenregeling.
vorm 23
van
een
Pensioenfondsen
opereren zonder winstoogmerk. Ze hebben een sociaal karakter en voeren een solidariteitsproduct uit. Dit dient als zodanig herkenbaar te zijn in hun producten. Om dit ook effectief tot uiting te doen komen zijn er solidariteitscriteria ontwikkeld (artikel 118-120 Pensioenwet). Een pensioenfonds dient aan een of meerdere van de solidariteitscriteria te 22
Voor een overzicht van de wettelijke regelingen die tot de Nederlandse Arbeid en Sociale wetgeving behoren wordt verwezen naar Kamerstukken II, 2004/2005, 30104, nr. 3, p. 4 e.v. ; P.M.C. de Lange, Toepasselijke Sociale en Arbeidswetgeving bij grensoverschrijdende pensioenuitvoering, SMA juni 2007, nr. 6, p. 231-235. 23 Pensioenovereenkomsten worden veelal overeengekomen door werkgever en werknemer in het kader van de arbeidsovereenkomst. Met een pensioenovereenkomst wordt tevens gelijkgesteld de gevallen benoemd in artikel 2 Pw. Pagina 18 van 59
voldoen ten aanzien van zijn producten. Welk criterium of criteria dit zijn hangt af van het pensioenproduct. Een van de criteria luidt dat het pensioenfonds een doorsnee premie dient te hanteren. Een ander criterium is dat de werkgeversbijdrage in de pensioenpremie minstens 10% dient te bedragen. 24 De wet stelt geen eisen aan de rechtsvorm van pensioeninstellingen. Wel dienen ze rechtspersoonlijkheid te bezitten. Artikel 1 van de Pensioenwet spreekt namelijk van een rechtspersoon, waarin ten behoeve van ten minste twee deelnemers, gewezen deelnemers of nabestaanden gelden worden of werden bijeengebracht en worden beheerd ter uitvoering van ten minste een basispensioenregeling.
-
Ten aanzien van financiering van pensioenfondsen
Ten aanzien van pensioenfondsen geldt dat deze instellingen niet gefinancierd zijn op basis van het omslagstelsel, maar op basis van kapitaaldekking (artikel 127 Pensioenwet). Tevens worden er geen boekreserves aangehouden ten aanzien van de pensioenregelingen die zij uitvoeren.
-
Ten aanzien van de activiteiten van pensioenfondsen
Pensioenfondsen
kunnen
onderverdeeld
ondernemingspensioenfondsen.
worden
Het
in
bedrijfstakpensioenfondsen
bedrijfstakpensioenfonds
en
en het
ondernemingspensioenfonds voeren dezelfde activiteiten uit. De activiteiten zijn op grond van de produktafbakeningsregel van artikel 116 Pw beperkt tot het verrichten van activiteiten in verband met pensioen en werkzaamheden die daarmee verband houden. Uit de wetsgeschiedenis van de Pensioenwet blijkt dat onder bovenbedoelde activiteiten dient te worden verstaan het verrichten van kernactiviteiten zoals fondsbeheer, beleggen, verwerking van de administratie uitvoering van de pensioenregeling, en informatieverschaffing aan de deelnemers 25 voortvloeiende uit de pensioenregeling. Uit artikel 117 van de Pensioenwet blijkt dat pensioenfondsen geen vrijwillige pensioenverzekeringen26 mogen aanbieden tenzij dit als aanvulling geldt op de basispensioenregeling 27 die reeds door het pensioenfonds wordt uitgevoerd. Daarnaast mogen beide type pensioenfondsen hun activiteiten slechts uitoefenen binnen een afgebakend domein. Een bedrijfstakpensioenfonds mag slechts activiteiten verrichten
ten
aanzien
van
een
of
meer
bepaalde
bedrijfstakken.
Een
ondernemingspensioenfonds mag slechts activiteiten verrichten ten aanzien van een of meer
24
Kamerstukken II, 2005 /2006, 30413, nr. 3, p. 70; Zie tevens artikel 180-120 Pw. Kamerstukken II, 2004/2005, 30104, nr. 3, p.7. 26 Betreft de regelingen waarbij de werknemer de vrije keuze heeft om hier al dan niet aan deel te nemen. 27 Betreft de regelingen waarbij er een contractuele verplichting voor de werknemer bestaat tot deelname in de pensioenregeling. 25
Pagina 19 van 59
ondernemingen die in een groep (als bedoeld in artikel 2:24b BW) zijn verbonden. Voor pensioenfondsen die meer dan één pensioenenregelingen uitvoeren geldt het verbod van ringfencing. Het verbod is opgenomen in artikel 123 Pw met de formulering dat indien er door het pensioenfonds meerdere pensioenregelingen worden uitgevoerd, deze een financieel geheel moeten vormen. 28 Ten aanzien van pensioenfondsen geldt dat ze vaak langdurige verplichtingen aangaan met de ondernemingen die hun pensioenregelingen bij de betreffende pensioenfondsen onderbrengen. Dit maakt dat pensioenfondsen het vermogen dat bij hen is ondergebracht gedurende een lange termijn kunnen beleggen. Om ervoor te zorgen dat de financiële balans behouden blijft, kunnen pensioenfondsen zich tijdens de uitvoering van pensioenregelingen bedienen van een drietal instrumenten. Het eerste instrument is het premie-instrument. Middels dit instrument kan een pensioenfonds, indien dit in de uitvoeringsovereenkomst is overeengekomen, zich de mogelijkheid voorbehouden om de premies te verhogen indien dit nodig is vanwege tekorten in de dekkingsgraad van de pensioenen. Het tweede instrument is het kortingsinstrument, welk instrument geregeld is in artikel 134 PW. Middels dit instrument kan het pensioenfonds besluiten om de verworven pensioenafspraken en de pensioenrechten te verminderen indien aan de voorwaarden genoemd in het betreffende artikel is voldaan. Het derde instrument is het belegginginstrument. Dit instrument is echter een onzeker instrument omdat de bruikbaarheid ervan afhankelijk is van de waarde van de beleggingen.
-
Ten aanzien van juridische scheiding tussen pensioenfondsen en de bijdragende onderneming
Er geldt een juridische scheiding tussen pensioenfondsen en de ondernemingen wiens pensioenregelingen bij hen zijn ondergebracht. Dit is gerealiseerd via artikel 23 lid 1 van de Pensioenwet. Dit artikel bepaald dat er op de bijdragende onderneming de verplichting rust om een pensioenovereenkomst onder te brengen bij een pensioenuitvoerder, een pensioeninstelling als bedoelt in de richtlijn of een verzekeraar. Dit vindt plaats door middel van het sluiten van een uitvoeringsovereenkomst met een der laatstbedoelde instellingen en deze overeenkomst in stand te houden. Op deze wijze wordt er aan het vereiste van een juridische scheiding tussen pensioenfondsen en bijdragende ondernemingen voldaan. Het vermogen bestemd voor de opbouw van pensioenrechten wordt op deze manier namelijk beheerd door een instelling die in juridische zin gescheiden is van de bijdragende onderneming.
28
Kamerstukken II, 2005/2006, 30413, nr. 3, p.71. Pagina 20 van 59
-
conclusie ten aanzien van pensioenfondsen
Pensioenfondsen vallen onder de definitie van artikel 6, sub a, van de richtlijn en kwalificeren zich derhalve als een IORP. Wel gelden er in vergelijking met IORP’s, voor pensioenfondsen een aantal beperkingen ten aanzien van de inrichting. De voornaamste beperkingen voor pensioenfondsen zijn de domeinafbakening, de productafbakening en het verbod van ringfencing.
Pagina 21 van 59
3.3.2 -
Verzekeraars Algemeen ten aanzien van verzekeraars
Verzekeraars zijn net als pensioenfondsen financiële instellingen. Vaak geldt ten aanzien van verzekeraars dat zij worden opgericht vanuit een commercieel oogpunt en dus met een winstoogmerk. Er bestaan echter ook verzekeraars in de vorm van een onderlinge waarborg maatschappij. Deze maatschappij heeft geen winstoogmerk. Artikel 1 Pw spreekt van een verzekeraar die op grond van de Wet op het financiëel toezicht in Nederland het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar mag uitoefenen. De verzekeraar wordt in artikel 2, lid 2, sub b van de richtlijn uitgesloten van het toepassingsgebied van de richtlijn. Echter, de richtlijn biedt aan lidstaten van herkomst de keuzemogelijkheid om ten aanzien van verzekeraars de artikelen 9 t/m 16 en 18 tot en met 20 van de richtlijn toe te passen ten aanzien van hun activiteiten op het gebied van bedrijfspensioenvoorzieningen. Nederland heeft hier echter niet voor gekozen omdat het voor verzekeraars reeds mogelijk is om grensoverschrijdend te opereren. 29 Deze grensoverschrijdende activiteiten van verzekeraars zijn reeds gereguleerd in de richtlijn 2002, 83 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 november 2002 betreffende de levensverzekering (PbEG L 345).
-
Ten aanzien van financieringsstelsel van verzekeraars
Ten aanzien van verzekeraars geldt dat deze opereren op basis van kapitaaldekking en niet op basis van het omslagstelsel. Tevens worden er geen boekreserves aangehouden ten aanzien van de pensioenregelingen die zij uitvoeren. De voorschriften met betrekking tot het financieringsstelsel voor verzekeraars zijn uitgewerkt in de Wet op het financiëel toezicht.
-
Ten aanzien van de activiteiten van verzekeraars
Verzekeraars kennen geen productafbakening zoals deze geldt voor pensioenfondsen. Tevens geldt er geen domeinafbakening voor verzekeraars. Ze mogen derhalve diverse diensten aanbieden binnen een breder werkgebied. Naast pensioenverzekeringen bieden verzekeraars tevens andere levensverzekeringen of schadeverzekeringen aan. Bij de uitvoering van de pensioenregeling geldt niet het verbod van ringfencing. Dit betekent voor de situatie waarin verzekeraars meerdere pensioenregelingen uitvoeren, dat de tot die pensioenregelingen behorende vermogens van elkaar afgescheiden kunnen worden. Voorts is het voor pensioenfondsen en andere verzekeraars mogelijk om bij verzekeraars, de bij hen ondergebrachte pensioenregelingen te herverzekeren. Het is tevens mogelijk om bij een
29
Kamerstukken II, 2004/2005, 30104, nr. 3, p. 7. Pagina 22 van 59
verzekeraar een herverzekering af te sluiten. 30 Uitvoeringsovereenkomsten die worden afgesloten bij een verzekeraar hebben vaak een looptijd van 5 tot 10 jaar. De verzekeraar heeft niet de mogelijkheid om gedurende de looptijd te besluiten de premie te verhogen tenzij dit is overeengekomen. Er geldt in beginsel derhalve een vaste premie afspraak. Verzekeraars beschikken tevens niet over de kortingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 134 PW. Dit zou niet passen bij het karakter van de verzekeringsovereenkomst met een verzekeraar. 31 Een verzekeraar is dus gebonden aan de uitkeringsverplichtingen zoals overeengekomen met de werkgever. Verzekeraars zijn derhalve verantwoordelijk voor het verstrekken van het afgesproken pensioenen. Het ontstaan van financiële onderdekking wegens slechte beleggingen vormt hier geen uitzondering op.
-
Ten aanzien van juridische scheiding tussen verzekeraars en de bijdragende onderneming
Ten aanzien van de juridische scheiding geldt hetzelfde als voor het pensioenfonds. Dit houdt derhalve in dat de externe onderbrengingplicht ertoe leidt dat het pensioenvermogen tot aan de pensioendatum wordt beheerd vanuit een instelling die in juridische zin gescheiden is van de bijdragende onderneming.
-
Conclusie ten aanzien van verzekeraars
Verzekeraars vallen niet onder de definitie van artikel 6, sub a, van de richtlijn. Desondanks komen zij meer overeen met de mogelijkheden die een IORP heeft, in vergelijking met pensioenfondsen. Een verzekering kent namelijk, in tegenstelling tot pensioenfondsen maar in overeenstemming met de IORP’s, geen domeinafbakening en geen verbod van ringfencing. Tevens kennen verzekeraars geen produktafbakeningsregels zoals dit ten aanzien van pensioenfondsen het geval is.
