Fa
Fl
02 De leerlingen herkennen en benoemen ten minste twee verschillende biotopen uit hun omgeving.
x
x
03 De leerlingen kunnen van een bepaalde biotoop enkele typische organismen aangeven die erin thuishoren.
x
x
06 De leerlingen leggen een duidelijk verband tussen de omgeving en het al dan niet voorkomen van organismen.
x
x
07a De leerlingen geven bij dieren kenmerken aan waaruit hun aangepastheid blijkt aan omgevingsinvloeden.
x
07b De leerlingen geven bij dieren kenmerken aan waaruit hun aangepastheid blijkt aan bescherming tegen de vijand.
x
07c De leerlingen geven bij dieren kenmerken aan waaruit hun aangepastheid blijkt aan hun voeding.
x
Domein natuur: levende natuur, ecosystemen
08 De leerlingen geven bij planten kenmerken aan waaruit hun aangepastheid blijkt aan omgeving.
G
M
x
09 De leerlingen weten dat organismen hun energie halen uit voedsel om te kunnen functioneren.
z
10 De leerlingen stellen vast dat alle voedselketens starten bij planten.
x
x
11 De leerlingen weten dat micro-organismen belangrijk zijn in de voedselkringloop.
x
x
12 De leerlingen illustreren dat organismen in een bepaalde biotoop afhankelijk zijn van elkaar.
x
x
13 De leerlingen weten dat een voedselketen wordt bepaald door de relatie die bestaat tussen organismen in een biotoop.
x
x
14 De leerlingen stellen een voedselkringloop samen.
x
15a De leerlingen illustreren de wet van eten en gegeten worden aan de hand van een voedselketen.
x
15b De leerlingen illustreren de wet van eten en gegeten worden aan de hand van een voedselpiramide.
x
16 De leerlingen illustreren de wet van eten en gegeven worden aan de hand van minstens twee met elkaar verbonden voedselketens.
x
18 De leerlingen tonen aan dat de invloed van de mens op de aanwezigheid van organismen positief of negatief kan zijn.
x
x
19 De leerlingen illustreren dat er organismen met uitsterven bedreigd zijn.
x
x
20 De leerlingen geven mogelijke oorzaken van de bedreiging van bepaalde organismen aan.
x
Q
21 *De leerlingen zijn bereid om een bijdrage te leveren aan het in stand houden van bedreigde plant- en diersoorten in hun omgeving.
x
Q
Q
N
Pe
Pl
T
V
Ex
Domein natuur: levende natuur, organismen 08b De leerlingen kunnen in een beperkte verzameling van levende wezens gelijkenissen en verschillen ontdekken, een eigen ordening aanbrengen en verantwoorden deze op basis van minstens één criterium.
Fa Fl x
G
M
N
Pe
Pl
T
V
x
09 De leerlingen benoemen en beschrijven de voornaamste delen van een plant.
x
10 De leerlingen kennen de functie van de voornaamste delen van een plant.
x
17 De leerlingen verwoorden op een eenvoudige wijze de functie van de zintuigen.
z
18 De leerlingen verwoorden op een eenvoudige wijze de functie van het skelet.
z
20 De leerlingen verwoorden op een eenvoudige wijze de functie van de hersenen en zenuwen.
f
21 De leerlingen zien in dat organen, zintuigen, spieren, zenuwen, hersenen en skelet als 1 samenhangend geheel funct.
f
23 De leerlingen verwoorden fysische verschillen tussen leeftijdsgenoten.
p
24 De leerlingen kunnen lichamelijke veranderingen die ze bij zichzelf en leeftijdsgenoten waarnemen, herkennen als normale aspecten in hun ontwikkeling.
p
25 De leerlingen zien in verband met groei en ontwikkeling in dat organismen vanaf het begin zich ontwikkelen en uiteindelijk (af)sterven.
x
x
26 De leerlingen illustreren in verband met voortplanting van mensen en dieren, dat een levend wezen steeds voortkomt uit een ander le-
x
x
p
x
x
p
29 De leerlingen kunnen enkele eenvoudige ontwikkelingscycli opstellen en bespreken.
x
x
p
30 De leerlingen onderscheiden verschillende manieren waarop organismen zich voortplanten.
x
x
p
vend wezen van dezelfde soort.
28 De leerlingen illustreren dat de geboorte van mens en dier wordt voorafgegaan door een periode van gedragen worden door de moeder of door de ontwikkeling in een ei.
Ex
Domein natuur: niet-levende natuur, natuurkundige verschijnselen
Fa
Fl
G
M
N
Pe
Pl
Pr
01b De leerlingen ervaren van courante materialen uit hun omgeving of ze al dan niet warmte geleiden/isoleren.
x
01c De leerlingen ervaren van courante materialen uit hun omgeving of ze al dan niet elektriciteit geleiden/isoleren.
x
01d De leerlingen ervaren van courante materialen uit hun omgeving of ze al dan niet geluid geleiden/isoleren.
x
T
02 De leerlingen tonen van courante materialen uit hun omgeving enkele eigenschappen aan.
x
05 De leerlingen ordenen aan de hand van minstens één criterium (vb. veerkracht, drijfvermogen, hardheid…) veelvoorkomende grond-
x
V
stoffen en materialen.
07 De leerlingen kennen enkele voorbeelden van veranderingen aan materialen die het gevolg zijn van inwerking van andere stoffen (bv.
x
Mengen, oplossen, corrosie…).
08 De leerlingen kennen enkele voorbeelden van veranderingen aan materialen die het gevolg zijn van inwerking van organismen (bv.
x
Rotting, gisting,…).
09 De leerlingen kennen enkele voorbeelden van veranderingen aan materialen die het gevolg zijn van invloed van kracht (bv. Vervor-
x
men, breken, fossilisatie..).
