Dis c uss ien ot a
Dis c uss ien ot a
Inhoud
Rapport
19 december 2013
D i s c u s s i e n o t a
I n h o u d s o p g a v e
1
Inleiding
2
Landbouw
11
2.1
Omvang agrarisch bouwperceel
11
2.1.1
Inleiding
11
2.1.2
Beleid
11
2.1.3
Discussiepunten
13
2.2
2.3
2.4
2.5
2.6
2.7
3
9
Intensieve veehouderij
14
2.2.1
Inleiding
14
2.2.2
Beleid
14
2.2.3
Discussiepunten
15
Verplaatsing en nieuwvestiging agrarische bedrijven
15
2.3.1
Inleiding
15
2.3.2
Beleid
15
2.3.3
Discussiepunten
17
Nevenactiviteiten bij landbouw
17
2.4.1
Inleiding
17
2.4.2
Beleid
17
2.4.3
Discussiepunten
18
Tweede bedrijfswoning
18
2.5.1
Inleiding
18
2.5.2
Beleid
19
2.5.3
Discussiepunten
19
Paardenhouderij
19
2.6.1
Inleiding
19
2.6.2
Beleid
20
2.6.3
Discussiepunten
22
Vrijkomende agrarische bebouwing (VAB)
22
2.7.1
Inleiding
22
2.7.2
Beleid
23
2.7.3
Discussiepunten
24
Gebiedswaarden
25
3.1
Landschap
25
3.1.1
Inleiding
25
3.1.2
Beleid
25
3.1.3
Discussiepunten
26
3.2
3.3
Natuur
27
3.2.1
Inleiding
27
3.2.2
Beleid
27
3.2.3
Discussiepunten
30
Water
30
3.4
4
4.2
4.3
4.4
6
7
Inleiding
30
3.3.2
Beleid
30
3.3.3
Discussiepunten
31
Archeologie en cultuurhistorie
31
3.4.1
Inleiding
31
3.4.2
Beleid
31
3.4.3
Discussiepunten
32
Wonen 4.1
5
3.3.1
33 Bestaande woningen
33
4.1.1
Inleiding
33
4.1.2
Beleid
33
4.1.3
Discussiepunten
34
Nieuwe burgerwoningen
34
4.2.1
Inleiding
34
4.2.2
Beleid
34
4.2.3
Discussiepunten
35
Landgoederen en buitenplaatsen
35
4.3.1
Inleiding
35
4.3.2
Beleid
35
4.3.3
Discussiepunten
36
Ruimte-voor-ruimte
36
4.4.1
Inleiding
36
4.4.2
Beleid
36
4.4.3
Discussiepunten
37
Bedrijvigheid
39
5.1
Niet-agrarische bedrijvigheid
39
5.1.1
Inleiding
39
5.1.2
Beleid
39
5.1.3
Discussiepunten
40
Recreatie en toerisme
41
6.1
Recreatie en toerisme
41
6.1.1
Inleiding
41
6.1.2
Beleid
41
6.1.3
Discussiepunten
42
Milieu 7.1
7.2
45 Windturbines
45
7.1.1
Inleiding
45
7.1.2
Beleid
45
7.1.3
Discussiepunten
46
Bio-vergisting
46
7.2.1
Inleiding
46
7.2.2
Beleid
46
7.2.3
Discussiepunten
47
7.3
8
Warmte-koudeopslag
47
7.3.1
Inleiding
47
7.3.2
Beleid
48
7.3.3
Discussiepunten
49
Voorstel op hoofdlijnen
51
8.1
Afstemming op buurgemeenten
51
8.2
Gebiedsgerichte aanpak
52
8.3
Nieuwvestiging
53
8.4
Schaalvergroting in de landbouw
53
8.5
Verbreding in de landbouw
54
8.6
Intensieve veehouderij
55
8.7
Duurzame energie
55
8.8
Wonen
56
8.9
Verblijfsrecreatie
56
1
I n l e i d i n g
De gemeente Ooststellingwerf is de laatste jaren intensief bezig geweest met
het actualiseren van de bestemmingsplannen voor het bebouwde gebied. Nu zijn zij voornemens het bestemmingsplan Buitengebied te actualiseren. Alvorens tot het bestemmingsplan Buitengebied te komen, is gekozen om beleidsuitgangspunten te formuleren in een Nota van uitgangspunten. Hierin worden de beleidsuitgangspunten voor de in het buitengebied voorkomende thema’s beschreven. Om te komen tot het te volgen beleid is in de voorliggende discussienota (die valt te beschouwen als de voorloper van de Nota van uitgangspunten) de thans geldende wet- en regelgeving voor verschillende thema’s uiteengezet. Door het inzichtelijk maken van de uitgangspunten van het Rijk, de provincie en de gemeente, ontstaat een beeld van de gemeentelijke beleidsruimte. Het beschreven beleid geeft de kaders van het bestemmingsplan weer waarbinnen de beleidsruimte zich bevindt. Bij de invulling van deze ruimte zal rekening
gehouden
worden
met
de
belangrijkste
uitkomsten
van
de
bewonersavonden, de ambtelijke projectgroep en de klankbordgroep. Voor een samenvatting van deze uitkomsten wordt verwezen naar de tabel ‘opbrengst bewonersavonden’ op de projectwebsite www.buitengebiedooststellingwerf.nl. In de eerste hoofdstukken zijn de meest relevante thema’s voor een bestemmingsplan buitengebied beschreven. Hierbij wordt inzicht gegeven in het beleid op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Er is uiteen gezet wat het geldend planologisch regime in het buitengebied is. Vervolgens zijn bij elk thema eventuele discussiepunten verwoord, deze zijn uiteraard niet onuitputtelijk. De discussiepunten zijn bedoeld om te gebruiken als handvat voor de discussie. In de reeds gehouden discussiebijeenkomsten in de projectgroep en de klankbordgroep is de discussie tot stand gekomen aan de hand van de hoofdthema’s die in hoofdstuk 8 zijn beschreven. Deze zijn aangevuld met keuzevoorstellen die voortkomen uit de uitkomsten van de verschillende bijeenkomsten. In deze keuzevoorstellen wordt alvast een doorkijk gegeven in de richting die op dit moment voorzien wordt voor het bestemmingsplan. Op basis van het beschreven beleid, de gemeentelijke wensen en de geluiden tijdens de bewonersavonden en de klankbordgroep zullen de uiteindelijke beleidsuitgangspunten worden geformuleerd in de Nota van uitgangspunten, die te zijner tijd hun juridische vertaling zullen vinden in het bestemmingsplan Buitengebied.
Discussienota - 19 december 2013
9
2
L a n d b o u w
2.1
Omvang agrarisch bouwperceel 2 . 1 . 1
Inleiding
In Fryslân bestaat het grootste deel van de agrarische bedrijven uit grondgebonden bedrijven, waarbij de nadruk op de melkveehouderij ligt. Zo ook in Ooststellingwerf. Een van de hoofdthema’s in het buitengebied is de omvang van agrarische bedrijven. Een trend binnen de agrarische sector is de vergroting van agrarische bedrijven, de zogenoemde schaalvergroting (onder andere te zien in grotere bouwpercelen en de omvang van het grondareaal behorende bij een agrarisch bedrijf). Opschaling is veelal noodzakelijk om onder meer het voortbestaan op de langere termijn te kunnen garanderen. Naast de trend van schaalvergroting doet zich tevens een trend voor van afname van het aantal agrarische bedrijven. Deze trend doet zich vanzelfsprekend niet enkel voor in Ooststellingwerf, maar is een algemene trend die overal in Nederland waarneembaar is. De mogelijkheden voor schaalvergroting in een gebied hangen echter af van verscheidene factoren, waaronder bijvoorbeeld de aanwezige landschapswaarden en nabijgelegen functies. Per gebied binnen de gemeente kunnen zo verschillen aanwezig zijn in de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven. Bij de navolgende bespreking van het thema ‘Omvang agrarisch bouwperceel’ wordt onderscheid gemaakt in: -
bouwperceel bij recht en uitbreiding;
-
bebouwing.
2 . 1 . 2
Beleid
Rijk Het Rijk hanteert geen specifiek beleid omtrent de omvang van agrarische bouwpercelen en de bedrijfsbebouwing. Wel heeft het Rijk in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (maart 2012) opgenomen dat landbouw een nauwe relatie onderhoudt met onder meer de aspecten natuur, water en landschap en dat afstemming tussen deze elementen van belang is bij ontwikkelingen (geredeneerd zowel vanuit de landbouw als vanuit de overige aspecten).
Discussienota - 19 december 2013
11
Provincie Het ruimtelijk beleid van de provincie Friesland is opgenomen in het Streekplan (13 december 2006). In de verordening Romte Fryslân zijn beleidsuitgangspunten vertaald in bindende regels (15 juni 2011). Bouwperceel bij recht en uitbreiding De provincie streeft naar een vitale en duurzame landbouw vanwege de belangrijke bijdrage aan de sociaal-economische vitaliteit van het platteland, het beheer van het landelijk gebied en de Friese economische structuur. In het landelijk gebied worden buiten natuurgebieden voldoende ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw geboden. In de verordening Romte zijn agrarische bouwpercelen gemaximeerd tot 1,5 ha. Hiervan kan worden afgeweken mits het agrarisch bedrijf zorgvuldig binnen de kernkwaliteiten van het betreffende landschapstype wordt ingepast en het agrarisch bedrijf qua ontsluiting en milieusituatie zorgvuldig wordt ingepast. Bebouwing In het provinciaal beleid wordt geen maximum gesteld aan de omvang van agrarische bebouwing op het perceel. De goothoogte van stallen voor de huisvesting van vee is wel gemaximeerd tot 5 m. Van deze bepaling kan gemotiveerd worden afgeweken, gestapelde stallen zijn echter niet toegestaan. Vestiging (ook na verplaatsing) van glastuinbouwbedrijven is op grond van de provinciale omgevingsverordening alleen mogelijk binnen de glastuinbouwlocaties Noordwest Fryslân. Buiten deze glastuinbouwlocaties Noordwest Fryslân is de ontwikkelingsruimte voor glastuinbouw beperkt, ter voorkoming van aantasting van landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden. Reguliere uitbreiding van bestaande glastuinbouwbedrijven is mogelijk tot maximaal 20% van de bestaande oppervlakte aan kassen, hiervan in een concreet geval worden afgeweken, tot een maximum van 50%, indien aan de inhoudelijke voorwaarden wordt voldaan. Glastuinbouw bij overige agrarische bedrijven is beperkt tot een ondersteunende tak/ondersteunende teelt van maximaal 1.500 m². Gemeente Bouwperceel bij recht en uitbreiding In het vigerende bestemmingsplan is onderscheid gemaakt tussen volwaardige agrarische bedrijven, agrarische nevenberoepsbedrijven en agrarische hobbyactiviteiten. De volwaardige agrarische bedrijven hebben bij recht een de mogelijkheid 1,5 ha te bebouwen. Voor de agrarische nevenberoepsbedrijven zijn de uitbreidingsmogelijkheden beperkt tot 0,5 ha en de hobbymatige agrarische activiteiten worden beschouwd als onderdeel uitmakend van het wonen. De agrarische bouwpercelen van 1,5 ha zijn niet vastgelegd op de plankaart. Er is een bouw-
12
Discussienota - 19 december 2013
vlak opgenomen die overschreden mag worden tot een aaneen gesloten oppervlakte van 1,5 ha. Er is een vrijstellingsbevoegdheid opgenomen voor het overschrijden van het bouwvlak tot maximaal 2 ha. Bebouwing Alle bebouwing, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot een hoogte van 2 m, dient binnen het bouwperceel te worden gebouwd. De bouw van sleufsilo's en mestopslagplaatsen is van dit recht uitgezonderd. Er is een vrijstellingsbevoegdheid opgenomen voor het bouwen van sleufsilo's en mestopslagplaatsen buiten het bouwvlak tot een maximale bouwhoogte van respectievelijk 3 m en 5 m. Ook voor het bouwen van tunnelkassen buiten het bouwvlak is een vrijstellingsbevoegdheid opgenomen. De goothoogte van bedrijfsgebouwen mag op grond van het vigerende bestemmingsplan niet meer bedragen dan 3,5 m. Het is mogelijk hiervan vrijstelling te verlenen tot 6,5 m. Serre- en boogstallen zijn in beginsel toegestaan, de gebieden waar deze stalvormen niet wenselijk geacht werden zijn aangeduid met de aanduiding ‘serreen boogstallen uitgesloten’. Per agrarisch bedrijf mag de oppervlakte van (tunnel)kassen niet meer bedragen dan 100 m2, met uitzondering van de bestaande tuinbouwbedrijven, hier mag tot 1 ha aan kassen worden gebouwd. Voor fruitteelt, tuinbouw en kwekerij bedrijven geldt dat uitsluitend de bestaande bedrijven zijn toegestaan en de bebouwde oppervlakte maximaal 0,5 ha bedraagt. 2 . 1 . 3
Discussiepunten
Omvang bouwperceel bij recht en uitbreiding -
Concreet begrensde bouwblokken opnemen of ruimere zoekgebieden hanteren ter regulering van de uitbreidingsrichting?