3.3.3 -
Premiepensioeninstellingen Algemeen ten aanzien van de premiepensioeninstelling
Middels het consultatiedocument, Wijziging van de Wet op het financiëel toezicht en andere wetten in verband met de invoering van de premiepensioeninstelling mede op grond van de richtlijn 2003/41/EG (concept), is de premiepensioeninstelling geïntroduceerd. De premiepensioeninstelling moet het Nederlands antwoord worden op de ontwikkelingen binnen
30 31
Kamerstukken II, 2005/2006, 30413, nr.3, p. 66. E. Lutjens e.a., Pensioenwet, Analyse en commentaar, Deventer 2007, p. 327. Pagina 23 van 59
de Europese Unie waardoor het thans mogelijk is voor pensioeninstellingen om grensoverschrijdende activiteiten te verrichten. Daarnaast wenst Nederland door middel van de premiepensioeninstelling tegemoet te komen aan de behoeften binnen Europa ten aanzien van de uitvoering van pensioenregelingen. De premiepensioeninstelling moet zich volgens het voorstel beperken tot de uitvoering van zuivere premieregelingen, in plaats van defined benefit regelingen, die in Nederland de boventoon voeren. Premiepensioeninstellingen hebben als doelstelling het verstrekken van arbeidsgerelateerde pensioenuitkeringen.
-
Ten aanzien van activiteiten van premiepensioeninstellingen
De voornaamste activiteit van een premiepensioeninstelling zal het uitvoeren van zuivere premiepensioenregelingen zijn. Dit houdt in dat de premiepensioeninstelling premies zal innen en deze vervolgens tot aan de pensioengerechtigde datum zal beleggen. Op de pensioendatum wordt het opgebouwde vermogen uitgekeerd als uitkering ineens of in de vorm
van
een
vooraf
vastgestelde
tijdelijke
uitkering.
Daarnaast
mogen
premiepensioeninstellingen werkzaamheden uitvoeren die direct in verband staan met bovenbedoelde activiteiten zoals uitvoering van pensioenadministratie, informeren van de deelnemers. Premiepensioeninstellingen zullen zich slechts toeleggen op de uitvoering van pensioenregelingen waarin er kapitaal wordt opgebouwd. Het is niet mogelijk om bij een premiepensioeninstelling een bepaald risico (lang leven risico, arbeidsongeschiktheidsrisico, overlijdensrisico) te verzekeren. Dit type regelingen valt buiten de doelstelling van de premiepensioeninstelling. De gedachte hierachter is dat de premiepensioeninstelling een eenvoudig en efficiënt vehikel dient te zijn. 32 In concrete zin houdt dit in dat een ouderdomspensioenregeling die een levenslange periodieke uitkering inhoudt, slechts ten dele door een premiepensioeninstelling kan worden uitgevoerd. De werkgever dient in eerste instantie een overeenkomst te sluiten met de premiepensioeninstelling. Op grond van artikel 23a van het wetsvoorstel is de werkgever hiertoe zelf verplicht in geval van onderbrenging van de pensioenregeling bij een premiepensioeninstelling. Deze int de premies en belegt ze tot aan de pensioendatum. Voor zover er sprake is van uitvoering van een pensioenovereenkomst onder de Pensioenwet, dient de werkgever tegelijkertijd een overeenkomst af te sluiten met een verzekeraar. Deze neemt als het ware op de pensioendatum het stokje over van de premiepensioeninstelling. Het vermogen wordt overgedragen aan de verzekeraar, welk vermogen
wordt
gebruikt
om
vervolgens
een
levenslange
uitkering
aan
de
32
Consultatiedocument, Wijziging van de Wet op het financieel toezicht en andere wetten in verband met de invoering van de premiepensioeninstelling mede op grond van de richtlijn 2003/41/EG, p. 30. Pagina 24 van 59
pensioengerechtigde te verstrekken. Voor de premiepensioeninstelling zal er geen domeinafbakening gelden. Een premiepensioeninstelling zal de mogelijkheid hebben om te ringfencen tussen pensioenregelingen, zij het dat daartoe kennelijk telkens aparte overeenkomsten met afzonderlijke pensioenbewaarders moeten worden gesloten, hetgeen ons nogal omslachtig lijkt. 33
-
Ten aanzien van financiering van premiepensioeninstellingen
Premiepensioeninstellingen zullen opereren op basis van kapitaaldekking. Er zal geen financiering op basis van het omslagstelsel plaats vinden. 34
-
Ten aanzien van juridische scheiding tussen premiepensioeninstellingen en
bijdragende ondernemingen Uit het concept blijkt dat de premiepensioeninstelling een van de bijdragende onderneming afhankelijk instelling zal zijn. Het voornemen is om de premiepensioeninstelling te kwalificeren als een pensioenuitvoerder, in de zin van de Pensioenwet, waar de werkgever zijn pensioenregeling kan onderbrengen. Uit het concept blijkt echter ook dat de premiepensioeninstelling op zijn beurt dient ervoor dient zorg te dragen dat het juridisch eigendom van het vermogen van de pensioenregeling overgedragen wordt aan een onafhankelijke bewaarder. 35 Een pensioenbewaarder wordt in het wetsvoorstel omschreven als een rechtspersoon die belast is met de bewaring van het vermogen van een pensioenregeling. 36
Er vindt derhalve op twee niveaus een scheiding van het
pensioenvermogen plaats.
-
Conclusie ten aanzien van premiepensioeninstellingen
Premiepensioeninstellingen vallen onder de definitie van artikel 6, sub a, van de richtlijn. Premiepensioeninstellingen kennen eveneens, in tegenstelling tot pensioenfondsen maar in overeenstemming met de IORP’s, geen domeinafbakening en geen verbod van ringfencing. Er geldt ten aanzien van premiepensioeninstellingen wel een duidelijke beperking in het type
33
Consultatiedocument, Wijziging van de Wet op het financieel toezicht en andere wetten in verband met de invoering van de premiepensioeninstelling mede op grond van de richtlijn 2003/41/EG, p. 33. 34 Consultatiedocument, Wijziging van de Wet op het financieel toezicht en andere wetten in verband met de invoering van de premiepensioeninstelling mede op grond van de richtlijn 2003/41/EG, p. 27. 35 Consultatiedocument, Wijziging van de Wet op het financieel toezicht en andere wetten in verband met de invoering van de premiepensioeninstelling mede op grond van de richtlijn 2003/41/EG, p. 12. 36 Consultatiedocument, Wijziging van de Wet op het financieel toezicht en andere wetten in verband met de invoering van de premiepensioeninstelling mede op grond van de richtlijn 2003/41/EG, p. 2. Pagina 25 van 59
pensioen pensioenovereenkomst die bij een pensioeninstellingen kan worden ondergebracht, namelijk een pensioenovereenkomst inhoudende een premieovereenkomst.
Pagina 26 van 59
Hoofdstuk 4
Het pensioenbegrip in Europees en nationaal perspectief
4.1 4.1.1.
Pensioenbegrip in de richtlijn Definitieomschrijving
Het pensioenbegrip zoals bedoeld in de pensioenfondsenrichtlijn ziet op arbeidsgerelateerde pensioenen 37 die overeengekomen zijn tussen werkgevers en werknemers, maar ook die welke overeengekomen zijn met zelfstandigen. In artikel 6, sub d, van de richtlijn 38 wordt het begrip pensioen omschreven. Het betreft ten eerste uitkeringen die worden betaald bij het bereiken van de pensioendatum. Er kan echter ook worden overeengekomen dat in aanvulling op bovenbedoelde pensioenuitkeringen, uitkeringen zullen worden verstrekt in de vorm van betalingen bij overlijden, arbeidsongeschiktheid of beëindiging van de werkzaamheid. Artikel 6, sub, d van de richtlijn rekent deze aanvullingen eveneens tot het pensioenbegrip. Tot slot worden uitkeringen die in de vorm van ondersteunende betalingen of diensten bij ziekte, behoeftigheid of overlijden ook tot het pensioenbegrip gerekend voor zover ze op bijkomende wijze en in aanvulling op eerstbedoelde uitkeringen worden verstrekt.
4.1.2.
Vereisten ten aanzien van de pensioenuitkeringen
De richtlijn schrijft ten aanzien van bovenbedoelde uitkeringen voor dat deze gewoonlijk de vorm dienen te hebben van betalingen gedurende het leven om de financiële zekerheid van gepensioneerden te waarborgen. Dit is echter niet verplicht. De richtlijn staat namelijk ook tijdelijke pensioenuitkeringen toe en pensioenuitkeringen waarbij er een uitkering ineens wordt verstrekt. Aan deze keuzemogelijkheid is de volgende argumentatie ten grondslag gelegd. 39 Vanwege de financiële veiligheid die een levenslang pensioen kan bieden dient een bedrijfspensioenvoorziening in beginsel daarop te zien. Er zijn echter situaties denkbaar waarin een eenmalige uitkering beter beantwoord aan het doel van veiligheid tijdens pensionering. Als voorbeeld wordt de situatie genoemd waarbij de eenmalige uitkering wordt gebruikt om zich in te kopen in een bejaarden- of een verpleegtehuis. In dergelijke situaties
37
Artikel 6, sub a, richtlijn; overweging 5, 6 en 9 van de richtlijn. Artikel 6, sub d, richtlijn. 39 Europees Parlement, 1999-2004, 1e verslag over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de werkzaamheden van instellingen voor bedrijfspensioenvoorzieningen, nr. A5-0220/2001, p. 55. 38
Pagina 27 van 59
wordt een keuzemogelijkheid wenselijk geacht. De lidstaten dienen er vervolgens op toe te zien dat het kapitaal wordt besteed ten aanzien van een doel dat voorziet in een levenlang nut. Oneigenlijk gebruik van het kapitaal dient door de lidstaten, middels het treffen van maatregelen in fiscale zin, te worden bestraft.
4.2 Definitie pensioen en pensioenovereenkomst overeenkomstig de Pensioenwet
4.2.1. Definitieomschrijving Artikel 1 van de Pensioenwet bevat de wettelijke definitie van pensioen. Pensioen betreft de uitkering wegens ouderdom, arbeidsongeschiktheid of overlijden (partner- en wezenpensioen) die wordt verstrekt op grond van een overeenkomst hiertoe, welke overeenkomst tot stand is gekomen door een werkgever en werknemer. Volgens de Memorie van Toelichting op de Pensioenwet omvat artikel 1 zowel de levenslange als tijdelijke en eenmalige pensioenuitkeringen. 40 Voor het bestaan van pensioen in de zin van de Pensioenwet dient er dus te worden voldaan aan een aantal vereisten. De memorie van toelichting op de Pensioenwet spreekt van drie constitutieve vereisten, 41 dit wil zeggen dat er aan alle drie de voorwaarden tegelijkertijd dient te worden voldaan. De eerste voorwaarde is het bestaan van een arbeidsrelatie. De uitkering dient ten tweede een geldelijk vastgestelde uitkering te betreffen, alleen dan is er sprake van pensioen in de zin van de Pensioenwet. De uitkering dient ten derde te zijn overeengekomen ter zake van ouderdom, overlijden of arbeidsongeschiktheid. De pensioenovereenkomst dient volgens artikel 10 PW een uitvoeringsovereenkomst 42 , een kapitaalovereenkomst 43 of een premieovereenkomst 44 in te houden.
4.2.2. Vereisten ten aanzien van de pensioenuitkeringen Ten aanzien van het te verstrekken pensioen, de pensioenuitkering, bevat de Pensioenwet in artikel 15 Pw een aanvullende bepaling aangaande het ouderdomspensioen. Indien de pensioenovereenkomst
voorziet
in
een
ouderdomspensioen
dient
er
in
de
40
Kamerstukken II, 2005/2006, 30413, nr. 3, p. 15. Kamerstukken II, 2005/2006, 30413, nr. 3, p. 11. 42 Artikel 1 PW: een pensioenovereenkomst inzake een vastgestelde pensioenuitkering. 43 Artikel 1 PW: een pensioenovereenkomst inzake een vastgesteld kapitaal dat uiterlijk op de pensioendatum wordt omgezet in een pensioenuitkering. 44 Artikel 1 PW: een pensioenovereenkomst inzake een vastgestelde premie die uiterlijk op de pensioendatum wordt omgezet in een pensioenuitkering. 41
Pagina 28 van 59
pensioenovereenkomst verplicht te worden opgenomen dat een dergelijk pensioen levenslang wordt uitgekeerd aan de gepensioneerde. Ouderdomspensioen in de vorm van een uitkering ineens wordt op grond van artikel 15 lid 2 Pw nietig geacht. Dit is een bewuste keuze geweest van de Nederlandse overheid. De overheid stelt ten aanzien hiervan dat de werkgever niet verplicht is om ouderdomspensioen overeen te komen met de werknemer. Indien hij dit echter overeenkomt dient het ouderdomspensioen, vanuit het oogpunt van de bescherming van de werknemer, voort te duren totdat de gepensioneerde komt te overlijden. Een uitzondering op deze regel geldt slechts indien het ouderdomspensioen een tijdelijk karakter heeft en voorziet in een uitkering voorafgaand aan het staatspensioen bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd of voorafgaand aan de ingangsdatum van het levenslange ouderdomspensioen. Ten aanzien van het overlijdens- c.q nabestaandenpensioen en het arbeidsongeschiktheidspensioen bevat de Pensioenwet de verplichting als bedoeld in artikel 15
Pw
niet.
