Drs. A.J. Meulenbroek, dr. K. Slooten, mr. D.J.C. Aben, drs. C. van Kooten en dr. A.J. Kal*
DNA-verwantschapsonderzoek in de strafrecht praktijk
Op 1 april 2012 is nieuwe DNA-wetgeving in het strafrecht in werking getreden. De belangrijkste aanpassing is de normering van DNA-verwantschapsonderzoek. De wetgeving betreft zowel passief DNAverwantschapsonderzoek, waarbij de deskundige toevalligerwijs een mogelijke biologische verwantschap waarneemt, als actief DNA-verwantschapsonderzoek, waarbij men bewust en gericht zoekt naar verwantschap. De wet verschaft een wettelijke basis voor het uitvoeren van zogenoemd ‘familial searching’. Familial searching is het op grote schaal zoeken naar biologische verwanten van diegene van wie een (vermoedelijk) delictgerelateerd spoor (‘daderspoor’) afkomstig is. Dit gebeurt door in de DNA-databank of binnen een grootschalig DNA-onderzoek te zoeken naar DNA- profielen die veel overeenkomsten hebben met het DNA-profiel van het daderspoor. De nieuwe wetgeving laat dit nieuwe opsporingsmiddel alleen toe onder strikte voorwaarden. Uitsluitend zeer ernstige zaken die een grote impact hebben op de maatschappij en waarbij het toepassen van alle andere beschikbare opsporingsmiddelen niet hebben geleid tot oplossing van de zaak komen voor familial searching in aanmerking. Hoewel DNA-verwantschapsonderzoek nagenoeg nieuw is binnen het strafrechtelijk onderzoek, wordt het buiten de strafrechtelijke context al heel lang toegepast. Dit artikel gaat in op de nieuwe wetgeving (paragraaf 1), de beginselen van DNA-verwantschapsonderzoek, de verschillende onderzoeksmethoden en de waardering van het verkregen bewijs (paragraaf 2-5), geeft uitgebreide informatie over DNA-verwantschapsonderzoek in strafzaken en staat uitvoerig stil bij familial searching (paragraaf 6-9).1
1. Aanpassing wetgeving Met de wet van 24 november 2011,2 die met ingang van 1 april 2012 in werking is getreden, zijn de mogelijkheden van forensisch DNA-onderzoek verder uitgebreid (zie tabel 1). De definitie van DNA-onderzoek in het Wetboek van Strafvordering, artikel 138a Sv, is daaraan aangepast. Deze bepaling luidt nu: ‘Onder DNA-onderzoek wordt verstaan het onderzoek van celmateriaal dat gericht is op het vergelijken van DNA-profielen of het vaststellen van uiterlijk waarneembare persoonskenmerken van de onbekende verdachte of het onbekende slachtoffer of het vaststellen van verwantschap.’ De hier cursief weergegeven tekst betreft de aanpassingen. Bovendien zijn met betrekking tot DNA-verwantschapsonderzoek twee nieuwe artikelen toegevoegd aan het Wetboek van Strafvordering: artikel 151da en 195g. Artikel 151da bepaalt dat de officier van justitie in het belang van het onderzoek DNA-verwantschapsonderzoek kan bevelen, ook al is dit in afwijking van artikel 21 lid 4 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Wanneer dit onderzoek dient te worden verricht met DNA-profielen van verdachten en veroordeelden die al eerder en rechtmatig zijn verwerkt, is dit alleen toegestaan na machtiging van de rechter-commissaris. De tussenkomst van de rechtercommissaris dient tot het verkrijgen van een onafhankelijke toetsing. De wetgever hecht hieraan omdat er geen toestemming is vereist van verdachten en veroordeelden voor de verwerking van gegevens over hun erfelijke eigenschappen binnen het kader van het DNA-verwantschapsonderzoek. In artikel 195g is aan de rechter-commissaris de bevoegdheid toegekend een DNA-verwantschapsonderzoek te bevelen. Beide artikelen bepalen dat celmateriaal dat op rechtmatige wijze is afgenomen voor het verkrijgen en verwerken van een DNA-profiel mag worden gebruikt voor het vaststellen van verwantschap. Als het gaat om celmateriaal van een persoon die geen verdachte
* Drs. A.J. Meulenbroek is gerechtelijk deskundige humane biologische sporen en DNA-onderzoek en werkzaam bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Dr. K. Slooten is wiskundige en forensisch deskundige DNA-verwantschapsonderzoek bij het NFI, mr. D.J.C. Aben is advocaat-generaal bij de Hoge Raad, drs. C. van Kooten en dr. A.J. Kal zijn beiden gerechtelijk deskundige humane biologische sporen en DNA-onderzoek en forensisch deskundige DNAverwantschapsonderzoek bij het NFI. De auteurs bedanken mr. E.C. Lodder, mr. E.E. van der Bijl en dr. ir. C.P. van der Beek MBA voor hun waardevolle commentaar. 1.
2.
Met het begrip ‘verwantschap’ wordt in deze tekst genetische verwantschap bedoeld (ook wel biologische verwantschap genoemd). Twee personen zijn verwanten wanneer zij een gemeenschappelijke voorouder hebben en daardoor een genetische relatie hebben. In deze tekst is niet gekozen voor het begrip ‘bloedverwantschap’. Hoewel dit genetisch gezien een juiste terminologie is, verstaat men in juridisch opzicht onder bloedverwantschap ook de relatie tussen een niet-biologische ouder en een erkend of geadopteerd kind. Voluit: De wet van 24 november 2011 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden in verband met de introductie van DNA-verwantschapsonderzoek en DNA-onderzoek naar uiterlijk waarneembare persoonskenmerken van het onbekende slachtoffer en de regeling van enige andere onderwerpen, Stb. 2011, 555.
Expertise en Recht 2012-2
1
DNA-verwantschapsonderzoek in de strafrechtpraktijk
of veroordeelde is, mag de afname van dat materiaal en het gebruik daarvan voor DNA-verwantschaps onderzoek alleen plaatsvinden met schriftelijke toestemming van deze persoon.
De wetswijziging opent dus de mogelijkheid DNAverwantschapsonderzoek toe te passen voor een strafrechtelijk onderzoek, maar bindt die bevoegdheid aan strikte voorwaarden.
Tabel 1: Samenvatting van de wetswijziging over forensisch DNA-onderzoek. Nieuwe wetgeving is in de tabel cursief weergegeven. Afkortingen: Sv = strafvordering; OvJ = officier van justitie; RC = rechter-commissaris; College PG’s = College van procureursgeneraal.
Situatie per 1 april 2012
Wet/regelgeving Wie
Wanneer
Klassiek DNA-onderzoek
151a en 195a Sv OvJ of RC Besluit DNA-onderzoek in strafzaken
- alle strafbare feiten - sporen (1) - met bevel: voorlo- - verdachte pige hechtenisfeit - derde - belang onderzoek - vaststelling identiteit
DNA-onderzoek uiterlijk 151d Sv waarneembare persoonskenmerken
OvJ of RC
- verdachte - voorlopige hechtenisfeit - slachtoffer
Wat
- geslacht - ras - oogkleur
Grootschalig DNA-onderzoek (DNA-bevolkings onderzoek)
151a Sv
OvJ na toestemming College PG’s en machtiging RC
- zeer ernstig mis- sporen drijf, grote maat- derde schappelijke onrust - meer dan vijftien niet-verdachte personen
DNA-verwantschaps onderzoek
151da en 195g Sv
OvJ (of RC) daarnaast: - toestemming College PG’s en machtiging RC bij grootschalig DNA-verwantschapsonderzoek in DNA-databank
- zeer ernstig misdrijf; grote maatschappelijke onrust - lid 3-feiten
Toelichting (1): Aanvulling in artikel 151a Sv lid 1: Ingeval een persoon vermist is als gevolg van een misdrijf, kan het DNA-onderzoek worden verricht aan celmateriaal op voorwerpen, die van hem in beslag genomen zijn, of aan celmateriaal, dat op andere wijze verkregen is. Aanvulling (cursief weergegeven) in artikel 151a Sv lid 8: DNA-profielen worden slechts verwerkt voor het voorkomen, opsporen, vervolgen en berechten van strafbare feiten en het vaststellen van de identiteit van een lijk. Toelichting (2): Aanvulling (cursief weergegeven) in artikel 151d lid 1 Sv: De officier van justitie kan bevelen dat een DNA-onderzoek plaatsvindt dat gericht is op het vaststellen van uiterlijk waarneembare persoonskenmerken van de onbekende verdachte of het onbekende slachtoffer. In artikel 1b van het gewijzigde Besluit DNA-onderzoek in strafzaken is DNA-onderzoek van de oogkleur van de onbekende verdachte of het onbekende slachtoffer opgenomen. Toelichting (3): Aanvulling (cursief weergegeven) in artikel 151a lid 1 Sv (vierde zin): aan een groep derden van meer dan vijftien personen kan slechts na schriftelijke machtiging van de rechtercommissaris op vordering van de officier van justitie worden verzocht celmateriaal af te staan.
2
Toelichting
(2)
(3)
- derde (4) - sporen - verdachte - veroordeelde
Toelichting (4): Nieuw artikel 151da lid 1 Sv: In afwijking van artikel 21 lid 4 van de Wet bescherming persoonsgegevens kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek bevelen dat een DNAonderzoek verricht wordt dat gericht is op het vaststellen van verwantschap. Ingeval het DNA-onderzoek verricht wordt met behulp van de DNA-profielen, die overeenkomstig dit wetboek, de Wet bescherming persoonsgegevens en de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden verwerkt zijn, kan het bevel slechts worden gegeven na schriftelijke machtiging van de rechtercommissaris op vordering van de officier van justitie. Artikel 151a lid 2 is van overeenkomstige toepassing. Nieuw artikel 151da lid 3 Sv: Het DNA-onderzoek kan slechts worden verricht in geval van verdenking van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld en een van de misdrijven omschreven in de artikelen 109, 110, 141 lid 2 onder 1, 181 onder 2, 182, 247, 248a, 248b, 249, 281 lid 1 onder 1, 290, 300 lid 2 en 3 en 301 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht. Nieuw artikel 151da lid 2 Sv: gebruik celmateriaal; *verdachten en veroordeelden in de DNA-databank: zonder toestemming, *derden: met schriftelijke toestemming, *minderjarige derde en voorwerp van misdrijf (om vast te stellen of minderjarige kind verwant van verdachte is; aangetroffen babylijk): met schriftelijk machtiging rechter-commissaris.
Expertise en Recht 2012-2
DNA-verwantschapsonderzoek in de strafrechtpraktijk
1.1 Privacywetgeving Artikel 21 lid 4 Wbp bepaalt dat persoonsgegevens betreffende erfelijke eigenschappen slechts mogen worden verwerkt voor zover deze verwerking plaatsvindt met betrekking tot de betrokkene van wie deze gegevens zijn verkregen. Afwijken van deze regel is alleen toegestaan ingeval een zwaarwegend geneeskundig belang prevaleert, of wanneer het verwerken van de erfelijkheidsgegevens noodzakelijk is voor wetenschappelijk onderzoek of statistiek. Bij het verwerken van erfelijkheidgegevens in het kader van DNA-verwantschapsonderzoek komt informatie met betrekking tot verwanten aan het licht. Die verwanten betreffen niet de betrokkene van wie de erfelijkheidsgegevens zijn verkregen. De genoemde twee uitzonderingen zijn bovendien niet van toepassing op het DNA-verwantschapsonderzoek. Het DNAverwantschapsonderzoek staat dus op gespannen voet met artikel 21 lid 4 Wbp. Teneinde het DNA-verwantschapsonderzoek te legaliseren diende dus te worden voorzien in wetgeving die het mogelijk maakt om op dit punt voorbij te gaan aan deze wettelijke waarborg. De wet van 24 november 2011 strekt daartoe uitdrukkelijk. Daarnaast zij opgemerkt dat het codificeren van DNA-verwantschapsonderzoek niet onverenigbaar is met de EU-privacyrichtlijn (nr. 95/46/EG).3 Artikel 3 lid 2 van die richtlijn brengt de verwerking van persoonsgegevens op strafrechtelijk gebied buiten de werkingssfeer van die richtlijn. 1.2 Waarborgen uitvoering DNA-verwantschapsonderzoek Voor het actief en gericht zoeken naar verwanten (het zogenoemde ‘actief DNA-verwantschapsonderzoek’) gelden de waarborgen van artikel 151da lid 3 en artikel 195g lid 3 Sv, waarin is bepaald in welke gevallen actief DNA-verwantschapsonderzoek mag worden toegepast. Zo geldt als ondergrens dat het een misdrijf betreft waarop een maximale strafbedreiging van acht jaar of meer staat, dan wel een aantal specifiek benoemde ernstige gewelds- en zedenmisdrijven. De mogelijkheid bestaat dat de DNA-deskundige bij de uitvoering van standaard vergelijkend DNA-onderzoek stuit op een grote of kenmerkende overeenkomst tussen DNA-profielen, zonder dat hij hiernaar bewust op zoek was. De deskundige loopt binnen de zaak die hij onderzoekt tegen een mogelijke verwantschap op. Een dergelijke constatering wordt in de nieuwe wet aangeduid als ‘passief DNA-verwantschapsonderzoek’. Het woord ‘onderzoek’ is in dit verband enigszins misplaatst, want de vaststelling van verwantschap werd niet beoogd. De vaststelling van een mogelijke verwantschap was slechts bijkomende (onbedoeld verkregen) informatie die uit het beoogde resultaat van standaard forensisch DNA-onderzoek was af te leiden. Het gebruik van de vastgestelde mogelijke verwantschap
3.
voor opsporingsdoeleinden is met de inwerkingtreding van de wet voorzien van een wettelijke grondslag in die gevallen waarin het standaard forensisch DNAonderzoek is toegestaan op de voet van artikel 151a lid 1 Sv en artikel 195a lid 1 Sv. De belangrijkste reden voor een meer restrictieve toepassing van het actieve DNA-verwantschapsonderzoek is hierin gelegen dat met name bij toepassing op (zeer) grote groepen personen het op voorhand onvermijdelijk is dat personen in beeld komen die uiteindelijk niets met het misdrijf te maken blijken te hebben. Daarnaast zal het noodzakelijke aanvullende onderzoek beslag leggen op een groot deel van de capaciteit van het forensisch laboratorium en de opsporingsinstanties. 2. Overerving van DNA DNA (Deoxyribo Nucleic Acid, in het Nederlands desoxyribonucleïnezuur) is de drager van erfelijke eigenschappen en bevindt zich in de kernen van de lichaamscellen. De ene helft van het DNA is via de moeder overgeërfd, de andere helft van het DNA is via de vader overgeërfd. Dit fenomeen manifesteert zich in de DNA-profielen die zijn verkregen met het standaard forensisch (autoso maal) DNA-onderzoek. Een DNA-profiel bestaat uit de DNA-kenmerken van tegenwoordig doorgaans vijftien hypervariabele gebieden op het DNA. Deze gebieden worden ‘loci’ genoemd (enkelvoud ‘locus’). Bij forensisch autosomaal DNA-onderzoek onderzoekt men altijd dezelfde vijftien loci. Elk locus heeft twee DNA-kenmerken: het ene DNA-kenmerk is via de vader overgeërfd, het andere DNA-kenmerk is via de moeder overgeërfd. De DNA-kenmerken worden uitgedrukt in getallen. Door de overerving van ouders op kinderen vertoont DNA van verwanten overeenkomsten. Het DNA van een persoon bevat daardoor niet alleen informatie over hemzelf, maar tevens over zijn verwanten. Als gevolg hiervan geldt dit ook voor het DNA-profiel dat van een persoon is verkregen. Dit DNA-profiel zal in het algemeen meer overeenkomsten vertonen met DNAprofielen van zijn verwanten dan met DNA-profielen van niet-verwante personen. Op dit gegeven berust het principe van DNA-verwantschapsonderzoek. In tegenstelling tot het standaard forensisch DNAonderzoek is het vergelijken van DNA-profielen bij een DNA-verwantschapsonderzoek niet gericht op een volledige overeenkomst – een match – van DNA-profielen (van bijvoorbeeld een persoon en een spoor), maar op DNA-profielen die in hoge mate overeenkomen. Hoe groot de kans op een veronderstelde verwantschap daadwerkelijk is, wordt bepaald door het resultaat van het DNA-onderzoek te beschouwen in samenhang met de overige informatie in de zaak.
Richtlijn nr. 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PbEG 1995, L 81). In de nieuwe DNA-wetgeving is van de ruimte die deze richtlijn biedt gebruikgemaakt. In het Wetboek van Strafvordering is een wettelijke grondslag gecreëerd voor de toepassing van DNA-verwantschapsonderzoek, waardoor het verbod van art. 21 lid 4 Wbp voor dit specifieke doel is opgeheven.
Expertise en Recht 2012-2
3
DNA-verwantschapsonderzoek in de strafrechtpraktijk
Overerving DNA uiteengezet In elke celkern is het DNA verdeeld over 46 chromosomen, die in 23 paren voorkomen. Er zijn 22 paren autosomale chromosomen en één paar geslachtschromosomen. Bij de vorming van de geslachtscellen (eicellen bij de vrouw en spermacellen bij de man) worden de chromosoomparen in tweeën gesplitst zodat iedere geslachtscel 23 chromosomen bevat. Bij de bevruchting smelten een eicel en een spermacel samen en vormen zich in de bevruchte eicel weer 23 paren chromosomen. Op deze manier is van elk chromosoompaar steeds één chromosoom overgeërfd van de vader en één van de moeder. Welk chromosoom van een chromosoompaar van de ouder overerft op het kind wordt door het toeval bepaald: dit is immers afhankelijk van welke spermacel welke eicel bevrucht. De helft van het DNA van een persoon is daardoor afkomstig van diens vader en de andere helft is afkomstig van diens moeder. Alle DNA-kenmerken van het DNA-profiel van een persoon zijn dus terug te vinden in de DNAprofielen van zijn ouders (onder voorbehoud van een mutatie, zie kader Mutaties op p. 9). Naast het DNA in de celkern hebben lichaamscellen ook een relatief kleine hoeveelheid DNA in de mitochondriën. Dit zijn de energiefabriekjes van de cel. De mitochondriën erven volledig over van moeder op kind. Daardoor erft het mitochondriale DNA in principe onveranderd over van moeder op zoon(s) en dochter(s). Zie voor meer informatie bijlage 2: Mitochondriaal DNA-onderzoek.
2.1 Ouder/kindverwantschap In de weergave van het autosomale DNA-profiel van een persoon zijn de twee DNA-kenmerken van ieder locus afgebeeld als pieken. Onder de piek staat het getal vermeld dat het DNA-kenmerk representeert. Van elk paar DNA-kenmerken van ieder locus is één DNAkenmerk (piek) afkomstig van de biologische vader, en één DNA-kenmerk (piek) afkomstig van de biologische moeder van die persoon (zie figuur 1). Van dit gegeven maakt men gebruik bij het onderzoeken van ouder/kindverwantschap om de vraag te beantwoorden of het kind daadwerkelijk een biologisch kind kan zijn van de vermeende vader en/of moeder. 2.2 Broers/zussenverwantschap Bij het overerven van DNA-kenmerken van ouders op kinderen is er per locus maar een beperkt aantal mogelijkheden. Elke ouder heeft twee DNA-kenmerken per locus. Dit betekent dat er bij het overerven voor elk kind voor elk locus steeds vier combinaties van DNA-kenmerken zijn. Tot welke verschillende DNAkenmerkencombinaties dit kan leiden hangt af van de DNA-kenmerken van beide ouders. Voor de loci in figuur 1 gelden de volgende combinaties DNA-kenmerken die van moeder en vader op de kinderen kunnen overerven: –– Locus D22S1045: vader heeft DNA-kenmerken 11/11 en moeder DNA-kenmerken 15/15. De enige mogelijkheid voor elk kind van deze ouders is: 11/15. Het kind in figuur 1 heeft DNAkenmerken 11/15. In dit geval kan de vader alleen DNA-kenmerk 11 doorgeven en de moeder alleen DNA-kenmerk 15.