-
Welke omvang bij recht mogelijk maken (verschil in soort bedrijf)?
-
Gebiedsgerichte regels/bestemmingen?
Bebouwing -
Hoe strikt moet de (plaats van) bebouwing worden gereguleerd en dient hierbij een gebiedsgerichte aanpak te worden gehanteerd? Onder meer valt te denken aan clustering in relatie tot landschapskenmerken en omvang kassen.
-
Alle bebouwing binnen het bouwperceel?
-
Goothoogte bedrijfsgebouwen gelijk houden of meer ruimte geven?
Discussienota - 19 december 2013
13
-
Hoe om te gaan met boog- en serrestallen?
-
Oppervlakte aan kassen gelijk houden?
2.2
Intensieve veehouderij 2 . 2 . 1
Inleiding
Ook in de intensieve veehouderij is een tendens naar schaalvergroting waarneembaar. Momenteel vindt er extensivering in de intensieve veehouderij plaats om vergroting van het dierenwelzijn mogelijk te maken. Dientengevolge vraagt de intensieve veehouderij om meer ruimte, omdat de niet- grondgebonden bedrijven de bedrijfsomvang (in aantallen dieren) niet willen verliezen. Dit uit zich uiteindelijk in de eventuele vraag om een vergroting van het bouwperceel. 2 . 2 . 2
Beleid
Rijk Er is een landelijke discussie gaande over megastallen. De staatsecretaris van Economie, Landbouw en Innovatie heeft gemeenten en provincies in een brief van maart 2011 om in de tussentijd niet mee te werken aan bestemmingsplanwijzigingen voor megastallen groter dan 300 NGE en voor stallen met meer dan één bouwlaag. Provincie De provincie zal naar aanleiding van de landelijke discussie over megastallen het beleid voor intensieve veehouderij en zeer grootschalige melkveehouderij heroverwegen. Totdat er landelijk beleid is ten aanzien hiervan hanteert de provincie interim-beleid. De provincie verzoekt gemeenten gedurende de maatschappelijke discussie en de heroverweging van het rijks- en provinciale beleid, niet mee te werken aan aanvragen voor een omgevingsvergunning die zijn of worden ingediend en die: -
niet passen in een geldend bestemmingsplan, en
-
leiden tot een veehouderij op één agrarisch bouwvlak die groter is dan 300 NGE (o.a. 250 melkkoeien (excl. kalfkoeien/ jongvee), 7.500 vleesvarkens, 1.200 fokzeugen, 120.000 leghennen, of 220.000 vleeskuikens).
Op grond hiervan kunnen en zullen Gedeputeerde Staten per geval gemotiveerd een zienswijze indienen en zo nodig een reactieve aanwijzing geven, als een gemeente toch besluit om planologisch mee te werken aan een grootschalig initiatief groter dan 300 NGE. Van deze algemene lijn kan de provincie voor een concreet geval afwijken als daarvoor specifieke redenen aanwezig zijn.
14
Discussienota - 19 december 2013
Gemeente Er is in het vigerende bestemmingsplan geen onderscheid gemaakt in de regeling omtrent het agrarisch bouwperceel tussen grondgebonden agrarische bedrijven
en
intensieve
veehouderijen.
De
toen
bestaande
intensieve
veehouderijen zijn aangeduid met de aanduiding ‘agrarisch bedrijf’ en ook deze bedrijven mogen uitbreiden tot 1,5 ha. Daarnaast is stalruimte ten behoeve van fokkerijen, mesterijen en/of pluimvee als ondergeschikte tak toegestaan bij de grondgebonden agrarische bedrijven. Er is een vrijstellingsbevoegdheid opgenomen voor het overschrijden van het bouwvlak tot maximaal 2 ha. Ook is er een vrijstellingsbevoegdheid opgenomen voor het vergroten van de neventak bij grondgebonden agrarische bedrijven. 2 . 2 . 3
Discussiepunten
-
Ten aanzien van intensieve veehouderij vasthouden aan provinciale regels of gebiedsgericht nog strenger zijn?
2.3
Verplaatsing en nieuwvestiging agrarische bedrijven 2 . 3 . 1
Inleiding
Volgend uit de dynamiek in de agrarische sector, kan de behoefte ontstaan aan nieuwvestiging, hervestiging op een vrijgekomen agrarisch bouwperceel of een verplaatsing (naar een nieuwe locatie) van een agrarisch bedrijf. Veelal worden deze ontwikkelingen ingegeven door de wens tot het situeren van het bedrijf op een locatie die gunstig(er) ligt ten opzichte van de percelen cultuurgrond en/of doordat in de huidige situatie een conflict aanwezig is met betrekking tot het aspect milieu. 2 . 3 . 2
Beleid
Rijk Het Rijk heeft geen specifieke beleidsuitgangspunten met betrekking tot nieuwvestiging/verplaatsing van agrarische bedrijven. Provincie
Discussienota - 19 december 2013
15
De provincie wil in bepaalde gevallen verplaatsing van een agrarisch bedrijf naar een nieuwe passende locatie stimuleren, wanneer deze een wezenlijke belemmering vormt voor de realisering van een groot maatschappelijk belang. In het Streekplan heeft de provincie uiteen gezet dat dit bijvoorbeeld het geval kan zijn bij de realisering van de Ecologische Hoofdstructuur, het bereiken van de gewenste natuurkwaliteit in nabij gelegen natuurgebieden, of de aanleg van recreatieve voorzieningen. Mocht aangetoond worden dat bestaande financieringsmogelijkheden voor verplaatsing ontbreken of ontoereikend zijn, dan kan op beperkte schaal compenserende (woon)bebouwing worden ingezet. Nieuwvestiging is op grond van de provinciale verordening mogelijk indien het agrarisch bedrijf zorgvuldig binnen de kernkwaliteiten van het betreffende landschapstype wordt ingepast en het agrarisch bedrijf qua ontsluiting en milieusituatie zorgvuldig wordt ingepast. Om te zorgen dat zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan dient onderbouwd te worden dat redelijkerwijs geen gebruik kan worden gemaakt van bestaande bouwpercelen voor agrarische bedrijven of bedrijven of voor voormalige agrarische bedrijven of voormalige bedrijven in het landelijk gebied. Gemeente Nieuwe grondgebonden agrarische bedrijven en nevenberoepsbedrijven kunnen op grond van het vigerende bestemmingsplan middels een wijzigingsplan worden gevestigd op de locatie van een agrarisch bedrijf dat is of wordt beëindigd. In dit geval is uitsluitend de bestaande bedrijfswoning toegestaan. Verder moet een bedrijfsplan worden ingediend om te beoordelen of er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf dan wel een nevenberoepsbedrijf. Buiten de locaties van bestaande of voormalige agrarische bedrijven kunnen op grond van het vigerende bestemmingsplan nieuwe volwaardige grondgebonden agrarische bedrijven via een wijzigingsplan worden gerealiseerd binnen het agrarisch gebied. In de bestemmingen Agrarisch gebied met landschappelijke waarden, Agrarisch gebied met landschappelijke en recreatieve waarden en Agrarisch gebied met hoge landschappelijke en natuurlijke waarden is dit uitsluitend mogelijk indien dit noodzakelijk is in geval van verplaatsing in het kader van het ROM-project Zuidoost Friesland. Vestiging kan uitsluitend voorzover het gronden betreft die aan de weg zijn gelegen, uitgezonderd provinciale wegen. Voor de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid dient er sprake te zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf dat werk biedt aan ten minste één volwaardige arbeidskracht. Om te kunnen beoordelen of er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf dient een bedrijfsplan te worden ingediend. De wijzigingsbepaling voor het vestigen van een grondgebonden agrarisch bedrijf is niet van toepassing op de essen, in archeologisch waardevol gebied, open gebieden, en op gronden gelegen in de speciale beschermingszones.
16
Discussienota - 19 december 2013
2 . 3 . 3
Discussiepunten
-
Moet voor verplaatsing van agrarische bedrijven een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld of moet hiervoor in het bestemmingsplan (na overleg met provincie) een nieuwe regeling opgenomen worden?
-
In
het
bestemmingplan
gebieden
aanmerken
waar
nieuwvesti-
ging/verplaatsing mogelijk is of juist onmogelijk?
2.4
Nevenactiviteiten bij landbouw 2 . 4 . 1
Inleiding
Naast schaalvergroting speelt het uitoefenen van een nevenactiviteit ook een rol bij het rendabel houden van de agrarische bedrijfsvoering. Onder een nevenactiviteit wordt verstaan het toevoegen van een bedrijfstak waarbij de toegevoegde tak niet de primaire productie betreft en ondergeschikt blijft aan de hoofdactiviteit. Hierbij kan worden gedacht aan de verkoop van regionale producten, niet-landbouwactiviteiten als recreatie en toerisme en de productie van collectieve goederen (natuur- en landschapsbeheer). 2 . 4 . 2
Beleid
Rijk Het Rijk heeft geen specifiek beleid opgesteld aangaande dit onderwerp. Provincie De provincie wil de verbreding landbouw door groene en blauwe diensten, nevenactiviteiten en samenwerking met andere functies stimuleren. De provincie richt zich daarbij onder meer op de ontwikkeling van nevenactiviteiten, zoals kamperen bij de boer, agrarisch verwante detailhandel, en andere agrarisch gerelateerde activiteiten zoals mestvergisting, maar ook zorgfuncties, ondergeschikte ambachtelijke bedrijfsfuncties e.d. kunnen goed op het erf (inclusief bebouwing) ingepast worden De provinciale omgevingsverordening staat dan ook toe dat in een ruimtelijk plan de mogelijkheid wordt opgenomen de volgende nevenactiviteiten uit te oefenen naast en ondergeschikt aan het agrarisch bedrijf: -
detailhandel in streekeigen producten;
-
zorg;
-
natuur- en landschapsbeheer;
-
bedrijfsactiviteiten behorende tot de milieucategorieën 1 en 2 of naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbare bedrijfsactiviteiten, alsmede agrarische hulpactiviteiten;
Discussienota - 19 december 2013
17
-
het africhten, onderbrengen en verzorgen van dieren;
-
kleinschalige horeca, dagrecreatie, of verblijfsrecreatie;
of daarmee naar de aard vergelijkbare activiteiten. De nevenactiviteiten dienen uitgeoefend te worden binnen het agrarisch bouwperceel en dienen zorgvuldige te worden ingepast. Gemeente In het vigerende bestemmingsplan zijn twee vormen van detailhandel toegestaan. Productiegebonden detailhandel waarbij tot 30 m2 bij recht kan worden gebruikt. Hiervan kan vrijstelling worden verleend tot 100 m2. Een tweede vorm betreft detailhandel in streekgebonden producten, hiervoor geldt een vrijstellingsbevoegdheid tot maximaal 30m2. Bij het wonen is het mogelijk vrijstelling te verlenen voor enkele andere (neven)functies: opslag van caravans, bed en brochje, recreatieve bewoning bijgebouwen en aan huis verbonden beroepen. 2 . 4 . 3
Discussiepunten
-
Welke nevenactiviteiten/functies zijn mogelijk op agrarische bedrijven en onder welke voorwaarden (onder andere oppervlak aan bebouwing)? Moet hierbij een gebiedsgericht beleid worden gehanteerd (onder andere met oog op milieusituatie)?
-
Ruimere regeling voor agrarisch aanverwante nevenactiviteiten?
-
Bepaalde functies bij recht mogelijk maken?
-
Gebiedsgericht beleid voeren?
2.5
Tweede bedrijfswoning 2 . 5 . 1
Inleiding
Het beleid ten aanzien van het toestaan van tweede bedrijfswoningen bij agrarische bedrijven is de laatste jaren steeds strikter geworden. Dit vooral om te voorkomen dat op termijn een van de bedrijfswoningen een burgerwoning wordt en daarmee een milieubelemmering ontstaat bij eventuele uitbreidingen van het agrarische bedrijf. De noodzaak van een tweede woning voor de bedrijfsvoering is daarnaast slechts zelden aanwezig en tevens wordt beoogd te voorkomen dat bij bedrijfsverkoop de landerijen worden afgesplitst van de bestaande bebouwing.