Het
overlijdens
c.q.
nabestaandenpensioen,
alsook
het
arbeidsongeschiktheidspensioen mogen voor tijdelijke duur worden overeengekomen. Uit de Memorie
van
toelichting
op
de
Pensioenwet
wordt
dit
ten
aanzien
van
het
nabestaandenpensioen ook benoemd. 45 Hetgeen hierboven is beschreven geldt slechts bij de uitvoering van Nederlandse pensioenregelingen. Indien een pensioenfonds buitenlandse pensioenregelingen uitvoert, geldt artikel 15 Pw niet.
4.2.3 Conclusie In vergelijking met het begrip uit de richtlijn is het pensioenbegrip op grond van de Pensioenwet beperkter. Het pensioenbegrip op grond van de Pensioenwet ziet slechts op geldelijke uitkeringen, tussen een werkgever en werknemer overeengekomen. Diensten en betalingen tijdens ziekte of behoeftigheid kent het pensioenbegrip niet. Het pensioenbegrip omvat zowel levenslange als tijdelijke uitkeringen, maar ook uitkeringen ineens. Echter, ten aanzien van het ouderdomspensioen kent de Pensioenwet de verplichting dat deze overeengekomen dient te worden in de vorm van uitkeringen gedurende de rest van het leven vanaf de pensioendatum. Tijdelijke uitkeringen zijn slechts toegestaan indien deze voorafgaan aan levenslange uitkeringen. Uitkeringen ineens zijn verboden.
4.3.
45
Definitie pensioen in het concept wetsvoorstel PPI
Kamerstukken II, 2005/2006, 30413, nr. 3, p. 34. Pagina 29 van 59
4.3.1.
Definitieomschrijving
Uit het concept blijkt dat Nederland voornemens is om de premiepensioeninstelling deels onder de werking van de Pensioenwet te brengen. Voorgesteld wordt om de Pensioenwet in het kader hiervan op bepaalde punten wijzigen. De komst van deze nieuwe pensioenuitvoerder lijkt geen wijzigingen met zich mee te brengen ten aanzien van het pensioenbegrip zoals gedefinieerd in de Pensioenwet. Derhalve geldt ook ten aanzien van de premiepensioeninstelling het pensioenbegrip zoals opgenomen in artikel 1 van de Pensioenwet.
Het
pensioenbegrip
houdt
derhalve
ook
ten
aanzien
van
de
premiepensioeninstelling de uitkering wegens ouderdom, arbeidsongeschiktheid of overlijden (partner- en wezenpensioen) in, die wordt verstrekt op grond van een overeenkomst hiertoe, welke overeenkomst tot stand is gekomen door een werkgever en werknemer.
4.3.2.
Vereisten ten aanzien van pensioenuitkeringen
Ten aanzien van het te verstrekken pensioen, de pensioenuitkering, zijn afwijkende regels voorgesteld vanwege de aard van de activiteiten van de instelling. Het voornemen is om voor de premiepensioeninstelling een aparte definitie van pensioenuitkering op te nemen in artikel 1:1 van de Wet op het financiëel toezicht (Wft). Deze definitie zal slechts van belang zijn bij de uitvoering van buitenlandse pensioenregelingen. Indien de premiepensioeninstelling pensioenregelingen in de zin van de Pensioenwet uitvoert, is hij ten namelijk verplicht tot naleving van de Pensioenwet. Tot een pensioenuitkering op grond van het gewijzigde artikel 1:1 Wft zal ten eerste worden gerekend, de uitkering die als periodieke uitkering of bedrag ineens bij het bereiken van de pensioendatum wordt uitbetaald. Voorts zal tot de pensioenuitkering worden gerekend de uitkering die, in aanvulling op het eerstbedoelde type uitkering, in de vorm van betalingen bij overlijden, arbeidsongeschiktheid of beëindiging van de werkzaamheid wordt verstrekt voor zover dit op bijkomende wijze geschied. Tenslotte zal de uitkering die wordt uitbetaald in de vorm van ondersteunende betalingen of diensten in geval van ziekte of overlijden onder de definitie van de pensioenuitkering tot een pensioenuitkering worden gerekend. De premiepensioeninstelling keert op grond van de zojuist omschreven definitie geen levenslange uitkeringen uit. Indien dit laatste in de pensioenovereenkomst is overeengekomen is, heeft de werkgever evenwel de mogelijk om de pensioenregeling tijdens opbouwfase onder te brengen bij een premiepensioeninstelling en ten aanzien van de uitkeringsfase een overeenkomst te sluiten met een verzekeraar. De werkgever is, zoals al eerder is gebleken, hiertoe verplicht. Op de pensioendatum wordt het opgebouwde Pagina 30 van 59
vermogen overgedragen aan de verzekeraar waarmee vervolgens een levenslange uitkering kan worden ingekocht.
4.3.3. Conclusie Het pensioenbegrip uit artikel 1 Pw geldt ook ten aanzien van premiepensioeninstellingen omdat deze instellingen ook erkend zullen worden als pensioenuitvoerder in de zin van de Pensioenwet. Er is echter wel een verschil te benoemen ten aanzien van de uitkeringen die premiepensioeninstellingen
verstrekken.
Premiepensioeninstellingen
zullen
slechts
uitkeringen ineens of gedurende een voorafgaand vastgestelde periode mogen verstrekken omdat bij premiepensioeninstellingen geen risico’s kunnen worden verzekerd, maar slechts kapitaal. De premiepensioeninstelling sluit derhalve voor een deel aan bij de vorm waarin pensioenuitkeringen verstrekt kunnen worden op grond van de richtlijn ( met uitzondering van het levenslang element). Artikel 1:1 van de Wet op het financiële toezicht zal voornamelijk van belang zijn bij de uitvoering van buitenlandse pensioenregelingen. Bij de uitvoering van Nederlandse pensioenregelingen is ook de premiepensioeninstelling gebonden aan de bepalingen van de Pensioenwet.
Pagina 31 van 59
Hoofdstuk 5 5.1
5.1.1
De domeinafbakening
De domeinafbakening in de pensioenwet
De taakafbakening
De taakafbakening trad op 1 juni 2001 in werking en was gebaseerd op artikel 13 van de Wet Toezicht Verzekeringsbedrijf 1993. In deze wet werd onder meer bepaald onder welke voorwaarden bedrijfstak- en ondernemingspensioenfondsen konden opereren zonder dat er sprake was van een uitvoering van een verzekeringsbedrijf. De regels in zake de taakafbakening zijn thans vastgelegd in artikel 118-120 Pensioenwet.
De roep om flexibilisering en individualisering van pensioenregelingen leidde tot een groeiend aanbod van vrijwillige voorzieningen door pensioenfondsen. De pensioenfondsen werden hierin gestimuleerd door het Besluit Pensioentoezeggingen uit 1997 46 , in dit besluit werd bepaald dat een werkgeversbijdrage niet noodzakelijk was wilde er sprake zijn van een PSW-pensioentoezegging. Door die verruiming werd het werkterrein van de pensioenfondsen vergroot. Verzekeraars zagen in de toename van het aanbod van vrijwillige voorzieningen van pensioenfondsen een bedreiging van de hun markt. Ook in de visie van de wetgever was het werkterrein te veel vergroot. 47
Een reactie op het Besluit Pensioentoezeggingen was dat de pensioenfondsen en de verzekeraars in samenwerking met sociale partners criteria voor de afbakening tussen de pensioenregeling en de vrijwillige voorzieningen hebben opgesteld om de eerlijke concurrentie te herstellen. De ministeriële regeling taakafbakening
48
was een vertaling van
dit advies. Met deze regeling wordt er een situatie geprobeerd te bereiken waarin pensioenfondsen tot op zekere hoogte kunnen voldoen aan de in de markt levende wens voor flexibele pensioenproducten, zonder dat daarbij sprake is van een oneerlijke concurrentie met verzekeraars, althans zonder dat de situatie strijdig is met de mededingingswet. 49
46
Besluit van 23 december 1996. Stb 1979, 36. Memorie van toelichting van de Pensioenwet. 48 Regeling van 20 december 2000; Stcrt. 2000, 249. 49 Regeling van 20 december 2000; Stcrt. 2000, 249. 47
Pagina 32 van 59
De traditionele kenmerken van pensioenfondsen zijn de collectiviteit en de solidariteit. Dit moet tot uiting komen in de producten die zij aanbieden. De kans op oneerlijke concurrentie en misbruik van de machtspositie, door bijvoorbeeld de bijzondere positie van de verplichte bedrijfstakpensioenfonds, is reëel als de pensioenfondsen onbelemmerd de markt zouden op mogen gaan. 50
De taakafbakening is tweeërlei van aard. Enerzijds moet de taakafbakening waarborgen dat de traditionele wezenskenmerken van de pensioenfondsen, de collectiviteit en de solidariteit, tot uiting komen in alle producten die de pensioenfondsen aanbieden (productafbakening). Anderzijds worden beperkingen gesteld aan de mogelijkheid voor werknemers zich bij een pensioenfonds aan te sluiten (domeinafbakening).
5.1.2
Domeinafbakening
De domeinafbakening regelt dat de ondernemingspensioenfondsen uitsluitend actief zijn voor één of meer regelingen van één en dezelfde onderneming (of een groep van ondernemingen). Een bedrijfstakpensioenfonds mag één of meer regelingen uitvoeren van één of meer (delen van) bedrijfstakken. Deze afbakening is ook van toepassing op grensoverschrijdende activiteiten van pensioenfondsen. 51
Sociale partners bepalen voor welke bedrijfstak of sector een bedrijfstakpensioenfonds de pensioenregeling uitvoert. Deze werkingssfeer is onderdeel van de doelomschrijving van het fonds en is opgenomen in de statuten. Er kan een situatie ontstaan waarbij ondernemingen of organisaties buiten de werkingssfeer van het pensioenfonds vallen, maar zich toch vrijwillig willen aansluiten bij het pensioenfonds. Om te voorkomen dat een bedrijfstakpensioenfonds met deze vrijwillige aansluitingen te ver verwijderd raakt van de eigen sector of bedrijfstak en daarmee de markt van pensioenverzekeraars betreedt zijn er een aantal beperkende criteria, genoemd in artikel 121 PW: 1. De werkgever in kwestie volgt de loonontwikkelingen van de bedrijfstak en neemt deel in de sociale fondsen van de bedrijfstak. 2. De werkgever in kwestie heeft een groepsverhouding (art. 2:24b BW) met een bedrijf dat onder de werkingssfeer valt van het bedrijfstakpensioenfonds. Wanneer het 50
Paragraaf 5.3.1 van de Memorie van Toelichting bij het ambtelijk consultatiedocument voor de pensioenwet. 51 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, ‘Modernisering van het uitvoeringsmodel voor pensioenregelingen, een achtergrondnotitie’, Bijlage 2 bij brief AV/PB/2006/100941, p. 3. Pagina 33 van 59
vrijwillig aangesloten bedrijf zich later losmaakt van de groep mag de vrijstelling gecontinueerd worden, vanwege de historische band. 3. De werkgever in kwestie is bij het bedrijfstakpensioenfonds aangesloten, maar komt buiten de werkingssfeer te vallen. Er bestaat een mogelijkheid om de aansluiting vrijwillig te continueren. Dit wordt gerechtvaardigd door de historische band die het bedrijf met het fonds heeft en het belang van de werknemers bij continuering van het pensioenfonds. Het voldoen aan één van deze criteria is voldoende voor een onderneming om zich vrijwillig te kunnen aansluiten. Het bestuur van het bedrijfstakpensioenfonds besluit of zij deze vrijwillige aansluiting wil toestaan. De statuten vermelden onder welke voorwaarden de aansluiting kan worden toegestaan. Het staat het fonds vrij om strengere criteria dan de criteria uit de Pensioenwet te handhaven. 52
De domeinafbakening ordent de verhouding tussen de pensioenfondsen onderling en de verhouding tussen pensioenfondsen ten opzichte van andere marktpartijen. Elk fonds heeft zijn eigen domein. De domeinafbakening verhindert dat losse werkgevers zich kunnen aansluiten bij een pensioenfonds, verzekeraars hebben daar baat bij. Tevens vormt de domeinafbakening een extra bescherming voor de deelnemers, omdat er geen andere onderneming zich kan aansluiten zal het fonds ook geen negatieve gevolgen ondervinden van een bedrijf dat zich aansluit met een wezenlijk ongunstiger risicoprofiel. Dit is van belang omdat er een verbod is van ringfencing. 53
Conclusie Voor het behoud van de verplichte deelname aan een pensioenfonds en om oneerlijke concurrentie met verzekeraars te voorkomen is er met de taakafbakening feitelijk voor gekozen om het pensioenfondsen te verbieden om zich vrij op de markt te begeven als aanbieders van pensioendiensten. Dit geldt voor zowel binnenlandse als buitenlandse pensioenregelingen.