10 De leerlingen kennen enkele effecten van de inwerking van warmte (bv. Koken, smelten, stollen, verdampen, condenseren, uitzetten,
x
krimpen, ontbranden…).
11 De leerlingen hebben inzicht in de kringloop van het water.
f
13b De leerlingen kennen verschillende energiebronnen zoals hout, aardolie, aardgas, steenkool…
e
13c De leerlingen kennen verschillende energiebronnen zoals atoomkernen.
e
14 De leerlingen weten dat de mens energiebronnen gebruikt om energie op te wekken.
e
15b De leerlingen geven van voorzieningen en voorwerpen uit hun omgeving aan welke energiebron verantwoordelijk is voor verwar-
e
ming.
15c De leerlingen geven van voorzieningen en voorwerpen uit hun omgeving aan welke energiebron verantwoordelijk is voor verlichting.
el
16 De leerlingen ontdekken de principes van tandwielen, katrollen en hefbomen.
n
17 De leerlingen ontdekken de principes van communicerende vaten, magnetisme, elektriciteit en lenzen.
n
Ex
Domein natuur: niet-levende natuur, de ruimte
Fa
Fl
G
M
N
02 De leerlingen tonen hoe de aarde om de eigen as draait en verklaren het ritme van dag- en nacht.
l
03 De leerlingen weten dat de aarde in ongeveer één jaar om de zon draait.
l
04 De leerlingen weten dat de maan in ongeveer één maand rond de aarde draait.
l
05 De leerlingen tonen hoe de aarde, de zon en de maan ten opzichte van elkaar bewegen en verklaren verschijnsel van de seizoenen.
l
06 De leerlingen herkennen en verklaren in visuele voorstelling de zons- en maanverduistering
l
Domein natuur: niet-levende natuur, weer
Fa
Fl
G
M
N
04 De leerlingen passen hun gedrag en hun kledij aan verschillende weersomstandigheden aan.
w
05 De leerlingen zien in dat weersomstandigheden invloed kunnen hebben op de gemoedstoestand van zichzelf en anderen.
w
06 De leerlingen weten dat het weer bepaald wordt door: temperatuur, neerslag, windrichting, windsnelheid en bewolking.
w
07 De leerlingen lezen de temperatuur van de thermometer af, noteren en interpreteren ze.
w
08 De leerlingen vergelijken de hoeveelheden neerslag over verschillende periodes aan de hand van zelfgemaakte meetinstrumenten.
w
09 De leerlingen lezen de waarden van de pluviometer juist af, noteren en interpreteren ze.
w
10 De leerlingen bepalen de juiste windrichting met een windwijzer en een windroos.
w
11 De leerlingen schatten de windkracht in aan de hand van een vergelijkingstabel.
w
12 De leerlingen lezen de waarden van een barometer juist af, noteren en interpreteren ze.
w
13 De leerlingen kunnen de weerselementen op een bepaald moment en over een beperkte periode, meten, vergelijken en die weersituatie
w
Pe
Pl
T
V
Ex
Pe
Pl
T
V
Ex
beschrijven.
14 De leerlingen verklaren het begrip klimaat als resultaat van weerwaarnemingen over langere perioden.
w
15 De leerlingen beschrijven en benoemen verschillende kenmerken van ons klimaattype.
w
16 De leerlingen stellen vast en verwoorden dat er verschillende klimaattypes bestaan door vergelijking van weergegevens uit verschillende streken.
w
17 De leerlingen beschrijven kenmerken van verschillende klimaattypes en benoemen de types.
w
18 De leerlingen weten dat het klimaat het landschap mee bepaalt.
w
19 De leerlingen weten dat menselijke activiteiten het klimaat beïnvloeden.
e
20 De leerlingen zien in dat de mens verantwoordelijkheid draagt ten aanzien van het klimaat.
e
21 De leerlingen kunnen het verband illustreren tussen de leefgewoonten van mensen en het klimaat waarin ze leven.
w
Domein natuur: gezondheid, algemene doelen
Fa
Fl
G
M
N
Pe
Pl
T
03 De leerlingen kunnen gezonde en ongezonde levensgewoonten in verband brengen met wat ze weten over het functioneren van het eigen
V
Ex
f
lichaam.
04 De leerlingen weten dat bepaalde ziektes kunnen worden voorkomen.
z
05 De leerlingen weten dat bepaalde ziekteverschijnselen en handicaps niet altijd kunnen worden vermeden.
z
Domein natuur: beweging
Fa
Fl
G
M
17 De leerlingen weten dat voldoende gevarieerd bewegen bevorderlijk is voor een goede gezondheid.
z
18 De leerlingen leren de grenzen van hun eigen lichaam herkennen.
z
19 De leerlingen herkennen bij zichzelf de fysische gevolgen van inspanning en rust.
z
20 De leerlingen zien in dat voldoende rust noodzakelijk is.
z
Domein natuur: gezondheid, welbevinden
Fa
Fl
G
M
f
N
Pe
Pl
T
V
Ex
N
Pe
Pl
T
V
Ex
22 De leerlingen respecteren beperkingen en mogelijkheden van anderen Domein natuur: gezondheid, hygiëne en veiligheid
A Fa
Fl
G
M
N
Pe
Pl
T
V
24 *De leerlingen nemen goede gewoonten aan inzake dagelijkse hygiëne.
z
f
25 De leerlingen herkennen en verwoorden onveilig gedrag van zichzelf en van anderen.
z
f
26 De leerlingen beseffen dat het nemen van voorzorgen de kans op ziekten en ongevallen vermindert.
z
f
Domein natuur: gezondheid, risicogedrag
Fa
Fl
G
M
N
Pe
Pl
T
V
27 De leerlingen kennen mogelijke gevolgen van het overmatig eten en drinken van suikerhoudende en vetrijke voedingsmiddelen.
