DIGITAAL AFSCHRIFT 2013_BW_00670
OPSCHRIFT Vergadering van 29 oktober 2013 Bevoegde portefeuillehouder: Leo van der Zon Onderwerp Raadsmededelingen: Septembercirculaire Gemeentefonds/Herfstakkoord - Besluitvormend Beknopte samenvatting De raad informeren we over de gevolgen van de septembercirculaire van het Rijk en het Herfstakkoord.
INFO BIJ HET BESLUIT Besluit nummer: 2013_BW_00670 Advies & Ondersteuning — Bestuur, Planning & Control en Juridische Zaken Financiële consequenties:
HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS AANHEF Volgende bijlagen worden bijgevoegd: Raadsmededeling september circulaire VNG-reactie Rijksbegroting Aanvullende ledenbrief VNG COELO-rapport
MOTIVERING
Beslist het volgende: BESLISSING
p 1 van 111
Besluitpunt 1: In te stemmen met de raadsmededeling Septembercirculaire/Herfstakkoord Besluitpunt 2: De raadsmededeling te verzenden aan de leden van de gemeenteraad
Goedgekeurd door het college van burgemeester en wethouders in vergadering van 29 oktober 2013
p 2 van 111
Raadsmededeling september circulaire.pdf
RAADSMEDEDELING (van het college aan de gemeenteraad
Raadsmede deling nr.:
2013/
Van
wethouder Van der Zon
Aan
De raad
Onderwerp:
Septembercirculaire Gemeentefonds/Herfstakkoord
Datum besl uit van college Ontvangen griffi e d.d. Behandel ing commiss ie BFT/R uimte/Welzijn d. d. (via lijst ingekome n stukken) Behandel ing raad d.d. (via lijst ingekome n stukken) Inhoud mededel ing
Inleiding Het kabinet heeft de septembercirculaire van het gemeentefonds gepubliceerd. In deze circulaire worden we geïnformeerd over de omvang en verdeling van de uitkeringen uit het gemeentefonds. De onderhandelingen over de Rijksbegroting 2014 hebben geleid tot het zgn. Herfstakkoord. In deze memo informeren wij u over de gevolgen. Septembercirculaire Uit de septembercirculaire blijkt dat gemeenten bijna € 300 miljoen minder ontvangen dan het rijk in de meicirculaire nog voorspiegelde. Ook de daaropvolgende jaren moeten gemeenten rekening houden met achteruitgang (oplopend tot plm. € 600 miljoen in 2018) . Helemaal als een verrassing komt de neerwaartse bijstelling niet. De meicirculaire bevatte al een winstwaarschuwing. Oorzaken van de neerwaartse bijstelling van de algemene uitkering zijn maatregelen uit het aanvullende beleidspakket van € 6 miljard die doorwerken in het gemeentefonds. Waarbij geldt dat maatregelen op de rijksbegroting voor ongeveer 20% doorwerken in het gemeentefonds. Herfstakkoord De politieke beschouwingen over de rijksbegroting 2014 hebben tot het Herfstakkoord geleid tussen het kabinet en de fracties van D66, Christenunie en SGP. Het voorliggende financiële pakket werkt door in de eerder ingediende begrotingen. Het begrotingsakkoord kent extra uitgaven waarvan de intensivering voor onderwijs van € 650 miljoen de grootste is. Tegelijkertijd wordt ook een aantal extra bezuinigingen aangekondigd waaronder een extra korting op de ministeries. Toch is het saldo van extra uitgaven en extra bezuinigingen positief. Dat betekent dat het gemeentefonds via de trap op trap af systematiek zal groeien. Op 2014 na is het effect van het Herfstakkoord op het gemeentefonds in vergelijking met de septembercirculaire voordelig voor de gemeenten. De macromutaties zijn: 2014 - /- € 70 mln 2015 +/+€ 104 mln 2016 +/+€ 118 mln 2017 +/+€ 144 mln
Niet alleen vanuit het Rijk komen signalen op basis waarvan we onze verwachtingen over de toekomst continu verscherpte aandacht verdiend. Ook de uitkomsten van de eveneens deze maand verschenen Najaarsrapportage 2013 p 3 van 111
herbevestigen het verslechterende financiële beeld. Verloop Algemene uitkering 2014-2017 In onderstaande tabel treft u het verloop van de verwachte inkomsten van de Algemene uitkering op basis van de septembercirculaire en de doorwerking van het Herfstakkoord. x 1.000
Meicirculaire x1 Septembercirculaire Verschil Door te voeren taakmutaties: Invoeringskosten jeugdzorg Invoeringskosten nieuwe WMO
2014 27.241 26.915 -326
2015 25.379 24.828 -551
2016 25.693 24.945 -748
2017 25.614 24.860 -754
-19 -77 -422 -113 -535
0 0 -551 168 -383
0 0 -748 191 -557
0 0 -754 233 -521
Doorwerking Herfstakkoord Per saldo
X1 verwerkt in begroting 2014-2017 Gevolgen (meerjaren)begroting 2014-2017 In de aanbiedingsbrief van de begroting 2014-2017 hebben wij al aangekondigd dat het voorgenomen rijksbeleid zoals dat tijdens Prinsjesdag door het kabinet is aangekondigd negatieve financiële consequenties heeft voor de gemeentebegroting. Om de effecten van de Rijksbezuinigingen op te kunnen vangen heeft het college een begroting gepresenteerd die voor 2014 meer dan sluitend is (zie 2e regel onderstaand overzicht). Echter de buffer is niet toereikend om de gevolgen van de septembercirculaire in combinatie met het Herfstakkoord om te kunnen vangen. Het geactualiseerd meerjarenperspectief ziet er als volgt uit. x 1.000
2014
Doorwerking septembercirc./Herfstakkoord Saldo programmabegroting (incl.maatregelen) x2 Aangepast meerjarenperspectief
-535 297 -238
2015 -383 -74 -457
2016 -557 -205 -762
2017 -521 -150 -671
X2 zie pagina 19 programmabegroting 2014-2017 VNG-reactie Rijksbegroting De VNG heeft zoals gebruikelijk een analyse gemaakt van de Rijksbegroting. Per beleidsterrein worden we op de hoogte gesteld wat de voornemens van het kabinet zijn en wat dit betekent voor gemeenten. Op het fysieke domein werkt het kabinet aan een nieuwe Omgevingswet om de problemen in het ruimtelijk domein waar onder andere gemeenten tegenaan lopen aan te pakken. Wij onderschrijven de reactie van de VNG op dit punt. Voor het hele beleidsterrein wonen en woningmarkt staan grote structurele wijzigingen voor de deur. De verhouding gemeente / corporatie gaat wijzigen en de manier waarop gemeenten kunnen sturen op de lokale woningmarkt. Wij voeren momenteel al oriënterende gesprekken met de corporaties. Voor een totaaloverzicht van het Rijksbeleid en de gevolgen voor gemeenten verwijzen wij u naar bijlage 1. De aanvullende begrotingsafspraken die geleid hebben tot het Herfstakkoord staan helder en compact weergegeven in bijlage 2. COELO rapport De rijksoverheid zet de laatste jaren sterk in op decentralisatie van overheidstaken. Vooral in het sociale domein zijn en worden taken overgeheveld van rijks- naar gemeenteniveau. Er is echter weinig zicht op de positie van gemeenten ten opzichte van andere overheden. Wat is de plaats van de gemeenten? En hoe verhoudt dit zich tot het beeld dat burgers daarvan hebben? Deze vragen worden onder andere onderzocht door het Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden (COELO) in opdracht van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG).
p 4 van 111
De belangrijkste conclusies uit het rapport zijn: 1) De gemeentefinanciën staan onder druk; Daar zijn drie redenen voor aan te wijzen. Om te beginnen bestaat er een discrepantie tussen het verwachte verloop van de inkomsten en dat van de uitgaven bij ongewijzigd beleid. Wanneer de inkomsten en de uitgaven van de gemeenten voor de periode 20132017 worden geraamd tekent zich een tekort af ter hoogte van 2,7 miljard euro. Een tweede bron van druk op de gemeentelijke begrotingen bestaat uit de kortingen op de budgetten die zijn verbonden aan de te decentraliseren taken in het sociale domein. Deze bedragen naar schatting 2,9 miljard euro. In de derde plaats heeft het kabinet onlangs besloten tot aanvullende tekortreducerende maatregelen ter waarde van 6 miljard euro. Dit betekent dat de inkomsten van gemeenten naar verwachting 0,5 miljard lager zullen zijn dan eerder geraamd. Bovenstaande bedragen moeten gezien worden als indicatie van de taakstelling waarvoor gemeenten zich geplaatst zien. 2) Gemeenten moeten hun uitgaven beperken; Om deze taakstelling in te vullen kunnen logischerwijs de inkomsten verhoogd worden of de uitgaven beperkt worden. Echter omdat de mogelijkheden tot het verruimen beperkt zijn moeten gemeenten hun uitgaven dus beperken. Gezien de omvang van de taakstelling zal dit niet kunnen zonder gevolgen voor het voorzieningenniveau. Uit het onderzoek blijkt dat de burgers hier wel begrip voor hebben. Ombuigingen in het sociale domein wijzen burgers echter in meerderheid af. Dat betekent dat de al bestaande druk op de uitgaven aan ‘traditionele’ gemeentelijke taken nog groter wordt. 3) Belang van Gemeenten. In de beeldvorming komt het belang van gemeenten niet altijd goed naar voren. Juist op de beleidsterreinen waar gemeenten domineren wordt hun rol door burgers onderschat. Bij het aandeel van gemeenten in de landelijke belasting- en premieopbrengst is het omgekeerde het geval. Terwijl gemeenten maar 3,4 procent van alle belasting heffen, schat de burger dit aandeel op 22 procent! Ook als sector in de economie tellen de gemeenten mee. Hun materiële bestedingen bedragen 20 miljard euro per jaar. Bijna de helft hiervan bestaat uit investeringen. Van alle overheidsinvesteringen wordt maar liefst 45 procent door gemeenten gedaan. Voor meer achtergrondinformatie over het onderzoek verwijzen u naar bijlage 3. Conclusie Het verslechterde meerjarenperspectief bevestigt het beeld wat wij u geschetst hebben in de aanbiedingsbrief van de begroting. Namelijk dat naast de voorgestelde maatregelen substantiële nieuwe hervormingen en ombuigingen in de nieuwe bestuursperiode noodzakelijk zijn. Het college gaat graag met de raad in discussie hoe het vervolg vormgegeven wordt en aan welke richting de raad denkt bij verdere hervormingen. Uit het COELO-rapport blijkt dat burgers bezuinigingen in het sociale domein lijken af te wijzen terwijl hier wel het meeste geld in omgaat. Hier ligt dus een enorme uitdaging. Wij zien de ontwikkelingen van het gemeentefonds naar aanleiding van de septembercirculaire en Herfstakkoord als een eerste financiële doorkijk naar 2014 en verder. In het voorjaar 2014 zal blijken of de maatregelen daadwerkelijk in het aangekondigde tempo zullen worden doorgevoerd. Uit ervaring blijkt dat de ontwikkeling van het gemeentefonds redelijk grillig kan zijn. Als de economie aantrekt heeft dit een positieve invloed op het gemeentefonds. Wij zien daarom op dit moment geen reden om af te wijken van de begrotingcijfers zoals wij u die in de programmabegroting 2014-2017 hebben gepresenteerd. In het Voorjaar 2014 zullen wij in de Voorjaarsrapportage en de Kadernota 2015-2018 u een update geven van de ontwikkelingen in het gemeentefonds.
Bijla gen: 1) VNG reactie op de Rijksbegroting 2) Aanvullende Ledenbrief VNG 3) COELO-rapport
p 5 van 111
p 6 van 111
Bijlage 1 Vng reactie_op_de_rijksbegroting_2014.pdf
VNG-reactie op de Rijksbegroting 2014
p 7 van 111
Inhoudsopgave
Inleiding 3 I
Financiën
4
II
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
7
III Veiligheid en Justitie
10
IV Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
14
V
Wonen en Rijksdienst
19
VI
Infrastructuur en Milieu
21
VII Economische Zaken
25
VIII Sociale Zaken en Werkgelegenheid
27
IX
32
2
Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
p 8 van 111 Vereniging van Nederlandse Gemeenten
Inleiding
Voor u ligt onze jaarlijkse analyse van de Rijksbegroting. Hierin stellen wij u op de hoogte van de voor gemeenten belangrijke voornemens van het kabinet en de gevolgen daarvan voor gemeenten. Over de stand zaken rond de decentralisaties wordt u apart geïnformeerd. Het accres voor 2014 lijkt uit te gaan van een groei van het gemeentefonds van bijna € 700 miljoen, een stijging van 4,24% positief. Op het eerste oog lijkt dit een goede ontwikkeling. We moeten echter rekening houden met inflatie en de maatregelen die het kabinet buiten de normeringsystematiek houdt, zoals de korting op het BTW-compensatiefonds. Hiermee vermindert het accres in 2014 met € 209 miljoen. Op het fysiek domein werkt het kabinet aan een nieuwe Omgevingswet om de problemen in het ruimtelijk domein aan te pakken waar onder andere gemeenten tegenaan lopen. Wij pleiten voor een goede invoeringsbegeleiding bij een dergelijke grote wet. De geraamde middelen zijn momenteel volstrekt onvoldoende voor de implementatie en de ICT-kosten. Met het programma woningmarkt gaan wij gemeenten actief ondersteunen in hun nieuwe en veranderende rol op de woningmarkt en hun verhouding met de corporaties. Volgend jaar gaan de kiezers naar de stembus om hun gemeenteraden te kiezen. De nieuwe raadsleden en gemeentebesturen zullen belangrijke beslissingen nemen en keuzes maken om invulling te geven aan het lokale beleid. Vanzelfsprekend mogen ook zij weer rekenen op onze inzet en steun bij het oppakken van de taken waarvoor zij staan.
Jantine Kriens
Vereniging van Nederlandse Gemeenten
p 93van 111
I Financiën
Financieel perspectief 2014 Het financieel perspectief 2014 voor gemeenten lijkt op het eerste gezicht gematigd, vooral bezien vanuit het accres voor dat jaar. Helaas is dat niet het volledige beeld. De Rijksbegroting kent meerdere maatregelen buiten de normeringssystematiek die komend jaar een negatief effect hebben. Hieronder de belangrijkste posten die daar debet aan zijn, in totaal € 209 miljoen. 2014 BTW-compensatiefonds
-174
Hergebruik scootmobielen
-15
Maatschappelijke stage
-20
De meerjarenraming van het Rijk leert dat er ook in de jaren na 2014 uitnames plaatsvinden buiten de normeringssystematiek om. Het COELO heeft recent onderzocht dat gemeenten tot aan 2017 een verschil tussen de verwachte inkomsten en uitgaven kennen van € 6,1 miljard. Dat verschil bestaat uit drie delen. 1 Het verschil tussen de verwachte inkomsten en uitgaven op basis van bestaand beleid is € 2,7 miljard op jaarbasis, waaronder gevat de negatieve resultaten van grondexploitatie in een aantal gemeenten. 2 De kortingen op de taken in het sociale domein die binnenkort naar gemeenten worden gedecentraliseerd bedragen € 2,9 miljard. 3 Het gemeentelijke aandeel in de € 6 miljard aan extra bezuinigingen van het kabinet is structureel € 0,5 miljard (zie voor het effect op 2014 “ontwikkelingen gemeentefonds”). Met dit beeld is het financieel perspectief van gemeenten niet goed te noemen.
Ontwikkelingen gemeentefonds Wat wil het kabinet? Het kabinet heeft de normeringssystematiek toegepast bij de Rijksbezuinigingen van € 6 miljard. Dat betekent dat het gemeentefonds in dit geval mee “trap-af” gaat met het kabinet. Maar omdat voor 2014 een bijzonder groot accres in het vooruitzicht stond, blijft er na deze extra bezuinigingen nog een positief accres over voor 2014. Wat betekent dat voor de gemeenten? Het accres 2014 is fors lager dan voorzien in de meicirculaire gemeentefonds 2013. Werd in het voorjaar nog uitgegaan van een groei van het gemeentefonds van bijna € 1 miljard, de nieuwe stand is zo’n € 300 miljoen lager. Dit komt overeen met een stijging van 4,24% positief. Wel dient opgemerkt te worden dat het hierbij om nominale cijfers gaat. Er moet nog rekening gehouden worden met eventuele loon- en prijsontwikkelingen en met de zogenaamde areaalontwikkeling (het stijgend aantal inwoners/huishoudens waar gemeenten van jaar op jaar mee te maken krijgen).
4
p 10 van 111 Vereniging van Nederlandse Gemeenten
Als de maatregelen die het kabinet buiten de normeringssystematiek houdt in accrestermen worden uitgedrukt, vermindert het accres in 2014 van € 691 miljoen met € 209 miljoen naar € 482 miljoen. In procenten resteert er dan een nominaal accres van 3,0% in plaats van 4,24%. De volgende tabel geeft die exercitie voor meerdere jaren weer.
2013
2014
2015
2016
2017
2018
15
139
88
88
Normeringssystematiek Meicirculaire 2013
-139
Septembercirculaire 2013
-157
691
-158
49
124
9
-19
-282
-172
-90
36
-79
-60
-60
-60
-60
Verschil
974
Aanvullende kortingen Opschaling 100.000+*
BTW-compensatiefonds**
-174
-310
Onderwijshuisvesting
-256
Minder raadsleden
-18
Hergebruik scootmobielen
-15
-10
-25
Maatschappelijke stage
-20
Totaal aanvullende kortingen
-209
-654
-85
-60
-60
Accres inclusief aanvullende bezuinigingen
482
-812
-36
64
-51
Nominale ontwikkeling gemeentefonds en aanvullende kortingen per jaar, in miljoenen euro’s * Deze korting loopt op tot € 975 mln in 2025. ** De uitname op het BTW-compensatiefonds bestaat uit twee delen. Het eerste deel is een bedrag van € 174 miljoen in 2014 vanwege de BTW-verhoging van 19% naar 21% procent. Het tweede deel van € 310 miljoen in 2015 was gekoppeld aan de voorgenomen afschaffing van het BTW-compensatiefonds. De afschaffing gaat niet door, de korting wel. Over de verdeling van de uitname van € 310 miljoen loopt nog discussie tussen Rijk en VNG. Het moet gezegd, tegenover de hier genoemde kortingen staat een beperkt aantal meevallers zoals extra middelen voor armoedebestrijding. Wij laten die hier verder ongenoemd, niet in de laatste plaats omdat tegenover deze bedragen dikwijls verplichtingen staan.
Raadsledenkorting vanaf 2015 Wat wil het kabinet? In het regeerakkoord is opgenomen dat het aantal gemeenteraadsleden wordt bijgesteld naar het niveau dat bestond vóór de dualisering van het gemeentebestuur. Daarbij was per 2015 een uitname uit het gemeentefonds voorzien van € 18 miljoen. Recent heeft de Eerste Kamer dit voorstel verworpen. Toch handhaaft het kabinet de uitname van € 18 miljoen per 2015. Wat betekent dat voor de gemeenten? De beoogde besparing op de gemeentelijke uitgaven kunnen niet worden gerealiseerd. Ook gezien de afspraken uit het financieel akkoord tussen decentrale overheden en het kabinet van afgelopen januari – waarin het kabinet heeft uitgesproken terughoudend te zijn met aanvullende kortingen naast de normeringssystematiek – maken wij groot bezwaar tegen deze korting.
Vereniging van Nederlandse Gemeenten
p 115van 111
Opschalingskorting Wat wil het kabinet? In het regeerakkoord was opgenomen dat gemeenten meer zouden moeten samenwerken waardoor besparingen zouden ontstaan door schaalvoordelen, verminderen van toezicht, vereenvoudiging van regelgeving en minder dubbeling van taken. De besparing ging uit van een daling van het aantal gemeenteambtenaren doordat gemeenten groter worden of met elkaar gaan samenwerken. Dankzij sterke lobby van ons en gemeenten is de plicht om samen te werken van de baan. Echter, het kabinet houdt vast aan de korting van € 60 miljoen in 2015 oplopend naar € 975 miljoen in 2025, ver na deze kabinetsperiode. Wat betekent dat voor de gemeenten? Aangezien er geen sprake is van een taakwijziging, is deze korting een inbreuk op de normeringssystematiek en de regel dat decentrale overheden de vruchten van efficiënter werken zelf mogen plukken.
Macronorm OZB Wat wil het kabinet? Het kabinet voelt zich verantwoordelijk voor de totale collectieve lastendruk in Nederland. Daarom bestaat momenteel de macronorm OZB. Na jaren dat gemeenten binnen de norm zijn gebleven was er in 2012 en 2013 sprake van overschrijding van de norm, in totaal met € 37,8 miljoen. Het kabinet brengt deze overschrijding in mindering op de ruimte die gemeenten in 2014 hebben, waardoor de macrostijging van de OZB-opbrengst 2,45% mag zijn in plaats van 3,5% zonder correctie. Wat betekent dat voor de gemeenten? Gemeenten zijn geen voorstander van een macronorm (of een andere vanuit het Rijk opgelegde beperking in democratische keuzes). Het is puur aan de gemeenteraad om de hoogte van de lokale heffingen vast te stellen. Daarbij komt dat de huidige macronorm een groot aantal minpunten kent. Een eerste stap in de goede richting is dat het kabinet samen met ons de huidige norm evalueert. Waarbij wij blijven pleiten voor vrijheid voor gemeenten bij het vaststellen van tarieven, terughoudendheid van het Rijk bij het innemen van standpunten over de lokale lasten voorafgaand aan een bestuurlijke weging en - mocht een norm/indicator in stand blijven - dat die aansluit bij de praktijk van gemeenten (woonlastenbenadering).
Besluit proceskosten WOZ Wat wil het kabinet? De laatste jaren is te zien dat de kosten voor bezwaar en beroep bij de uitvoering van de Wet WOZ oplopen door het stijgende aantal bezwaarschriften door met name no-cure-no-paybureaus. Deze bureaus streven verregaande juridisering na waardoor gemeenten voor hoge extra kosten komen te staan. Om dat tegen te gaan wil het kabinet het Besluit proceskosten WOZ invoeren. Wat betekent dat voor de gemeenten? Wij staan volledig achter een besluit voor de toekenning van proceskosten in WOZ-zaken waarin via een aparte regeling tot een redelijke proceskostenvergoeding wordt gekomen. Wij onderstrepen daarbij de noodzaak dat die regeling van kracht is op 1 januari 2014, op tijd voor de komende nieuwe WOZ-ronde. Daarnaast moet de proceskostenvergoeding zijn aangepast voordat de wetswijziging die de openbaarheid van de WOZ-waarden regelt, van kracht wordt. 6
p 12 van 111 Vereniging van Nederlandse Gemeenten
II Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Informatieveiligheid Wat wil het kabinet? In de begroting van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) noemt het kabinet beveiliging een prioriteit voor de e-overheidsvoorzieningen. In de begroting van het ministerie van Veiligheid en Justitie (VenJ) stelt het kabinet dat het de Nationale Cyber Security Strategie 2.0 in 2014 verder zal implementeren. Deze 2.0-versie is een verdere invulling van de huidige strategie die in 2011 is vastgesteld en richt zich op vitale sectoren. Het kabinet noemt gemeenten niet expliciet in deze strategie, maar in de begroting van BZK noemt het kabinet het gehele openbaar bestuur als vitaal. Wat betekent dat voor gemeenten? Het is onduidelijk wat de Nationale Cyber Security Strategie 2.0 exact voor gemeenten betekent. Gemeenten worden hier niet expliciet bij genoemd. In de door VenJ voorgestelde strategie wordt echter een aantal taken als vitaal aangemerkt waar gemeenten (mede) verantwoordelijk voor zijn. Wij willen overleg met VenJ en BZK om het gemeentelijk beleid op dit gebied en de consequenties voor gemeenten verder af te stemmen. Gemeenten hebben al in 2012 een koers ingezet die uitgaat van eigen verantwoordelijkheid voor informatieveiligheid. In dat kader hebben gemeenten per 1 januari 2013 de Informatiebeveiligingsdienst gestart. Wij merken op dat geen van de ministeries deze overheidsbrede ontwikkeling van ‘verplichtende zelfregulering’ op informatieveiligheid in haar begrotingen noemt. Verplichtende zelfregulering gaat uit van eigen verantwoordelijkheid op het vlak van informatieveiligheid. In opdracht van BZK ondersteunt de interbestuurlijke Taskforce Bestuur & Informatieveiligheid Dienstverlening (BID) gedurende twee jaar de overheidslagen met de invulling van verplichtende zelfregulering.