52
B.J. Drijber, Modernisering van het Uitvoeringsmodel voor pensioenregelingen. Rapport uitgebracht aan het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Den Haag, 22 maart 2007. p. 9. 53 B.J. Drijber, Modernisering van het Uitvoeringsmodel voor pensioenregelingen. Rapport uitgebracht aan het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Den Haag, 22 maart 2007, p. 9. Pagina 34 van 59
5.2.
De Algemene Pensioeninstelling (API)
Ondanks de uitstekend gekwalificeerde Nederlandse pensioensector bestaat er geen Nederlandse pensioeninstelling die volop gebruik kan maken van de mogelijkheden die de IORP biedt en die zo de Europese ontwikkelingen kan benutten. De Pensioenwet maakt het mogelijk om grensoverschrijdende activiteiten te verrichten, maar is in de praktijk door onder andere de domeinafbakening onaantrekkelijk. Via de API probeert de regering de Nederlandse pensioensector aantrekkelijk te maken voor de Europese markt. De vormgeving zal zo veel mogelijk vrijgelaten worden en de domeinafbakening zal komen te vervallen.
5.2.1
Premiepensioeninstellingen (PPI)
De eerste stap richting de API is de PPI. De PPI legt zich uitsluitend toe op zuivere premieregelingen.
Deze
regelingen
kenmerken
zich
door
het
ontbreken
van
verzekeringstechnische risico’s. De PPI bouwt pensioenvermogen op en belegt dit, waarna het een eenmalige uitkering doet.
De PPI is geen verzekeraar. Ook een verzekeraar kan een PPI oprichten. Indien een verzekeraar een premiepensioeninstelling opricht, geldt daarvoor het verbod van nevenactiviteiten uit de Wet financieel toezicht niet. De Premiepensioeninstelling en de verzekeraar zijn juridisch gescheiden entiteiten.
De PPI is nadrukkelijk geen pensioenfonds waarin sociale partners uitsluitend voor hun eigen solidariteitskring pensioenregelingen uitvoeren. Voor de PPI hoeven daarom niet dezelfde eisen gesteld te worden als aan een pensioenfonds, voor de PPI zal daarom geen domeinafbakening gelden.
Conclusie Zowel in de API als in de PPI zal de domeinafbakening komen te vervallen. Dit omdat met de API beoogd wordt de eisen ten aanzien van de vormgeving zoveel mogelijk vrij te laten. Omdat een API niet onder de verplichtstelling valt van bedrijfstakpensioenfondsen en verzekeraars ook een API kunnen oprichten is de API een oplossing in de discussie omtrent de marktwerking en is het ook mogelijk de domeinafbakening te laten vervallen.
Pagina 35 van 59
5.3.
De domeinafbakening in Europa: belemmerend voor Nederlandse Pensioeninstellingen?
De totstandkoming van de IORP-richtlijn is voor het kabinet de aanleiding geweest om een discussie op gang te brengen over de bestuurs- en organisatiestructuur van pensioenfondsen. Ten grondslag aan deze discussie ligt de verwachting dat de Europese Commissie verdere stappen zal nemen voor een interne markt voor bedrijfstakpensioenfondsen. De verwachting is dat de druk zal toenemen voor Nederlandse Pensioeninstellingen om vrijelijk in de Europese markt te kunnen opereren.
Vooral de domeinafbakening belet Nederlandse Pensioeninstellingen vrijelijk de Europese markt op te gaan. Ondernemingspensioenfondsen moeten zich beperken tot ondernemingen binnen dezelfde groep en bedrijfstakpensioenfondsen mogen alleen maar opereren binnen dezelfde tak als waarvoor ze in Nederland werkzaam zijn.
5.3.1
Vormt de domeinafbakening wel een zodanig grote belemmering?
Een ondernemingspensioenfonds van een multinational kan voor alle Europese vestigingen een pensioenregeling uitvoeren, het is voordelig één pensioenregeling te hebben voor alle werknemers in alle landen. Ook bedrijfstakpensioenfondsen kunnen voor buitenlandse zustersectoren pensioenen uitvoeren, in praktijk gebeurt dit nauwelijks omdat een willekeurige werkgever zich alleen vrijwillig zal kunnen aansluiten als er voldaan wordt aan de in artikel 121 PW gestelde criteria. Een buitenlands bedrijf zal hieraan vrijwel nooit kunnen voldoen. 54 .
De potentiële voordelen van het bijeenbrengen van verschillende pensioenregelingen binnen één pensioeninstelling gelden overigens evenzeer in het geval van pensioenregelingen van verschillende, niet noodzakelijk tot eenzelfde groep, behorende instellingen. 55 Een ondernemingspensioenfonds kan behoefte hebben aan het opnemen van een onderneming die niet binnen het fonds valt om zo kosten te besparen, dit is met de domeinafbakening niet mogelijk.
54
B.J. Drijber, Modernisering van het Uitvoeringsmodel voor pensioenregelingen. Rapport uitgebracht aan het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Den Haag, 22 maart 2007. 55 Consultatiedocument, Wijziging van de Wet op het financieel toezicht en andere wetten in verband met de invoering van de premiepensioeninstelling mede op grond van de richtlijn 2003/41/EG , p. 26. Pagina 36 van 59
Internationale ondernemingen zijn niet afhankelijk van Nederland, indien zij elders een gemakkelijker
pensioenvehikel
kunnen
gebruiken
dan
zullen
zij
dat
naar
alle
waarschijnlijkheid op den duur ook doen. 56
Voor de Nederlandse markt geldt dat vooral kleinere ondernemingspensioenfondsen moeite hebben om te voldoen aan alle steeds strengere verplichtingen en komen deskundigheid en capaciteit tekort. Krachtenbundeling door fusie of nauwe samenwerking met andere pensioenfondsen zou een oplossing zijn, maar volgens de huidige Pensioenwet is dat slechts beperkt mogelijk. Samenwerking is mogelijk, maar ondernemingspensioenfondsen kunnen niet fuseren. Steeds meer kleinere ondernemingspensioenfondsen stoppen. In de afgelopen tien jaar is het aantal ondernemingspensioenfondsen met ongeveer een derde gedaald, van 934 naar 620. 57 Dit geeft aan dat er wat moet veranderen voor ondernemingspensioenfondsen om hun hoofd boven water te kunnen houden, de domeinafbakening vormt voor hen een te grote belemmering.
Conclusie Voor bedrijfstakpensioenfondsen vormt de domeinafbakening een groot obstakel om de Europese markt op te gaan. In principe is het wel mogelijk om voor zusterorganisaties in het buitenland pensioenregelingen uit te voeren, maar de bedrijfstakpensioenfondsen mogen alleen maar opereren binnen de tak waarvoor zij werkzaam zijn. Voor een buitenlands bedrijf is het moeilijk zich vrijwillig aan te sluiten omdat zij praktisch niet aan de voorwaarden gesteld in artikel 121 PW kunnen voldoen.
Internationale ondernemingen hebben de mogelijkheid om buitenlandse pensioenregelingen via een ondernemingspensioenfonds uit te voeren, de domeinafbakening vormt hier geen grote beperking. Toch kan de domeinafbakening een beperking opleveren, bijvoorbeeld indien men voor kostenbesparing andere ondernemingen binnen het fonds wil laten vallen. Het kan zijn dat op het gebied van kosten een multinational dan zal kiezen voor een pensioenregeling elders in Europa met minder beperkingen.
Vooral kleine ondernemingen hebben behoefte aan het bundelen van hun krachten. Volgens PricewaterhouseCoopers beperkt de Pensioenwet hen daarin te veel, zeker op het gebied van
56 57
http://www.pwc.com. http://www.pwc.com. Pagina 37 van 59
domeinafbakening omdat pensioenfondsen alleen pensioenen mogen uitvoeren voor hun eigen onderneming.
Al met al vormt de domeinafbakening wel een belemmering. Voor pensioenregelingen van multinationals maakt de domeinafbakening een deelname aan de Europese markt niet compleet onmogelijk, maar is het wel onaantrekkelijk. Voor bedrijfstakpensioenfondsen vormt de domeinafbakening een obstakel om deel te nemen aan de Europese markt. De kleine ondernemingspensioenfondsen hebben een behoefte aan samensmelting omdat zij hun hoofd vaak niet meer boven water kunnen houden.
5.4.
5.4.1
Mogelijke andere oplossingen dan de API
Samenwerking tussen pensioenfondsen
De API kan een uitkomst bieden voor ondernemingen die de fondsen willen laten samensmelten, De domeinafbakening staat hieraan in de weg. 58 De behoefte aan samenwerking is groot, maar wordt door de domeinafbakening niet belemmerd. Bovendien is de vraag of er ook langs een andere weg, bijvoorbeeld door aanpassingen in de Pensioenwet tegemoet kan worden gekomen aan de wens tot samensmelten. 59
Een meerderheid van de pensioenfondsen besteedt de administratie uit. Dus samenwerking is mogelijk door te kiezen voor een gezamenlijke administrateur. Alle fondsen voor vermogensbeheer doen een beroep op externe expertise. Dit is zeker voor kleinere fondsen van belang, nu het niet mogelijk is om alle vereiste expertise op voldoende kwalitatief niveau in huis te hebben. Voorbeelden zijn organisaties als MN-services, Cordares en PVF-Achmea, die vaak een totaal dienstenpakket leveren.60 Deze vorm van samenwerking is dus mogelijk, de domeinafbakening vormt hierin geen verhindering en het is dus niet nodig om het op dit gebied te schrappen.
58
Kamerstukken II , 2007 /2008, 20413 nr. 106 p. 3. www.minfin.nl. 60 B.J. Drijber, Modernisering van het Uitvoeringsmodel voor pensioenregelingen. Rapport uitgebracht aan het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Den Haag, 22 maart 2007, p. 22. 59
Pagina 38 van 59
5.4.2
Asset pooling
Bij Asset Pooling worden ten behoeve van het vermogensbeheer de vermogens van verschillende pensioenfondsen samengevoegd, zonder dat sprake is van één pensioenfonds. Pensioenfondsen beleggen dan niet direct in de onderliggende waarden, maar in de gezamenlijke beleggingspool. Zodoende kunnen schaalvoordelen met betrekking tot de te maken kosten worden gerealiseerd. Verder kan bij Asset Pooling door de omvang van het totale belegde vermogen ook een betere diversificatie van de beleggingsportefeuille worden bereikt. Daarbij dient echter te worden opgemerkt dat zolang het eigenlijke pensioenfonds in Nederland gevestigd blijft, dit fonds gewoon dient te voldoen aan de eisen zoals die gesteld worden, inclusief het financiële toetsingskader. 61
Internationaal opererende ondernemingen bundelen in toenemende mate hun internationale pensioenvermogen. Behalve schaalvoordelen op de kosten van vermogensbeheer en bewaring van de beleggingen, verwachten zij door meer diversificatie een hoger rendement. Indien deze bundeling plaats vindt in een besloten fonds voor gemene rekening, worden de beleggingsinkomsten op dezelfde wijze in de belastingheffing betrokken als wanneer de pensioenfondsen rechtstreeks zouden beleggen. 62
In België is er nog weinig animo van multinationals hun API. De voordelen wegen niet op tegen de mogelijkheid van Asset Pooling.
63
Asset pooling is een samenwerkingsverband
waarbij de domeinafbakening niet zorgt voor een belemmering. De vraag is of de API in dit verband wel nodig is en niet overbodig is.
