Beke, E. (2001). Digitale zorg op m@@t. Computergebruik bij kinderen en jongeren met verstandelijke beperkingen en hun aanverwanten. In: MPC Terbank (Red.), Ruimte geven (pp.123144). Leuven: Garant.
DIGITALE ZORG OP M@@T Computergebruik bij kinderen en jongeren met verstandelijke beperkingen en hun aanverwante belangengroepen
Eric Beke
De computer en de hele ICT (informatie- en communicatietechnologie) is realiteit geworden bij elk van ons. Bepaalde groepen die het in onze maatschappij moeilijker hebben, waaronder personen met een verstandelijke handicap, ervaren ‘aanpassingsproblemen’ bij dit gebeuren. In dit artikel willen we de mogelijkheden en beperkingen van ICT-gebruik bij kinderen en jongeren met verstandelijke beperkingen beschrijven. We beginnen met een algemene situering van het multimediatijdperk en de relativiteit ervan. Vervolgens staan we stil bij de vraag of ICT mogelijkheden biedt voor de persoon met een verstandelijke handicap. We benoemen ook de gevolgen van de zogenaamde digitale kloof (de kloof tussen diegenen die met informatie uit de informatiesnelweg kunnen omgaan -de haves- en diegenen die niet over het nodige materiaal of deze vaardigheden beschikken -de have nots) en zoeken naar voorwaarden om te komen tot een goede praktijk. Praktijkvoorbeelden worden beschreven in de voorlaatste paragraaf. Tenslotte staan we even stil bij de digitale trefpunten voor hulpverleners en ouders.
1 LEVE HET MULTIMEDIATIJDPERK In de jaren tachtig deed de computer zijn intrede in de huiskamer van enkele middenklasse gezinnen. Meestal was dat een spelcomputer, in combinatie met wat tekstverwerkingsmogelijkheden. Anno 2001 moeten dezelfde gezinnen zich naar de buitenwereld al bijna gaan verantwoorden als ze geen internetverbinding hebben, laat staan als er geen pentiumcomputer in huis is. We kijken even binnen in een willekeurige huiskamer op een doorsnee-avond. Lore is net 2 jaar geworden. Ze zit op een verhoogde rieten stoel, naast haar zus Janne, aan de computer van papa in het midden van de huiskamer. Om de ergonomische computertips uit het vrouwenblaadje van oma geen onrecht te doen zijn een aantal telefoongidsen geïnstalleerd onder het 17 inch scherm. De zusjes zijn naarstig aan het klikken op de muis en volgen geboeid de avonturen van Freddy Fish of Robbie het Konijn. Bij het belletje van de kookwekker sluit de vierjarige Janne de Windowsvensters perfect af en maakt mama van de gelegenheid gebruik om haar mails te bekijken. Ze
verwacht trouwens nog een tekstbestandje van op haar werk. Na het wel-te-rustenverhaaltje dat is gedownload van de Jip-en–Janneke-website, neemt papa plaats op de kniestoel voor zijn scherm. Snel doet hij eerst een aantal overschrijvingen via de homebanking om vervolgens binnen een nieuwsgroep te kijken of al iemand op zijn vraag heeft geantwoord hoeveel zijn bierviltjesverzameling nog waard is. Vervolgens pleegt hij nog een partijtje schaak met een kennis uit Zuid-Afrika, die hij via het chatkanaal van MTV heeft leren kennen. De avond eindigt bijna op een echtelijke ruzie omdat de huisvader tot driemaal toe niet was ingegaan op de vraag van zijn vrouw om toch zeker vanavond nog de nieuwe brochure van de Gîtes-de-France via e-commerce te bestellen, kwestie van de zomervakantie zeker op tijd te boeken. Gelukkig nog een happy end: de nieuwste speelfilm uit Hollywood kon worden gedownload en krijgt nog een avant-premiere in de huiskamer. Welkom in Cyberspace! In Cyberspace gelden andere wetten dan in de fysische ruimte. Tijd en afstand, die fysische ruimte begrenzen, spelen in cyberspace een veel minder beperkende rol (Marain & Mortelmans, 1995). Uit recent onderzoek van de Gentse Universiteit (Valcke, 2000a) bij kinderen tussen 10 en 13 jaar, blijkt dat 80,9 % van hen thuis een computer heeft. 48,6% van deze kinderen heeft bovendien thuis toegang tot het internet. In het verleden heeft een technologische evolutie nooit de maatschappelijke impact gehad als de huidige ontwikkelingen in de informatietechnologie. De wereld wordt een informatie- en kennismaatschappij. Evoluties binnen de samenleving krijgen logischerwijs ook hun weerspiegeling binnen het onderwijs. Vandaag lijkt het aantal computers in de klas een maatstaf te worden voor de kwaliteit van het geboden onderwijs. De ministeries van Onderwijs trekken een grote hap van het budget uit om ICT binnen de school te implementeren. Ook voor het kleuteronderwijs wordt de norm van 1 computer per 10 leerlingen nagestreefd. En wat dacht je van de jump start baby een grote computermuis ontworpen voor baby’s vanaf 9 maanden? Volgens Engels & Huygens (1995) zal de mate waarin ICT aangewend wordt, moderne en primitieve samenlevingen van elkaar onderscheiden. De digitalisering van het wereldbeeld zal wellicht even schokkend, ontheiligend en ingrijpend blijken als de mechanisering van het wereldbeeld zo’n drie eeuwen geleden (Marain & Mortelmans, 1995). De hulpverlener die omgaat met mensen die het sowieso moeilijk hebben in onze maatschappij zou hier zowaar een beklemmend verantwoordelijkheidsgevoel bij krijgen. Een primitieve samenlevingsgroep … neen, daar kiezen we niet voor. Hoe zetten personen met verstandelijke beperkingen stappen in die digitale wereld? Worden ze afgeschrikt door het nieuwe medium? Onze ervaring wijst op het tegendeel. Ze zijn erdoor gefascineerd. Hun enthousiasme is laaiend. De multimedia-computer heeft op hen een enorme aantrekkingskracht. Ook een kleine rondvraag brengt vooral positieve reacties. De verantwoordelijke van een vereniging voor verstandelijk gehandicapten Klim Op uit Scherpenheuvel-Zichem zegt dat weinig andere initiatieven zo een enthousiasme kennen als hun computercursussen. In vele klassen voor Buitengewoon onderwijs, in leefgroepen of huiskamers voor jongeren of volwassenen met verstandelijke beperkingen heeft de computer ook reeds een centrale plaats gekregen.
2
ICT, EEN GOEDAARDIG GEZWEL OF EEN KWAADAARDIG VIRUS?
Lang niet iedereen is helemaal gelukkig met deze evolutie. Verschillende mensen wijzen ons op de potentiële gevaren van de toenemende digitalisering. Een debat over de zinvolheid en het gevaar van deze evolutie dringt zich op.
2.1
Ontwikkeling in gevaar?
