De
Levende Natuur
196
Volkstelling onder broedvogels biedt Frank Saris, Jan Willem Vergeer, Fred Hustings & Chris van Turnhout Het is zover: de Nieuwe Nederlandse Broedvogeladas (SOVON, 2002) is verschenen. Een kroon op het werk van de meer dan 2600 vrijwilligers die in ruim drie jaar tijd een compleet beeld van de verspreiding en het getalsmatige voorkomen van onze broedvogels bij elkaar hebben geteld. Omdat het veldwerk deels een herhaling is van de werkzaamheden in het kader van de eerste Broedvogelatlas uit 1973-77, kan een betrouwbaar beeld worden geschetst van de veranderingen in de afgelopen kwart eeuw. Dat is voor zo'n belangrijke groep soorten uniek in Nederland. Bij sommige vogelsoorten zijn de ontwikkelingen dramatisch, bij andere opmerkelijk en soms opvallend positief. Er is in 1998 een start gemaakt met een nieuw atlasproject. Een nieuwe Atlas van de Nederlandse broedvogels is noodzakelijk, omdat de eerste inmiddels is verouderd (Teixeira, 1979). Het landschap heeft: in de afgelopen kwart eeuw flinke veranderingen doorgemaakt. Intensivering van de landbouw, oprukkende stedelijke bebouwing en toename van de oppervlakte en ouderdom van het bos zijn bijvoorbeeld van grote invloed geweest op de aantallen en verspreiding van onze broedvogels. De Atlas biedt een uitgelezen mogelijkheid om de effecten hiervan op de broedvogelbevolking te bestuderen. Daarnaast zal de nieuwe Broedvogeladas worden gebruikt voor de ijking van het huidige broedvogelmeetnet, om informatie over aantalsontwikkelingen in steekproefgebieden te vertalen naar een beeld dat representatiefis voor geheel Nederland. Een belangrijke beweegreden voor het nieuwe Atlasproject was ook de te verwachten instroom van nieuwe waarne-
mers, waarvan een deel na afronding van het atlaswerk hopelijk op monitoring zal overstappen. De in het project toegepaste methode is in het kort samengevat in kader 1. In de Atlas zijn de veldgegevens van 2600 vogelaars samengebundeld. Voor het schrijven van de soortteksten werden zo'n 120 soortdeskundigen benaderd. Opvallend was overigens dat bijna al onze verzoeken om soortteksten te leveren werden ingewilligd, en dat pro deo. Ook hier blijkt weer dat de nieuwe Atlas werkelijk een product van en voor vogelaars is. Kwart eeuw vergeleken In de nieuwe Atlas is veel aandacht besteed aan kwantificering van broedvogelaantallen en -dichtheden. Hierin onderscheidt deze Atlas zich duidelijk van haar voorganger. Hierdoor is het niet alleen mogelijk om regionale aantalsverschillen in beeld te brengen, maar ook om populatieschattingen te maken op een wijze die uniformer en beter reproduceerbaar is dan vroeger. Als we het aantal broedparen van alle broedvogelsoorten met uitzondering van de Stadsduif (waarvoor geen reële schatting te maken was) bij elkaar optellen, blijkt dit 9,8-13,4 miljoen te zijn, minder dan er mensen zijn in ons land. Slechts één soort, de Merel, telt waarschijnlijk meer dan een miljoen broedparen. De resterende 235 soorten zijn dus goed voor die andere miljoenen.
De Ijsvogel handhaaft zich redelijk dankzij zachte winters en beekherstel (foto: J. van Duinen).