Elektronische overheid Wat wil het kabinet? Het kabinet wil wettelijk verankeren dat burgers en ondernemers uiterlijk in 2017 elektronisch zaken kunnen doen met de overheid. Hoe het kabinet deze doelstelling wil bereiken voor burgers is beschreven in de visiebrief Digitale Overheid 2017. Onder meer is er aandacht voor ‘digivaardigheid’ van burgers. Voor bedrijven worden onder meer het Ondernemersplein, Ondernemingsdossier, eHerkenning en eFactureren breed geïmplementeerd. Eenmalige gegevensuitvraag en gebruiksvriendelijkheid zijn hierbij leidende principes. Het voornemen is om alle wet- en regelgeving digitaal toegankelijk te maken. Wat betekent dit voor gemeenten? Wij constateren dat de middelen die het Rijk hiervoor vrijmaakt beperkt zijn. Voor Digitale Overheid 2017 is in het geheel geen financiering geregeld. Een aantal van de door het Rijk voorgestelde voorzieningen maakt geen onderdeel uit van het lopende programma iNUP. Voorzieningen zoals onder meer eID, eFactureren, Ondernemersplein en Ondernemingsdossier zouden door gemeenten naast de iNUP-activiteiten moeten worden geïmplementeerd en gebruikt. Dit zou een extra belasting voor gemeenten betekenen zonder dat hiervoor benodigde financiële middelen beschikbaar zijn. Hetzelfde geldt voor extra voorzieningen die in het kader van Digitale Overheid 2017 worden voorgesteld. Vereniging van Nederlandse Gemeenten
p 137van 111
Ook vinden wij de door het kabinet neergelegde ambitie niet reëel. Digitale Overheid 2017 mag geen energie onttrekken aan het programma iNUP. In dit programma werken wij samen met KING aan het leveren van de noodzakelijke bouwstenen voor de verdere digitalisering van de overheid naar burgers en ondernemers. Wij onderschrijven de noodzaak van verbetering en uitbreiding van digitale dienstverlening aan burgers en bedrijven. Gemeenten willen zelf in samenwerking met hun partners kunnen vaststellen welke verbetering van de dienstverlening prioriteit moet hebben, zeker nu de financiële kaders krap zijn. Dat wil niet zeggen dat gemeenten niet ambitieus zijn. Zij willen eerst afmaken waar ze mee bezig zijn en vervolgens in de gemeentelijke praktijk bewezen oplossingen landelijk benutten.
Bestuurlijke organisatie Wat wil het kabinet? Ter bevordering van de uitvoeringskracht van de drie grote decentralisaties op het Sociaal Domein heeft het Rijk het voornemen om gemeenten te ondersteunen bij intergemeentelijke samenwerking en herindeling. Wat betekent dit voor gemeenten? Gemeenten werken samen in allerlei samenwerkingsverbanden. Deze worden zowel met publieke als met private partijen vormgegeven. Ruimte voor gemeenten en maatschappij is nodig om op innovatieve en creatieve wijze vorm te geven aan samenwerkingsverbanden. Daarbij mogen fiscale aspecten zoals BTW niet in de weg staan om tot goede samenwerking te komen.
Herindelingen Wat wil het kabinet? Ten aanzien van herindelingen sluit het kabinet aan bij het adagium herindelingen van onderop. Wat betekent dit voor gemeenten? Het voornemen van het kabinet sluit aan bij onze opvatting dat gemeenten zelf de ruimte krijgen om een eigen discussie te voeren over de noodzakelijkheid van verdere opschaling. Dus geen sturende rijksoverheid, zoals in het regeerakkoord opgenomen. Dit is ook in lijn met het in 2013 gewijzigde herindelingskader, waarin het adagium ‘herindeling van onderop’ (dus met draagvlak onder gemeenten) is overgenomen.
Overheidsparticipatie Wat wil het kabinet? Het kabinet werkt in 2014 verder aan het ondersteunen van zowel medeoverheden als maatschappelijke organisaties bij de aansluiting van de overheid op de eigen verantwoordelijkheid van de burger. Om dit te ondersteunen heeft het kabinet een agenda opgesteld. • Er vindt op de gebieden recht (wet- en regelgeving, experimenteerruimte, rechtsvormen), financiën (financieringsvormen) en fiscaliteit een verkenning plaats naar de faciliterende en ruimtescheppende rol voor de overheid bij maatschappelijk initiatief. • Samen met vernieuwende gemeenten worden nieuwe werkvormen ontwikkeld voor de ‘doe-democratie’. • Andere onderdelen van de agenda zijn de samenwerking met het initiatievenplatform ‘Kracht in Nederland’, het wegnemen van belemmeringen in de regelgeving voor vrijwilligers en een aantal evaluaties over de effecten van regelgeving op actief burgerschap. 8
p 14 van 111 Vereniging van Nederlandse Gemeenten
Wat betekent dit voor gemeenten? Gemeenten moeten ruimte krijgen om te experimenteren met verschillende vormen van samenwerking in publiek-private netwerken. Alleen dan kunnen gemeenten inspelen op een snel veranderende samenleving. Elke gemeente zoekt daarbij een eigen weg, een eigen aanpak die past bij de lokale omstandigheden. Dat vraagt om een gemeente die situationeel en flexibel handelt, maar zich tegelijkertijd bewust is van haar verantwoordelijkheden en wettelijke taken.
Wet openbaarheid van bestuur (Wob) Wat wil het kabinet? Voor Open Overheid is, als het gaat om de openbaarmaking van informatie, ook de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) van belang. In 2014 zal het proces rondom de wijziging van de Wob verder zijn beslag krijgen. Wat betekent dit voor gemeenten? De Wob wordt steeds vaker oneigenlijk gebruikt voor het innen van geldbedragen. Er is geen sprake meer van incidentele gevallen. Dat is kwalijk en moet per direct worden bestreden met krachtige wettelijke maatregelen die aan deze praktijken een einde maken. Uiteindelijk betaalt de gemeenschap de rekening. Wat ons betreft is het snel loskoppelen van de Wob en de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen dé oplossing om het financieel misbruik op korte termijn aan te pakken. Wij verzoeken de minister van BZK zeer dringend snel actie te ondernemen. Wij starten op korte termijn met een meldpunt waar gemeenten misbruik van de Wob kunnen melden. De verzamelde meldingen zullen wij aan de minister van BZK overhandigen.
Vereniging van Nederlandse Gemeenten
p 159van 111
III Veiligheid en Justitie
Politie Wat wil het kabinet? Komend jaar staat in het teken van de verdere realisatie van de nationale politie. Het kabinet wil een doelmatige en uniform georganiseerde politie met meer professionele ruimte, meer kwaliteit en minder bureaucratie. De lokale inbedding moet worden versterkt en de politie zal meer zichtbaar op straat moeten zijn. De robuuste basisteams zijn, net als de andere onderdelen van de regionale eenheden, operationeel. Daarnaast starten in 2014 voorbereidende werkzaamheden om de aanpak van fenomenen zoals high impact crimes, jeugd (crimineel en overlastgevend) en ondermijnende criminaliteit (waaronder georganiseerde criminaliteit en cybercrime) te versterken. Wat betekent dit voor gemeenten? Wij constateren dat het kabinet hoge eisen stelt aan de bedrijfsvoering van de nationale politie en een grote reorganisatie is begonnen en tegelijk extra prioriteiten oplegt en de operationele sterkte de komende jaren laat dalen. Dat geeft zorgen. 2014 wordt een belangrijk jaar omdat nieuwe gemeenteraden aantreden die nieuwe lokale veiligheidsplannen gaan opstellen. Ook zal de minister van Veiligheid & Justitie in overleg met de regioburgemeesters afspraken maken over landelijke prioriteiten voor de komende vier jaar. Het is van belang dat lokale prioriteiten voldoende ruimte krijgen. Aan enkele nadere voorwaarden zal moeten worden voldaan: • Een duidelijke afbakening van landelijk beheer en lokaal gezag • De lokale politieteams moeten over voldoende slagkracht beschikken en dichtbij het lokaal bestuur zijn georganiseerd. De politie moet op lokaal niveau de ruimte hebben om lokaal maatwerk te leveren • Duidelijkheid over het aantal agenten dat daadwerkelijk beschikbaar is als ‘blauw op straat’ • De politieorganisatie dient goed aan te sluiten op de bestaande samenwerkingsverbanden op het gebied van veiligheid. De afstand tussen het lokale gezagsniveau en het regionale coördinatieniveau mag niet te groot worden. • Een grotere betrokkenheid van het lokaal gezag bij het bepalen van de prioriteiten van de opsporing van lokaal relevante vormen van criminaliteit • Realistische landelijke prioriteiten, in volwaardige samenspraak met gemeenten tot stand gekomen
Doorberekenen politiekosten evenementen en betaald voetbal Wat wil het kabinet? Het kabinet komt niet meer met wetgeving om politiekosten bij evenementen door te berekenen. Het in rekening brengen van kosten voor politie-inzet aan organisatoren van de vele gratis en voor iedereen toegankelijke publieksevenementen (onder andere Koningsdag en Gay Parade) is lastig uitvoerbaar. De resterende betaalde evenementen zijn nagenoeg allemaal al professioneel georganiseerd, waardoor een politie-inzet op het evenemententerrein niet nodig is. Dit is ook het geval bij het betaald voetbal. De politie-inzet in de stadions is geminimaliseerd. Wat betekent dit voor gemeenten? Het doorberekenen van politiekosten bij evenementen zou leiden tot meer regeldruk en administratieve lasten en potentieel negatieve effecten op de (lokale) economie. Het lokale evenementenbeleid biedt voldoende 10
p 16 van 111 Vereniging van Nederlandse Gemeenten
mogelijkheden om te bewerkstelligen dat politie alleen voor haar kerntaken wordt ingezet. Het is echter een gemiste kans dat het kabinet niet de discussie aangaat over het doorberekenen van politie-inzet bij wedstrijden in het betaald voetbal. De politie-inzet (buiten de stadions) die daarmee gepaard gaat is zeer aanzienlijk en kan niet gebruikt worden voor andere politietaken. Nu ook jeugdelftallen van betaald voetbalclubs in de Topklasse spelen, hebben steeds meer gemeenten rekening te houden met mogelijk voetbalvandalisme. Dat is in een tijd dat de politiesterkte terug loopt moeilijk maatschappelijk te verantwoorden.
Vergoedingen processen verbaal bestuurlijke strafbeschikking Wat wil het kabinet? Bij de inwerkingtreding van de bestuurlijke strafbeschikking overlast in 2009 hebben we met het ministerie van Veiligheid en Justitie afgesproken dat gemeenten een vergoeding krijgen voor de kosten die zij maken voor het uitschrijven van processen-verbaal (pv’s), in het kader van de bestuurlijke strafbeschikking overlast. Hiervoor is maximaal € 14 miljoen. beschikbaar. De vergoeding is niet kostendekkend voor gemeenten, maar is bedoeld als een tegemoetkoming in de door hen gemaakte kosten voor de handhaving van overlastfeiten door gemeentelijke Buitengewone Opsporingsambtenaren (BOA’s). Momenteel wordt de tijdelijke regeling herzien. Wat betekent dit voor gemeenten? Wij zijn voorzichtig positief dat het kabinet, na eerder overwogen hebben de regeling in zijn geheel af te schaffen, de Pv-vergoeding handhaaft. Het is voor een groot aantal gemeenten een belangrijke investering in de kwaliteit, opleiding en effectiviteit van de aanpak van overlast en verloedering. Dit heeft als voordeel dat de politie wordt ontlast en zich kan concentreren op andere problemen. Tegelijkertijd constateren we dat er in het huidige stelsel nog steeds belemmeringen voor gemeenten zijn om de aanpak van overlast en verloedering nog krachtiger ter hand te nemen.
High Impact Crimes Wat wil het kabinet? Om high impact crimes (woninginbraken, straatroven, geweldsincidenten en overvallen) preventief en repressief aan te pakken, maken bestuur, OM en politie in de driehoek heldere afspraken over een passende lokale aanpak, samen met woningcorporaties en provincies. De speerpunten bij deze aanpak zijn het verhogen van de verdachtenratio, het aanpakken van crimineel vermogen ter vergoeding van de schade aan het slachtoffer en extra inzet op preventie. Het doel is om het aantal woninginbraken van 91.000 in 2012 in 2014 terug te brengen tot ca. 83.000 en in 2017 tot ca. 65.000. Wat betekent dit voor gemeenten? Dit type criminaliteit is erg zichtbaar in de samenleving en tast sterk het gevoel van veiligheid aan. De regierol op lokale veiligheid ligt bij gemeenten. Zij hebben hierbij echter de ogen, oren en inzet van politie en burgers nodig. Wij zetten dan ook in op effectieve en intensieve samenwerking, anders kan het lokaal bestuur niet garanderen de streefgetallen te halen. Dit houdt volgens ons in dat de komende jaren intensief moet worden ingezet op de aanpak van het sterk stijgende aantal woninginbraken, een probleem waar veel gemeenten mee te maken hebben.
Vereniging van Nederlandse Gemeenten
p 17 11van 111
Georganiseerde misdaad Wat wil het kabinet? Tegende georganiseerde misdaad wordt als één overheid opgetreden. De geïntegreerde aanpak, met de inzet van strafrechtelijke, bestuurlijke en fiscale interventies, wil het kabinet dan ook verder versterken. Het kabinet zet in 2014 in op verdere professionalisering van de structuur met de tien RIEC’s (Regionale Informatie en Expertise Centra) en het LIEC (Landelijk Informatie en Expertise Centrum) om deze zowel het lokale bestuur als de brede, geïntegreerde aanpak krachtig te kunnen ondersteunen. Bijzondere aandacht krijgen de thema’s mensenhandel, drugscriminaliteit, milieucriminaliteit, witwassen en zware fraude. Het kabinet wil dat het aantal criminele samenwerkingsverbanden dat het op deze manier wordt aangepakt in 2014 is verdubbeld ten opzichte van 2009. Wat betekent dit voor gemeenten? De justitiële en de bestuurlijke aanpak van georganiseerde misdaad groeien steeds meer naar elkaar toe. Gemeenten hebben een belangrijke positie in de ketenaanpak. Criminaliteitsbestrijding blijft evenwel in de eerste plaats een justitiële taak. Het is dan ook van belang dat justitie en politie voldoende capaciteit ter beschikking stellen. Eveneens is het delen van informatie tussen alle betrokken diensten en organisaties van wezenlijk belang voor een succesvolle gezamenlijke aanpak.
Vreemdelingen Wat wil het kabinet? 2014 staat in het teken van verbetering van dienstverlening aan vreemdelingen en referenten en effectievere handhaving van het vreemdelingenbeleid. In 2014 wordt naar verwachting het wetsvoorstel strafbaarstelling illegaal verblijf ingevoerd. Met strafbaarstelling van illegaliteit wordt het instrumentarium om illegaal verblijf tegen te gaan effectiever. Wat betekent dit voor gemeenten? Wij zijn positief over de snellere, zorgvuldige en duidelijke procedures voor vreemdelingen. Wel blijven we bezwaren houden tegen het strafbaar stellen van illegaliteit. Ondanks het feit dat de prioriteit bij opsporing, vervolging en handhaving ligt bij overlastgevende en criminele illegalen, zal de praktijk uitwijzen dat illegaal verblijvenden in Nederland, als gevolg van gedragseffecten die de maatregel veroorzaakt, nog verder naar de marge van de samenleving worden gedrongen en dat de kans bestaat dat zij officiële instanties, maatschappelijke instellingen, scholen voor hun kinderen en gezondheidszorg zullen gaan mijden. Daarnaast constateren wij dat door het ontbreken van sluitende opvang voor uitgeprocedeerde asielzoekers, gemeenten blijvend geconfronteerd worden met de gevolgen daarvan.
Veiligheidsregio’s Wat wil het kabinet? In 2013 is het functioneren van de Wet veiligheidsregio’s en het brede stelsel van rampenbestrijding en crisisbeheersing geëvalueerd door de commissie-Hoekstra. Het kabinet wil de daaruit voortvloeiende maatregelen ter verbetering van het stelsel van rampenbestrijding en crisisbeheersing in 2014 verder ontwikkelen en zo mogelijk invoeren. Daarbij wil het kabinet zoveel mogelijk aansluiten bij de afspraken die met de veiligheidsregio’s zijn gemaakt in het project Bovenregionale samenwerking. Daarin is vastgelegd dat voor 2013 en 2014 de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding bijdraagt aan de professionalisering van de crisiscommunicatie van de regio’s.
12
p 18 van 111 Vereniging van Nederlandse Gemeenten
Wat betekent dit voor gemeenten? De veiligheidsregio is een vorm van verlengd lokaal bestuur met functionele elementen erin verwerkt. Voor gemeenten is het belangrijk dat fysiek veiligheidsbeleid lokaal verankerd is. De lokale aansturing van de veiligheidsregio is essentieel. Wij zullen dan ook het gesprek aangaan met het kabinet over de door hen geopperde maatregelen, die zij op basis van de commissie-Hoekstra aankondigen. Daarbij vinden wij het niet wenselijk om zo kort na de oprichting van de veiligheidsregio’s met stelselwijzigingen te komen en schaaldiscussies te voeren.
Meldkamer Wat wil het kabinet? Het kabinet is voornemens per 1 januari 2015 een wijziging van de Wet veiligheidsregio’s door te voeren. Dit in verband met de overgang van de meldkamers, die nu zijn ondergebracht bij de veiligheidsregio, naar de nieuwe landelijke meldkamerorganisatie (LMO). De LMO wordt beheersmatig ondergebracht bij de Nationale Politie. Wat betekent dit voor gemeenten? De huidige financiering van het brandweeraandeel in de meldkamer vindt plaats via gemeenten. Omdat het Rijk de financiering van de nieuwe landelijke meldkamerorganisatie zal overnemen, betekent dit voor gemeenten mogelijk dat de kosten van het brandweeraandeel voor de meldkamer uit het Gemeentefonds zullen worden genomen (cluster brandweerzorg en rampenbestrijding). Op dit moment is echter nog niet duidelijk hoe het kabinet deze financiering wil regelen. Daarnaast betekent deze wijziging ook dat de aansturing van de meldkamer verandert. Wij vragen het kabinet snel duidelijkheid te geven over de consequenties die dit heeft voor gemeenten, zowel voor de financiering als voor de aansturing.
Vereniging van Nederlandse Gemeenten
p 19 13van 111
IV Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Passend onderwijs Wat wil het kabinet? Per 1 augustus 2014 wordt Passend Onderwijs’ ingevoerd. Vanaf dat moment zijn de samenwerkingsverbanden van het onderwijs, verantwoordelijk voor het beleid voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben. Het geld voor deze ondersteuning gaat vanaf dat moment via het samenwerkingsverband naar de scholen voor speciaal basisonderwijs en speciaal onderwijs. De samenwerkingsverbanden moeten hiertoe een ondersteuningsplan opstellen. Scholen krijgen een zorgplicht voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben. Doel is dat straks minder leerlingen thuiszitten en dat de groei van het speciaal (basis)onderwijs wordt gestopt. Wat betekent dit voor gemeenten? Gemeenten dienen over het ondersteuningsplan van het onderwijs een op overeenstemming gericht overleg (OOGO) te voeren. Bespreekpunt is met name de aansluiting tussen de ondersteuning die op school geboden wordt en de jeugdtaken van de gemeenten. Zo kan rondom een kind en een gezin één plan tot stand komen en kunnen onderwijs en gemeenten elkaar versterken in het vormgeven van de (opvoedings)omgeving van jeugdigen. Het ondersteuningsplan kan ook gevolgen hebben voor het leerlingenvervoer, de onderwijshuisvesting en de leerplichtfunctie. Wij hebben samen met de PO-Raad en de VO-Raad een ondersteuningsprogramma: Verbinding Passend Onderwijs en zorg voor jeugd. Link naar: http://www.vng.nl/onderwerpenindex/onderwijs/passend-onderwijs
Onderwijsachterstandenbeleid Relatie met krimp Wat wil het kabinet? Om ook in krimpgebieden de kwaliteit van onderwijs te waarborgen kijkt het kabinet naar de noodzaak en mogelijkheden van fusie tot samenwerkingsscholen. Daarbij maakt het kabinet ook gebruik van een alternatieve inzet van de middelen voor de kleinescholentoeslag. Ook wordt het in krimpgebieden mogelijk gemaakt om voorschoolse educatie binnen de school te organiseren. Wat betekent dit voor de gemeenten? De mogelijkheden om voorschoolse educatie binnen de school te organiseren helpen krimpgemeenten om te voldoen aan hun wettelijke opdracht op dit terrein. Wij ondersteunen het streven van het kabinet naar het in stand houden van goed kwalitatief onderwijs in de krimpgebieden.
14
p 20 van 111 Vereniging van Nederlandse Gemeenten
Voor- en vroegschoolse educatie Wat wil het kabinet? De prestaties van leerlingen moeten omhoog. Goede voor- en vroegschoolse educatie (VVE) acht het kabinet hierbij van groot belang. Daarnaast moeten scholen - ook bij de voorschoolse educatie in de G37 - van het kabinet meer opbrengstgericht werken. Landelijk blijft het budget voor 2014 gehandhaafd op € 361 miljoen. Hiervan is € 261miljoen verdeeld via de Specifieke Uitkering Onderwijsachterstandenbeleid, € 95 miljoen aanvullend voor de G37 en € 5 miljoen aanvullend voor de overige gemeenten. Na het einde van de looptijd van de bestuursafspraken met de G37 (in 2015) zal opnieuw worden bezien hoe het extra geld (€ 95 miljoen) zal worden ingezet. Wat betekent dit voor de gemeenten? Wij ondersteunen het streven van het Kabinet om meer resultaat te halen uit de inzet van het landelijk budget voor achterstandenbeleid voor het onderwijs. We zijn in overleg met het ministerie van OCW over mogelijkheden om de niet-G37gemeenten te ondersteunen bij het realiseren van hun wettelijke taken. Gezien de looptijd van de bestuursafspraken tussen kabinet en G37 (2012 - 2015) voor de inzet van de extra € 95 miljoen, wordt een voorstel voorbereid om de looptijd van de Specifieke Uitkering Onderwijsachterstandenbeleid te verlengen tot 1 januari 2016. Wij spreken nogmaals onze zorg uit over het effect van de toedeling van de extra € 95 miljoen voor het onderwijsachterstandenbeleid uitsluitend aan de G37-gemeenten. De kwaliteitsverschillen van VVE zullen ook van invloed zijn op de prestaties van kinderen in gemeenten van verschillende grootte.
Onderwijshuisvesting Wat wil het kabinet? Het kabinet neemt, conform het regeerakkoord, met ingang van 2015 € 256 miljoen ten behoeve van onderwijshuisvesting uit het Gemeentefonds. Aanleiding hiervoor is de veronderstelde onderbesteding van gemeenten hiervoor (motie Haersma-Buma). Het kabinet voegt deze middelen toe aan de lumpsum van het funderend onderwijs (Primair en Voortgezet Onderwijs). Wat betekent dit voor de gemeenten? Deze korting zal negatieve gevolgen hebben voor de integrale onderwijshuisvestingsplannen van gemeenten. Bovendien kunnen de middelen binnen de lumpsum niet geoormerkt worden. Schoolbesturen zijn vrij deze middelen te besteden. Overheveling naar de lumpsum betekent zelfs dat deze middelen verloren gaan voor nieuwbouw van scholen in het Primair Onderwijs. Schoolbesturen in het Primair Onderwijs mogen, binnen de huidige wetgeving, niet investeren in nieuwbouw (het zogenaamde investeringsverbod Primair Onderwijs). Wij zijn van mening dat deze uitname in strijd is met de bestuurlijke afspraken over het Gemeentefonds: de uitname gaat namelijk niet gepaard met een overheveling van taken. Wij zullen bij het Rijk pleiten voor een verruiming van het zogenaamde investeringsverbod voor het Primair Onderwijs.