Vooreerst zijn er de verontrustende berichten over fysieke en psychische klachten door computergebruik (Candaele, 2001). Al zal ook hier de algemene regel ‘overdaad schaadt’, waarschijnlijk het compromis blijken. Naast de medische aspecten worden pedagogische en didactische discussies gevoerd. Volgens Annoot & Govaerts (2000) mag het effect van het medium ICT niet worden overroepen. Men gaat bijna geloven dat kinderen slimmer worden door met een computer te werken. Het werken met een computer beklemtoont volgens hen eenzijdig het logisch-formele denken. Dit is slechts een deelaspect van de wijze waarop kan geredeneerd worden- en dit niveau wordt zelden gehaald door personen met een verstandelijke handicap. Het staat dus haaks op wat een kind nodig heeft voor zijn ontwikkeling, namelijk een gevoelsbetrokken relatie met volwassenen om zo de sociale, muzikale en emotionele intelligentie te beïnvloeden. Annoot & Govaerts (2000) benadrukken het belang om de wereld te verkennen door fantasierijke spel- en bewegingsmogelijkheden en door rijke zintuiglijke ervaringen. Ook het risico van taalachterstand vergroot volgens hen: taal leer je immers in interactie met mensen en niet met machines. De auteurs pleiten voor een opvoeding met nadruk op een emotionele band i.p.v. op muiservaring. Jongeren met een stevige kern zijn tevens minder vatbaar voor verslavingen waaronder internet- en gameverslaving omdat ze niet de behoefte hebben om een leemte op te vullen. Jongeren met een sociale handicap of met emotionele problemen hebben doorgaans een minder stevige kern en zouden dus vatbaarder zijn voor dergelijke verslavingen. Anderzijds blijkt uit een Amerikaanse studie (Valcke, 2000b) dat internet- en computergebruik niet leidt tot het minder tijd besteden aan hobby’s, buiten spelen, actief muziek spelen, enz. Wat wel achteruitgaat, is het televisiekijken. Samen spelen is een belangrijke ervaring voor de sociale, emotionele en morele ontwikkeling van kinderen en jongeren. Valcke ziet in de computer (het internet, de chatbox, mail,…) geen vervanger maar wel een versterker hiervoor. Volgens hem kunnen internet en computers in het algemeen sneller aanleiding geven tot samen spelen, samen iets opzoeken, iets tonen aan de ander.
2.2
Economie stuurt de politiek
Achter het gebruik van internet door kinderen schuilt ook het gevaar van de bedreiging van de privacy. Dat via spelletjes persoonlijke gegevens worden verzameld of dat aan kinderen cadeautjes worden beloofd in ruil voor het prijsgeven van een deel van hun privacy, kan niet door de beugel (Vansteenbrugge, 2000). Zeker nu daarvoor websites bestaan en ook banken komen aanzetten met nieuwe on-line-betaalsystemen, is een wettelijke regeling op Europees niveau hiervoor zeker gewenst (Vansteenbrugge, 2000). Naast minderjarigen moeten, mijns inziens, ook personen met een verstandelijke handicap worden afgeschermd als het gaat over aankopen via het internet. Grote economische belangen spelen echter mee. Het feit dat hard- en softwareproducenten gulzig zijn met gunsttarieven en gratis softwarepaketten voor scholen, overstijgt meer dan waarschijnlijk louter educatieve bekommernissen. Via de school wordt meteen de thuismarkt aangeboord. Leveranciers weten immers goed dat kinderen en jongeren het liefst thuis werken met materiaal dat ze op school gewoon zijn (Annoot & Govaerts, 2000).
2.3
Middel of doel?
Voor de kinderen en jongeren met een verstandelijke handicap kan de ICT mee helpen hulpmiddelen uit te bouwen die hen ondersteunen in het leren, de vrije tijd, de communicatie, het werken, de school en de relaties met andere mensen. Volgens Vignero (2000) stemt het tempo van het leren gebruiken van de computer bij die
personen echter niet overeen met het voortdurend versnellende tempo van de computerwereld. De auteur waarschuwt voor de verwarring tussen doel en middel. De ICT is slechts een hulpmiddel. Het werken met de computer moet in functie staan van de ontwikkeling of ondersteuning van de kinderen en jongeren. De tijd die aan de ontwikkeling wordt besteed dient uiteindelijk de personen zelf ten goede te komen. Men moet er zich voor behoeden noden te creëren. Hij besluit dat de waarden en normen, die heel de informatietechnologie uitademt, sterk geënt zijn op de prestatiegerichte maatschappij- jongeren zijn immers meer dan potentiële klanten- en pedagogisch goed dienen te worden gekaderd.
3 ICT-MOGELIJKHEDEN VOOR KINDEREN EN JONGEREN MET VERSTANDELIJKE BEPERKINGEN Een veranderend wereldbeeld kun je echter niet stoppen. Mijns inziens kan de digitaliserende evolutie niet gezien worden als een vrijblijvende uitdaging, maar betekent het een onvoorwaardelijke pedagogische opdracht en voornamelijk voor die doelgroepen die maatschappelijk kwetsbaarder zijn. Velen stellen de vraag vanaf welk verstandelijk niveau een computer kan gebruikt worden. Volgens Dejagere e.a. (s.d.) kan de computer ingezet worden vanaf het moment dat een kind plezier beleeft aan actie-reactiespelletjes, aandacht kan opbrengen voor boekjes of kijkt naar eenvoudige TV-programma’s. Een aantal argumenten overtuigen ons van het pedagogisch belang van ICT voor de kinderen en jongeren met een verstandelijke handicap. We kaderen ze binnen enkele concepten die vaak geassocieerd worden met levenskwaliteit: participatie in de samenleving, relaties met anderen, competenties, keuze en controle, respect en waardering (O’Brien, 1998 cit. in Maes & Petry, 2000).
3.1
Participatie in de samenleving en relaties met anderen
Volgens het normalisatieprincipe moeten de leefwijzen en leefomstandigheden van personen met een handicap die van andere mensen zo dicht mogelijk benaderen (O’Brien, 1984). Het voorbeeldje in het begin van dit artikel mag dan wel geen schoolvoorbeeld van familiegeluk zijn, het contrast tussen het leven van de haves en de have-nots is groot. De have-nots beschouwen we hier in zijn meest ruime betekenis als mensen die niet beschikken over aangepaste ICT-toegang (incl. hard-, software en internet). De inclusiegedachte ligt mee aan de basis van de aandacht voor ICT bij verstandelijk gehandicapte jongeren. Van Gennep (2000) verwijst naar de Standaardregels opgesteld door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (uit 1993) betreffende het scheppen van gelijke kansen voor gehandicapte personen. Het beginsel van gelijke rechten impliceert dat de behoeften van iedereen even belangrijk zijn, dat die behoeften het uitgangspunt moeten zijn voor de inrichting van de samenleving en dat alle middelen zodanig moeten aangewend worden, dat iedereen gelijke kansen op deelname heeft. Hij formuleert als belangrijk speerpunt het toegankelijk maken van de samenleving, met nadruk op immateriële aspecten als informatie in de media en geautomatiseerde informatiesystemen. De persoon met een verstandelijke handicap heeft het recht om als volwaardig burger te participeren aan de samenleving. Hij heeft recht op gelijke kansen om mee te doen aan die samenleving en op specifieke ondersteuning daarbij. De samenleving heeft een opdracht om te vermijden dat ICT alleen toegankelijk wordt voor mensen met geld, vaardigheden en kennis (Amor, 2000). ICT neemt een steeds belangrijkere plaats in in de vrijetijdsbesteding en in de sociale omgang, vooral bij jongeren. Ze zijn gek op spelletjes spelen, chatten, mailtjes versturen, c.d.’s bestellen via
het internet, muziek downloaden,…enz. Ook jongeren met een verstandelijke handicap gaan naarstig op zoek naar aantrekkelijke toepassingsmogelijkheden van ICT. Digitale zorg op maat kan een belangrijke bijdrage leveren tot de participatie van kinderen en jongeren met een verstandelijke handicap aan de samenleving en mogelijkheden scheppen tot het aangaan van relaties met anderen.
3.2
Mogelijkheden ontwikkelen
Als binnen de opvoeding en hulpverlening het accent ligt op een optimale ontwikkeling van eigen mogelijkheden met het oog op een groter welzijn, rekening houdend met de eigenheid van het individu (Maes e.a., 1997, Van Gennep,1986), dan kan ICT hier haar steentje toe bijdragen. Voor de kinderen en jongeren met verbale problemen kan ICT in belangrijke mate bijdragen tot het stimuleren van de communicatie. Bij de praktijkvoorbeelden verderop wordt uitgebreider stilgestaan bij het gebruik van een symbolensysteem (Beta-prenten) voor kinderen en jongeren met een matig en ernstig verstandelijke handicap. Anderzijds lokken aantrekkelijke prenten of speciale effecten die kinderen zelf op het scherm kunnen toveren, taal uit (Dejagere e.a., s.d.).