Figuur 1: Een deel van de DNA-profielen (van links naar rechts de drie loci D22S1045, D19S433 en TH01) van een kind en zijn biologische ouders. Van elk paar DNA-kenmerken van ieder locus in het DNA-profiel van het kind is één DNA-kenmerk afkomstig van de ene ouder en het andere van de andere ouder. Illustratie: dr. A.J. Kal en drs. A.A. Westen, NFI.
4
Expertise en Recht 2012-2
DNA-verwantschapsonderzoek in de strafrechtpraktijk
–– Locus D19S433: vader heeft DNA-kenmerken 14/15 en moeder DNA-kenmerken 12/13.2. De mogelijkheden voor elk kind van deze ouders zijn: 12/14, 13.2/14, 12/15 en 13.2/15. Het kind in figuur 1 heeft DNA-kenmerken 13.2/15: DNAkenmerk 13.2 van de moeder, DNA-kenmerk 15 van de vader. –– Locus TH01: vader heeft DNA-kenmerken 6/7 en moeder DNA-kenmerken 7/7. De mogelijkheden voor elk kind van deze ouders zijn: 6/7 en 7/7. Het kind in figuur 1 heeft DNAkenmerken 7/7: DNA-kenmerk 7 van de vader, DNA-kenmerk 7 van de moeder (de moeder kan alleen DNA-kenmerk 7 doorgeven). DNA-profielen van broers en zussen kunnen dus alleen die DNA-kenmerken bevatten die hun ouders ook bezitten (mutaties uitgezonderd, zie kader Mutaties op p. 9). Daardoor hebben DNA-profielen van broers en zussen doorgaans veel meer DNAkenmerken met elkaar gemeen dan DNA-profielen van niet-verwante personen. Hiervan maakt men gebruik om personen te vinden die broer of zus van elkaar zouden kunnen zijn. Het is mogelijk te berekenen hoe vaak een bepaald aantal DNA-kenmerken met elkaar overeenkomt, enerzijds bij twee niet-verwante personen en anderzijds ingeval het twee kinderen van dezelfde biologische ouders betreft. Uit dergelijke berekeningen blijkt dat (voor de loci die worden bepaald in het standaard DNA-onderzoek) twee niet-verwante personen gemiddeld eenderde van de vastgestelde DNA-kenmerken met elkaar gemeen hebben. DNA-profielen van broers en/of zussen hebben op deze loci gemiddeld tweederde van hun DNA-kenmerken gemeen.4 Hoewel het aantal overeenkomende DNA-kenmerken voor broers en zussen veelal rondom tweederde zal zijn, komt het ook voor dat bij broers en/of zussen zeer veel DNA-kenmerken of slechts een enkel DNA-kenmerk overeenkomen. 3. Toepassingen van DNA-verwantschaps onderzoek DNA-verwantschapsonderzoek kan worden toegepast voor uiteenlopende doeleinden. In grote lijnen zijn de volgende typen te onderscheiden: ouderschaps onderzoek, onderzoek van ongeïdentificeerde personen, onderzoek naar vermiste personen en DNA- verwantschapsonderzoek toegepast in strafzaken. 3.1 Ouderschapsonderzoek Ouderschapsonderzoek is erop gericht vast te stellen of een man en/of een vrouw de biologische ouder(s) is/zijn van een persoon. Vaderschapsonderzoek is de bekendste toepassing van dit type DNA-verwant-
4.
schapsonderzoek. Ouderschapsonderzoek past men bijvoorbeeld toe in immigratiezaken om verwantschap vast te stellen in geval van een aanvraag tot familiehereniging met verwanten. 3.2 Identificatieonderzoek Onderzoek van ongeïdentificeerde personen DNA-onderzoek van ongeïdentificeerde personen is erop gericht de identiteit vast te stellen van een stoffelijk overschot. Een hiervan verkregen DNA-profiel kan men vergelijken met: –– het DNA-profiel van een vermiste persoon. Dit DNA-profiel is verkregen uit nog aanwezig referentiemateriaal van de vermiste persoon (bijvoorbeeld opgeslagen materiaal in een ziekenhuis waar de vermiste persoon ooit is behandeld), of uit celmateriaal dat aanwezig is op een persoonlijk eigendom (bijvoorbeeld een tandenborstel) van de vermiste persoon. Wanneer de ongeïdentificeerde persoon de vermiste persoon is, zullen de DNAprofielen gelijk zijn (matchen). –– DNA-profielen van veronderstelde verwanten van de ongeïdentificeerde persoon en van verwanten van vermiste personen. In dit geval maakt men gebruik van DNA-verwantschapsonderzoek. Dit onderzoek vindt met grote regelmaat plaats in individuele gevallen, zoals lichamen aangetroffen in water of uitgebrande woningen/auto’s en lichamen die in verregaande staat van ontbinding verkeren. Ook bij rampen wordt DNA-verwantschapsonderzoek ingezet om slachtoffers te identificeren. Voorbeelden van grote rampen waarbij DNA-verwantschapsonderzoek werd toegepast om Nederlandse (en andere) slachtoffers te identificeren zijn de vuurwerkramp in Enschede (2000), de tsunamiramp in Zuidoost-Azië (2004) en de vliegtuigramp in Tripoli (2010). Onderzoek naar vermiste personen DNA-onderzoek in het kader van persoonsverdwijningen is erop gericht te onderzoeken of een stoffelijk overschot (dat visueel niet is te identificeren) of aangetroffen sporen in verband is of zijn te brengen met een vermiste persoon. Indien het DNA-profiel van de vermiste persoon bekend is, wordt dit opgenomen in de Nederlandse DNA-databank vermiste personen. Als er echter geen DNA-profiel van de vermiste persoon ter beschikking staat, kunnen DNA-profielen van verwanten van de vermiste persoon worden opgenomen in de Nederlandse DNA-databank vermiste personen (zie kader Nederlandse DNA-databank vermiste personen). Door DNA-verwantschapsonderzoek is het mogelijk de DNA-profielen van de verwanten van de vermiste persoon te vergelijken met het DNA-profiel van een
DNA-profielen van broers/zussen bevatten alleen DNA-kenmerken die hun ouders ook hebben. Daardoor hebben broers/zussen doorgaans veel meer DNAkenmerken met elkaar gemeen dan niet-verwante personen. De ouders hebben op een locus elk twee DNA-kenmerken. Dit betekent dat er bij het overerven voor elk kind voor elk locus steeds vier combinaties van DNA-kenmerken zijn. Als de vier DNA-kenmerken die de ouders samen voor een locus hebben niet allemaal verschillend zijn, kunnen hun kinderen nog meer overeenkomstige DNA-kenmerken hebben dan alleen op grond van het overervingspatroon is te verwachten (zie ook het voorbeeld in par. 2.2). Op grond van het overervingspatroon hebben broers en zussen gemiddeld de helft van hun DNAkenmerken met elkaar gemeen. Echter, doordat op een aantal loci de moeder toevallig dezelfde DNA-kenmerken heeft als de vader komt het totaal aantal gelijke DNA-kenmerken bij hun kinderen gemiddeld hoger uit dan de helft, namelijk ongeveer 2/3.
Expertise en Recht 2012-2
5
DNA-verwantschapsonderzoek in de strafrechtpraktijk
ongeïdentificeerde persoon of met dat van aangetroffen sporen (die mogelijk van de vermiste persoon afkomstig zijn).
Nederlandse DNA-databank vermiste personen In de Nederlandse DNA-databank vermiste personen zijn DNA-profielen opgenomen van vermiste personen, van ouders, kinderen, broers en zussen van vermiste personen, en van stoffelijke overschotten of lijkdelen van ongeïdentificeerde personen. Ook het DNA-profiel van de echtgenoot/partner van de vermiste persoon kan in de Nederlandse DNAdatabank vermiste personen worden opgenomen. Dit gebeurt als deze persoon de andere biologische ouder is van biologische kinderen van de vermiste persoon. Het doel van deze databank is aan de hand van DNA-profielen ongeïdentificeerde lijken of lijkdelen te koppelen aan vermiste personen of hun verwanten. De Nederlandse DNA-databank vermiste personen is sinds 1 april 2007 officieel operationeel en valt onder verantwoording van het Landelijk bureau vermiste personen (LBVP) van het Korps landelijke politiediensten (KLPD). Het feitelijke beheer is ondergebracht bij het NFI. De Nederlandse DNAdatabank vermiste personen staat volledig los van de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken.
3.3 DNA-verwantschapsonderzoek toegepast in strafzaken Zoals beschreven in paragraaf 1 kan DNA-verwantschapsonderzoek van betekenis zijn voor het ophelderen van strafbare feiten. De mogelijkheid van een DNA-verwantschapsonderzoek dient zich aan wanneer de resultaten van het standaard forensisch DNAonderzoek een aanwijzing geven dat een verwant van bijvoorbeeld de verdachte of het slachtoffer mogelijk bij het delict is betrokken. Indien het DNA-profiel van een spoor en het DNA-profiel van een verdachte niet gelijk zijn (niet matchen), maar wel in hoge mate overeenkomen (en/of zeldzame DNA-kenmerken gemeenschappelijk hebben) impliceert dit enerzijds dat het spoor niet van de verdachte afkomstig is, anderzijds vormt dit een aanwijzing dat het spoor mogelijk afkomstig is van een verwant van de verdachte. Dat de DNA-deskundige dergelijke informatie uit de onderzoeksresultaten kan afleiden is inherent aan het standaard forensisch DNA-onderzoek. De deskundige is in dergelijke gevallen niet bewust op zoek naar een mogelijke verwantschap, maar loopt hier als het ware tegenaan. De wetgever spreekt van ‘passief DNA-verwantschapsonderzoek’. Wanneer de DNA-deskundige doelgericht gaat zoeken naar verwantschap, betitelt de wetgever dit als ‘actief DNA-verwantschapsonderzoek’. Actief DNA-verwantschapsonderzoek kan zich richten op een of enkele personen, maar ook op (zeer) grote groepen personen.
6
4. Onderzoeksmethoden Voor Nederland en een groot aantal andere landen geldt de eis dat laboratoria die DNA-verwantschaps onderzoek uitvoeren geaccrediteerd zijn op basis van de internationale norm NEN-EN ISO/IEC 17025. Daarnaast conformeren de meeste DNA-verwantschaps deskundigen zich aan de specifieke richtlijnen en aanbevelingen van de Paternity Testing Commission van de International Society of Forensic Genetics (ISFG). DNA-verwantschapsonderzoek omvat verschillende onderzoeksmethoden. De standaard toegepaste techniek is het autosomaal DNA-onderzoek, dat men ook gebruikt voor het vaststellen van DNA-profielen bij het standaard forensisch DNA-onderzoek (van biologische sporen en personen). Doorgaans zal men in eerste instantie standaard autosomaal DNA-onderzoek van vijftien loci uitvoeren. Zijn de hiermee verkregen resultaten onvoldoende informatief voor het DNA-verwantschapsonderzoek, dan is aanvullend onderzoek aangewezen. 4.1 Aanvullend DNA-verwantschapsonderzoek Voor aanvullend DNA-onderzoek zijn, afhankelijk van de situatie, verschillende mogelijkheden: –– autosomaal DNA-onderzoek van extra loci, met als doel meer DNA-kenmerken te bepalen; –– autosomaal DNA-onderzoek van andere (veronderstelde) verwanten van de te onderzoeken persoon, zodat eventuele verwantschap met de desbetreffende familie duidelijker wordt; –– Y-chromosomaal DNA-onderzoek, waarmee een verwantschap in de mannelijke lijn kan worden onderzocht; –– mitochondriaal DNA-onderzoek, waarmee een verwantschap in de moederlijke lijn kan worden onderzocht. De bewijswaarde van matchende Y-chromosomale DNA-profielen en van matchende mitochondriale DNAprofielen is veel lager dan die van matchende autosomale DNA-profielen. Bovendien is de bewijswaarde van een match lastig getalsmatig weer te geven. Toch kunnen Y-chromosomale DNA-profielen en mitochondriale DNA-profielen belangrijke aanvullende informatie geven. Immers, wanneer Y-chromosomale DNA-profielen of mitochondriale DNA-profielen niet matchen, kan verwantschap in mannelijke respectievelijk moederlijke lijn tussen de desbetreffende personen met zeer grote waarschijnlijkheid worden uitgesloten. Voor meer informatie wordt verwezen naar bijlage 1: Y-chromosomaal DNA-onderzoek en bijlage 2: Mitochondriaal DNA-onderzoek. 5. Bewijswaarde van DNA-verwantschaps onderzoek Een belangrijk verschil tussen het standaard forensisch DNA-onderzoek en het DNA-verwantschapsonderzoek is dat men bij standaard DNA-onderzoek vaststelt of DNA-profielen matchen en bij DNAverwantschapsonderzoek of DNA-profielen gedeeltelijk overeenkomen. Bij standaard forensisch DNA-
Expertise en Recht 2012-2
DNA-verwantschapsonderzoek in de strafrechtpraktijk
onderzoek gebruikt men het begrip ‘match’, bij DNAverwantschapsonderzoek niet (zie kader ‘Match’ en ‘aanwijzing op verwantschap’). De definitie van een match is dat alle DNA-kenmerken van het DNA-profiel van een persoon ook aanwezig zijn in het vastgestelde DNA-(meng)profiel van het spoor. Een match van twee volledige enkelvoudige DNA-profielen5 betekent dat de DNA-profielen aan elkaar gelijk zijn. Bij een DNA-verwantschapsonderzoek onderzoekt men of de DNA-kenmerken die de DNA-profielen gemeen hebben wijzen op verwantschap. Zo is van een mogelijke ouder/kindverwantschap sprake als voor alle onderzochte loci in de DNA-profielen van de veronderstelde ouder en het kind geldt dat ze steeds ten minste een van de DNA-kenmerken gemeen hebben. Een ander verschil tussen standaard DNA-onderzoek en DNA-verwantschapsonderzoek is het aantal DNAprofielen dat met elkaar wordt vergeleken. Bij standaard DNA-onderzoek vergelijkt men altijd twee DNAprofielen een op een met elkaar om vast te stellen of er sprake is van een match. Bij DNA-verwantschaps onderzoek kunnen meer dan twee DNA-profielen gelijktijdig bij het vergelijkend DNA-onderzoek betrokken zijn. Zo wordt een mogelijk biologisch ouderschap onderzocht door het DNA-profiel van de desbetreffende persoon gelijktijdig te vergelijken met de DNA-profielen van de vermeende vader en de vermeende moeder. Dus niet door het DNA-profiel van de desbetreffende persoon afzonderlijk een op een te vergelijken met dat van elke vermeende ouder. Bij het interpreteren van de resultaten van DNAverwantschapsonderzoek moet men er rekening mee houden dat, ondanks een hoge mate van overeenkomst tussen DNA-profielen, deze overeenkomst op toeval kan berusten en er geen sprake is van een verwantschap. Daarom is een zorgvuldige statistische evaluatie van de resultaten van het DNA-verwantschapsonderzoek van groot belang. De uiteindelijke bewijswaarde van het resultaat van een DNA-verwantschapsonderzoek hangt af van verschillende factoren: –– het aantal vastgestelde overeenkomende DNAkenmerken, –– de zeldzaamheid van die overeenkomende DNAkenmerken, –– het aantal veronderstelde verwanten van de desbetreffende persoon dat bij het DNA-verwantschapsonderzoek is betrokken, en –– hun graad van verwantschap.
5. 6.
‘Match’ en ‘aanwijzing op verwantschap’ Het begrip ‘match’ gebruikt men bij vergelijkend DNA-onderzoek dat erop is gericht vast te stellen of het desbetreffende celmateriaal afkomstig is van dezelfde persoon. Een match betekent dat alle DNAkenmerken van het DNA-profiel van een persoon ook aanwezig zijn in het vastgestelde DNA-profiel van het spoor. Per locus betekent dit dat beide DNAkenmerken van een persoon ook voorkomen in het DNA-profiel van het spoor. Zo matchen twee enkelvoudige volledige DNA-profielen wanneer zij (voor elk locus) exact dezelfde DNA-kenmerken hebben. De bewijswaarde van een match met een enkelvoudig DNA-profiel (afkomstig van één persoon) wordt doorgaans uitgedrukt met de zeldzaamheid van het DNA-profiel: de berekende frequentie van voorkomen van het DNA-profiel in de bevolking.6 DNA-verwantschapsonderzoek is erop gericht mogelijk verwantschap te onderzoeken met de persoon van wie het desbetreffende celmateriaal (spoor) afkomstig is. Hierbij onderzoekt men in welke mate de DNA-profielen overeenkomen. In hoeverre de DNA-profielen wijzen op verwantschap wordt uitgedrukt met de ‘likelihood ratio’ (afgekort als LR).
5.1 Likelihood ratio (LR) De mate waarin de bij het DNA-verwantschapsonderzoek betrokken DNA-profielen wijzen op het bestaan van een verwantschap wordt uitgedrukt in het zogenoemde ‘aannemelijkheidsquotiënt’, in het Engels ‘likelihood ratio’. Omdat in de literatuur in de regel de term likelihood ratio – afgekort als ‘LR’ – wordt gehanteerd, is ook in deze tekst voor deze terminologie gekozen. Deze statistische methode, de ‘likelihood ratio-methode’, beschouwt het resultaat van het DNAonderzoek, de waargenomen overeenkomst tussen de DNA-profielen, onder twee hypothesen. Als voorbeeld dient het volgende. Bij een ouderschapsonderzoek zijn de volgende twee hypothesen beschouwd: –– hypothese I: het kind is een biologisch kind van de vrouw en de man –– hypothese II: het kind is niet verwant aan de vrouw en de man Voor beide hypothesen wordt de kans berekend op het verkregen resultaat van het DNA-onderzoek (de waargenomen overeenkomende DNA-kenmerken) onder de aanname dat de desbetreffende hypothese juist is. De verhouding tussen deze twee kansen is de LR. Kortom, de LR is de kans op het verkregen onderzoeksresultaat als hypothese I juist is, ten opzichte van de kans op
Volledig DNA-profiel betekent dat van alle onderzochte loci de DNA-kenmerken zijn bepaald. Een enkelvoudig DNA-profiel is een DNA-profiel dat verkregen is van celmateriaal dat afkomstig is van één persoon. De bewijswaarde van een match met een DNA-mengprofiel kan niet worden bepaald met de berekende frequentie van voorkomen, zoals het geval is bij een match met een enkelvoudig DNA-profiel. De twee internationaal veel gebruikte methoden om de bewijswaarde van een match met een DNA-meng profiel waaruit geen DNA-profielen van individuele celdonoren zijn af te leiden te berekenen en weer te geven zijn de inclusiekans en de likelihood ratiomethode. Zie voor meer informatie over de berekening van de inclusiekans en de likelihood ratio-methode A.J. Meulenbroek, De Essenties van forensisch biologisch onderzoek; Humane biologische sporen en DNA, Zutphen: Uitgeverij Paris 2009 en A.J. Meulenbroek, Forensisch DNA-onderzoek in de strafrechtpraktijk; Te onderscheiden fasen en wetenschappelijke bewijswaarde, Den Haag: NFI 2012. Zie ook A.J. Meulenbroek, ‘Leidraad en praktische handvatten voor de jurist bij het doorgronden van conclusies forensisch DNA-onderzoek’, EeR 2011-3, p. 73-90.