Vereniging van Nederlandse Gemeenten
p 21 15van 111
Cultuur en media Wat wil het kabinet? Financiën Het kabinet handhaaft de onevenredige bezuiniging op cultuur van ongeveer € 200 miljoen oftewel 25% van het budget. De hierdoor ontstane gaten in de culturele infrastructuur in ons land dicht het kabinet ook niet in de Rijksbegroting 2014. Er komt geen opvolger van de Wet werk en inkomen kunstenaars. Daarnaast krijgen kunstenaars, particuliere kunstdocenten et cetera. te maken met een korting op de zelfstandigenaftrek van zzpers. Bibliotheekwezen Inzake het bibliotheekwezen moet een nieuwe wet de functies van de verschillende openbare bibliotheekorganisaties, zowel fysiek als digitaal, regelen en de wijze waarop zij samenwerken. De Koninklijke Bibliotheek krijgt een centrale rol in het bibliotheekstelsel. Het budget van €17,9 miljoen voor het beheer, de verdere opbouw en doorontwikkeling van de landelijke digitale bibliotheek door Bibliotheek.nl blijft gehandhaafd. Bij aanname van de nieuwe Bibliotheekwet zal in verband met de centralisatie van de inkoop van e-content een uitname plaatsvinden uit het gemeentefonds. Volgend jaar wordt over de hoogte hiervan een besluit genomen Erfgoed Om waardevolle culturele objecten en collecties voor ons land te behouden worden gemeentelijke en provinciale plannen tot afstoting wettelijk gereguleerd. Dit zal gebeuren in een nieuwe brede Erfgoedwet, waarin ook een plek is voor monumenten, archeologie e.d. Media Bij media richt de stelselwijziging zich thans op de regionale omroepen, die na een uitname uit het provinciefonds vanaf volgend jaar door het Rijk worden bekostigd. Daarnaast moet de Eerste Kamer nog oordelen over het per 2014 verdwijnen van de door gemeenten benoemde lokale kabelraden. De minister van OCW komt later dit jaar met een brief over het gehele cultuurbestel, waarbij er aandacht is voor witte vlekken en waarin ook de positie van zelfstandige bestuursorganen zoals de rijkscultuurfondsen en de adviserende organen zoals de Raad voor Cultuur wordt meegenomen. Stimulansen De beleidsspeerpunten van het kabinet zijn: cultuuronderwijs, creatieve industrie, talentontwikkeling en digitalisering. Voor lokale overheden en instellingen is daarbij met name het volgende van belang. Het cultuuronderwijs houdt een stimulans via het Programma cultuureducatie met kwaliteit in het primair onderwijs, terwijl ook de combinatiefuncties/cultuurcoaches behouden blijven. Voorts heeft het kabinet besloten om de (afgeslankte) cultuurkaart en het vak culturele en kunstzinnige vorming in het voortgezet onderwijs te handhaven. Archief Voor de versterking en uitbreiding van de digitale infrastructuur en archiefcollectie van het Rijk door het Nationaal Archief maakt het kabinet in de periode 2013-2015 € 28 miljoen vrij. De rijksarchieven zijn onder andere bij de Regionaal Historische Centra (RHC’s) in beheer. Het ligt voor de hand dat de RHC’s de gemeentelijke archieven uit efficiencyoverwegingen volgens hetzelfde model digitaal zullen gaan beheren.
16
p 22 van 111 Vereniging van Nederlandse Gemeenten
Wat betekent dit voor de gemeenten? De rijksbegroting 2014 geeft qua structurele cultuurfinanciering geen verlichting ten opzichte van de eerdere bezuinigingen. Wij hopen de beoogde stelselbrief met aandacht voor witte vlekken meer soelaas biedt. Wij vinden het verder opmerkelijk dat het kabinet de gemeenten als grootste cultuurfinanciers via steeds meer wetten aan banden probeert te leggen. Wij zijn positief over het vastleggen van een structurele taak van het Rijk in de digitale bibliotheek in de beoogde Bibliotheekwet. Een aandachtspunt hierbij is de veelheid aan eisen die aan lokale bibliotheken wordt gesteld om deel te nemen aan het stelsel, hetgeen een belemmering vormt om de sector te vernieuwen. En in plaats van de komende Erfgoedwet behouden wij bij culturele objecten en collecties liever het systeem van gemeentelijke zelfregulering. De stimulansen van het kabinet vinden wel weerklank.
Gezondheidsbeleid Gezonde leefstijl Wat wil het kabinet? Het kabinet wil extra aandacht besteden aan een gezonde leefstijl bij de jeugd (€ 0,4 miljoen). Het gaat hierbij om het aanleren en stimuleren van een gezonde leefstijl, inzet op weerbaarheid om dagelijkse verleidingen te weerstaan, vroege signalering van risico’s en het stellen van grenzen. Dit vindt onder andere plaats in het kader van Onderwijsagenda Sport, Bewegen en Gezonde Leefstijl, de impuls gezonde leefstijl jeugd (Jeugdimpuls) en het programma Gezonde Schoolpleinen Wat betekent dit voor de gemeenten? Dit heeft niet direct gevolgen voor gemeenten. De middelen worden toebedeeld aan het onderwijs. Voor gemeenten is het daarom nu interessant om de school als partner op te zoeken in het Gezondheidsbeleid. Basistakenpakket jeugdgezondheidszorg Wat wil het kabinet? Op grond van het advies «Een stevig fundament, Evaluatie van het basistakenpakket jeugdgezondheidszorg» heeft het kabinet besloten het huidige basistakenpakket te moderniseren en een aantal inhoudelijke wijzigingen aan te brengen. Het nieuw basispakket jeugdgezondheidszorg bevat de activiteiten die vanuit volksgezondheidsbelang actief voor ieder kind beschikbaar moeten zijn en worden aangeboden, waarbij de inhoud moet worden afgestemd op de specifieke situatie van kind en ouders. In 2014 worden wijzigingen in het basistakenpakket jeugdgezondheidszorg verwerkt in de Wet en het Besluit publieke gezondheid. Wat betekent dit voor de gemeenten? Gemeenten zijn volgens de Wet Publieke Gezondheid verantwoordelijk voor de uitvoering van de Jeugdgezondheidszorg. Dit vindt plaats door de GGD of een Thuiszorgorganisatie. De aanpassing van het Basistakenpakket heeft daarom gevolgen voor gemeenten. De taakinvulling en verplichtingen van de JGZ zullen hiermee veranderen en gemeenten moeten zorg dragen voor de uitvoering van dit takenpakket. Gemeenten vinden betrokkenheid bij de invulling en uitwerking van het basispakket van belang. Dit is nog onderwerp van gesprek tussen gemeenten en het Rijk.
Vereniging van Nederlandse Gemeenten
p 23 17van 111
Nationaal Programma Preventie Wat wil het kabinet? In april 2013 heeft het kabinet de agenda voor een Nationaal Programma Preventie (NPP) vastgesteld. In het najaar van 2013 ontvangt de Tweede Kamer een brief waarin de contouren van het programma verder worden uitgewerkt in concrete acties. Wat betekent dit voor de gemeenten? Het kabinet spreekt ambities uit voor een Nationaal Programma Preventie. Hoe dit verder handen en voeten gaat krijgen is nog niet concreet bekend, maar op dit moment hebben gemeenten zich niet gebonden aan het NPP. Eerstelijns gezondheidscentra Wat wil het kabinet? Het kabinet zal subsidies gaan verlenen voor eerstelijns gezondheidscentra in Vinex-gebieden. Het is van belang dat er in grootschalige nieuwbouwlocaties, waar misschien nog niet voldoende patiënten wonen, geïntegreerde eerstelijnszorg wordt aangeboden. Burgers hebben immers belang bij toegankelijke zorg dichtbij huis. Deze geïntegreerde eerstelijns voorzieningen krijgen de taak om op die locaties geïntegreerde eerstelijnszorg te verlenen en verder te ontwikkelen. Hiertoe zullen zij gedurende de aanloopperiode (maximaal vijf jaar) ter compensatie subsidie ontvangen. Hiervoor is in 2014 circa € 2 miljoen beschikbaar. Wat betekent dit voor de gemeenten? Deze maatregel betekent niet direct iets voor gemeenten, maar de beschikbaarheid en toegankelijkheid van gezondheidszorg is voor gemeenten vaak wel een maatschappelijk vraagstuk. Deze subsidie is ondersteunend aan dit vraagstuk en kan zorg in Vinex-wijken in het belang van de burgers toegankelijker maken.
18
p 24 van 111 Vereniging van Nederlandse Gemeenten
V Wonen en Rijksdienst
Woningmarkt Wat wil het kabinet? De begrotingsteksten zijn vertaald in de hervormingsagenda woningmarkt van het ministerie van Wonen en Rijksdienst.. Hierin staan maatregelen voor de koop- als de huursector waarmee het kabinet de woningmarkt wil vlot trekken en investeringsprikkels in de bouw wil genereren. • Er is € 400 miljoen vrijgemaakt voor energiebesparing. • De integratieheffing wordt afgeschaft. Hiermee wordt het voor ondernemers aantrekkelijker om oude leegstaande kantoren om te bouwen en te verhuren als woningen en om voor verkoop bestemde nieuwbouwwoningen tussentijds te verhuren in afwachting van de verkoop. • Om de woningmarkt te stimuleren zijn in het Woonakkoord afspraken gemaakt, deze worden verder uitgewerkt. • Om de bouw te stimuleren verlaagt het kabinet de btw op arbeidskosten bij onderhoud en renovatie voor een jaar naar 6% en worden investeringen in energiebesparing extra gestimuleerd (via een revolverend fonds energiebesparing met een totale beoogde omvang van € 740 miljoen). • Er is € 200 miljoen euro beschikbaar voor de wijkverpleegkundigen en € 50 miljoen voor het opzetten van sociale wijkteams, ter ondersteuning van de opgave om mensen langer thuis te laten wonen. Het kabinet wil naar een ander stelsel van de koop- en vooral de huurmarkt. • In de koopmarkt zijn de hypotheekvoorwaarden strenger en wordt de verhouding tussen hypotheekschuld en de waarde van de woning (Loan to value-ratio) geleidelijk teruggebracht. • Mensen krijgen voortaan alleen renteaftrek wanneer ten minste annuïtair wordt afgelost op de hypotheek. • Het maximale belastingtarief voor de hypotheekrenteaftrek wordt in 28 jaar teruggebracht naar 38%. • De systematiek van de Nationale Hypotheek Garantie (NHG) wijzigt: de kostengrens van de NHG wordt stapsgewijs verder afgebouwd tot € 225 duizend per 1 juli 2016, en in de toekomst wordt de NHG gekoppeld aan de gemiddelde woningprijs. • Er komt € 50 miljoen voor startersleningen en huiseigenaren met restschulden kunnen hun restschulden onder strikte voorwaarden meefinancieren onder de beter gerichte en beter vormgegeven NHG-regeling. • De rente op restschulden is gedurende tien jaar aftrekbaar. Ook is tijdelijk dubbele hypotheekrenteaftrek mogelijk als een belastingplichtige zijn oude woning nog niet heeft verkocht. • De overdrachtsbelasting wordt structureel verlaagd van 6 naar 2%. In de huurmarkt wil het kabinet een minimalisering van de sociale huursector en een grotere particuliere huursector. Dit doet het kabinet door het taakveld van de corporaties te beperken, tegelijkertijd scheefwoners een extra huurverhoging te laten betalen, een WOZ-component in te brengen in het woningwaarderingsstelsel en verkoop van sociale huurwoningen te vereenvoudigen. De invoering van de verhuurderheffing is een belangrijke maatregel. Na aanpassing van de maatregel in het Woonakkoord geeft dit een additionele opbrengst van € 1,1 miljard in 2014. Leefbaarheid blijft een taak van de corporaties. 2014 is het laatste jaar dat er nog ISV-geld beschikbaar is via het gemeentefonds. In langetermijnfinanciering is niet voorzien.
Vereniging van Nederlandse Gemeenten
p 25 19van 111
Om al deze zaken te regelen lopen nu de volgende wijzigingen in wet- en regelgeving: • Wijziging woningwet en novelle • Huisvestingswet: ligt nog steeds bij Tweede Kamer, gemeenten wachten op invoering • Regeling verkoop sociale huurwoningen: verkoop wordt eenvoudiger • Aanpassing woningwaarderingsstelsel (WWS): opnemen van een WOZ-component • WSW inzetten om corporaties te saneren • Aanpassing Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (WBMGP; Rotterdamwet). De effecten van de verhuurderheffing en alle wetswijzigingen zijn nog niet in volle omvang te overzien zijn en zullen bovendien per corporatie en per regio verschillen. Wat betekent dit voor gemeenten? Voor het hele beleidsterrein wonen en woningmarkt zijn grote structurele wijzigingen in gang. Dat wil zeggen dat zowel de uitvoering als de randvoorwaarden voor betrokken partijen veranderen. De verhouding gemeentecorporatie gaat wijzigen en de manier waarop gemeenten kunnen sturen op de lokale woningmarkt én de betrokkenheid van andere initiatiefnemers kan groter worden. In stedelijke vernieuwing en herstructureringsopgaven en bij nieuwbouw is al sprake van totaal gewijzigde (markt)omstandigheden. We gaan gemeenten met het programma woningmarkt ondersteunen in de zoektocht naar de nieuwe (veranderende) rol van de gemeenten op de woningmarkt. Meer informatie over het programma woningmarkt staat op www.vng.nl/wonen
20
p 26 van 111 Vereniging van Nederlandse Gemeenten
VI Infrastructuur en Milieu
Afval en duurzaamheid Wat wil het kabinet? Het Rijk werkt met het programma Van Afval Naar Grondstof in 2014 aan versnelling van de transitie naar een circulaire economie waarin het ontstaan van afval en emissies wordt voorkomen. In 2014 presenteert het kabinet een ketenaanpak kunststof gericht op het verhogen van de waarde van gerecycled kunststof en het verminderen van de bijdrage van kunststofafval aan de plastic soep in de wereldzeeën. De staatssecretaris wil samen met gemeenten werken aan een toename van de recycling van huishoudelijk afval. In samenwerking tussen overheid, kennisinstellingen en bedrijven worden nieuwe technologieën en circulaire systemen ontwikkeld voor onder meer metalen en kunststoffen. Wat betekent dit voor gemeenten? Ook gemeenten staan voor de overgang naar een circulaire economie. Door regionale samenwerking, ook met waterschappen, liggen in de afvalwaterketen duidelijke kansen om afval(water)stromen te benutten en in te zetten voor de productie van warmte en energie die aan gemeentelijke netwerken geleverd kunnen worden. Door investeringen voor de verwerking van vast en vloeibaar afval slim te koppelen kan er efficiënter gewerkt worden aan afvalverwerking en terugwinning van grondstoffen. Het Rijksprogramma kan daar een impuls voor leveren. Het ministerie van IenM zal nog meer de samenwerking met gemeenten zoeken om recyclepercentages en -ambities van het huishoudelijk afval te verhogen. Wij streven ernaar om hierbij vooral bestaand werkend beleid uit de gemeentelijke praktijk een plek te geven. De expertise en ervaring uit gemeenten is de beste basis voor uit te rollen modellen of voorbeelden. We vragen aandacht voor de rol van producenten, retail en het Kennisinstituut Duurzaam Verpakken binnen het IenM-programma VANG (Van Afval Naar Grondstof).
Omgevingswet Wat wil het kabinet? Het kabinet werkt aan een nieuwe Omgevingswet. Hierin worden vijftien wetten volledig geïntegreerd en van acht wetten de gebiedsgerichte onderdelen. Tien wetten zullen in de loop van de tijd integreren in de Omgevingswet, zoals de Wet bodembescherming en de Wet geluidhinder. De Omgevingswet ligt nu voor advies bij de Raad van State. De parlementaire behandeling is voorzien in 2014. In 2014 zullen de huidige 117 AMvB’s in het omgevingsrecht worden teruggebracht tot drie concept AMvB’s die gelijktijdig met de Omgevingswet op zijn vroegst in 2018 van kracht worden. Wat betekent dit voor gemeenten? Het huidige omgevingsrecht is onvoldoende toegerust op een aanpak van de problemen in het ruimtelijk domein waar onder andere gemeenten tegenaan lopen. Voorbeelden hiervan zijn een gebrek aan flexibiliteit van plannen en een veelheid aan ineffectieve onderzoeksverplichtingen. De Omgevingswet biedt de potentie om daar een oplossing voor te bieden. De positie van gemeenten in het ruimtelijk domein - dicht bij de burgers en bedrijven - is vanzelfsprekend om sneller beslissingen te nemen. Hierbij moet de lokale afwegingsruimte worden vergroot: nationale normen moeten een basis bieden, met een lokale bandbreedte waarover de gemeenteraad Vereniging van Nederlandse Gemeenten
p 27 21van 111
kan beslissen. Een goede invoeringsbegeleiding bij een dergelijke grote wet is essentieel: de raming van twee maal € 10 miljoen in 2014 en 2015 is volstrekt onvoldoende voor implementatie en ICT kosten. Deze begroting strookt niet met de ambities van de wet van het kabinet.
Mobiliteit Wat wil het kabinet? Het kabinet investeert in 2014 € 2,8 miljard in wegen, € 2,4 miljard in spoor en € 0,9 miljard in vaarwegen. Op deze manier wil het kabinet een bijdrage leveren aan de economische ontwikkeling van ons land. Daarnaast wil het kabinet de bestaande infrastructuur beter blijven benutten. Het programma Beter Benutten wordt verlengd; samen met de medeoverheden en private partijen wordt de invulling van het programma uitgewerkt. Vanaf 2015 stelt het kabinet hiervoor € 300 miljoen beschikbaar. Voor het beheer en onderhoud van de (nieuwe) infrastructuur wordt € 400 miljoen extra uitgetrokken. Op de Brede doeluitkering (BDU) verkeer en vervoer zijn geen bezuinigingen doorgevoerd. Wel is het kabinet voornemens de Wgr-plusgebieden met ingang van 2015 af te schaffen en tegelijk de BDU voor een groot deel over te hevelen naar het provinciefonds. Alleen de op te richten vervoerregio’s in de noord- en zuidvleugel van de Randstad behouden de jaarlijkse BDU. In 2014 worden diverse treinstations opgeknapt, komen er meer fietsenstallingen en zal de toegankelijkheid van stations worden verbeterd. De vervoers- en beheersconcessie voor het spoor (NS en ProRail) zullen met ingang van 2015 worden verlengd. Met het Landelijk Verbeterprogramma Overwegen zet het kabinet in op verbetering van de veiligheid van spoorwegovergangen en de doorstroming van het trein- en wegverkeer op overwegen. Het kabinet kiest mede in het kader van het SER-energieakkoord voor duurzame mobiliteit: scherpere CO2-emissienormen voor (vracht)auto’s en gebruik van alternatieve energiebronnen (elektrisch, waterstof en duurzame biobrandstof). Om het doel van maximaal 500 verkeersdoden in 2020 te realiseren geeft het kabinet de komende jaren extra aandacht aan fietsers en ouderen in het verkeer. Wat betekent dit voor gemeenten? Het is goed dat het programma Beter Benutten wordt verlengd en dat de invulling hiervan in nauw overleg met de decentrale overheden en het bedrijfsleven plaatsvindt. Wij zijn verheugd dat er geen nieuwe bezuinigingen zijn doorgevoerd op de realisering van nieuwe infrastructuur en dat ook de BDU verkeer en vervoer is ontzien. Wij hebben onlangs een reactie op het wetsvoorstel tot afschaffing van de Wgr-plusgebieden en de BDU naar de Tweede Kamer gestuurd. Wij waarderen de aandacht voor de veiligheid én doorstroming van het (trein)verkeer op overwegen. Gemeenten zullen in samenwerking met het ministerie van IenM en ProRail moeten zoeken naar maatwerkoplossingen per overweg. In het onderdeel mobiliteit uit het SER-energieakkoord zijn ook afspraken gemaakt over de rol die gemeenten kunnen spelen bij het terugdringen van de CO2-emissies door het verkeer. Van gemeenten wordt verwacht dat zij het gebruik van schone tweewielers bevorderen. Uiterlijk eind 2014 moeten hiertoe op lokaal / regionaal niveau afspraken worden gemaakt. Daarnaast worden gemeenten ook betrokken bij de verdere uitrol van elektrisch rijden (laadinfrastructuur). 22
p 28 van 111 Vereniging van Nederlandse Gemeenten
Met het kabinet maken wij ons zorgen over de aantallen verkeersdoden en ernstige verkeersgewonden. Wij hebben daarom in samenwerking met het ministerie van IenM en het Fietsberaad een modelaanpak Veilig Fietsen ontwikkeld. Gemeenten kunnen hiervoor mogelijk subsidie ontvangen uit de BDU-pot van de provincies en stadsregio’s.
Externe veiligheid en risico’s Wat wil het kabinet? Het Rijk heeft zichzelf ten doel gesteld mens en milieu te beschermen tegen maatschappelijk onaanvaardbaar geachte gezondheidsrisico’s De minister is daarbij verantwoordelijk voor de integrale kaderstelling rond activiteiten die risico’s kunnen veroorzaken voor het milieu en de gezondheid van de mens. Naar verwachting wordt in 2014 het wetsvoorstel Basisnet en het Besluit transportroutes externe veiligheid van kracht, er zal veel aandacht worden besteed aan voorkomen en beheersen van risico’s op het vlak van nanotechnologie en synthetische biologie. Regelgeving en bevoegdheid betreffende vuurwerkevenementen wordt aangepast, vereenvoudigd en ondergebracht worden in de omgevingswet. De brede professionalisering van de uitvoering van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) door overheden waar de RUD vorming met aanverwante regelgeving speelt hier een belangrijke rol in. De zogeheten programmafinanciering EV, een decentrale uitkering in het provinciefonds waarvan de afgelopen 10 jaar bij gemeenten, veiligheidsregio’s en provincies EV expertise mee is opgebouwd en aangesteld, loopt volgend jaar af. Wat betekent dit voor gemeenten? De minister stelt dat in 2014 een eerste evaluatie zal plaatsvinden van de RUD’s. Het proces van RUD vorming is een intensief traject gebleken wat heeft geleid tot een landelijk systeem van uitvoeringsorganisatie voor Vergunningverlening Toezicht en Handhavingstaken en die ertoe bijdraagt dat de kwaliteit van de uitvoering voor die taken die er zijn ondergebracht geborgd is. De VNG pleit ervoor dat de RUD’s voldoende tijd krijgen om de werking ervan te bewijzen. In 2013 zijn de RUD’s operationeel geworden. Hierbij is door partijen extra inzet gepleegd om de zes gespecialiseerde BRZO Rud’s versneld vorm te geven. 2014 zal bij RUD’s vooral in het teken staan om aan te tonen dat het systeem werkt. Wij roepen het kabinet dan ook op om, gelet op de discussie rond doorzettings- en interventiebevoegdheden van de staatssecretaris terughoudend te zijn. Een evaluatie ten aanzien van de RUD’s kan naar onze mening alleen een tussentijdse evaluatie betreffen. De afloop van de programmafinanciering EV eind 2014 is zorgwekkend. Er worden bij de verschillende overheden ongeveer 250 FTE’s aan EV deskundigen mee gefinancierd. Deze worden de komende jaren meer en meer bij de RUD’s belegd. De korting kunnen gemeenten niet opvangen en verlies van expertise dreigt terwijl de maatschappelijke druk om adequate milieuvergunningverlening en handhaving te leveren op risicovolle (Brzo) activiteiten juist is verhoogd.
Deltaprogramma Wat wil het Rijk? In 2014 bereidt het Rijk de Deltabeslissingen over waterveiligheid en zoetwater voor. Deze beslissingen, bijvoorbeeld over de veiligheidsnormen van de dijken en de strategie om in de komende decennia voldoende zoetwater te houden, zullen bepalend zijn voor het waterbeleid in de komende jaren. Het Rijk zal begin 2014 gemeenten consulteren over de meest kansrijke strategieën. Daarnaast wordt er een Deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie voorbereid die bestaat uit een Vereniging van Nederlandse Gemeenten
p 29 23van 111
beleidskader voor ruimtelijke ontwikkelingen en herstructurering (waterrobuust bouwen in relatie tot waterveiligheid) en een aanpak voor klimaatbestendige steden. Wat betekent dit voor gemeenten? De maatregelen die in de jaren na 2015 genomen zullen worden voor waterveiligheid en zoetwatervoorziening liggen grotendeels op gemeentelijk grondgebied. Met de introductie van meerlaagsveiligheid kunnen ook ruimtelijke ordening en calamiteitenbeheersing een rol krijgen in het waterveiligheidsbeleid. Gemeenten worden betrokken via de gebiedsgerichte deelprogramma’s. We streven ernaar dat deze vroegtijdige betrokkenheid van gemeenten ook na afloop van het Deltaprogramma in 2015 is geborgd. We vinden het positief dat er op meer gestructureerde wijze nagedacht gaat worden over de klimaatbestendigheid van de steden. Ons uitgangspunt is dat er geen landelijke aanpak opgesteld wordt. De aanpak en beleidskeuzes moeten primair bij de gemeenten liggen vanwege de verwevenheid met haar taken op het gebied van openbare ruimte en volksgezondheid.