18
Discussienota - 19 december 2013
2 . 5 . 2
Beleid
Rijk Voor de oprichting van tweede bedrijfswoningen is geen specifiek beleid van toepassing. Wel is recent wet- en regelgeving vastgesteld omtrent de omgang met tweede bedrijfswoningen die als woning voor derden in gebruik zijn, de zogenoemde ‘plattelandswoningen’ (geurgevoelige objecten die voorheen bij veehouderij hoorde maar dat na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van die veehouderij). Plattelandswoningen worden door deze wetswijziging niet langer beschermd tegen milieugevolgen van het bijbehorende bedrijf. Deze wijziging is bewust alleen van toepassing op agrarische bedrijven. Dat betekent een lager beschermingsniveau dan een normale burgerwoning. In een bestemmingsplan moet duidelijk worden dat de woning (tevens) bewoond mag worden door iemand die geen functionele binding heeft met het nabijgelegen agrarische bedrijf. De verbinding met het voormalige agrarische bedrijf moet blijvend worden verankerd. Dit is noodzakelijk omdat de woning alleen ten opzichte van het voormalige agrarische bedrijf geen bescherming zal genieten tegen nadelige milieueffecten van de bedrijfsvoering. De reikwijdte van de wetswijziging is dus beperkt tot het agrarische bedrijf waartoe de woning voorheen behoorde. Het niveau van milieubescherming ten aanzien van bedrijven van ‘derden’ wijzigt niet bij gebruik van de betrokken woning als plattelandswoning. Provincie De provincie heeft geen specifiek beleid over bedrijfswoningen. Gemeente Bij recht is het in het vigerende bestemmingsplan toegestaan één bedrijfswoning per agrarisch bedrijf te bouwen. Middels een wijzigingsplan kan een tweede bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf worden gerealiseerd, indien de woning noodzakelijk is met het oog op toezicht. 2 . 5 . 3
Discussiepunten
-
Mogelijkheid tweede bedrijfswoningen niet langer in bestemmingsplan opnemen? Noodzaak is bijna nooit aantoonbaar.
2.6
Paardenhouderij 2 . 6 . 1
Inleiding
In de ruimtelijke ordening kan het navolgende schema worden gehanteerd voor typen paardenhouderijen.
Discussienota - 19 december 2013
19
Paardenhouderijen
Bedrijfsmatig
Niet-bedrijfsmatig (hobby)
Gebruiksgericht
Productiegericht
> Trainingsstallen <
> Hengstenstations <
> Handelsstallen <
> KI-stations <
> Maneges <
> Opfokbedrijven < > Stoeterijen <
> Pensions <
Bij productiegerichte paardenhouderijen gaat het om een agrarische functie (aan te merken als een grondgebonden agrarisch bedrijf). De gebruiksgerichte paardenhouderijen zijn niet aan te merken als agrarische bedrijven, omdat hier geen agrarische producten worden voortgebracht. Bij niet-bedrijfsmatige paardenhouderijen gaat het om het houden van paarden vanuit hobbymatig oogpunt. De ruimtelijke consequenties voor het houden van meer dan een handvol paarden zijn vaak groot, vanwege voorzieningen als een paardenbak, rijhal en eventuele pensionstallen. 2 . 6 . 2
Beleid
Rijk Het Rijk heeft geen specifiek beleid geformuleerd omtrent het thema ‘paardenhouderijen’. Provincie Ook de provincie maakt onderscheid tussen productiegerichte paardenhouderijen - zoals paardenfokkerijen en paardenhandel - die vanuit die productiegerichtheid vaak een bepaalde mate van functionele binding met het landelijk gebied hebben, en gebruiksgerichte paardenhouderijen waar het recreatieve aspect en de ruiter/amazone centraal staan, zoals maneges. De begripsomschrijvingen hiervan sluiten aan bij de VNG Handreiking Paardenhouderij en Ruimtelijke Ordening van 2009. Productiegebonden paardenhouderijen worden
20
Discussienota - 19 december 2013
dan ook als agrarisch bedrijf aangemerkt. Gebruiksgerichte paardenhouderijen kunnen niet overal worden toegestaan. Stads- en dorpsranden vormen volgens het Streekplan de primaire zoekgebieden voor recreatieve voorzieningen als maneges en rijhallen. Daarnaast heeft het gebruik maken van bestaande accommodaties zoals voormalige boerderijen de voorkeur boven nieuwe vestigingen in het landelijk gebied. Er kan uitsluitend medewerking worden verleend aan het oprichten van gebruiksgerichte paardenhouderijen indien geen geschikte locatie kan worden gevonden in aansluiting op het bestaand stedelijk gebied en redelijkerwijs geen gebruik kan worden gemaakt van een bestaand bouwperceel voor een voormalig agrarisch bedrijf of een voormalig bedrijf in het landelijk gebied. Gemeente In het vigerende bestemmingsplan wordt onderscheid gemaakt tussen productiegerichte paardenhouderijen en maneges. De bestaande productiegerichte paardenhouderijen en maneges zijn specifiek aangeduid. Er is gekozen om de productiegerichte paardenhouderijen specifiek aan te duiden gezien de verschillen in ruimtelijke uitstraling met andere agrarische bedrijven. Ook worden bepaalde vormen van paardenhouderijen in de jurisprudentie niet als agrarisch bedrijf aangemerkt. Onder productiegerichte paardenhouderijen worden paardenhouderijen verstaan waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair zijn gericht op het voortbrengen, africhten, trainen en verhandelen van paarden. Ook deze definitie sluit aan bij de VNG Handreiking Paardenhouderij. Productiegerichte paardenhouderijen hebben een bouwvlak van 0,5 ha of een grotere omvang indien de bestaande bebouwde oppervlakte reeds groter is. Voor verdere vergroting van het bouwvlak is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Nieuwe productiegerichte paardenhouderijen kunnen met toepassing van een wijzigingsbevoegdheid worden gevestigd op/bij bestaande agrarisch bedrijfslocaties of een voormalig agrarische bedrijfslocatie. Nieuwe gebruiksgerichte paardenhouderijen kunnen uitsluitend in de vorm van een manege bij een woonfunctie op een voormalige agrarische bedrijfslocatie worden gevestigd. Productiegebonden paardenhouderijen kunnen in beginsel overal worden toegestaan, voor nieuwvestiging van maneges zijn op voorhand bepaalde gebieden uitsloten. In het vigerende bestemmingsplan zijn paardenbakken bij agrarische bedrijven zonder beperkingen mogelijk. Paardenbakken voor hobbymatig gebruik met een maximale oppervlakte van 800 m2 zijn in beginsel toegestaan bij agrarische bedrijven en woningen. Daarnaast moet een afstand tot de perceelsgrens van 5 m en 25 m van woningen van derden worden aangehouden. De situering van de paardenbakken dient plaats te vinden in aansluiting op en bij voorkeur achter de bestaande bebouwing, indien dit onmogelijk is mag de paardenbak naast de bedrijfswoning worden gesitueerd, maar wel achter de voorgevelrooilijn. Op de essen en binnen het beschermd gezicht Ravenswoud is voor de aanleg van de paardenbakken een omgevingsvergunning vereist.
Discussienota - 19 december 2013
21
2 . 6 . 3
-
Discussiepunten
Gebruiksgerichte paardenhouderijen (waaronder maneges) als nevenactiviteit/VAB en mede gericht op recreatie mogelijk maken bij afwijking/wijziging? (+ goede definitie/omschrijving mogelijkheden onder meer ten aanzien van bebouwing)? Gebiedsgericht toestaan?
-
Pensionstallen toestaan bij agrarische bedrijven/woningen? Grote pensionstallen aanmerken als gebruiksgerichte paardenhouderij?
-
Productiegerichte paardenhouderijen aanmerken als agrarisch bedrijf, of specifieke regeling voor paardenhouderijen met beperkingen ten aanzien van bebouwing?
-
Aanvullende voorwaarden opnemen met betrekking tot paardenbakken bij agrarische bedrijven? Onderscheid maken in paardenbakken bij woningen (hobbymatig) en bij paardenhouderijen/agrarische bedrijven (qua grootte, situering)?
2.7
Vrijkomende agrarische bebouwing (VAB) 2 . 7 . 1
Inleiding
Door een toenemende schaalvergroting binnen de landbouw mag worden verwacht dat meer agrarische bedrijven c.q. activiteiten worden beëindigd. De agrarische bebouwing is echter in veel gevallen nog in een zodanige staat dat deze zou kunnen worden gebruikt voor andere doeleinden dan agrarisch. Dit hergebruik heeft echter voor- en nadelen. Een belangrijk voordeel is dat op deze manier wordt voorkomen dat kapitaalvernietiging plaatsvindt, maar ook leegstand en verpaupering worden tegengegaan. Ook kan het zijn dat de voormalige agrariër op deze manier een nieuwe bedrijfsmatige inkomstenbron weet te bewerkstelligen. In veel gevallen blijft de agrariër na bedrijfsbeëindiging namelijk ter plaatse wonen. Zeker wanneer het waardevolle karakteristieke gebouwen betreft, kan een functiewijziging van de gebouwen er toe bijdragen dat ze in stand kunnen worden gehouden. Cultuurhistorische en landschappelijke waarden worden daarmee behouden. Uiteraard zijn er ook nadelen aan te wijzen bij de functieverandering van vrijkomende agrarische gebouwen. Zo kunnen nieuwe functies (milieu)overlast voor de omgeving opleveren en kan een ruime regeling voor functiewijziging leiden tot concurrentie met lokale bedrijventerreinen. Ook geldt het omgekeerde; bestaande bedrijvigheid kan een zekere milieubelasting leggen op nieuwe (milieugevoelige) functies, waardoor de bedrijfsvoering van bestaande bedrijven kan worden belemmerd.
22
Discussienota - 19 december 2013
2 . 7 . 2
Beleid
Rijk Het rijksbeleid bevat geen specifieke uitgangspunten met betrekking tot vrijkomende agrarische bebouwing en de invulling hiervan. Wel kan hierbij worden verwezen naar het behoud en de bescherming van cultuurhistorische elementen, waaronder bebouwing. Hierbij wordt verwezen naar het Besluit ruimtelijke ordening, waar in artikel 3.1.6 is opgenomen dat bij nieuwe ontwikkelingen rekening moet worden gehouden met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden. Provincie De provincie staat in principe positief tegenover het hergebruik van vrijkomende (agrarische) bedrijfsgebouwen voor nieuwe niet-agrarische functies. Passend hergebruik draagt bij aan het behoud van karakteristieke bebouwing en zorgt voor nieuwe sociale en economische dragers in het landelijk gebied waarmee kapitaalvernietiging kan worden voorkomen. Niet-industriële bedrijven uit de milieucategorieën 1 tot en met 3 uit de VNG-brochure kunnen worden toegestaan, mits deze ruimtelijke en functioneel passen in de omgeving. Daarnaast zijn de functies wonen en zorg, recreatie, bepaalde maatschappelijke en horecavoorzieningen, ondergeschikte detailhandel en dienstverlenende bedrijven toegestaan in vrijkomende (agrarische) bedrijfsgebouwen. Er kan enige aanvullende nieuwbouw worden toegestaan, indien deze qua omvang duidelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en ingepast is in het landschap. Woningen kunnen uitsluitend worden toegestaan in de voormalige bedrijfswoning en in aanwezige karakteristieke gebouwen. Gemeente In het huidige bestemmingsplan is een regeling opgenomen op grond waarvan bij bedrijfsbeëindiging agrarische bedrijven kunnen worden omgezet naar de volgende functies: -
wonen (uitsluitend in het hoofdgebouw, waarbij de bestaande hoofdvorm gehandhaafd dient te blijven);
-
landelijke bedrijven;
-
niet-landelijke bedrijven uit de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijven;
-
maatschappelijke voorzieningen;
-
recreatieve functies in de vorm van groepsaccommodatie, hotel en/of pension (uitsluitend binnen de bestemming Agrarisch gebied met landschappelijke en recreatieve waarden);
-
maneges (niet binnen de bestemming Agrarisch gebied met hoge landschappelijke en natuurlijke waarden en op de essen).
De functies zijn uitsluitend toegestaan in combinatie met een woonfunctie. Behalve voor wonen en maatschappelijke voorzieningen mogen de gebouwen met maximaal 10% worden uitgebreid middels aanbouwen.
Discussienota - 19 december 2013
23
2 . 7 . 3
Discussiepunten
-
Voorwaarden stellen aan de mogelijkheden tot nieuwe functies, in aansluiting op onder meer het provinciaal beleid en hierbij onderscheid maken in landelijke/niet-landelijke functies? Ten aanzien hiervan een gebiedsgericht beleid voeren?
-
Uitbreidingsmogelijkheden verruimen in overeenstemming met het provinciaal beleid?