Expertise en Recht 2012-2
7
DNA-verwantschapsonderzoek in de strafrechtpraktijk
het verkregen onderzoeksresultaat als hypothese II juist is. Met andere woorden: de LR geeft weer hoeveel keer waarschijnlijker het onderzoeksresultaat is als hypothese I juist is dan als hypothese II juist is. Bij het berekenen van de LR maakt men gebruik van de frequenties van voorkomen van de DNA-kenmerken in de bevolking.7 Het kan soms nodig zijn meer hypothesen te beschouwen. Bijvoorbeeld wanneer de resultaten van het DNAonderzoek uitwijzen dat het kind wel een biologisch kind van de vrouw kan zijn, maar niet van de man. In dat geval wordt hypothese I verworpen. Het resultaat van het DNA-onderzoek kan vervolgens worden beschouwd in het licht van twee nieuwe hypothesen, bijvoorbeeld: –– hypothese III: het kind is een biologisch kind van de vrouw –– hypothese IV: het kind is niet verwant aan de vrouw De op basis hiervan berekende LR drukt uit hoeveel waarschijnlijker het onderzoeksresultaat is onder hypothese III dan onder hypothese IV. Op deze manier is te onderzoeken in hoeverre de DNA-profielen van de vrouw en het kind wijzen op biologische moeder/ kindverwantschap. Het is bijvoorbeeld ook mogelijk een LR te berekenen in de situatie wanneer de hypothese luidt dat de vrouw de biologische moeder is van het kind en dat een broer van de man in hypothese I de biologische vader is: –– hypothese I: het kind is een biologisch kind van de vrouw en van de man –– hypothese V: het kind is een biologisch kind van de vrouw en van een broer van de man Door de LR te berekenen uitgaand van hypothese I en van hypothese V is te berekenen in hoeverre de DNAprofielen erop wijzen dat de man in hypothese I en niet zijn broer de biologische vader is van het kind (gegeven dat de vrouw de biologische moeder is van het kind). Deze voorbeelden illustreren dat elke keuze van hypothesen zal resulteren in een andere bewijswaarde. De verkregen bewijswaarde hangt immers altijd af van de beschouwde situatie. 5.2 Berekening LR Het onderstaande voorbeeld voor het berekenen van de LR betreft een ouderschapsonderzoek. Hierbij is het DNA-profiel van het kind vergeleken met de DNAprofielen van de veronderstelde ouders. Voor een bepaald locus hebben de veronderstelde ouders en het kind de volgende DNA-kenmerken:
7. 8.
9.
8
Vrouw: DNA-kenmerken 16/17 Man: DNA-kenmerken 19/20 Kind: DNA-kenmerken 16/19 DNA-kenmerk 16 van het kind kan zijn overgeërfd via de vrouw en DNA-kenmerk 19 via de man. Dit betekent dat de vrouw en de man (op basis van deze DNA-kenmerken) de biologische ouders kunnen zijn van het kind. Hoe sterk wijzen deze DNA-kenmerken nu op een ouder/kindverwantschap? De bewijswaarde van dit resultaat wordt vastgesteld met de LR. De LR vergelijkt de waarschijnlijkheid dat de DNA-kenmerken 16/19 worden aangetroffen bij een kind dat is verwekt door deze vrouw en man, ten opzichte van de waarschijnlijkheid dat een persoon die geen verwant van hen is deze DNA-kenmerken heeft. Weergegeven in hypothesen: –– hypothese I: het kind is een biologisch kind van de vrouw en de man Voor kinderen van deze vrouw en man bestaan voor dit locus (met vier verschillende DNA-kenmerken bij deze veronderstelde ouders) vier verschillende mogelijkheden.8 De vier mogelijke combinaties van DNA-kenmerken voor een kind van deze ouders zijn: 16/19, 16/20, 17/19 en 17/20. De kans op elk van deze combinaties is 1 op 4. De kans dat een kind het type 16/19 heeft is dus ook 1 op 4, oftewel 25% (0,25). –– hypothese II: het kind is niet verwant aan de vrouw en de man De kans dat een willekeurig gekozen persoon voor dit locus de DNA-kenmerken 16/19 heeft is gelijk aan de berekende frequentie van voorkomen van deze combinatie van DNA-kenmerken in de bevolking. Deze frequentie is 5,1% (0,051).9 De LR is, zoals gezegd, gedefinieerd als de verhouding van de kans op het verkregen onderzoeksresultaat als hypothese I juist is, ten opzichte van de kans op het verkregen onderzoeksresultaat als hypothese II juist is. De LR voor dit locus is: 0,25 / 0,051 = 4,9. Dit betekent dat de waargenomen overeenkomst op dit locus 4,9 keer zo waarschijnlijk is als het kind een biologisch kind is van de vrouw en de man, dan als het kind niet verwant is aan de vrouw en de man. Op dezelfde wijze berekent men deze waarschijnlijkheden voor alle (andere) onderzochte loci. De LR voor de gehele DNA-profielen wordt verkregen door de LR’s van de afzonderlijke loci met elkaar te vermenigvuldigen. Dit getal geeft de uitkomst van het DNA-verwantschapsonderzoek weer en wordt door de deskundige gerapporteerd. Om deze berekeningen te kunnen uitvoeren maakt men gebruik van speciaal voor DNAverwantschapsonderzoek ontwikkelde software.
Aan de hand van een referentiebestand met DNA-profielen van 2085 personen zijn de frequenties van voorkomen berekend van de verschillende DNAkenmerken die van elk locus voorkomen. Het aantal mogelijke typeringen van het kind hangt af van de typering van de ouders. Heeft de vrouw typering 16/16 en de man 19/19, dan is slechts één combinatie voor hun kind mogelijk: 16/19 (de vrouw kan alleen DNA-kenmerk 16 doorgeven; de man alleen DNA-kenmerk 19). De kans dat hun kind typering 16/19 heeft is dus 100% (mutatie uitgezonderd). De kans dat een willekeurig gekozen vrouw en man een kind verwekken met voor dit locus de DNA-kenmerken 16/19 is 5,1% (zie tekst). De LR wordt in dat geval: 100% / 5,1% = 1 / 0,051 = 19,6. Dit betekent dat de waargenomen overeenkomst op dit locus in dit geval 19,6 keer zo waarschijnlijk is als het kind een biologisch kind is van de vrouw en de man dan als het kind niet verwant is aan de vrouw en de man. De frequentie is berekend door de frequentie van voorkomen van DNA-kenmerk 16 te vermenigvuldigen met de frequentie van voorkomen van DNAkenmerk 19; het product hiervan is vervolgens vermenigvuldigd met factor 2, waarna nog een statistische correctie is doorgevoerd (de frequenties van de DNA-kenmerken zijn hier niet vermeld). Voor meer informatie over de berekening van de frequentie van voorkomen van een DNA-profiel zie A.J. Meulenbroek, De Essenties van forensisch biologisch onderzoek; Humane biologische sporen en DNA, Zutphen: Uitgeverij Paris 2009, hfdst. 7.
Expertise en Recht 2012-2
DNA-verwantschapsonderzoek in de strafrechtpraktijk
Mutaties Voor de meeste (autosomale) loci geldt dat in ongeveer 0,1% van de gevallen een DNA-kenmerk van het DNA-profiel van een kind niet aanwezig is op het desbetreffende locus in het DNA-profiel van de biologische vader of moeder. Onderzoek heeft uitgewezen dat dit verschijnsel het gevolg is van mutaties. Een mutatie is een spontane verandering in het DNA. Een mutatie in het DNA van een geslachtscel van een ouder wordt op het kind overgedragen. Als door mutatie een DNA-kenmerk van het DNA in de geslachtscel is veranderd, wijkt dit af van het desbetreffende DNA-kenmerk in de andere cellen van deze persoon. Bijvoorbeeld: een man heeft voor locus TH01 de DNA-kenmerken 8 en 9. Door een mutatie bij de vorming van een spermacel verandert DNA-kenmerk 8 in deze spermacel in DNA-kenmerk 7. De man zal daardoor via deze spermacel aan het hieruit verwekte kind DNA-kenmerk 7 doorgeven en niet DNA-kenmerk 8. Omdat een mutatie een relatief zeldzaam fenomeen is en hoogstens bij een enkele geslachtscel optreedt (niet bij alle spermacellen) zal deze man aan volgende kinderen voor locus TH01 naar verwachting DNA-kenmerk 8 of 9 doorgeven. Bij DNA-verwantschapsonderzoek moet men altijd rekening houden met de mogelijkheid van een mutatie. De door het NFI gehanteerde richtlijn is dat pas bij drie of meer afwijkende DNA-kenmerken in een DNA-profiel van vijftien loci een veronderstelde ouder niet de biologische ouder kan zijn van het kind (de zogenoemde DNA-verwantschapsuitsluiting). In de praktijk betekent dit dat als bij een DNAverwantschapsonderzoek slechts een of twee DNAkenmerken verschillen, de deskundige een verwantschap niet uitsluit en bij de berekening van de LR rekening houdt met de mogelijkheid van mutaties. In dergelijke gevallen is aanvullend DNA-onderzoek meestal geïndiceerd (bepaling van DNA-kenmerken van extra loci en/of Y-chromosomaal en/of mitochondriaal DNA-onderzoek).
6. Passief DNA-verwantschapsonderzoek Bij passief DNA-verwantschapsonderzoek wordt niet bewust gezocht naar in hoge mate overeenkomende DNA-profielen. De constatering daarvan is slechts een bijkomend resultaat van een om andere redenen uitgevoerd DNA-onderzoek. Hieronder staat een aantal situaties waarbij de resultaten van het DNA-onderzoek de deskundige een aanwijzing geven dat een spoor mogelijk afkomstig is van een verwant van een persoon van wie in het kader van een strafzaak het DNA-profiel is bepaald. De deskundige heeft zonder daarnaar op zoek te zijn geweest kennis gekregen van een mogelijke verwantschap die voor de opsporing van belang zou kunnen zijn. Voorheen mocht de des-
kundige deze informatie niet gebruiken vanwege de in de Wbp vastgelegde privacywaarborgen. Afgesproken was om deze informatie te delen met het College van procureurs-generaal. Het College handelde daarmee naar bevind van zaken. Het nieuwe wetsartikel 151da Sv verankert de mogelijkheid dat de deskundige het gerezen vermoeden van verwantschap rapporteert aan de opdrachtgever. 6.1 In hoge mate overeenkomende DNA- profielen binnen de zaak Zoals gezegd bestaat de mogelijkheid dat de deskundige tijdens het standaard forensisch DNA-onderzoek zonder daarnaar actief op zoek te zijn een grote of kenmerkende overeenkomst constateert tussen DNAprofielen binnen de zaak. Een dergelijke aanwijzing op een mogelijke verwantschap kan voorkomen in zedenzaken. Van het (delictgerelateerde) spermaspoor dat op (bijvoorbeeld) een meisje is aangetroffen kan in zo’n geval een DNA-profiel zijn verkregen dat in hoge mate overeenkomt met het DNA-profiel van het meisje. Hierdoor rijst het vermoeden dat een verwant van het meisje de dader is van het zedendelict. Stel, voor het DNA-profiel van het spermaspoor geldt dat steeds ten minste één DNA-kenmerk van elk locus hetzelfde is als de desbetreffende DNA-kenmerken van het DNA-profiel van het meisje. Dit past bij een ouder/kindverwantschap: vader en dochter.10 6.2 Zeldzame DNA-kenmerken In de praktijk kan zich het geval voordoen dat de deskundige in het DNA-profiel van een spoor een zeer zeldzaam DNA-kenmerk (of een combinatie van zeldzame DNA-kenmerken) waarneemt, en hij zich herinnert dat zeer zeldzame DNA-kenmerk eerder te hebben gezien in het DNA-profiel van een verdachte in een andere zaak. Het DNA-profiel van deze laatstgenoemde persoon is destijds opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken. Het DNA-profiel van het spoor wordt ook opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken, maar resulteert niet in een match. Dit betekent dat het spoor niet afkomstig kan zijn van de in de DNAdatabank aanwezige persoon met hetzelfde zeldzame DNA-kenmerk. Mogelijk is het spoor afkomstig van een verwant van deze persoon. Dit kan er dus op wijzen dat een verwant van de verdachte in de ene zaak betrokken is bij de andere strafzaak. Een dergelijke situatie kan zich ook voordoen tijdens grootschalig DNA-onderzoek (ook wel bevolkingsonderzoek genoemd). De deskundige vergelijkt de daaruit verkregen DNA-profielen met het DNA-profiel van het spoor (doorgaans aangemerkt als ‘daderspoor’). Het kan zijn dat de DNA-deskundige hierbij constateert dat een bepaald DNA-profiel weliswaar niet matcht met het DNA-profiel van het daderspoor, maar dat ze beide dezelfde zeldzame DNA-kenmerken
10. Dit past evengoed bij een ouder/kindverwantschap van moeder en zoon. Echter, de mogelijkheid dat het een zoon van het slachtoffer kan betreffen is in dit voorbeeld (casus met jong meisje) uitgesloten.
Expertise en Recht 2012-2
9
DNA-verwantschapsonderzoek in de strafrechtpraktijk
bevatten. Dit kan duiden op verwantschap tussen een persoon die heeft meegewerkt aan het grootschalige DNA-onderzoek en de dader van het delict. 6.3 Near matches Als het DNA-profiel van een spoor wordt opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken, wordt dit vergeleken met alle in de DNA-databank aanwezige DNA-profielen. Dit met als doel te onderzoeken of het opgenomen DNA-profiel van het spoor matcht met eerder opgenomen DNA-profielen. Een heel enkele keer wordt een zogenoemde ‘near match’ waargenomen. Een near match betekent dat twee DNAprofielen op één DNA-kenmerk na aan elkaar gelijk zijn. Het zoeksysteem van de DNA-databank herkent deze near matches. Dit is een kwaliteitscontrole maatregel om te voorkomen dat door een eventuele fout in de registratie van een DNA-profiel (waardoor een DNA-kenmerk onjuist is ingevoerd) een match wordt gemist. Deze maatregel heeft met name betrekking op in het verleden geregistreerde (onvolledige) DNA-profielen.11 In geval van near matches wordt altijd aanvullend DNA-onderzoek uitgevoerd, bijvoorbeeld door extra loci te onderzoeken. Als dit onderzoek uitwijst dat de DNA-profielen op meer loci verschillen, is er uiteindelijk geen sprake van een match. Niettemin vormen de bevindingen vaak wel een belangrijke aanwijzing dat het hier kan gaan om DNA-profielen van twee verwanten. 7. Actief DNA-verwantschapsonderzoek Actief DNA-verwantschapsonderzoek houdt in het actief en gericht zoeken naar DNA-profielen die duiden op een mogelijke verwantschap. In grote lijnen is een onderverdeling te maken in drie verschillende situaties: –– Actief DNA-verwantschapsonderzoek uitgevoerd op een zeer groot aantal personen en gericht op het achterhalen van mogelijke verwanten van de dader van het delict. Deze vorm van actief DNA-verwantschapsonderzoek wordt ‘familial searching’ genoemd. Hierbij wordt, aan de hand van het DNA-profiel van het daderspoor, in de DNA-databank of binnen een grootschalig autosomaal of Y-chromosomaal DNA-onderzoek, gezocht naar DNA-profielen die kunnen wijzen op verwantschap van de desbetreffende persoon met de diegene van wie het daderspoor afkomstig is. –– Actief DNA-verwantschapsonderzoek uitgevoerd op een doorgaans klein aantal personen en gericht op het achterhalen van de dader van een delict. In de praktijk kan deze vorm van actief DNA-verwantschapsonderzoek worden ingezet om te achterhalen wie de dader is van een verkrachtingszaak (via abor-
tusmateriaal), of wie de ouders zijn van een dood aangetroffen baby.12 Wanneer er geen verdachte is, kan het onderzoek zich ook richten op een zeer groot aantal personen (DNA-databank of grootschalig DNAverwantschapsonderzoek). –– Actief DNA-verwantschapsonderzoek uitgevoerd op een klein aantal personen die verwant zijn aan een persoon die onbereikbaar is of weigert mee te werken aan een DNA-onderzoek. Dit betreft bijvoorbeeld situaties waarin iemand verdachte is van een ernstig delict en overleden (en begraven of gecremeerd) of onvindbaar is. Dan kan actief DNA-verwantschapsonderzoek een optie zijn. Aan de hand van DNA-onderzoek van verwanten van de overleden of onvindbare persoon kan indirect worden onderzocht of het delictgerelateerde spoor afkomstig kan zijn van de overleden of onvindbare persoon. Dit geldt ook voor een persoon die heeft geweigerd mee te werken aan een grootschalig DNA-onderzoek of voor een persoon die is gevlucht. 7.1 Familial searching De Engelse term ‘familial searching’ duidt op een grootschalige zoekstrategie in de DNA-databank waarbij men niet zoekt naar een volledig identiek DNA-profiel (een match), maar naar DNA-profielen die kunnen duiden op een mogelijke verwantschap met diegene van wie het spoor afkomstig is. Via deze mogelijke verwanten kan men wellicht achter de identiteit van de daadwerkelijke donor van het daderspoor komen. De Engelse opsporingsinstanties passen deze zoekstrategie toe sinds 2003.13 Een van de eerste zaken waarin familial searching met succes werd toegepast betrof de zogenoemde Baksteenmoord (zie kader Baksteenmoord op de M3). Familial searching vindt uiteraard pas plaats wanneer is vastgesteld dat er in de DNA-databank geen DNAprofielen aanwezig zijn die matchen met het DNAprofiel van het daderspoor. Een andere vorm van familial searching is grootschalig Y-chromosomaal DNA-onderzoek. Van een groot aantal mannen uit de ‘omgeving’ van het slachtoffer of de plaats delict worden de Y-chromosomale DNAprofielen vastgesteld om vervolgens deze profielen te vergelijken met het Y-chromosomale DNA-profiel van het delictgerelateerde spoor. In de paragrafen 8 en 9 komt familial searching uitgebreid aan de orde. 7.2 Abortusmateriaal en aangetroffen babylijkje Abortusmateriaal Aan de hand van het DNA van foetaal weefsel dat uit abortusmateriaal is geprepareerd, is informatie te verkrijgen over de dader van een verkrachting. Als
11. Door deze veiligheidsmaatregel worden ook DNA-profielen herkend die door een (zeldzaam voorkomend) technisch artefact een DNA-kenmerk missen (DNA-profielen met zogenoemde ‘null-allelen’). 12. Ook in het kader van vermeende mensensmokkel kan actief DNA-verwantschapsonderzoek een optie zijn. Bijvoorbeeld wanneer bij het passeren van de grens twijfel bestaat of de man daadwerkelijk de vader is van het kind. 13. Naast Groot-Brittannië (Engeland en Wales) wordt familial searching ook in andere landen toegepast, bijvoorbeeld Nieuw-Zeeland, Polen en de Verenigde Staten (in sommige staten, zoals Colorado, New York en Massachusetts).