5.4.3
Verplichte uitbesteding
Minister De Geus wilde de taakafbakeningdiscussie sterk vereenvoudigen door een nieuw uitvoeringsmodel verplicht te stellen. Inmiddels is dit achterhaald. Het idee was dat de pensioenfondsen wettelijk verplicht zouden zijn alle taken uit te besteden aan onafhankelijke uitvoeringsorganisaties. Elk pensioenfonds zou dan in ruil daarvoor hun eigen domein mogen bepalen.
61
Kamerstukken II, 2005/2006, 30413, nr. 24. http://www.minfin.nl. 63 Inge Schraffort Koops 30-08-2007, ‘België lokt nog geen pensioenfondsen’, financieel dagblad. 62
Pagina 39 van 59
Het verband tussen het afschaffen en de domeinafbakening enerzijds en de verplichte uitbesteding anderzijds was niet goed onderbouwd. Het zou waarschijnlijk ook niets veranderen aan de marktdominantie van pensioenfondsen. 64 De verplichtstelling gaat om de solidariteit en het verplichte uitbesteden staat daar los van, die ziet op markten van administratie en vermogensbeheer. 65
In de API is er uiteindelijk gekozen dat er geen sprake zal zijn van een verplichte uitbesteding van vermogensbeheer en administratie. Uit de adviezen van onder andere Drijber en Boot is gebleken dat een verplichte uitbesteding geen instrument is dat naar zijn aard bij kan dragen aan de houdbaarheid van de verplichtstelling van bedrijfstakpensioenfondsen. Bovendien verwachtte men dat van verplichte uitbesteding geen noemenswaardig effect zou uitgaan op de marktwerking op de onderhavige terreinen.
Veel pensioenfondsen, 78 van de 82, besteden vermogensbeheer, administratie en communicatie al uit. Dit omdat het goedkoop is omdat meerdere pensioenfondsen gebruik kunnen maken van bijvoorbeeld één administrateur.
5.4.4 Verplichtstellen van een regeling in plaats van een fonds Men kan in plaats van de deelname aan een fonds verplicht te stellen, deelname aan een regeling verplichtstellen. De domeinafbakening is dan overbodig en zou dan geschrapt kunnen worden uit de Pensioenwet. Essentieel voor de houdbaarheid van de verplichtstelling zijn vooral de solidariteitskenmerken van de regeling. Die solidariteit kan worden gewaarborgd via de verplichte deelname in een bedrijfstakpensioenfonds, doordat aan een fonds de eis van een doorsneepremie en de eis van één financieel geheel zijn op te leggen. Ik zie geen belemmering om dit in plaats van in een fonds ook in een verzekering te kunnen opnemen.
Bij verplichtstelling van een regeling kunnen sociale partners om verplichtingstelling van een pensioenregeling vragen, net zoals ze dat tegenwoordig doen voor een fonds. Omdat er gevraagd wordt om een regeling hoeft het pensioen niet onder een pensioenfonds gebracht te worden, maar kan het ook onder een verzekering gebracht worden.
64
R. de Greef, ‘De API uit de mouw’, TPV 2007, afl. 4 (augustus), p. 105. B.J. Drijber, Modernisering van het Uitvoeringsmodel voor pensioenregelingen. Rapport uitgebracht aan het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Den Haag, 22 maart 2007, p. 20.
65
Pagina 40 van 59
Indien de verplichtstelling van het fonds niet meer bestaat, maar wel een verplichtstelling van een regeling, is het mijns inziens niet meer van belang om de concurrentiebescherming die door de domeinafbakening wordt beoogd te handhaven. Voor een niet verplicht bedrijfstakpensioenfonds en het ondernemingspensioenfonds is het in ieder geval geen probleem om de domeinafbakening af te schaffen. De wetgever zou er ook voor kiezen om de domeinafbakening alleen te handhaven bij verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen. Men zou een gedeelte van de Pensioenswet kunnen aanpassen, waardoor de API overbodig wordt.
Conclusie Er zijn verschillende alternatieven voor de API. Samenwerking gebeurt in de praktijk al, veel dingen worden door de pensioenfondsen uitbesteed waardoor expertise gebundeld wordt en uitgevoerd wordt op meerdere regelingen. Ook van Asset Pooling wordt gebruik gemaakt, hierbij wordt vermogensbeheer gebundeld. De domeinafbakening vormt hiervoor geen belemmering en is een alternatief voor de API.
Minister De Geus dacht dat een mogelijkheid om de domeinafbakening uit de Pensioenwet te schrappen het verplicht laten uitbesteden van regelingen zou zijn. Hierdoor zouden de pensioenfondsen zelf niet dominant zijn, waardoor een eerlijke concurrentie zou kunnen ontstaan tussen de verzekeringen en de pensioenfondsen. De domeinafbakening zou dan niet meer nodig zijn. Het verband tussen het ene en andere is niet duidelijk onderbouwd. Wij zien inderdaad geen oplossing in het verplichtstellen van de uitbesteding en daarmee het schrappen van de domeinafbakening.
Een goede oplossing zou zijn om een regeling verplicht te stellen in plaats van een pensioenfonds. Men zou er dan zelf voor kunnen kiezen om dit onder te brengen bij een verzekering of een fonds. Domeinafbakening zou dan niet nodig zijn omdat er een eerlijke concurrentie.
De domeinafbakening die geldt bij het niet verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfonds en het ondernemingspensioenfonds is overbodig, omdat bedrijfstakken en ondernemingen kunnen kiezen voor een fonds of een verzekering, er is dus al eerlijke concurrentie. Men zou er dus ook voor kiezen om de domeinafbakening te handhaven bij verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen en het bij de overige pensioenfondsen te schappen. De API zou ook in dat geval niet nodig zijn. Pagina 41 van 59
5.5
Conclusie
Voor kleine ondernemingen is samensmelten soms nodig om het hoofd boven water te kunnen houden. Allereerst zijn wij van mening dat er verschillende mogelijkheden tot vergaande samenwerking zijn, zoals Asset Pooling en uitbesteding. Bovendien is schrapping van de domeinafbakening voldoende, daar hoeft men niet een geheel nieuwe wetgeving voor te maken.
Om op Europees niveau te kunnen concurreren is het goed om de domeinafbakening af te schaffen, zodat buitenlandse ondernemingen zich gemakkelijk bij bedrijfstakpensioenfondsen kunnen aansluiten. Een bezwaar voor het afschaffen van domeinafbakening is natuurlijk de concurrentiepositie verplichtgestelde gewaarborgd.
van
verzekeraars.
Een
eerlijke
bedrijfstakpensioenfondsen
Voor
verplichtgestelde
en
concurrentie
wordt
bij
ondernemingspensioenfondsen
bedrijfstakpensioenfondsen
zijn
niet al
verschillende
mogelijkheden te bedenken om de concurrentie tussen deze fondsen en verzekeraars zo eerlijk mogelijk te laten verlopen.
Of een API daadwerkelijk nodig is om een goede speler op de Europese markt te zijn trekken wij in twijfel. Op het gebied van domeinafbakening is het veel eenvoudiger om de domeinafbakening uit de wet te schrappen.
Overbodig Er is een aantal mogelijkheden waarbij de domeinafbakening voor de Europese markt geen belemmering vormt. Het belangrijkste is om de domeinafbakening te schrappen in de Pensioenwet. Wat mij betreft is dit mogelijk indien men de regeling verplicht stelt en niet de deelneming
in
een
bedrijfstakpensioenfonds.
De
voornaamste
reden
voor
de
domeinafbakening is namelijk om een eerlijke concurrentie te hebben tussen de verzekeringen en de fondsen, maar door het verplicht stellen van een regeling, waarbij men zelf kan kiezen voor verzekering of fonds is er een eerlijke positie. De domeinafbakening kan in ieder geval geschrapt
worden
bij
niet
verplichtgestelde
bedrijfstakpensioenfondsen
en
ondernemingspensioenfondsen omdat daar geen oneerlijke concurrentie is tussen deze fondsen en verzekeraars, de bedrijven zullen in praktijk waarschijnlijk voornamelijk kijken naar de meest voordelige aanbieder.
Pagina 42 van 59
Bovendien zijn er meer mogelijkheden waarbij er een zeer vergaande vorm van samenwerking is. Voorbeelden hiervan zijn Asset Pooling, waarbij het vermogensbeheer wordt uitbesteed, en uitbesteding. In praktijk wordt hiervan veel gebruik gemaakt.
De domeinafbakening maakt het niet onmogelijk voor multinationals om pensioenregelingen op te stellen en bij een Nederlands ondernemingspensioenfonds onder te brengen.
Onmisbaar Om een speler op de Europese markt te blijven is het volgens sommige onmisbaar om de API te introduceren.
Voor bedrijfstakpensioenfondsen is het wel mogelijk om op de Europese markt te opereren, maar de domeinafbakening beperkt hun speelveld enorm. Dit heeft te maken met het feit dat het voor buitenlandse werkgevers praktisch onmogelijk is om zich vrijwillig aan te kunnen sluiten bij bedrijfstakpensioenfondsen, omdat zij niet kunnen voldoen aan de in de wet gestelde eisen. Ook een ondernemingspensioenfonds moet binnen zijn domein blijven. Het kan voor een ondernemingspensioenfonds noodzakelijk zijn om buiten het domein te treden om de kosten beheersbaar te houden, immers hoe meer pensioenregelingen hoe voordeliger het kan zijn.
Ongewenst Wij vinden dat de API ongewenst is omdat het duur is een nieuw pensioenvehikel te organiseren terwijl er een nieuwe Pensioenwet is. Met de nodige aanpassingen –het schrappen van de domeinafbakening- voldoet de Pensioenwet op het gebied van domeinafbakening aan de volgens sommige belangrijke voorwaarde om een goede speler te kunnen zijn op de Europese markt.
Pagina 43 van 59
Hoofdstuk 6
Het verbod van ringfencing
De taakafbakening vormt in de Pensioenwet een aparte paragraaf, wel te verstaan 5.3. De Nederlandse wetgever heeft hiermee een onderscheid willen maken tussen het werkterrein van de pensioenfondsen en de andere aanbieders van pensioenproducten. 66
Een van de
onderdelen van deze zogenaamde taakafbakening, die naast de domein- en productafbakening staat, is de eis van één financieel geheel. Voor een algemene pensioeninstelling (API) geldt dit verbod van ringfencing echter niet. De API moet een nieuwe pensioeninstelling gaan vormen, naast het pensioenfonds en verzekeraars, die beter gebruik kan maken van de ruimte die de IORP-richtlijn biedt om grensoverschrijdende activiteiten te verrichten. Momenteel is er in Nederland ‘slechts’ één pensioeninstelling die valt binnen de reikwijdte van de richtlijn en grensoverschrijdende activiteiten kan verrichten: het pensioenfonds. Toch lukt het deze niet om Nederland aantrekkelijk te maken voor een buitenlandse werkgever, om hun pensioenregeling door een Nederlandse pensioeninstelling ten uitvoer te leggen. Enkele te veronderstellen redenen hiervoor kunnen zijn, dat Nederland een hogere BTW kent dan bijvoorbeeld België. Deze kent tevens een pensioeninstelling die valt onder de IORP-richtlijn, wel te verstaan de OFP. Wanneer men enkel op basis van de kosten een keuze maakt waar de pensioengelden onder te brengen, zal men eerder geneigd zijn om lagere BTW te betalen dan hogere (zoals in Nederland). Naast België zijn er meer landen die reeds een pensioeninstelling kennen die vallen binnen de IORP-richtlijn. Om Nederland nog op de kaart te kunnen zetten als concurrerend pensioenland kan men zich af vragen of Nederland ook een pensioeninstelling, in de zin van de IORP-richtlijn, dient op te richten. De API zou hier eventueel
een
oplossing
voor
kunnen
bieden.
Met
het
conceptwetsvoorstel
Premiepensioeninstelling is de eerste stap in de richting van het realiseren van een dergelijke pensioeninstelling realiteit geworden. De API zal dus naast het pensioenfonds een pensioeninstelling gaan vormen die op de Europese markt kan concurreren. Of de oprichting van de API, in het bijzonder de afschaffing van het verbod van ringfencing voor de API, van belang is om een pensioeninstelling op de Europese markt volledig te kunnen laten operen komt in het volgende hoofdstuk aan de orde. Hierbij wordt eerst ingegaan op het algemene verbod van ringfencing, zoals deze in de Pensioenwet staat vermeldt, die geldt voor pensioenfondsen. Vervolgens wordt de richtlijn besproken en wordt er ingegaan op de eventuele toevoeging van de API op de huidige situatie van pensioeninstellingen en andere pensioenaanbieders (wel te verstaan: verzekeraars). Na de
66
Kamerstukken II, 1999/2000, 26 537 nr. 3. Pagina 44 van 59
bespreking van de API wordt tevens het conceptwetsvoorstel premiepensioeninstellingen, met betrekking tot ringfencing, behandeld.