f
28 De leerlingen hebben inzicht in de oorzaken en gevolgen van te weinig nachtrust.
f
29 De leerlingen weten dat sommige producten verslavend zijn en/of ernstige gezondheidsrisico’s kunnen inhouden.
f
30 De leerlingen weten dat sterk geluid gehoorschade kan veroorzaken. Domein natuur: milieu
Fa
Fl
G
M
N
Pe
Pl
T
V f
13 De leerlingen kennen enkele vormen van milieuvriendelijke energieproductie.
e
14 De leerlingen kennen maatregelen die de overheid neemt om milieubewust gedrag te bevorderen.
e
15 De leerlingen geven voorbeelden van schadelijke gevolgen water-, grond-, en luchtverontreiniging, geluidsoverlast en lichtvervuiling.
e
17 De leerlingen illustreren dat milieuproblemen in hun omgeving het gevolg kunnen zijn van tegengestelde belangen.
Ex
z
12 De leerlingen zien een aantal voordelen van recyclage in.
16 De leerlingen kunnen bij een milieuprobleem in hun omgeving, het probleem en mogelijke oorzaken ervan beschrijven.
Ex
f
Q f
Ex
Domein natuur: gezondheid: hulp inroepen/bieden
Fa
Fl
G
M
N
Pe
Pl
T
V
Ex
32 De leerlingen herkennen concrete situaties als onveilig, gevaarlijk en ongezond.
R
34 *De leerlingen vragen raad aan een volwassene wanneer ze een product niet kennen.
R
35 De leerlingen weten waar en bij wie ze moeten zijn om kleine kwetsuren te laten verzorgen.
R
36 De leerlingen verwittigen in geval van ongeval een volwassene.
R
37 De leerlingen verwittigen in geval van ongeval de hulpdiensten.
R
38 De leerlingen kennen het alarmsignaal m.b.t. evacuatie en reageren daar gepast op.
R
39 De leerlingen weten dat brandwonden onder stromend water moeten gekoeld worden.
R
Domein natuur: milieu
Fa
Fl
G
M
N
Pe
Pl
T
V
Ex
01 *De leerlingen dragen zorg voor hun eigen omgeving.
S
02 *De leerlingen tonen een houding van zorg en respect voor de natuur.
S
04 De leerlingen beseffen dat de mens voor zijn levensbehoeften afhankelijk is van het natuurlijk leefmilieu.
S
06 De leerlingen beperken hun afval of trachten afval te voorkomen.
S
07 De leerlingen herkennen een aantal afvalfracties en benoemen ze correct.
S
08 De leerlingen herkennen pictogrammen en afkortingen met betrekking tot het sorteren van afval op school.
S
09 De leerlingen sorteren hun afval op een correcte wijze.
S
10 *De leerlingen zijn bereid hun afval op een correcte wijze te sorteren.
S
11 *De leerlingen zijn bereid zorgvuldig om te gaan met energie, papier, voedsel en water.
S
Domein natuur: algemene vaardigheden
Fa
Fl
G
M
N
Pe
Pl
T
V
Ex
06 De leerlingen noteren hun waarnemingen op systematische wijze.
Nk
07 De leerlingen geven voorbeelden van duidelijke overeenkomsten en verschillen in het dieren- en plantenrijk.
Nk
08 De leerlingen kunnen op hun niveau (evt. met behulp van een volwassene), eenvoudige bronnen hanteren om meer te weten te komen
Nk
over de natuur en het milieu.
09 De leerlingen kunnen onder begeleiding een natuurlijk verschijnsel dat ze waarnemen via een eenvoudig onderzoek toetsen aan een
Nk
hypothese.
10 De leerlingen kunnen een natuurlijk verschijnsel dat ze waarnemen via een eenvoudig onderzoek toetsen aan een hypothese. Domein natuur: gezondheid, voeding
Nk Fa
Fl
G
M
N
Pe
Pl
T
V
Ex
06 De leerlingen maken een onderscheid tussen een tussendoortje en een gevarieerde maaltijd.
f
07 De leerlingen maken een onderscheid tussen gezonde en ongezonde voeding.
f
08 De leerlingen weten dat voldoende gevarieerde voeding noodzakelijk is voor een goede gezondheid.
f
09 De leerlingen kennen gevolgen van eenzijdige voeding.
f
10 De leerlingen herkennen en zijn zich bewust van eigen voedingsgewoonten.
f
13 De leerlingen weten dat bepaalde planten, dieren en producten allergische reacties kunnen uitlokken bij sommige mensen.
z
14 De leerlingen weten dat sommige organismen en producten giftig of gevaarlijk zijn.
z
15 De leerlingen weten dat bepaalde planten de gezondheid kunnen bevorderen.
z
16 De leerlingen begrijpen de belangrijkste informatie van het etiket van een voedingsmiddel.
Kf
Domein tijd: plannen 23 De leerlingen kunnen een eenvoudig visueel voorgesteld plan ontleden en stapsgewijs uitvoeren.
Fa
Fl
G
M
N
Pe
Pl
T
V
x
x
x
x
x
x
x
x
x
24 De leerlingen kunnen handelingen binnen een activiteit chronologisch ordenen en verwoorden.
x
26 De leerlingen kunnen tijdsaanduidingen op uitnodigingen en openings- en sluitingstijden correct interpreteren & functioneel aanwenden.
x
30 De leerlingen kunnen een uitstap plannen met het openbaar vervoer.
x
Domein tijd: historische tijd
Fa
Fl
G
x
M
02 De leerlingen kunnen uit de eigen afstamming en uit stambomen gegevens afleiden tot meerdere generaties terug.
i
03 De leerlingen kunnen een stamboom reconstrueren tot twee generaties terug.
i
04 De leerlingen kunnen de invloed van de geschiedenis op een actuele toestand illustreren.
Ex
N
x
Pe
Pl
x
w
T
V
Ex
Pb
05 De leerlingen kunnen verschillen in tijdgebruik tussen vroeger en nu en hier en elders illustreren.
Tx
06 De leerlingen kunnen jaartallen in de huidige en de voorbije eeuw situeren en op de eeuwband aanduiden.
Tx
x
w
x
07 De leerlingen kunnen jaartallen in de juiste eeuw situeren en op de eeuwenband aanduiden.
Tx
x
w
x
08 De leerlingen kunnen historische elementen, gebeurtenissen en figuren situeren in de juiste historische periode.
Tx
x
w
x
09 De leerlingen kunnen nomadische, agrarische, industriële leefwijzen in verleden herkennen en waar ze nu nog voorkomen.