10
Expertise en Recht 2012-2
DNA-verwantschapsonderzoek in de strafrechtpraktijk
een vrouw als gevolg van een verkrachting zwanger raakt, draagt het ongeboren kind genetische informatie van de dader van het delict. Besluit de vrouw door abortus de zwangerschap te beëindigen, dan kan het abortusmateriaal worden gebruikt voor forensisch DNA-onderzoek. Hiermee bepaalt men het DNA-profiel van de foetus. Bovendien kan uit referentiemateriaal van de vrouw haar DNA-profiel worden vastgesteld. Vervolgens zijn uit het DNA-profiel van de foetus, aan de hand van het DNA-profiel van de vrouw, DNA-kenmerken van de vader van de foetus af te leiden. Onder de aanname dat het kind is verwekt door de dader van het zedendelict kunnen via het DNA-profiel van de foetus DNA-kenmerken van de dader worden bepaald. Het betreft dan altijd een onvolledig DNA-profiel van de dader, omdat per locus hoogstens één DNA-kenmerk is vast te stellen. Met dit afgeleide, onvolledige DNA-profiel kan vervolgens standaard vergelijkend DNA-onderzoek worden uitgevoerd. Is een verdachte bekend, dan zal ouderschapsonderzoek (vaderschapsonderzoek) aan de hand van de DNA-profielen van de moeder (het slachtoffer), de verdachte (de vermoedelijke vader) en de foetus een zeer hoge bewijswaarde kunnen geven. Is er geen verdachte, dan is het mogelijk om met het onvolledige DNA-profiel te zoeken in de DNA-databank naar in hoge mate overeenkomende DNA-profielen. Als het DNA-profiel van de dader aanwezig is in de DNA-databank, is het mogelijk hem op deze manier op te sporen.14 De wet kent een speciale maatregel voor het geval waarin het slachtoffer van ontucht of verkrachting een minderjarige is. Artikel 151da lid 3 van het Wetboek van strafvordering voorziet namelijk in de mogelijkheid om ten behoeve van een DNA-verwantschaps onderzoek celmateriaal af te nemen van dat minderjarige slachtoffer, en dit zonder zijn toestemming of die van zijn wettelijke vertegenwoordiger. De rechter- commissaris kan hiervoor machtiging geven. Dit betreft een uitzondering op de regel dat celmateriaal alleen onder dwang kan worden afgenomen wanneer tegen de betrokkene ernstige bezwaren bestaan. Hiermee wordt voorkomen dat de wettelijke vertegenwoordiger van de minderjarige in staat is om de verkrijging van celmateriaal te beletten in het geval die wettelijke vertegenwoordiger zelf de verdachte is van een tegen de minderjarige gepleegd (zeden)delict.15 Aangetroffen babylijkje DNA-verwantschapsonderzoek kan worden ingezet om via het DNA van het aangetroffen babylijkje vast te stellen of een verdachte man of vrouw de biologische vader respectievelijk de biologische moeder van
het kind kan zijn. Is er geen verdachte, dan kan men overwegen om naar in hoge mate overeenkomende DNA-profielen in de DNA-databank te zoeken. DNAprofielen in de DNA-databank waarvan op elk locus ten minste één DNA-kenmerk identiek is aan dat van het babylijkje kunnen toebehoren aan een biologische ouder.16 7.3 Onbereikbare of niet meewerkende persoon Overleden of gevluchte verdachte In geval de verdachte is gevlucht of overleden (en gecremeerd) kan aan familieleden van deze persoon worden gevraagd om op vrijwillige basis celmateriaal af te staan. Via de DNA-profielen van deze familieleden kan vervolgens worden onderzocht of het delictgerelateerde spoor afkomstig kan zijn van de gevluchte of overleden persoon, of dat deze persoon juist is uit te sluiten als de donor van het spoor. Bij onderzoek naar aanleiding van een opmerkelijke zelfdoding bijvoorbeeld, kan lange tijd na een misdrijf waarvan de zelfmoordenaar op basis van nieuwe inlichtingen wordt verdacht alsnog worden onderzocht of het delictgerelateerde spoor van hem afkomstig is. Weigering of onmogelijkheid deelneming grootschalig DNA-onderzoek In uitzonderlijke gevallen is het toegestaan om grootschalig DNA-onderzoek uit te voeren. Voorwaarden zijn dat er een DNA-profiel is van een daderspoor of een spoor dat een substantiële bijdrage aan de oplossing van het misdrijf kan opleveren, en dat het onderzoek naar de dader van het zeer ernstige misdrijf niet heeft geresulteerd in aanwijzingen richting een bepaalde persoon. Indien er tactische aanwijzingen zijn dat de dader behoort tot een bepaalde groep kan de politie aan deze groep van personen vragen om op vrijwillige basis mee te werken aan een DNA-onderzoek. Indien een voor een grootschalig DNA-onderzoek geselecteerde persoon geen gehoor geeft aan de oproep om hieraan mee te werken, kan eventueel een beroep worden gedaan op zijn verwanten. Stemmen zij hierin toe, dan kan met DNA-verwantschapsonderzoek worden onderzocht of de weigeraar al dan niet is uit te sluiten als donor van het delictgerelateerde spoor. Deze mogelijkheid geldt eveneens wanneer blijkt dat de voor een grootschalig DNA-onderzoek geselecteerde persoon zelf niet in staat is om celmateriaal af te staan, bijvoorbeeld in het geval van overlijden of emigratie. Het staat de verwant vrij om zijn medewerking te weigeren.
14. Een dergelijke zoekactie in de DNA-databank is actief DNA-verwantschapsonderzoek, maar geen familial searching. De zoekactie is immers gericht op het vinden van de dader van de verkrachting (en niet op verwanten van de dader). Men zoekt immers naar DNA-profielen die al de DNA-kenmerken van het afgeleide onvolledige DNA-profiel van de foetus hebben. Hiervoor is een machtiging van de rechter-commissaris nodig. 15. Bovendien wordt hiermee voorkomen dat de minderjarige in dergelijke gevallen in een loyaliteitsconflict komt en zich niet vrij voelt te kiezen om wel of geen celmateriaal af te staan. 16. Een dergelijke zoekactie in de DNA-databank is actief DNA-verwantschapsonderzoek, maar geen familial searching. De zoekactie is immers gericht op het vinden van de dader, de biologische ouder van de baby, die het babylijkje heeft achtergelaten (en niet op verwanten van de dader). Men zoekt immers naar DNA-profielen die al de DNA-kenmerken van het afgeleide onvolledige DNA-profiel van het aangetroffen babylijkje hebben. Hiervoor is een machtiging van de rechter-commissaris nodig.
Expertise en Recht 2012-2
11
DNA-verwantschapsonderzoek in de strafrechtpraktijk
Baksteenmoord op de M3 Op 21 maart 2003 vond de Engelse vrachtwagenchauffeur Michael Little de dood toen er vanaf een voetbrug over de snelweg M3 een baksteen door de voorruit van zijn passerende vrachtwagen werd gegooid. De baksteen brak de voorruit van de vrachtwagen en trof Little op de borst. Als gevolg hiervan kreeg hij een fatale hartaanval en overleed ter plekke, nadat hij nog wel zijn vrachtwagen veilig langs de kant van de weg had weten te zetten en hierdoor een groot verkeersongeluk had weten te voorkomen. De dood van Michael Little kreeg veel media-aandacht. Ondanks groot politieonderzoek konden geen verdachten worden aangehouden. De enige aanwijzing in de zaak betrof een onvolledig DNA-profiel dat was verkregen van bloed op de baksteen. Dit onvolledige DNA-profiel matchte met een volledig DNA-profiel dat werd verkregen van bloed dat was gevonden in een auto met ingeslagen voorruit die na een kennelijke poging tot joyriding in de buurt van hetzelfde viaduct werd aangetroffen. Nadat een reguliere zoekactie met het volledige DNA-profiel in de nationale DNA-databank geen match had opgeleverd, werd in de DNA-databank vervolgens niet naar een identiek maar naar een in hoge mate overeenkomend DNA-profiel gezocht, in een poging een verwant te achterhalen van degene van wie het bloedspoor op de steen afkomstig was. De zoekactie in de DNA-databank leverde een groot aantal DNA-profielen van personen op die in hoge mate overeenkwamen met het DNA-profiel van het bloedspoor. Omdat de autoriteiten op de hoogte waren van de grote kans dat gevonden overeenkomsten op ‘toeval’ konden berusten werd een minu tieus tactisch onderzoek gestart. Op basis van onder meer hun woonplaats werden hieruit personen geselecteerd op wie het tactisch onderzoek zich in eerste instantie kon richten. Een van deze personen had zestien van de onderzochte twintig DNA-kenmerken van het bloedspoor gemeen. Bij ondervraging van deze persoon bleek dat hij een broer had die dicht in de buurt van het delict woonde. Deze broer, de 20-jarige Craig Harman, ontkende in eerste instantie betrokken te zijn geweest bij het delict, maar gaf wel toestemming tot het afnemen van celmateriaal voor DNA-onderzoek. Het vergelijkend DNA-onderzoek van het DNA-profiel van het bloedspoor op de baksteen met het DNA-profiel van Craig Harman resulteerde in een match; alle DNA-kenmerken kwamen overeen. Toen Harman werd geconfronteerd met dit resultaat bekende hij de baksteen in de nacht van 21 maart 2003 in een dronken bui van de voetbrug te hebben gegooid. Hij werd op 19 april 2004 voor doodslag veroordeeld tot zes jaar gevangenisstraf.
8. Familial searching Bij een standaard DNA-databankzoekactie gaat het om het vinden van een matchend DNA-profiel van mogelijk de donor van het desbetreffende spoor. Daarentegen richt familial searching zich op DNAprofielen die in dusdanige mate overeenkomen met het DNA-profiel van het desbetreffende spoor dat ze van verwanten kunnen zijn van de donor van dat spoor. Een belangrijk verschil met een standaard DNAdatabankzoekactie is dat bij familial searching verkregen aanwijzingen voor een verwantschap (op basis van een gedeeltelijke overeenkomst) zeer veel zwakker zijn dan de aanwijzingen over de identiteit van de donor van het spoor (op basis van matchende DNAprofielen) bij een standaard DNA-databankzoekactie. In de praktijk betekent dit dat het niet eenvoudig zal zijn om daadwerkelijke verwanten van de donor van het daderspoor in de DNA-databank op te sporen. Dit geldt met name voor DNA-databanken waarin een zeer groot aantal DNA-profielen is opgenomen. Slechts in uitzonderlijke gevallen is het toegestaan familial searching uit te voeren.17 Om hiervoor in aanmerking te komen moet aan een aantal zwaarwegende criteria zijn voldaan. Zo geldt als voorwaarde dat het een zeer ernstig misdrijf betreft dat een grote maatschappelijke onrust teweeg heeft gebracht. Bovendien heeft het opsporingsonderzoek geen verdachte opgeleverd en zijn er geen andere opsporingsmogelijkheden die, met een redelijke inzet van middelen, voldoende uitzicht bieden op opheldering van het misdrijf en het nemen van strafvorderlijke beslissingen. Daarnaast moet aannemelijk zijn dat het een delictgerelateerd spoor (‘daderspoor’) betreft, dat het hieruit verkregen (afgeleide) DNA-profiel enkelvoudig is (afkomstig van één persoon), dat het een zeer hoge zeldzaamheidswaarde heeft en dat het geen match heeft opgeleverd in de DNA-databank. Per zaak moeten de opsporingsautoriteiten al deze afwegingen maken. Zoals gezegd vormt een belangrijke voorwaarde voor familial searching de eis dat nagenoeg vaststaat of aangenomen kan worden dat het desbetreffende spoor daadwerkelijk een daderspoor is. In de onderstaande uiteenzetting is het aan familial searching te onderwerpen spoor daarom weergegeven als ‘daderspoor’. Grootschalig Y-chromosomaal DNA-onderzoek Bij familial searching in de vorm van een grootschalig Y-chromosomaal DNA-onderzoek vergelijkt men het Y-chromosomale DNA-profiel van het daderspoor met de Y-chromosomale DNA-profielen van een groot aantal hiervoor geselecteerde mannen. Is er geen match, dan kan men alle mannen in de familielijn van de niet-matchende man uitsluiten als donor van het daderspoor. Hierbij dient men wel rekening te houden met de mogelijkheid van kinderen van wie de veron-
17. De nieuwe wetgeving laat deze nieuwe opsporingsmogelijkheid in het algemeen gesproken als ultimum remedium toe. Echter, het is ook mogelijk dit opsporingsmiddel eerder in te zetten indien DNA-verwantschapsonderzoek het meest geschikt is om de dader te achterhalen.
12
Expertise en Recht 2012-2
DNA-verwantschapsonderzoek in de strafrechtpraktijk
derstelde vader niet de werkelijke biologische vader is. Matchen de Y-chromosomale DNA-profielen, dan is de desbetreffende persoon mogelijk een verwant in de mannelijke lijn van diegene van wie het spoor afkomstig is (zie kader Poolse serieverkrachter). Uiteraard wordt met standaard (autosomaal) DNA-onderzoek eerst onderzocht of de matchende persoon niet zelf de donor van het daderspoor kan zijn.
Poolse serieverkrachter In 2002 werd in Polen (op vrijwillige basis) een grootschalig Y-chromosomaal DNA-onderzoek uitgevoerd om een serieverkrachter te vinden. Uit vaginale uitstrijkjes van de slachtoffers was een autosomaal DNA-profiel van de mogelijke dader afgeleid. Bovendien was uit deze bemonsteringen een Y-chromosomaal DNA-profiel bepaald. Tactisch onderzoek wees uit dat de dader zich zeer wel mogelijk binnen een groep van 714 geselecteerde mannen bevond. Daarom werd besloten om met Y-chromosomaal DNA-onderzoek in eerste instantie zo veel mogelijk mannen uit te sluiten als mogelijke daders. Nummer 420, de 28-jarige KW, bleek hetzelfde Y-chromosomale DNA-profiel te hebben als dat van de bij de vrouwen aangetroffen sporen. Bepaling van het autosomale DNA-profiel van KW en vergelijking met het uit het sporenmateriaal afgeleide autosomale DNA-profiel van de mogelijke dader leverde op negen van de tien loci een of twee dezelfde DNAkenmerken op. Dit gegeven vormde een aanwijzing voor mogelijke betrokkenheid van een naaste verwant in de mannelijke lijn van KW. Daarom richtte het politieonderzoek zich vervolgens op zijn naaste verwanten. Kort daarop werd duidelijk dat KW een 26-jarige broer (TW) had. Deze broer had geweigerd mee te doen aan het grootschalige Y-chromosomale DNA-onderzoek. Zowel zijn Y-chromosomale DNAprofiel als zijn autosomale DNA-profiel matchten met dat van de bij de slachtoffers aangetroffen sporen. TW werd aangehouden voor het plegen van veertien verkrachtingen en een moord.18
8.1 Ouder/kindovereenkomst en broers/zussenovereenkomst Zoals in paragraaf 2 is uiteengezet, wordt de helft van het erfelijk materiaal overgeërfd van de vader en de andere helft van de moeder. Hierdoor geldt voor elk locus dat van de twee DNA-kenmerken er één afkomstig is van de vader en de andere van de moeder. Dit betekent dat men aan de hand van het DNA-profiel van een spoor kan zoeken naar een ouder of een kind van de donor van dat spoor. De zoekstrategie is gericht op DNA-profielen waarvoor geldt dat op elk locus steeds minimaal één DNA-kenmerk overeenkomt met het DNA-profiel van het spoor.
Elk kind van een ouder heeft een kans van 50% om hetzelfde DNA-kenmerk van deze ouder te erven als zijn broer of zus. Voor elk van de twee DNA-kenmerken van één locus geldt dus dat de kans steeds 50% bedraagt dat dit gelijk is aan het DNA-kenmerk dat een broer of zus heeft geërfd. Daardoor hebben broers en zussen doorgaans (veel) meer overeenkomstige DNA-kenmerken dan personen die niet verwant zijn. Dit gegeven is leidend voor een zoekactie in de DNAdatabank naar broers en zussen van de donor van het daderspoor. Daarbij komt dat de DNA-profielen van twee niet-verwante personen ook – per toeval – veel overeenkomsten kunnen vertonen. Wanneer een zoekactie in de DNA-databank resulteert in sterk overeenkomende DNA-profielen is daarmee verwantschap echter beslist niet met zekerheid vastgesteld. In de praktijk zal een familial search, afhankelijk van onder meer de zeldzaamheid van het DNA-profiel van het daderspoor en de omvang van de databank, resulteren in een lijst van tientallen tot soms wel honderden DNA-profielen die in hoge mate overeenkomen met het DNA-profiel van het daderspoor. Het is daarom op voorhand zeker dat dit niet allemaal verwanten van de dader zullen zijn. Aan de andere kant is niet uitgesloten dat het DNA-profiel van een verwant van de donor van het daderspoor in de DNA-databank is opgenomen, maar niet door familial searching in beeld komt. Deze mogelijkheid doet zich voor als die verwant (voor de onderzochte loci) toevallig slechts weinig overeenkomende DNA-kenmerken heeft met de donor van het daderspoor.
Berekening toevallige ‘ouder/kind overeenkomst’ en toevallige ‘broers/ zussenovereenkomst’ Een getallenvoorbeeld. Het spoor heeft op een bepaald locus twee verschillende DNA-kenmerken, waarvan de een met een frequentie van 15% voorkomt onder de bevolking en de ander met een frequentie van 10%. Voor elk van de twee DNAkenmerken die een niet-verwante persoon voor dit locus heeft, geldt dat het met 15% + 10% = 25% kans gelijk is aan een van de twee DNA-kenmerken van het spoor. Dit betekent dat elk van de twee DNA-kenmerken die een niet-verwante persoon voor dit locus heeft met een kans van 75% niet gelijk is aan die DNA-kenmerken. De kans dat beide DNAkenmerken van een niet-verwante persoon verschillen van die van het spoor is dan 75% x 75% = 56%.19 De kans dat een niet-verwante persoon op minimaal één DNA-kenmerk overeenkomt met het spoor is daarmee dus 44% (100% - 56%). Uit dit voorbeeld blijkt dat er een reële kans bestaat dat het DNA-profiel van een niet-verwante persoon een toevallige ‘ouder/kindovereenkomst’ heeft met het DNA-profiel van het spoor. Deze kans is veel groter (in dit voorbeeld 44% voor dit locus) dan
18. Dettlaff-Kakoll & Pawlowski (2002). 19. De twee DNA-kenmerken zijn onafhankelijk van elkaar.
Expertise en Recht 2012-2
13
DNA-verwantschapsonderzoek in de strafrechtpraktijk
de doorgaans uiterst kleine kans op een toevallige match (voor een volledige overeenkomst is die kans 15% x 10% x 2 = 3%).20 De kans op toevalstreffers in de DNA-databank zal dan ook vele malen groter zijn bij familial searching dan bij standaard DNA-databankzoekacties naar matchende DNA-profielen. Echter, hoe zeldzamer DNA-kenmerken van het DNA-profiel van het spoor zijn, hoe kleiner de kans op dergelijke toevallige ‘ouder/kindovereenkomsten’. Heeft het daderspoor voor het onderzochte locus DNA-kenmerken met een frequentie van 5% en 3% onder de bevolking, dan is de kans voor elk DNA-kenmerk van een niet-verwante persoon dat het per toeval een van deze twee DNA-kenmerken betreft 5% + 3% = 8%. De kans dat beide DNA-kenmerken van een niet-verwante persoon verschillen van die van het spoor is dan 92% x 92% = 85%. De kans bedraagt dus 15% (100% - 85%) dat een nietverwante persoon minimaal op één DNA-kenmerk overeenkomt met het spoor. Dit is minder dan 44%, maar (uiteraard) ook in dit geval veel groter dan de matchkans, die nu 0,3% (5% x 3% x 2) bedraagt. Bovengenoemd voorbeeld betreft de berekeningen op basis van de DNA-kenmerken van één locus. Bij het DNA-verwantschapsonderzoek worden vijftien of meer loci betrokken. Doordat de kansen van al deze loci met elkaar worden vermenigvuldigd, is de uiteindelijke kans op een toevallige ‘ouder/kindovereenkomst’ klein. Voor de kans dat het DNA-profiel per toeval kan doorgaan voor dat van broers of zussen van de donor van het spoor, dat wil zeggen toevallige ‘broers/zussenovereenkomsten’, gaat een vergelijkbare redenering op.