24
p 30 van 111 Vereniging van Nederlandse Gemeenten
VII Economische Zaken
Klimaat en energie Wat wil het kabinet? Het kabinet wil de klimaatverandering als gevolg van menselijk handelen tot een acceptabel niveau brengen. Het onlangs gesloten Energieakkoord beoogt een impuls te geven aan energiebesparing, energieopwekking en grote stappen te zetten richting een klimaatneutrale energievoorziening. Op het finale energiegebruik moet gemiddeld 1,5% per jaar bespaard worden. Het aandeel hernieuwbare opwekking moet doorstijgen naar 14% in 2020 en 16% in 2023. Wat betekent dat voor gemeenten? Duurzame decentrale energieopwekking speelt een belangrijke rol in de route naar klimaatneutraliteit in 2050. Het Energieakkoord maakt het mogelijk dat decentrale energie-initiatieven een sluitende businesscase kunnen vormen. Hiermee wordt een impuls gegeven aan deze vorm van energieopwekking. Daarnaast geven wij met enkele partners vorm aan, een structuur die energiebesparing in de gebouwde omgeving beoogt te bevorderen. Hier valt veel energiewinst te behalen.
Hoogspanningsmasten Wat wil het kabinet? Er komt een uitkoopregeling voor woningen buiten de woonkern die direct onder een 220 en 380 kV hoogspanningslijn staan. Wat betekent dit voor gemeenten? Vanaf 2018 komt er € 28 miljoen beschikbaar voor gemeenten die de woonfunctie op die locaties besluiten te verwijderen.
Duurzame gewasbescherming Wat wil het kabinet? Het kabinet werkt aan een duurzaam gewasbeschermingsbeleid voor 2013–2023 onder het motto: «Gezonde groei, duurzame oogst». Onderdeel hiervan is een verbod op het gebruik van bestrijdingsmiddelen in de openbare ruimte. Wat betekent dit voor gemeenten? Gemeenten hebben duurzaam onkruidbeheer hoog in het vaandel staan. Onkruidbestrijding zonder bestrijdingsmiddelen zal echter voor veel gemeenten leiden tot hogere kosten. In combinatie met krimpende budgetten door de economische crisis en grote opgaven op andere beleidsterreinen zoals de zorg kan dit leiden tot een straatbeeld met meer onkruid. Uit onderzoek blijkt dat dit vandalisme en verrommeling in de hand werkt. We zetten in op duurzaam onkruidbeheer waarin een beperkt en verstandig gebruik van laagrisico bestrijdingsmiddelen is toegestaan. Zo kunnen gemeenten lokaal een goede afweging maken.
Vereniging van Nederlandse Gemeenten
p 31 25van 111
Europees regionaal beleid Start Europees regionaal beleid 2014-2020 Wat wil het Kabinet? In totaal krijgt Nederland van de Europese Unie voor de gehele programmaperiode € 1,25 miljard voor de uitvoering van het Europese regionaal beleid (hulp aan mensen met afstand tot de arbeidsmarkt uit ESF en innovatie en koolstofarme economie uit EFRO). Hierbij geldt de voorwaarde van cofinanciering: voor iedere euro uit Brussel moet vanuit Nederland minimaal één euro worden bijgepast. Het Rijk stelt in de begroting voor 2014 geld beschikbaar voor cofinanciering voor de nieuwe programmaperiode. Het jaar 2014 vormt ook het startjaar van het derde Europese Plattelandsontwikkelingsprogramma: POP3. Er komt één nationaal programma met vier landsdelige onderdelen. POP3 richt zich op innovatie, versterking van de concurrentiekracht en de duurzaamheid in de landbouw. Ook is er ruimte voor investeringen in landschap, natuur en water. Nederland krijgt van de EU voor de periode 2014-2020 in totaal 607 miljoen EUR voor POP3. Ook voor POP geldt de verplichting tot cofinanciering. Het Rijk stelt hiervoor in de begroting € 140 miljoen beschikbaar. Wat betekent dit voor gemeenten? Gemeenten en lokale partners als MKB kunnen na goedkeuring van de nieuwe programma’s door de Europese Commissie in 2014 weer een beroep doen op de Europese structuurfondsen en POP3 voor de bevordering van werkgelegenheid en regionale economische ontwikkeling. Het totale budget voor Nederland is wel sterk teruggelopen in vergelijking met de huidige periode (2007-2013). Ook de beschikbare cofinanciering van het Rijk slinkt. De bijdrage van Brussel voor de grensoverschrijdende samenwerkingsprogramma’s stijgt daarentegen tot € 350 miljoen. Hierdoor komt er meer geld beschikbaar voor de gemeenten in de grenszones om te investeren in samenwerking met de partners aan de andere kant van de landsgrens. De VNG presenteert begin 2014 haar nieuwe EU-Subsidiewijzer met daarin gedetailleerde informatie over de nieuwe ESF-, EFRO-, Interreg- en POP3-programma’s.
26
p 32 van 111 Vereniging van Nederlandse Gemeenten
VIII Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Maatregelen WWB Wat wil het kabinet? Het kabinet past de wet Werk en bijstand (WWB), vooruitlopend op de invoering van de Participatiewet, aan per 1 juli 2014. Het kabinet geeft uitkeringsgerechtigden scherpere verplichtingen om op zoek te gaan naar een baan. Daarnaast wordt de plicht tot tegenprestatie voor de uitkering ingevoerd. Ook wordt de stapeling van uitkeringen voorkomen door het invoeren van een kostendelersnorm. Het normbedrag van de WWB wordt verlaagd naarmate in een huishouden meer inwonende volwassenen aanwezig zijn. De maatregel treedt voor nieuwe gevallen in werking per 1 juli 2014. Vanaf 2015 valt de hele bijstandspopulatie onder de kostendelersnorm. Deze norm moet strucureel een besparing van € 95 miljoen opleveren vanaf 2015. In het Sociaal Akkoord is afgesproken dat Wajongers met zorgbehoefte die na herkeuring in de bijstand komen, worden gecompenseerd voor de effecten van de kostendelersnorm. Daarvoor trekt het kabinet € 100 miljoen uit. Het kabinet legt de nadruk op vakmanschap en verdere professionalisering van de uitvoering. Vervolgens wordt in de ‘Visie handhaving’ gesproken over voorlichting en het aanspreken van cliënten door de uitvoerders op de naleving van arbeids- en re-integratieverplichtingen. De campagne ‘Weet hoe het zit’ wordt verbreed. Het totale beleidsbudget voor handhaving op de begroting SZW bedraagt in 2014 € 18,4 miljoen. Een belangrijk deel daarvan is gereserveerd voor de uitvoering van de nieuwe visie op handhaving en naleving 2013-2016 (€ 10,7 miljoen). Wat betekent dit voor gemeenten? Wij onderschrijven het belang van een aanpak die misbruik van uitkeringen tegengaat. Dat voorkomt dat het draagvlak onder de sociale zekerheid wegvalt. De set van strikte verplichtingen en strenge handhaving die het kabinet voorstaat kan echter voor mensen die de reikwijdte van hun daden niet goed kunnen overzien (bijvoorbeeld licht verstandelijk gehandicapten, psychiatrische patiënten) leiden tot ongewenste situaties. We gaan het kabinet vragen om gemeenten de ruimte te geven om in dit soort situaties uitzonderingen te kunnen maken. De verschillende invoerdata van de WWB-aanpassingen en de Participatiewet leidt tot een zeer grote belasting van gemeenten. Gemeenten moeten in korte tijd twee maal hun ICT-systemen, werkprocessen en communicatie met de burger aanpassen en de uitvoering trainen en scholen op de nieuwe situatie. Wij pleiten dan ook voor een gelijktijdige invoering.
Armoedebeleid en schuldhulpverlening Wat wil het kabinet? Het kabinet gaat het armoede- en schuldenbeleid de komende jaren intensiveren. Bovenop het bedrag van € 19 miljoen dat in 2013 beschikbaar is gesteld, komt in 2014 € 80 miljoen en per 2015 structureel € 100 miljoen ter beschikking. Het overgrote deel daarvan zal beschikbaar gesteld worden aan gemeenten. Een deel van deze middelen – circa € 5 miljoen – wordt gebruikt om de Sportimpuls te verhogen en de subsidie aan het Jeugdfonds te verlengen. Het speerpunt van het kabinet is om armoede onder gezinnen met kinderen tegen te gaan. Het kabinet wil de bestaande samenwerking tussen gemeenten en private partijen, zoals Stichting Leergeld, Jeugdsportfonds en Vereniging van Nederlandse Gemeenten
p 33 27van 111
Jeugdcultuurfonds, stimuleren. Daarnaast komt er in 2014 een eenmalige uitkering koopkrachtpakket van € 70 miljoen voor mensen met een inkomen tot 110% van het sociaal minimum. Dit is inclusief uitvoeringskosten. Er komt hiervoor een wettelijke regeling die zal worden uitgevoerd door gemeenten. Momenteel bestaan er verschillende regelingen voor inkomensondersteuning die vaak ook een verschillende systematiek kennen. Het kabinet gaat de huidige toeslagen vanaf 2015 stroomlijnen en vereenvoudigen door de invoering van de huishoudenstoeslag. In de huishoudenstoeslag worden de huidige zorgtoeslag, het kindgebonden budget, de huurtoeslag en een ouderencomponent geïntegreerd tot één toeslag per huishouden. Hiermee realiseert het kabinet een structurele besparing van € 1 miljard. Wat betekent dit voor gemeenten? We onderschrijven het belang van extra middelen voor armoedebeleid. Wel zijn we bezorgd dat vooral de groep alleenstaande ouders in de bijstand in de problemen komt door de opeenstapeling van maatregelen: én een verlaging van de uitkering én wijzigingen in de zorgtoeslag, kinderbijslag en het kindgebonden budget, het afschaffen van de Wtcg-tegemoetkoming, CER-uitkering en aftrek specifieke zorgkosten, de wijzigingen in de AWBZ, Wmo en Jeugdzorg. Bovendien kennen de WWB en Toeslagenwet andere definities van bijvoorbeeld de alleenstaand ouder. Omdat veel via de Belastingdienst loopt en deze het recht op toeslagen achteraf vaststelt, kunnen tussentijdse wijzigingen in de situatie of verkeerde aanvragen leiden tot onverwachte schulden.
Bundeling Uitkeringen Inkomensvoorzieningen Gemeenten (BUIG) Wat wil het kabinet? Voor 2014 wordt het macrobudget voor de uitvoering van de WWB (Inkomensdeel), IOAW, IOAZ en de Bbz levensonderhoud geraamd op € 6.227 miljoen, een verhoging van € 560 miljoen. Hiervan wordt een bedrag van € 28 miljoen gereserveerd voor de in 2014 uit te keren incidentele en meerjarige aanvullende uitkering (IAU/MAU) over het jaar 2012. Vanaf 2015 loopt het inkomensdeel WWB als gevolg van de Participatiewet op, omdat er middelen voor de loonkostensubsidie toegevoegd worden aan het inkomensdeel. Aan de andere kant is er een uitname uit het inkomensdeel als gevolg van de invoering van de kostendelersnorm en het verdwijnen van de 20% wml-aanvulling voor alleenstaande ouders als onderdeel van de hervorming kindregelingen. Het kabinet streeft ernaar om met ingang van 2015 de verdeelsystematiek van het inkomensdeel van de WWB aan te passen. In 2014 wordt de uitwerking van varianten voor deze verdelingen afgerond, bestuurlijk afgestemd en in regelgeving geformaliseerd. Volgens planning worden in september 2014 de (voorlopige) budgetverdelingen voor 2015 bekend gemaakt op basis van de in 2014 aangepaste verdeelsystematiek. Wat betekent dit voor gemeenten? Het uitkeringsbudget ademt mee met de groei van het aantal bijstandsuitkeringen. Wij vragen ons wel af of het Rijk onder de huidige economische omstandigheden een goede inschatting kan maken van de bijstandsontwikkeling. In eerdere jaren hebben verkeerde aannames geleid tot tekorten bij gemeenten. Daarbij komt dat de reservering voor de IAU en MAU aanzienlijk lager is dan in voorgaande jaren. Bovendien wordt de IAU vanaf 2014 niet langer door het Rijk gefinancierd, maar wordt er van gemeenten onderlinge solidariteit verwacht. Wij vinden dat de IAU, net als vóór de bestuursafspraak in 2007, weer door het Rijk gefinancierd moet worden. Dit sluit ook aan bij het uitgangspunt dat het Rijk gemeenten voorziet in een toereikend budget voor het verstrekken van uitkeringen.
28
p 34 van 111 Vereniging van Nederlandse Gemeenten
Extra maatregelen arbeidsmarktbeleid Wat wil het kabinet? Het kabinet heeft met de sociale partners een Sociaal Akkoord gesloten met aanvullende afspraken over de volle breedte van de arbeidsmarkt. Op korte termijn wordt het arbeidsmarktbeleid gericht op het behoud van werkgelegenheid met gerichte stimuleringsmaatregelen en een sectorale aanpak. Er is in 2014 en 2015 jaarlijks € 300 miljoen beschikbaar voor onder andere van-werk-naar-werk trajecten en intersectorale scholing. Voor de ondersteuning van jongeren en ouderen is er eenmalig € 117 miljoen extra beschikbaar. De hervormingen van het stelsel voor mensen met een arbeidsbeperking, de WW en ontslagrecht worden later ingevoerd om in tijden van crisis meer rust en vertrouwen te geven op de arbeidsmarkt. Daarnaast investeert het kabinet in de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt en het tegengaan van voortijdige schooluitval. Op de kenniscentra MBO wordt in 2015 € 40 miljoen en vanaf 2016 € 80 miljoen bezuinigd. Per 1 januari 2014 wordt de afdrachtvermindering loonbelasting onderwijs voor werkgevers vervangen door een subsidieregeling. De Tweede Kamer zal op een later tijdstip worden geïnformeerd over het budget. Wat betekent dit voor gemeenten? Het kabinet laat een deel van de investeringen in het arbeidsmarktbeleid lopen via sociale partners, UWV en onderwijs. Als deze partijen gericht investeren in het voorkomen van werkloosheid levert dat uiteraard winst op voor gemeenten. Het biedt ook kansen om de agenda’s van onderwijs, UWV en sociale partners met die van gemeenten te verknopen en de samenwerking tussen partners in de arbeidsmarktregio’s te versterken.
Inburgering Wat wil het kabinet? De overheid bevordert de maatschappelijke samenhang en sociale stabiliteit door participatie en inburgering van iedereen met een migrantenachtergrond. In 2014 wordt op basis van een door gemeenten in samenwerking met het ministerie uitgevoerde pilot nader invulling gegeven aan de ontwikkeling van het participatiecontract. Wat betekent dit voor de gemeenten? Het Rijk stelt geen middelen meer ter beschikking voor inburgering. We wachten de pilots van het participatiecontract af, maar zien dat dit maar deels de gaten opvult die door de afbouw van de inburgeringsprogramma’s ontstaan zijn. Wel beoordelen we het eerste contactmoment met nieuwkomers positief, vooral voor groepen die niet-inburgeringsplichtig zijn, bijvoorbeeld EU-arbeidsmigranten
Arbeidsmigranten Wat wil het kabinet? In het kader van het project EU-arbeidsmigratie worden tal van maatregelen voorzien en doorgevoerd om de ongewenste effecten van vrij werknemersverkeer tegen te gaan. Ook op bilateraal en Europees niveau zet het kabinet zich in om die effecten te bestrijden, mede ter voorbereiding op de openstelling van de arbeidsmarkt voor werknemers uit Bulgarije en Roemenië per 1 januari 2014. Wat betekent dit voor gemeenten? Wij zijn positief over de ingezette maatregelen als het actieplan voor de aanpak van schijnconstructies en de aanpak van malafide uitzendbureaus. Gemeenten willen voorbereid zijn op de komst van nieuwe groepen arbeidsmigranten. Wij vinden het daarom positief dat enerzijds maatregelen genomen worden om uitbuiting teVereniging van Nederlandse Gemeenten
p 35 29van 111
gen te gaan en anderzijds maatregelen genomen worden om misbruik van sociale voorzieningen te voorkomen.
Arbeidsplaatsen arbeidsgehandicapten Wat wil het kabinet? Het kabinet heeft in het Sociaal Akkoord met sociale partners in de markt (inclusief zorg) afgesproken dat zij vanaf nu tot 2020 honderdduizend arbeidsplaatsen creëren voor mensen met een arbeidsbeperking. In aanvulling daarop stelt de overheid zich garant voor 2500 extra banen per jaar vanaf 2014, tot een maximum is bereikt van 25.000 banen. Om het aantal gerealiseerde extra banen te kunnen meten werkt het kabinet aan het opzetten van een monitor. Als de afspraken niet worden gehaald dan heeft het kabinet het instrument van wettelijke quota achter de hand. Wat betekent dit voor gemeenten? Gemeenten hebben een dubbele opgave. Met de komst van de Participatiewet per 2015 komen ook de mensen met een arbeidsbeperking onder de verantwoordelijkheid van gemeenten. Over de exacte invulling van de honderdduizend extra arbeidsplaatsen overleggen gemeenten en sociale partners met elkaar in de Werkkamer. Daarnaast zijn gemeenten zelf ook werkgever, met een maatschappelijke verantwoordelijkheid om jaarlijks extra banen voor deze groep te scheppen. Gemeenten gaan daarmee aan de slag en wij zullen gemeenten daarbij waar nodig ondersteunen. Tegelijkertijd vragen gemeenten aandacht voor datgene wat werkgevers (en dus ook gemeenten) al doen om werkgelegenheid voor mensen met een arbeidsbeperking te creëren en in stand te houden. Denk aan de sociale werkvoorziening en afspraken op het gebied van social return in het kader van aanbestedingen. Concurrentie tussen doelgroepen aan de onderkant van de arbeidsmarkt is niet wenselijk. Een adequate en niet bureaucratische monitoring van de gemaakte afspraken in het Sociaal Akkoord is wezenlijk.
Normalisatie ambtelijke rechtspositie Wat wil het kabinet? Door normalisering van de rechtspositie van ambtenaren wil het kabinet een meer transparant en eenduidig (arbeids)rechtsstelsel tot stand brengen. Vanwege de omvang en complexiteit wil het kabinet dit wetsvoorstel in 2016 in laten gaan, tegelijk met het gemoderniseerde ontslagrecht. Wat betekent dit voor gemeenten? De rechtspositie van (gemeente)ambtenaren zal in overeenstemming worden gebracht met die van andere werknemers. Het nieuwe ontslagrecht zal ook op ambtenaren van toepassing zijn. Wij zien dit voornemen als een logisch vervolg op eerdere maatregelen die tot doel hebben de materiële rechtspositie van ambtenaren in overeenstemming te brengen met die van werknemers in de marksector. Het is een belangrijke stap in de richting van een verdere ‘ontschotting’ van de arbeidsmarkt, die de arbeidsmobiliteit van zowel werknemers als ambtenaren ten goede komt. Ten aanzien van het collectieve arbeidsrecht en de arbeidsvoorwaardenvorming hebben de voorgenomen maatregelen tot gevolg dat gemeenten in de toekomst een vrije keuze van onderhandelingspartners hebben. Ook zullen de arbeidsvoorwaarden die partijen overeenkomen, direct doorwerken in de individuele arbeidsovereenkomsten van ambtenaren. Een extra vertaalslag in de vorm van een gemeentelijke rechtspositieregeling is dan niet meer nodig. Dat is niet alleen een administratieve lastenverlichting, maar leidt ook tot meer uniformiteit in de arbeidsvoorwaarden. 30
p 36 van 111 Vereniging van Nederlandse Gemeenten
Pensioenen Wat wil het kabinet? Op het terrein van de AOW en aanvullend pensioen bevestigt het kabinet de reeds gemaakte afspraken zoals vastgelegd in het Sociaal akkoord van dit voorjaar. De AOW wordt sneller verhoogd naar 66 jaar in 2018 naar 67 jaar in 2021 en wordt vervolgens aan de levensverwachting gekoppeld. Voor de werknemerspensioenen wordt het fiscale kader per 2015 verder versoberd. Met deze aanpassingen in het ‘Witteveenkader’ beoogt het kabinet een beperking van de pensioenpremies en een hoger beschikbaar inkomen. De wetsvoorstellen hiervoor zijn inmiddels in behandeling bij de Eerste Kamer. Op 8 oktober wordt de behandeling in de Eerste Kamer voortgezet. Een ander belangrijk pensioenthema wat in de Miljoenennota wordt aangehaald betreft het wettelijk toezichtskader voor pensioenfondsen, het ‘FTK’. De consultatie van het conceptwetsvoorstel is inmiddels afagerond. De staatssecretaris heeft aangekondigd dat het definitieve wetsvoorstel nog dit najaar naar de Tweede Kamer gaat. Wat betekent dit voor gemeenten? Vanaf 2014 gaat de pensioenrichtleeftijd voor gemeenteambtenaren naar 67 jaar en wordt het opbouwpercentage met 0,1%-punt verlaagd naar 1,95%. Dit betekent dat de pensioenopbouw vanaf 2014 ongeveer 16% lager wordt. Al opgebouwd pensioen wordt door deze afspraken niet aangepast. In ruil voor deze verlaagde pensioenopbouw en overeenkomstig lagere premie zijn werkgevers bereid om de premie voor het overgangsrecht Vut, prepensioen en levensloop (VPL) tussen 2014 en 2023 volledig voor hun rekening te nemen. Het effect van de maatregelen is een koopkrachtverbetering voor de werknemers in 2014 van ongeveer 2,0%. Ook wordt een lastenverlichting voor de werkgevers gerealiseerd
Sectorplannen Wat wil het kabinet? Het kabinet stelt € 600 miljoen beschikbaar voor sectorplannen voor behoud van personeel en instroom van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Werkgevers- en werknemersorganisaties kunnen een voorstel indienen met maatregelen waarmee zij werkgelegenheid in hun sector willen creëren. De helft van de kosten van deze plannen wordt gefinancierd door het Rijk. De sociale partners betalen de andere 50 %. Wat betekent dit voor gemeenten? Wij vinden dat de gemeente als werkgever een belangrijke verantwoordelijkheid heeft om samen met werknemers met plannen te komen om de werkgelegenheid te stimuleren. Samen met de sociale partners hebben wij afgesproken een sectorplan op te stellen om de jeugdwerkloosheid te bestrijden. Daarnaast moet een gemeentelijk sectorplan bijdragen aan duurzame inzetbaarheid van medewerkers die steeds langer doorwerken. Een werkgroep, waar ook gemeenten aan deelnemen, gaat een plan opstellen. Voorop staat hierbij de aansluiting op de lokale praktijk en zo laag mogelijk administratieve lasten voor gemeenten. Als het ministerie van SZW het plan goedkeurt, kunnen gemeenten subsidie aanvragen.
Vereniging van Nederlandse Gemeenten
p 37 31van 111
IX Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
Ontwikkelingssamenwerking Wat wil het kabinet? In 2014 voert het kabinet de bezuinigingen door op het budget ontwikkelingssamenwerking zoals aangekondigd in de nota van de minister voor Handel en Ontwikkelingssamenwerking ‘Wat de Wereld Verdient’. In het regeerakkoord heeft het kabinet al een bezuiniging van € 750 miljoen op ontwikkelingssamenwerking aangekondigd. Hier bovenop komt een extra bezuiniging als gevolg van de daling van het Bruto Nationaal Product (BNP). Het totale ODA-budget voor 2014 daalt hiermee met bijna € 1 miljard naar € 3,7 miljard. De bezuinigingen raken vrijwel alle beleidsterreinen. Op veiligheid, rechtsorde en goed bestuur bezuinigt het kabinet in totaal € 140 miljoen. Wat betekent dit voor gemeenten? Hoewel het kabinet flinke bezuinigingen doorvoert op ontwikkelingssamenwerking, zullen wij het ministerie blijven aanspreken op voldoende blijvende aandacht en financiering voor goed bestuur wereldwijd. Een betrouwbare, goed functionerende overheid is immers een voorwaarde voor duurzame sociale en economische ontwikkeling. Vanuit het Local Government Capacity Programme (LGCP 2012-2016) werken we aan de versterking van lokaal bestuur in partnerlanden gericht op de vier speerpunten van het Nederlands ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. Het programma wordt gefinancierd door het ministerie van Buitenlandse Zaken en loopt tot en met 2016. Dit betekent dat Nederlandse gemeenten binnen de kaders van het programma hun expertise kunnen blijven inzetten voor het versterken van lokaal bestuur in de partnerlanden. VNG International beheert het programma en waarborgt de afstemming en samenwerking tussen Nederlandse gemeenten. Expertise van Nederlandse gemeenten wordt op deze manier effectief en efficiënt ingezet.