6.1.
6.1.1
Betekenis in de Pensioenwet
Beweegredenen verbod van ringfencing
De eis van één financieel geheel, dat valt onder de taakafbakening van pensioenfondsen, staat nader gedefinieerd in artikel 123 van de Pensioenwet. Deze eis houdt in dat een pensioenfonds die meerdere regelingen uitvoert, deze niet ten opzichte van elkaar mag ‘ringfencen’. Dit betekent dat alle vermogens die vanwege verschillende regelingen bijeen zijn gebracht niet van elkaar gescheiden mogen worden. Dit resulteert is kruissubsidie; het tekort dat bij de ene regeling ontstaan dient te worden bijgefinancierd uit het overschot van de andere regeling. Het uitgangspunt van deze “nieuwe” regel, die nog niet gold onder de PSW, wordt gevormd door de solidariteitsgedachte. De wetgever achtte het dermate van belang dat deze solidariteitskring uitgebreid zou moeten worden, dat de eis van één financieel geheel als wettelijke verplichting moest worden opgenomen. 67 Deze regel biedt de werknemer een zekere bescherming doordat de verschillende bijeengebrachte vermogens niet gescheiden mogen worden. De consequentie, van één financieel geheel, die samenhangt met de onderlinge solidariteit, zorgt er echter ook voor dat de deelnemer voor de toetreding bereidt moet zijn om tevens de nadelen te ondervinden van de vorming van één pot. 68 Deze beperking, het verbod van ringfencing, is tevens opgelegd om te voorkomen dat pensioenfondsen in “oneerlijke” concurrentie treden met verzekeraars. 69
6.1.2
Verzekeraars in relatie tot de Pensioenwet
Verzekeraars kennen geen domeinbeperking en tevens geen verbod van ringfencing. Dit betekent dat zij (verzekeraars), indien zij meerdere regelingen uitvoeren, wel een gescheiden vermogen mogen hebben ten opzichte van elkaar.
67
Stichting van de Arbeid, Hoofdlijnen voor een nadere regeling van de taakafbakening tussen pensioenfondsen en verzekeraars, 30 november 1998, publicatienummer 7/98. 68 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, ‘Modernisering van het uitvoeringsmodel voor pensioenregelingen, een achtergrondnotitie, Bijlage 2 bij brief AV/PB/2006/100941, pag. 24. 69 A.W.A. Boot, Modernisering van het Uitvoeringsmodel voor pensioenregelingen. Rapport uitgebracht aan het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Amsterdam, 19 maart 2007. Pagina 45 van 59
Vanwege het feit dat verzekeraars geen domeinbeperking kennen is het onzes inziens ‘logisch’ dat het verbod van ringfencing tevens niet geldt voor verzekeraars. Domeinafbakening regelt namelijk dat men uitsluitend actief kan/mag zijn voor één of meer regelingen van één en dezelfde onderneming. Wanneer het verbod van ringfencing dat wel zou gelden, verplicht dit de verzekeraar toch één geheel te maken op financieel gebied. Er zal dan uiteindelijk wel sprake zijn van een domeinafbakening aangezien ringfencing vereist dat de financiën één geheel vormen. Om deze reden is het onzes inziens logisch dat wanneer er gekozen wordt om de domeinbeperking niet te laten gelden voor verzekeraars, dan tevens het verbod van ringfencing niet te laten gelden.
6.1.3. API & PPI in relatie tot de Pensioenwet De API, algemene pensioeninstelling, is niet gebonden aan de strengere nationale regels van de Pensioenwet, zoals deze wel gelden voor pensioenfondsen. De derde fase van de API is echter gewijd aan de plaatsing van de API binnen het geheel van de Pensioenwet. Dit zal betekenen dat de API wel gebonden zal zijn aan nationale eisen, maar met waarschijnlijk meer vrijheid kent dan de pensioenfondsen. De eerste stap richting de API, het conceptwetsvoorstel premiepensioeninstelling (PPI), is reeds gezet. In dit wetsvoorstel wordt de PPI deels geplaatst binnen de Pensioenwet. Naast het, weliswaar beperkt, in acht moeten nemen van deze nationale wetgeving, is de Algemene pensioeninstelling, en tevens de PPI, gebonden aan de voorschriften die dwingend volgen uit Europese regelgeving. 70 Volgens de plannen met betrekking tot de API en het reeds verschenen wetsvoorstel PPI hoeven deze instellingen zich niet te houden aan het verbod van ringfencing zoals vermeldt staat in de Pensioenwet. Dit zorgt ervoor dat de API een flexibele instelling kan vormen, die zonder de nadere regelgeving van de Pensioenwet (nationale voorschriften) kan opereren. 71 Wat de Europese regelgeving, de IORP-richtlijn, specifiek als dwingend voorschrijft met betrekking tot het verbod van ringfencing komt nader aan bod in paragraaf 6.3.
6.2.
IORP-Richtlijn
Per 22 september 2005 heeft Nederland de IORP-richtlijn (2003/41/EG) geïmplementeerd in de nationale wetgeving, de destijds geldende PSW. 72 Thans zijn deze PSW bepalingen per
70
B.J. Drijber, Modernisering van het Uitvoeringsmodel voor pensioenregelingen. Rapport uitgebracht aan het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Den Haag, 22 maart 2007. 71 E. Lutjens, ‘Redactioneel; API’, P&P 2008, nr. 1, 2. 72 Wet van 19 januari 2006, Stb. 2006, 51. Pagina 46 van 59
2007 opgenomen in de Pensioenwet. Met deze richtlijn wil de EU bereiken dat er meer grensoverschrijdende pensioenfondsen komen. 73
6.2.1
Reikwijdte IORP-richtlijn
Momenteel kent Nederland slechts één soort pensioeninstelling die valt onder de reikwijdte van de Europese richtlijn voor pensioeninstelling (2003/41/EG), wel te verstaan het (beroeps)pensioenfonds in de zin van de Pensioenwet. Grensoverschrijdende activiteiten zijn mogelijk om te verrichten, echter alleen met in achtneming van de in de Pensioenwet geldende bepalingen. Er zijn enkele voorwaarden, waaraan een pensioenfonds zal moeten voldoen, waardoor het Nederlandse pensioenfonds als een minder aantrekkelijke uitvoerder van buitenlandse regelingen zal worden gezien in de praktijk. 74 Een van de voorwaarden vormt de eis van één (solidair) financieel geheel. In het geval dat een Nederlands pensioenfonds de uitvoering van een buitenlandse regeling voor zijn rekening neemt, zal deze mede de volledige financiële risico’s dragen van het Nederlandse pensioenfonds. Hiervan is sprake indien er wordt afgesproken dat de buitenlandse werkgever een bepaalde premie dient te betalen. Uiteindelijk zullen alle gelden op één hoop worden gegooid en wordt de eventuele onderfinanciering mede gefinancierd door het overschot dat de buitenlandse werkgever bezit. Men zou zich in kunnen denken dat dit als belemmerend kan worden ervaren door buitenlandse werkgevers. Wanneer dit het geval is zal men eerde geneigd zijn de pensioenregeling uit te laten voeren door een andere dan een Nederlandse pensioeninstelling, die dit verbod van ringfencing niet kent. Het voorkomen zal bovengenoemde situatie zal waarschijnlijk mee hebben gewogen om voor de pensioeninstellingen, die vallen binnen de reikwijdte van de richtlijn, geen eis van één financieel geheel te laten gelden.
6.3.
6.3.1.
Algemene Pensioen Instelling
API
De huidige mogelijkheden om vanuit Nederland de kansen op de Europese pensioenmarkt voldoende te benutten zijn te beperkt. 75 Om deze leemte op te vullen wordt de Algemene pensioeninstelling (API) geïntroduceerd. Deze zal, om optimaal gebruik te kunnen maken van de mogelijkheden die de richtlijn biedt, moeten vallen onder de reikwijdte van de IORP73
Aanhangsel Handelingen II 2007/08, nr. 666. Kamerstukken II 2007/08, 30 413, nr. 106. 75 Kamerstukken II 2006/07, 28 294, nr. 30. 74
Pagina 47 van 59
richtlijn. 76 Zoals eerder vermeld valt ook het Nederlandse pensioenfonds onder deze richtlijn. Er is echter gebleken dat het in de praktijk niet aantrekkelijk genoeg is om een Nederlands pensioenfonds de uitvoering van een buitenlandse regeling uit te laten voeren. Dit heeft tevens te maken met de domeinbeperking waaraan pensioenfondsen zich dienen te houden. Indien het verbod van ringfencing niet meer voor pensioenfondsen zou gelden, dan nog vormt de domeinbeperking een dermate belemmerend aspect voor Nederlandse pensioenfondsen om succesvol op de Europese markt te kunnen opereren.
Om meer kansen te creëren op de Europese markt is het de bedoeling om de API meer mogelijkheden te bieden dan het pensioenfonds in de zin van de Pensioenwet. De API zal zich dus niet te hoeven houden aan de strengere nationale wetgeving die geldt voor zowel pensioenfondsen als verzekeringsmaatschappijen, maar is wel verplicht de in de IORPrichtlijn gestelde eisen in acht te nemen. Dit betekent niet dat de nationale wetgeving helemaal verdwijnt, want in de derde fase zal de API/PPI zich deels moeten inpassen in de Pensioenwet.
Het verbod van ringfencing wordt als belemmerend ervaren om te kunnen deelnemen aan grensoverschrijdende pensioenactiviteiten, daarom zal de API de activa en passiva behorende bij een regeling moeten afscheiden van het geheel, zo redeneert de API-notitie. 77 Met andere woorden; hier geldt dus geen eis van het verbod van ringfencing, zoals deze wettelijke verplichting van de Pensioenwet wel geldt voor pensioenfondsen.78 Maar vormt het verbod van ringfencing dan wel een belemmering om te kunnen deelnemen op de Europese markt? En is dit ook het geval van concernvorming? Dit verbod van ringfencing zal de grootste belemmering vormen indien er geen domeinbeperking bestaat en wel een verbod van ringfencing. In dit geval schaft men eerst de hekjes, die geplaatst waren om bepaalde groepen vanwege de domeinafbakening, af en verplicht men aan de andere kant om één financieel geheel te vormen. Begrijpelijk achten wij het dat dit als belemmerend kan worden ervaren.
Tevens zal er van het uitvoeren van een pensioenregeling voor buitenlandse bedrijven in de praktijk weinig terecht komen door alle risico’s worden gepoold. Dit zorgt ervoor dat bijna altijd of voor de ene partij (Nederlandse sociale partners) of voor de andere partij
76
Kamerstukken II 2007/08, 30 413, nr. 101. Kamerstuk II 2007-2008, 30 413, nr. 106. 78 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, ‘Modernisering van het uitvoeringsmodel voor pensioenregelingen, een achtergrondnotitie, Bijlage 2 bij brief AV/PB/2006/100941, par. 6.2. pag. 14. 77
Pagina 48 van 59
(buitenlandse bedrijven/collectiviteit) ongunstig zal zijn. 79 Echter de huidige verzekeraars, die niet vallen onder de richtlijn, kennen ook geen verbod van ringfencing. Ondanks dit gegeven, lukt het hen ook niet om “succesvol” te kunnen opereren op de internationale markt. In geval van concernvorming deelt men reeds vaak de financiële risico’s. Is het dan nog wel noodzakelijk om alle activa en passiva van het geheel gescheiden te houden, door om elke werkgever die zich aansluit bij een groep een hekje heen te zetten en dus de domeinafbakening is stand te houden? In dit geval zal het verbod van ringfencing, onzes inziens, geen belemmering vormen.