T
10 De leerlingen kunnen de grote historische periodes aanduiden en benoemen.
Tx
x
w
x
11 De leerlingen tonen belangstelling voor het verleden, het heden en de toekomst, hier en elders.
Tx
x
w
x
Pb
Pe
Pl
V
Ex
Domein tijd: algemene vaardigheden 03 De leerlingen kunnen de ontwikkelingsfasen van dieren, planten waarnemen en beschrijven, tot 5 fasen en meer.
Fa
Fl
x
x
G
w
w
M
N
n
T
x
04 De leerlingen kunnen uit historische informatie feit en mening herkennen.
x
x
05 De leerlingen kunnen het onderscheid tussen een historisch feit en een mening voer dat feit verwoorden.
x
x
06 De leerlingen kunnen op hun niveau verschillende informatiebronnen i.v.m. tijd raadplegen.
x
x
07 De leerlingen kunnen op hun niveau informatiebronnen i.v.m. historische tijd raadplegen.
x
x
w
x
08 De leerlingen kennen of achterhalen de kenmerken van bronnenmateriaal.
x
x
w
x
x
Domein ruimte: oriëntatie binnen de tastbare realiteit
Fa
Fl
G
M
N
Pe
08 De leerlingen kunnen een afgelegde weg later terug beschrijven. Domein ruimte: ruimtelijke oriëntatie binnen de driedimensionale verkleinde ruimte van de maquette
Pl
Fa
Fl
G
M
N
Pe
Pl k
10 De leerlingen kunnen op een maquette verwoorden waar personen en voorwerpen zich bevinden.
k
11 De leerlingen kunnen op een maquette voorwerpen plaatsen zoals in de realiteit.
k
12 De leerlingen kunnen een maquette opbouwen met zin voor ruimtelijke verhoudingen binnen de maquette.
k
13 De leerlingen kunnen op een maquette een in werkelijkheid gevolgde weg aanduiden.
k Fa
Fl
G
M
N
Pe
17 De leerlingen kunnen pictogrammen toepassen in een niet-vertrouwde omgeving. Domein ruimte: ruimtelijke oriëntatie van plattegrond naar kaart
Pl
Fa
Fl
G
M
N
Pe
Pl k
21 De leerlingen kunnen op een maquette of plattegrond de kortste weg tussen twee punten tonen.
k
23 De leerlingen kunnen bij een maquette/plattegrond een legende opstellen en raadplegen.
k
24 De leerlingen kunnen de overeenkomsten tussen luchtfoto en kaart verwoorden.
w Fa
Fl
G
M
N
Pe
Pl
25 De leerlingen kunnen op een plattegrond van de eigen gemeente of stad de bekende plaatsen terugvinden.
B
26 De leerlingen kunnen op een plattegrond van de eigen gemeente of stad een weg tussen twee plaatsen beschrijven en aanduiden.
B
27 De leerlingen kunnen op een plan van de buurt/stad de kortste weg tussen twee punten aanwijzen/tekenen.
B
28 De leerlingen kunnen op een stratenplan lokaliseren waar ze wonen.
B
29 De leerlingen kunnen op een kaart actuele gebeurtenissen in eigen land lokaliseren.
x
30 De leerlingen kunnen op een passende kaart plaatsen en gebeurtenissen waar ze kennis mee maken, lokaliseren.
x
31 De leerlingen kunnen op een wegenkaart van België een reisweg tussen twee plaatsen opstellen.
x
Ruimtebeleving: eigen omgeving
Fa
Fl
G
M
N
Pe
Pl
02 De leerlingen kunnen suggesties geven voor het inrichten van de eigen omgeving.
k
03 De leerlingen kunnen in een concrete situatie oplossingen vinden voor een ruimtelijk probleem.
k
04 De leerlingen kunnen een gepast transportmiddel kiezen voor een te overbruggen afstand. 05 De leerlingen kunnen aan de hand van een concreet voorbeeld het verschil tussen beleefde en absolute afstand illustreren.