Ondanks het feit dat het vergelijken van schattingen uit de eerste en tweede Atlas problematisch is, gezien veranderde methoden en toegenomen kennis en ervaring, doen we hier toch een voorzichtige poging. We hebben de aantalsschattingen uit de beide adasperiodes vergeleken, door per soort (waarvoor dit verantwoord was) een verandering van score te geven (volgens een indeling vermeld in figuur 1, waarbij ook wordt uitgelegd hoe de berekening is uitgevoerd, p. 198). Uit figuur 1 blijkt op het eerste oog dat winst en verlies elkaar in evenwicht houden, de vogels zijn zelfs licht aan de winnende hand. Zo lijkt het. Laten we dit eens uiteenrafelen: In de adasperiode zijn 236 soorten als broedvogel vastgesteld. Hiervan kunnen 29 tot de categorie der exoten worden gerekend: soorten waarvan alle exemplaren of hun voorouders uit gevangenschap afkomstig zijn. Deze blijken vooral winnaars te zijn (tabel 1). In het hiernavolgende wordt verder geen rekening meer gehouden met de exoten. Dynamiek Er blijkt sprake te zijn van een grote dynamiek: van de 196 soorten die in de hier-
Broedvogels
197
gevarieerd beeld
De twee onderdelen van het veldwerk voor de nieuwe Adas 5 km
voor genoemde vergelijking konden worden meegenomen, zijn er 76 die een trend van + of - 2 laten zien. Zo'n 4 4 % van de soorten blijkt in aantal afgenomen; daarentegen bijna 50% toegenomen. Het is een komen en gaan van vogels, in al maar wisselende aantallen, gerekend over een kwart eeuw. Toch zijn de toppers, de soorten met de grootste veranderingen, vergelijkbaar met de winnaars en verliezers die eerder gepubliceerd zijn (Sierdsema & Saris, 1999). Van 9% van de soorten is de landelijke populatie met maar liefst 7 5 % of meer geslonken. Tot deze verliezers behoren onder andere Ortolaan, Kuifleeuwerik, Korhoen, Grauwe gors en Kemphaan. Maar ook Veldleeuwerik en Ringmus, in 1973-77 nog in de top 10 van talrijkste Nederlandse broedvogels, behoren inmiddels tot de verliezers.
Presentieveranderingen Een andere manier om de veranderingen in kaart te brengen is een vergelijking van de presenties toen en nu. Onder presentie wordt verstaan het aandeel van de atlasblokken waarin een soort als zekere of waarschijnlijke broedvogel is vastgesteld. Dit is samengevat in figuur 2 op p. 198. De 207 soorten die in deze vergelijking zijn meegenomen, bezetten in totaal 122786 atlasblokken (totaal zijn er 1674 atlasblokken), hetgeen 4 , 5 % meer is dan een kwart eeuw geleden (5489 blokken meer).
///
km
V/ /A
v/
V/
V/
V/
///
V/ V/ ^
Atlasblokken-onderzoek
Kilometerhokken-onderzoek
Opstellen van zo volledig mogelijke soortenlijst per atlasblok (25 km2)
8km-hokken{1 km2)elk gedurende twee uur onderzoeken
' Zorg ervoor dat alle biotopen in het Atlasblok enkele malen bezocht zijn;
• Twee uur veldwerk verdelen over 2 bezoeken van ieder 1 uur;
' Nachtvogels horen er ook bij; enkele avond/ nachtbezoeken brengen is dus nodig;
• Eerste bezoek uitvoeren in april/eerste helft mei; tweede bezoek in tweede helft mei/juni;
' Schat het aantal broedparen van de zeldzame en schaarse soorten in het Atlasblok (deze zijn in rood gedrukt op het Atlasblok-formulier);
• De te onderzoeken km-hokken worden door SOVON geselecteerd volgens een vast patroon (de gearceerde hokken In het voorbeeld);
' Een schatting van Houtsnip, Steenuil, Bosuil, Ransuil en Huiszwaluw is welkom, maar hoeft niet;
• Het onderzoek in de km-hokken kan op twee niveaus worden uitgevoerd: A simpelweg alle aanwezige broedvogelsoorten aankruisen; B territoria van zeldzame en schaarse soorten tellen en talrijke soorten aankruisen. Beginnende vogelaars wordt geadviseerd om voor niveau A te kiezen, terwijl meer ervaren tellers op niveau B beter tot hun recht komen,
I Een aantalsschatting voor kolonievogels hoeft niet, als deze al via het Kolonievogel-project zijn doorgegeven; I Gegevens van het LSB-project voor zeldzame en kolonievogels en het BMP worden later in het Atlas-bestand opgenomen.
• Tijdens beide bezoeken een vijf minuten durend puntonderzoek uitvoeren in het midden van het km-hok. Dit betekent; alle aanwezige broedvogelsoorten binnen een straal van 200 meter aankruisen.
Als we ons vervolgens beperken tot de soorten die in 1973-77 in tenminste 1,5% van de atlasblokken voorkwamen is ruim 30% in verspreiding toegenomen; van 31 % is de presentie afgenomen. Dus ook hier houden winst en verlies elkaar mooi in evenwicht. De groep soorten zonder duidelijke trend is nu veel groter (39%). Hierbij speelt mee dat de aantallen van een vogelsoort aanzienlijk kunnen veranderen voordat een verandering in versprei-
Als broedvogel is de Watersnip weggevaagd uit grote delen van Nederland (foto: Philip Friskorn).