Tevens wordt ringfencing essentieel gevonden om vermenging van het eigen vermogen van verschillende bij een API ondergebrachte regeling, alsmede vermenging van het eigen vermogen van regelingen met het eigen vermogen van de API zelf, te voorkomen. Het afscheiden van de activa en passiva van de verschillende regelingen, ringfencen van regelingen, maakt het mogelijk om bij een ondergedekte regeling tot afstempelen over te gaan, ook als andere regelingen bij diezelfde API nog voldoen aan de eisen ten aanzien van het eigen vermogen. 80 Hiermee wordt voorkomen dat het tekort van de ene regeling wordt aangevuld met het overschot uit de andere regeling. Men kan zich nu afvragen of door het verbod van ringfencing niet te laten gelden voor de API niet voorbij wordt gegaan aan de solidariteitsgedachte die achter het verbod van ringfencing zit. Dit is van belang omdat volgens hoofdstuk 5 van de achtergrondnotitie van 19 december 2006 de “oplossing” moet voldoen aan drie randvoorwaarden, waarvan het behoud van de collectiviteit en solidariteit er één van is. Volgens het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zo blijkt uit de API-notitie van 21 december 2007, blijft de solidariteit hiermee afgebakend tot de zelf verkozen solidariteitskring (de regeling of een afgebakend geheel van meerdere regelingen). Met het afscheiden van de activa van de regelingen van het eigen vermogen van de algemene pensioeninstelling zelf wordt voorkomen dat bij een eventueel faillissement van de API, geringfencde pensioenvermogens moeten worden aangewend voor de afbetaling van de schuldeisers van de API. 81 In dit geval zou men het wenselijk kunnen achten op de pensioengelden per regeling onder te brengen bij een aparte pensioenbewaarder, zoals voorgesteld is middels het conceptwetsvoorstel PPI.
79
R. de Greef, ‘De API uit de mouw’, TPV 2007, afl. 4 (augustus). V. Smeets, ‘Nederland pensioenvestigingsland’, P&P 2008, nr. 3. 81 Kamerstukken II 2007/08, 30 413, nr. 106. 80
Pagina 49 van 59
6.3.2.
Het conceptwetsvoorstel PPI
De API zal, zoals inmiddels is besloten, in 3 fasen worden geïntroduceerd. Met het conceptwetsvoorstel voor de premiepensioeninstelling is de eerste fase, de introductie van de PPI, inwerking getreden. In het wetsvoorstel wordt duidelijk dat de PPI als nieuwe financiële onderneming in de Wet op het financiëel toezicht (Wft) en als nieuwe pensioenuitvoerder in de Pensioenwet moet worden gezien. Overeenkomstig artikel 1:1 Wft (nieuw) van het wetsvoorstel, vormt deze premiepensioeninstelling een IORP in de zin van de richtlijn. Tevens wordt de PPI toegevoegd als pensioenuitvoerder aan artikel 1 in de Pensioenwet.
6.3.3. Pensioenbewaarder Uit de memorie van toelichting blijkt dat de premiepensioeninstelling zowel de activa als de verplichtingen, van de betreffende pensioenregeling moeten worden overgedragen aan de bewaarder van de premiepensioeninstelling. Deze aparte rechtspersoon wordt ook wel pensioenbewaarder genoemd. 82 Zijn enige taak is het bewaren van een vermogen. Op deze manier wordt zeker gesteld dat het pensioenvermogen veilig is, ook in geval van faillissement van de PPI. Door premiepensioeninstellingen de mogelijkheid te bieden om elke pensioenregelingen die zij uitvoert onder te brengen bij afzonderlijke pensioenbewaarders, waardoor de pensioenvermogens goederenrechtelijk van elkaar worden gescheiden of alle pensioenregelingen onder te brengen bij een enkele pensioenbewaarder, geldt er voor premiepensioeninstelling geen verbod van ringfencing. Men beschikt dus over de mogelijkheid om zelf een keuze te maken om wel of geen gebruik te maken van het verbod van ringfencing. Echter wanneer men van ringfencing gebruik zou willen maken is het noodzakelijk om elke pensioenregeling onder te brengen bij een aparte pensioenbewaarder. Dit kan resulteren in zeer veel verschillende pensioenbewaarders waar men mee in aanraking komt. Aan de ene kant achten wij dit erg omslachtig, maar deze wijze biedt men wel de mogelijkheid om zelf een keuze te kunnen maken met betrekking tot het verbod van ringfencing. Wellicht is er een andere oplossing geboden om de omslachtigheid te temperen en wel de keuze mogelijkheid te laten bestaan. Door een afscheiding van vermogens behorende bij afzonderlijke pensioenregelingen, middels de mogelijkheid tot ringfencen, bewerkstelligt een premiepensioeninstelling dat de solidariteit tussen de pensioendeelnemers zich beperkt tot de eigen solidariteitskring, dat wil zeggen tot de deelnemers in die eigen pensioenregeling.
82
Zie artikel 4:106, lid 1, onderdeel a, Wft (nieuw). Pagina 50 van 59
Aangezien het pensioenvermogen wordt ondergebracht bij de pensioenbewaarder heeft de pensioendeelnemer een aanspraak op zijn vermogen jegens de pensioenbewaarder. De onderlinge relatie tussen de pensioenbewaarder en de PPI zal uitgewerkt dienen te worden in de ‘beheersovereenkomst’.
6.4.
Verzekeringsmaatschappijen versus API
Hebben we echter nog geen bestaande pensioeninstellingen die deze leemte, om succesvol te kunnen
opereren
op
de
internationale
pensioenmarkt,
op
zou
kunnen
vullen?
Verzekeringsmaatschappijen vormen ook instellingen die wel bijdragen van buitenlandse werkgevers
mogen
ontvangen
pensioenfondsbeperkingen. 83
Deze
en
kunnen
opereren
zonder
verzekeringsmaatschappijen
zijn
de
genoemde
echter
geen
pensioeninstelling in de zin van de IORP-richtlijn. 84 Uit de API-notitie blijkt dat het wel gewenst is dat er een dergelijke instelling komt. 85 Maar waarom acht men het dermate van belang dat de API, in deze belichaming, op de markt komt ondanks dat we al verzekeraars hebben die op de internationale markt kunnen opereren? Verzekeraars kenen ook geen verbod van ringfencing en zij kunnen al jaren meedingen op de internationale pensioenmarkt. Dit lijkt echter niet voldoende te lukken, omdat er een “andere” pensioeninstelling aangesteld dient te worden om ditzelfde doel te kunnen bereiken. Moet er dan wellicht niet gekeken worden naar een andere oplossing? Het enkele feit dat verzekeraars niet vallen onder de richtlijn, zal niet het argument zijn om de API op te richten. Zal er niet eerst onderzoek gedaan moeten worden naar de aanleiding waarom verzekeraars, ondanks dat zij tevens geen verbod van ringfencing kennen, niet reeds succesvol opereren op de Europese markt. Wellicht vormt de eis van één financieel, bij de vergelijking tussen de reeds bestaande pensioeninstellingen: pensioenfonds en verzekeraar, geen dermate belemmerd aspect, dat het afgeschaft dient te worden om het beoogde doel te bereiken.
Een belangrijk verschil tussen verzekeringsmaatschappijen en de API vormt de productafbakening. Verzekeraars kennen een dergelijke productafbakening niet, in tegenstelling tot de API. Deze moet zich houden aan de regels die in de richtlijn van toepassing over onder meer toezicht, informatieverstrekking, technische voorzieningen en
83
E. Lutjens, ‘Redactioneel; API’, P&P 2008, nr. 1, 2. Zie artikel 2, lid 2, onderdeel b, IORP-richtlijn. 85 Kamerstuk II 2007/08, 30 413, nr. 106. 84
Pagina 51 van 59
financiering en ook de beperking tot werkzaamheden in verband met pensioenuitkeringen en wat daarmee verband houdt. 86
Enkele verschillen tussen de API en verzekeringsmaatschappijen zijn echter ook aanwezig. Zo zal een verzekeraar niet zelf als een API kunnen optreden, maar is wel gerechtig om een API op te richten. 87 Hierbij rijst de vraag of de API wel een eerlijke concurrent is van verzekeraars. 88 Een tweede verschil heeft betrekking op een geval van onderdekking. Verzekeraars mogen in beginsel geen onderdekking hebben, in tegenstelling tot een API. 89 Het niet gelden van het vereiste van één financieel geheel zorgt er tevens voor dat bij een ondergedekte regeling overgegaan kan worden tot afstempeling, ondanks dat andere ondergebrachte regelingen bij diezelfde API nog over voldoende vermogen beschikken.
6.5.
API of pensioenfonds?
Algemene pensioeninstellingen hebben meer mogelijkheden dan pensioenfondsen om grensoverschrijdend te kunnen werken. Een API is geen pensioenfonds in de zin van de PW. Een pensioenfonds zou wel zelf een API kunnen oprichten of zich tot API kunnen omvormen. Zij kan in een klap van de voorschriften die volgen uit de Pensioenwet af zijn en slechts gebonden zijn aan de Europese regelgeving. 90 Dit zou kunnen leiden tot een vrij eenvoudige manier van omzeiling van de product- en domeinafbakening. Hetzelfde zou dan gelden voor het verbod van ringfencing. Pensioenfondsen kennen de eis van één financieel geheel, maar die kan worden omzeild door het pensioenfonds om te zetten naar een API, waarbij afscheiden van vermogens van verschillende ondergebrachte regelingen is toegestaan. 91 Men zou kunnen concluderen dat de eisen toch niet meer als fundamentele waarden worden gezien in het Nederlandse pensioenstelsel. Waarom zou men dan niet “gewoon” de eisen voor pensioenfondsen afschaffen?
De hoofdlijnennotitie vermeldt voorts dat men meer mogelijkheden tot samenwerking tussen ondernemingspensioenfondsen wil bewerkstelling door het mogelijk maken van ‘ringfencen’. 86
E. Lutjens, ‘Redactioneel; API’, P&P 2008, nr. 1, 2. B.J. Drijber, Modernisering van het Uitvoeringsmodel voor pensioenregelingen. Rapport uitgebracht aan het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Den Haag, 22 maart 2007. 88 E. Lutjens, ‘Redactioneel; API’, P&P 2008, nr. 1, 2. 89 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, ‘Modernisering van het uitvoeringsmodel voor pensioenregelingen, een achtergrondnotitie, Bijlage 2 bij brief AV/PB/2006/100941, par. 6.2. pag. 15. 90 B.J. Drijber, Modernisering van het Uitvoeringsmodel voor pensioenregelingen. Rapport uitgebracht aan het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Den Haag, 22 maart 2007. 91 M. Heemskerk, ‘Hoofdlijnennotitie API’, P&P 2008, nr. 3. 87
Pagina 52 van 59
Voorts blijkt uit de reactie van de Stichting van de arbeid dat wordt voorgesteld om deze mogelijkheid van ‘ringfencen’ te realiseren in de Pensioenwet, waardoor pensioenfondsen zonder gebruik te maken van de API meer mogelijkheid krijgen tot samenwerking. 92 Dit achten wij een redelijk voorstel, tevens in het licht gezien van het ‘gebruiken’ van de omzetting van een pensioenfonds in een API om het verbod van ringfencing, en tevens andere eisen die in de Pensioenwet staan vermeldt, te omzeilen. Een ander punt wat de STAR voorstelt, heeft betrekking op het voorzienbaar maken van de mogelijkheid tot ‘ringfencing’ in de Pensioenwet. Dit zorgt ervoor dat er geen financiële solidariteit hoeft te zijn als betrokken partijen dit niet wensen.
De vraag of de API wel de juiste oplossing is voor de huidige problematiek komt ook aan de orde in het adviesrapport van de STAR. Deze vindt dat met aanpassing van de PW, zodanig dat ‘ringfencing’ mogelijk wordt, er wellicht op een meer eenvoudige wijze en met minder risico’s een oplossing voor de huidige problematiek van de kleinere pensioenfondsen kan worden gerealiseerd. Dit achten wij een goede oplossingsrichting, waarmee men het beoogde doel zou kunnen bereiken.
92
Stichting van de Arbeid, Reactie Star op consultatiedocument hoofdlijnen Algemene Pensioeninstelling, 29 april 2008, p. 5. Pagina 53 van 59
6.6.