Aandacht en concentratie zijn bij kinderen en jongeren met een verstandelijke handicap meestal heel zwak. De licht- en geluidsprikkels van de ICT-hulpmiddelen verhogen de gerichte en volgehouden aandacht. Weinig taken of activiteiten kunnen zo lang de aandacht gaande houden als een educatieve zoektocht met een c.d.-rom. Een aantal onderzoeken wijzen op de effectiviteit van het leren via multimedia-middelen. Reddy & Ramar (1997) toonden aan dat het leren lezen via multimedia voor kinderen met leerproblemen effectiever is dan via traditionele leesmethoden. De computer kan het kind helpen bij het leren denken (Dejagere e.a., s.d). Hij legt namelijk dikwijls een duidelijke volgorde van denken en handelen op. Positieve en negatieve bekrachtiging zijn meestal duidelijk, ondubbelzinnig en worden goed in verband gebracht met de laatst uitgevoerde opdracht. Dit effect kan je natuurlijk slechts verkrijgen als je genoeg computers en specifieke educatieve software ter beschikking hebt.
Kinderen en jongeren met een verstandelijke handicap hebben naast hun verstandelijke en verbale beperkingen vaak ook achterstand op het vlak van fijne motoriek. Met behulp van ICT kunnen ze toch een eindproduct maken dat af is, waar ze trots op zijn. Ik vergeet nooit dat glunderend gezicht van die jongen die net een tekening had ingekleurd en afgedrukt, terwijl het hem voorheen nooit gelukt was iets te tonen dat min of meer binnen de lijntjes was. Wie dacht dat alle kinderen en jongeren met een verstandelijke handicap perfect met hun beperkingen hebben leren leven, is verkeerd. Elke vergelijking met een beter begaafd iemand betekent vaak een nieuwe frustratie. Door ICT kan elk kind en elke jongere ondanks zijn beperkingen toch een eindproduct afleveren, wat het zelfbeeld gunstig kan beïnvloeden. Het gevoel zelf invloed te hebben, zelf dingen in gang te kunnen zetten, komt hun gevoel van eigenwaarde zeker ten goede. “The computer gives a feeling of empowerment”(Don Johnson). Van Gennep (2000) beschrijft empowerment als een proces, waarin mensen in situaties van gebrek, benadeling, discriminatie of segregatie hun zaken zelf ter hand nemen, zich daarbij van hun eigen capaciteiten bewust worden, eigen krachten ontwikkelen en sociale hulpbronnen benutten.
In een klassituatie kan er met ICT-hulpmiddelen veel individueler en gedifferentieerder gewerkt worden. Er kunnen lees- en schrijfoefeningen worden aangeboden die zijn aangepast aan het specifieke niveau van het kind. De computer kan dan snel een individuele auditieve of visuele beloning geven, daar waar de leerkracht zijn aandacht
moet verdelen over alle leerlingen. Grotere variatiemogelijkheden binnen ICT kunnen deze kinderen ook steeds opnieuw motiveren. Een puzzel die reeds vijftig keer gelegd is, is minder aantrekkelijk dan zijn digitale varianten. Een educatieve c.d.-rom kan het net iets interactiever maken.
3.3
Keuze en controle
Personen met een verstandelijke handicap hebben het recht om te kiezen hoe ze hun vrije tijd doorbrengen. Ze moeten ook zoveel mogelijk zelf uitvoering kunnen geven aan hun keuzes (Van Gennep, 2000). De vraag van de kinderen en jongeren met een verstandelijke handicap om te kunnen gebruik maken van ICT is zo overduidelijk dat we hier moeten op inspelen. Werken met de computer, met beeldmateriaal en met aangepaste besturingssystemen kan kinderen en jongeren ook helpen om het proces van het maken en uiten van keuzes op andere domeinen te ondersteunen. Op zo’n manier kunnen ze meer controle krijgen over hun eigen leven.
3.4
Gerespecteerd en gewaardeerd worden
Aangepaste ICT-toegang is meer dan een gunst. Het is een recht en niet het minst op vraag van de kinderen en jongeren zelf. Zij dienen ook op dit vlak gerespecteerd en gewaardeerd te worden. Helaas zien we nog te vaak dat het werken met computer bij personen met verstandelijke beperkingen zich beperkt tot die voorzieningen waar zich tussen het personeel toevallig een computerfreak bevindt. Dit toeval zou moeten uitgesloten worden. Bovendien stellen we vast dat het leven binnen het gedigitaliseerd wereldbeeld voor vele maatschappelijke randgroepen niet evident is en hun toegang tot cyberspace verre van aangepast is. Technologische vernieuwing staat niet gelijk aan vooruitgang indien we er niet in slagen de technologie aan te wenden in functie van een groter welzijn van gezinnen (Vansteenbrugge, 2000) en dus ook van de kinderen en jongeren met een verstandelijke handicap. Toegankelijk betekent echter meer dan enkel toegang hebben tot de hardware, het betekent ook dat het gebruik ervan (software, internet,…) echt op maat moet zijn. En dat hier nog een lange weg is af te leggen, drukken we uit met de term digitale kloof.
4
DE DIGITALE KLOOF
Het gevaar bestaat dat een nieuw analfabetisme ontstaat, met name een kloof tussen diegenen die met informatie uit de informatiesnelweg kunnen omgaan (de haves) en diegenen die niet over deze vaardigheden beschikken (de have nots). De kenniskloof kan evolueren tot een sociale kloof (Walrave, 1995). Deze uitsluiting situeert zich op verschillende vlakken zoals het niet beschikken over aangepaste hard-ware of soft-ware of het niet toegankelijk zijn van het internet. Vanwege hun beperkingen hebben jongeren met een verstandelijke handicap ondersteuning nodig om te kunnen participeren aan het ICT-gebeuren. Luckasson e.a. (1992) omschrijven ondersteuning als “(technologische) middelen en strategieën die personen in staat stellen toegang te krijgen tot middelen, informatie en relaties die inherent zijn aan werken en wonen en die resulteren in de versterking van hun zelfstandigheid, productiviteit, participatie in de samenleving en tevredenheid.” De digitale kloof kan maar worden gedicht met gerichte inspanningen en aanpassingen. De steeds meer digitale omgeving geeft de kinderen en jongeren met een verstandelijke handicap het recht op ‘digitale zorg op maat’.
4.1
Aangepaste hard-ware
Uit Amerikaans onderzoek (TLC-onderzoek,1998) bleek er in 1998 bij 57% van de ondervraagde gezinnen een computer in huis te staan. Hetzelfde onderzoek legde ook een duidelijk verband tussen computerbezit/ internettoegang en de financiële slagkracht en het studieniveau van ouders. Minderbedeelde families kunnen het kostenplaatje dat vasthangt aan een degelijke p.c. niet ophoesten. Zij beschikken daardoor minder over middelen die toegang verlenen tot Cyberspace. De digitale kloof gaapt. Een oplossing zou hier kunnen zijn dat een aantal cyberlokalen openbaar worden gemaakt. Niet alleen bibliotheken en scholen, maar ook buurthuizen zouden met degelijk digitaal materiaal moeten worden uitgerust en zeer toegankelijk gemaakt worden. Waarom kan een school zijn computerlokaal na schooltijd niet ter beschikking stellen van jongeren en hun ouders die geen mogelijkheden hebben om zelf de dure hardware in huis te halen? Een bijkomende vereiste voor kinderen en jongeren met verstandelijke beperkingen om op aangepaste manier toegang te krijgen tot het ICT-gebeuren is dat er voldoende grafische en auditieve ondersteuning is. Dit vereist echter ook aangepaste hardware. Om op minimale basis te kunnen werken met kinderen en jongeren met verstandelijke beperkingen is een snelle processor vereist. Om te werken via internet is een snelle internetverbinding nodig om alle geluiden en beeldmateriaal snel te kunnen binnenhalen. Het toetsenbord en de muis zijn zeer gevoelige hardware-attributen. Binnen standaard softwareprogramma’s kan een eenvoudige instellingswijziging de snelheid van de muis vertragen, een dubbele klik overbodig maken, of herhaling van letters bij te lang indrukken van de toets vermijden. Voor kinderen en jongeren met motorische beperkingen voldoet een gewone muis of toetsenbord niet. Gelukkig bestaan hier hulpmiddelen voor. Aangepaste muizen (bv. rollerbal, trackball) en membraantoetsenborden (programmeerbaar of met inlegbladen) kunnen in speciaalzaken worden verkregen. Nog eenvoudiger zijn de éénfunctietoetsen, die gecombineerd met aangepaste programma’s, de taak van een volledig toetsenbord en muis kunnen overnemen. Voor andere kinderen en jongeren kan een aanraakscherm oplossing bieden. Er moet steeds voor gezorgd worden dat de inhoud volledig aangepast is aan de mogelijkheden, beperkingen en noden van de gebruiker. Dan pas zal het technologisch communicatiehulpmiddel een daadwerkelijke communicatieverbetering opleveren (Lembrecht e.a., 1999). In bijlage vindt u een lijst met organisaties die een goed zicht hebben op deze hulpmiddelen. Laat u hierbij vooral leiden door het advies van centra die los staan van commerciële firma’s. Gespecialiseerde centra (zoals o.a. Modem) differentiëren hun advies op basis van gebruikersaspecten als sensomotoriek, cognitief vermogen, vaardigheden, geheugen, taal en omgeving van de gebruiker. Voor adviesvragen bestaan geen standaardoplossingen, zoals het hoort bij ‘digitale zorg op maat’!