24
Discussienota - 19 december 2013
3
G e b i e d s w a a r d e n
3.1
Landschap 3 . 1 . 1
Inleiding
Een groot deel van de gemeente wordt gekenmerkt door een wegdorpenlandschap. De bebouwing ligt op de dekzandruggen in linten langs wegen. Loodrecht op deze wegen komt een regelmatige opstrekkende verkaveling voor. Het gebied rond Oosterwolde kenmerkt zich door esstructuren. Het kavelpatroon is onregelmatig. Het oostelijke deel van de gemeente en het gebied bij Haulerwijk behoren tot het hoogveenontginningslandschap. Het oostelijke deel van de gemeente kenmerkt zich door een zeer regelmatig verkavelingspatroon. Het gebied bij Haulerwijk onderscheidt zich nauwelijks van het wegdorpenlandschap. Alle wijken zijn gedempt en het gebied kenmerkt zich door een opstrekkende verkaveling loodrecht op de Haulerwijkstervaart. De jonge heideontginningen ten oosten van Elsloo hebben een geheel eigen karakter. Deze ontginningen kenmerken zich door een blokvormige verkaveling. 3 . 1 . 2
Beleid
Rijk Een beleidsuitgangspunt van het Rijk is het behoud van (waardevolle en kenmerkende) landschapselementen. Provincie De provincie Fryslân heeft in haar beleid gebieden ingedeeld in landschapstypen. Het bestemmingsplan voor het buitengebied moet een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf bevatten waarin wordt aangegeven op welke wijze het plan invulling geeft aan blijvende herkenbaarheid van de kernkwaliteiten per landschapstype zoals aangegeven op en omschreven bij de kaart Landschapstypen, waaronder begrepen de kernkwaliteiten in de Nationale Landschappen. Het Streekplan hecht specifiek belang gehecht aan een zorgvuldige landschappelijke inpassing van uitbreidingslocaties, infrastructuur, recreatieve voorzieningen, agrarische bedrijven en windturbines. Ingevolge de provinciale omgevingsverordening dient een ruimtelijk plan een zorgvuldige inpassing binnen de landschappelijke kernkwaliteiten te borgen.
Discussienota - 19 december 2013
25
In het geval een ruimtelijk plan voorziet in het bouwen van nieuwe woningen (saldoregeling woningen), schaalvergroting in de landbouw of het bouwen van stallen met een hogere goothoogte dan 5 m dient gemotiveerd te worden dat dit inpasbaar is binnen de kernkwaliteiten van het betreffende landschapstype, zoals aangegeven op de kaart Landschapstypen. Gemeente De gemeentegronden zijn in het vigerende bestemmingsplan gebiedsgericht bestemd. In de gemeente komen gebieden voor met specifieke kenmerken en waarden op het gebied van geomorfologie, archeologie, landschap en natuur. Deze kenmerken en waarden hebben in het bestemmingsplan aanleiding gegeven tot een keuze voor behoud, herstel en/of ontwikkeling daarvan en derhalve tot een bepaalde indeling in deelgebieden. Hierbij is ook rekening gehouden met de belangen van gebruikers van het gebied. Op grond van de landschappelijke waarden is in de agrarische gebiedsbestemmingen onderscheid gemaakt in de volgende bestemmingen: -
agrarisch gebied;
-
agrarisch gebied met landschappelijke (al dan niet met recreatieve) waarden;
-
agrarisch gebied met hoge landschappelijke en natuurlijke waarden.
Een agrariër mag binnen elke gebiedsbestemming een aaneengesloten bouwvlak van 1,5 ha bebouwen, gerekend vanuit het op de kaart getekende bouwvlak (met uitzondering van nevenberoepsbedrijven). Voorwaarde hierbij is dat niet voor de naar de weg gekeerde zijde van het getekende bouwvlak wordt gebouwd. Binnen de agrarisch met waarden bestemmingen is als voorwaarde opgenomen dat de breedte van het bouwvlak (langs de weg gemeten) ten hoogste 100 m mag bedragen en de diepte ten hoogste 200 m, waardoor diepe bouwvlakken worden gestimuleerd. Uitsluitend binnen de bestemming Agrarisch gebied is het mogelijk middels een vrijstelling mestopslagplaatsen buiten het bouwvlak toe te staan. Een ander verschil is dat de gebiedsbestemmingen regelingen zijn opgenomen om de aanwezige landschappelijke waarden te beschermen. Bij vrijstellingen en wijzigingen moet getoetst worden aan de in de bestemming beschreven waarden. Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden wordt getoetst aan de uitgangspunten van het landschapsbeleidsplan Zuidoost Friesland 2004-2014. 3 . 1 . 3
Discussiepunten
-
Specifieke regels verbinden aan kenmerkende, gemeentelijke landschapsstructuren
en
op
basis
hiervan
de
bouwmogelijkhe-
den/ontwikkelmogelijkheden bepalen van diverse functies in het buitengebied?
26
Discussienota - 19 december 2013
3.2
Natuur 3 . 2 . 1
Inleiding
Onder het aspect ‘natuur’ zijn zowel de flora als de fauna te bevatten. Naast de beschermde soorten (onder andere drie beschermingsregiems op grond van de Flora- en faunawet) zijn er ook beschermde natuurgebieden (onder andere de Natura 2000-gebieden en Ecologische Hoofdstructuur). 3 . 2 . 2
Beleid
Rijk In het rijksbeleid hebben diverse natuurgebieden een beschermde status gekregen op grond van de aanwezige natuurwaarden. Dit is vastgelegd in de Natuurbeschermingswet 1998 (zoals Natura 2000 gebieden). Daarnaast is de soortenbescherming geregeld in de Flora- en faunawet. Bij onder andere nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen negatieve effecten op de beschermde soorten (zowel flora als fauna) uitgesloten te worden. Natuurbeschermingswet Natura 2000 is het Europese beleid om de biodiversiteit in natuurgebieden te beschermen. Voor de natura 2000 gebieden gelden instandhoudingsdoelen: bepaalde habitattypes die daar voorkomen moeten in stand worden gehouden. Om dat mogelijk te maken is het een vereiste dat de neerslag van stikstof - de stikstofdepositie - wordt teruggedrongen. In Nederland is de regelgeving geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet 1998. Op grond van deze wet moet voor nieuwe ontwikkelingen een vergunning aangevraagd worden, deze aanvraag wordt getoetst aan de depositie. Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) Momenteel wordt gewerkt aan de Programmatische Aanpak Stikstof. Deze aanpak gaat uit van economische ontwikkeling (inclusief 2,5% groei) in combinatie met generiek beleid om de stikstofdepositie te laten dalen. Aan de andere kant worden herstelmaatregelen in de Natura 2000-gebieden genomen om de te hoge stikstofdepositie te mitigeren. Met dit pakket aan maatregelen wordt gegarandeerd dat de Natura 2000-doelen van gebieden worden gehaald en niet in gevaar komen. Voor de landbouw betekent dit bijvoorbeeld dat ontwikkelingsruimte vrij komt voor groei van bedrijven. Dit houdt in dat op locaties de stikstofemissie kan toenemen (in veel gevallen zonder Natuurbeschermingswetvergunning) en daarmee ook de stikstofdepositie van het bedrijf. Op zich kan deze stijging een nadelig gevolg hebben voor nabijgelegen stikstofgevoelige habitats. Echter, door het generieke pakket aan maatregelen en de stoppende bedrijven wordt de totale daling van de depositie op de habitats
Discussienota - 19 december 2013
27
gerealiseerd. Op het moment van inwerkingtreding van de PAS (naar begin 2014) dienen initiatieven hieraan getoetst te kunnen worden. Provincie EHS gebieden Voor de gronden die behoren tot de EHS, wordt volgens de provinciale omgevingsverordening in een ruimtelijk plan een passende bestemmingsregeling opgenomen die voorziet in bescherming van de wezenlijke kenmerken en waarden. Medegebruik van de EHS is toegestaan zolang dit geen afbreuk doet aan de waarden. Binnen de EHS zijn geen ontwikkelingen toegestaan die significante negatieve effecten hebben op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS. Indien de gronden binnen de EHS nog niet zijn aangekocht of als natuurgebied worden beheerd is voortzetting van het bestaande gebruik (inclusief de bestemmingsregeling) mogelijk, met dien verstande dat nieuwe bebouwing
en
nieuwe
gebruiksvormen
die
de
beoogde
natuurontwikkeling
onomkeerbaar in de weg staan niet zijn toegestaan. Voorbeelden hiervan zijn wegaanleg, een uitbreidingslocatie bij een kern, of vestiging van een agrarisch bedrijf. Natuur buiten de EHS De provinciale omgevingsverordening bevat ook regels ten aanzien van natuurwaarden buiten de EHS. Het gaat om: -
bestaande natuurgebieden buiten de EHS, zoals bestaande bosgebieden;
-
natuurwaarden in agrarisch gebied; dit kunnen natuurelementen zijn zoals houtsingels en waterelementen, en agrarische gebieden die voor weidevogels geschikt zijn.
Bestaande natuurgebieden dienen een passende natuurbestemming te krijgen. Kleinere natuurelementen in agrarisch gebied - zoals houtwallen, singels, waterlopen en pingoruïnes - kunnen in een agrarische bestemming geregeld worden. In gebieden waar de rust, de openheid en de mate van verstoring nog zodanig zijn, dat deze gebieden (in potentie) geschikt zijn voor weidevogels zijn als weidevogelgebieden aangewezen op een provinciale kaart Openheid en rust bij het provinciale Werkplan weidevogels in Fryslân. Volledige fixatie van deze gebieden is niet gewenst omdat door actuele ontwikkelingen wijzigingen in de begrenzing kunnen optreden. Substantiële bebouwing, beplanting en verharding ten behoeve van nietagrarische ontwikkelingen (zoals een uitbreidingslocatie, de aanleg van een weg, een grootschalige nutsvoorziening, een cluster windturbines, of naar aard en schaal vergelijkbare ontwikkelingen) zijn in de bestaande natuurgebieden en binnen de weidevogelgebieden in principe niet toegestaan, tenzij sprake is van een noodzakelijke ruimtelijke ingreep van openbaar belang. Onder ‘openbaar belang’ kunnen ook bovenlokaal of lokaal georiënteerde, soms kleinschaliger ontwikkelingen vallen op het gebied van woningbouw (zoals een
28
Discussienota - 19 december 2013
uitbreidingslocatie bij een kern), (verblijfs-)recreatie, infrastructuur (zoals een rondweg of een (landbouw)ontsluitingsweg), een cluster windturbines en nutsvoorzieningen, mits de noodzaak daarvan redelijkerwijs aantoonbaar is. Een ingreep kan als ‘noodzakelijk’ worden aangemerkt, indien buiten het natuurgebied of het weidevogelgebied redelijkerwijs geen vergelijkbare locatie gevonden kan worden die voldoet aan de locatie-eisen van de beoogde en maatschappelijk gewenste functie. Voor het toestaan van ontwikkelingen in EHS gebieden en bestaande natuurgebieden (inclusief weidevogelgebieden) gelegen buiten de EHS is compensatie vereist. De uitgangspunten voor compensatie zijn voor natuur buiten de EHS soepeler dan voor de EHS. Gemeente In het vigerende bestemmingsplan is onderscheid gemaakt in drie natuurbestemmingen. Natuurgebied 1 (SBZ Fochteloërveen) Het natuurgebied Fochteloërveen is bestemd als Natuurgebied 1. De gronden zijn bestemd voor de bescherming van de instandhoudingsdoelstelling die voor dit Habitatrichtlijngebied is bepaald. Natuurgebied 2 (SBZ Drents-Friese Wold/Schaopedobbe) De gebieden Drents-Friese Wold, Schaopedobbe en enkele aangrenzende gebieden zijn bestemd als Natuurgebied 2. De gronden zijn bestemd voor de bescherming van de instandhoudingsdoelstelling die voor dit Habitatrichtlijngebied is bepaald. Natuurgebied 3 (overige natuurgebieden) Alle overige natuurgebieden in het plangebied zijn aangegeven met Natuurgebied 3 en zijn bestemd voor behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en natuurlijke waarden. In het bestemmingsplan is natuurontwikkeling van agrarische gronden mogelijk via een wijzigingsplan. Voorwaarde is dat deze ontwikkeling in overeenstemming moet zijn met de afspraken gemaakt in het kader van het ROM-project Zuidoost Friesland en de gronden dienen te zijn verworven door een natuurbeherende instantie. Uiteraard vormt bij de verwerving van gronden vrijwilligheid het uitgangspunt. Binnen de drie bestemmingen Natuurgebied kunnen de gronden worden ingericht voor het behoud, herstel en de ontwikkeling van landschappelijke en natuurlijke waarden. Naast de regels die door de Vogel- en Habitatrichtlijn worden gesteld, zijn nadere regels gesteld ten aanzien van het grondgebruik. Binnen de speciale beschermingszones is een habitattoets nodig wanneer activiteiten plaatsvinden dien leiden tot versnippering of areaalverkleining. Een
Discussienota - 19 december 2013
29
voorbeeld van versnippering is het aanleggen van wegen en paden. Ook is nieuwvestiging van agrarische bedrijven binnen deze gebieden uitgesloten. 3 . 2 . 3
Discussiepunten
-
Aansluiten bij provinciaal beleid of strengere regels?
-
Hoe om te gaan met nieuwe natuur?