Levende Natuur
198
1
i
lliiiiliillilll
1 soortnaam
n broedvogels score
1 2 .
3' . .4.-
5 . ,S' 7 8 9
Broedparen: score 2501 tot 5000 10 5001 tot 10.000 11 10.001 tot 25.000 12 25.001 tot 50.000 13 50.001 tot 100.000 14 100.001 tot 250.000 15 250.001 tot 500.000 16 500.001 tot 1.000.000 17 > 1.000.000 18
j
binnen de talrijkheidsindeling (fig. 1) is opgeschoven.
, 1 1
800 • •
400 ^
200
iiiiililHI
_o
J
O
ipipimi
•
Trend 4 betekent bijvoorbeeld dat de soort vier categorieën
Per soort is een verandering van score over beide periodes gegeven,
600
•
schatting trend 98-00 16-32 4 200-260 4 70-100 4 75-100 4 140-210 5 220 5 500-1200 5 330-396 5 60-70 5 8000-9000 5 100-3500 5 4500-5000 6 415-850 6 200-250 6 750-1100 8 1000-1400 8
Tabel 1. De winnaars, met trendindicatie volgens figuur 1.
Fig. 1. Vergelijking van de aantalsscliattingen uit de beide atlasperiodes.
volgens de Indeling hierboven. Zie tabel 1 voor een aantal voorbeelden.
0 Larus michahellis Aix galericulata 3-8 0-1 Anser indicus 0-1 Certhia famillaris Remiz pendulinus 0-1 Psittacula krameri 5-10 Carduelis spinus 25-30 Sijs Ooievaar Oconia ciconia 5-9 Zwarte zwaan Cygnus atratus 0 Grauwe gans Anser anser 100-150 Kruisbek 25-400 Loxia cun/irostra Nijlgans Alopochen aegyptiacus 15-50 Zwartkopmeeuw Larus melanocephalus 2-8 Kolgans Anser albifrons 0, Brandgans Branta leucopsis o! Grote Canadese gan > Branta canadensis 2-5
1 Geelpootmeeuw ' Mandarijneend • Indische gans Taigaboomkruiper i Buidelmees • Halsbandparkiet \ { 1 1
Broed paren: OtotB 6 tot 10 11 tot 25 26 tot 50 51 tot 100 101 tot 250 251 tot 500 501 tot 1000 1001 tot 2500
schatting exoot 73-77
positief verbetering waterkwaliteit verrijking water (vermesting) verschuiving broedhabitat verbetering broedhabitat vergroting areaal in Ned. verandering Eur. verspreiding vergroting areaal exoot verwildering uit gevangenschap vergroting en veroudering bos vergroting habitat door natuurontw. vermesting verstruiking verstedelijking
3 2 1 25 16 17 7 4 13 1 1 4
negatief versnippering, verruiging verslechtering broedhabitat vervossing verdroging Sahel verandering bij waardvogels vergroting predatiedruk -^oi-•. verandering, ven/varming klimaat
2 45 1 3 1 2
4
Tabel 2. De oorzaken van veranderingen In de vogelstand volgens de Nederlandse ornithologen, zoals in de soortteksten in de
-200
Atlas (SOVON, 2002) vermeld.
-400 -600 -
Oorzaken voor de veranderingen?
n broedvogels Fig. 2. Vergelijking van de presentie uit de beide atlasperiodes. Per soort is de verandering van het aantal atlasblokken vergeleken waarin de soort present is.
ding, op het niveau van de atlasblokken, zichtbaar wordt. Dit was ook één van de redenen om het nieuwe atlasproject anders op te zetten dan het eerste atlasproject, met het sterk gestandaardiseerde onderzoek in kilometerhokken. Ook op grond van presentieveranderingen behoren vogels van agrarisch gebied (nat grasland en kleinschalig akkerland), rietmoeras en heidevelden tot de grootste verliezers. Voorbeelden zijn Klapekster, Zwarte stern, Velduil en Duinpieper. Bij ongewijzigd beleid en omstandigheden valt vrij gemakkelijk te voorspellen wat er
met deze soorten over 25 jaar zal zijn gebeurd. Bij de winnaars figureren nogal wat bosvogels (inclusief roofvogels), naast enkele watervogels. Conclusie: alles bij elkaar optellend, appels en peren, is het aantal vogelsoorten dat in aantal en verspreiding is afgenomen de afgelopen 25 jaar in balans met het aantal soorten dat is toegenomen. Worden de exoten meegeteld, dan zijn er zelfs duidelijk meer winnaars dan verliezers. Even verder kijkend blijkt al snel dat er van een grote differentiatie sprake is, die grotendeels samenhangt met habitatvoorkeuren.