4.2
Aangepaste software
Er bestaat op de softwaremarkt een gigantisch aanbod. Dingen die echt aangepast zijn aan kinderen en jongeren met verstandelijke beperkingen bestaan, maar zijn moeilijk te vinden. Vaak maakt men voor deze kinderen en jongeren nog gebruik van gewone educatieve software (bv. c.d.-roms met interactieve tekenfilms). De aantrekkelijke animaties zorgen ervoor dat men zich wel kan vermaken, maar op educatief vlak is het een gemiste kans. Meestal grijpt men naar c.d.-roms die gemaakt zijn voor kinderen met een lagere verstandelijke leeftijd, ook voor oudere kinderen of jongeren met een verstandelijke handicap. Het spreekt vanzelf dat dan de Interface (het beeld, de prentjes, het verhaal) inhoudelijk niet aangepast is aan de leeftijd. Zoeken we c.d.-roms met een vormgeving die wel aansluit bij de leeftijd dan zijn die meestal te moeilijk. Beter zijn echter dingen die op maat zijn gemaakt, qua niveau én qua vormgeving- dus geen kabouters
als illustratie bij taaloefeningen voor een 14- jarige met een licht verstandelijke handicap. Zo kan men het best gericht aan functietraining doen. Een aantal organisaties proberen een inventaris op te stellen van software aangepast aan kinderen en jongeren met een verstandelijke handicap. Zo leveren Act in Roermond en Modem, i.s.m. de Cel Cognitie van het Vlicht, in Antwerpen zeer zinvol werk.
4.3
Toegankelijke internetsites
Iedereen die zich voor het eerst op het internet waagt, loopt gegarandeerd verloren. Door enkele keren te klikken zitten we op plaatsen waar we helemaal niet willen zijn en we geraken helemaal niet terug op het vertrekpunt. Op het net en het web vraagt het niet- verloren- lopen dus enorme vaardigheden. Daarbij komt nog dat de websites heel sterk gericht zijn op vlotte lezers. Een Amerikaanse studie van de vereniging Children’s Partnership toonde aan dat minder dan 1 procent van de meer dan 1000 sites die onderzocht werden rekening hield met de lager dan gemiddelde leescapaciteit van 44 miljoen Amerikanen (Lowette & Van Dorsselaer, s.d.). Voor kinderen en jongeren met verstandelijke beperkingen is de internetchaos nog overweldigender. Slechts weinig pagina’s zijn echt toegankelijk voor kinderen en jongeren met verstandelijke beperkingen en een goede begeleiding en structuur dringt zich dan ook op. Om sites toegankelijk te maken voor kinderen en jongeren met verstandelijke beperkingen kunnen een aantal kleine richtlijnen de toegankelijkheid verhogen. Bijvoorbeeld het W3C van de organisatie WAI (Web Accesability Initiative) heeft een set van richtlijnen opgesteld (Goffart, 2001). Kinderen en jongeren met verstandelijke beperkingen hebben meer dan andere kinderen nood aan structuur en duidelijkheid. Binnen een internetsite loop je gemakkelijk verloren. Daarom moeten de structuur, de knoppen en hyperlinks van de site heel overzichtelijk zijn. Er mogen maar weinig gegevens op één pagina staan zodat het scrollen beperkt blijft. De hyperlinks mogen niet verborgen zijn in de grafische elementen van de pagina. Men moet met zo weinig mogelijk muisklikken, zo snel mogelijk ter plaatse zijn. Het inbouwen van de mogelijkheid om steeds terug van voor af aan te kunnen starten, geeft bovendien veiligheid om te exploreren. Flikkereffecten zijn nadelig voor personen met concentratieproblemen en mensen met -fotosensitieve- epilepsie (Goffart, 2001). Het gebruik van grote knoppen vangt de beperktere fijnmotorische vaardigheden op. Het oproepen van webpagina’s, prenten, foto’s of gegevens mag niet lang duren. Doordat kinderen en jongeren met verstandelijke beperkingen vaak een lagere frustratiedrempel hebben, kan een wachttijd van enkele seconden reeds volstaan om af te haken en de aandacht en interesse te verliezen. Het aantal regels tekst moet beperkt zijn, en de taal die wordt gebruikt eenvoudig en helder. Voor kinderen en jongeren met ernstige verstandelijke beperkingen wordt tekst zoveel mogelijk vervangen door communicatie-ondersteunende symbolen. De tekst wordt best zoveel mogelijk geïllustreerd met kleurige tekeningen, pictogrammen, foto’s,… Dit principe is technisch echter moeilijk te verzoenen met het voorgaande principe van snelheid. Immers, het zijn juist de sterk grafische sites die trager op het beeld verschijnen. Toch is een optimale afweging tussen enerzijds grafische ondersteuning en anderzijds snelheid noodzakelijk. Voor moeilijke lezers kan een stem het lezen begeleiden, bij de nietlezers kunnen communicatie-ondersteunende symbolen gecombineerd worden met een stem. Geluidjes en muziekjes kunnen ook feedback geven en het surfen aantrekkelijk maken. De vormgeving en inhoud moeten aansluiten bij de interesse van de kinderen en jongeren met een verstandelijke handicap. Afhankelijk van de leeftijd en het verstandelijk niveau van de persoon moet er binnen de site voldoende keuze-aanbod zijn tussen thema’s en items die op maat van het kind of de jongere zijn.
Voor personen met een verstandelijke handicap staat men voor de keuze om ofwel een apart circuit van sites te creëren ofwel om de gewone websites aan te passen zodat ze ook voor hen toegankelijk zijn (Goffart, 2001). De Nederlandse regering nam op vlak van het toegankelijk maken van het internet een belangrijk en lovenswaardig initiatief. Onder de naam Drempels Weg werden in maart 2001 alle bedrijven aangemoedigd hun website toegankelijk te maken voor personen met een handicap met behulp van duidelijk omschreven richtlijnen voor webmasters (http://www.drempelsweg.nl).