8.2 LR: ouderschapsindex en broers/zussen index Bij het DNA-onderzoek naar verwantschap speelt de mate van overeenkomst een cruciale rol: hoeveel DNA-kenmerken komen overeen? Bovendien is de zeldzaamheid van die overeenkomende DNA-kenmerken mede bepalend voor de bewijswaarde. De mate waarin de overeenkomende DNA-kenmerken en de zeldzaamheid hiervan wijzen op een verwantschap is statistisch te onderbouwen met de LR. De LR in het geval van mogelijke ouder/kindverwantschap wordt de ouderschapsindex genoemd (in de Engelstalige vakliteratuur ‘paternity index’ genoemd; afgekort als PI). In het geval van mogelijke broers/zussenverwantschap wordt de LR de broers/zussenindex genoemd (in
de Engelstalige vakliteratuur ‘sibling index’ genoemd, afgekort als SI). De LR berekent hoeveel groter de kans is dat de desbetreffende personen de aangetroffen DNA-profielen hebben wanneer zij (een bepaalde vorm van) verwantschap hebben dan wanneer zij geen verwanten van elkaar zijn. Zo geeft de ouderschapsindex aan hoeveel waarschijnlijker het is de twee met elkaar vergeleken DNA-profielen aan te treffen wanneer deze personen biologische ouder en kind van elkaar zijn dan wanneer ze geen verwanten van elkaar zijn. Hoe groter de ouderschapsindex, hoe beter de met elkaar vergeleken DNA-profielen passen bij een ouder/kindverwantschap, ten opzichte van de situatie waarin verwantschap ontbreekt. De broers/zussenindex geeft aan hoeveel waarschijnlijker het is de twee met elkaar vergeleken DNAprofielen aan te treffen bij twee broers/zussen, dan bij twee personen die geen verwanten van elkaar zijn. Hoe groter de broers/zussenindex, hoe beter de met elkaar vergeleken DNA-profielen passen bij een broers/zussenverwantschap, ten opzichte van de situatie waarin verwantschap ontbreekt. Waarde van de LR Een LR=1 impliceert dat de met elkaar vergeleken DNA-profielen net zo goed passen bij het bestaan van een verwantschap als bij het ontbreken van verwantschap. Een LR groter dan 1 betekent dat de met elkaar vergeleken DNA-profielen beter passen bij het bestaan van verwantschap dan bij afwezigheid van verwantschap. Hoe groter de LR, hoe beter de bevindingen passen bij een verwantschap. Een LR kleiner dan 1 betekent dat de bevindingen beter passen bij het ontbreken van verwantschap dan bij een verwantschap. Hoe dichter de LR bij 0 komt, hoe beter de resultaten passen bij afwezigheid van verwantschap.21 Het is belangrijk zich te realiseren dat de waarde van de LR aangeeft in welke mate de vergeleken DNAprofielen passen bij het bestaan van een verwantschap ten opzichte van de situatie waarin verwantschap afwezig is. De waarde geeft niet aan met welke kans de desbetreffende personen daadwerkelijk verwanten zijn. Zo betekent een broers/zussenindex van duizend dat de aangetroffen overeenkomst duizend keer zo vaak voorkomt tussen broers/zussen als tussen nietverwanten. Het betekent dus niet dat het duizend keer zo waarschijnlijk is dat de twee desbetreffende personen daadwerkelijk broers van elkaar zijn dan dat ze geen verwanten van elkaar zijn.22
20. De frequentie is berekend door de frequentie van voorkomen van het ene DNA-kenmerk (15%) te vermenigvuldigen met de frequentie van voorkomen van het andere DNA-kenmerk (10%); het product hiervan is vervolgens vermenigvuldigd met factor 2, waarna nog een statistische correctie is doorgevoerd. Voor meer informatie over de berekening van de frequentie van voorkomen van een DNA-profiel zie A.J. Meulenbroek, De Essenties van forensisch biologisch onderzoek; Humane biologische sporen en DNA, Zutphen: Uitgeverij Paris 2009, hfdst. 7. 21. De waarde van de likelihood ratio ligt tussen nul en oneindig. Hierbij is de volgende driedeling te maken: de likelihood ratio is gelijk aan 1, groter dan 1 of tussen 0 en 1. 22. Hoe groot is de kans dat de hypothese (‘de twee mannen zijn broers van elkaar’), die wordt ondersteund door het resultaat van het DNA-verwantschaps onderzoek, ook daadwerkelijk waar is? Hoe waarschijnlijk deze hypothese is hangt niet alleen af van het resultaat van het DNA-verwantschapsonderzoek, de likelihood ratio, maar daarnaast ook van de overige informatie in de zaak. Het resultaat van het DNA-verwantschapsonderzoek, gecombineerd met de overige informatie in de zaak, bepaalt uiteindelijk de waarschijnlijkheid van de desbetreffende hypothese. Zie voor de waarschijnlijkheid van een hypothese (a priori-kans en a posteriori-kans) A.J. Meulenbroek, De Essenties van forensisch biologisch onderzoek; Humane biologische sporen en DNA, Zutphen: Uitgeverij Paris 2009, hfdst. 10.
14
Expertise en Recht 2012-2
DNA-verwantschapsonderzoek in de strafrechtpraktijk
Zoeken in de DNA-databank en de LR Bij het zoeken naar verwanten van de donor van het daderspoor in de DNA-databank wordt gebruikgemaakt van de LR.23 Het DNA-profiel van het spoor wordt vergeleken met alle DNA-profielen van verdachten, veroordeelden en overleden slachtoffers van nietopgeloste misdrijven in de DNA-databank.24 Hoe groter de LR, hoe sterker de aanwijzing dat het een verwant kan zijn. Doorgaans zullen nagenoeg alle DNA-profielen in de DNA-databank personen betreffen die geen verwant zijn van de donor van het daderspoor. De meeste LR’s zullen dan ook een relatief lage waarde hebben. Dit neemt niet weg dat er ook DNA-profielen in de DNA-databank zullen zijn die wél veel overeenkomsten vertonen, ondanks dat ze niet afkomstig zijn van verwanten van de donor van het daderspoor. Deze DNA-profielen zullen resulteren in een hoge LR. Dit is een onvermijdelijk gevolg van het uitvoeren van grote aantallen vergelijkingen. Het betekent dat een hoge LR geen garantie is dat het ook daadwerkelijk om een verwant gaat. 8.3 Zoekstrategieën naar verwanten in de DNAdatabank Familial searching in de DNA-databank is op twee manieren uit te voeren. Men kan zoeken naar ouder/ kindverwantschap (door het berekenen van de ouderschapsindex) en naar broers/zussenverwantschap (door het berekenen van de broers/zussenindex). Als er daadwerkelijk een verwant van de donor van het spoor in de DNA-databank aanwezig is, is de kans dat deze met familial searching wordt opgespoord groter als het een ouder/kindverwantschap betreft dan als het een broers/zussenverwantschap betreft. In principe kan in de DNA-databank ook naar andere soorten verwantschap worden gezocht. Dit is in de praktijk echter niet werkbaar. Zie hiervoor paragraaf 8.6 onder ‘Andere familierelaties’. Bij een ouder/kindverwantschap geldt voor elk onderzocht locus van de DNA-profielen van ouder en kind dat ten minste één DNA-kenmerk identiek is. DNAprofielen die hieraan voldoen resulteren doorgaans in een hoge LR: een hoge ouderschapsindex. Voor een broers/zussenverwantschap ligt dit subtieler. DNA-profielen van broers en/of zussen kunnen zeer veel overeenkomsten hebben, maar dat hoeft zeker niet het geval te zijn. DNA-profielen van broers en/of zussen hebben gemiddeld tweederde van de DNA-kenmerken gemeen. Het aantal DNA-kenmerken dat broers en/of zussen gemeen hebben wordt mede door het toeval bepaald en kan daardoor sterk uiteenlopen: van zeer veel overeenkomende DNA-kenmerken tot slechts een enkel gelijk DNA-kenmerk. Dit betekent dat als de donor van het daderspoor daadwerkelijk een broer in de DNA-databank heeft, deze niet per definitie bij familial searching als zodanig wordt herkend. Heeft het in de DNA-databank aanwezige DNA-
profiel van een broer veel overeenkomsten, dan resulteert dit in een hoge broers/zussenindex. Heeft echter het in de DNA-databank aanwezige DNA-profiel van een broer slechts weinig (niet-zeldzame) overeenkomsten, dan resulteert dat in een lage broers/zussen index. Mogelijk lijken de DNA-profielen van de broers zo weinig op elkaar dat ze beter passen bij twee nietverwante personen dan bij broers. In dat geval is de broers/zussenindex kleiner dan 1. Hoe meer loci zijn getypeerd, hoe groter de kans is om in de DNA-databank aanwezige broers en/of zussen te vinden. Immers, een verhoging van het aantal onderzochte loci vermindert de kans dat niet-verwanten veel overeenkomsten hebben, terwijl de kans dat daadwerkelijke broers of zussen maar weinig overeenkomsten hebben evenzeer afneemt. Om die reden is het efficiënter zoeken in een DNA-databank met DNAprofielen die zijn gebaseerd op een groot aantal loci. 8.4 Selecteren Bij het zoeken naar een verwant van de donor van het daderspoor wordt voor alle DNA-profielen van verdachten, veroordeelden en overleden slachtoffers van niet-opgeloste misdrijven in de DNA-databank de desbetreffende LR (de ouderschapsindex of de broers/ zussenindex) berekend. Speciaal hiervoor ontwikkelde software vergelijkt hiertoe telkens het DNAprofiel van een persoon uit de DNA-databank met het DNA-profiel van het daderspoor. Familial searching resulteert uiteindelijk in een lange lijst met aflopende LR’s. Belangrijke vraag is nu: bij welke LR’s bevinden zich de meest interessante personen voor nader (opsporings)onderzoek? Het is immers van belang zo veel mogelijk te voorkomen dat personen en hun families ten onrechte in verband worden gebracht met het misdrijf. Bovendien moet men rekening houden met de grote belasting die het onderzoek legt op het forensisch onderzoekslaboratorium en de opsporings instanties. Dit zijn belangrijke aandachtspunten bij het beschouwen van de proportionaliteit van het familial searchingtraject. Het zorgvuldig selecteren van de personen waarop het aanvullend DNA-verwantschapsonderzoek zal worden gericht moet ervoor zorgen dat uiteindelijk alleen die personen aan de opsporingsinstantie worden voorgelegd van wie een zeer sterke aanwijzing bestaat voor een verwantschap met de donor van het daderspoor. 8.5 Selectielijst: ‘top 10 (top n)’ of ‘LR-drempelwaarde’ Welke en hoeveel personen komen nu als eerste in aanmerking voor verder onderzoek? Op basis van de LR wordt een selectielijst samengesteld. Dat kan op twee manieren: op basis van de ‘top 10 (top n)’ of op basis van de ‘LR-drempelwaarde’. Door het vervolgonderzoek in eerste instantie te richten op de selectielijst kan het uiteindelijk aantal uit te zoeken niet-
23. De statistische onderbouwing met de LR omvat zowel het aantal overeenkomende DNA-kenmerken als de zeldzaamheid hiervan. Daardoor heeft de LRmethode de voorkeur boven de methode die alleen naar het aantal overeenkomende DNA-kenmerken kijkt en niet de zeldzaamheid daarbij betrekt. 24. Het DNA-profiel van het spoor wordt niet vergeleken met DNA-profielen van sporen.
Expertise en Recht 2012-2
15
DNA-verwantschapsonderzoek in de strafrechtpraktijk
verwanten zo veel mogelijk worden beperkt. De selectielijst wordt ook wel aangeduid als de ‘longlist’. Na het aanvullende DNA-onderzoek spreekt men van de lijst potentiële verwanten, ook wel aangeduid als de ‘shortlist’. Hierop staan alleen nog die personen die na het aanvullende DNA-onderzoek zijn overgebleven als potentiële verwanten. Top 10 (top n) Bij de eerstgenoemde manier van samenstellen van de selectielijst wordt een vast aantal personen gekozen, bijvoorbeeld de tien personen met de hoogste LR’s. Men spreekt dan van de top 10. Uiteraard kan men ook kiezen voor elk ander aantal (top n), bijvoorbeeld de vijftig (n=50) of honderd (n=100) personen met de hoogste LR’s. Men spreekt dan over de top 50 respectievelijk de top 100. Zoals aangegeven mag er niet van worden uitgegaan dat een broer van de donor van het daderspoor, ook al is zijn DNA-profiel opgenomen in de DNA-databank, zich bevindt op de lijst met de hoogste broers/zussenindexen. Te verwachten is dat er personen in de DNA-databank zitten van wie het DNA-profiel bij toeval meer overeenkomsten vertoont met dat van de donor van het daderspoor dan het DNA-profiel van zijn broer. Dit geldt zeker voor DNA-databanken waarin een groot aantal DNA-profielen is opgenomen. Met een wiskundig trefkansmodel25 is uitgaand van het daderspoor te berekenen wat de kans is dat de verwant van de dader, ervan uitgaand dat deze verwant in de DNA-databank is opgenomen, zich bevindt bij de geselecteerde personen. Zo is de verwachting dat in een DNA-databank van honderdduizend personen met DNAprofielen van tien getypeerde loci de kans dat de echte broer de allerhoogste LR heeft gemiddeld ongeveer 30% is. De kans dat hij bij de hoogste tien (de top 10) zit is ongeveer 50%, bij de hoogste vijftig (de top 50) ongeveer 67% en de kans dat hij bij de honderd hoogste broers/zussenindexen zit (de top 100) is ongeveer 73%. Hieruit blijkt dat een top 10-selectielijst het meest efficiënt is. Hiermee wordt gemiddeld al een trefkans van ongeveer 50% bereikt. Voor een hogere trefkans moeten relatief veel meer personen worden onderzocht. Voor ouder/kindverwantschap zijn deze kansen veel hoger. Zie ook bijlage 3: Zeldzaamheid DNA-profiel en de effectiviteit van familial searching. LR-drempelwaarde Bij de tweede manier van samenstellen van de selectielijst wordt een LR-drempelwaarde als maatstaf genomen. Personen met een LR boven de LR-drempelwaarde komen op de selectielijst. Hoe lager men de LR-drempelwaarde kiest, hoe groter de selectielijst, en hoe hoger de kans de verwant van de donor van het spoor aan te treffen indien zijn DNA-profiel in de DNA-databank is opgenomen. Een lage LR-drempelwaarde betekent echter ook dat de selectielijst zeer veel niet-verwanten bevat, hetgeen kostbaar aanvullend onderzoek met zich mee kan brengen. Daarentegen heeft een te hoge LR-drempelwaarde als
consequentie dat de kans toeneemt dat verwanten, hoewel opgenomen in de DNA-databank, toch niet op de selectielijst voorkomen. Daarom is van belang de LR-drempelwaarde zodanig te kiezen dat een acceptabele trefkans wordt gecombineerd met een acceptabele hoeveelheid extra onderzoek (zowel met betrekking tot de kosten als wat betreft het belasten van de uitvoerende instanties). De optimale LR-drempelwaarde is te bepalen met het wiskundige trefkansmodel. Met dit model kan worden berekend boven welke LR-drempelwaarde met een bepaalde trefkans de verwant van de donor van het daderspoor (indien aanwezig in de DNA-databank) zal worden gevonden. Daarnaast berekent het trefkansmodel hoeveel niet-verwante personen in de DNA-databank naar verwachting (per toeval) een LR hebben boven de LR-drempelwaarde. Het model kan deze drempelwaarde en kansen bepalen voor zowel de ouderschapsindex als voor de broers/ zussenindex. Stel, men wil onderzoeken of het haalbaar is om met een trefkans van 70% een broer of zus van de donor van het daderspoor te vinden in de DNA-databank (indien deze broer of zus in de DNA-databank is opgenomen). Het wiskundig trefkansmodel berekent boven welke LR-drempelwaarde met 70% trefkans de broer of zus zal worden gevonden. Zo zullen naar verwachting in een DNA-databank met honderdduizend DNAprofielen van doorgaans tien loci (verkregen met het SGM-Plus DNA-analysesysteem) gemiddeld iets meer dan honderd DNA-profielen een broers/zussenindex hebben die hoger is dan de gestelde LR-drempelwaarde (berekend op basis van de gestelde trefkans van 70% en de DNA-kenmerken van het daderspoor). De selectielijst bevat dan naar verwachting ruim honderd personen. Al deze DNA-profielen moeten vervolgens aan aanvullend onderzoek worden onderworpen om te onderzoeken of zich onder deze DNA-profielen er daadwerkelijk een van een verwant bevindt. 8.6 Verwachtingen familial searching Hoe effectief werkt familial searching? Hoe eenvoudig of moeilijk is het om verwanten van de donor van het spoor te vinden indien die zich bevinden tussen die meer dan honderdduizend niet-verwanten? De DNAkenmerken van het DNA-profiel van de donor van het daderspoor spelen daarbij een cruciale rol. Hoe meer zeldzame DNA-kenmerken het DNA-profiel van de donor van het daderspoor bevat, hoe eenvoudiger het zal zijn om diens verwanten in de DNA-databank te achterhalen. Immers, het DNA-verwantschaps onderzoek berust op de berekening van LR’s, en die zijn groter naargelang het aantal overeenkomstige DNA-kenmerken groter is en de overeenkomstige DNA-kenmerken zeldzamer zijn. Hoe zeldzamer een overeenkomstig DNA-kenmerk, hoe groter de kans dat het in een bepaalde bloedlijn is overgeërfd, dus hoe sterker de aanwijzing voor verwantschap. Dit betekent dat hoe zeldzamer het DNA-profiel is, des te effectiever de familial search zal zijn.
25. K. Slooten & R. Meester, ‘Statistical Aspects of Familial Searching’, in: Forensic Science International: Genetics Supplement Series 3 (2011), p. e617-e619.