Economische samenwerking Wat wil het kabinet? Het kabinet hecht groot belang aan de samenhang tussen hulp, handel en investeringen. Het ondersteunt de internationalisering van het bedrijfsleven, met een focus op het MKB. Vanaf 2014 maakt het kabinet geld vrij voor het (revolverende) Dutch Good Growth Fund. Het fonds is bedoeld om investeringen in en handel met ontwikkelingslanden te stimuleren, zowel door het Nederlandse als het lokale bedrijfsleven. In 2014 wordt er € 100 miljoen in het fonds gestort. Dit is € 150 miljoen minder dan oorspronkelijk voorzien, maar het totale fonds zal in 2017 wel uitkomen op de eerder geplande € 750 miljoen euro. Het kabinet zet zich ook actief in voor de belangen van Nederlandse bedrijven door middel van economische diplomatie, onder meer in opkomende markten. De economische reisagenda wordt verder vorm gegeven, waardoor het Rijk en de decentrale overheden economische missies beter kunnen afstemmen.
32
p 38 van 111 Vereniging van Nederlandse Gemeenten
Wat betekent dit voor gemeenten? Om het bedrijfsleven succesvol te laten zijn, is een goed functionerende, betrouwbare overheid onmisbaar, ook op lokaal niveau. Een goed functionerende overheid is faciliterend waar mogelijk en sturend waar nodig. In Nederland is enorm veel kennis en expertise op het gebied van lokaal bestuur voorhanden. Wij pleiten daarom voor ruimte binnen het Dutch Good Growth Fund voor het ondersteunen van lokale overheden ter plaatse. Economische ontwikkeling is immers sterk gebaat bij vertrouwen in de (lokale) overheid, waarbij het MKB kan rekenen op bijvoorbeeld transparante wet- en regelgeving. Veel gemeenten zijn bereid om de internationale ambities van het MKB te ondersteunen. Daarom is het van belang dat de gemeenten goed aangesloten zijn bij inkomende en uitgaande missies van bestuurlijke en hoogambtelijke delegaties wanneer dat relevant is om internationale kansen voor het MKB beter te benutten. Op deze manier zal de effectiviteit en strategische inzet van zowel het Rijk als de decentrale overheden verbeteren.
Vereniging van Nederlandse Gemeenten
p 39 33van 111
Bijlage 2 ledenbrief_addendum-vng-reactie-op-de-rijksbegroting-na-begrotingsakkoord.pdf
Brief aan de leden T.a.v. het college en de raad
informatiecentrum tel.
uw kenmerk
bijlage(n)
betreft
ons kenmerk
datum
Addendum VNG Reactie op de Rijksbegroting na Begrotingsakkoord
BB/U201301355 Lbr. 13/079
15 oktober 2013
(070) 373 8393
Samenvatting
Partijen in de Tweede Kamer hebben met het kabinet een begrotingsakkoord gesloten. Het akkoord werkt door in de eerder door het kabinet ingediende begrotingen c.q. de bijbehorende wet- en regelgeving inclusief het Belastingplan 2014. Daarom sturen wij u hierbij een addendum op de bijzondere ledenbrief van de VNG in reactie op de Rijksbegroting. In het akkoord staan wijzigingen opgenomen op het gemeentefonds, en op de terreinen van zorg, werk en onderwijs.
p 40 van 111
Aan de leden
informatiecentrum tel.
uw kenmerk
bijlage(n)
ons kenmerk
datum
(070) 373 8393 betreft
Addendum VNG Reactie op de BB/U201301355 Rijksbegroting na Lbr. 13/079 Begrotingsakkoord
15 oktober 2013
Geacht college en gemeenteraad, Partijen in de Tweede Kamer hebben met het kabinet een begrotingsakkoord gesloten. Het akkoord werkt door in de eerder door het kabinet ingediende begrotingen c.q. de bijbehorende wet- en regelgeving inclusief het Belastingplan 2014. Daarom sturen wij u hierbij een addendum op de bijzondere ledenbrief van de VNG in reactie op de Rijksbegroting 2014. Ontwikkelingen Gemeentefonds Wat staat er in het Begrotingsakkoord? Het begrotingsakkoord heeft een doorwerking in het Gemeentefonds. De trap op trap af systematiek leidt tot de volgende aanpassing van het Gemeentefonds en Provinciefonds.
Ex ante doorwerking GF/ PF
2014
2015
2016
2017
2018
-80
118
134
164
164
Wat betekent dat voor gemeenten? Het begrotingsakkoord kent extra uitgaven waarvan de intensivering voor onderwijs van € 650 miljoen de grootste is. Tegelijkertijd wordt ook een aantal extra bezuinigingen aangekondigd waaronder een extra korting op de ministeries. Toch is het saldo van extra uitgaven en extra bezuinigingen positief. Dat betekent dat het gemeentefonds via de trap op trap af systematiek zal groeien. Of anders gezegd dat de extra bezuinigingen uit de Miljoenennota 2014 minder streng
p 41 van 111
uitpakken. In het begrotingsakkoord zijn de cijfers voor gemeentefonds én provinciefonds samen (GF/PF) gegeven. Het aandeel van het gemeentefonds in deze cijfers is om en nabij 90%. Het negatieve accres in 2014 heeft te maken met het besluit om de onderwijsintensivering van 2014 al in 2013 uit te betalen. De verwachting is dat dit voor 2013 zal leiden tot een ongeveer even groot positief accres. ZORG Maatwerkvoorziening Wat staat er in het Begrotingsakkoord? Als gevolg van het handhaven van de fiscale regeling voor chronisch zieken en gehandicapten wordt de door gemeenten per 2015 uit te voeren maatwerkvoorziening inkomensondersteuning beperkt. Het begrotingsakkoord kort het budget dat naar gemeenten gaat met € 438 miljoen. Gemeenten houden dan nog € 270 miljoen over voor de maatwerkvoorziening, terwijl er nu in de bestaande regelingen (Wtcg etc) circa € 1300 miljoen omgaat. Naast de resterende maatwerkvoorziening voor gemeenten blijft de huidige fiscale voorziening voor chronisch zieken en gehandicapten in aangepaste vorm in de jaren 2014 en verder gehandhaafd. De maatregel wordt aangescherpt, uitgaven waarvoor een voorliggende voorziening bestaat in de Wmo (o.a. uitgaven voor woningaanpassingen) worden van de fiscale aftrek uitgezonderd. Wat betekent dat voor gemeenten? Voor gemeenten blijft nu € 270 miljoen over voor de maatwerkvoorziening inkomenssteun. Dit is een grote afwijking van het Regeerakkoord waar nog sprake was van een bedrag van € 760 miljoen. Wij herinneren er aan dat de gemeentelijke maatwerkvoorziening de opvolger is van o.a. de Wtcg (Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten). Zowel de Wtcg als de voorgangers daarvan bleken niet geschikt om de beschikbare macromiddelen gericht en rechtvaardig te verdelen. De middelen kwamen in onvoldoende mate terecht bij die mensen die er behoefte aan hadden. Het regeerakkoord concludeerde terecht dat de enige manier om de middelen voor inkomensondersteuning wel terecht te laten komen bij de beoogde doelgroep, was om gemeenten ermee te belasten. Die kunnen immers naar de individuele omstandigheden kijken en maatwerk leveren, in plaats van het huidige "schot hagel". Dat het kabinet nu weer teruggrijpt op het oude, bewezen ineffectieve instrument, betekent dat een veel lager bedrag op dezelfde ineffectieve manier verdeeld wordt.
onderwerp
Addendum VNG Reactie op de Rijksbegroting na Begrotingsakkoord datum
02/06 p 42 van 111
MEE-budget Wat staat er in het Begrotingsakkoord? In het begrotingsakkoord wordt het MEE-budget met € 25 miljoen gekort. Het takenpakket van de MEE organisaties wordt versoberd. Wat betekent dat voor gemeenten? Cliëntondersteuning is al sinds 2007 een wettelijke gemeentelijke taak. Gemeenten hebben lang op de bijbehorende middelen moeten wachten. Nu duidelijk was dat gemeenten per 2015 hun integrale verantwoordelijkheid voor cliëntondersteuning kunnen gaan oppakken, wordt overal in het land door gemeenten en MEE-organisaties intensief samengewerkt. Cliëntondersteuning gaat in de nieuwe Wmo een belangrijke rol spelen. Dat het budget voor cliëntondersteuning dat per 2015 naar gemeenten overgaat (ca €180 mln) nu zonder vooraankondiging en zonder opgaaf van redenen met € 25 mln wordt verlaagd zet dit gezamenlijke voorbereidingsproces onder grote druk. Hervorming Langdurige Zorg Wat staat er in het Begrotingsakkoord? Budgetten bedoeld voor de transitiekosten hervorming langdurige zorg worden in totaal met (oplopend van 65 mln tot) 95 mln gekort. Het betreft middelen die vrijvallen als gevolg van het vervallen van de regeling infrastructuur in het kader van de AWBZ (€ 25 miljoen), in- en uitvoeringskosten ( € 25 miljoen) en de vergoeding voor inventariskosten voor zorginstellingen (oplopend tot € 45 miljoen). Wat betekent dat voor gemeenten? De regel zorginfrastructuur is bedoeld voor het dekken van kosten voor ruimten en technologische voorzieningen die nodig zijn voor het leveren van extramurale AWBZ-zorg. Aangezien een deel van die zorg (beschermd wonen, begeleiding en verzorging) naar gemeenten over gaat, treft de korting van € 25 miljoen ook gemeenten. In welke mate dit het geval is zal blijken als het kabinet nadere toelichting geeft. Nadere uitleg is ook nodig met betrekking tot de korting van € 25 miljoen op de in- en uitvoeringkosten. Wij gaan er van uit dat het hier niet de middelen betreft voor gemeenten, maar de middelen die het Rijk zelf nodig heeft voor de transitieondersteuning. Korten hierop zet het effectief en gericht ondersteunen van gemeenten, aanbieders en cliëntenorganisaties onder druk
onderwerp
Addendum VNG Reactie op de Rijksbegroting na Begrotingsakkoord datum
03/06 p 43 van 111
ONDERWIJS Wat staat er in het Begrotingsakkoord? Om op korte termijn de onderwijskwaliteit te verbeteren wordt in 2013 € 650 miljoen beschikbaar gesteld voor de lumpsum. Structureel is € 175 miljoen beschikbaar. Wat betekent dat voor gemeenten? De extra investering in technisch onderwijs kan leiden tot een groter technisch aanbod waardoor er tegemoet kan worden aan de vraag op de arbeidsmarkt. WERK Prikkelwerking inkomensdeel WWB/aanscherpen alimentatie Wat staat er in het Begrotingsakkoord? Het Rijk wil een betere prikkelwerking in de WWB die vanaf 2015 tot een besparing zou moeten leiden doordat meer gemeenten actief proberen het aantal bijstandsontvangers te beperken. Daarnaast worden de alimentatie-regels zodanig aangepast dat de uitgaven aan de bijstand dalen. Dit behelst een afname van het macro-budget van de bijstand voor de gemeenten. Wat betekent dat voor gemeenten? VNG moet betrokken worden bij de ontwikkeling van instrumentarium voor de aanpassing van de alimentatieregels, zodat helder wordt in hoeverre de beoogde besparing € 140 a 180 miljoen per jaar ook reëel is. Mensen met een beperking Wat staat er in het Begrotingsakkoord? Werkgevers in de marktsector stellen zich garant om in 2014 reeds 5 duizend mensen met een beperking aan het werk te helpen. Dit is een verdubbeling van de eerdere toezegging. De beoordeling of het quotum in werking dient te treden wordt vervroegd naar eind 2015. Wat betekent dat voor gemeenten? De VNG onderschrijft het belang van beide afspraken. Het kabinet heeft geen afspraken gemaakt met overheidswerkgevers.
onderwerp
Addendum VNG Reactie op de Rijksbegroting na Begrotingsakkoord datum
04/06 p 44 van 111
Herziening Ontslagrecht Wat staat er in het Begrotingsakkoord? Het kabinet wil de herziening van het ontslagrecht een half jaar eerder laten ingaan dan oorspronkelijk gepland: op 1 juli 2015 in plaats van 1 januari 2016. Wat betekent dat voor gemeenten? Aangezien het kabinet de normalisatie van het ontslagrecht tegelijk wilde laten ingaan, is het nu mogelijk dat ook de normalisatie op 1 juli 2015 ingaat. Dit staat echter niet expliciet in de begrotingsafspraken. Werkbedrijven Wat staat er in het Begrotingsakkoord? Het Rijk stimuleert gemeenten aan om de oprichting van werkbedrijven spoedig ter hand te nemen. Wat betekent dat voor gemeenten? VNG hecht met name aan een goede verbintenis tussen gemeenten, werkgevers en werknemers. Daarbij zijn goede praktische en resultaatgerichte afspraken belangrijker dan nieuwe instituties. Jeugdwerkeloosheid Wat staat er in het Begrotingsakkoord? Met de extra middelen uit de lastenverlichting wordt de premiekortingregeling voor uitkeringsgerechtigden aangepast. Het Rijk stelt € 100 miljoen in 2014 en € 200 miljoen in 2015 ter beschikking voor verbetering van de arbeidsmarktpositie van jongeren. Wat betekent dat voor gemeenten? VNG hecht aan maatregelen die de jeugdwerkloosheid beperken en steunt het actieplan Jeugdwerkloosheid. Deze middelen kunnen daaraan worden toegevoegd. Sectorplannen Wat staat er in het Begrotingsakkoord? Een derde van het geld voor de sectorplannen wordt gereserveerd voor de bestrijding van jeugdwerkloosheid. In de volgende tranche (de tweede tranche in 2014) is het niet meer mogelijk om subsidie aan te vragen voor vervroegde uittreding.
onderwerp
Addendum VNG Reactie op de Rijksbegroting na Begrotingsakkoord datum
05/06 p 45 van 111
Wat betekent dat voor gemeenten? Dit betekent dat er minder budget is voor onderdelen van sectorplannen die zich niet richten op de bestrijding van jeugdwerkloosheid. In de tweede tranche kunnen gemeenten of de gemeentesector geen subsidie aanvragen voor maatregelen waarvan vervroegde uittreding een onderdeel is. Hoogachtend, Vereniging van Nederlandse Gemeenten
J. Kriens Voorzitter directieraad Deze ledenbrief staat ook op www.vng.nl onder brieven.
onderwerp
Addendum VNG Reactie op de Rijksbegroting na Begrotingsakkoord datum
06/06 p 46 van 111
Bijlage 3 Rapport Coelo gemeenten in perspectief 2013.pdf
Gemeenten in perspectief Prof. dr. M.A. Allers (COELO) Drs. B. Steiner (bruno steiner advies) Dr. C. Hoeben (COELO) J.B. Geertsema MSc (COELO)
COELO Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden
p 47 van 111
p 48 van 111
Gemeenten in perspectief
Prof. dr. M.A. Allers (COELO) Drs. B. Steiner (bruno steiner advies) Dr. C. Hoeben (COELO) J.B. Geertsema MSc (COELO)
p 49 van 111
COELO Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden Faculteit Economie en Bedrijfskunde Rijksuniversiteit Groningen www.coelo.nl
COELO-rapport 13-4 September 2013
ISBN 978-90-76276-83-0
COELO en bruno steiner advies, Groningen en Almere, 2013
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming. Aan het verzamelen en het verwerken van de gegevens voor deze uitgave is de grootst mogelijke zorg besteed. Iedere aansprakelijkheid voor de gevolgen van activiteiten die op basis van deze gegevens worden ondernomen wordt echter afgewezen.
p 50 van 111
Inhoud
0.
Voorwoord
7
1.
Inleiding
8
1.1.
Onderzoeksvragen
8
1.2.
Opbouw van dit rapport
11
2.
Economisch belang van gemeenten
12
2.1.
Inleiding
12
2.2.
Gemeenten en de arbeidsmarkt
12
2.3.
Materiële bestedingen van gemeenten
16
3.
Aandeel gemeenten in overheidsuitgaven en belastingontvangsten
19
3.1.
Inleiding
19
3.2.
Aandeel gemeenten in uitgaven per beleidsterrein
20
3.3.
Beeld burger van aandeel gemeenten in uitgaven
22
3.4.
Aandeel gemeenten in belastingontvangsten
24
3.5.
Conclusies
26
4.
Vooruitblik op de gemeentelijke netto uitgaven en inkomsten 2013-2017 27
4.1.
Inleiding
27
4.2.
Methode
28
4.3.
Resultaten voor de gezamenlijke gemeenten
33
4.4.
Financiële uitgangspositie gemeenten in 2013
36
4.5.
Conclusie
37
5.
Hoe kunnen gemeenten hun begroting sluitend houden?
39
5.1.
De taakstelling
39
5.2.
Mogelijkheden voor lastenverhoging
39
5.3.
Mogelijkheden voor uitgavenbeperking
40
5.4.
Accepteren burgers bezuinigingen?
41
5.5.
Accepteren burgers verschillen in dienstverlening?
42
6.
Conclusies
48
6.1
Het belang van gemeenten
48
6.2
Financiële vooruitblik
48
p 51 van 111
Bijlage 1. Netto uitgaven gemeenten
50
Bijlage 2. Basisgegevens uitgavenprognose
51
Bijlage 3. Prognose prijsontwikkeling en economische groei
52
Bijlage 4. Burgerpanel
53
Bijlage 5. Vragenlijst
57
Literatuur
61
p 52 van 111
0. Voorwoord Dit onderzoek is uitgevoerd door het Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden (COELO) en bruno steiner advies in opdracht van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). De auteurs danken Dick van Tongeren, Hilbert van Dijk en Frank Hoekema van het CBS en Ton Jacobs en Jan van der Lei van de VNG. De verantwoordelijkheid voor de inhoud van dit rapport ligt geheel bij de auteurs.
COELO
7
Gemeenten in perspectief p 53 van 111
1.
Inleiding
De rijksoverheid zet de laatste jaren sterk in op decentralisatie van overheidstaken. Met name in het sociale domein zijn en worden taken overgeheveld van rijks- naar gemeenteniveau. De rol van gemeenten in het dagelijks leven van de burgers lijkt dus steeds groter te worden. Het kabinet Rutte-II zet deze lijn met kracht door. Er is echter weinig zicht op de positie van gemeenten ten opzichte van andere overheden. Wat is de economische rol van gemeenten? Hoeveel geven gemeenten uit in vergelijking met de andere overheden? En welk beslag leggen gemeenten op de belastinginkomsten? Wat is, kortom, de plaats van de gemeenten? En hoe verhoudt dit zich tot het beeld dat burgers daarvan hebben? In dit rapport worden gemeenten in perspectief geplaatst door de genoemde punten te onderzoeken. Bovendien wordt een prognose gepresenteerd van het verloop van de gemeentelijke inkomsten en uitgaven voor de periode 2014-2017. Het gaat hier om een prognose bij ongewijzigd lokaal beleid, die laat zien welke inspanning van gemeentewege vereist is om de begrotingen sluitend te houden. Ook wordt bekeken welke mogelijkheden gemeenten hiervoor hebben, gegeven de verwachtingen die bij hun inwoners leven.
1.1.
Onderzoeksvragen
Deze rapportage plaatst gemeenten in perspectief door: 1. de (relatieve) omvang van gemeenten te onderzoeken (cijfermatig, maar ook de betekenis van de gemeente voor de burger); 2. de economische importantie te bepalen; 3. een vooruitblik te geven op de gemeentelijke inkomsten en uitgaven in de jaren 2013-2017. Relatieve omvang en economisch belang van gemeenten Wij brengen allereerst de omvang van gemeenten op een cijfermatige manier in beeld. Daarnaast zullen wij ook het beeld dat de burger van de gemeente heeft in het onderzoek betrekken. De grootte van gemeenten kan op verschillende manieren worden bepaald. Ten eerste voeren gemeenten als “eerste overheid” een veelvoud aan taken uit. Om deze taken uit te voeren is een groot aantal werknemers nodig. Gemeenten zijn dus werkgevers en dragen in deze rol bij aan de Nederlandse economie. Een eerste vraag die daarom aan bod komt in dit deel is: - hoe groot is de werkgeversrol van gemeenten? Gemeenten dragen verder bij aan de economie via hun uitgaven en hun investeringen. Ook andere overheden moeten uitgaven doen en investeren om hun taken uit te voeren. De omvang van gemeenten kan daarom ook in beeld worden gebracht door COELO
8
Gemeenten in perspectief p 54 van 111
uitgaven en investeringen van gemeenten en de andere overheden te vergelijken. Een tweede vraag is daarom: - hoe groot zijn uitgaven en investeringen van gemeenten in vergelijking met andere de overheden (rijk, provincies, waterschappen), uitgesplitst naar de verschillende beleidsterreinen? Het economische effect van gemeentelijke bestedingen kan groter zijn dan het oorspronkelijke bedrag doordat het geld door huishoudens en bedrijven opnieuw wordt besteed. In de economie staat dit bekend als het multiplier effect. De derde vraag luidt: - hoe groot is het multiplier effect van gemeentelijk bestedingen? Op basis van de door gemeenten bestede middelen en de geraamde omvang van de multiplier maken we een schatting van de omvang van dit effect. Een laatste onderwerp waar we bij stil willen staan betreft de belastinginkomsten. Ook belastingen spelen een voorname rol in de economie: het besteedbare inkomen van huishoudens wordt immers lager als zij meer belasting moeten betalen. Belastinginkomsten worden door overheden gebruikt om de taken te bekostigen. Doordat de ontwikkeling van de gemeentelijke belastingen jaarlijks veel aandacht trekt bestaat de indruk dat gemeentelijke belastinginkomsten hoog zijn in vergelijking met die van andere overheden. In dit rapport gaan we na of dit beeld klopt: - hoe groot zijn de belastinginkomsten van gemeenten in vergelijking met die van andere overheden? Beeld van de burger De genoemde punten geven een cijfermatig inzicht in de omvang van gemeenten. Harde cijfers zeggen echter weinig over hoe groot en belangrijk de gemeente is volgens de burger. De gemeente is als “eerste overheid” hét aanspreekpunt voor burgers om in contact te treden met de overheid. Tegelijk geldt dat de burger via de media vooral hoort over het rijksbeleid. Kranten en de nationale radio- en televisiejournaals gaan over het algemeen veel in op ontwikkelingen die spelen op nationaal niveau. Dat is niet verwonderlijk omdat deze in heel Nederland gevolgen hebben. Het is daardoor voor het gemiddelde huishouden wel lastig om op de hoogte te blijven van ontwikkelingen op het gebied van het gemeentelijk beleid. De gemeente als overheid verdwijnt zo gemakkelijk uit beeld. De gemeentelijke belastingen zijn in dit opzicht een uitzondering. Er is relatief veel aandacht voor de (stijging van) de gemeentelijke belastingen, en weinig voor de belastingontwikkeling bij de rijksoverheid. Het beeld dat de burger heeft van het belang van de gemeente zou daarom vertekend kunnen zijn. In dit rapport wordt daarom ook nagegaan welk beeld de burger heeft van de gemeente. Hiervoor is een enquête uitgezet onder meer dan 2000 huishoudens (zie bijlage 4 en 5). We kijken op welke terreinen de burger de rol van de overheid onderschat of juist overschat. Hoe groot zijn de belastinginkomsten van gemeenten volgens de burger en welk aandeel heeft de gemeente volgens de burger in de uitgaven aan verschillende beleidsterreinen?