Alle 120 soortauteurs hebben de gegevens volgens een aangegeven volgorde geanalyseerd en beschreven ten behoeve van de Atlas. Er werd hen ook gevraagd om aan de hand van literatuur en eigen onderzoekservaringen aan te geven wat mogelijke oorzaken zouden kunnen zijn voor de opgetreden veranderingen. Zo levert de Adas een mooie doorsnee op over hoe de Nederlandse ornithologen de veranderingen in de vogelstand beoordelen. In tabel 2 is geprobeerd de aldus opgegeven veranderingen te rubriceren (in het geval van verschillende oorzaken, is de meest ingrijpende gekozen). Het spectrum aan mogelijke oorzaken blijkt erg divers en zeer breed. Bovendien is duidelijk dat er voor zeer veel veranderin-
199
Meer bosvogels dankzij meer oud loofbos (foto: Bert Bos).
gen geen bekende, of tenminste aantoonbare oorzaak bestaat, waardoor kwalificaties als Verslechtering broedhabitat' erg hoog scoren. Onderzoek is voor een aantal soorten dan ook hoog nodig om de achterliggende werkingsmechanismen op te sporen, zodat beleid en beheer aangrijpingspunten hebben om de achteruitgang te kunnen stoppen.
Oorzaken nader ingekleurd Behalve de habitat kunnen ook andere gemeenschappelijke eigenschappen van vogelsoorten oorzaken van veranderingen zijn. Deze zijn bijvoorbeeld overwinteringsstrategie (fig. 3), voedselkeuze (fig. 4) en nestplaatskeuze (fig. 5) (p. 202). De figuren zijn slechts correlatieve speldenprikken: ongetwijfeld spelen andere factoren mede een rol in het geheel. Ze geven in ieder geval een aardige zoekrichting. Zo blijkt uit figuur 3 dat vogels die relatief dicht bij huis overwinteren, over het algemeen beter afzijn dan de naar Afrika bezuiden de Sahara migrerende soorten. Het lijkt waarschijnlijk dat grootschalige veranderingen van menselijk grondgebruik, de almaar uitdijende woestijn en voor een aantal soorten wellicht ook de jacht een rol spelen. Een groot deel van de naar Afrika trekkende vogels leeft van insecten en andere ongewervelden. Uit figuur 4 blijkt dat relatief veel soorten die hun jongen met ongewervelden voeren, er slecht voor staan. Dat is een aardige kip-en-ei-kwestie. Immers: ligt het probleem primair in Afrika of in de teloorgang van de beschikbaarheid van voedsel bij ons? Zoals zo vaak zal het antwoord op deze vraag van soort tot soort verschillen. Goed onderzoek aan overleving en broedsucces, bijvoorbeeld middels de Nestkaarten- en Constant Effbrt Sites-projecten (het ringen en terugvangen van vogels met mistnetten volgens een standaard methode), is onontbeerlijk om aan de Nederlandse kant meer inzicht in deze materie te krijgen. Voorts valt in figuur 4 op, dat viseters het over het algemeen goed doen. Duidelijk is dat de grotere beschikbaarheid van een aantal gewone vissoorten ten gevolge van de verrijking van veel oppervlaktewateren hierbij een rol speelt. Bij de best scorende groep, die van consumenten van gras, planten en wortelstokken (vooral ganzen en eenden), speelt het door mest-
gift en aanverwante zaken florerende 'banale' groen een belangrijke rol. Bij een vergelijking van de trends naar broedplaats (fig. 5) valt alleen op dat soorten die afhankelijk zijn van gebouwen het relatief het slechtst doen.