4.4
Technische bijstand
Een goede service naverkoop en technische bijstand is een must. Wat ben je met een computerlokaal met veel snufjes als er continu technische defecten zijn. In veel sociale voorzieningen is in tegenstelling tot de bedrijfswereld geen technicus in huis die een haperende computer snel terug aan de praat kan krijgen. Ondanks de onuitputtelijke mogelijkheden van het computergeheugen is dit vaak de achillespees van computerprojecten binnen een sociale voorziening. Is de computer stuk, steekt de stekker wel in of is er een kwaadaardig virus in het spel? De goedwillende begeleider zit met zijn handen in zijn haar als hij midden in een computersessie met zijn jongere met een technisch probleem zit. Met ‘Help, hij is geblokkeerd!’, wordt binnen een leefgroep met gedragsmoeilijke jongeren vandaag meer de computer bedoeld dan de jongere. Naast een kiné, logo, psycho, ortho is binnen een sociale voorziening of school voor Buitengewoon Onderwijs eigenlijk nood aan een ‘digipeut’, die snel de -hoe langer hoe meer onmisbare- hulpmiddelen en multimediacomputers terug aan de gang krijgt.
4.5
ICT opleiding
In pedagogische hogescholen en universiteiten blijken ICT-thema’s voor eindwerken en projecten weinig populair. Blijkbaar leeft bij studenten nog de idee dat ICT en hulpverlening moeilijk te verzoenen zijn. Die reactie horen we eveneens bij begeleiders uit leefgemeenschappen van kinderen en jongeren met een handicap. Om uit te sluiten dat het van het toeval afhangt of er ICT-initiatieven worden genomen binnen sociale voorzieningen, nemen (ortho)pedagogische hogescholen meer en meer het initiatief om specifieke ICT-toepassingen in hun leerplan op te nemen. Hogeschool Rotterdam & Omstreken organiseert bijvoorbeeld een dergelijke specifieke leermodule. In hun leerplan argumenteren ze de module als volgt: “De afgelopen jaren is ontdekt dat het gebruik van computers voor mensen met een verstandelijke handicap veel meer mogelijkheden biedt dan we geneigd waren te denken. Dit heeft enerzijds te maken met het feit dat we de mogelijkheden van mensen met een verstandelijke handicap vaak onderschatten. Anderzijds weten hulpverleners vaak ook weinig over de mogelijkheden die de huidige informatietechnologie biedt. In dit keuzeblok gaan we juist uit van de mogelijkheden van de mensen met een verstandelijke handicap.” In de lessen maakt de student kennis met educatieve en recreatieve programma’s die al daadwerkelijk toegepast worden in de praktijk en met potentiële toepassingen. Dergelijke inititiatieven kunnen alleen maar aangemoedigd worden. Het spreekt vanzelf dat niet alleen nieuwe begeleiders maar ook begeleiders in dienst moeten bijgeschoold worden rond de ICT-evoluties. Het betrekken van vrijwillige ICThelpers kan ook een manier zijn om ICT-kennis in huis te halen. Mensen die normaliter niet verbonden zijn aan de voorziening kunnen hun deskundigheid ter beschikking stellen van de kinderen en jongeren met een verstandelijke handicap en hun begeleiders.
5
ICT BINNEN MPC TERBANK
MPC Terbank is een residentiële voorziening voor 100 kinderen en jongeren (van 3 tot 21 jaar) die bijzondere (ortho)pedagogische begeleiding nodig hebben. Er is een aanbod voor kinderen en jongeren met een verstandelijke handicap en/of ernstige gedrags- en emotionele problemen. In 1998 deden de eerste moderne multimediacomputers hun intrede binnen de leefgroepen van Terbank. Voordien hadden her en der enkele oudere toestellen hun diensten al bewezen. Op het niveau van de kinderen en jongeren met een verstandelijke handicap waren er in die tijd slechts weinig initiatieven bekend (i.t.t. ICT-toepassingen voor kinderen en jongeren met visuele, auditieve of motorische handicap). Om de ICT zo maximaal mogelijk te kunnen benutten werden een aantal specifieke projecten opgezet. We beschrijven het project Web-Site-Story (een computerproject voor jongeren met ernstige gedrags- of emotionele problemen), het project Very-soft-ware (een computerproject voor kinderen en jongeren met een matig tot ernstig verstandelijke handicap), en het project Wai Not (een recent initiatief waarbij een aantal ouders, Terbank School voor Buitengewoon onderwijs en het MPC de handen in elkaar sloegen).
5.1
De web-site-story
De bedoeling van het project was te zoeken naar specifieke computertoepassingen (software, internet) op niveau van jongeren met een licht verstandelijke handicap.
DOELSTELLINGEN PROJECT Concrete doelen op het niveau van de leefgroep: -
De jongeren op een verantwoorde manier leren omgaan met een p.c. en aanverwante media.
-
De computer gebruiken als volwaardig educatief begeleidingsinstrument binnen de leefgroep.
-
De jongeren de mogelijkheid bieden om op een beveiligde manier gebruik te maken van internet, via een voor hen gecreëerde speciale site.
Doelen op niveau van de voorziening: -
Een voorzieningenbeleid ontwikkelen in het omgaan met multimedia in leefgroepen voor licht verstandelijk gehandicapte jongeren.
Doelen op macroniveau: -
Een maatschappelijke bevraging starten en een signaal geven om in deze tijd van toenemende informatisering aandacht te hebben voor de toenemende kloof tussen hen die vlot meekunnen met de recente multi-media-evoluties en hen die omwille van hun verstandelijke beperkingen moeten afhaken.
VERLOOP In een vijftal leefgroepen werd een moderne p.c. geïnstalleerd. Enkel de leefgroepen die bereid waren tijd en energie te besteden aan de pedagogische implementatie van de computer kwamen in aanmerking. Toch waren alle leefgroepen geïnteresseerd om te participeren.
Om de computer ten volle te benutten ontbrak bij vele opvoeders echter tijd en specifieke computerkennis. Daarom werd een oproep gedaan onder de plaatselijke bevolking- inclusief studenten van de Katholieke Universiteit Leuven- om als vrijwilliger, als computercoach, te komen functioneren in de leefgroep. Deze mensen kregen een aantal jongeren onder hun hoede om hen te initiëren in het werken met de computer. Een duidelijke fasering werd opgezet. Eerst werd gewerkt rond de basisvaardigheden van Windows en Office (Word, Paint,…). Verbazend snel hadden de jongeren dit onder de knie. Nadien werd specifieke educatieve software geïntroduceerd. Hier bleek heel wat rommel op de markt te zijn. Het was niet makkelijk om materiaal te vinden dat èn de jongeren kon boeien èn op hun niveau was. Binnen de voorziening werd een multimedia-bibje opgezet waar leefgroepen specifieke educatieve software konden ontlenen. De volgende stap was de aansluiting op het internet. Deze werd echter pas gerealiseerd nadat er een eigen portaalsite was gemaakt als toegangspoort tot het surfen op internet (te bezoeken onder http://www.mpcterbank.be) . Ondertussen is er over de verschillende leefgroepen heen een computerclubje ontstaan. Zij staat in voor de redactie van een lokaal krantje.