16
Expertise en Recht 2012-2
DNA-verwantschapsonderzoek in de strafrechtpraktijk
Ouder/kindverwantschap De overeenkomst tussen DNA-profielen van ouders en kinderen is zeer eenduidig: er is (minimaal) één overeenkomstig DNA-kenmerk per locus (mutaties uitgezonderd). Stel, men wil met een trefkans van 99% een ouder of kind van de donor van het daderspoor achterhalen in de DNA-databank (indien ouder of kind in de DNA-databank is opgenomen). Het wiskundig trefkansmodel berekent boven welke LR-drempelwaarde met 99% trefkans het in de DNA-databank opgeslagen DNA-profiel van de ouder of het kind zal worden gevonden. In een DNA-databank met honderdduizend DNA-profielen van doorgaans tien loci (verkregen met het SGM-Plus DNA-analysesysteem) zullen naar verwachting gemiddeld ongeveer honderd DNA-profielen een ouderschapsindex hebben die hoger is dan de LRdrempelwaarde die correspondeert met een trefkans van 99%. Voor DNA-profielen met zeldzame DNA-kenmerken zullen dat er minder zijn, maar voor DNA-profielen met veel voorkomende DNA-kenmerken kan dat aantal oplopen tot zelfs wel duizend DNA-profielen. De sinds april 2011 in de DNA-databank opgenomen DNA-profielen bestaan uit vijftien loci, verkregen met het NGM DNA-analysesysteem.26 Hoe meer DNAprofielen in de DNA-databank bestaan uit vijftien loci, hoe lager het aantal nader te onderzoeken personen zal zijn. In een DNA-databank die bestaat uit honderdduizend DNA-profielen van vijftien loci zullen naar verwachting maximaal enkele tientallen DNA-profielen een ouderschapsindex hebben die hoger is dan de desbetreffende LR-drempelwaarde behorend bij een 99% trefkans. In het geval het delictgerelateerde spoor zeldzame DNA-kenmerken bevat, kan familial searching zelfs resulteren in uitsluitend daadwerkelijke biologische ouders en kinderen. Broers/zussenverwantschap Het achterhalen van een broers/zussenverwantschap ligt complexer dan het achterhalen van een ouder/ kindverwantschap. Zoals hierboven beschreven is de overeenkomst tussen DNA-profielen van broers en zussen, in tegenstelling tot die van ouders en kinderen, niet eenduidig. Het aantal overeenkomsten kan sterk uiteenlopen: van zeer veel identieke DNA-kenmerken tot slechts een enkel overeenkomstig DNA-kenmerk. In het voorbeeld in paragraaf 8.5 (LR-drempelwaarde) is reeds geïllustreerd dat bij een trefkans van 70% om een broer/zus van de donor van het daderspoor te vinden in de DNA-databank (als het DNA-profiel van die broer/zus daadwerkelijk in de DNA-databank is opgenomen) gemiddeld iets meer dan honderd DNA-profielen een broers/zussenindex hebben die hoger is dan de LR-drempelwaarde. Het betreft een DNA-databank met honderdduizend DNA-
profielen van doorgaans tien loci (dit betekent dat ongeveer 0,1% van de DNA-profielen in de DNA-databank een broers/zussenindex heeft die hoger is dan de LR-drempelwaarde). Wanneer men de trefkans wil verhogen van 70% naar 80% of 90%, dan stijgt ook het aantal personen met een LR boven de bij deze trefkansen behorende LR-drempelwaarden naar gemiddeld ongeveer driehonderd respectievelijk twaalfhonderd. In een DNA-databank die honderdduizend personen bevat met DNA-profielen van tien loci zal doorgaans een trefkans van meer dan 75% niet haalbaar zijn indien men het aantal nader te onderzoeken personen wil beperken tot twee- of driehonderd. Zoekacties in een DNA-databank met DNA-profielen van vijftien loci hebben een veel hogere trefkans dan zoekacties in een DNA-databank met DNA-profielen van tien loci. Dit komt omdat op basis van DNA-profielen van vijftien loci veel minder niet-verwante personen per toeval een hoge broers/zussenindex hebben. In een DNA-databank met van honderdduizend personen de DNA-profielen van vijftien loci zal het aantal nader te onderzoeken geselecteerde personen bij een trefkans van 90% ongeveer honderd zijn (in plaats van twaalfhonderd in een DNA-databank met honderdduizend DNA-profielen van tien loci). Bijlage 3 laat aan de hand van resultaten van een onderzoek de relatie zien tussen de zeldzaamheid van het DNA-profiel van het daderspoor en de effectiviteit van familial searching. Andere familierelaties In principe kan in de DNA-databank ook naar andere soorten verwantschap worden gezocht. Dit is in de praktijk echter niet werkbaar. Na de ouder/kind- en broers/zussenverwantschap is de verwantschap die de meeste overeenkomsten in DNA-profielen genereert die van een halfbroer/halfzusverwantschap. Halfbroer/ halfzusverwantschap is echter op basis van tien loci niet te onderscheiden van een grootouder/kleinkindof oom/neefverwantschap. Voor het efficiënt opsporen van deze verwantschapsrelaties zijn tien loci te weinig. Zelfs een zoekactie met een zeer lage trefkans van 30% zal al vele honderden DNA-profielen (personen) opleveren boven de desbetreffende LR-drempelwaarde. De kans is zeer klein dat de echte verwant ook de sterkste aanwijzing op verwantschap zal geven. In een grote DNA-databank zullen naar verwachting zeer veel DNA-profielen per toeval een sterkere aanwijzing op verwantschap geven dan de echte verwant. In de praktijk zijn alleen die halfbroers te vinden die toevallig meer overeenkomende DNA-kenmerken hebben met volle broers dan met halfbroers. Deze zullen echter ook worden gevonden in de zoekactie naar broers.27
26. Het overgrote deel van DNA-profielen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken is verkregen met het SGM-Plus DNA-analysesysteem. Dit DNAanalysesysteem bepaalt de DNA-kenmerken van tien loci en stelt daarnaast het geslacht vast. Het is gebruikt van 1999 tot april 2011. In 2011 is het NFI overgegaan op het NGM DNA-analysesysteem. Dit DNA-analysesysteem bepaalt de DNA-kenmerken van vijftien loci (waaronder de tien loci van het SGMPlus DNA-analysesysteem) en stelt daarnaast het geslacht vast. 27. Overigens is het bij een grootschalig Y-chromosomaal DNA-onderzoek wel mogelijk dat matchende Y-chromosomale DNA-profielen wijzen op andere familierelaties dan ouder/kind- en broers/zussenverwantschap (oom, neef enz.).
Expertise en Recht 2012-2
17
DNA-verwantschapsonderzoek in de strafrechtpraktijk
Met DNA-verwantschapsonderzoek is onderscheid te maken tussen (mogelijke) verwantschap en het ontbreken ervan, maar het is lastiger om onderscheid te maken tussen de verschillende vormen van verwantschap. Wanneer familial searching bijvoorbeeld een mogelijke broer van de donor van het daderspoor oplevert, moet men ook met de mogelijkheid rekening houden dat de werkelijke verwantschap een andere kan zijn, bijvoorbeeld ouder, kind, halfbroer of neef. 8.7 Aanvullend DNA-verwantschapsonderzoek Na de familial search wordt op basis van de top 10 (of een ander gekozen aantal) of de LR-drempelwaarde een selectielijst samengesteld. De personen op de selectielijst zullen (als eerste) worden onderworpen aan een aanvullend DNA-onderzoek. Met dit onderzoek zullen doorgaans de meeste – zo niet alle – personen op de selectielijst worden uitgesloten als mogelijke verwant. Voor die andere personen is de aanwijzing voor verwantschap met de donor van het daderspoor juist toegenomen. Dit aanvullende onderzoek kan het volgende inhouden: –– autosomaal DNA-onderzoek van extra loci, met als doel meer DNA-kenmerken te bepalen; –– Y-chromosomaal DNA-onderzoek, waarmee kan worden onderzocht of er een verwantschap in de mannelijke lijn kan bestaan tussen degene van wie het delictgerelateerde spoor afkomstig is en de mannen op de selectielijst. (zie bijlage 1: Y-chromosomaal DNA-onderzoek); –– mitochondriaal DNA-onderzoek, waarmee kan worden onderzocht of er een verwantschap in de moederlijke lijn kan bestaan tussen degene van wie het delictgerelateerde spoor afkomstig is en de mannen en/of vrouwen op de selectielijst (zie bijlage 2: Mitochondriaal DNA-onderzoek). Het voordeel van aanvullend autosomaal DNA-onderzoek van extra loci boven Y-chromosomaal of mitochondriaal DNA-onderzoek is dat met het resultaat van autosomaal DNA-onderzoek LR’s zijn te berekenen. Dit gebeurt aan de hand van de frequenties in de bevolking van de op de (extra) loci vastgestelde DNAkenmerken. Hierdoor is autosomaal DNA-onderzoek zowel geschikt voor het uitsluiten van verwantschap als voor het getalsmatig uitdrukken van de grootte van de steun voor een verwantschap (in de vorm van LR’s). Daartegenover staat dat autosomaal DNA-onderzoek alleen geschikt is om ouder/kind- en broers/zussenverwantschap te onderzoeken. Zoals gezegd kan naast autosomaal DNA-onderzoek ook Y-chromosomaal en mitochondriaal DNA-onderzoek worden uitgevoerd. Resultaten van Y-chromosomaal en mitochondriaal DNA-onderzoek zijn niet in getalsmatige LR’s uit te drukken. Met Y-chromosomaal en mitochondriaal DNA-onderzoek kan wel verwantschap worden uitgesloten. Daardoor kan op efficiënte wijze het aantal personen op de selectielijst worden gereduceerd. Een ander belangrijk voordeel van
18
Y-chromosomaal en mitochondriaal DNA-onderzoek is dat het aanwijzingen geeft voor mogelijk verwantschap in de mannelijke lijn respectievelijk de moederlijke lijn. In geval van een mogelijk ouder/kindverwantschap zullen doorgaans eerst meer autosomale loci worden getypeerd. Immers, de mogelijke ouder/kindverwantschap wordt (alsnog) uitgesloten indien geen overeenkomst wordt waargenomen op de extra onderzochte loci. De aanvankelijk waargenomen overeenkomsten blijken in dat geval te berusten op toeval. Bij mannen kan bovendien Y-chromosomaal DNA-onderzoek ter aanvulling worden ingezet. Wanneer het Y-chromosomale DNA-profiel van de desbetreffende persoon afwijkt van dat van de donor van het daderspoor is er geen sprake van verwantschap. Het meest praktisch in het geval van aanvullend DNAonderzoek naar mogelijke broers en/of vader/zoon is om het DNA van de desbetreffende personen te onderwerpen aan Y-chromosomaal DNA-onderzoek. De resultaten van deze methode kunnen direct informatie verschaffen over een eventueel gemeenschappelijke mannelijke bloedlijn. 8.8 Lijst potentiële verwanten en vervolg onderzoek door de opsporingsinstanties Na het aanvullend DNA-verwantschapsonderzoek zijn alle personen op de selectielijst uitgesloten als verwant of is de selectielijst teruggebracht tot een lijst van alleen die personen van wie een sterke aanwijzing voor verwantschap is verkregen. Men spreekt dan van de ‘lijst potentiële verwanten’. Deze lijst potentiële verwanten wordt aan de opsporingsinstantie verstrekt met het oog op onderzoek naar de mogelijkheid van verwantschap op basis van andere inlichtingen. Hierbij wordt de lijst afgewerkt in volgorde van aflopende LR, zo mogelijk zonder de desbetreffende personen en/of hun directe omgeving hierin te betrekken. Veelal zullen de onderzoekssubjecten immers niets van doen hebben met het misdrijf dat aanleiding gaf voor het onderzoek. Tactische informatie over de dader van het delict, zoals vermoedelijke woonplaats, sekse, leeftijd of professie, speelt in dit proces van selectie en onderzoek een belangrijke rol. Als bijvoorbeeld uit tactisch onderzoek het vermoeden rijst dat de dader het misdrijf heeft gepleegd in zijn woonomgeving, zal men eerst die personen op de selectielijst onderzoeken die in deze regio wonen of geboren zijn. Die gang van zaken is bijvoorbeeld toegepast in de ‘Baksteenmoord op de M3’, waarbij vrachtwagenchauffeur Michael Little het leven heeft gelaten. Door eerst de personen op de selectielijst te benaderen die in het desbetreffende gebied woonden, kon op een efficiënte en effectieve manier uiteindelijk nog relatief snel een daadwerkelijke verwant van de donor van het daderspoor worden gevonden.
Expertise en Recht 2012-2
DNA-verwantschapsonderzoek in de strafrechtpraktijk
9. Praktijk familial searching – puntsgewijs Vereisten Belangrijke voorwaarden om een zaak voor te dragen voor familial searching betreffen: Tactisch –– het betreft een zeer ernstig misdrijf; –– het misdrijf heeft gezorgd voor grote maatschappelijke onrust; –– er is geen verdachte; –– het onderzoek is vastgelopen, er zijn geen aanknopingspunten voor een oplossing van het delict met redelijke inzet van middelen; –– familial searching biedt een redelijke kans op succes (inschatting op basis van alle beschikbare informatie); –– personen moeten zorgvuldig kunnen worden geselecteerd en het aantal bedraagt niet meer dan voor de waarheidsvinding noodzakelijk is. Technisch –– er is een delictgerelateerd spoor: een daderspoor; –– van het spoor is een DNA-profiel verkregen met de DNA-kenmerken van ten minste vijftien loci (volledig NGM DNA-profiel en/of volledig SGM-Plus DNA-profiel aangevuld met DNA-kenmerken van vijf loci). In zijn algemeenheid geldt: hoe zeldzamer het DNA-profiel, des te effectiever de familial search; –– het betreft een (afgeleid) enkelvoudig DNA-profiel (van één persoon); –– het DNA-profiel geeft geen match in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken en geen match in de DNA-databanken van de landen waarmee een uitwisselingsverdrag voor DNA-profielen van kracht is (het Verdrag van Prüm voorziet thans in een dergelijke uitwisseling); –– het DNA-profiel geeft geen match in de DNA-data banken van andere landen die via rechtshulpverzoeken gevraagd zijn het DNA-profiel te vergelijken; –– er is voldoende DNA-extract voor eventueel aanvullend DNA-onderzoek (aanvullend autosomaal DNA-onderzoek, Y-chromosomaal DNA-onderzoek, mitochondriaal DNA-onderzoek en voor contraexpertise-onderzoek). Procedure Inventarisatie uitvoering familial searching –– het forensisch laboratorium voert een review uit op het eigen dossier in de desbetreffende zaak en toetst dit op bovengenoemde technische aspecten; –– forensische-intakebijeenkomst bij het forensisch laboratorium waarbij onder meer wordt bekeken: * of het DNA-profiel van het daderspoor voldoet aan de criteria: voldoende onderscheidende DNAkenmerken (zeldzaamheidswaarde DNA-profiel), enkelvoudig, geen match in de DNA-databank voor strafzaken, voldoende DNA-extract * hoe de familial search moet worden uitgevoerd: zoeken naar ouder/kindverwantschap en/ of broers/zussenverwantschap; aan de hand
Expertise en Recht 2012-2
van simulaties kan worden bekeken wat het te verwachten resultaat zal zijn; hierbij spelen de zeldzaamheidswaarde van het DNA-profiel, de trefkans, de LR-drempelwaarde en het aantal te verwachten mogelijke verwanten een centrale rol. Verzoek uitvoering familial searching –– de zaaksofficier van justitie dient een verzoek voor een DNA-verwantschapsonderzoek in bij de Centrale Toetsingscommissie (CTC). De CTC bestaat uit leden van het Openbaar Ministerie en de politie, die het College van procureurs-generaal adviseert over de inzet van bijzondere zware opsporingsbevoegheden; –– de CTC geeft advies aan het College van procureurs-generaal; –– indien het College van procureurs-generaal toestemming daartoe verleent, vordert de zaaks officier van justitie machtiging aan de rechtercommissaris; –– indien de rechter-commissaris machtiging verleent voor het DNA-verwantschapsonderzoek, legt de zaaksofficier de zaak voor aan de landelijk forensisch officier van justitie. De landelijk forensisch officier van justitie zorgt voor de landelijke prioritering van de verzoeken voor familial searching; –– indien de landelijk forensisch officier akkoord is, krijgt het forensisch onderzoekslaboratorium de opdracht de familial search uit te voeren. Uitvoering familial searching –– onderzoekscriteria worden vastgesteld: * zoekstrategie: ouder/kindverwantschap (ouderschapsindex) en/of broers/zussenverwantschap (broers/zussenindex); * hoe hoog moet de trefkans zijn: de trefkans is de kans dat een verwant wordt gevonden, ervan uitgaand dat het DNA-profiel van een verwant van de donor van het spoor in de DNA-databank aanwezig is. Daarbij geldt dat het aantal personen dat nader moet worden onderzocht toeneemt naarmate de trefkans hoger wordt gesteld. Men kan ook kiezen voor de top 10, de hoogste 10 LR’s (of een ander aantal: top n); –– familial searching wordt uitgevoerd en resulteert in de selectielijst; –– de personen op de selectielijst worden onderworpen aan een aanvullend DNA-onderzoek: * betreft het een spoor van een man: aanvullend autosomaal DNA-onderzoek van extra loci en/of Y-chromosomaal DNA-onderzoek (eventueel mitochondriaal DNA-onderzoek); * betreft het een spoor van een vrouw: aanvullend autosomaal DNA-onderzoek van extra loci en/of mitochondriaal DNA-onderzoek; –– op basis van de resultaten van het aanvullend DNA-onderzoek wordt de selectielijst teruggebracht tot nul of teruggebracht tot de lijst poten tiële verwanten. De lijst potentiële verwanten bevat alleen die personen die een hoge LR (autosomaal DNA-onderzoek) hebben en/of mogelijke
19
DNA-verwantschapsonderzoek in de strafrechtpraktijk
verwantschap in de mannelijke lijn (gelijke Y-chromosomale DNA-profielen) en/of verwantschap in de moederlijke lijn (gelijke mitochondriale DNAprofielen). Rapportage familial searching –– het forensisch onderzoekslaboratorium rapporteert het resultaat aan politie en Openbaar Ministerie: * na het aanvullend DNA-verwantschapsonderzoek zijn alle personen op de selectielijst uitgesloten als verwant; of * na het aanvullend DNA-verwantschapsonderzoek is de selectielijst teruggebracht tot de lijst potentiële verwanten. Die bestaat uit alleen die personen van wie een sterke aanwijzing voor verwantschap is verkregen. Aanvullende familial searching –– indien familial searching niet heeft geleid tot het vinden van een verwant van de donor van het daderspoor kan men besluiten ook personen buiten de selectielijst (op basis van de top 10, of een ander aantal, of de LR-drempelwaarde) te onderwerpen aan aanvullend DNA-onderzoek. Daarbij is van belang eerst de afweging te maken in hoeverre dit zinvol is. Wat is de kans dat de verwant bijvoorbeeld bij de volgende tien, vijftig of honderd personen zit, of kan worden gevonden bij een lagere LR-drempelwaarde? –– indien familial searching niet heeft geleid tot oplossing van de zaak kan de familial search eventueel later worden herhaald. Bijvoorbeeld na een bepaalde tijdsperiode of na groei van het aantal DNA-profielen in de DNA-databank (zie kader Grim Sleeper). In figuur 2 is het proces van familial searching schematisch weergegeven.
10.