COELO
9
Gemeenten in perspectief p 55 van 111
- welk beeld heeft de burger van de plaats van gemeentelijke inkomsten en uitgaven? Dit “beeld van de burger” vergelijken wij vervolgens met de cijfermatig bepaalde omvang van gemeenten. Ziet de burger de gemeente voldoende staan, en zo nee, op welke terreinen niet? Er is daarnaast onderzocht hoe burgers aankijken tegen bezuinigen en het verhogen van de belasting. Als er te weinig geld is om de voorzieningen op peil te houden: willen burgers dan dat er wordt bezuinigd op voorzieningen of willen zij meer belastingen betalen zodat voorzieningen op peil blijven? Vooruitblik De omvang van gemeenten en hun economische belang betreffen de huidige stand van zaken. In het laatste deel van het onderzoek willen wij een vooruitblik geven. Hoe zal de financiële positie van de gemeenten zich ontwikkelen? Wij bezien de gevolgen van een drietal ontwikkelingen voor het verwachte inkomstenen uitgavenverloop: 1. de verwachte ontwikkeling van demografische, sociale en economische factoren; 2. de grote decentralisaties in het sociale domein en de door het Rijk opgelegde budgetkortingen; 3. het aandeel van de gemeenten in de extra bezuinigingen op de rijksbegroting. Wij maken een prognose van de ontwikkeling van de gemeentelijke inkomsten- en uitgavenstromen tot en met 2017. Dit op basis van landelijke beleidsplannen voor zover nu bekend, en extrapolaties van bestaande ontwikkelingen, waar nodig gecorrigeerd voor te verwachten afwijkingen van de trends. Gemeentelijk beleid is er niet in verwerkt. Door de geraamde inkomsten en uitgaven met elkaar te vergelijken presenteren we een beeld van de financiële ruimte die gemeenten mogen verwachten. In de vooruitblik staan we ook stil bij de huidige financiële situatie van gemeenten. Dat is immers het huidige uitgangspunt voor gemeenten. We gaan ontwikkelingen rondom het vermogen van gemeenten na en de betaalde rente. Een belangrijk vraagstuk bij dit onderdeel is de mate waarin de te decentraliseren taken gepaard gaan met voldoende extra rijksmiddelen. Dit hangt mede af van de manier waarop gemeenten die taken gaan uitvoeren, vooral waar het gaat om diensten die na decentralisatie niet langer een recht zijn maar een voorziening. Het Rijk boekt flinke kortingen in. Hoe ver kunnen gemeenten het bestaande voorzieningenniveau terugbrengen? Dit hangt van af van wat hun inwoners accepteren. In de hierboven al genoemde enquête zijn hier ook vragen over opgenomen. Er is gepeild in hoeverre burgers verschillen tussen gemeenten (en dus lagere voorzieningenniveaus in de ene gemeente dan in de andere) acceptabel vinden. Zo zijn de cijfermatige exercities verrijkt met de opinies van burgers. COELO
10
Gemeenten in perspectief p 56 van 111
1.2. Opbouw van dit rapport In hoofdstuk 2 wordt het economisch belang van gemeenten geschetst. We onderzoeken het beroep dat gemeenten doen op de arbeidsmarkt en het aandeel van gemeenten in de materiële overheidsbestedingen. Op basis hiervan presenteren we een schatting van het effect van de gemeentelijke bestedingen op de economie. In hoofdstuk 3 gaan we in op het aandeel van gemeenten in de overheidsuitgaven en de belastingontvangsten. Ook laten we zien hoe het beeld dat burgers hiervan hebben afwijkt van de werkelijkheid. In hoofdstuk 4 geven we een vooruitblik op de gemeentelijke financiën in de periode 2013-2017. Door de uitgavenontwikkeling bij ongewijzigd gemeentelijk beleid te confronteren met die van de inkomsten vinden we een groot bedrag dat nog niet is gedekt. In hoofdstuk 5 gaan we onder meer op basis van de resultaten uit de eerdere hoofdstukken na welke mogelijkheden gemeenten hebben om hun begroting toch sluitend te houden. In theorie zijn er twee opties: de lasten verhogen of de uitgaven beperken. Maar hoeveel ruimte is er in de praktijk? Ook geven we een beeld van de mate waarin burgers maatregelen accepteren. Hoofdstuk 6 vat de belangrijkste conclusies van dit onderzoek samen.
COELO
11
Gemeenten in perspectief p 57 van 111
2. Economisch belang van gemeenten 2.1. Inleiding Voor het uitvoeren van hun taken beschikken gemeenten over een ambtelijke organisatie en kopen ze allerlei producten en diensten in, bijvoorbeeld voor de aanleg en het onderhoud van wegen en voor het bouwen en onderhouden van scholen. Zodoende zorgen gemeenten voor werkgelegenheid en zijn ze belangrijke afnemers van het bedrijfsleven. De volgende paragraaf schetst het beroep van gemeenten op de arbeidsmarkt, en vergelijkt dit met dan van andere overheidssectoren en de particuliere sector. De paragraaf daarna geeft een beeld van de materiële overheidsbestedingen en het aandeel van gemeenten daarin. Op basis daarvan wordt een schatting gepresenteerd van het effect van de gemeentelijke bestedingen op de economie.
2.2. Gemeenten en de arbeidsmarkt Gemeenten zijn met ongeveer 150.000 voltijdbanen goed voor de helft van de werkgelegenheid in het openbaar bestuur. Dat is te zien in figuur 1. Onder openbaar bestuur rekenen we hier naast gemeenten de rijksoverheid, de provincies, de waterschappen en gemeenschappelijke regelingen. Na de gemeenten is het Rijk de grootste werkgever in het openbaar bestuur. Bij provincies en waterschappen werken naar verhouding weinig mensen. Voor gemeentelijke regelingen ontbreken helaas gegevens over jaren vóór 2009. Naast het openbaar bestuur worden nog enkele sectoren tot de overheid gerekend. Het gaat om onderwijs- en onderzoeksinstellingen, universitair medische centra, defensie, politie en rechterlijke macht. Nemen we die ook mee, dan valt het aandeel van gemeenten lager uit, namelijk een zesde (figuur 2). In deze sectoren werken bijna twee keer zoveel mensen als bij het openbaar bestuur.
COELO
12
Gemeenten in perspectief p 58 van 111
Figuur 1. Aandeel gemeenten in het openbaar bestuur (werknemers in fte) 350,000
300,000
250,000 Gemeenschappelijke regelingen 200,000
Waterschappen Provincies
150,000 Rijk Gemeenten 100,000
50,000
0 2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
Bron: Kennisbank Arbeidszaken Publieke Sector.
Figuur 2. Aandeel gemeenten in overheid & onderwijs (werknemers in fte) 900,000
800,000
700,000
600,000
500,000
Overig overheid & onderwijs Overig openbaar bestuur Gemeenten
400,000
300,000
200,000
100,000
0 2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
Bron: Kennisbank Arbeidszaken Publieke Sector.
COELO
13
Gemeenten in perspectief p 59 van 111
Figuur 3. Aandeel gemeenten in totale arbeidsmarkt (werknemers in fte)
8.000.000
7.000.000
6.000.000
5.000.000 Gemeenten Overig openbaar bestuur
4.000.000
Overig overheid & onderwijs Particuliere sector 3.000.000
2.000.000
1.000.000
0 2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
Bron: Kennisbank Arbeidszaken Publieke Sector en CBS.
Figuur 3 laat zien dat veruit de meeste mensen in Nederland in de particuliere sector werken. Van een bestuurlijk waterhoofd is geen sprake. Ongeveer twee procent van de voltijdsbanen bevinden zich bij gemeenten. De overheid betaalt gemiddeld beter dan de particuliere sector. Dat blijkt uit figuur 4. Het verschil wordt vermoedelijk verklaard door verschillen in functieniveaus en in leeftijd (figuur 5). Binnen de overheid betalen provincies het best, vooral in de jaren na 2007. Het loon van werknemers bij gemeenten ligt het dichtst bij dat van werknemers in de particuliere sector.
COELO
14
Gemeenten in perspectief p 60 van 111
Figuur 4. Gemiddelde loonsom per fte (euro per jaar) 80.000
70.000
60.000
50.000 Provincies Rijk 40.000
Waterschappen Gemeenten Nederland
30.000
20.000
10.000
0 2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
Bron: Kennisbank Arbeidszaken Publieke Sector en CBS.
Figuur 5. Aandeel werknemers boven de 50 50%
45%
40% Provincies Gemeenten 35%
Waterschappen Rijk Nederland
30%
25%
20% 2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
Bron: Kennisbank Arbeidszaken Publieke Sector en CBS.
COELO
15
Gemeenten in perspectief p 61 van 111
Alle sectoren van de arbeidsmarkt laten een sterke vergrijzing zien. Figuur 5 toont het aandeel werknemers dat ouder is dan 50 jaar. De overheid is relatief sterk vergrijsd. Daarbinnen geldt dit het sterkst voor de provincies en, in iets mindere mate, voor de gemeenten. De rijksoverheid bleef tot 2005 achter, maar is sindsdien bezig met een opvallende inhaalslag.
2.3. Materiële bestedingen van gemeenten Naast hun beroep op de arbeidsmarkt is het gemeentelijke beslag op de materiële bestedingen van belang om de economische rol van gemeenten in beeld te krijgen. Materiële bestedingen bestaan uit goederen en diensten die van bedrijven worden gekocht. Het gaat om investeringen (de aankoop van duurzame goederen) en om intermediair verbruik (niet-duurzame goederen). De materiële bestedingen van de overheid bedroegen in 2011 66 miljard euro (tabel 1).1 Dat is 11 procent van het bruto binnenlands product (bbp). Gemeenten nemen hiervan 31 procent voor hun rekening, ter hoogte van 3,4 procent van het bbp. De materiële bestedingen bestaan voor het grootste deel uit intermediair verbruik (niet duurzame goederen; 46 miljard euro) en voor de rest uit investeringen (20 miljard euro). Opvallend is dat gemeenten een naar verhouding zeer groot deel van de overheidsinvesteringen voor hun rekening nemen: 45 procent van het totaal. Gemeenten kunnen door de manier waarop hun financiële administratie is ingericht investeringen beter bekostigen dan de rijksoverheid. Gemeenten hanteren, net als provincies en waterschappen, een baten-lastenstelsel. Hierbij wordt het geïnvesteerde bedrag niet in één keer ten laste van de exploitatie gebracht, zoals bij het Rijk, maar alleen de jaarlijkse afschrijving en de rente. Dit maakt het mogelijk de lasten van investeringen te spreiden over de periode waarin deze hun vruchten afwerpen. Dit heeft het voordeel dat het volledige investeringsbedrag niet bij aanvang beschikbaar hoeft te zijn. Door de lasten te spreiden over de levensduur kan ook worden voorkomen dat de huidige inwoners betalen voor voorzieningen waarvan toekomstige generaties gaan profiteren.
1
Dit zijn de meest recente gegevens die beschikbaar zijn. De gegevens zijn afkomstig van het CBS (Nationale
Rekeningen).
COELO
16
Gemeenten in perspectief p 62 van 111
Tabel 1. Materiële bestedingen overheid (miljarden euro’s; 2011) Overheid
Waarvan gemeenten
Gemeenten als % van totale overheid
Investeringen
20
9
45%
Intermediair verbruik
46
11
25%
Som: materiële bestedingen
66
20
31%
Als % van bbp
10,9%
3,4%
Bron: eigen berekeningen op basis van CBS-gegevens.
In tijden van economische neergang zijn overheidsbestedingen vaak een stabiliserende factor. Terwijl bedrijven veelal hun bestedingen beperken, of zelfs failliet gaan, proberen overheden hun bestedingen op peil te houden. Dat kan als zij in voorspoedige tijden hun bestedingen niet evenredig laten oplopen. Overheidsbestedingen fungeren zo als automatische stabilisatoren. Door hun bestedingen tijdens een recessie zelfs te verhogen kunnen zij proberen de economie weer aan te jagen. Het Centraal Planbureau heeft een model ontwikkeld waarmee dit kan worden doorgerekend: Saffier II (CPB, 2010). Een verhoging van de materiële overheidsbestedingen werkt in dit model stimulerend op de productie en de werkgelegenheid. De grotere vraag naar arbeid zorgt voor hogere lonen en een hogere consumptie. Dit verhoogt de bedrijfswinsten, en dat stimuleert de bedrijfsinvesteringen. Uiteindelijk treedt echter een tegenbeweging op: door de stijgende lonen neemt het prijspeil toe, en daardoor verslechtert de internationale concurrentiepositie. Het stimuleren van de economie is daarom vooral op de korte termijn effectief. Op de lange termijn schat het CPB een positieve impuls van slechts 0,2 procent van het bestede bedrag. Bij het beoordelen hiervan zijn twee zaken van belang. In de eerste plaats houdt het CPB-model geen rekening met de “zogenoemde programma-effecten van overheidsbestedingen”. Dit betekent dat alleen wordt gekeken naar het effect van het bestede bedrag op de economie en niet naar de vruchten die overheidsinvesteringen dragen. Dat een nieuwe weg tot lagere reistijden kan leiden en daardoor nieuwe activiteiten kan aantrekken blijft bijvoorbeeld buiten beschouwing. In de tweede plaats is het Saffier II-model geschat op basis van gegevens uit de periode vóór de huidige recessie. Het is goed denkbaar dat het stimulerende effect van overheidsbestedingen onder de tegenwoordige omstandigheden groter is. Immers, nu de arbeidsmarkt niet langer krap is, maar de werkloosheid juist oploopt, zal een grotere vraag niet snel tot hogere lonen leiden. Prijsstijgingen zullen daardoor geringer zijn of zelfs uitblijven. Dat betekent dat de concurrentiepositie niet hoeft te leiden onder een vergroting van de overheidsbestedingen. Helaas is dit alles moeilijk te kwantificeren.
COELO
17
Gemeenten in perspectief p 63 van 111
Om een indruk te geven van het gewicht van de materiële bestedingen van gemeenten geeft tabel 2 het op basis van Saffier II geschatte effect daarvan op het bruto binnenlands product en op de werkgelegenheid. Het wegvallen van de gemeentelijke materiële bestedingen zou na vier jaar leiden tot een daling van het bbp van 3,7 procent en een afname van de werkgelegenheid met 2,7 procent.
Tabel 2. Effect materiële bestedingen gemeenten
Na … jaar
Bbp (%)
Werkgelegenheid (%)
1
3,0
1,0
2
3,4
2,7
4
3,7
2,7
Uitgaande van materiële bestedingen van gemeenten van 3,4 procent van het bbp (zie tabel 1).
COELO
18
Gemeenten in perspectief p 64 van 111
3. Aandeel gemeenten in overheidsuitgaven en belastingontvangsten 3.1. Inleiding Gemeenten afficheren zichzelf graag als de “eerste overheid”. Burgers die iets van de overheid willen komen vaak in eerste instantie in contact met hun gemeente. Maar hoe groot is die gemeentelijke rol eigenlijk? Dit hoofdstuk probeert de vraag te beantwoorden wat het aandeel is van gemeenten in de totale overheid, maar ook hoe dat aandeel verschilt tussen beleidsterreinen. Wie dit wil weten zal om te beginnen op zoek gaan naar een overzicht dat aangeeft welk deel van de overheidsuitgaven door welke overheidslaag wordt gedaan. Een dergelijk overzicht is echter niet zonder meer beschikbaar. Daarvoor zijn twee redenen. Verschillen in administratie Om te beginnen worden de uitgaven van de rijksoverheid anders geadministreerd dan die van decentrale overheden. Het Rijk hanteert een kas-verplichtingenstelsel, terwijl gemeenten, provincies en waterschappen een baten-lastenstelsel gebruiken. Bij een investering door de rijksoverheid komt het gehele bedrag ten laste van het jaar waarin de uitgaven worden gedaan. Bij decentrale overheden worden de lasten gespreid over de administratieve levensduur van het aangekochte kapitaalgoed. Dit bemoeilijkt de vergelijkbaarheid. Het CBS rekent de lasten van decentrale overheden echter om naar uitgaven die vergelijkbaar zijn met die van de rijksoverheid. Deze worden gebruikt bij het opstellen van de Nationale Rekeningen. Wij maken van deze gegevens gebruik.2 Dubbeltelling Het tweede probleem is fundamenteler. Veel overheidseuro’s worden meer dan eens uitgegeven. Het zonder meer optellen van de uitgaven van verschillende overheidslagen leidt daardoor tot dubbeltellingen. Een voorbeeld kan dit verduidelijken. De uitgaven aan bijstandsuitkeringen staan op de begroting van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). Dit betreft echter een
2
De definitie van “overheid” is hier noodgedwongen ietwat anders dan in hoofdstuk 2. Dit valt er buiten:
verzelfstandigde lokale overheidsdiensten (bureaus voor arbeidsbemiddeling; regionale politiekorpsen) en privaatrechtelijke lokale instellingen op het gebied van arbeid, maatschappelijke werk, cultuur en onderwijs (zoals centra voor asielzoekers, musea, bibliotheken (privaatrechtelijk), verzelfstandigde onderwijsinstellingen en studiebegeleidingsdiensten).
COELO
19
Gemeenten in perspectief p 65 van 111
uitkering aan gemeenten, die de daadwerkelijke bijstandsuitkeringen aan de rechthebbenden verzorgen. De bijstandsuitgaven staan dus ook bij de gemeenten op de begroting, èn als inkomsten (van het rijk), èn als uitgaven (aan uitkeringsgerechtigden). Om dubbeltelling te voorkomen moeten de bijstandsuitgaven dus worden meegeteld bij de rijksoverheid of bij de gemeenten, maar niet bij alle twee. We moeten dus kiezen aan welke overheidslaag we bepaalde uitgaven toerekenen. Daarvoor is het volgende uitgangspunt gekozen. Wat we willen weten is de rol van de diverse overheidslagen in de dienstverlening aan de burger. Van belang is dus wie de feitelijke bestedingen doet, niet op welke manier die worden bekostigd. We trekken daarom in het bovenstaande voorbeeld de rijksuitkering waarmee gemeenten hun bijstandsuitgaven bekostigen af van de begroting van het ministerie van SZW. Dat doen we met alle rijksuitkeringen aan gemeenten, provincies en waterschappen. Van alle uitkeringen is daarvoor nagegaan tot welk beleidsterrein ze horen.3
3.2. Aandeel gemeenten in uitgaven per beleidsterrein Figuur 6 laat zien dat een kwart van de overheidsuitgaven door gemeenten wordt gedaan. Daarmee zijn gemeenten goed voor een kleine 10 procent van het bbp. De centrale overheid4 neemt 69 procent van alle uitgaven voor zijn rekening (26 procent van het bbp). De aandelen van provincies respectievelijk waterschappen zijn gering.
3
Niet alleen specifieke uitkeringen, die voor een bepaald beleidsterrein zijn geoormerkt, trekken we af van de
rijksuitgaven. Hetzelfde geldt voor uitkeringen uit het gemeentefonds en het provinciefonds. Algemene uitkeringen rekenen we toe aan het beleidsterrein Algemeen bestuur. Als bronnen zijn gebruikt de circulaires van het gemeentefonds en het provinciefonds, en de onderhoudsrapportage specifieke uitkeringen. Een overzicht van alle rijksuitkeringen aan gemeenten is te vinden in Van Gelder en Allers (2013). 4
Tot de subsector centrale overheid zoals het CBS die definieert behoren naast het Rijk de universiteiten, product-
en bedrijfsschappen, verschillende landelijke stichtingen en organisaties (zoals onderzoeksinstellingen (bijvoorbeeld NWO, KNAW) en aan de universiteiten gelieerde instituten), ideële organisaties (waaronder Oxfam NOVIB, Veilig Verkeer Nederland), verzelfstandigde landelijke overheidsdiensten (zoals de Informatie Beheer Groep, nu onderdeel van de Dienst Uitvoering Onderwijs) en overige instellingen zoals de Open Universiteit en Prorail.
COELO
20
Gemeenten in perspectief p 66 van 111
Figuur 6. Aandeel overheidslagen in uitgaven en in bbp (2010)
1% Waterschappen 0,5%
4% Provincies 1,4%
25% Gemeenten 9,5%
69%
Centrale overheid
26,0%
0%
10%
20%
30%
40%
Aandeel in overheidsuitgaven
50%
60%
70%
80%
Aandeel in bbp
Bron: eigen berekeningen op basis van CBS-gegevens
Figuur 7. Aandeel overheidslagen per beleidsterrein (2010)
Landsverdediging Volksgezondheid Openbare orde en veiligheid Onderwijs Algemeen bestuur Sociale bescherming Economische zaken
Gemeenten
Vervoer
Provincies Waterschappen
Milieubescherming
Centrale overheid
Riolering en waterzuivering Cultuur & recreatie Huisvesting en gemeenschapsvoorzieningen Afvalinzameling en verwerking
Totaal 0%
COELO
20%
40%
60%
80%
100%
21
Gemeenten in perspectief p 67 van 111
Figuur 7 laat zien dat gemeenten op vier beleidsterreinen de grootste overheid zijn. Van de uitgaven aan afvalinzameling & –verwerking, huisvesting & gemeenschapsvoorzieningen5, cultuur & recreatie en riolering & waterzuivering wordt meer dan 60 procent gedaan door gemeenten. Hiernaast is de gemeentelijke rol bij milieubescherming, vervoer, economische zaken en sociale bescherming naar verhouding groot. Op deze beleidsterreinen is het gemeentelijke aandeel groter dan 25 procent, het gemiddelde voor alle beleidsterreinen. Bij algemeen bestuur, onderwijs, openbare orde & veiligheid en volksgezondheid is het gemeentelijke aandeel beperkt. De landsverdediging is geheel in handen van de centrale overheid. Uit figuur 7 blijkt ook duidelijk dat Rijk en gemeenten de enige overheden zijn met een breed takenpakket. Waterschappen hebben een gesloten huishouding: zij beperken zich van oudsher tot een duidelijk afgebakend terrein. Provincies hebben een open huishouding maar ook voor hen geldt dat zij slechts op enkele beleidsterreinen een grote rol spelen. Bij milieubescherming is het provinciale aandeel met 42 procent van alle overheden het grootst. Verder spelen provincies een rol van betekenis bij vervoer, en kleinere rollen bij cultuur & recreatie, huisvesting en gemeenschapsvoorzieningen en nog enkele beleidsterreinen.
3.3. Beeld burger van aandeel gemeenten in uitgaven Niet alle overheidsactiviteiten zijn voor de burger even zichtbaar. Ook zal het niet altijd iedereen even duidelijk zijn welke overheid bepaalde voorzieningen aanbiedt. Berichtgeving over uitgaven in de media gaan vaak over overschrijdingen van budgetten, overbodig geachte uitgaven of bezuinigingen. Burgers zullen daarom wel een beeld hebben bij uitgaven. Welk beeld hebben zij van gemeentelijke uitgaven? Welk deel van de uitgaven voor verschillende overheidstaken komt volgens huishoudens voor rekening van gemeenten? We hebben deze vraag voorgelegd aan het burgerpanel. Figuur 8 vergelijkt het feitelijke aandeel van de verschillende overheden in de totale uitgaven met het beeld dat burgers daarvan hebben.6 Dat levert opvallende verschillen op.
5
“Gemeenschapsvoorzieningen” slaat onder meer op ruimtelijke ordening. Het is een term uit internationale
statistieken waarbij het CBS aansluit. De term heeft niet betrekking op dorpshuizen en buurtcentra; die vallen onder “cultuur en recreatie”. 6
Algemeen bestuur en economische zaken zijn hier buiten beschouwing gelaten, omdat dit terreinen zijn waarbij het
moeilijk is een beeld te vormen van wat ze precies inhouden.
COELO
22
Gemeenten in perspectief p 68 van 111
Figuur 8. Aandeel gemeente in overheidsuitgaven per beleidsterrein: werkelijkheid en perceptie burger
Landsverdediging Volksgezondheid Openbare orde en veiligheid Onderwijs Sociale bescherming Vervoer Milieubescherming Riolering en waterzuivering Cultuur & recreatie Huisvesting Afvalinzameling en verwerking 0%
10%
20%
30% Beeld burger
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
Werkelijk
Opvallend is dat de rol van de gemeente wordt onderschat op de beleidsterreinen waar deze rol het grootste is: afvalinzameling & –verwerking, huisvesting & gemeenschapsvoorzieningen, cultuur & recreatie en riolering & waterzuivering. Het gemeentelijke aandeel bij milieubescherming, vervoer, landsverdediging en sociale bescherming wordt vrij goed ingeschat. Dat is goed te zien in figuur 9. Burgers overschatten daarentegen de rol van gemeenten op het gebied van de volksgezondheid, het onderwijs en vooral openbare orde & veiligheid. Wellicht is nog niet tot iedereen doorgedrongen dat de politie niet meer tot het gemeentelijke takenpakket behoort. Doordat naar verhouding veel geld omgaat bij beleidsterreinen waarop de gemeentelijke rol wordt overschat, is het gemeentelijke aandeel in de totale overheidsuitgaven in de perceptie van de burger groter (32 procent)7 dan in werkelijkheid (25 procent).
7
Dit percentage is berekend exclusief de terreinen algemeen bestuur en economische zaken. Zoals eerder
beschreven zijn die niet in de enquête opgenomen omdat dit terreinen zijn waarbij het moeilijk is een beeld te vormen van wat ze precies inhouden.
COELO
23
Gemeenten in perspectief p 69 van 111
Figuur 9. Verschil tussen beeld en werkelijkheid betreffende het gemeentelijke aandeel in de overheidsuitgaven per beleidsterrein (procentpunt; positief betekent overschatting)
Openbare orde en veiligheid Onderwijs Volksgezondheid Sociale bescherming Landsverdediging Vervoer Milieubescherming Riolering en waterzuivering Cultuur & recreatie Afvalinzameling en verwerking Huisvesting en gemeenschapsvoorzieningen -50%
-40%
-30%
-20%
-10%
0%
10%
20%
30%
3.4. Aandeel gemeenten in belastingontvangsten Er bestaat veel aandacht voor de ontwikkeling van de gemeentelijke belastingen en heffingen. Ook tariefverschillen tussen gemeenten mogen zich in een voortdurende belangstelling verheugen. In de berichtgeving wordt vooral stilgestaan bij gemeenten waar de tarieven het sterkst stijgen. Voor de ontwikkeling van de rijksbelastingen is veel minder aandacht. Hierdoor zou het beeld kunnen ontstaan dat de gemeentelijke belastinginkomsten hoger zijn dan zij in werkelijkheid zijn. Figuur 10 laat zien dat de rijksoverheid bijna een monopolie heeft op het heffen van belasting: 95 procent van de opbrengst vloeit naar het Rijk. Bij de decentrale overheden zijn gemeenten de grootste belastingheffer, goed voor 3,4 procent van de landelijke opbrengst.8 Waterschappen heffen 1 procent van het totaal, provincies 0,6 procent.