Ex
T
V
T
V
Ex
T
V
Ex
T
V
Ex
T
V
Ex
B
20 De leerlingen kunnen een plattegrond maken van een klasmaquette.
Domein ruimte: ruimtelijke oriëntatie kaartvaardigheid
V
B
09 De leerlingen kunnen op een maquette aanduiden waar personen en voorwerpen zich bevinden.
Domein ruimte: gebruik van pictogrammen en symbolen
T
x B
Domein ruimte: oriëntatie via zon, windstreken, kompas
Fa
Fl
G
M
N
Pe
Pl
33 De leerlingen kunnen het noorden, oosten, zuiden en westen aanwijzen aan de hand van de zonnestand.
x
34 De leerlingen kunnen begrippen noorden, oosten, zuiden en westen gebruiken om te oriënteren.
x
35 De leerlingen kunnen een windroos met aanduiding van de hoofd- en tussenwindstreken maken.
x
36 De leerlingen kunnen op een kaart een windroos functioneel gebruiken.
x
37 De leerlingen kunnen de windstreken op een kompas aflezen.
x
38 De leerlingen kunnen een kompas hanteren om de windstreken te bepalen.
x
39 De leerlingen kunnen bij een oriëntatie de windstreken bepalen aan de hand van de zonnestand of een kompas.
x
40 De leerlingen kunnen kaarten oriënteren met behulp van een kompas tijdens uitstappen.
B
Domein ruimte: oriëntatie schaalbegrip
Fa
Fl
G
M
N
Pe
41 De leerlingen kunnen de werkelijke afstand tussen twee plaatsen berekenen, als de schaal gegeven is.
Pl
x
44 De leerlingen kunnen een geschikte schaal kiezen voor het maken van een maquette, een plattegrond, een kaart.
x Fa
Fl
G
M
N
45 De leerlingen kunnen een legende opstellen voor een zelfgemaakte kaart.
Pe
Pl
x
x
x
x
Pe
Pl
x
x
x
Fa
Fl
G
47 De leerlingen kunnen de begrippen land, continent/werelddeel in de juiste context gebruiken.
x
x
x
x
48 De leerlingen kunnen in praktische toepassingssituaties op een gepaste kaart en op de globe de evenaar, de polen, de continenten/werelddelen en de oceanen opzoeken en aanwijzen.
x
x
x
x
x
Fa
Fl
G
Pe
Pl
x
x
x
Domein ruimte: oriëntatie globe/wereldkaarten
Domein ruimte: oriëntatie een voorstelling van een kaart hebben 49 De leerlingen kunnen de begrippen wijk, gehucht, dorp, gemeente, deelgemeente, fusiegemeente en stad, provincie en land in de juiste
Ex
T
V
Ex
T
V
Ex
x
43 De leerlingen kunnen door meten vergelijken achterhalen op welke schaal een maquette, een plattegrond of een kaart gemaakt is.
46 De leerlingen kunnen de meest gebruikte tekens i.v.m. legende gebruiken.
V
x
42 De leerlingen kunnen aan de hand van een kaart van Vlaanderen en België de afstand tussen twee plaatsen berekenen.
Domein ruimte: oriëntatie legende
T
M
M
N
N
x T
V x x
T
V
Ex
x
context gebruiken.
50 De leerlingen kunnen aangeven in welke provincie hun woonplaats ligt.
x
51 De leerlingen kunnen de provincies van België en hun hoofdplaatsen benoemen en aanwijzen op een kaart.
x
52 De leerlingen kunnen de gemeenschappen aanwijzen en benoemen.
x
53 De leerlingen kunnen zich de kaart van Vlaanderen en van België voorstellen, zodat ze in praktische toepassingssituaties vlot de ge-
x
meenschappen, de provincies en de provinciehoofdplaatsen kunnen aanwijzen.
54 De leerlingen kunnen verwoorden en aanwijzen dat België in Europa ligt.
x
Eu
55 De leerlingen kunnen zich de kaart van Europa voorstellen, zodat ze de landen op een kaart kunnen opzoeken en aanwijzen.
x
x
x
x
x
Eu
56 De leerlingen kunnen de landen van de Europese Unie opzoeken en aanwijzen op een kaart van Europa.
x
x
x
x
x
Eu
Domein techniek: techniek begrijpen
Fa
Fl
G
M
N
Pe
Pl
T
V
Ex
04 De leerlingen zeggen van technische realisaties uit hun omgeving uit welke materialen of grondstoffen ze gemaakt zijn.
n
Vw
06 De leerlingen ontdekken al explorerend, experimenterend op welke natuurkundige verschijnselen een technische realisatie gebaseerd is.
n
Vw
07 De leerlingen illustreren hoe technische realisaties onder meer gebaseerd zijn op kennis over eigenschappen van materialen of op kennis
n
Vw
over natuurkundige verschijnselen.
Domein techniek: techniek begrijpen
Fa
Fl
G
M
N
Pe
Pl
T
V
Ex
09 De leerlingen tonen aan dat verschillende onderdelen van een eenvoudige technische realisatie in relatie staan tot elkaar, in functie van een vooropgesteld doel.
n
Vw
10 De leerlingen onderzoeken specifieke functies van onderdelen bij eenvoudige technische realisaties door middel van hanteren, monteren of demonteren.
n
Vw
11 De leerlingen geven van een technische realisatie waarmee ze vaak omgaan aan welke onderdelen of mechanismen in verschillende technische realisaties gebruikt worden. (bv. Wieltjes, tandwieltjes, riemen, veertjes…)
n
Vw
13 De leerlingen zien in dat elk onderdeel van een eenvoudige technische realisatie een specifieke functie heeft.
n
Vw
14 De leerlingen onderzoeken hoe het komt dat een door hen gebruikte technische realisatie niet of slecht functioneert.
n
Vw
15 De leerlingen kennen de onderhoudsvoorschriften van eenvoudige technische realisaties waarvoor ze zelf verantwoordelijk zijn.
w
Vw
16 De leerlingen illustreren dat sommige technische realisaties moeten worden onderhouden.
n
Vw
17 De leerlingen begrijpen dat technische realisaties tegemoet komen aan menselijke behoeften.
n
Vw
18 De leerlingen zien in dat voor de ontwikkeling en het gebruik van technische realisaties keuzes worden gemaakt.
n
Vw
19 De leerlingen weten dat natuurkundige verschijnselen en eigenschappen van materialen de keuzes bij het ontwerpen van een technische realisatie mee bepalen.
n
Vw
20 De leerlingen illustreren dat technische realisaties een eigen geschiedenis hebben.
n
Vw
21 De leerlingen illustreren dat technische realisaties evolueren en verbeteren.
n
Vw
22 De leerlingen herkennen in concrete ervaringen de stappen van het technisch proces (probleemstelling, ontwerpen, maken, in gebruik nemen, evalueren).
n
Vw
23 De leerlingen herkennen technische realisaties, het technisch proces, hulpmiddelen en/of keuzes binnen verschillende toepassingsgebieden van techniek.
n
Vw
Domein maatschappij: sociaal-economische verschijnselen: vrije tijd
Fa
Fl
G
M
N
Pe
Pl
T
V
Ex
De leerlingen kunnen vertellen wat ze onder vrije tijd verstaan en wat ze in hun vrije tijd doen.