Verklarende woordenlijst
Actief DNA-verwantschapsonderzoek: het actief en gericht zoeken naar DNA-profielen die duiden op een mogelijke verwantschap. Actief DNA-verwantschapsonderzoek kan gericht zijn op een of enkele personen, maar ook op een (zeer) groot aantal personen. Bij grootschalig actief DNA-verwantschapsonderzoek wordt in de DNA-databank of binnen een grootschalig autosomaal of Y-chromosomaal DNA-onderzoek gericht gezocht naar DNA-profielen van mogelijke verwanten van de persoon naar wie men werkelijk op zoek is, namelijk degene van wie het daderspoor afkomstig is. Grootschalig actief DNA-verwantschapsonderzoek in een DNA-databank wordt aangeduid met de hiervoor internationaal gebruikte Engelse term ‘familial searching’.
20
Grim Sleeper In 2010 heeft in de Verenigde Staten actief DNAverwantschapsonderzoek een doorslaggevende rol gespeeld in het opsporingsonderzoek naar een seriemoordenaar. Deze was mogelijk verantwoordelijk voor de moord op ten minste tien personen. Familial searching gevolgd door Y-chromosomaal DNA-onderzoek leidde uiteindelijk tot een belangrijke verdachte. De zaak werd in de media bekend onder de naam Grim Sleeper, een variatie op the Grim Reaper (de Engelse naam voor Magere Hein). De zaak kreeg de naam Grim Sleeper omdat de seriemoordenaar na een periode van veertien jaar afwezigheid opnieuw was begonnen met moorden. De eerste serie moorden vond plaats tussen 1985 en 1988. In 2002 begon het moorden opnieuw. Er was een delictgerelateerd spoor en het hieruit verkregen DNA-profiel kon worden beschouwd als het DNA-profiel van de dader. Helaas leverde opname in de DNA-databank geen match op. Daarom werd in 2008 besloten familial searching uit te voeren. De aan de hand hiervan geselecteerde personen werden onderworpen aan Y-chromosomaal DNA-onderzoek. Ook dit leverde geen mogelijk verwantschap in de mannelijke lijn op, vanwege het ontbreken van identieke Y-chromosomale DNA-profielen. Toen de familial searching en het Y-chromosomaal DNA-onderzoek in 2010 werd herhaald resulteerde dit wel in een persoon met een mogelijk verwantschap in de mannelijke lijn. Het DNA-profiel van deze persoon was sinds 2009 opgenomen in de DNA-databank. Dit verklaarde waarom deze persoon niet eerder was geselecteerd. Op basis van deze informatie werd toestemming verleend DNA af te nemen van de vader van deze persoon. Het DNAprofiel van de vader, Lonnie Franklin, kwam wel volledig overeen met dat van het daderspoor. Op 6 juli 2010 werd hij gearresteerd. De rechtszaak is thans nog gaande.
Broers/zussenverwantschap (met betrekking tot DNA-verwantschapsonderzoek): DNA-profielen van broers en zussen hebben doorgaans veel meer DNAkenmerken met elkaar gemeen dan DNA-profielen van niet-verwante personen. Dit komt doordat DNA-profielen van broers en zussen alleen die DNA-kenmerken kunnen bevatten die hun ouders ook bezitten. Hoewel het aantal overeenkomende DNA-kenmerken veelal rondom tweederde zal zijn, komt het ook voor dat bij broers en/of zussen zeer veel DNA-kenmerken of slechts een enkel DNA-kenmerk overeenkomen. Broers/zussenindex: de LR in het geval van mogelijke broers/zussenverwantschap (in de Engelstalige vakliteratuur ‘sibling index’ genoemd, afgekort als SI). De broers/zussenindex geeft aan hoeveel waarschijnlijker het is de twee met elkaar vergeleken DNA-profielen aan te treffen bij twee broers/zussen dan bij twee
Expertise en Recht 2012-2
Expertise en Recht 2012-2
broer/zus br
broers/zussenindex hoogste LR
en/of
en/of
DNA profiel
ouderschapsindex
persoon in de DNA-databank
rangschikking op basis van grootte Likelihood Ratios (LR’s)
ouder/kind oud
zoekstrategie zoek verge vergelijking DNAprofiel spoor met profie DNA-profiel DNA-pr personen
DNA-databank voor strafzaken hoogste LR’s
LR-drempelwaarde
DNA profiel
persoon in de DNA-databank
Match: dader geïdentificeerd
laagste LR
DNA profiel
persoon in de DNA-databank
DNA-databank voor strafzaken
Figuur 2: Schematische weergave van het proces van familial searching. Illustratie: R.S. Enterprises.
Een belangrijke voorwaarde voor familial searching is dat nagenoeg vaststaat dat het spoor daadwerkelijk een daderspoor is. In de illustratie is het aan familial searching onderworpen spoor daarom weergegeven als ‘daderspoor’ en de uiteindelijk hiermee matchende persoon als ‘dader’.
Schematische weergave van het proces van familial searching
DNA profiel
onbekende dader geen match in DNA-databank
DNA-profiel daderspoor
Selectielijst (longlist)
laagste LR
DNA profiel
persoon in de DNA-databank
rofiel
DNA p
in de in pdeerso on persoon nk DN on in de perso DNA-dat ataba abank A-data DNA-d bank
el
profi
Opsporing
DNA
DNA profiel
persoon in de DNA-databank
Verwant van de dader
pe de desoon in rsookn in pdeers nper DNabAan on i DNaAn-dk at -dataDbNan oon in o s r Ak-da d pe datab taba e DNA nk
Lijst potentiële verwanten (shortlist)
Aanvullend DNA-verwantschapsonderzoek • autosomaal • Y-chromosomaal • mitochondriaal
DNA profiel
Dader
DNA-verwantschapsonderzoek in de strafrechtpraktijk
21
DNA-verwantschapsonderzoek in de strafrechtpraktijk
personen die geen verwanten van elkaar zijn. Hoe groter de broers/zussenindex, hoe beter de met elkaar vergeleken DNA-profielen passen bij een broers/zussenverwantschap ten opzichte van de situatie waarin verwantschap ontbreekt.
DNA-databank is op twee manieren uit te voeren: men kan zoeken naar ouder/kindverwantschap (door het berekenen van de ouderschapsindex) en naar broers/ zussenverwantschap (door het berekenen van de broers/zussenindex).
DNA-kenmerk: verschijningsvorm van een hypervariabel gebied (locus) op het DNA, aangeduid met een getal. Het getal staat voor het aantal keren dat het repeterend stukje DNA aanwezig is in het hypervariabele gebied. Een in de literatuur gebruikt synoniem voor DNA-kenmerk is allel. Elk autosomaal locus wordt gekenmerkt door twee (gelijke of verschillende) DNA-kenmerken.
Likelihood ratio (LR): de mate waarin onderzoeksresultaten beter verklaarbaar zijn vanuit de ene hypothese dan vanuit de andere hypothese. Met betrekking tot DNA-verwantschapsonderzoek: de mate waarin de bij het DNA-verwantschapsonderzoek betrokken DNA-profielen wijzen op het bestaan van een verwantschap.
DNA-profiel (autosomaal): weergave (in pieken en getallen) van de DNA-kenmerken (verschijningsvormen/lengten) van de onderzochte hypervariabele gebieden (loci) op het DNA (in de celkern) van het celmateriaal van een spoor of een referentiemonster van een persoon. Voor het verkrijgen van DNA-profielen maken forensische onderzoekslaboratoria gebruik van speciaal hiervoor ontwikkelde DNA-analysesystemen. Deze systemen analyseren de DNA-kenmerken van doorgaans vijftien loci en stellen daarnaast vast of het om een DNA-profiel van een man of een vrouw gaat. Elk DNA-profiel van tien (of meer) loci heeft een berekende frequentie van voorkomen die kleiner is dan een op een miljard en is daardoor sterk persoons onderscheidend. Het onderscheidend vermogen is kleiner voor verwanten. DNA-verwantschapsonderzoek: DNA-onderzoek waarbij wordt onderzocht of DNA-profielen wijzen op verwantschap. Dit in tegenstelling tot standaard DNA-onderzoek, dat is gericht op een volledige overeenkomst, een match, van DNA-profielen (van bijvoorbeeld een persoon en een spoor). Bij standaard DNAonderzoek wordt direct de identiteit van de donor van het spoor onderzocht. (Cel)donor van het spoor: persoon van wie het biologische spoor (mede) afkomstig is. Familial searching: grootschalig actief DNA-verwantschapsonderzoek in de DNA-databank of binnen een grootschalig autosomaal of Y-chromosomaal DNA-onderzoek. Hierbij wordt niet gezocht naar een volledig identiek DNA-profiel (een match), maar naar DNA-profielen die kunnen duiden op een mogelijke verwantschap met diegene van wie het spoor afkomstig is. Via deze mogelijke verwanten kan men wellicht achter de identiteit van de daadwerkelijke donor van het daderspoor komen. Bij een standaard DNA-databankzoekactie gaat het om het vinden van een matchend DNA-profiel van mogelijk de donor van het desbetreffende spoor. Daarentegen richt familial searching zich op DNA-profielen die in dusdanige mate overeenkomen met het DNA-profiel van het desbetreffende spoor dat ze kunnen zijn van verwanten van de donor van dat spoor. Familial searching in de
22
Locus (meervoud loci): plaats van een hypervariabel gebied op het DNA. LR-drempelwaarde: de hoogte van de LR waarboven de desbetreffende personen in de selectielijst worden opgenomen. De LR-drempelwaarde hangt af van de beoogde trefkans. Lijst potentiële verwanten: uiteindelijke lijst van personen die aan de opsporingsinstantie wordt verstrekt met het oog op onderzoek (anders dan DNAonderzoek) naar de mogelijkheid van verwantschap met de donor van het daderspoor. De met familial searching verkregen selectielijst is na het aanvullend DNA-verwantschapsonderzoek teruggebracht tot de lijst potentiële verwanten met daarop alleen die personen van wie een sterke aanwijzing voor verwantschap is verkregen. De lijst potentiële verwanten wordt ook wel aangeduid als de ‘shortlist’. Match (matchende DNA-profielen): situatie waarbij alle DNA-kenmerken van het DNA-profiel van een persoon ook aanwezig zijn in het vastgestelde DNA(meng)profiel van het spoor. Per locus betekent dit dat beide DNA-kenmerken van een persoon ook voorkomen in het DNA-profiel van het spoor. Zo matchen twee enkelvoudige volledige DNA-profielen wanneer zij (voor elk locus) exact dezelfde DNA-kenmerken hebben. De bewijswaarde van een match met een enkelvoudig DNA-profiel (afkomstig van één persoon) wordt doorgaans uitgedrukt met de zeldzaamheid van het DNA-profiel: de berekende frequentie van voorkomen van het DNA-profiel in de bevolking. Het begrip ‘match’ gebruikt men bij vergelijkend DNA-onderzoek dat erop is gericht vast te stellen of het desbetreffende celmateriaal afkomstig is van dezelfde persoon. Mitochondriaal DNA-onderzoek: onderzoek gericht op het verkrijgen van een DNA-profiel van doorgaans drie hypervariabele gebieden op het DNA in de mitochondriën. Naast het autosomale DNA in de celkern hebben lichaamscellen ook nog DNA in de mitochondriën, de energiefabriekjes van de cel. Bij spermacellen zitten de mitochondriën in de staart en niet in de kop. Tijdens de bevruchting smelt alleen de spermacelkop (en niet de spermacelstaart) samen met de
Expertise en Recht 2012-2
DNA-verwantschapsonderzoek in de strafrechtpraktijk
eicel. Daardoor erft het mitochondriale DNA (in principe onveranderd) over van moeder op kind (zoons en dochters). Mutatie: spontane verandering in het DNA. Mutaties zijn relatief zeldzaam. Een mutatie in het DNA van een geslachtscel van een ouder wordt op het kind overgedragen. Als door mutatie een DNA-kenmerk van het DNA in de geslachtscel is veranderd, wijkt dit af van het desbetreffende DNA-kenmerk in de andere cellen van deze persoon. Ouder/kindverwantschap (met betrekking tot DNAverwantschapsonderzoek): DNA-profielen van ouder en kind hebben altijd per locus ten minste een van de twee DNA-kenmerken gemeen (mutaties uitgezonderd). Ouderschapsindex: de LR in het geval van mogelijke ouder/kindverwantschap (in de Engelstalige vakliteratuur ‘paternity index’ genoemd, afgekort als PI). De ouderschapsindex geeft aan hoeveel waarschijnlijker het is de waargenomen overeenkomsten in de twee DNA-profielen aan te treffen als deze personen biologisch(e) ouder en kind van elkaar zijn dan als deze twee personen geen verwanten van elkaar zijn. Hoe groter de ouderschapsindex, hoe beter de waargenomen overeenkomsten in de met elkaar vergeleken DNA-profielen passen bij een ouder/kindverwantschap ten opzichte van de situatie waarin verwantschap ontbreekt. Passief DNA-verwantschapsonderzoek: constatering van in hoge mate overeenkomende DNA-profielen. De constatering daarvan is slechts een bijkomend resultaat van een om andere redenen uitgevoerd DNA-onderzoek. De deskundige heeft zonder daarnaar bewust op zoek te zijn geweest kennis gekregen van een mogelijke verwantschap die voor de opsporing van belang zou kunnen zijn. Het woord ‘onderzoek’ is in dit verband enigszins misplaatst, want de vaststelling van verwantschap werd niet beoogd. Piek: grafische weergave van een DNA-kenmerk van een locus in een DNA-profiel (met uitzondering van stotterpieken en prominent aanwezige stotterpieken). Selectielijst: lijst van personen die is samengesteld op basis van de door middel van familial searching verkregen LR’s. Dit kan op twee manieren: op basis van de ‘top 10’ (of een ander gekozen aantal) of op basis van de ‘LR-drempelwaarde’. Door het vervolgonderzoek in eerste instantie te richten op de selectielijst kan het uiteindelijk aantal uit te zoeken nietverwanten zo veel mogelijk worden beperkt. De selectielijst wordt ook wel aangeduid als de ‘longlist’.
Expertise en Recht 2012-2
Standaard vergelijkend (autosomaal) DNA- onderzoek: onderzoek gericht op het verkrijgen van een DNA-profiel van doorgaans vijftien hypervariabele gebieden (loci) op het autosomale DNA. In elke celkern is het DNA verdeeld over tweeëntwintig paren zogenoemde autosomale chromosomen (de ‘niet-geslachtschromosomen’) en één paar geslachtschromosomen (het X-chromosoom en het Y-chromosoom). Het DNA in de autosomale chromosomen is het autosomale DNA. De helft van het autosomale DNA is via de moeder overgeërfd, de andere helft van het autosomale DNA is via de vader overgeërfd. Stotterpiek: een doorgaans relatief (zeer) lage piek die geen DNA-kenmerk representeert en zich over het algemeen één positie voor de piek van het werkelijke DNA-kenmerk bevindt. Stotterpieken zijn het gevolg van een technisch artefact dat inherent is aan de DNAvermeerderingstechniek die tijdens het DNA-onderzoek wordt gebruikt. Stotterpieken zijn in de regel goed te onderscheiden van pieken die DNA-kenmerken representeren. Toevallige ‘broers/zussenovereenkomst’: DNAprofiel met LR boven de (bij de desbetreffende trefkans behorende) LR-drempelwaarde. DNA-profiel kan per toeval doorgaan voor dat van een broer of zus van de donor van het spoor. Het betreft dan een nietverwante persoon op de selectielijst. Toevallige ‘ouder/kindovereenkomst’: DNA-profiel met LR boven de (bij de desbetreffende trefkans behorende) LR-drempelwaarde. DNA-profiel kan per toeval doorgaan voor dat van een ouder of kind van de donor van het spoor. Het betreft dan een niet-verwante persoon op de selectielijst. Trefkans: de kans een verwant van de donor van het daderspoor (indien aanwezig in de DNA-databank) te vinden in de selectielijst. Met een wiskundig trefkansmodel is onder meer aan de hand van het DNA-profiel van het daderspoor en de omvang van de DNA-databank te berekenen welke LR-drempelwaarde hoort bij welke trefkans. Het model berekent boven welke LRdrempelwaarde met een bepaalde trefkans de verwant van de donor van het daderspoor (indien aanwezig in de DNA-databank) zal worden gevonden. Daarnaast berekent het trefkansmodel hoeveel niet-verwante personen in de DNA-databank naar verwachting (per toeval) een LR hebben boven de LR-drempelwaarde. Het model kan deze drempelwaarde en kansen bepalen voor zowel de ouderschapsindex als voor de broers/zussenindex. Top 10 (of een ander gekozen aantal: top n): selectielijst gebaseerd op de hoogste tien LR’s verkregen tijdens een familial search. Hierbij wordt een vast aantal personen gekozen. Uiteraard kan men ook kiezen voor elk ander aantal, bijvoorbeeld de vijftig of honderd personen met de hoogste LR’s. Men spreekt dan over de top 50 respectievelijk de top 100.
23
DNA-verwantschapsonderzoek in de strafrechtpraktijk
Verwantschap (met betrekking tot DNA-verwantschapsonderzoek): genetische verwantschap (ook wel biologische verwantschap genoemd). Twee personen zijn verwanten wanneer zij een gemeenschappelijke voorouder hebben en daardoor een genetische relatie hebben. In deze tekst is niet gekozen voor het begrip ‘bloedverwantschap’. Hoewel dit genetisch gezien een juiste terminologie is, verstaat men in juridisch opzicht onder bloedverwantschap ook de relatie tussen een niet-biologische ouder en een erkend of geadopteerd kind. Y-chromosomaal DNA-onderzoek: onderzoek gericht op het verkrijgen van een DNA-profiel van doorgaans zeventien hypervariabele gebieden (loci) op het Y-chromosomale DNA. In elke celkern is het DNA verdeeld over tweeëntwintig paren zogenoemde autosomale chromosomen (de ‘niet-geslachtschromosomen’) en één paar geslachtschromosomen (het X-chromosoom en het Y-chromosoom). Alleen mannen hebben een Y-chromosoom. Y-chromosomaal DNA erft (in principe onveranderd) over van vader op zoon.