3.3
Water 3 . 3 . 1
Inleiding
Het buitengebied van Ooststellingwerf beschikt over verscheidene waterhuishoudkundige elementen. Het gaat hierbij zowel om waterlopen als om waterplassen. De afwatering in de gemeente Ooststellingwerf verloopt hoofdzakelijk in zuidwestelijke richting via de Tjonger, Linde, Haulerwijkstervaart en Opsterlandsche Compagnonsvaart. Het grootste gedeelte van de gemeente watert af via de Tjonger. Het gebied ten zuiden van Appelscha watert in zuidelijke richting af via de beekdalen van de Vledder en Waperserveensche Aa. 3 . 3 . 2
Beleid
Rijk In het Nationaal Waterplan (2009) is het huidige waterbeleid van het Rijk verwoord. Duurzaam waterbeheer is het algemene beleidsuitgangspunt in dit plan. In het landelijke beleidsdocument worden maatregelen beschreven die tot doel hebben de veiligheid en leefbaarheid in Nederland te waarborgen (waaronder bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water). Ook is een uitgangspunt het benutten van de kansen die het water biedt, onder meer met betrekking tot het gebruik. Provincie Op grond van het provinciaal beleid zijn ter bescherming en behoud van regionale keringen specifieke regels opgenomen. Het betreft hierbij onder meer grondwaterbergingsgebieden en waterkeringen. In Ooststellingwerf zijn geen regionale waterkeringen en grondwaterbergingsgebieden aanwezig. Gemeente De belangrijkste waterelementen zijn in de huidige bestemmingsplannen voorzien van een specifieke bestemming. Dit betreft de vaarwegen. In de gebiedsbestemmingen worden de landschappelijke en natuurlijke waarden van overige waterelementen beschermd.
30
Discussienota - 19 december 2013
3 . 3 . 3
Discussiepunten
-
Specifieke regeling betreffende watergangen met cultuurhistorisch belang opnemen?
In het kader van het thema water zullen tevens gesprekken met het waterschap worden gevoerd.
3.4
Archeologie en cultuurhistorie 3 . 4 . 1
Inleiding
Het merendeel van het archeologisch erfgoed is onzichtbaar en is daardoor zeer kwetsbaar voor ruimtelijke ontwikkelingen die met bodemingrepen gepaard gaan. Archeologische waarden zijn onvervangbaar en niet te compenseren. Om deze reden is het belangrijk om enkele beschermende maatregelen te nemen. 3 . 4 . 2
Beleid
Rijk Archeologische waarden in de ondergrond dienen op grond van de Monumentenwet te worden behouden en beschermd. Het betreft hier zowel de bekende archeologische terreinen als gebieden met een archeologische verwachtingswaarde, aangezien in deze gebieden zich archeologische waarden kunnen bevinden. Daarnaast is er sinds 1 januari 2012 een bredere verplichting om rekening te houden met cultuurhistorische waarden (opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening). Een aantal waardevolle panden in het buitengebied is aangewezen als rijksmonument. Rijksmonumenten zijn beschermd op grond van de Monumentenwet 1988, waardoor een nadere regeling in het bestemmingsplan hiervoor niet noodzakelijk is. Ravenswoud is door het rijk aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Op grond van de Monumentenwet dient in het bestemmingsplan ter bescherming van dit beschermd dorpsgezicht een regeling te worden opgenomen. Provincie De provincie heeft het bodemarchief zo goed mogelijk in kaart gebracht op de FAMKE: Friese Archeologische Monumentenkaart Extra. De FAMKE is in de eer-
Discussienota - 19 december 2013
31
ste plaats gebaseerd op twee bestaande landelijke kaarten: de Archeologische Monumentenkaart (AMK) en de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW). Daarnaast houdt de FAMKE rekening met de kans dat de mogelijk aanwezige archeologische resten verstoord zijn. Aan de andere kant houdt de FAMKE ook rekening met de omvang van de bodemingreep. De adviezen die voor de verschillende zones in Fryslân gegeven worden variëren van ‘streven naar behoud' tot ‘geen nader onderzoek nodig'. Deze adviezen geven aan welke vervolgstappen noodzakelijk zijn om op een verantwoorde manier om te gaan met het bodemarchief in een nieuw te maken bestemmingsplan, een bestemmingsplanwijziging, een ontgronding of een sanering. In de omgevingsverordening is verder bepaald dat in de plantoelichting van een ruimtelijk plan wordt aangegeven op welke wijze het plan rekening houdt met: a. cultuurhistorische elementen en structuren, zoals aangegeven op de van de verordening deel uitmakende Cultuurhistorische kaarten; b. de wijze van onderzoek naar en bescherming van archeologische waarden en verwachtingswaarden zoals aangegeven op de FAMKE. Gemeente De gemeente is bezig met het opstellen van archeologiebeleid vervat in de Nota Archeologie met een daarbij behorende Archeologische beleidsadvies kaart. Deze nota zal in het nieuwe bestemmingsplan worden verwerkt. In het vigerende bestemmingsplan zijn de cultuurhistorische waarden het beschermd gezicht Ravenswoud en het karakteristieke wijkenpatroon beschreven. Om het karakteristieke wijkenpatroon te behouden is aanlegvergunning vereist voor het graven of dempen van sloten en andere watergangen. De karakteristieke panden binnen het beschermd gezicht Ravenswoud zijn aangeduid op de plankaart. De hoofdvorm van de panden dient gehandhaafd te blijven. 3 . 4 . 3
Discussiepunten
-
Doorvertalen archeologische onderzoeksverplichting ter behoud en bescherming van de aanwezige archeologische waarden (zowel bekende als verwachte waarden)?
-
Een beschermende regeling opnemen voor cultuurhistorische waarden (bebouwing en erven) en landschap/structuren?
-
Stimuleringsregeling opnemen ten behoeve van het behoud van karakteristieke panden (door in deze panden meer mogelijkheden ten aanzien van functies te geven)?
32
Discussienota - 19 december 2013
4
W o n e n
4.1
Bestaande woningen 4 . 1 . 1
Inleiding
Vanwege de relatief grote woonpercelen en –bebouwing in het buitengebied neemt het aantal bedrijven en recreatieve voorzieningen aan huis toe. Naast de aan het buitengebied gebonden bedrijvigheid en recreatiemogelijkheden is andersoortige bedrijvigheid in opkomst. Ook bevinden zich in het buitengebied hobbyboeren. Dergelijke boeren hebben een ‘bedrijf’ dat te klein is om er een substantieel inkomen uit te genereren. Het ‘bedrijf’ bestaat bijvoorbeeld uit enkele koeien of uit een paar hectare grond. Hobbymatige agrarische activiteiten worden vaak uitgevoerd door iemand die nog een andere bron van inkomsten heeft. Enerzijds dragen de bedoelde agrarische hobby’s bij aan de leefbaarheid van het landelijk gebied. Anderzijds dreigt een stukje verrommeling als gevolg van bouwwerken van allerlei aard. 4 . 1 . 2
Beleid
Rijk Het Rijk heeft geen specifiek beleid geformuleerd omtrent de mogelijkheden bij bestaande woningen in het buitengebied. Provincie In de provinciale Omgevingsverordening wordt niet op kleinschalige bedrijvigheid, recreatiemogelijkheden en hobbyboeren ingegaan Gemeente Aan huis verbonden (dienstverlenende) beroepen in woningen zijn in het vigerende bestemmingsplan bij recht toegestaan. Middels een vrijstelling kunnen aan huis verbonden beroepen ook in bijgebouwen worden toegestaan. Ook opslag van caravans (en vergelijkbare kampeermiddelen), bed en brochje, productiegebonden detailhandel en recreatieve bewoning van bijgebouwen kunnen met een vrijstelling worden toegestaan. Bij een woning is een kleinschalig kampeerterrein (tot 15 kampeermiddelen) toegestaan. Daarnaast kan vrijstelling worden verleend voor tijdelijke bewoning van bijgebouwen ten behoeve van mantelzorg. Voor hobbyboeren is een vrijstellingsbevoegdheid opgenomen voor het bouwen van schuilstallen met een inhoud van maximaal
Discussienota - 19 december 2013
33
100 m3 en voor vergroting van de oppervlakte aan aan- en bijgebouwen tot 150 m2. 4 . 1 . 3
Discussiepunten
-
Welke mogelijkheden moeten geboden worden bij woningen in het buitengebied? (onder ander bedrijven aan huis, mantelzorg, recreatieve activiteiten). Hierbij vasthouden aan de regeling of functies in het buitengebied verruimen of beperken?
4.2
Nieuwe burgerwoningen 4 . 2 . 1
Inleiding
Gelet op onder meer de afname van het aantal agrarische bedrijven worden steeds meer vrijkomende agrarische bebouwing of tweede bedrijfswoningen als burgerwoning in gebruik genomen (al dan niet vergund). Door toenemende regelgeving op milieuhygiënisch gebied kunnen knelpunten ontstaan tussen agrarische bedrijven en woningen, waarbij beperkingen worden opgelegd aan de agrarische bedrijfsvoering of waar een prettig woonklimaat juist onder druk staat vanwege de aanwezigheid van deze agrarische bedrijven. 4 . 2 . 2
Beleid
Rijk Het Rijk heeft recent wetgeving vastgesteld omtrent tweede bedrijfswoningen die in gebruik zijn door derden. Deze wetgeving rond de zogenoemde ‘plattelandswoningen’ is gericht op het tegengaan/verminderen van de milieubeperkingen die de woonfunctie met zich meebrengt voor het agrarisch bedrijf waar deze woning formeel bij hoort. In paragraaf 2.6 is deze wetgeving uit een gezet. Provincie De provincie gaat in haar beleid terughoudend om met niet-agrarische functies in het buitengebied, in een ruimtelijk plan voor landelijk gebied mogen in beginsel geen bouwmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden worden opgenomen voor nieuwe stedelijke functies, waaronder woningen. In paragraaf 2.8 is reeds ingegaan op de mogelijkheden van een woonfunctie in vrijkomende agrarische bebouwing. Naast deze mogelijkheid heeft de provincie in haar beleid verwoord dat incidenteel ruimte kan worden geboden aan nieuwe woningen in het buitengebied in geval van verplaatsing of vervanging van een aldaar bestaande woning, in-
34
Discussienota - 19 december 2013
dien per saldo het aantal woningen in het landelijk gebied gelijk blijft of afneemt. Dit biedt flexibiliteit voor bijvoorbeeld gewenste woningverplaatsingen in verband met milieuproblemen of andere knelpunten. Verder kunnen woningen worden toegevoegd in aansluiting op het bestaand stedelijk gebied van een kern indien de behoefte gemotiveerd kan worden. Gemeente In paragraaf 2.8 (vrijkomende agrarische bebouwing) is reeds ingegaan op de mogelijkheden die liggen in functiewijziging van voormalige agrarische bedrijven naar wonen. Verder is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het wijzigen van de bestemming van niet-agrarische bedrijvigheid in wonen. Nieuwe woningen worden in het bestemmingsplan niet toegestaan. 4 . 2 . 3
Discussiepunten
-
Is het wenselijk om nieuwe woningbouwlocaties toe te staan in bebouwingsclusters (onder meer gelet op het landschap en milieusituatie rond bestaande bedrijvigheid)?
-
Specifieke regeling opnemen voor plattelandswoningen?
4.3
Landgoederen en buitenplaatsen 4 . 3 . 1
Inleiding
Bij het vrijkomen van landbouwgronden kan ook het vestigen van (moderne) landgoederen als mogelijkheid worden genoemd. Landgoederen en buitenplaatsen kunnen, mits in passende stijl gebouwd, een waardevolle bijdrage leveren aan de kwaliteit van het landschap. Vanwege het grote ruimtebeslag en de menging van functies is echter wel een nadere, voornamelijk landschappelijke, afweging gewenst. 4 . 3 . 2
Beleid
Rijk Vanuit de wetgeving zijn voorwaarden gesteld aan de oprichting van landgoederen, onder andere op basis van de Natuurschoonwet. Zo dient bij nieuwe landgoederen sprake te zijn van een functionele eenheid met een bepaalde minimale grootte, met daarbij een afwisselend patroon van bos en open ruimten. Voor buitenplaatsen geldt daarnaast als aanvullende eis dat sprake is van minimaal 5 ha aan multifunctioneel bos.
Discussienota - 19 december 2013
35
Provincie De provincie wil met de ontwikkeling van bijzondere woonprojecten stimuleren, dat mensen uit andere provincies naar Fryslân verhuizen. Een bijkomende doelstelling is om nieuwe (landelijke) woonvormen optimaal in te zetten voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering op het gebied van landschap, natuur, water en recreatie. De mogelijkheid om nieuwe landgoederen op te richten vormt een onderdeel hiervan. Nieuwe landgoederen dienen in de stedelijke bundelingsgebieden te liggen, om bij te kunnen dragen aan de ontwikkeling van aantrekkelijke stedelijke uitloopgebieden. De oppervlakte van het landgoed moet minimaal 10 hectare bedragen, waarvan meer dan 90 procent openbaar toegankelijk is. Woningen op een landgoed zijn toegestaan in één hoofdgebouw of in een aaneengesloten complex of samenstel van gebouwen dat als een eenheid oogt, tot een maximum van 10 woningen. Gemeente De gemeente hanteert geen specifiek beleid omtrent de mogelijkheden voor de realisatie van landgoederen en/of buitenplaatsen. 4 . 3 . 3
Discussiepunten
-
Waar en onder welke voorwaarden is de oprichting van landgoederen c.q. buitenplaatsen wenselijk? Moet hiervoor een regeling worden opgenomen in het bestemmingsplan of zijn dit zulke specifieke functies dat in deze gevallen een apart bestemmingsplan gewenst is?