Pb
De leerlingen kunnen een ruim aanbod aan actieve en passieve vrijetijdsbesteding van elkaar onderscheiden door ze onder begeleiding te onderzoeken, te beoordelen en bij te sturen.
Pb
De leerlingen kunnen zelfstandig hun vrijetijdsbesteding onderzoeken, beoordelen en bijsturen.
Pb
Domein maatschappij: sociaal-economische verschijnselen: reclame
Fa
Fl
G
M
N
Pe
Pl
T
V
Ex
26 De leerlingen kunnen reclame herkennen als informatiebron om de verkoop te stimuleren en weten dat het ons soms aanzet tot het kopen van dingen die we niet steeds nodig hebben.
r
Pb
27 De leerlingen kunnen verwoorden dat reclame in het straatbeeld en in de media een vaste plaats verworven heeft.
r
Pb
28 De leerlingen kunnen aantonen dat hun gedrag door de reclame en de media beïnvloed wordt.
r
Pb
29 De leerlingen kunnen aangeven dat reclamemakers middelen gebruiken om producten aantrekkelijk voor te stellen.
r
Pb
30 De leerlingen kunnen verwoorden dat reclame onder bepaalde vormen en voor bepaalde producten verboden is.
r
31 De leerlingen kunnen inzien dat een aantal evenementen zonder reclame niet kunnen plaatsvinden.
r
32 De leerlingen kunnen vertellen dat er organisaties bestaan die het belang van consumenten verdedigen.
r
33 De leerlingen kunnen reclameboodschappen analyseren en kritisch beoordelen.
r
Domein maatschappij: sociaal-economische verschijnselen: groepen en culturen
Fa
Fl
G
M
4
De lln. kunnen er in hun omgang met leeftijdsgenoten op discrete wijze rekening mee houden dat niet alle kinderen in hetzelfde type gezin wonen als zijzelf. (Gezin en familie)
A
5
De lln. kunnen vaststellen dat sommige mensen een andere levensstijl hebben dan zijzelf en hierop respectvol reageren.
A
6
De lln. kunnen vertellen dat ze in een maatschappij leven met mensen van andere nationaliteiten, volkeren of rassen.
A
7
De lln. kunnen onderkennen dat we allen versch. gebr. hebben en dat die dikwijls worden bepaald door de eigen cultuur.
A
8
De leerlingen kunnen illustreren dat verschillende sociale en culturele groepen andere waarden en normen bezitten.
A
9
De leerlingen kunnen bespreken dat racisme vaak gebaseerd is op onbekendheid en vrees voor het onbekende.
A
10 De lln. kunnen racisme in eigen denken en handelen vermijden en brengen respect op voor het leven van mensen met andere culturen.
A
11 De lln. kunnen illustreren dat arbeidsmigratie en het probleem van vluchtelingen een rol hebben gespeeld bij de ontwikkeling van de
A
multiculturele samenleving.
12 De leerlingen kunnen verwoorden dat samenwerken en taken verdelen nodig zijn en positieve gevolgen heeft.
A
13 De leerlingen kunnen inzien dat het uitoefenen van beroepen en vrijetijdsbesteding samenhangen met cultuurpatronen.
A
14 De lln. kunnen illustreren dat mensen het nodig hebben om in groep samen te leven en zo een samenhorigheidsgevoel ontwikkelen.
A
15 De leerlingen kunnen vormen van afwijzing of waardering op het anders-zijn van mensen herkennen.
A
16 De leerlingen kunnen aangeven dat ze niet akkoord gaan met afwijzende reacties op het anders-zijn van mensen.
A
17 De leerlingen kunnen op prijs stellen dat het anders-zijn van mensen gewaardeerd wordt.
A
18 De lln. kunnen inzien dat sommige mensen vanwege hun handicap het moeilijk hebben om te participeren aan het dagelijkse leven.
A
19 De lln. kunnen voorbeelden geven van mogelijkh. die in onze samenleving bestaan voor de zorg en opvang van bejaarden en mensen
A
met een handicap.
20 De lln. kunnen in hun contact met mensen met een handicap attent reageren en kunnen rek. houden met de noden en verwachtingen van deze mensen.
A
N
Pe
Pl
T
V
f
Ex
Domein maatschappij: sociaal-economische verschijnselen: arbeid en beroepen
Fa
Fl
G
M
N
Pe
Pl
T
V
Ex
01 De leerlingen kunnen beroepen en bezigheden van bekende volwassenen op een eenvoudige wijze beschrijven.
x
x
Pb
05 De leerlingen kunnen aangeven dat er gevaarlijke en ongezonde beroepen bestaan.
x
x
Pb
06 De leerlingen kunnen aantonen dat sommige beroepen meer inspanningen (geestelijke/lichamelijke) vergen.
x
x
Pb
07 De leerlingen kunnen illustreren hoe door technologische ontwikkelingen en veranderde behoeften de arbeidsmarkt en – situatie verandert.
x
x
Pb
08 De leerlingen kunnen illustreren dat gelijkaardig werk niet overal, noch voor iedereen, op dezelfde wijze verloond wordt.
x
x
Pb
09 De leerlingen kunnen illustreren dat verschillende vormen van arbeid verschillend gewaardeerd worden.
x
x
Pb
10 De leerlingen kunnen illustreren dat verschillende vormen van arbeid verschillend toegankelijk zijn voor mannen en vrouwen.
x
x
Pb
11 De leerlingen kunnen respect tonen voor verschillende vormen van arbeid.
x
x
Pb
Domein maatschappij: sociaal-economische verschijnselen: geld
Fa
Fl
G
M
N
Pe
Pl
T
V
Ex
15 De leerlingen kunnen een bankkaart, een overschrijving, online bankieren… als betaalmiddel herkennen.
Pb
16 De leerlingen kunnen verwoorden dat ze in bepaalde situaties iets kunnen verwerven door nu te lenen en later terug te betalen met intrest.