Kwaliteit van de Nederlandse avifauna Is een paartje Ortolaan ons meer waard dan een paartje Nijlgans? Nu komen we langzaamaan op glad ijs. Al zal het antwoord op deze specifieke vraag bij bijna alle natuurbeschermers en vogelaars in het voordeel van de Ortolaan uitvallen. In het algemeen wordt aan organismen van de meer fijnzinnige en zeldzame habitats (hoogvenen, structuurrijke natte heides, kleinschalig agrarisch cultuurland e.d.) en zij die afiiankelijk zijn van meer gespecialiseerd voedsel (grote insecten, zaad) meer waarde gehecht dan aan soorten van grove
en algemeen voorkomende, vaak voedselrijke habitats (verruigde moerassen, voedselrijke graslanden), globaal samen te vatten als de grazers en slobberaars. Juist die eerste categorie soorten is goed vertegenwoordigd bij de verliezers en de tweede categorie bij de winnaars. Hoe is dus de ontwikkeling in de belangrijkste typen natuur in ons land? Hiervoor hebben we in tabel 3 (p. 203) per habitattype de aantallen stijgers en dalers samengevat. In de Atlas wordt verder nog nader ingegaan op de grote veranderingen die blijken als je alle gegevens combineert. Deze zijn: teloorgang kritische weidevogels, terwijl grote grazers (m.n. ganzen) profiteren van modern graslandbeheer; afname struweelvogels in Op de volgende twee pagina's en op p. 204 zijn de belangrijkste resultaten van de atlas gevat in 12 kaarten.
Levende Natuur
200
Alle soorten
Alle soorten
Aantal soorten
Verschil in aantal soorten
- 22 r^ 23-42 • 43-53 f ^ 54 - 84
Aantal soorten per atlasblok
^ H Ü J
Het totaal aantal soorten broedvogels per atlasblok van 25 vierkante kilometer loopt
Verschil in aantal soorten Een vergelijking van het totaal aantal soorten tijdens de eerste en de tweede atlas-
grofweg op van west naar oost. Besloten landschappen zijn over het algemeen rijker
periode (1973/1977 en 1998/2000) laat forse veranderingen zien. Een verschil in kwali-
aan soorten dan open landschappen. De soortenrijkste blokken herbergen echter
teit van het veldwerk speelt daarbij soms een rol; de grote lijnen zijn daardoor echter
steevast een combinatie van open en besloten landschappen, bij voorbeeld rivierdalen
niet beïnvloed. Opvallend is dat relatief veel atlasblokken op de oostelijke zandgronden
met uiterwaarden en opgaand loofbos of een combinatie van open, natte heide,
het met minder soorten moeten doen, tenwijl in het westen een positievere tendens de
naaldbos en landbouwgronden.
boventoon voert. Verdichting van eertijds open landschappen speelt daarbij een belangrijke rol, zeker in regio's als Zuid-Flevoland en de oostelijke Delta.
Rode lijst
Rode lijst
Aantal soorten
Verschil in aantal soorten
0 1 - 4
5- 7 8- 10 ^ „ 11 - 13 m g 1 4 . 17 • • 18 -23
Rode Lijst-Aantal soorten
•• •• 1•
[zn
••
s
18- -11 10- -6 -5- -2 -1 - 1 2- 5 6 - 10 11
Rode Lijst -Verschil in aantal soorten
Deze kaart maakt goed inzichtelijk waar de voor kwetsbare broedvogels belangrijke
Een vergelijking van de soorten van de Rode Lijst in 1973/1977 en 1998/2000 levert
gebieden in ons land liggen. Daarbij ligt het accent op natte natuurgebieden in Laag-
een bijzonder negatief beeld op. Enerzijds lijkt dat een open deur: die soorten staan
Nederland. Bijzonder rijk aan soorten van de Rode Lijst zijn de Waddeneilanden, de
immers niet voor niets op die Rode Lijst. Anderzijds is het Nederlandse natuurbeleid al
Lauwersmeer, Zuidwest-Drenthe, Noordwest-Overijssel, Kampereiland/Zwarte Meer, de
jaren gericht op een herstel van populaties van juist deze soorten. De kaart maakt
Oostvaardersplassen, ZaanstreekAA/aterland, de IJsselvallei, de Gelderse Poort en delen
overduidelijk dat er op dat vlak nog weinig progressie geboekt is.
van de Delta. Kwetsbare soorten van droge milieus komen minder tot hun recht op de kaart daar deze getalsmatig ondervertegenwoordigd zijn op de Rode Lijst.