4.4
Ruimte-voor-ruimte
4 . 4 . 1
Inleiding
In het buitengebied bestaat het gevaar dat agrarische bedrijfsbebouwing door het stoppen van het agrarisch bedrijf verpaupert. Omdat op woonpercelen minder ruimte wordt gegeven voor bebouwing is het vaak niet aantrekkelijk de oude bebouwing te slopen. Middels een ruimte-voor-ruimte regeling kan het slopen van beeldontsierende bebouwing gestimuleerd worden. 4 . 4 . 2
Beleid
Rijk Het Rijk heeft geen specifiek beleid geformuleerd omtrent het thema ‘ruimtevoor-ruimte’. Provincie
36
Discussienota - 19 december 2013
In het provinciaal beleid is een ruimte-voor-ruimte regeling opgenomen om de sloop van overtollige, beeldverstorende bebouwing in het landelijk gebied te stimuleren. Met deze regeling is het mogelijk om – onder specifieke voorwaarden – nieuwe woningbouw in het landelijk gebied te realiseren ter compensatie van de sloop van beeldverstorende bebouwing van voormalige agrarische bedrijven. Het uitgangspunt hierbij is dat de compensatiewoning wordt gebouwd in een bestaand bebouwingslint of een bestaande bebouwingscluster in het landelijk gebied. Bij uitzondering kan een compensatiewoning op een solitair bouwperceel aanvaardbaar zijn; in dat geval gelden hogere sloopnormen en dient de gemeente te motiveren, dat de ruimtelijke kwaliteit op en rond het perceel met de sloop van beeldverstorende bebouwing en de bouw van de compensatiewoning per saldo aanzienlijk zal verbeteren. De woning dient in ieder geval goed aan te sluiten bij het ruimtelijke bebouwingspatroon en de landschappelijke kwaliteit van de omgeving. Ook bij verplaatsing van een agrarisch bedrijf dat een wezenlijke belemmering vormt voor de realisering van een groot openbaar belang kan een compensatiewoning worden gebouwd. Onder een groot openbaar belang kan in ieder geval worden verstaan: -
de realisering van een deel van de ecologische hoofdstructuur mogelijk te maken;
-
de gewenste natuurkwaliteit te bereiken in een deel van de ecologische hoofdstructuur;
-
de noodzakelijke waterveiligheid of versterking van een primaire waterkering tot stand te brengen;
-
essentiële voorzieningen voor het functioneren van de samenleving te realiseren, zoals energie- en vervoersvoorzieningen;
-
een of meer recreatieve voorzieningen met minimaal een regionale functie te realiseren.
Gemeente In het vigerende bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen voor het bouwen van nieuwe woningen.
4 . 4 . 3
Discussiepunten
-
Moet in het bestemmingsplan een ruimte-voor-ruimte regeling worden opgenomen?
Discussienota - 19 december 2013
37
5
B e d r i j v i g h e i d
5.1
Niet-agrarische bedrijvigheid 5 . 1 . 1
Inleiding
Naast de agrarische bedrijvigheid kunnen ook niet-agrarische bedrijven deel uitmaken van het buitengebied. Hier zijn onder meer bedrijven, horeca en maatschappelijke voorzieningen onder te scharen. In de niet-agrarische bedrijvigheid is een onderscheid te maken tussen ‘agrarisch aanverwant’ (bijvoorbeeld agrarisch hulpbedrijf1/loonbedrijf2;) en ‘nietagrarisch aanverwant’. 5 . 1 . 2
Beleid
Rijk In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte zijn 13 nationale belangen benoemd waarvoor het Rijk verantwoordelijk is. Het aspect niet agrarische bedrijvigheid wordt niet gezien als een nationaal belang. Provincie Bedrijven Zoals reeds bij het aspect wonen is opgemerkt, gaat de provincie terughoudend om met niet-agrarische functies in het buitengebied. Ook bij nietagrarische bedrijvigheid komt dit tot uiting in de geringe uitbreidingsmogelijkheden die worden gegeven aan bestaande bedrijven (15% van het bestaande bebouwde oppervlak) en de geringe mogelijkheden die er zijn voor nieuwe niet-agrarische bedrijven (slechts in vrijkomende agrarische bebouwing). Onder bepaalde voorwaarden kunnen bestaande bedrijven meer uitbreiden, tot maximaal 150% van het bestaande bebouwde oppervlak. Onder niet-agrarische bedrijvigheid wordt hier verstaan: niet aan het beheer, onderhoud of productievermogen van het landelijk gebied gebonden bedrijvigheid.
1
Niet-industrieel bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ter productie of verwerken van agrarische producten of levering van dieren of goederen of diensten aan agrarische bedrijven.
2
Niet-industrieel bedrijf dat is gericht op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van werktuigen.
Discussienota - 19 december 2013
39
Detailhandel Detailhandel dat houdt verband met de hoofdfunctie van het perceel en daaraan bedrijfsmatig en qua omvang ondergeschikt is kan worden toegestaan op grond van het provinciaal beleid, waaronder detailhandel in streekeigen producten bij agrarische bedrijven. Om de kwaliteit en aantrekkelijkheid van bestaande kernwinkelgebieden te behouden, staan in het provinciaal Streekplan en de verordening beperkingen voor winkels buiten de kernwinkelgebieden. Buiten bestaande kernwinkelgebieden kan de gemeente uitsluitend perifere detailhandel (detailhandel die qua volumineuze aard van de goederen, gevaar en hinder of dagelijkse bevoorrading niet meer goed inpasbaar is in de bestaande winkelcentra) dan wel detailhandel in wijkwinkelcentrum toestaan. Gemeente Op dit moment is in het bestemmingsplan onderscheid gemaakt tussen landelijke bedrijven en bedrijven die niet gebonden zijn aan het buitengebied. Onder landelijke bedrijven wordt in ieder geval verstaan de verwerking van op het eigen bedrijf voortgebrachte agrarische producten, natuur- en landschapsbeheer, het leveren van diensten aan agrarische/landelijke bedrijven (niet zijnde loonbedrijven) of ten behoeve van het beheer van natuurgebieden. De bestaande bedrijven in het buitengebied zijn voorzien van een specifieke aanduiding, waarbij uitsluitend de bestaande bedrijvigheid is toegestaan. Een uitzondering hierop zijn de landelijke bedrijven, voor deze bedrijven geldt dat ook andere landelijke bedrijvigheid is toegestaan. Voor de niet aan het buitengebied gebonden bedrijven is een vrijstellingsbevoegdheid opgenomen voor een wijziging in de bedrijfsvoering. Ook detailhandel is uitsluitend in de bestaande vorm toegestaan, dan wel als nevenactiviteit (zie paragraaf 2.5). Voor de bedrijfsbebouwing geldt dat de bestaande oppervlakte bij recht met maximaal 10% mag worden vergroot. Er kan vrijstelling worden verleend voor het vergroten van de bestaande bebouwing van een aantal bedrijven (voor zover aangeduid met een asterisk) met ten hoogste 25%. Nieuwe niet-agrarische bedrijvigheid is uitsluitend toegestaan in vrijgekomen agrarische bebouwing (zie paragraaf 2.8). 5 . 1 . 3
Discussiepunten
-
Uitbreidingsmogelijkheden bieden aan niet-agrarische bedrijvigheid en hierbij, onder andere wat betreft gebruiksmogelijkheden, een onderscheid maken tussen niet-agrarisch en agrarisch aanverwant?
-
Wordt het wenselijk geacht uitwisseling van niet-agrarische functies mogelijk te maken?
40
Discussienota - 19 december 2013
R e c r e a t i e
6
e n
t o e r i s m e
6.1
Recreatie en toerisme 6 . 1 . 1
Inleiding
Vanwege de grote oppervlakte aan bos- en heidegebieden en het gevarieerde kleinschalige landschap vormt de gemeente Ooststellingwerf een zeer aantrekkelijk recreatiegebied. De recreatieve drukte en het toerisme concentreert zich met name rondom Appelscha, waar de meeste dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen gesitueerd zijn In dit hoofdstuk wordt een onderscheid gemaakt in (grootschalige) verblijfsrecreatieterreinen, kleinschalig kamperen en dagrecreatieve activiteiten. 6 . 1 . 2
Beleid
Rijk Het Rijk heeft geen specifiek beleid opgesteld voor deze functies. Provincie In zijn algemeenheid zet de provincie in op concentratie van de meer grootschalige en intensieve recreatieve voorzieningen bij de stedelijke centra, de regionale centra en de recreatiekernen. Concentratie bevordert de synergie tussen recreatieve functies, biedt schaalvoordelen en draagt daarmee bij aan de aantrekkingskracht en herkenbaarheid van een kern c.q. van een gebied voor toeristen. Daarnaast voorkomt het versnippering van recreatief aanbod en de bijbehorende nadelige landschappelijke consequenties. Nieuwe recreatievoorziening in de vorm van een dagrecreatieve inrichting, een verblijfsrecreatieve inrichting, of een jachthaven kunnen in beginsel uitsluitend worden toegestaan in of aansluitend op een stedelijk centrum, een regionaal centrum of een recreatiekern. Gedeputeerde staten kan onder bepaalde voorwaarden hiervan ontheffing verlenen. Op grond van de provinciale verorden kan kleinschalige verblijfsrecreatie (een kampeerterrein van maximaal 15 en met afwijking 25 standplaatsen, maximaal 15 recreatiewoningen, maximaal 10 trekkershutten of een groepsaccommodatie) in een bestemmingsplan worden toegestaan bij woningen of bij een agrarisch bedrijf.
Discussienota - 19 december 2013
41
Het omzetten van recreatiewoningen naar een woonbestemming voor permanente bewoning is slechts toegestaan in specifieke gevallen en na ontheffing van gedeputeerde staten. Gemeente In alle gebiedsbestemmingen is dagrecreatie in de bestemming begrepen. Het doel "dagrecreatie" is beperkt tot dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeervoorzieningen en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen. Binnen de natuurbestemmingen is een aanlegvergunning vereist voor de aanleg van deze dagrecreatieve voorzieningen. Met uitzondering van de bestemmingen Natuurgebied 1, Natuurgebied 2 en Natuurgebied 3 en de gronden die op de toetsingskaart zijn aangeduid met "essen", "archeologisch waardevol" of "handhaven openheid", zijn binnen alle bestemmingen kleinschalige vormen van verblijfsrecreatie toegestaan (tot 15 kampeermiddelen). Voorzover de erven zijn gelegen op gronden op de plankaart aangegeven met “aandachtsgebied I” en “aandachtsgebied I en II”, is kleinschalig kamperen slechte via een vrijstelling mogelijk. Aan deze vrijstelling is een Natuurbeschermingswettoets en habitattoets verbonden. Verder is binnen een afstand van 200 m hemelsbreed van de grens van de bebouwde kommen van de dorpen Oosterwolde, Appelscha, Haulerwijk, Donkerbroek en Oldeberkoop kleinschalig kamperen niet toegestaan. Bed en brochje kan middels een vrijstelling worden toegestaan. Daarnaast is een vrijstellingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van het gebruik van bijgebouwen voor recreatieve bewoning, mits de bijgebouwen binnen een afstand van 25 m van een woning zijn gesitueerd. Groepsaccommodaties en grootschalige verblijfsrecreatie in de vorm van recreatiewoningen en campings zijn specifiek aangeduid en alleen daar toegestaan waar ze ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig waren. Vergroting van verblijfsrecreatieterreinen is alleen toegestaan indien deze uitbreiding verantwoord landschappelijk wordt ingepast. Nieuwe grootschalige recreatieve voorzieningen zijn binnen het bestemmingsplan niet toegestaan. Zoals in paragraaf 2.8 uiteen is gezet mogen in vrijkomende agrarische bebouwing recreatieve functies worden gevestigd in de vorm van groepsaccommodaties, hotels of pensions. 6 . 1 . 3
Discussiepunten
-
Aansluiten bij het vigerende beleid of meer mogelijkheden bieden? (bijvoorbeeld bijgebouwen voor recreatieve bewoning op grotere afstand woning toestaan, uitbreiding dagrecreatieve voorzieningen). Hierbij gebruikmaken van een gebiedsgerichte aanpak (onder andere met betrekking tot de omvang en bouwmogelijkheden)?
42
Discussienota - 19 december 2013
-
Voorwaarden van kleinschalig kamperen herijken?