EVALUATIE Elke jongere slaagde erin om na een tiental sessies samen met de coach zelfstandig met de Windows-principes om te gaan. Het enthousiasme van de jongeren en begeleiders was groot. De specifieke begeleiding en inspanningen van de coaches werden sterk geapprecieerd door jongeren en begeleiders. De introductie van de p.c. in de leefgroep en de succeservaringen die de jongeren ermee realiseerden, hadden een positief effect op hun eigenwaardegevoel. Dit is een opsteker, want veel van de jongeren hebben meestal vooral faalervaringen en mislukkingen achter de rug. Enkele jongeren waren na enkele sessies zelfs handiger in het omgaan met de p.c. dan hun opvoeders. Het feit dat sommige opvoeders in hun p.c.-leerproces hulp en advies moesten vragen aan de jongeren betekende een opsteker voor het zelfbeeld van de jongeren. Meestal verloopt de hulpvraag immers in de omgekeerde richting. De p.c. in de leefgroep was in het beginstadium een wekelijks agendapunt op de teamvergadering. Blijkbaar vroeg het gebruik van dit nieuwe instrument om goede richtlijnen. Zo maakte elke leefgroep afspraken aansluitend bij hun leefgroepsklimaat. Er werd gezorgd dat iedere jongere zijn p.c.- beurt kreeg: door een lijstje aan de muur, door een puntje op de gedragskaart, …enz. Dat het maken van goede afspraken niet ongebruikelijk is in gewone gezinnen, bleek ook uit het onderzoek van de Gentse Universiteit (Valcke, 2000a). Bij 55,8% van de kinderen en jongeren met computers en internet thuis werden duidelijke afspraken gemaakt: wanneer, hoe lang, wat mag-…? Een leefgroep met jongeren met ernstige problemen vraagt dus zeker om goede afspraken inzake het p.c.-gebruik. Bovendien deinden de groepsprocessen eigen aan de leefgroep, inclusief de groepsconflicten, uit naar het computertafeltje. Af en toe werden er ruzies of rekeningen vereffend via de p.c.: knoeien met de persoonlijke gegevens van een ander, favoriete programma’s deleten,… Om het knoeien met gegevens op de harde schijf te vermijden, kreeg ieder een eigen diskette om persoonlijke info op te zetten. Nog handiger zou zijn dat elke jongere een eigen c.d.-rom heeft (daar kunnen meer gegevens op zoals foto’s en geluiden), doch een c.d.- schrijver was niet voorhanden. De klassieke multi-mediacomputers waren goed uitgerust voor de doelgroep. Iedereen beschikte over voldoende motorische vaardigheden om de muis en het toetsenbord te kunnen bedienen. Het toetsenbord en de muis kregen het echter vaak zwaar te verduren, zodat ze af en toe stuk gingen (vooral bij het spelen van spelletjes). Vele leefgroepen kochten daarom een joystick. Een stevige muis zou eveneens een zinvolle investering zijn.
Doordat de verleiding heel groot was om een aantrekkelijke webpagina of zelfgemaakte tekening onmiddellijk af te drukken, was de inktpatroon snel leeg. Het argument dat door iets op te slaan, het nadien ook kan worden teruggevonden, kon de jongeren in het begin moeilijk overtuigen. In vele leefgroepen werd een klein bedrag gevraagd per geprint blad om het lukraak afdrukken te beperken. Daarnaast haperde de harde schijf vaak. Het feit dat vele jongeren veelvuldig gratis demo- c.d.-roms installeerden is hier waarschijnlijk niet vreemd aan. Vele vragen waren van technische aard: “hoe komt het dat de computer vaak blokkeert? zit er een virus op? hij start niet meer op, hij sluit niet meer af”. Gelukkig konden de coaches op vele vragen een antwoord geven. Voor de grote technische pannes was er het eerste jaar gelukkig de garantie. De nood aan een efficiënte helpdesk- en dan niet alleen telefonisch- zal zich zeker opdringen. De p.c. werd vooral gebruikt voor vrijetijdsbesteding. Vaak voorkomende activiteiten waren: spelletjes spelen, c.d.-roms uit de multi-mediabib afspelen met educatieve activiteiten (voor o.a. detectivetochten, verkeerslessen, strips maken), info zoeken op het internet, briefjes schrijven naar vriendinnetjes. Elke jongere had zijn favoriete activiteiten. We merkten dat als de coaches een tijdje niet kwamen- bijvoorbeeld in schoolvakantieshet gebruik van de p.c. verviel tot uitsluitend schiet- en racespelletjes, vaak tot grote ergernis van de opvoeders. Daarom is het inschakelen van zo’n coach belangrijk om de p.c. als ontplooiingsinstrument te kunnen gebruiken. Het feit dat er gekozen is voor surfen via de kabel, maakte niet alleen dat de telefoonrekening voorspelbaar bleef, maar ook dat er bepaalde minder gepaste (porno)sites -met inbel in verre bestemming- minder toegankelijk waren. Het gesprek over beveiliging van internet werd vaak gevoerd: installeren we specifieke software ter beveiliging, zoals Netnanny en Cyberpatrol, of streven we naar een open dialoog met de jongeren volgens traditionele opvoedingsprincipes. Alle leefgroepen opteerden voor het tweede alternatief (ook al omdat de specifieke beveiligingssoftware niet waterdicht blijkt). ‘Leren-omgaan-met’ binnen de gewone opvoedingssituatie kreeg voorrang op het installeren van kunstmatige beveiliging d.m.v. software. Ter controle werd wel eens gekeken in de bestanden. Zo kon een eventuele grensovertreder worden geïdentificeerd, met eventueel een tijdelijk p.c.-verbod tot gevolg. Men kan dit soort situaties aangrijpen om de eigen waarden en normen duidelijk te maken. Wijzen deze aspecten ons niet terug naar de gewone opvoedingsvragen? Alleen zijn ze nu versterkt door een samenleving die ons sneller verschillen in waarden en normen voor de voeten werpt (Valcke, 2000b). Bepaalde leefgroepen gaven ook pas toegang tot internet als de opvoeder in de onmiddellijke buurt was. De zelf gecreëerde website als portaal tot het internet (http://www.mpcterbank.be) was door zijn overzichtelijke structuur een veilige toegangspoort. De site stond ingesteld als openingspagina en was een goede uitvalsbasis. Uit de evaluatie bleken een aantal facetten echter nog voor verbetering vatbaar. Onder andere de ordening van de externe links (verwijzingen naar andere websites) was te weinig gebruiksvriendelijk. Er moest te vaak worden geklikt vooraleer men bij de juiste link zat. Bovendien was de onderverdeling in categorieën te abstract. De jongeren wisten niet welke lading titels als ‘vrije tijd’, ‘weetjesbank’ en ‘informatie’ dekten. Om het uurrooster van de lokale treinen op te vragen, is het voor een jongere met verstandelijke beperkingen niet evident deze te gaan zoeken onder informatie en vervolgens vervoer. Beter is een overzichtelijke lijst met zoveel mogelijk subtitels binnen één pagina. Zo is het mogelijk in één oogopslag en met één muisklik op de juiste plaats te komen en het abstract denkwerk te beperken. Daarnaast bleek ook dat een website die te statisch is, snel minder populair wordt. Af en toe wat nieuwe dingen erop met input van de jongeren zelf is een must. In overleg met de gebruikersraad werd beslist geen fotomateriaal van de jongeren te gebruiken op de website om de privacy van de bewoners zo maximaal mogelijk respecteren. Dit ontgoochelde sommige jongeren, omdat foto’s juist zeer sterk
aanspreken. Zoeken naar manieren om foto’s intern toch beveiligd te gebruiken, biedt in de toekomst misschien perspectieven. Aan de aankoop, het onderhoud en het gebruik van p.c.’s en internet hangt een behoorlijk prijskaartje. Door een aantal giften kon het project worden opgestart. Om de gebruikskost haalbaar te maken voor de instelling, ligt er een verantwoordelijkheid bij de overheid om te onderzoeken en te onderhandelen over speciale (internet)tarieven voor sociale voorzieningen. In België kan het uitbreiden van de I-line naar gehandicaptenvoorzieningen een mogelijkheid zijn. Deze voordelige interformule geldt nu al voor ziekenhuizen, bibliotheken en scholen. Het kan ook niet de bedoeling zijn dat we elke licht verstandelijk gehandicapte- en zijn gezin- verleiden tot de aankoop van een moderne multimediacomputer en hen door ons project nodeloos op kosten te jagen. Wel moedigen we hen aan om de geleerde dingen toe te passen op computers op openbare plaatsen zoals bibliotheken. Ook de scholen zouden hun computerlokalen moeten toegankelijk maken.
5.2.