8
Het gaat hier om de opbrengst van alle gemeentelijke heffingen, dus inclusief retributies. Bij het Rijk gaat het om
de belasting- en premie-opbrengst.
COELO
24
Gemeenten in perspectief p 70 van 111
Figuur 10. Aandeel overheden in totale opbrengst van belastingen en premies (2013)
Waterschappen
1,0%
Provincies
0,6%
Gemeenten
3,4%
Rijk
95%
0%
20%
40%
60%
80%
100%
Bron: Allers et al. (2013)
Welk beeld heeft de burger? We hebben het burgerpanel gevraagd naar hun inschatting van de aandelen van de verschillende overheden in de totale belasting- en premieopbrengst. Voor iedere overheidslaag is het gemiddelde aandeel berekend. Dit is weergegeven In figuur 11. Ter vergelijking zijn de feitelijke percentages ook in de figuur weergegeven. Figuur 11 laat zien dat het aandeel dat geheven wordt door het Rijk sterk wordt onderschat. De ondervraagde huishoudens schatten in dat 51 procent van de belastinginkomsten naar het Rijk vloeien. In werkelijkheid is dit 95 procent. Het belastingaandeel van de decentrale overheden wordt sterk overschat. Burgers schatten in dat gemeenten 22 procent van de totale belastingopbrengst in Nederland ontvangen. In werkelijkheid is dat slecht 3,4 procent. Ook de aandelen van provincies en waterschappen worden sterk overschat.
COELO
25
Gemeenten in perspectief p 71 van 111
Figuur 11. Aandeel overheden in totale opbrengst belastingen en premies; perceptie en werkelijkheid (2013)
11%
Waterschappen
1,0% 17%
Provincies
0,6% 22%
Gemeenten
3,4% 51%
Rijk
95% 0%
20%
40%
Beeld burger (gemiddeld)
60%
80%
100%
Werkelijk
3.5. Conclusies Een kwart van de overheidsuitgaven loopt via gemeenten. Dat is bijna 10 procent van het bruto binnenlands product. Van de uitgaven aan afvalinzameling & –verwerking, huisvesting & gemeenschapsvoorzieningen, cultuur & recreatie en riolering & waterzuivering wordt meer dan 60 procent gedaan door gemeenten. Hiernaast is de gemeentelijke rol bij milieubescherming, vervoer, economische zaken en sociale bescherming naar verhouding groot. De door ons bevraagde huishoudens onderschatten de rol van gemeenten het sterkst op de beleidsterreinen waar deze het grootst is: afvalinzameling & –verwerking, huisvesting & gemeenschapsvoorzieningen, cultuur & recreatie en riolering & waterzuivering. Burgers overschatten daarentegen de rol van gemeenten op het gebied van de volksgezondheid, het onderwijs en vooral openbare orde & veiligheid. Ook het gemeentelijke aandeel in de landelijke belasting- en premieopbrengst wordt sterk onderschat. Dit aandeel bedraag 3,4 procent, maar in de beleving van de gemiddelde burger is dit maar liefst 22 procent.
COELO
26
Gemeenten in perspectief p 72 van 111
4. Vooruitblik op de gemeentelijke netto uitgaven en inkomsten 2013-2017 4.1. Inleiding De manier waarop de overheidsuitgaven zich de komende jaren zullen ontwikkelen is op dit moment ongebruikelijk onzeker. In goede tijden stelt een kabinet bij aantreden een uitgavenplafond vast voor een periode van vier jaar. De algemene uitkering uit het gemeentefonds is via de normeringssystematiek (samen de trap op, samen de trap af) gekoppeld aan de rijksuitgaven. Dit maakt het voorspellen van de financiële ruimte voor gemeenten tot op zeker hoogte mogelijk. Door het voortduren van de recessie ziet de rijksoverheid zich echter gedwongen tot steeds nieuwe bezuinigingsoperaties (voor een overzicht zie Suyker, 2013). Hoewel formeel aan de normeringssystematiek wordt vastgehouden wordt die door aanvullende ingrepen, zoals het inboeken van vermeende voordelen van gemeentelijke schaalvergroting en het korten vanwege de “onderbesteding” bij de onderwijshuisvesting, feitelijk buiten werking wordt gesteld (Rfv, 2012). Daar komt bij dat er grote decentralisaties op stapel staan die het gemeentelijke begrotingstotaal aanzienlijk, maar in nog onbekende mate, zullen verhogen. Om toch enig zicht te krijgen op het mogelijke verloop van de gemeentelijke inkomsten en uitgaven in de komende vier jaar presenteren we in dit hoofdstuk een prognose van de gemeentelijke netto uitgaven en netto inkomsten over de jaren 20132017. Dat is dus een andere aanpak dan in hoofdstuk 3, waar de bruto bedragen worden gepresenteerd. De netto uitgaven zijn de uitgaven die gemeenten bekostigen uit hun netto inkomsten, dat wil zeggen de inkomsten die niet zijn geoormerkt. Voorbeelden van geoormerkte inkomsten zijn specifieke uitkeringen en de opbrengsten van bestemmingsheffingen. Gemeenten moeten er zelf voor zorgen dat zij hun netto uitgaven dekken uit de uitkeringen uit het gemeentefonds, de lokale belastingopbrengst en de overige eigen middelen. Door het verloop van de netto inkomsten en uitgaven te schetsen geven wij aan hoeveel moeite zij daar naar verwachting voor zullen moeten doen. In paragraaf 2 zetten we uiteen op welke gegevens de prognose is gebaseerd en op welke wijze die is berekend. De resultaten bespreken we in paragraaf 3. Deze laten zien dat gemeenten in financieel moeilijke omstandigheden zullen blijven. Om deze resultaten is een bredere context te plaatsen gaan we in paragraaf 4 in op de financiële positie van gemeenten in 2013, het startpunt van de prognose.
COELO
27
Gemeenten in perspectief p 73 van 111
4.2. Methode Uitgavenprognose Deze prognose is te zien als een verwachting bij ongewijzigd gemeentelijk beleid, waarbij de kosten worden bepaald door het aantal eenheden en de kosten per eenheid gelijk blijven op een correctie voor inflatie na. Bij de prognose van de uitgaven onderscheiden we dus de volumeontwikkeling van de prijsontwikkeling. Basisniveau 2013 Als basis dienen de begrote netto uitgaven van gemeenten voor 2013.9 De omvang van deze basis is 23,5 miljard euro. Daarvoor is de som genomen van de netto uitgaven van de hoofdfuncties 0 t/m 8 die in de BBV-voorschriften worden onderscheiden; zie bijlage 1. Dat betekent dat de (netto) inkomsten uit grondexploitatie worden gesaldeerd met andere (netto) uitgaven van hoofdfunctie 8. (Bij de inkomstenprognose komen we terug op de grondexploitatie). Omdat we ons op een zo recent mogelijk jaar willen baseren, hebben we voor de prognose geen gebruik gemaakt van rekeningcijfers. Verschillen tussen rekening en begroting betrekken we wel bij de inkomstenprognose. Volume De prognose van het volume is gebaseerd op de verwachte ontwikkeling van diverse verdeelmaatstaven uit het verdeelmodel van het gemeentefonds. Deze worden dus beschouwd als indicatoren voor kostendrijvers. In de meicirculaire gemeentefonds 2013 is een tabel opgenomen van de voornaamste verdeelmaatstaven in 2013-2018 (zie bijlage 2). Van de verdeelmaatstaven die niet in die tabel staan, kan de groei worden afgeleid van maatstaven waarvan wel een prognose bekend is. Daarnaast kent het verdeelmodel diverse vaste bedragen die uiteraard constant zijn. De relatieve mate waarin de diverse kostendrijvers (inclusief de vaste bedragen) het volume bepalen is eveneens afgeleid van het verdeelmodel. De voornaamste zijn inwoners (17procent) en woonruimten (10 procent); maatstaven die minder dan 1 procent bijdragen laten we buiten beschouwing. Tenslotte zijn er de diverse integratie- en decentralisatie-uitkeringen (IU’s en DU’s). Sommige worden op historische gronden verdeeld (zonder verdeelmodel), andere hebben een specifiek eigen verdeelmodel. Op de vier grootste DU’s na hebben we om redenen van eenvoud verondersteld dat al deze uitkeringen vanaf 2013 half met inwoners en half met woonruimten meebewegen.10 Voor de vier grootste DU’s hebben we meer specifieke prognoses gemaakt. Deze zijn gebaseerd op een vereenvoudigde vorm van de betreffende verdeelmodellen. Dit betreft de uitkeringen voor de WMO, de
9
10
Bron: CBS, Statline. Feitelijk is dat niet zo; sommige DU’s en andere onderdelen lopen af, bij andere is nog niet bekend wat ze “doen”;
op de uitkomst van de prognose heeft dit echter een verwaarloosbare invloed.
COELO
28
Gemeenten in perspectief p 74 van 111
Centra Jeugd en Gezin, Maatschappelijke opvang en Vrouwenopvang. De omvangrijkste is de WMO-uitkering (1,5 miljard euro per jaar). Het eigen verdeelmodel voor de WMO kent diverse maatstaven waarvan geen prognose voorhanden is. We hebben daarom verondersteld dat de kosten van de WMO voor de helft samenhangen met het aantal ouderen (65+), voor een kwart met het aantal inwoners en voor een kwart met het aantal huishoudens met een laag inkomen. Bij de inkomstenprognose komen we op de WMO terug. Prijs De prognose van de prijs is eveneens ontleend aan de meicirculaire gemeentefonds 2013. Die betreft de CPB-raming van de prijsontwikkeling van het BBP, het bruto binnenlands product, zie bijlage 3. Inkomstenprognose Zoals bekend zijn de Nederlandse gemeenten voor hun inkomsten grotendeels afhankelijk van rijksuitkeringen. Voor zover ze dat niet zijn gelden diverse budgettaire restricties. Daartoe behoren niet alleen de algemene plicht tot een sluitende begroting, maar ook de eis dat retributies niet meer dan kostendekkend zijn, alsook de macronorm voor de ozb. De vrije ruimte beperkt zich dan tot enkele relatief kleine belastingen. Basisniveau Tegen deze achtergrond is het relevant om een aparte prognose van de inkomsten te maken. Als basis voor de inkomsten kiezen we uiteraard dezelfde als voor de uitgaven, namelijk de gemeentelijke-begrotingen voor 2013. Nu baseren we ons echter op de tegenhanger van de hoofdfuncties 0 t/m 8: de “inkomsten-hoofdfunctie” 9, waarbij we voor de diverse onderdelen afzonderlijke prognoses maken. We merken op dat de netto inkomsten uit de grondexploitatie niet als aparte inkomstenbron worden behandeld, maar wordt gesaldeerd met de andere (netto)uitgaven op de begrotingsfunctie Ruimtelijke ordening & volkshuisvesting. Hierna zetten we uiteen dat de netto inkomsten uit grondexploitaties indirect doorwerken in de prognose van de reservemutaties. Tabel 3 geeft een overzicht van de onderscheiden posten in 2013. We lichten ze hieronder toe. De som van de netto inkomsten bedraagt 23,5 miljard euro in 2013, precies het bedrag van de netto uitgaven. Die exacte gelijkheid wordt boekhoudkundig bereikt door reservemutaties en het begrotingssaldo tot de inkomsten te rekenen.
COELO
29
Gemeenten in perspectief p 75 van 111
Tabel 3. Netto inkomsten gemeenten in 2013 (miljarden euro’s) Bron
Bedrag
Netto inkomsten uit reserves en leningen Gemeentefonds (exclusief WMO)
1,2 16,3
WMO-uitkering gemeentefonds
1,5
Ozb
3,4
Netto onttrekkingen aan reserves
1,3
Overige netto inkomsten
-0,3
Totale netto inkomsten
23,5
Bron: CBS-Statline, Gemeentebegrotingen 2013, hoofdfunctie 9.
Prognose Op basis van tabel 3 maken we een prognose voor 2017. Hieronder geven we per post weer hoe die is gemaakt. De netto inkomsten uit reserves en leningen – vereenvoudigd gesteld is dit het saldo van rente over tegoeden en schulden – vertonen de afgelopen periode een grote mate van stabiliteit. Vanaf 2011 treedt een lichte daling op. Vermoedelijk komt dit door relatief grote onttrekkingen aan reserves. De prognose voor 2017 stellen we op 1,2 miljard euro. De uitkering van het gemeentefonds in 2017, exclusief de WMO, nemen we over uit de meicirculaire gemeentefonds 2013. Voor de WMO-uitkering van Rijk aan gemeenten bevat de meicirculaire zoals gebruikelijk geen meerjarenraming. Op grond van de afspraken tussen Rijk en gemeenten veronderstellen we echter dat de WMO-uitkering volledig kostendekkend is. Dat wil zeggen dat we aannemen dat de uitkering identiek zal zijn aan de uitgavenprognose van de WMO. Van de ozb-opbrengst veronderstellen we dat deze zich ontwikkelt volgens de zogenaamde macro-norm. De afgelopen jaren is dit ongeveer de praktijk geweest. De macronorm houdt in dat de ozb-opbrengst stijgt met niet meer dan de reële economische groei verhoogd met de inflatie. De prognose voor de inflatie ontlenen we aan de meicirculaire 2013 (betreft CPB-ramingen); de verwachte economische groei in 2013-2017 is afkomstig uit de middellange termijn raming die het CPB een jaar geleden maakte (zie bijlage 3). De netto-onttrekkingen aan reserves vereisen meer uitleg. Veelal is bij de begroting sprake van netto-onttrekkingen aan reserves van honderden miljoenen euro’s, in recente jaren zelfs meer dan een miljard. Op het eerste oog zou men denken dat dit niet kan: ooit moeten de reserves toch opraken! Deze paradox is te verklaren doordat na het opmaken van de rekeningen blijkt dat niet alle voornemens uit de begrotingen zijn uitgevoerd. Daardoor heeft de gemiddelde gemeente een rekeningoverschot COELO
30
Gemeenten in perspectief p 76 van 111
waardoor de reserves juist toenemen. Daardoor is het mogelijk dat er (gemiddeld over alle gemeenten) op begrotingsbasis jaar in, jaar uit meer uit de reserves wordt gehaald dan er wordt ingestopt zonder dat deze uitgeput raken. Los van dit (gemiddeld) positieve niveau van deze “inkomstenpost”, laat de cijferreeks van 2006 t/m 2013 een grote toename van de netto onttrekkingen zien vanaf 2010, zoals blijkt uit figuur 12.
Figuur 12. Netto onttrekkingen aan reserves volgens gemeentebegrotingen (miljoenen euro’s)
1600 1400 1200 1000 800 600 400 200 0 2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
Bron: CBS.
De redenen voor die recente toenamen laten zich raden: het (tijdelijk) opvangen van a) het inzakken van de netto inkomsten uit de grondexploitatie en b) van kortingen op uitkeringen van rijkswege waarvoor op gemeentelijk niveau niet onmiddellijk structurele bezuinigingen konden worden gerealiseerd. Het is duidelijk dat dit extra beroep bovenop het “traditionele” niveau niet eindeloos mogelijk is. We veronderstellen daarom dat de netto-onttrekkingen tussen 2013 en 2017 geleidelijk zullen terugkeren naar het gemiddelde niveau van 2007-2009. Dat is een niveau vóórdat de crisis (inclusief de terugval van de grondexploitatie) in de begrotingen tot uiting kwam. Het bedraagt 0,50 miljard euro. Overige netto inkomsten. Hieronder vallen enkele kleine posten. Ofschoon Hoofdfunctie 9 de “inkomstenhoofdfunctie” is, telt ze ook enkele posten die per saldo een netto-uitgavenpost vormen, waaronder de kosten die samenhangen met belastinginning. Ook deze post heeft een vrij stabiel verloop. De prognose stellen we op een bedrag van +0,7 miljard euro. Voor de overige lokale belastingen (dus afgezien van de ozb) gelden geen formele beperkingen zoals bij de ozb. Daarom veronderstellen we dat deze zullen blijven groei met de gemiddelde jaargroei van 2010-2013. Dat was gemiddeld 5,2 procent per jaar. Dat is vrij hoog. Gezien de grote druk op de gemeentelijke financiën achten we dit een realistische voorspelling. Van
COELO
31
Gemeenten in perspectief p 77 van 111
het saldo van de begroting tenslotte veronderstellen we dat dit 0 is; we komen daarop terug als we inkomsten en uitgaven vergelijken. Verschil tussen begroting en rekening We sluiten af met een korte beschouwing over het verschil tussen begrotingen en rekeningen. In het voorgaande hebben we ons steeds op begrotingen gebaseerd, maar hebben we in onze overwegingen ook de beschikbare CBS-statistiek van de gemeenterekeningen betrokken, namelijk die van 2006 t/m 2011. Dat geeft geen aanleiding om tot een andere prognose te komen, ook al zijn er op onderdelen (soms grote) verschillen tussen begrotings- en rekeningenstatistiek. Vooral wat betreft de grondexploitatie blijkt dat de crisis pas in 2010 in de begrotingen neerslaat. In de rekeningen gebeurt dat al in 2009. Dat is niet vreemd, aangezien de begrotingen 2010 in de zomer van 2009 zijn opgesteld, terwijl de rekeningen van 2009 in de eerste maanden van 2010 werden opgemaakt. Het besef van de omvang van de crisis was in het voorjaar van 2010 verder doorgedrongen dan in de zomer van 2009. Volgens de begrotingen van 2009 ramen de gemeenten nog netto inkomsten voor grondexploitatie ter waarde van 0,54 miljard euro. Dat daalt tot 0,04 miljard euro in 2011 en blijft in de begrotingen van 2012 en 2013 ongeveer op dat peil. De rekeningen laten een ander, veel ongunstiger beeld zien. Uit de rekeningen van 2009 blijkt dat voor de grondexploitatie sprake is van netto uitgaven van 0,41 miljard euro, een verlies dus. Dat verlies loopt op tot 0,90 miljard euro in 2011. Kortom: terwijl de gemeenten in de begrotingen slechts schoorvoetend hun verliezen op de grondexploitatie nemen (ook in 2012 en ook 2013), doen ze dat bij de jaarrekening wel degelijk. De verwachting is dat dit in 2012 en mogelijk 2013 weer gebeurt. De middelen daarvoor onttrekken gemeenten aan hun reserves. Zoals hierboven al is opgemerkt onttrekken gemeenten bij de begroting jaar in jaar uit gelden aan hun reserves. Uit de jaarrekening tot en met 2009 blijkt dat ze allerlei plannen niet (tijdig) uitvoeren en daarom per saldo gelden toevoegen aan de reserves. Bovendien kwam daar in 2009 ruim 5 miljard euro bij aan eenmalige inkomsten door de verkoop van nutsbedrijven.11 In de jaarrekeningen van 2010 en 2011 slaat dit patroon van toenemende reserves om. Dan wordt er voor het eerst in jaren ongeveer evenveel aan de reserves onttrokken als geraamd in de begroting. Dat komt vooral omdat gemeenten de verliezen nemen op grondexploitaties. Op grond van deze analyse veronderstellen we dat de sterke stijging van nettoonttrekkingen aan reserves in de begrotingen van 2009-2013 in de jaren 2013-2017 weer ongedaan wordt gemaakt, zodat de onttrekking op begrotingsbasis weer op het
11
Dit bedrag is overigens ongelijk over de gemeenten verdeeld, aangezien niet elke gemeente aandelen had in de
nutsbedrijven. Ongeveer een derde van de gemeenten ontving meer dan 100 euro per inwoners. De andere twee derde kreeg veel minder of zelfs niets.
COELO
32
Gemeenten in perspectief p 78 van 111
niveau van voor de crisis komt. Dit is uiteraard een onzeker punt in onze prognose. Indien de crisis in het vastgoed langer aanhoudt of als blijkt dat nog veel meer verliezen genomen moeten worden op te hoog gewaardeerde grondposities, dan zal de situatie ongunstiger zijn dan we veronderstellen. De in goede tijden opgebouwde reserves zullen dan sneller slinken. Boekhoudkundig lijkt dat gunstig voor de inkomsten – zoals we zagen is een reserveonttrekking boekhoudkundig een inkomstenbron. Feitelijk echter zullen omvangrijkere onttrekkingen aan reserves de bodem van de gemeentelijke schatkist eerder zichtbaar maken.
4.3. Resultaten voor de gezamenlijke gemeenten Uitkomsten van uitgavenprognose Onder de gemaakte veronderstellingen stijgen gemeentelijke netto uitgaven tussen 2013 en 2017 reëel met 2,4 procent en inclusief inflatie met 10 procent. Tabel 4 geeft een overzicht van bedragen en percentages, waarbij de WMO apart wordt genomen omdat die als kostendekkend wordt beschouwd.
Tabel 4. Prognose gemeentelijke netto uitgaven 2013-2017 bij ongewijzigd beleid (miljarden euro’s) 2013
2017
Verschil
Verschil
(mrd euro)
(mrd euro)
(mrd euro)
(%)
21,95
22,42
0,46
2,1%
1,49
1,59
0,10
6,4%
23,45
24,01
0,56
2,4%
21,95
24,09
2,13
9,7%
1,49
1,71
0,21
14,3%
23,45
25,80
2,35
10,0%
Zonder inflatie Netto uitgaven exclusief WMO WMO Totaal netto uitgaven
Met inflatie Netto uitgaven exclusief WMO WMO Totaal netto uitgaven
Door afronding kan het bedrag in de verschilkolom afwijken van het verschil tussen de bedragen in de kolommen voor 2017 en 2013.
Het volume van de uitgaven stijgt volgens deze prognose met 0,6 miljard euro ofwel 2,4 procent in vier jaren – dat wil zeggen 0,6 procent per jaar. Binnen dat totaal stijgt de WMO procentueel veel sterker. Dat hangt samen met de vergrijzing die veel meer invloed heeft op de WMO-uitgaven dan de andere uitgaven. Bij de WMO veronderstellen we 50 procent samenhang met ouderen, bij de overige uitgaven is dat nog geen 2 procent. COELO
33
Gemeenten in perspectief p 79 van 111
De waarde van de uitgaven (prijs maal volume) stijgt beduidend sterker, namelijk met 10 procent in 2013-2017 ofwel 2,4 procent per jaar. Twee derde van de toename komt dus voor de rekening van de verwachte inflatie. Daarbij is geen onderscheid gemaakt tussen WMO en andere uitgaven; op beide categorieën wordt hetzelfde inflatiecijfer toegepast. Uitkomsten van inkomstenprognose De gemaakte veronderstellingen over de diverse inkomstenposten leiden tot een daling van de inkomsten van 23,5 miljard euro naar 23,1 miljard euro. Een teruggang met 1,4 procent in 2013-2017 ofwel gemiddeld met 0,3 procent per jaar. Dit is inclusief inflatie. Tabel 5 geeft de resultaten van de prognose voor de diverse onderdelen.
Tabel 5. Prognose gemeentelijke netto inkomsten 2013-2017, inclusief inflatie (miljarden euro’s)
2013
2017
Verschil
Verschil
(mrd euro)
(mrd euro)
(mrd euro)
(%)
1,22
1,20
-0,02
-1,5%
16,35
16,30
-0,05
-0,3%
WMO-uitkering gemeentefonds
1,49
1,59
0,10
6,4%
Ozb
3,41
3,79
0,38
11,2%
Mutaties reserves
1,26
0,50
-0,76
-60,3%
0,28
0,25
-0,03
-11,4%
23,45
23,13
-0,32
-1,4%
Netto inkomsten uit reserves en leningen Gemeentefonds (exclusief WMO)
Overige netto inkomsten
Totale netto inkomsten
Opmerking: de overige netto inkomsten zijn negatief, en vormen dus een (netto)uitgavenpost. Dat komt omdat o.a. de kosten van belastingheffing er deel van uitmaken.