Broedvogels
201
Oud loofbos Aantal soorten l
Oud loofbos Verschil In aantal soorten
i0
[ZD3
Oud Loofbos-Aantal soorten
Oud Loofbos-Verschil in aantal soorten
De bosvogels gaat het de laatste decennia in Nederland over het algemeen voor de
De positieve ontwikkeling van de bosvogels in Nederland komt mooi tot uiting op
wind. Dat wil echter niet zeggen dat veeleisende bosgebruikers nu al overal in het
deze kaart. Wat opvalt is dat vooral progressie wordt geboekt in voor de soortgroep
land te vinden zijn. De kaart met de verspreiding van als typische bewoners van ouder
perifere regio's als Noord-Brabant en Flevoland. De afname in het midden des lands
loofbos beschouwde soorten maakt dat in één oogopslag duidelijk. De oude kern-
lijkt vooral op het conto van de Kleine bonte specht geschreven te kunnen worden.
gebieden als Zuidwest-Drenthe, Twente, de Achterhoek, de Veluwe, de Utrechtse Heuvelrug, het Rijk van Nijmegen en delen van Limburg springen er duidelijk uit.
Rietruigte
Rietruigte
Aantal soorten
Verschil in aantal soorten
Rietruigte-Aantal soorten
Rietruigte-Verschil in aantal soorten
Deze soortgroep van verruigde rietkragen en aanverwante habitats is - logischerwijs -
Zowel de positieve ontwikkeling van deze soortgroep in het westen als de negatieve
goed vertegenwoordigd in de lage delen des lands. Opmerkelijk is de hoge presentie
in het oosten des lands is te wijten aan twee bekende ver-thema's: verruiging in het
van deze groep in recent sterk door mensenhand beïnvloede gebieden als Zuid-Flevo-
westen en verdroging in het oosten. Ten opzichte van aan waterriet gebonden soor-
land, de Biesbosch en de oostelijke Delta.
ten springt de soortgroep die rietruigte bewoont er overigens in positieve zin uit.
Levende Natuur
202
100%
Fig, 3. De soorten uitgesplitst naar drie verschillende overwinteringsgebieden, geordend volgens de trend.
•o NW Europa
Mediterraan gebied
Bezuiden Sahara
Hoog-Nederland en toename in LaagNederland; toename bosvogels in voorheen open landschappen; toename soorten van oud loofbos; herstel en uitbreiding dagroofvogels; verplaatsing van meeuwen (door predade gedwongen te verhuizen); rietvogels in de verdrukking maar soorten van verruigd moeras in de lift; heidevogels verdwijnen. Het is hier niet de plaats om deze veranderingen nader in te kleuren, dat zou per habitattype een apart artikel vergen: hiervoor kan dus naar de Atlas worden verwezen. Wel hebben we de belangrijkste resultaten van de Atlas gevat in 12 kaarten (p. 2 0 0 , 2 0 1 , 2 0 4 ) .
Natuurontwikkeling succesvol voor vogels!
100%-
60%
• •
^—
^M
^M
=^=J
^ = 1
I
,-7^-
O O
=lCD
—
ë
Fig. 4. De soorten uitgesplitst naar het type voedsel dat de juvenielen te eten krijgen, niel geordend volgens de geo trend.
~
100%
Fig. 5. De soorten uitgesplitst naar het type broedplaats, geordend volgens de trend.
60%
40%—
• 20% 0%
m/Ê
^
r^
^^
water/riet
1
bodem
struweel
i
boom
gebouw
Veel lezers actiefin het natuurbeheer zullen zich nu afvragen of hun activiteiten positief uitwerken op broedvogels. En of dat te zien is in het atlasmateriaal. Daar zijn inderdaad veel positieve voorbeelden van te geven. De grote aandacht voor natuurontwikkeling langs de grote rivieren speelt vooral de ruigteliefhebbers in de kaart (Blauwborst), alsmede soorten die het ook al goed deden door verdroging en verbossing. Pioniersoorten, zoals Kleine plevier in het binnenland, doen het goed. Ook een soort als de Kwartelkoning zit recent in de Uft, al kan dit mede uit overloop uit Oost-Europa worden verklaard. De ontwikkeling naar meer natte natuur rondom het IJsselmeer en op sommige plaatsen in Laag Nederland blijkt aardig soulaas te bieden voor de Zomertaling en misschien zelfs de Watersnip. Misschien, omdat het nog onduidelijk is of dit bij verdergaande successie van de vegetatie een blijvende situatie zal blijken te zijn. Van meer recente datum is de toenemende aandacht voor natuurontwikkeling langs beken, in feite veelal de weg terug naar herstel van de vroegere loop, door het weer krom trekken van de in de vijftiger en zestiger jaren geabnormaliseerde bedding. Het lijkt erop dat vanuit deze meer natuurlijke situaties op veel plekken negatieve ontwikkelingen van kritische soorten tegengewerkt kunnen worden. Natuurlijk levert dit herstel direct al veel positief resultaat op voor typische beekbegeleiders als Ijsvogel (in het hele land, met een populatie die bij uitblijven van strenge winters nu tot recordhoogte verder kan groeien) en Grote gele kwikstaart (in het oosten en zuiden).