Discussienota - 19 december 2013
43
7
M i l i e u
7.1
Windturbines 7 . 1 . 1
Inleiding
Technische ontwikkelingen en innovaties maken het voor (groepen) burgers steeds beter haalbaar om lokaal in hun eigen energiebehoefte te voorzien of zelfs de opgewekte energie af te zetten op het net. Mogelijkheden in deze (duurzame) energieopwekking liggen onder meer in windenergie, bio-vergisting c.q. mestverwerking, aardwarmte, (velden met) zonnepanelen et cetera. Paragraaf 2.4 behandelt de opwekking van energie door mestvergisting. 7 . 1 . 2
Beleid
Rijk Een belangrijk thema in het rijksbeleid is het creëren van een duurzame leefomgeving. Duurzame energieopwekking wordt hier als belangrijk onderdeel gezien. Vanuit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt het als taak van de provincie en gemeente gezien om voldoende ruimte te bieden voor duurzame energievoorziening. Voor grootschalige windenergievoorzieningen op land heeft het Rijk in samenspraak met de provincie ruimtelijke reserveringen gedaan. Provincie De provincie Fryslân beschikt momenteel niet over vastgesteld beleid omtrent windturbines. De actuele stand van zaken is opgenomen in de brief van 12 november 2013 welke Gedeputeerde Staten aan Provinciale Staten heeft gestuurd. In de brief is aangegeven wat het vervolg is op de ontwerp structuurvisie Fryslân Windstreek 2012. In januari en juni 2013 hebben de provincies en het Rijk afspraken gemaakt over windenergie op het land (inclusief het IJsselmeer). In deze afspraak is onder andere opgenomen dat Fryslân 530,5 MW bij zal dragen aan de landelijke doelstelling van 6000 MW. Een van de afspraken die Gedeputeerde Staten met het Rijk hebben gemaakt is dat de provincies voor het eind van 2013 de gebieden voor windenergie ruimtelijk vast gaat leggen. Er is afgesproken met het Rijk dat de structuurvisie voor windenergie niet voor 31 december 2013 vastgesteld wordt, maar in april 2014.
Discussienota - 19 december 2013
45
In het Coalitieakkoord 2011-2015, door Provinciale Staten vastgesteld op 20 april 2011 beperkt de zoekgebieden voor windturbines op locaties bij de Afsluitdijk, op de Kop van de Afsluitdijk en bij de grootschalige infrastructuur van het klaverblad bij Heerenveen. Het provinciaal beleid met betrekking tot windturbines in de structuurvisie is nog niet helemaal uitgekristalliseerd. Bouwplannen voor nieuwe (clusters van) windturbines, die niet passen in een vigerend bestemmingsplan, worden vooralsnog tegengehouden. Ook kleine windturbines worden in beginsel niet toegestaan. Een uitzondering hierop is een innovatieve pilot voor ultra kleine windturbines met als doel vernieuwingen te testen. Gemeente Het huidige bestemmingsplan faciliteert de oprichting van windturbines (solitair dan wel in clusters) niet. 7 . 1 . 3
Discussiepunten
-
Regeling windturbines (pilot project) te specifiek om op voorhand in bestemmingsplan te regelen?
-
Zonnepanelen op velden faciliteren?
7.2
Bio-vergisting 7 . 2 . 1
Inleiding
Vergisting van energierijke afvalstoffen voor de productie van biogas kan een belangrijke bijdrage leveren aan de nationale doelstelling op het gebied van duurzame energie en aan een duurzame ontwikkeling van het platteland. Vergisting van dierlijke mest verloopt beter en is meer rendabel wanneer die samen met een andere afval- of reststof wordt vergist. 7 . 2 . 2
Beleid
Rijk De vraag naar elektriciteit en gas zal blijven groeien. Daarom zal voor de opwekking en het transport van energie (ook over onze grenzen heen) voldoende ruimte gereserveerd moeten worden. Duurzame energiebronnen als wind, zon, biomassa en bodemenergie verdienen speciale aandacht. Hun aandeel in de totale energievoorziening moet omhoog en zij hebben relatief veel ruimte nodig. Vanuit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt het als taak van de provincie en gemeente gezien om voldoende ruimte te bieden voor duurzame energievoorziening.
46
Discussienota - 19 december 2013
Provincie Ingevolge de provinciale omgevingsverordening kan in een ruimtelijk plan voor landelijk gebied bij agrarische bedrijven onder meer mestverwerking, biomassavergisting en verwerking van eigen agrarische producten worden toegestaan. Deze activiteit moet wel ten dienste staan van of verband houden met de bedrijfseigen agrarische activiteiten en hieraan ondergeschikt zijn. In beginsel dient de activiteit plaats te vinden op het agrarisch bouwperceel en landschappelijke inpassing moet zijn gewaarborgd. Gemeente In het huidige bestemmingsplan wordt via een vrijstellingsbevoegdheid een mestvergistingsinstallatie toegestaan, er kunnen 2 varianten worden toegestaan: -
verwerking van ten minste 50% eigen geproduceerde mest met toevoeging van eigen en/of van derden afkomstige co-substraten. Het digestaat moet voor ten minste 50% worden gebruikt op de tot het bedrijf behorende gronden;
-
verwerking van aangevoerde, elders geproduceerde mest met toevoeging van eigen en/of van derden afkomstige co-substraten waarbij het digestaat uitsluitend wordt gebruikt op de tot het bedrijf behorende gronden.
7 . 2 . 3
Discussiepunten
-
Mestvergisting bij afwijking toestaan? Ook vergisting andere producten of ten minste bepaald percentage mest?
-
Uitsluitend binnen het bouwperceel of bij goede landschappelijke inpassing ook aansluitend hieraan toegestaan?
-
Gebiedsgericht beleid voeren?
7.3
Warmte-koudeopslag 7 . 3 . 1
Inleiding
Een fenomeen binnen de duurzame energie is de warmte–koude opslag (wko), energiegebruik met als basis de warmte c.q. koude van het grondwater. In tegenstelling tot aardwarmte, waarbij gebruik wordt gemaakt van de warmte van de aarde (op 2-3 km diepte) gaat het bij wko om grondwaterstromen gelegen tussen de 50-300 m diepte. Hierbij is een onderscheid te maken in gesloten en open systemen. Bij gesloten systemen wordt een koelvloeistof in een (dicht) buizensysteem gecirculeerd en verwarmd/gekoeld door het grondwater. Open systemen staan in directe verbinding met water en gebruiken grond-
Discussienota - 19 december 2013
47
water dat via een buizensysteem wordt onttrokken en geïnfiltreerd voor opslag. Hierbij worden diverse watervoerende pakketten aangeboord. 7 . 3 . 2
Beleid
Rijk Voor kleinschalige vormen van wko met gesloten systemen, installaties voor individuele woningen of bedrijven tot 70 kW, gelden geen aanvullende regels voor de realisatie ervan. Deze kleinschalige, zelfvoorzienende installaties hebben weinig impact op de omgeving. Voor een open installatie geldt een watervergunningplicht. Voor gesloten installaties boven de 70 kW geldt op grond van het Besluit bodemenergie een omgevingsvergunningsplicht. Dit vanwege onder meer de impact op het grondwater, de zorg voor kwaliteit van de systemen en het voorkomen van interferentie tussen de verschillende systemen waardoor die minder goed gaan werken.
Provincie De provincie wil wko’s stimuleren en reguleren. Stimuleren dat er zoveel mogelijk systemen worden geplaatst en reguleren, zodat de bodem met al haar belangen optimaal wordt beschermd en de aanwezige energie efficient wordt aangewend. Gedeputeerde staten van Fryslân hebben in 2005 beleid geformuleerd dat er specifiek op is gericht om wko’s zoveel mogelijk te stimuleren en knelpunten weg te nemen. De monitoringverplichting voor kleine systemen (< 10 m3/uur) is komen te vervallen en die van grote systemen (> 10 m3/uur) sterk ingeperkt. Verder is de MER-verplichting van de systemen op de Waddeneilanden komen te vervallen en zijn de legeskosten geminimaliseerd. In het 3de Waterhuishoudingsplan Fryslân 2010-2015 is onder meer de gewenste resultaten geformuleerd dat alle wko’s op elkaar afgestemd zijn (elkaar niet zodanig beïnvloeden dat de werking van de systemen in gevaar komt) en dat op enkele nieuwe industrieterreinen gecombineerde wko’s zijn aangelegd. Gemeente De kleinschalige en zelfvoorzienende energievoorzieningen zijn mogelijk binnen de bestaande bestemming en behoeven geen specifieke planologische regeling. De grotere wko-systemen, onder andere bedoeld als energievoorziening voor meerdere woningen, bedrijven of in de glastuinbouw, hebben een ingrijpendere impact op de omgeving. Deze installaties bestaan veelal uit buisleidingen van een groter oppervlak c.q. grotere hoeveelheid en ook zijn de effecten op bijvoorbeeld het oppervlaktewater groter. De effecten op het landschap en het milieu zijn echter gering, vanwege de afwezigheid van grote gebouwen c.q. bouwwerken (onder andere is slechts kleinschalige bebouwing van 4 à 5 m hoog en met een gering oppervlak benodigd). Deze grootschalige wkoinstallaties passen veelal niet binnen de bestaande bestemmingen, mede gelet
48
Discussienota - 19 december 2013
op de functie (als een soort energiecentrale). Om de grootschalige wkovoorzieningen te faciliteren, liggen mogelijkheden in het toekennen van een specifieke bestemming. Aangezien bodemenergie zeer weinig ruimtelijke impact heeft, zou het bestemmingsplan in elk geval deze vorm van energie kunnen faciliteren in de zin dat dit mogelijk moet zijn. 7 . 3 . 3
Discussiepunten
-
In het bestemmingsplan een regeling opnemen voor de mogelijkheden betreffende het oprichten van ‘grotere’ wko-installaties? En hierbij aanvullende voorwaarden opnemen?
Discussienota - 19 december 2013
49
V o o r s t e l
8
o p
h o o f d l i j n e n
Het concept van de discussienota voor het bestemmingsplan voor het landelijk gebied geeft een groot aantal te nemen keuzes weer. Die keuzes zijn in onze ogen grotendeels afhankelijk van de gemeentelijke context (qua politiek, burgers, ambtenaren en beleid). Met andere woorden: het opstellen van een bestemmingsplan is voor iedere gemeente maatwerk. Dat neemt niet weg dat de stedenbouwkundige adviseur op hoofdlijnen een aantal aanbevelingen kan doen, die de keuzes op specifieke onderdelen kunnen stroomlijnen. In onderstaande wordt op een aantal van deze hoofdlijnen ingegaan, te weten: •
Afstemming op buurgemeenten
•
Gebiedsgerichte aanpak
•
Nieuwvestiging
•
Schaalvergroting in de landbouw
•
Verbreding in de landbouw
•
Intensieve veehouderij
Duurzame energie
Wonen
Verblijfsrecreatie
8.1
Afstemming op buurgemeenten Gemeentegrenzen zijn “in het veld” niet te zien. Daar waar landschappelijk gezien geen aanleiding is, zou verschil in gemeentelijk beleid ook niet ruimtelijk zichtbaar moeten zijn. Bovendien zorgt afstemming van regels voor meer draagvlak bij de burgers, die verschil van beleid vaak niet kunnen plaatsen. Tot slot kan de (mogelijk) toekomstige samenwerking tussen de gemeenten ook gebaat zijn bij afstemming van regelingen in de bestemmingsplannen voor het landelijk gebied. De overige gemeenten zijn een stap verder met het opstellen van de bestemmingsplannen voor het landelijk gebied. Hiervan kan de gemeente Ooststellingwerf profiteren. Het is wel zaak om de gekozen wegen van de overige gemeenten te spiegelen aan de Ooststellingwerfse ambities. Keuzevoorstel Op de meest aansprekende thema’s (grootte van de bouwvlakken en uitbreidingsmogelijkheden van agrarische bedrijven, verbredingsactiviteiten waaronder
kamperen
en
energiewinning,
Discussienota - 19 december 2013
en
uitbreidingsmogelijkheden
t.b.v.
51
intensieve veehouderij) voor het buitengebied zal bekeken worden hoe dit bij buurgemeenten is geregeld (zowel de Friese als de Drentse gemeenten). Er kan voordeel gehaald worden bij de buurgemeenten, maar de gemeente zal haar eigen ambities en beleid volgen.