Pb
17 De leerlingen kunnen met een zelfgekozen voorbeeld illustreren hoe de prijs van een product tot stand komt, rekening houdend met: winst, vraag/aanbod en de productiekosten. Domein maatschappij: sociaal-economische verschijnselen: diensten
x Fa
Fl
G
M
N
Pe
Pb Pl
T
V
Ex
18 De leerlingen kunnen belangrijke diensten in een stad/gemeente (politie, brandweer…) benoemen.
Pb
19 De leerlingen kunnen aangeven dat er in een stad/gemeente plaatsen zijn waar diensten verstrekt worden en waar ze informatie kunnen krijgen.
Pb
20 De leerlingen kunnen aangeven dat er collectieve voorzieningen zijn waarvoor de overheid geheel of gedeeltelijk zorgt (wegennet, openbaar vervoer, onderwijs…)
Pb
21 De leerlingen kunnen duiden dat gemeentelijke diensten en collectieve voorzieningen met belastingsgelden en sociale bijdragen betaald worden.
Pb
22 De leerlingen kunnen met een zelfgekozen voorbeeld het nut en het belang aangeven van een collectieve voorziening, waarvoor de overheid geheel of gedeeltelijk zorg draagt.
Pb
Domein maatschappij: sociaal-economische verschijnselen: rijk en arm
Fa
Fl
G
M
N
Pe x
Pl
T
V
Ex
L
Pb
23 De leerlingen kunnen vaststellen dat de rijkdom ongelijk verdeeld is.
x
24 De leerlingen kunnen vertellen dat ons land tot de rijkste landen in de wereld behoort.
x
L
Pb
25 De leerlingen kunnen illustreren dat welvaart zowel over de verschillende landen in de wereld als in België ongelijk verdeeld is.
x
L
Pb
Domein maatschappij: politieke en juridische verschijnselen: regels en afspraken
Fa
Fl
G
M
N
Pe
Pl
T
V
Ex Ex
1
De leerlingen kunnen aangeven dat het overtreden van afspraken stoort.
D
3
De leerlingen kunnen het naleven van regels die ze hebben afgesproken, bewaken.
D
4
De leerlingen kunnen afspraken vastleggen, evalueren en bijsturen.
D
5
De leerlingen kunnen met voorbeelden aangeven dat mensen die samenleven regels en afspraken maken.
D
6
De leerlingen kunnen aangeven dat er mensen zijn die waken over regels en afspraken in de maatschappij.
D
Domein maatschappij: politieke en juridische verschijnselen: conflicthantering
Fa
Fl
G
M
N
Pe
Pl
T
V
Ex Ex
7
De leerlingen kunnen een onderscheid maken tussen een geweldloze en gewelddadige oplossing van een conflict.
f
D
8
De leerlingen kunnen in concrete situaties een standpunt innemen tegenover de oplossing van een conflict.
f
D
V
Ex Ex
f
D
Kr
10 De leerlingen kunnen inzien dat rechten en plichten niet overal dezelfde zijn.
f
D
Kr
11 De leerlingen kunnen illustreren dat rechten en plichten vaak complementair zijn.
f
D
Kr
12 De leerlingen kunnen een voor hen aangepaste versie van de fundamentele Rechten van de Mens begrijpen.
f
D
Kr
13 De leerlingen kunnen het belang van de Rechten van de Mens aantonen en illustreren met voorbeelden.
f
D
Kr
14 De leerlingen kunnen het belang van het verdrag inzake de Rechten van het Kind aantonen en illustreren met voorbeelden.
f
D
Kr
15 De lln. kunnen met voorbeelden illustreren dat in onze wereld niet altijd en overal de Rechten van de Mens en het Kind gerespecteerd worden.
f
D
Kr
V
Ex Ex
Domein maatschappij: politieke en juridische verschijnselen: rechten en plichten 9
Fa
Fl
G
M
N
Pe
Pl
T
De leerlingen kunnen inzien dat ze rechten en plichten hebben.
Domein maatschappij: politieke en juridische verschijnselen: staathuishouding 16 De leerlingen kunnen aantonen dat ons land verdeeld is in gemeenten, provincies en gemeenschappen en Vlaanderen herkennen als één
Fa
Fl
G
M
N
Pe
Pl Tp
van de gemeenschappen.
17 De leerlingen kunnen aantonen dat er tussen het bestuur van Vlaanderen en dat van België een taakverdeling is en illustreren dit aan de
Tp
hand van voorbeelden.
18 De leerlingen kunnen illustreren dat er in het bestuur van ons land een taakverdeling is tussen het gemeentelijk bestuur, het provinciaal
Tp
bestuur, de Vlaamse regering en de Federale regering.
19 De leerlingen kunnen de werking en de bevoegdheden van een gemeenteraad, een provinciebestuur, de Vlaamse regering en de federale
Tp
regering in grote lijnen toelichten.
20 De leerlingen kunnen de erkende symbolen van de Vlaamse gemeenschap herkennen en benoemen: feestdag, wapen, vlag, volkslied en
Tp
memoriaal.
21 De leerlingen kunnen een aantal taken en bevoegdheden van een burgemeester, een provinciegouverneur, een minister en de koning
Tp
omschrijven.
22 De leerlingen kunnen op een voor hen bevattelijke wijze uitleggen dat de verkiezingen een basiselement zijn van het democratisch func-
Tp
tioneren van onze instellingen.