Broedvogels
203
Adasmateriaal: voer voor diepergaande analyses Voor het eerst heeft Nederland een dekkend, kwantitatief bestand van alle voorkomende broedvogels. De verzamelde informatie over onze broedvogels leent zich uiteraard voor verdergaande bewerkingen. De Atlas was het hoofddoel, maar diverse ecologische toepassingen liggen voor de hand en zijn mooi meegenomen. Dit kan nog belangrijke nieuwe kennis opleveren. Via het Natuurloket komen er bovendien in toenemende mate verzoeken om bewerkingen van dit soort materiaal in relatie tot alle mogelijke typen ingrepen, veelal bij planologische afwegingen. Vele toepassingen zijn verder denkbaar in combinatie met andere bestanden van andere groepen organismen (via de VOFF is hier ook organisatorisch een logische basis voor aanwezig). Voor Vogelbescherming Nederland is de nieuwe Atlas de ingang voor het maken van een nieuwe Rode Lijst. Dit is
op de korte termijn de eerste belangrijke toepassing van het atlasmateriaal. Door de wijze waarop de gegevens zijn verzameld en vastgelegd, is zo'n exercitie in vergelijking met het opstellen van de eerste en tweede Rode Lijst in een kortere tijd, beter onderbouwd en reproduceerbaar mogelijk. Het is overigens niet verbazingwekkend, gegeven het voorgaande, dat uit het nieuwe materiaal grotendeels een bevestiging naar voren komt voor de nog vigerende Rode Lijst (Osieck & Hustings, 1994).
soortgroepen open gras & akker besloten cultuurland rietmoeras moeras, zoet water zilt open duingrasland & heide struweel
bos
Solisten in de Natuurbalans Door het Rijk worden regelmatig Natuurbalanzen en zgn. Natuurverkenningen uitgebracht. Aanvankelijk had de gepresenteerde balans van de toestand van de natuur een sterk hap-snap karakter. Mede om dit soort beschrijvingen beter reproduceerbaar en controleerbaar te maken zijn er voor vele groepen organismen meetnetten ontwikkeld. Op basis van die systemen zijn er vervolgens zgn.
loofbos naaldbos stedelijk restgroep
pos. 6 6
neg. 10 9
0 4 5
3 22
6 7
3 7
10
3 5 1
5 1 0
2
2 3 4 4 1
2
15 10 2 7 8
Tabel 3. Winnaars en verliezers per habitattype.
Verstruiking van rietvelden: een zegen voor de Blauwborst, maar het einde voor Roerdomp en Grote karekiet (foto: Bert Bos).
-
2
2 6 3
Levende Natuur
204
1;=^
(;=^
Legenda • mogelijk • waarschijnlijk
• zeker
De soortkaarten in de nieuwe broedvogelatlas
ter in elk atlasblok en toont vooral de regionale
oostwaarts is ingekrompen. Grote delen van het
belichten verschillende aspecten van het voorko-
verschillen in dichtheid. Voor landelijk gezien
westen waren toentertijd al verlaten. Zowel de
men van onze broedvogels. De broedzekerheids-
schaarse soorten hebben de veldmedewerkers een
relatieve dichtheidskaart als de kaart met aantals-
kaart geeft inzicht in de verspreiding van een soort
aantalsschatting voor elk atlasblok gemaakt. Bij
schatting tonen echter aan, dat de soort in
in de periode 1998-2000, alsmede in de mate van
een tussengroep van relatief talrijke 'schaarse
geschikte, halfopen landschappen in de oostelijke
broedzekerheid per atlasblok. De veranderings-
soorten' als Fuut, Nachtegaal en Geelgors bleken
provincies nog fikse dichtheden behaalt. Dat komt
kaart vergelijkt dat huidige kaartbeeld met de ver-
beide kaartbeelden veel relevante informatie te
overeen met informatie uit SOVON's meetnetten. Conclusie: de Geelgors zal niet zomaar uit Neder-
spreiding ten tijde van de vorige broedvogelatlas
bieden. Daarom worden ze bij deze soorten beide
(1973-1977). Alleen atlasblokken, waarin wat ver-
opgenomen.