8.2
Gebiedsgerichte aanpak Landschappelijk gezien bestaat de gemeente uit een aantal samenhangende gebieden. Die gebieden hebben een eigen ruimtelijke uitstraling, die voornamelijk tot uitdrukking komt in de verkavelingsstructuur, de occupatiepatronen en de beplanting. De verschillende gebieden met een eigen identiteit kúnnen aanleiding zijn om gemeentelijk beleid per gebied te differentiëren; de gebiedsgerichte aanpak. Een gebiedsgerichte regeling zoals deze nu in het vigerende bestemmingsplan is opgenomen voegt weinig toe. Er is nauwelijks onderscheid in de bestemmingsregelingen en voor het nieuwe bestemmingsplan worden ook geen grote verschillen in regeling tussen de onderscheiden gebieden. In het vigerende bestemmingsplan is vooral onderscheid in de agrarische gebiedsbestemmingen gemaakt op mestsilo’s, werken en werkzaamheden en serre- en boogstallen. Keuzevoorstel Bekeken zal worden welke verschillen nu nog relevant zijn in de verschillende landschappen. Bij de rechtens regelingen en de omgevingsvergunningsplichtige werken en werkzaamheden zal in het bestemmingsplan uiteraard wel rekening gehouden kunnen worden met het landschap. Indien een bepaald gebied specifieke bescherming vereist kan een gebiedsaanduiding of een dubbelbestemming de oplossing bieden. Op deze manier is het veel inzichtelijker welke belangen op welke wijze beschermd worden. De waarden van het landschap zullen middels bouw-, gebruiks- en/of aanlegregels worden gekoppeld aan de gebiedsaanduiding/dubbelbestemming. Daarbij zal aandacht worden besteed aan de inpassing van open stallen in het landschap in verband met lichtuitstraling. Uitbreidingsmogelijkheden die het bestemmingsplan bij afwijking of wijziging mogelijk zal maken kunnen worden afgewogen tegen het landschap (of eigenlijk tegen de specifieke plek in dát landschap; maatwerk). Op voorhand zullen geen gebieden worden uitgesloten waarbinnen middels een omgevingsvergunning of bij wijzigingsplan nieuwe functies of bebouwing mogelijk gemaakt kunnen worden. Bij de toetsing kan bekeken worden of het passend/wenselijk is binnen het landschap. Hierbij kan eventueel een landschappelijke inpassing een vereiste zijn voor de medewerking aan een specifiek voornemen. In het bestemmingsplan zal kortom bewust omgegaan worden met de landschappelijke differentiatie (en behoud van de landschappelijke kenmerken) als
52
Discussienota - 19 december 2013
het gaat om nieuwe ontwikkelingen middels maatwerk, maar er zullen op voorhand zo weinig mogelijk beperkingen gelden op grond van de landschappelijke waarden. . Er zal wel onderscheid worden gemaakt in de natuurbestemmingen. De Natura2000 gebieden en EHS gebieden zullen dezelfde bestemming krijgen. De beperkingen in deze gebieden vloeien voort uit hogere wet- en regelgeving. Overige natuur (en eventueel nieuwe natuur) zal een aparte bestemming krijgen waarbinnen ruimte wordt geboden voor andere functies.
8.3
Nieuwvestiging Nieuwvestiging is maatwerk. Iedere ontwikkeling vindt plaats in de context van zijn landschappelijke en maatschappelijke omgeving. Dat is gekoppeld aan de specifieke plek waar de nieuwvestiging zal plaatsvinden. Bovendien valt op voorhand vaak niet te voorzien welke initiatieven zich zullen aandienen. Inspelen op toekomstige ontwikkelingen zou tot een te ruime bestemmingsregeling leiden, waardoor ruimtelijke ontwikkelingen onbestuurbaar worden. Ook in verband met de nog op te stellen PlanMER is het niet raadzaam in het bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk te maken die (bijna) niet zijn te voorzien en niet zijn af te bakenen. Nieuwe intensieve veehouderij is niet mogelijk op grond van het provinciaal beleid. Keuzevoorstel Uitsluitend de bekende toekomst zal in het bestemmingsplan opgenomen worden, de onbekende toekomst (waaronder nieuwvestiging) zal in de regels niet worden gefaciliteerd. Nieuwvestiging kan worden toegestaan middels afzonderlijke planologische procedures. De gemeente zal wel een visie op hoofdlijnen opnemen , waarin wordt aangegeven dat de gemeente niet onwelwillend tegenover andere ontwikkelingen staat en dat middels andere planologische procedures kan worden meegewerkt aan maatwerkbestemmingen en waarin de voorwaarden zullen worden gegeven waarbinnen de onbekende toekomst in Ooststellingwerf zich kan ontplooien.
8.4
Schaalvergroting in de landbouw Schaalvergroting is één van de belangrijkste ontwikkelingen in de landbouw en is van alle tijden. Momenteel worden wel grotere schaalsprongen gezien in plaats van het gestaag doorgroeien, zoals dat tot enkele jaren geleden gewoon was. Niet alle bedrijven zullen groeien. Sommige kiezen voor verbreding en andere bedrijven stoppen. Toch zal een deel van de bedrijven gaan groeien en
Discussienota - 19 december 2013
53
het is raadzaam (ook in verband met draagvlak voor het bestemmingsplan bij boeren en belangenorganisaties) om de uitbreidingsmogelijkheden te faciliteren in het bestemmingsplan. Vervolgens rijst de vraag: hoe groot mogen die bouwvlakken worden? In die keuze is de gemeente niet geheel vrij. Het provinciale beleid biedt hiervoor het gemeentelijke speelveld. De provincie is momenteel bezig met het aanpassen van de Verordening Romte. In de nieuwe verordening zal de provincie (zoals het nu lijkt) ruimte bieden bij recht tot 1,5 ha. Hierna (tot maximaal 3 ha) is uitbreiding wel mogelijk, maar dient er sprake te zijn van maatwerk voor de ruimtelijk landschappelijke inpassing middels de integrale methode van de Nije Pleats. Keuzevoorstel Uitbreiding zal mogelijk worden gemaakt in het bestemmingsplan zodat er flexibel ingespeeld kan worden op uitbreidingswensen van agrariërs. De agrariers zullen hierbij niet worden beperkt ten opzichte van de vigerende regeling, de ruimte die de agrariërs in het vigerende bestemmingsplan wordt geboden is de minimale ruimte die ze geboden zal worden. Dit betekent dat 1,5 ha bij recht zal worden toegestaan. Daarnaast zal conform het provinciaal beleid bij afwijking de mogelijkheid worden geboden om uit te breiden. Er zal hierbij gekeken worden naar de mogelijkheden die de buurgemeenten bieden. Bij de afweging of uitbreiding kan worden toegestaan zal gekeken worden naar de ruimtelijke kwaliteit en de invloed op het landschap (onder meer lichtuitstoot). De flexibiliteit met betrekking tot bouwvlakken zal behouden worden conform het vigerende bestemmingsplan. Aandachtspunt hierbij is het uitvoeren van werken en werkzaamheden die binnen het bouwvlak zonder omgevingsvergunning kunnen worden verricht (o.a. kappen van houtsingels). De uitbreidingsmogelijkheden die in het bestemmingsplan kunnen worden opgenomen, kunnen overigens door de resultaten van het PlanMER nader beperkt worden.
8.5
Verbreding in de landbouw Zoals reeds aangeven zal een deel van de agrarische ondernemers niet kiezen voor schaalvergroting, maar juist voor verbreding van hun activiteiten. Dit draagt bij aan de rendabiliteit van het agrarisch bedrijf, maar zeker ook aan de leefbaarheid en de dynamiek op het platteland. Bovendien kan het verpaupering van karakteristieke bebouwing tegen gaan, doordat er een nieuwe economische functie aan kan worden toebedeeld. Tijdens de bewonersavonden en de raadsvergadering is door burgers en raadsleden aangegeven dat het nieuwe bestemmingsplan een zekere flexibiliteit moet kennen, ook ten aanzien van nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven.
54
Discussienota - 19 december 2013
Keuzevoorstel Het voorstel is aan te sluiten bij de mogelijkheden die in de provinciale verordening worden geboden en de nevenactiviteiten op voorhand niet teveel te beperken. De activiteiten die de provincie toestaat zullen weinig overlast opleveren en worden passend geacht in het buitengebied. Wel is het raadzaam voor sommige activiteiten een nader toetsmoment in te bouwen door deze bij afwijking toe te staan. Op deze manier heeft de gemeente toch nog een instrument op bepaalde activiteiten te weigeren dan wel te reguleren. Ook de ondergeschiktheid van de nevenactiviteit zal toetsbaar moeten worden gemaakt door bijvoorbeeld een maximale vloeroppervlakte of percentage vloeroppervlakte.
8.6
Intensieve veehouderij De intensieve veehouderij is een tak die al enkele jaren onder het vergrootglas ligt van de kritische massa. Met name op het gebied van dierwelzijn én de volksgezondheid zijn er bedenkingen bij deze vorm van veehouderij. Op landelijk niveau hebben diverse onderzoeken deze terughoudendheid ondersteund. De provincie Fryslân heeft tot voor kort interimbeleid gevoerd voor de ontwikkeling van intensieve veehouderijen. Nu de uitkomsten van de landelijke onderzoeken meer duidelijkheid bieden, kiest de provincie er voor om intensieve veehouderijen uitbreidingsruimte te bieden, maar niet ongelimiteerd. Op grond van het op handen zijnde provinciaal beleid kan bestaande intensieve veehouderijbedrijven ruimte worden geboden tot 1,5 ha bouwvlak (of 2 ha met mestvergisting). Hierbij worden voorwaarden gesteld ten aanzien van dierenwelzijn en landschappelijke inpassing. Keuzevoorstel De gemeente ziet geen aanleiding om van het nieuwe provinciale beleid af te wijken. Er zal zoveel mogelijk ruimte worden geboden binnen de bestaande wet- en regelgeving zoals de nieuwe Provinciale omgevingsverordening, de natuurbeschermingswet en de wet Geurhinder en veehouderij. In de geurverordening van de gemeente wordt hierbij uitgegaan van de maximale mogelijkheden die de Wet geurhinder en veehouderij biedt. De mogelijkheid voor intensieve veehouderijen om uit te breiden zal niet op voorhand worden ontnomen. De regeling kan echter wel beperkt worden door de PlanMER, waarbij onder meer gekeken zal worden naar de toename van ammoniakdepositie op Natura2000 gebieden.
8.7
Duurzame energie Duurzame energie is de toekomst. De provincie Fryslân heeft een ambitieuze duurzaamheidsdoelstelling, het is namelijk de ambitie om in 2050 100% onaf-
Discussienota - 19 december 2013
55
hankelijk van fossiele brandstoffen te zijn. In het bestaande provinciale beleid wordt terughoudend gekeken naar windturbines in de provincie. De provincie heeft een afspraak gemaakt met het Rijk dat de gebieden voor windenergie ruimtelijke zullen worden vastgelegd. Naar verwachting zal de provincie zich in april 2014 in de Structuurvisie uitspreken over deze gebieden. Andere duurzame energieopwekkers zoals bio-vergisters, zonnepanelen en warmte/koudeopslag wordt door de provincie gestimuleerd. Keuzevoorstel Het bestemmingsplan zal inspelen op de ontwikkelingen en ruimte bieden voor duurzame energie. Monovergisting zal bij recht worden toegestaan, overige bio-vergisters bij afwijking, waarbij met name gelet zal worden op de verkeersaantrekkende werking. Daarnaast zullen in het bestemmingsplan afwijkingsbevoegdheden worden opgenomen voor het mogelijk maken van zonnepanelenvelden en grotere wko-installaties. Windturbines zullen niet op voorhand uitgesloten worden, het beleid van de provincie zal moeten worden afgewacht.
8.8
Wonen Vanwege de relatief grote woonpercelen en –bebouwing in het buitengebied neemt het aantal bedrijven en recreatieve voorzieningen aan huis toe. Naast de aan het buitengebied gebonden bedrijvigheid en recreatiemogelijkheden is andersoortige bedrijvigheid zoals webwinkels denkbaar. Keuzevoorstel Het bestemmingsplan zal ruimte bieden voor het toestaan van kleinschalige bedrijvigheid bij huis. Een voorbeeld hiervan zijn webwinkels. Voor overige functies die bij een woning kunnen worden toegestaan zal een nadere afweging plaatsvinden, waarbij gekeken wordt per locatie of de functie passend wordt geacht.
8.9
Verblijfsrecreatie Vanwege de grote oppervlakte aan bos- en heidegebieden en het gevarieerde kleinschalige landschap vormt de gemeente Ooststellingwerf een zeer aantrekkelijk recreatiegebied. De provincie zet in op concentratie van de meer grootschalige en intensieve recreatieve voorzieningen bij de stedelijke centra, de regionale centra en de recreatiekernen. Keuzevoorstel Nieuwe recreatieve voorzieningen zullen niet worden meegenomen in het bestemmingsplan aangezien dit vaak maatwerk betreft. Voor de bestaande ver-
56
Discussienota - 19 december 2013
blijfsrecreatie is het belangrijk dat de mogelijkheden niet op slot worden gezet door het bestemmingsplan (aantal, soort accommodaties). Er is steeds meer vraag naar andersoortige verblijfsrecreatieve voorzieningen, het bestemmingsplan kan hierop inspelen door middels afwijking andere vormen toe te staan (bijvoorbeeld boomhutten op een kampeerterrein). Kleinschalige recreatie moet kleinschalig blijven, het aantal kampeerplekken bij een agrarisch bedrijf of bij het wonen zal gemaximeerd worden op 15.
Discussienota - 19 december 2013
57