23 De leerlingen kunnen het principe van de scheiding der machten (wetgevende, uitvoerende en rechterlijke) beschrijven.
Tp
T
Domein maatschappij: politieke en juridische verschijnselen: internationale samenwerking
Fa
Fl
G
M
N
Pe
Pl
T
V
Ex Ex
24 De leerlingen kunnen België als deel van de Europese Unie benoemen en weten dat elk een eigen bestuur heeft waar beslissingen genomen worden.
Eu
25 De leerlingen kunnen illustreren op welke wijze de gemeenschappen en de landen van de Europese Unie ernaar streven om samen te werken.
Eu
26 De leerlingen kunnen illustreren op welke wijze de internationale organisaties er naar streven om het welzijn en/of de vrede in de wereld te bevorderen.
Eu
Domein mens: sociale cognitie: inzicht verwerven in sociale (probleem)situaties
Fa
Fl
G
M
N
Pe
Pl
T
V
Ex Ex
18 De leerlingen kunnen een sociale probleemsituatie herkennen en begrijpen
D
19 De leerlingen begrijpen dat samenwerken soms noodzakelijk kan zijn.
D
20 De leerlingen beseffen dat regels en afspraken context gebonden zijn.
D
21 De leerlingen kunnen in concrete situaties aangeven dat er verschillende manieren zijn van omgaan met elkaar.
D
22 De leerlingen begrijpen omgangsvormen, leefregels en afspraken voor het samenleven in groep.
D
23 De leerlingen kunnen aangeven dat verbale en non verbale uitdrukkingen verschillende bedoelingen en effecten kunnen hebben.
D
24 De leerlingen weten dat het eigen gedrag gevolgen heeft voor zichzelf en voor de andere(n).
D
Kr
25 De leerlingen weten dat rechten en plichten complementair zijn.
D
Kr
26 De leerlingen kunnen in concrete situaties aangeven dat er wederzijdse beïnvloeding is in het omgaan met elkaar.
D
Kr
Vf
vkw
O
W
03 De leerlingen kunnen hun verkeersgedrag aanpassen aan de risico’s die het verkeer in uiteenlopende situaties in houdt.
x
x
x
x
10 De leerlingen kunnen als voetganger een T-kruispunt correct oversteken.
x
x
x
x
11 De leerlingen kunnen als voetganger een kruispunt zonder voorzieningen correct oversteken.
x
x
x
x
13 De leerlingen kunnen hun verkeersgedrag aanpassen aan de verkeersregels voor voetgangers.
x
x
x
x
Domein verkeer: gezondheid, algemene doelen
14 De leerlingen kunnen als voetganger indien nodig correct oversteken tussen geparkeerde auto’s.
x
x
15 De leerlingen kunnen als voetganger indien nodig correct oversteken nabij een bocht.
x
x
16 De leerlingen kunnen als voetganger indien nodig correct oversteken nabij een helling.
x
x
17 De leerlingen kunnen langs de veiligste weg naar school komen.
x
18 De leerlingen kunnen de schoolomgeving in beeld brengen: knelpunten, oplossingen en adequaat verkeersgedrag.
x
19 De leerlingen kunnen gevaarlijke verkeerssituaties in de ruimere schoolomgeving lokaliseren, in beeld brengen en bespreken.
x
20 De leerlingen kunnen in de schoolomgeving en onder toezicht een omloop voor voetgangers op een veilige wijze afleggen.
x
21 De leerlingen kunnen een veilige fietsuitrusting beschrijven en deze op hun eigen en andermans fiets controleren. 22 De leerlingen kunnen de verkeersregels voor fietsers in uiteenlopende situaties omschrijven.
x
x x
x
x
23 De leerlingen kunnen zich als fietser zelfstandig en veilig verplaatsen langs een voor hen vertrouwde route. Ze passen daarbij de verkeersregels op correcte wijze toe.
x
25 De leerlingen kunnen voldoende fietsbehendigheid aan de dag leggen om zich zelfstandig langs een vertrouwde route te verplaatsen.
x
26 De leerlingen kunnen als fietser op een correcte wijze rechts afslaan.
x
x
27 De leerlingen kunnen als fietser op een correcte wijze links afslaan.
x
x
28 De leerlingen kunnen op een correcte wijze een andere fietser inhalen.
x
x
29 De leerlingen kunnen op een correcte wijze om een hindernis heenrijden.
x
x
30 De leerlingen kunnen in de schoolomgeving en onder toezicht een omloop voor fietsers op een veilige wijze afleggen.
x
31 De leerlingen kunnen alternatieven voor het groeiend autoverbruik bedenken, vergelijken en in de eigen omgeving toepassen. 32 De leerlingen kunnen een eenvoudige verplaatsing met het openbaar vervoer uitstippelen en uitvoeren.
F
x
x x
x
x x
Legende: Fa = fauna Fl = flora G = gebeurtenis M = mens N = natuurverschijnsel Pe = persoon Pl = plaats Pr = proefjes T = techniek V = verhaal Ex = extra (zoals fiches ...) Andere: Wp = weekpakket
In de kolommen zelf T = tijdsband Pb = praatrondeboek Nk = natuurkoffer Kf = kookfiche R = red een leven (curus externe) Tf = tekenfiche z = ziek en gezond Q = quiz A = anders zijn f = filmverhalen p = puberteit Tp = topo (wp) Eu = oefeningen site Europa, quizzen (wp) Kr = kinderrechten, site (wp)
In de kolommen zelf r = reclame e = energie l = licht n = natuurkunde en techniek w = het weer Vw = voorwerp van de week B = Brugge k = onze klas L = Logo's Goede Doelen Vf = verkeersfiche vwk = verkeersweek W = wandeling bib, zwemmen, toneel ... O = interactieve Octopussite (wp) D = het ding (afsprakenronde) S = schoolniveau