Very-soft-ware
Sinds enkele jaren wordt binnen enkele leefgroepen van MPC Terbank voor kinderen en jongeren met een matig tot ernstig verstandelijke handicap de beeldtaal van v.z.w. Beta gebruikt als ondersteunend communicatiehulpmiddel. Sinds kort komt daar nog de hulp bij van digitaal fotomateriaal. Beta is een computerprogramma vooral bestemd voor therapeuten en leerkrachten die omgaan met verstandelijk gehandicapten of voor iedereen die met basistaaloefeningen bezig is. Men kan Beta niet beter omschrijven dan met het woord ‘prentenwerker’ naar analogie van tekstverwerker. Zoals Word Perfect of een andere tekstverwerker verwerking toelaat met tekst, laat Beta (Image Perfect?) dit toe met prenten (De Bosschere e.a., 1995). Volgens Vignero (Durf Innoveren, s.d.) biedt beta een zinvolle aanvulling voor de verbale taal die erg complex en vluchtig is: “Als een opvoeder of leerkracht iets zegt, kunnen de kinderen dat moeilijk volgen en vergeten ze het ook meteen. Een beeldverhaal kunnen ze makkelijker begrijpen en onbeperkt vasthouden. Dat is belangrijk omdat kinderen met een verstandelijke handicap behoefte hebben aan duidelijkheid en herhaling”. In de leefgroepen wordt de beeldtaal op heel diverse manieren toegepast. Zo worden de prenten gebruikt als hulpmiddel bij het aanleren van praktische vaardigheden. De prenten worden in de leefgroepen ook gebruikt om de voorspelbaarheid in tijd groter te maken. De kinderen en jongeren leren hun dag te plannen door prenten te bevestigen op een individueel planningsbord, een weekoverzicht of een pictogenda. Een specifieke toepassing voor adolescenten is de groeimap. Dit is een beeldboek waarin de jongere kan reflecteren op het eigen leven. Wie ben ik, wat interesseert mij, hoe ziet mijn levensgeschiedenis eruit, wat doe ik graag? Het is een efficiënt hulpmiddel bij de persoonlijke ontwikkeling. De prenten verhogen de individuele competenties, de mogelijkheden tot communicatie, de betrokkenheid en de gelijkwaardigheid. Recente ontwikkelingen binnen de digitale fotografie maken het mogelijk om op vrij eenvoudige wijze beeldjes te schieten van alledaagse voorwerpen en situaties. Deze kunnen dan gebruikt worden als duidelijke illustraties (uit het dagelijkse leven geplukt) bij de Betaprenten. Een foto van je eigen boekentas, je eigen kamer, je eigen knuffel zegt dan nog meer dan de algemene Beta-prent.
5.3
Wai Not
Wai Not is een recent gezamenlijk initiatief vanuit de verschillende geledingen van Terbank: de school voor Buitengewoon Onderwijs type 2, het MPC Terbank, een groep enthousiaste ouders van kinderen en jongeren met een verstandelijke handicap en vzw Beta. Vanuit de internationale contacten die de school heeft met gelijkaardige scholen in
het buitenland, kon -om een deel van de Wai Not missie te realiseren- een aanvraag worden ingediend bij het Europese ondersteuningsfonds Minerva binnen het Socratesprogramma. Op die manier participeren ook een organisatie in Portugal, een school in Nederland, een universiteit in Finland en Hogeschool Kempen in België.
Het ‘Wai not’-project wil het p.c.- en internetgebruik voor kinderen en jongeren met een verstandelijke handicap bevorderen. Het wil bijdragen tot: - het toegankelijk(er) maken van bestaande ICT voor de doelgroep; - het exploreren van ICT als leermethode afgestemd op het niveau van en voor kinderen en jongeren met een verstandelijke handicap; - het bevorderen van de sociale integratie van de doelgroep via een aangepaste toegang tot buitenwereld-informatie; - het opbouwen en het bevorderen van informatie-uitwisseling rond ICT.
Momenteel wordt hard gewerkt aan een internetspeeltuin (spoedig te bezoeken onder http://www.wai-not.org) voor kinderen en jongeren met een verstandelijke handicap. Het is de bedoeling om specifieke thema’s uit te werken via aangepaste hulpmiddelen, op het niveau van de jongere. Het thema muziek is voor elke subgroep leuk, maar moet telkens een andere inhoud en vorm krijgen. Hetzelfde geldt voor spelletjes, T.V., dieren, verkeer,…enz. Afhankelijk van zijn mogelijkheden kan de jongere kiezen voor een niveau met louter visuele en auditieve ondersteuning of voor uitleg in een eenvoudige tekst. Via een boodschapper –een figuurtje dat extra uitleg geeft- kan nog extra ondersteuning worden aangevraagd. Het navigeren wordt zo eenvoudig en overzichtelijk mogelijk gehouden. Er wordt ruimte voorzien voor creatieve pagina’s (bv. kleuren, tekenen, muziek), (re)creactieve pagina’s (bv. spelletjes, functietraining), educatieve pagina’s (bv. dieren, actualiteit, school) en interactieve pagina’s (bv. gastenboek, berichtenbord, chatpagina). Naast een algemeen toegankelijk luik is het de bedoeling een lokaal gedeelte te maken met onder meer het lokaal schoolreglement, busuren en evenementen.
Naast de internetspeeltuin voor kinderen wordt gewerkt aan een website voor begeleiders/ouders/leerkrachten. Hierbij is het de bedoeling alle achterliggende informatie rond ICT en verstandelijke handicap te bundelen ten behoeve van ouders, begeleiders en leerkrachten. Ook organisaties, verenigingen en bedrijven kunnen er informatie vinden. Er wordt informatie samengebracht rond software en softwareondersteuning, rond hardware-ondersteuning (aanwijstools, toetsenborden,…). Interactieve mogelijkheden zijn er via een forum en berichtenbord. Er wordt onder meer ruimte voorzien voor advies, tips, links, aankondigingen van projecten. In een tweede fase streeft men ernaar te komen tot handleidingen met ICT-advies voor scholen voor buitengewoon onderwijs en voor webdesigners en –bouwers en tot een technische implementatiegids. Daarnaast zijn er plannen om aangepaste software te ontwikkelen (bv. browser, email-client) en een label (criteria, sterrensysteem) toe te kennen aan internetsites die toegankelijk zijn voor kinderen en jongeren met verstandelijke beperkingen.
6
HULPVERLENERS ONLINE
Heb je een probleem in je relatie of bij de opvoeding van je kinderen? De vulgariserende pers speelt er gretig op in. Welk blaadje heeft geen rubriekje ‘Bij de relatietherapeut of psycholoog’. Vandaag kun je je opvoedingsvragen ook rechtstreeks via het internet
stellen aan een pedagoog of kinderpsychiater (http://www.ouders.nl/vpsycho.htm). Ben je nieuwsgierig naar de reeds gestelde vragen en antwoorden, kijk eens onder http://www.ouders.nl/lpsycho2.htm. Onder http://www.opvoedadvies.nl kun je voor 10 gulden een vraag stellen aan een psycholoog. Bijkomende informatie die je moet geven: leeftijd en sekse van het kind, gezinssamenstelling, probleemomschrijving, wat er reeds is geprobeerd om het probleem te verhelpen, lichamelijke problemen van het kind, soort onderwijs. Aan de andere kant antwoordt een kinder- en jeugdpsycholoog met ervaring binnen de Geestelijke gezondheidszorg en een autismeteam. De vragen worden binnen de twee werkdagen beantwoord. Voor bijkomend advies wordt steeds 10 gulden per mailtje gevraagd. Niet tevreden, geld terug? De initiatiefnemers benadrukken wel dat ze enkel advies geven en dat behandeling via e-mail niet mogelijk is. Hoewel een dergelijk laagdrempelig initiatief wel zijn waarde kan hebben, komen er toch een aantal vragen bij me op. Leerden we als hulpverlener niet dat een pedagogisch probleem zelden via het kookboekprincipe, met kant-en-klare-standaard-receptjes, kan opgelost worden? Pedagogische situaties zijn meestal erg complex. Lineair en vereenvoudigd denken zou de (ortho)pedagogische werkelijkheid en de complexiteit van de menselijke relaties onrecht aandoen. Persoonlijk vind ik het gebruik van discussieforums interessanter. Hier beperkt men zich niet tot een vraag- antwoord. Er kan via het net heen-en-weer worden gepraat rond een bepaald aspect. En iedereen die wil, kan hier op inspelen: ouder of hulpverlener. We creëerden zelf zo’n discussieforum voor orthopedagogische thema’s in de vorm van een nieuwsgroep: nl.support.orthopedagogie. Andere bestaande nieuwsgroepen zijn: nl.handicap en be.soc.handicap.