Bijlage 1: Y-chromosomaal DNA-onderzoek Y-chromosomaal DNA-onderzoek maakt het mogelijk specifieke DNA-kenmerken die zijn gelegen op het Y-chromosoom van de mannelijke celdonor vast te stellen. Y-chromosoomspecifieke DNA-kenmerken van sporenmateriaal kunnen worden vergeleken met de Y-chromosoomspecifieke DNA-kenmerken van referentiemonsters van (een) mannelijke verdachte(n) of betrokkene(n). Y-chromosomale DNA-kenmerken erven nagenoeg onveranderd over van vader op zoon. Hierdoor hebben alle mannen die in de directe mannelijke lijn verwant zijn hetzelfde Y-chromosomale DNA-profiel (zie figuur 3), ook als er vele generaties tussen liggen. Verwantschap in de mannelijke lijn is lang niet altijd direct inzichtelijk, met name als er tussen twee mannen een groot aantal generaties ligt. Daarnaast bestaat de kans dat een niet in de mannelijke lijn verwante man ‘per toeval’ hetzelfde Y-chromosomale DNA-profiel heeft. Een Y-chromosomaal DNAprofiel is dus veel minder persoonsonderscheidend dan een autosomaal DNA-profiel. Het gegeven van overerving in de mannelijke lijn van Y-chromosomale DNA-kenmerken wordt gebruikt bij het verwantschapsonderzoek. Niet-matchende Y-chromosomale DNA-profielen: uitsluiting Wanneer de Y-chromosomale DNA-profielen van twee mannen niet met elkaar matchen is een verwantschap in de mannelijke lijn tussen deze twee mannen uitgesloten. Daarbij geldt wel dat als de Y-chromosomale DNA-profielen slechts minimaal van elkaar verschillen, de deskundige rekening houdt met de mogelijkheid
24
van een mutatie. In dat geval bestaat de mogelijkheid dat er toch sprake is van verwantschap. Matchende Y-chromosomale DNA-profielen: mogelijk verwantschap mannelijke lijn Als bij een DNA-verwantschapsonderzoek de Y-chromosomale DNA-profielen van twee mannen met elkaar matchen, kan er verwantschap bestaan tussen de twee onderzochte mannen. De bewijswaarde van matchende Y-chromosomale DNA-profielen is veel lager dan die van matchende autosomale DNA-profielen. Bij de evaluatie van de onderzoeksgegevens moet immers rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat een andere in de mannelijke lijn aan de verdachte verwante man de donor kan zijn van het aangetroffen DNA. Bovendien zal een onbekend aantal mannen dat niet (aantoonbaar) verwant is hetzelfde Y-chromosomale DNA-profiel kunnen hebben. Referentiedatabestand In tegenstelling tot autosomale DNA-kenmerken erven Y-chromosoomspecifieke DNA-kenmerken niet onafhankelijk van elkaar over. Hierdoor is het niet mogelijk om op basis van een representatief referentie databestand betrouwbaar statistisch te berekenen wat de frequentie is waarin een bepaald Y-chromosomaal DNA-profiel voorkomt in de bevolking. Wel kan in Y-chromosomale referentiedatabestanden worden gekeken hoe vaak een bepaald Y-chromosomaal DNAprofiel al eerder is waargenomen in verschillende gebieden in de wereld. Zo kan een inschatting worden gemaakt of het desbetreffende Y-chromosomale DNAprofiel zeldzaam is of juist veel en verspreid over de wereld voorkomt. Een hiervoor veelgebruikt referentiedatabestand is de Y Chromosome Haplotype Ref erence Database (YHRD) van de internationale forensische werkgroep die zich bezighoudt met Y-chromosomaal DNA-onderzoek. Deze databank wordt beheerd door de Humboldt University in Berlijn en kan via het internet worden geraadpleegd (www.yhrd.org/index. html). Bijlage 2: Mitochondriaal DNA-onderzoek Naast het DNA in de celkern hebben lichaamscellen ook nog DNA in de mitochondriën, de energiefabriekjes van de cel. De mitochondriën erven over van moeder op kind. Het mitochondriale DNA erft daardoor in principe onveranderd over van moeder op zoon en dochter. De opeenvolgende generaties verwanten (mannen en vrouwen) in de moederlijke lijn zullen dus allemaal hetzelfde mitochondriale DNA hebben (zie figuur 4). Bij het mitochondriaal DNA-onderzoek wordt de volgorde van de bouwstenen (de sequentie) van drie specifieke hypervariabele gebieden van het mitochondriale DNA bepaald. Het gegeven van moederlijke overerving van mitochondriaal DNA wordt gebruikt bij het verwantschapsonderzoek.
Expertise en Recht 2012-2
DNA-verwantschapsonderzoek in de strafrechtpraktijk
vader
moeder
zoon
schoon dochter
zoon
schoon dochter
dochter
schoon zoon
kleinzoon
kleindochter
kleinzoon
kleindochter
kleinzoon
kleindochter
neven Figuur 3: Het Y-chromosoom erft over in de mannelijke lijn, van vader op zoon. In het schema is dit weergegeven in lichtgrijs. Alle personen weergegeven in lichtgrijze rechthoeken hebben hetzelfde Y-chromosoom. In het algemeen geldt dat het Y-chromosoom van de vader en dat van zijn zoons overeenkomen. Alleen de kleinzoons, de neven, in de mannelijke lijn hebben dit overeenkomende Y-chromosoom. De neven buiten de mannelijke lijn hebben een ander Y-chromosoom.
Niet-matchende mitochondriale DNA-profielen: uitsluiting Als bij een verwantschapsonderzoek de mitochon driale DNA-profielen van twee personen niet matchen, kan een eventuele verwantschap in de moederlijke lijn worden uitgesloten. Daarbij geldt wel dat als de mitochondriale DNA-profielen slechts minimaal van elkaar verschillen de deskundige rekening houdt met de mogelijkheid van een mutatie. In dat geval bestaat immers nog de mogelijkheid van verwantschap.
van het matchende mitochondriale DNA-profiel van belang. Om inzicht te krijgen in deze zeldzaamheidswaarde wordt gebruik gemaakt van de populatiegenetische databank van een internationale wetenschappelijke werkgroep (EMPOP) die zich bezighoudt met mitchondriaal DNA-onderzoek. Deze databank wordt beheerd door the Institute of Legal Medicine van de Innsbruck Medical University in Oostenrijk en kan via het internet worden geraadpleegd (www.empop.org).
Matchende mitochondriale DNA-profielen: mogelijke verwantschap moederlijke lijn Als de mitochondriale DNA-profielen matchen, bestaat de mogelijkheid van verwantschap in de moederlijke lijn. De bewijswaarde van matchende mitochondriale DNA-profielen is echter veel lager dan die van matchende autosomale DNA-profielen. Bij de evaluatie van de onderzoeksgegevens moet immers rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat een andere in de moederlijke lijn aan de verdachte verwante persoon ook de donor kan zijn van het aangetroffen DNA. Bovendien zal een onbekend aantal personen dat niet (aantoonbaar) verwant is hetzelfde mitochondriale DNA-profiel kunnen hebben.
Bijlage 3: Zeldzaamheid DNA-profiel en de effectiviteit van familial searching
Referentiedatabestand Om in het geval van een match de bewijswaarde hiervan te kunnen evalueren is de zeldzaamheidswaarde
Expertise en Recht 2012-2
De effectiviteit van familial searching zal variëren van zaak tot zaak. Om dit te illustreren is op het NFI een uitgebreid onderzoek gedaan naar het effect van de zeldzaamheid van het DNA-profiel van het daderspoor op de familial search. Hierbij is met tweehonderd verschillende fictieve DNA-profielen (van sporen) familial searching uitgevoerd. Deze DNA-profielen varieerden in zeldzaamheid, van DNA-profielen met veel frequent voorkomende DNA-kenmerken tot DNA-profielen met (zeer) veel zeldzame DNA-kenmerken. Onderzocht is hoe eenvoudig of lastig het is hun (gefingeerde) verwanten te vinden in de DNA-databank. Heeft het DNA-profiel van het daderspoor veel frequent voorkomende DNA-kenmerken, dan betekent dit
25
DNA-verwantschapsonderzoek in de strafrechtpraktijk
vader
moeder
zoon
schoon dochter
zoon
schoon dochter
dochter
schoon zoon
kleinzoon
kleindochter
kleinzoon
kleindochter
kleinzoon
kleindochter
Figuur 4: Het mitochondriale DNA erft over van moeder op kind. Hierdoor hebben zoons en dochters een identiek mitochondriaal DNA-profiel. Alleen dochters geven dit mitochondriale DNA-profiel – in principe ongewijzigd – weer door aan de volgende generatie. In het schema is dit weergegeven in lichtgrijs.
dat de DNA-kenmerken die de dader met zijn verwanten gemeen heeft ook vrij algemeen voorkomen. Het is dan te verwachten dat ook veel DNA-profielen van niet-verwante personen in de DNA-databank veel overeenkomsten met het DNA-profiel van het daderspoor zullen hebben. Dit zal resulteren in een groot aantal toevallige overeenkomsten. Voor een daderspoor met een DNA-profiel dat veel zeldzame DNA-kenmerken heeft zal het omgekeerde gelden. Verwanten van de dader zullen naar verwachting (een aantal van) de weinig voorkomende DNAkenmerken gemeen hebben. De kans dat niet-verwante personen ook deze zeldzame DNA-kenmerken hebben is klein, waardoor het aantal toevallige overeenkomsten beperkt zal zijn. Daderspoor met DNA-profiel met algemeen voorkomende DNA-kenmerken In figuur 5 is in een grafiek weergegeven het gemiddeld aantal niet-verwante personen op de selectielijst bij een toenemende trefkans, in een DNA-databank met van honderdduizend personen de DNA-profielen van tien loci. Deze niet-verwante personen hebben DNA-profielen met een LR boven de desbetreffende LR-drempelwaarde en hebben daardoor toevallige ‘broers/zussenovereenkomsten’. Deze resultaten zijn het gemiddelde van de tweehonderd fictieve DNAprofielen (van sporen). Dit geeft aan wat men kan verwachten voor een daderspoor met een DNA-profiel dat noch veel vaak voorkomende DNA-kenmerken bevat, noch veel zeer zeldzame DNA-kenmerken. Bij een trefkans van 70% om een broer/zus van de donor
26
van het daderspoor te vinden in de DNA-databank (als het DNA-profiel van die broer/zus daadwerkelijk in de DNA-databank is opgenomen) hebben gemiddeld ruim honderd DNA-profielen een broers/zussenindex die hoger is dan de LR-drempelwaarde. Bij een trefkans van 80% worden dit er gemiddeld ongeveer driehonderd, bij een trefkans van 90% zelfs gemiddeld meer dan twaalfhonderd. De selectielijst is dan respectievelijk ruim honderd (70% trefkans), driehonderd (80% trefkans) en twaalfhonderd (90% trefkans). Aantal niet-verwante personen op selectielijst 1200 1000 800 600 400 200 60
65
70
75
80
85
90
trefkans broer/zus (%)
Figuur 5: Grafische weergave van het aantal DNA-profielen met toevallige ‘broers/zussenovereenkomsten’ op de selectielijst, bij een toenemende trefkans (in een DNA-databank met honderdduizend DNA-profielen van personen). De lijn (met rondjes) geeft dit aan voor een DNA-profiel van een spoor dat noch veel vaak voorkomende DNA-kenmerken bevat, noch veel zeer zeldzame DNA-kenmerken. De databank bevat honderdduizend DNA-profielen (van personen) van tien loci. Illustratie: dr. K. Slooten en R.S. Enterprises.
Expertise en Recht 2012-2
DNA-verwantschapsonderzoek in de strafrechtpraktijk
Daderspoor met DNA-profiel met veel voorkomende of juist veel zeldzame DNA-kenmerken De grafiek in figuur 6 laat het effect zien op het aantal DNA-profielen met toevallige ‘broers/zussenovereenkomsten’ in het geval het DNA-profiel van het daderspoor veel vaak voorkomende DNA-kenmerken bevat (lijn met kruisjes) en wanneer het juist veel zeer zeldzame DNA-kenmerken bevat (lijn met vierkantjes). De lijn met kruisjes laat zien dat het buitengewoon lastig is verwanten van een persoon met veel algemeen voorkomende DNA-kenmerken in zijn DNA-profiel in de DNA-databank op te sporen. Zelfs een trefkans van 60% levert naar verwachting al meer dan tweehonderd personen met toevallige ‘broers/zussenovereenkomsten’ op, die dus niet verwant zijn met de dader. Bij een trefkans van 70% is dat al meer dan vijfhonderd. Aan de andere kant laat de lijn met vierkantjes zien dat een DNA-profiel met zeldzame DNA-kenmerken juist zeer geschikt is voor familial searching. Zelfs met een trefkans van 90% zijn er maar ongeveer zestig personen met toevallige ‘broers/zussenovereenkomsten’. Daarmee is de kans zeer groot dat een broer of zus van de donor van het daderspoor (indien opgenomen in de DNA-databank) wordt gevonden.
uit DNA-profielen van tien loci. In de komende jaren zal het aantal DNA-profielen van vijftien loci in de DNA-databank sterk toenemen. In figuur 7 staan de aantallen toevallige ‘broers/zussenovereenkomsten’ die zijn te verwachten in een DNA-databank met honderdduizend DNA-profielen van vijftien loci. Zelfs voor het DNA-profiel met veel algemeen voorkomende DNA-kenmerken (lijn met kruisjes) kunnen nu met een hoge trefkans zeer effectief verwanten worden gevonden. Zo zal met een trefkans van 90% het aantal toevallige ‘broers/ zussenovereenkomsten’ niet meer dan tweehonderdvijftig zijn. Voor een DNA-profiel met zeldzame DNA-kenmerken (lijn met vierkantjes) zullen er naar verwachting zelfs helemaal geen toevallige ‘broers/ zussenovereenkomsten’ zijn. In de praktijk zal dit betekenen dat de kans zeer groot is dat een broer van de donor van het daderspoor de hoogste LR heeft van de alle personen in de DNA-databank.
Aantal niet-verwante personen op selectielijst 250
200
Aantal niet-verwante personen op selectielijst
150
3500 3000
100
2500 50
2000 1500 1000
60
65
70
75
80
85
90
trefkans broer/zus (%)
500 60
65
70
75
80
85
90
trefkans broer/zus (%)
Figuur 6: Grafische weergave van het aantal DNA-profielen met toevallige ‘broers/zussenovereenkomsten’ op de selectielijst, bij een toenemende trefkans. De lijn met kruisjes geeft dit aan voor een DNA-profiel met veel algemeen voorkomende DNA-kenmerken, de lijn met rondjes voor een DNA-profiel dat noch veel vaak voorkomende DNA-kenmerken bevat, noch veel zeer zeldzame DNA-kenmerken (zie ook figuur 5), en de lijn met vierkantjes betreft een DNA-profiel met veel (zeer) zeldzame DNA-kenmerken. De databank bevat honderdduizend DNA-profielen (van personen) van tien loci. Illustratie: dr. K. Slooten en R.S. Enterprises.
Situatie voor DNA-databank met DNA-profielen van vijftien loci Bovenstaande situaties hebben betrekking op een DNA-databank van honderdduizend DNA-profielen (van personen) die bestaan uit de DNA-kenmerken van tien loci (verkregen met het SGM-Plus DNA-analyse systeem). De sinds april 2011 in de DNA-databank opgenomen DNA-profielen bestaan uit DNA-kenmerken van vijftien loci (verkregen met het NGM DNA-analysesysteem). Deze DNA-profielen zijn veel geschikter voor familial searching. De huidige DNAdatabank bestaat echter nog voor het overgrote deel
Expertise en Recht 2012-2
Figuur 7: Grafische weergave van het aantal DNA-profielen met toevallige ‘broers/zussenovereenkomsten’ op de selectielijst, bij een toenemende trefkans. De lijn met kruisjes geeft dit aan voor een DNA-profiel met veel algemeen voorkomende DNA-kenmerken, de lijn met rondjes voor een DNA-profiel dat noch veel vaak voorkomende DNA-kenmerken bevat, noch veel zeer zeldzame DNA-kenmerken en de lijn met vierkantjes betreft een DNA-profiel met veel (zeer) zeldzame DNA-kenmerken. De databank bevat honderdduizend DNA-profielen (van personen) van vijftien loci. Illustratie: dr. K. Slooten en R.S. Enterprises.
Plaats daadwerkelijke broer/zus in selectielijst Een ander op het NFI uitgevoerd onderzoek bestudeerde op welke plaats in een selectielijst met mogelijke broers/zussen (met aflopende LR’s) de daadwerkelijke broer/zus staat (indien opgenomen in de DNA-databank). Het onderzoek is uitgevoerd aan de hand van duizend fictieve broers/zussen van honderd fictieve daders (dadersporen), in een DNA-databank van honderdduizend DNA-profielen (van tien loci) van personen. De bovenste grafiek in figuur 8 geeft de verschillende kansen voor bepaalde plaatsen op de selectielijst voor zowel broer/zus als ouder/kind. De berekende kansen zijn het gemiddelde resultaat voor al de uitgevoerde vergelijkingen. Uit de resultaten blijkt dat gemiddeld in ongeveer 30%
27
DNA-verwantschapsonderzoek in de strafrechtpraktijk
van de gevallen de daadwerkelijke broer de hoogste broers/zussenindex (LR) heeft. De daadwerkelijke broer staat dus gemiddeld genomen in 30% van de gevallen bovenaan op de selectielijst. Bovendien blijkt uit het onderzoek dat in iets meer dan de helft van de
Kans op verwant in top n (%) 100
80
60
40
20
n 50
100
150
200
250
300
200 200
250 250
300 300
ouder/kind (gemiddeld) broer/zus (gemiddeld)
Kans Kans op op broer/zus broer/zus in in top top nn (%) (%) 80 80
gevallen de daadwerkelijke broer in de top 10 staat. De specifieke samenstelling van de DNA-kenmerken van het DNA-profiel van het daderspoor bepaalt hoe effectief familial searching zal zijn. Dit komt tot uiting in de middelste en onderste grafiek van figuur 8.
Figuur 8: Grafische weergaven van de gemiddelde kans dat een daadwerkelijk(e) ouder/kind of broer/zus op een bepaalde plaats op de selectielijst met mogelijke ouders/ kinderen of broers/zussen staat (DNA-databank van honderdduizend personen; DNA-profielen bestaan uit DNA-kenmerken van tien loci). Uit de bovenste grafiek blijkt dat de kans dat een daadwerkelijk(e) ouder/kind of broer/zus bovenaan op de selectielijst staat gemiddeld genomen ongeveer even groot (30%) is voor broers/zussen als voor ouders/kinderen. Echter, een daadwerkelijk(e) ouder/kind staat gemiddeld vaker in de gekozen top n. Dit geldt voor alle n>1. In de middelste en in de onderste grafiek komt tot uitdrukking hoe groot de verschillen kunnen zijn tussen verschillende familial searches. Voor een daderspoor met een DNAprofiel met veel zeldzame DNA-kenmerken geldt dat met ruim 80% kans een daadwerkelijke broer of zus in de top 50 terechtkomt. Echter, voor een daderspoor met een DNA-profiel met veel algemeen voorkomende DNA-kenmerken blijkt dat slechts met 60% kans een daadwerkelijke broer of zus in de top 200 voorkomt (middelste grafiek). Ook de kans dat ouders of kinderen in de top n voorkomen varieert sterk van DNA-profiel tot DNA-profiel, zoals aangegeven in de onderste grafiek. Voor het DNA-profiel met veel zeldzame DNA-kenmerken geldt dat (vrijwel) alle ouders en kinderen in de top 10 terechtkomen, maar voor het DNA-profiel met veel algemeen voorkomende DNA-kenmerken komt slechts 75% van de daadwerkelijke ouders en kinderen in de top 300 terecht. Illustratie: dr. K. Slooten en R.S. Enterprises.
60 60
40 40
20 20
50 100 150 50 100 150 DNA-profiel DNA-profiel met met veel veel (zeer) (zeer) zeldzame zeldzame DNA-kenmerken DNA-kenmerken DNA-profiel DNA-profiel (gemiddeld) (gemiddeld) DNA-profiel DNA-profiel met met veel veel algemeen algemeen voorkomende voorkomende DNA-kenmerken DNA-kenmerken
nn
Kans op ouder/kind in top n (%) 100
80
60
40
20
50
100
150
200
250
n 300
DNA-profiel met veel (zeer) zeldzame DNA-kenmerken DNA-profiel (gemiddeld) DNA-profiel met veel algemeen voorkomende DNA-kenmerken
28
Expertise en Recht 2012-2