land verdwijnen, maar of de enorme krimp in het
anderd is, zijn op deze kaart zichtbaar. De relatieve
Wat de Geelgors betreft: de veranderingskaart
westen en midden ooit teruggewonnen wordt, is
dichtheidskaart is strikt gebaseerd op het veldwerk
maakt duidelijk dat het verspreidingsgebied ten
zeer de vraag.
in de acht 'proefvlakken' van een vierkante kilome-
opzichte van midden jaren zeventig nog verder
Ooit zowat onkruid onder de broedvogels, nu gedecimeerd: de Ringmus (foto: PPiilip Frisl(orn).
graadmeters gedefinieerd. Dit zou een oplossing kunnen bieden om uit de veelheid en diversiteit van het materiaal tot een eenvoudiger en meer gekwantificeerd kwaliteitsoordeel over de toestand van de natuur te komen. Gegevens over vogels, gebaseerd op de diverse SOVON-meetnetten, behoren tot dit materiaal (SOVON, 1987). De onlangs uitgebrachte Natuurverkenning 2000-2030 komt op basis van het voorgaande tot de conclusie dat de kwaliteit in de natuurgebieden inmiddels minder dan de helft: bedraagt van die van goed ontwikkelde natuurlijke ecosystemen: gemiddeld is dit 44%. Per type natuur wordt dit iets verder in detail beschreven. Het lijkt een verdienstelijke poging tot inzichtelijkheid, tot grijpbaarheid van een per definitie subjectieve en diverse werkelijkheid. Maar het blijft altijd maar een benadering. Net als de analyse die in het voorgaande op basis van de nieuwe Broedvogelatlas is gepresenteerd. Het blijft het dilemma van hoe aan een niet-muziekkenner uit te leggen wat het verschil is tussen een uitvoering door het Concertgebouworkest van de 3e Symphonie
van Mahler met en zonder solisten (O Mensch!).Want wat is een hooiland zonder haar solisten, de Grutto en de Veldleeuwerik, of de heide zonder Korhoen en Klapekster? De Atlas vormt een mooi startpunt voor het volgen van nieuwe ontwikkelingen. De weg omhoog voor wat betreft de kwaliteit van de natuur, afgemeten aan de stand van onze broedvogels, kan hopelijk weer worden ingeslagen. De uitgangssituatie is in ieder geval goed vastgelegd.
Summary New breeding bird atlas of the Netherlands: 1998-2000 The main aims of the new atlas were to assess the current distribution of breeding birds and to review changes in distribution between the first atlas (19731977) and the new atlas (1998-2000). Fieldwork was adopted to the national grid of 5-km squares, which are subdivided into 25 1-km squares. Contibutors to the atlas fieldwork were requested to compile a list of breeding bird species for each atlas square, to spend two 1-hour visits in eight 1-km squares and to provide an estimate of the number of breeding pairs for a
Literatuur
selection of species in an atlas square.
Osiecl< E.R. & F. Hustings, 1994. Rode Lijst van
Compared to the first breeding bird atlas, the number
bedreigde en blauwe soorten in Nederland. Vogel-
of breeding bird species increased by 33 species.
bescherming Nederland, Zeist.
These include especially escapes, which were far less
Sierdsema, H. & F. Saris, 1999. Het wel en wee van de
abundant during the first atlas. Considering native
diverse vogelgroepen de afgelopen decennia. DLN 100
breeding species, the difference appears smaller. Few
(3): 97-101.
species disappeared between the first and second atlas
SOVON, 1987. Atlas van de Nederlandse Vogels.
sun/ey.
SOVON, Arnhem. SOVON Vogelonderzoelc Nederland, 2002. Atlas van
Drs. F.J.A. Saris, J.W. Vergeer,
de Nederlandse broedvogels. 1998-2000; verspreiding,
F. Hustings & C. van Turnhout
aantallen, verandering. Nederlandse Fauna 5. Naturalis,
SOVON
KNNV Uitgeverij & EIS-Nederland.
Rijksstraatweg 178
Teixeira, R.M., 1979. Atlas van de Nederlandse Broed-
6573 DG Beek-Ubbergen
vogels. Natuurmonumenten, 's-Graveland.
email:
[email protected]