Conclusie
Overbodig, onmisbaar of ongewenst? Het doel van de Europese richtlijn is een instelling creëren die op de Europese pensioenmarkt volledig gebruik kan maken van de ruimte die de richtlijn biedt om grensoverschrijdende activiteiten te verrichten. In de huidige situatie kennen we één pensioeninstelling die valt onder de reikwijdte van de Europese richtlijn: het pensioenfonds. Deze is echter tevens gebonden aan de regels van de Pensioenwet. Om deze ‘ballast’ achterwege te kunnen laten, hoeft de API zich beperkt te houden aan de regels die in de Pensioenwet staan. Dit zorgt ervoor dat het verbod van ringfencing, dat wel geldt voor pensioenfondsen, een vereiste is waaraan de API niet gebonden zou zijn. Maar is het nu nodig een nieuwe instelling “op de markt te brengen” om het doel te bereiken? Verzekeraars kunnen al jaren op de Europese markt opereren en kennen tevens geen verbod van ringfencing. Desondanks is het hen tot op heden nog niet gelukt om succesvol te kunnen opereren op de Europese pensioenmarkt. Wellicht is het van belang om eerst te onderzoeken waarom verzekeraars, die evenals de API geen eis van één financieel geheel kennen, al jaren op de Europese pensioenmarkt opereren en nog niet aantrekkelijk genoeg zijn op de Europese pensioenmarkt. Aan de hand hiervan zou men er wellicht in slagen om een goed vehikel te vinden om de Europese pensioenmarkt te kunnen bestormen. Ons inziens is de API niet direct nodig om het gestelde doel te bereiken. Doormiddel van de eerste stap die is gezet in deze richting, middels het conceptwetsvoorstel PPI, heeft men de eerste hand proberen te leggen aan de realisering van een pensioeninstelling in de zin van de IORP-richtlijn. Voor de API/PPI geldt geen verbod van ringfencing, maar dit is slechts van belang wanneer men tevens de domeinafbakening afschaft. Wanneer dit niet gebeurd zal de eis van één financieel geheel als dermate belemmerend worden ervaren. Waarschijnlijk is hetzelfde met de IORP-richtlijn beoogde doel tevens te bereiken door de door de Pensioenwet gestelde regels af te schaffen voor pensioenfondsen, met betrekking tot het verbod van ringfencing. Dit zou uiteraard alleen interessant zijn voor pensioenfondsen indien ook de domeinafbakening zou worden afgeschaft. Dit roept echter de vraag op of dit geen oneerlijke concurrentie met verzekeraars oplevert.
Pagina 54 van 59
Hoofdstuk 7
Conclusie
In 2003 is er binnen Europa een nieuwe richtlijn gemaakt de IORP richtlijn (richtlijn). Deze richtlijn bevat regels betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op Institutions for Occupational Retirement Provision (IORP’s). De richtlijn is tot stand gebracht vanuit de behoefte om op Europees niveau een interne markt voor financiële diensten tot stand te brengen. Het kan bijdragen aan de economische groei in de Europese Unie (EU). Tevens opent het de mogelijkheid voor financiële instellingen om in andere lidstaten hun diensten aan te bieden. Daarnaast is het een geschikt instrument om binnen de EU meer werkgelegenheid te scheppen.
Nederland kent nu op grond van de Pensioenwet twee soorten pensioenuitvoerders, namelijk de pensioenfondsen en verzekeraars. Alleen pensioenfondsen vallen ten aanzien van de ouderdomspensioenen onder de IORP-richtlijn, ten aanzien van de nabestaande- en arbeidsongeschiktheidspensioenen hoeft dit niet altijd het geval te zijn omdat de Nederlandse wet financiering op risicobasis toelaat. Deze pensioenfondsen hebben een sociaal karakter en voeren een solidariteitsproduct uit. Dit komt met name tot uiting door de doorsnee premie die pensioenfondsen kunnen hanteren.
Pensioenfondsen kunnen onderverdeeld worden in bedrijfstakpensioenfondsen en ondernemingspensioenfondsen. Volgens artikel 117 van de Pensioenwet mogen pensioenfondsen geen vrijwillige pensioenverzekeringen 93 aanbieden tenzij dit als aanvulling geldt op de basispensioenregeling 94 die reeds door het pensioenfonds wordt uitgevoerd
In vergelijking met IORP’s gelden voor pensioenfondsen een aantal belemmeringen bij de uitvoering van hun activiteiten. Dit zijn het verbod van ringfencing en de afbakening van het werkdomein van het bedrijfstakpensioenfonds en het ondernemingspensioenfonds. Dit belemmert Nederlandse pensioenfondsen de Europese markt op te gaan. Om te voorkomen dat Nederland zijn positie in de Europese markt verliest wordt de API als een goede oplossing gezien. De vraag die wij ons in dit onderzoek hebben gesteld is of een dergelijke wettelijke regeling onmisbaar, onnodig of ongewenst is.
93
Betreft de regelingen waarbij de werknemer de vrije keuze heeft om hier al dan niet aan deel te nemen. Betreft de regelingen waarbij er een contractuele verplichting voor de werknemer bestaat tot deelname in de pensioenregeling. 94
Pagina 55 van 59
Onmisbaar Om een speler op de Europese markt te blijven is het volgens sommigen onmisbaar om de API te introduceren.
Voor bedrijfstakpensioenfondsen en ook ondernemingspensioenfondsen is het wel mogelijk om op de Europese markt te opereren, maar de domeinafbakening en het verbod op ringfencing beperkt hun speelveld enorm. Dit heeft te onder andere te maken met het feit dat het voor buitenlandse werkgevers praktisch onmogelijk is om zich vrijwillig aan te kunnen sluiten bij bedrijfstakpensioenfondsen, omdat zij niet kunnen voldoen aan de in de wet gestelde eisen. Wanneer de domeinafbakening afgeschaft zou zijn, maar het verbod op ringfencing blijft bestaan, dan zal Nederland alsnog onaantrekkelijk blijven omdat de eis van één financieel geheel heel belemmerend is: men is dan verantwoordelijk voor geld van een bedrijf die helemaal niet bij je hoort. In de API geldt zowel het verbod van ringfencing als de domeinafbakening niet, daardoor is het een oplossing.
Onnodig Er is een aantal mogelijkheden waarbij de domeinafbakening voor de Europese markt geen belemmering vormt. Het belangrijkste is om de domeinafbakening te schrappen in de Pensioenwet. Dit is mogelijk indien men de regeling verplicht stelt en niet het pensioenfonds. De voornaamste reden voor de domeinafbakening is namelijk om een eerlijke concurrentie te hebben tussen de verzekeringen en de fondsen, maar door het verplicht stellen van een regeling, waarbij men zelf kan kiezen voor verzekering of fonds is er een eerlijke positie. Ook is dit niet in strijd met de sociale doelstellingen die een dergelijke verplichting met zich mee brengt. Een bedrijfstak zal kijken naar de meest voordelige vorm en dat is in het belang van alle werknemers. Bovendien zijn er meerdere mogelijkheden waarbij er een zeer vergaande vorm van samenwerking is. Voorbeelden hiervan zijn Asset Pooling, waarbij het vermogensbeheer wordt uitbesteed, en uitbesteding. In praktijk wordt hiervan veel gebruik gemaakt. De domeinafbakening maakt het niet onmogelijk voor multinationals om pensioenregelingen op te stellen.
Voor kleine ondernemingen is een vergaande vorm van samenwerking nodig om het hoofd boven water te kunnen houden. Allereerst zijn wij van mening dat er verschillende mogelijkheden tot vergaande samenwerking zijn, zoals Asset Pooling en uitbesteding. Bovendien zijn wij van mening dat schrapping van de domeinafbakening voor de
Pagina 56 van 59
samenwerking al voldoende is, daar hoeft men niet een geheel nieuwe wetgeving voor te maken.
Verzekeraars kunnen al jaren op de Europese markt opereren en kennen geen verbod van ringfencing. Desondanks is het hen tot op heden nog niet gelukt om succesvol te kunnen opereren op de Europese pensioenmarkt. Wellicht is het van belang om eerst te onderzoeken waarom verzekeraars, die evenals de API geen eis van één financieel geheel kennen, al jaren op de Europese pensioenmarkt opereren en nog niet aantrekkelijk genoeg zijn op de Europese pensioenmarkt. Aan de hand hiervan zou men er wellicht in slagen om een goed vehikel te vinden om de Europese pensioenmarkt te kunnen bestormen.
Ongewenst De API kan ongewenst zijn omdat het duur is een nieuw pensioenvehikel te organiseren terwijl er een nieuwe Pensioenwet is. Met de nodige aanpassingen –het schrappen van de domeinafbakening- voldoet de Pensioenwet op het gebied van domeinafbakening aan de volgens sommige belangrijke voorwaarde om een goede speler te kunnen zijn op de Europese markt.
Conclusie De centrale vraag in dit onderzoek luidde als volgt: “Is de API of de PPI HET Europees vehikel dat Nederland zal leiden naar de titel: Europees pensioenkampioen ? Of de API het Europese vehikel is en daadwerkelijk nodig is om een goede speler op de Europese markt te zijn betwijfelen wij. De API is niet direct nodig om het gestelde doel te bereiken. Waarschijnlijk is hetzelfde met de IORP-richtlijn beoogde doel tevens te bereiken door de door de Pensioenwet gestelde regels af te schaffen voor pensioenfondsen, met betrekking tot het verbod van ringfencing en domeinafbakening.
Pagina 57 van 59
Hoofdstuk 8
Bronnenlijst
Literatuur
Handboeken °
E. Lutjens e.a., Pensioenwet, Analyse en commentaar, Deventer 2007.
Rapporten °
B.J. Drijber, Modernisering van het Uitvoeringsmodel voor pensioenregelingen. Rapport uitgebracht aan het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Den Haag, 22 maart 2007.
°
A.W.A. Boot, Modernisering van het Uitvoeringsmodel voor pensioenregelingen. Rapport uitgebracht aan het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Amsterdam, 19 maart 2007.
Artikelen °
E. Lutjens, ‘Redactioneel; API’, P&P 2008, nr. 1, 2.
°
V. Smeets, ‘Nederland pensioenvestigingsland’, P&P 2008, nr. 3.
°
M. Heemskerk, ‘Hoofdlijnennotitie API’, P&P 2008, nr. 3.
°
Schraffort Koops 2007, Inge Schraffort Koops 30-08-2007 ‘België lokt nog geen pensioenfondsen’ financieel dagblad.
°
R. de Greef, ‘De API uit de mouw’, TPV 2007, afl. 4 (augustus).
°
P.M.C. de Lange, Toepasselijke Sociale en Arbeidswetgeving bij grensoverschrijdende pensioenuitvoering, SMA juni 2007, nr. 6.
Overig °
Stichting van de Arbeid, Reactie Star op consultatiedocument hoofdlijnen Algemene Pensioeninstelling, 29 april 2008, p. 5.
°
Stichting van de Arbeid, Hoofdlijnen voor een nadere regeling van de taakafbakening tussen pensioenfondsen en verzekeraars, 30 november 1998, publicatienummer 7/98.
Pagina 58 van 59
Parlementaire stukken
Nationaal °
Aanhangsel Handelingen II 2007/08, nr. 666.
°
Kamerstukken II 2007/08, 30 413, nr. 106.
°
Kamerstukken II 2007/08, 30 413, nr. 101.
°
Kamerstukken II 2006/07, 28 294, nr. 30.
°
Kamerstukken II, 2005/06, 30413, nr. 3.
°
Kamerstukken II, 2005/06, 30413, nr.3, p. 70.
°
Kamerstukken II, 2004/05, 30104, nr.3, p.7.
°
Kamerstukken II, 1999/2000, 26 537 nr. 3.
°
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, ‘Modernisering van het uitvoeringsmodel voor pensioenregelingen; Een achtergrondnotitie, Bijlage 2 bij brief AV/PB/2006/100941, pag. 24.
°
Besluit van 23 december 1996. Stb. 1979, 36.
°
Consultatiedocument, Wijziging van de Wet op het financieel toezicht en andere wetten in verband met de invoering van de premiepensioeninstelling mede op grond van de richtlijn 2003/41/EG.
Europees °
Advies van de Commissie overeenkomstig artikel 251, lid2, derde alinea, onder c, van het EG-verdrag over de amendementen van het Europees Parlement op het gemeenschappelijk standpunt van de Raad betreffende het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorzieningen, COM (2003), nr. 254 def.
°
Mededeling van de Commissie aan het Europees parlement overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, van het EG-Verdrag inzake het gemeenschappelijk standpunt van de Raad met het oog op de aanneming van een richtlijn betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening, (2002), nr. 1215 def.
Pagina 59 van 59
°
Gemeenschappelijk Standpunt (EG) nr. 62/2002 door de Raad vastgesteld op 5 november 2002 volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorzieningen.
°
Voorstel een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de werkzaamheden van instellingen voor bedrijfspensioenvoorzieningen, COM (2000), nr. 507.
°
Europees Parlement, 1999-2004, 1e verslag over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de werkzaamheden van instellingen voor bedrijfspensioenvoorzieningen, nr. A5-0220/2001.
°
Ten uitvoerlegging van het kader voor financiële markten: een actieplan, COM (1999), nr. 232.
Internetbronnen °
http://www.minfin.nl.
°
http://www.pwc.com.
Pagina 60 van 59