7
BESLUIT
Cyberspace (als metafoor voor het nieuwe digitale wereldbeeld) is een realiteit. Het is nu al duidelijk dat de ICT belangrijke toepassingsgebieden kent voor kinderen en jongeren met een verstandelijke handicap. Om dit medium ten volle te benutten is er echter veel ondersteuning nodig en aanpassingen op maat van de persoon. Pas dan zal hun kwaliteit van leven er werkelijk mee gediend zijn. Het is niet alleen een pedagogische maar ook een maatschappelijke opdracht om te zorgen dat de ICT-mogelijkheden op een verantwoorde manier worden gebruikt. Digitale zorg bieden op pedagogisch vlak kan door het medium niet als doel te zien bv. “Ik zet hem even voor de computer dan is hij twee uur rustig”, maar als middel bv. met het oog op functietraining of in het kader van een zinvolle vrijetijdsbesteding, op maat van het kind en dan nog afwisselend met andere benaderingswijzen. Zo kan zowel de cognitieve als de sociaal-emotionele ontwikkeling er baat bij hebben. Digitale zorg bieden op maatschappelijk vlak kan door bij elke ICT-ontwikkeling de reflex te maken: is iedereen mee? Zijn de ICT- toepassingen voor iedereen toegankelijk en betaalbaar? Welke aanpassingen zijn nodig voor bevolkingsgroepen die het maatschappelijk moeilijk hebben? De informatiesnelweg raast verder. De richting is al duidelijk, de eindbestemming nog niet. Als we die snelweg nemen als metafoor, laat ons dan ook oog hebben voor het landschap, de bebouwde kom, de verkeersopvoeding en zeker ook de zwakke weggebruikers.
8
ADRESSEN
vzw VLICHT Cel Cognitie Tervuursevest 101-3001 Heverlee (B) 016/32.91.00 MODEM Communicatie- en computercentrum Doornstraat 331 -2610 Wilrijk (B) 03/8283800
[email protected] @ACT Wilhelminasingel 5 -6041 CH Roermond (Nl) 0475 350 908
[email protected] http://home.wxs.nl/~actroerm/
9
REFERENTIES
Amor, D. (2000). E-business (r)evolutie. Leven en werken in een digitale wereld. Prentice Hall PTR. Annoot, H., & Govaerts, W. (2000). Hype hype hoer@? Kritische noten bij de invoering van computers in onderwijs. Antwerpen: Rudolf Steiner Academie. Betavzw: http://www.betavzw.be. Candaele, A. (2001). Kritische noten bij computers in de klas. De Bond. Weekblad van de Bond van grote en Jonge Gezinnen, 26 januari 2001, 2. Dejagere, A., Meermans M., & De Backer, W. (s.d.). Als de computer eenvoudig moet zijn. Aangepast computergebruik tot niveau 5 jaar. Tienen: Brabantse dienst voor thuisbegeleiding en Modem (niet gepubliceerd document). De Bosschere, A., Ringhoet, E., & Tielens, L. (1995). Beta 2.1.: een computerprogramma met grafische symbolen als middel tot communicatie. Tijdschrift voor orthopedagogiek, kinderpsychiatrie en klinische kinderpsychologie, 20(4), 163-169. Don Johnson: http://www.donjohnson.com/about/stefanie.htm Durf innoveren. Zorgen voor verstrekkende vernieuwingen in de sector verzorging en welzijn (s.d.). Brussel: BBC Communication 2616. Engels, M., & Huygens C. (1995). De toepassing van de digitale signaalverwerking in de telecommunicatie. In naam redacteur(s), Van tamtam naar virtuele realiteit. Telecommunicatie in opmars (pp. 77-90). Leuven: Davidsfonds. Goffart, K.. (2001). Computer en handicap. Workshop opendeur MPI Terbank, april 2001. Niet gepubliceerd document.
Lembrecht, D., Meermans, M. & Helsen, D. (1999). Technische communicatiehulpmiddelen en computeraanpassingen bij personen met een verstandelijke handicap. Echo’s uit de Gehandicaptenzorg, 20(6), 38-44. Luckasson, R.A., Coulter, D.L., & Polloway, E.A., Reiss, S., Schalock, R.L., Snell, M.E., Spitalnik, D.M., & Stark, J.A. (1992) Mental Retardation: definition, classification, and systems of support. Washington: American Association on Mental Retardation. Maes, B., Baert, H., Molleman, C., Geeraert, L., Van den Bruel, B., & Samoy, E. (1997). Oog voor kwaliteit. Een orthopedagogisch referentiekader voor kwaliteitsbepaling van de zorg- en dienstverlening binnen (semi-) residentiële voorzieningen voor personen met een handicap. Leuven: Katholieke Universiteit Leuven, Afdeling Orthopedagogiek, Hoger Instituut voor de Arbeid en LUCAS. Marain F., & Mortelmans J. (1995). Wie doet wat op de informatiesnelweg? GrootBijgaarden: Scoop. Lowette, T., & Van Dorsselaer, L. (s.d.). 6minutes e-business. Brussel: Grid Electronic Publishing. O’Brien, J. (1984). Het normalisatieprincipe. Een basis voor effectieve voorzieningen. Antwerpen/Leuven: Vibeg (Nederlandse vertaling door de afdeling Orthopedagogiek van de K.U.Leuven van The principle of normalisation: a foundation for effective services. Atlanta: Georgia Advocacy Office). Maes, B., & Petry, K. (2000). Naar een groeiende consensus over de betekenis van het concept ‘kwaliteit van leven’? In P. Ghesquière & J.M.A.M. Janssens (Red.), Van zorg naar ondersteuning: ontwikkelingen in de begeleiding van personen met een verstandelijke handicap (pp.27-40). Houten: Bohn Stafleu. Reddy, G.L., & Ramar, R. (1997). Effectiveness of multimedia based modular approach in teaching English to slow learners. Disabilities and impairments, 11(1), 33-44. TLC-onderzoek-Universiteit van Californië (1998): http://www.gse.uci.edu/doehome/Deptinfo/Faculty/Becker/packard/saveall.htm l# top. Valcke, M. (2000a). Hoe zit het met het gebruik van internet door kinderen? Gezinsbeleid in Vlaanderen, Tijdschrift van de bond van Grote en van Jonge Gezinnen, 29(4), 15-19. Valcke, M. (2000b). Hoe kunnen kinderen worden begeleid in het gebruik van internet? Gezinsbeleid in Vlaanderen, Tijdschrift van de Bond van Grote en van Jonge Gezinnen, 29(4), 20-28. Van Gennep, A. (1986). Orthopedagogische hulpverlening aan geestelijk gehandicapten. In R. DeGroot et al. (Red.), Handboek Orthopedagogiek (Bijdrage 4111). Groningen: Wolters-Noordhoff. Van Gennep, A. (2000). Emancipatie van de zwaksten in de samenleving. Over paradigma’s van verstandelijke handicap. Amsterdam: Boom. Vansteenbrugge, C. (2000). Enkele bekommernissen vanuit de Bond met betrekking tot kinderen en internet. Gezinsbeleid in Vlaanderen, Tijdschrift van de Bond van Grote en van Jonge Gezinnen, 29(4), 32-39. Vignero, G. (2000). Over digibeten, alphageeks en e-mailfabeten. Echo’s uit de gehandicaptenzorg, 21(5), 29-30. Walrave, M. (1995). Na de technoroes ook de technokater? De informatietechnologie: uitdaging of bedreiging, hoop of hype? In: Van tamtam naar virtuele realiteit. Telecommunicatie in opmars. (pp. 133-144). Leuven: Davidsfonds.
Eric Beke Orthopedagoog in het MPC Ter Bank Tervuursesteenweg 295 3001 Heverlee 016.29.02.40
[email protected]