De verwachte inkomsten dalen licht. Dat komt vooral doordat we veronderstellen dat de verliezen op de grondexploitatie in 2017 zullen zijn “genomen” waardoor er jaarlijks driekwart miljard euro minder aan reserves zal worden onttrokken. Minder onttrekkingen betekent boekhoudkundig minder inkomsten. De enige inkomstenstijging van financieel gewicht betreft de ozb, die onder de gemaakte veronderstellingen met 0,4 miljard euro stijgt. Onze veronderstelling van een kostendekkende WMO-uitkering draagt enigszins bij aan de stijging van de inkomsten. Confrontatie van uitgaven- en inkomstenprognose Prognose bij ongewijzigd beleid In dit onderdeel confronteren we eerst de raming van de inkomsten met die voor de uitgaven. Daarna inventariseren we de kortingen op de budgetten voor de “grote decentralisaties”. Ten slotte maken we een inschatting van de gevolgen van de 6 COELO
34
Gemeenten in perspectief p 80 van 111
miljard euro aan extra bezuinigingen die het Rijk in de zomer van 2013 heeft aangekondigd voor het jaar 2014.
Tabel 6. Prognose gemeentelijke netto uitgaven en netto inkomsten 2013-2017 (inclusief inflatie; miljarden euro’s)
2013
2017
Totaal netto uitgaven
23,45
25,80
2,35
10,0%
Totale netto inkomsten
23,45
23,13
-0,32
-1,4%
0,00
2,67
2,67
11,4%
Verschil
Verschil
De vergelijking van de beide prognose leidt tot de conclusie dat de uitgaven en inkomsten 2,7 miljard euro uiteen scharen, een verschil van 11,4 procent ten opzichte van het basisniveau in 2013. Vanzelfsprekend moeten gemeenten proberen hun begrotingen sluitend te krijgen. Het verschil van 2,7 miljard euro is bij ongewijzigd beleid. Gemeenten zullen hun beleid dus moeten aanpassen. Kortingen decentralisaties Het in tabel 6 geconstateerde verschil tussen de inkomsten- en de uitgavenontwikkeling is echter niet de enige druk op de gemeentelijke financiële huishouding. Genoegzaam is bekend dat de decentralisatie van het sociale domein samengaat met aanzienlijke kortingen van de oorspronkelijke budgetten. Over de precieze omvang ervan is geen duidelijkheid. In tabel 7 hebben we de stand van zaken van midden 2013 samengevat. Op onderdelen hebben we zelf een inschatting moeten maken.
Tabel 7. Verwachte kortingen bij decentralisaties sociaal domein (miljarden euro’s)
Budget 2013
Budget 2017
(€ mrd)
(€ mrd)
Jeugdzorg
3,30
2,85
-0,55
Huishoudelijke hulp
1,50
0,90
-0,60 -40%
Inkomensvoorziening chronisch zieken en gehandicapten
3,00
2,45
-0,55
-18%
Persoonlijke verzorging
5,00
3,75
-1,25
-25%
Totaal
12,80
9,95
-2,85
-22%
Verschil -14%
Het verschil is inclusief het gevolg van inflatie. Bron: Rijksbegroting 2013, diverse openbare stukken van VNG en eigen berekeningen.
COELO
35
Gemeenten in perspectief p 81 van 111
De totale korting bedraagt naar schatting 22 procent ofwel 2,9 miljard euro. Dat komt dus bovenop het bedrag van 2,7 miljard euro als men inkomsten en uitgaven bij ongewijzigd beleid vergelijkt (tabel 6). Aanvullende bezuinigingen Ten slotte bezien we de extra bezuiniging waartoe het Rijk heeft besloten om in 2014 in de buurt van de Europese begrotingsnormen te komen. Dat betreft een bedrag van 6 miljard euro. De invulling ervan is nog niet helemaal duidelijk, zodat niet precies te bepalen is hoe dit volgens de bestaande “trap op, trap af”-methode doorwerkt in het gemeentefonds. Bezuinigingen door het Rijk zijn hier alleen relevant als ze betrekking hebben op de “rijksuitgaven in enge zin”. Daartoe behoren niet de uitgaven voor de zorg en evenmin belastingverhogingen. Als vuistregel hanteert de VNG dat van dit bedrag de helft wordt omgebogen op een wijze die relevant is voor de “trap op, trap af”-methode en dat daarvan vervolgens 18 procent moet worden genomen. Dat komt neer op de helft van 18 procent van 6 miljard euro, ofwel 0,54 miljard euro.12 Totaalbeeld De drie bedragen (2,7 miljard euro tekort bij ongewijzigd beleid, 2,9 miljard euro aan decentralisatiekortingen en de extra bezuiniging van 0,5 miljard euro) komen samen op 6,1 miljard euro uit. Dit tekort heeft betrekking op een basisbedrag van 36,3 miljard euro in 2013. Dat is berekend als 23,5 miljard euro aan gemeentelijke netto uitgaven (tabel 4) plus 12,8 miljard euro die aan de te decentraliseren taken wordt besteed (tabel 7). Gemeenten kijken dus aan tegen een tekort van 17 procent op dit basisbedrag. Om deze uitkomst in een breder perspectief te plaatsen, schetsen we in de volgende paragraaf kort de financiële positie van de gemeenten in 2013, het startjaar van de prognose.
4.4. Financiële uitgangspositie gemeenten in 2013 Tot en met 2008 hadden de gezamenlijke gemeenten grote overschotten op de rekening van meer dan 1 miljard euro. Daarna zette een kentering in. In 2009 werd die nog aan het oog onttrokken door eenmalige opbrengsten uit de verkoop van nutsbedrijven, waardoor het saldo van de rekening nog steeds ruim boven een miljard euro uitkwam. Die verkoop leidde naast een positief rekeningresultaat vooral tot een verhoging van reserves. In 2010 en 2011 daalde het rekeningoverschot tot circa 0,1 miljard euro, minder dan een half procent van de netto uitgaven. Vanaf 2012 beschikken we alleen over begrotingscijfers, maar daarin is een vergelijkbare ontwikkeling te zien.
12
Vanwege het globale karakter van deze raming, laten we een verhoging ervan voor inflatie in 2014-2017
achterwege.
COELO
36
Gemeenten in perspectief p 82 van 111
De gemeenten baseren hun begrotingen en rekeningen op het wettelijk verplichte baten-lastenstelsel. Dat wijkt af van het stelsel waarmee het EMU-saldo wordt berekend. Wél kan het EMU-saldo uit de gemeentelijke boekhouding worden afgeleid. Volgens de meest recente gegevens van het CBS komt het gemeentelijke EMU-saldo keurig op het afgesproken niveau uit (CBS, 2013). Ondanks de moeilijke tijden betrachten de gemeenten als collectief dus een strakke begrotingsdiscipline. Voor de financiële positie van de gemeenten is de stand van hun eigen vermogen van belang. De ontwikkeling ervan volgt het patroon van het rekeningsaldo. Tot en met 2009 stegen de reserves en bedroegen aan het eind van dat jaar ruim 34 miljard euro. Dit is inclusief het rekeningsaldo van dat jaar. Dit is geen vrij beschikbaar “geld op de bank”. Het grootste deel is vastgelegd in met name gebouwen, infrastructurele werken en leningen aan maatschappelijke instellingen. Vanaf 2010 daalt het eigen vermogen. Het laatst bekende rekeningcijfer is dat voor 2011: 31 miljard euro. In onze ramingen gaan we ervanuit dat die dalende trend nog enigszins doorzet tot 2017. Dat hangt samen met het tijdelijk opvangen van rijksbezuinigingen (totdat structurele maatregelen zijn genomen) en de noodzaak af te boeken op de waarde van gronden etc. vanwege het inzakken van de vastgoedmarkt. Anders dan het Rijk, zijn gemeenten verplicht een sluitende begroting op te stellen. Als gemeenten geld lenen doen ze dat dus niet om een begrotingstekort op te vangen, maar om – bijvoorbeeld – de bouw van scholen te financieren. Over die lening betalen de gemeenten rente. Aan de andere kant lenen gemeenten ook uit, vooral aan zogeheten verbonden partijen, dat wil zeggen uiteenlopende maatschappelijke instellingen. Daarvoor ontvangen ze een rentevergoeding. Het saldo van de betaalde en ontvangen rente was in 2011 250 miljoen euro. Dat is 1 procent van de netto uitgaven. Deze 250 miljoen euro is het saldo van 1,61 miljard euro feitelijk betaalde rente en 1,36 miljard euro feitelijk ontvangen rente.13 In onze prognose veronderstellen we dat hierin tot 2017 geen wezenlijke verandering optreedt. Dat vereist wel dat de rijksbezuinigingen volledig kunnen worden opgevangen door efficiencymaatregelen en minder voorzieningen voor burgers en dat de noodzaak om verliezen te nemen op grondexploitaties geleidelijk aan verdwijnt.
4.5. Conclusie De gemeentefinanciën staan onder druk. Daar zijn drie redenen voor aan te wijzen. Om te beginnen bestaat er een discrepantie tussen het verwachte verloop van de inkomsten en dat van de uitgaven bij ongewijzigd beleid. Wanneer de inkomsten en de uitgaven van de gemeenten voor de periode 2013-2017 worden geraamd tekent zich
13
Dit betreft feitelijk ontvangen en betaalde bedragen; de zogeheten toegerekende en bespaarde rente is hierin niet
opgenomen. Daaarom is dit bedrag lager dan wat in tabel 5 wordt genoemnd.
COELO
37
Gemeenten in perspectief p 83 van 111
een tekort af ter hoogte van 2,7 miljard euro. Een tweede bron van druk op de gemeentelijke begrotingen bestaat uit de kortingen op de budgetten die zijn verbonden aan de te decentraliseren taken in het sociale domein. Deze bedragen naar schatting 2,9 miljard euro. In de derde plaats heeft het kabinet onlangs besloten tot aanvullende tekortreducerende maatregelen ter waarde van 6 miljard euro. Dit betekent dat de inkomsten van gemeenten naar verwachting 0,5 miljard lager zullen zijn dan eerder geraamd. Gemeenten zijn gehouden aan het presenteren van een sluitende begroting en zullen er alles aan doen om tekorten te voorkomen. Bovenstaande bedragen moeten dan ook niet worden opgevat als een voorspelling van toekomstige tekorten maar als indicatie van de taakstelling waarvoor gemeenten zich geplaatst zien. In het volgende hoofdstuk gaan we na hoe gemeenten hiermee kunnen omgaan.
COELO
38
Gemeenten in perspectief p 84 van 111
5. Hoe kunnen gemeenten hun begroting sluitend houden? 5.1. De taakstelling Tabel 8 vat de uitkomsten van het vorige hoofdstuk samen. Gemeenten moeten maatregelen ter waarde van 2,7 miljard euro nemen om het verschil tussen netto inkomsten en uitgaven bij ongewijzigd beleid te dichten. De aanvullende bezuinigingen van 6 miljard euro die het kabinet in de zomer van 2013 bekend maakte legt daar voor gemeenten nog eens 0,6 miljard bij op. En gemeenten moeten de te decentraliseren taken uit het sociale domein met 2,9 miljard euro minder uitvoeren dan er thans aan wordt uitgegeven. Aangezien gemeenten, anders dan de rijksoverheid, sluitende begrotingen moeten presenteren, ligt er een taakstelling van circa 6 miljard euro. Dat is 17 procent van de som van de netto uitgaven en de met de te decentraliseren taken gemoeide uitgaven in basisjaar 2013. Dit hoofdstuk verkent welke mogelijkheden gemeenten hebben om deze taakstelling in te vullen.
Tabel 8. Taakstelling gemeenten 2013-2017
Miljard euro Tekort bij ongewijzigd beleid
2,7
Kortingen decentralisaties sociaal domein
2,9
Aanvullende bezuiniging 6 miljard euro
0,5
Totaal
6,1
Totaal als % van netto uitgaven en te decentraliseren taken in 2013
17%
5.2. Mogelijkheden voor lastenverhoging In theorie is de keus duidelijk. Gemeenten kunnen hun uitgaven beperken en zij kunnen de lasten voor hun burgers verhogen. In de praktijk is die laatste mogelijkheid echter zeer beperkt. Onze raming gaat al uit van een ozb-stijging volgens het maximum dat de macronorm toelaat. Nu is die norm niet heilig: het is een bestuurlijke afspraak, afzonderlijke gemeenten zijn er niet aan
COELO
39
Gemeenten in perspectief p 85 van 111
gehouden en op dit moment wordt hij geëvalueerd. Maar een veel sterkere stijging zal op grote maatschappelijke weerstand stuiten. Bovendien is de ozb een naar verhouding kleine inkomstenbron. Dat betekent dat grote procentuele tariefverhogingen nodig zouden zijn om de gemeentelijke inkomsten met een bescheiden percentage te laten toenemen (het zogeheten hefboomeffect).14 De jaaropbrengst van de ozb is ongeveer 3,5 miljard. Zelfs een verdubbeling zou volstrekt onvoldoende om het bedrag van 6,1 miljard op te vangen. Naast de ozb kennen gemeenten nog enkele kleinere belastingen, die aanzienlijk minder opbrengen, en bestemmingsheffingen, die ten hoogte kostendekkend mogen zijn. Ook hier ligt dus geen oplossing. De overige eigen inkomsten van gemeenten hangen vaak samen met bedrijfsmatige activiteiten, waarvoor ook kosten worden gemaakt. Hier is geen “knop” waaraan kan worden gedraaid om meer netto inkomsten te verkrijgen.
5.3. Mogelijkheden voor uitgavenbeperking De taakstelling waar gemeenten voor staan kan niet of nauwelijks worden ingevuld via inkomstenvermeerderende maatregelen. Gemeenten moeten hun uitgaven dus beperken. Voor een groot deel zal dat neerkomen op een verlaging van het lokale voorzieningenniveau. Bij de decentralisatie van het sociale domein is er echter nog een mogelijkheid. Het kabinet streeft op dit terrein naar wat wordt genoemd een paradigmashift. Een groot deel van wat vroeger vrijwilligerswerk was is tegenwoordig geprofessionaliseerd en wordt uit publieke middelen bekostigd. Als gevolg van de crisis in de overheidsfinanciën, maar ook door de vergrijzing, is dit steeds moeilijker te bekostigen. Er moet worden “ontzorgd”: mensen moeten weer meer zelf het roer in handen nemen en de hulp van vrijwilligers inroepen. Daar komt bij dat professionalisering heeft geleid tot een versnippering in de zorg, waarbij specialisten zich richten op deelproblemen maar waarbij een integrale aanpak te vaak ontbreekt. Vandaar om de roep “één gezin, één plan, één regisseur”. De veronderstelling is dat gemeenten deze taken beter kunnen uitvoeren, maar ook met minder geld doordat zij integraal beleid kunnen voeren op basis van lokale omstandigheden en wensen. Een consequentie daarvan is echter dat er lokale en regionale verschillen zullen ontstaan in de dienstverlening op dit terrein. Het gaat om voorzieningen aan kwetsbare mensen, waarbij het idee overheerst dat er op dit moment nog geen regionale verschillen bestaan wat betreft de dienstverlening. Dat dit idee niet geheel juist is (Rfv, 2013) doet er in dit verband weinig toe. De vraag is in hoeverre dit soort
14
Zie Allers et al. (2013), blz. 50-51.
COELO
40
Gemeenten in perspectief p 86 van 111
verschillen zouden worden geaccepteerd. Hoe meer ruimte gemeenten krijgen om de te decentraliseren taken naar eigen inzicht in te vullen en uit te voeren, hoe beter zij de uitgaven in de hand kunnen houden. Daarnaast is het van belang te weten in hoeverre burgers bezuinigingen op verschillende beleidsterreinen aanvaardbaar vinden. Wij legden ons burgerpanel een aantal vragen voor om hier meer zicht op te krijgen.
5.4. Accepteren burgers bezuinigingen? Of lastenverhoging in de praktijk nu een bruikbare oplossing is of niet, door burgers te vragen voor welke voorzieningen ze eventueel meer zouden willen betalen en voor welke niet kan een beeld worden verkregen van wat van gemeenten wordt verwacht dan wel geaccepteerd.
Figuur 13. Keus burgerpanel tussen bezuinigen en lastenverhoging
Uren straatverlichting Dorpshuizen, buurtcentra Sportvelden en -accommodaties Bibliotheek Onderhoud speelruimten Onderhoud wegen Sociale werkplaatsen Jeugdzorg Onderhoud schoolgebouwen Thuiszorg 0%
20% Bezuinigen
40%
60%
80%
100%
Belasting verhogen
In figuur 13 is voor een reeks van voorzieningen weergegeven welk percentage van de huishoudens kiest voor het verhogen van de belastingen om de voorziening in stand te houden en welk percentage er voor kiest om te bezuinigen op de voorziening. De antwoorden variëren sterk. 94 procent van de huishoudens geeft aan dat er wat hen betreft kan worden bezuinigd op het aantal uren straatverlichting. 71 procent vindt dat er kan worden bezuinigd op dorpshuizen en buurtcentra en circa 60 procent op sportvelden, de bibliotheek en op het onderhoud aan speelruimten. Burgers accepteren dus op diverse terreinen een vermindering van de publieke COELO
41
Gemeenten in perspectief p 87 van 111
dienstverlening. Op andere terreinen worden bezuinigingen echter minder gemakkelijk geaccepteerd. Maar liefst 79 procent van de huishoudens zegt bereid te zijn om meer belasting te betalen om te voorkomen dat er wordt bezuinigd op thuiszorg. Voor wat betreft schoolgebouwen is dat 63 procent, voor de jeugdzorg 61 procent en voor de sociale werkvoorziening 60 procent. Zoals gezegd is het ondenkbaar dat gemeenten hun financiële taakstelling via lastenverhoging kunnen invullen. Figuur 13 is dan ook niet bedoeld om de keuzemogelijkheden van gemeenten weer te geven, maar om te laten zien in welke mate burgers een achteruitgang in de gemeentelijke dienstverlening zullen aanvaarden. Uit figuur 13 komt naar voren dat burgers best de nodige bezuinigingen accepteren, maar dat het juist de voorzieningen in het sociale domein zijn waar men dit het minst graag ziet. Dat komt slecht uit, want hiermee is veel meer geld gemoeid dan met straatverlichting of buurthuizen. Het gevaar dreigt dus dat de te decentraliseren taken tot verdringing zullen leiden van taken die traditioneel tot het gemeentelijke pakket behoren.
5.5. Accepteren burgers verschillen in dienstverlening? In de vorige paragraaf bleek dat huishoudens in meerderheid moeite hebben met bezuinigingen binnen het sociale domein (jeugdzorg, thuiszorg, sociale werkvoorziening, zie figuur 13). Zij zeggen nog liever meer belasting te betalen dan een achteruitgang te zien in de dienstverlening op dit terrein. Maar zoals we al zagen is het gemeentelijke belastinggebied veel te klein om de kortingen op de gedecentraliseerde budgetten te dragen. Een belangrijke reden voor de komende decentralisaties is dat gemeenten dichter bij de burgers staat dan het Rijk. Gemeenten zouden daarom beter in staat moeten zijn om het beleid af te stemmen op de lokale omstandigheden en behoeften dan het Rijk. Decentralisatie van een taak betekent dus dat de gemeente beleid ontwikkelt op dat terrein. Hierdoor ontstaan er verschillen tussen gemeenten. Gemeenten zullen immers verschillende keuzen maken. Decentralisatie heeft dus twee kanten. Aan de ene kant wordt mogelijk beter aangesloten bij de wensen van de lokale bevolking. Aan de andere kant ontstaan er verschillen tussen gemeenten waardoor het in de ene gemeente bijvoorbeeld gemakkelijker kan zijn om van een voorziening gebruik te maken dan in de andere gemeente. Wanneer gemeenten hierbij weinig of geen beleidsvrijheid krijgen zijn hun mogelijkheden om de kosten te beheersen erg beperkt. Hoe kijkt de burger hier tegenaan? Vindt de burger inderdaad dat de gemeente beter kan bepalen welke zorg nodig is dan het Rijk? En accepteert de burger dan ook dat er verschillen ontstaan tussen gemeenten wat betreft de dienstverlening op dit gebied? Om dit na te gaan zijn stellingen voorgelegd aan de huishoudens van het burgerpanel (zie bijlage 4 en 5). Hierop konden zij reageren met antwoorden variërend van
COELO
42
Gemeenten in perspectief p 88 van 111
“helemaal oneens” tot “helemaal eens” (5-punt schaal) of “weet niet”. Een aantal vragen heeft betrekking op het punt dat gemeenten beter in staat zouden zijn om maatwerk te leveren dan het Rijk. De antwoorden op de stellingen zijn zo gecodeerd dat 1 steeds betekent dat men het niet eens is met het idee dat gemeenten beter maatwerk kunnen leveren en 5 dat men het hier wel mee eens is. Van de antwoorden is een gemiddelde score berekend. Wanneer een respondent “weet niet” antwoordt op één van de stellingen dan wordt deze respondent niet meegenomen bij de berekening van het gemiddelde. Figuur 14 geeft de spreiding van de gemiddelde scores op de verschillende stellingen. De gemiddelde score is 3,5.15 Die score ligt boven de waarde 3 die het midden houdt tussen eens en oneens. Respondenten zijn het in meerderheid eens met het idee dat gemeenten beter maatwerk kunnen leveren dan het Rijk.
Figuur 14. Score van huishoudens op stellingen over de vraag of gemeenten beter in staat zijn om maatwerk te leveren dan het Rijk (n= 2.074, 236 “weet niet”)
15
De standaardafwijking bedraagt 0,72; 236 respondenten weten het niet.
COELO
43
Gemeenten in perspectief p 89 van 111
De volgende vraag is of huishoudens dan ook accepteren dat door de decentralisaties verschillen ontstaan wat betreft de dienstverlening door gemeenten. Om dit na te gaan zijn het burgerpanel vier stellingen voorgelegd (zie bijlage 4). De antwoorden zijn zo gecodeerd dat 5 betekent dat men verschillen tussen gemeenten volledig acceptabel vindt. Een score van 1 betekent dat men verschillen volledig afwijst. Figuur 15 geeft de gemiddelde scores van de respondenten weer. De grafiek laat duidelijk zien dat respondenten het in overgrote meerderheid niet acceptabel vinden dat er verschillen ontstaan tussen gemeenten. Veel respondenten hebben op alle stellingen “oneens” of zelfs “helemaal oneens” aangekruist. De gemiddelde score is 1,8.16 Bijna niemand geeft een score hoger dan 3 (= niet eens, niet oneens). Eigenlijk verschillen de respondenten alleen van elkaar in de kracht waarmee zij verschillen afwijzen.
Figuur 15. Score van huishoudens op stellingen over de acceptatie van verschillen tussen gemeenten als gevolg van decentralisaties (n= 2.224, 86 “weet niet”)
Burgers hebben dus wel het idee dat gemeenten beter maatwerk kunnen leveren dan het Rijk. De consequentie daarvan, dat er verschillen in dienstverlening ontstaan
16
De standaardafwijking is 0,58, n = 2.224, 86 missende waarden.
COELO
44
Gemeenten in perspectief p 90 van 111
tussen gemeenten, wordt echter niet aanvaard. Een laatste vraag is of burgers het ontstaan van verschillen tussen gemeenten door decentralisaties dusdanig problematisch vinden dat zij liever hebben dat het Rijk taken blijft uitvoeren. Hier zijn drie stellingen over voorgelegd (zie bijlage 4). Alle vragen zijn zo gecodeerd dat een hogere score betekent dat men het er meer mee eens is dat het Rijk taken moet uitvoeren als decentralisatie leidt tot grote verschillen tussen gemeenten. De gemiddelde scores van respondenten zijn weergegeven in figuur 16. De figuur laat zien dat veel respondenten aangeven dat zij liever zien dat het Rijk de taken op het sociale domein uitvoert als daarmee kan worden voorkomen dat er verschillen ontstaan in de dienstverlening. Veel respondenten antwoorden “eens” (4) op de stellingen. De gemiddelde score is 3,5.17
Figuur 16. Score van huishoudens op stellingen over de vraag of het Rijk taken moet blijven uitvoeren als decentralisatie leidt tot verschillen tussen gemeenten (n= 2.150, 160 “weet niet”)
Oneens
17
Eens
Standaardafwijking 0,85, 160 keer “weet niet” geantwoord.
COELO
45
Gemeenten in perspectief p 91 van 111
Verschillen in antwoorden tussen groepen respondenten In het voorgaande is weergegeven of huishoudens de verschillen tussen gemeenten die ontstaan door decentralisaties acceptabel vinden. Hierbij is de totale populatie in de steekproef onderzocht. Er zouden echter verschillen kunnen bestaan tussen verschillende categorieën. Denken ouderen bijvoorbeeld anders over decentralisaties dan jongere respondenten? Of kijkt men hier in landelijke gemeenten anders tegenaan dan in de stad? Om dat na te gaan kunnen we de gemiddelde score van respondenten op de vragen over het accepteren van verschillen tussen gemeenten afzetten tegen bijvoorbeeld de leeftijd van de respondent. We zetten de score op acceptatie van verschillen tussen gemeenten op de x-as en de leeftijd op de y-as. Iedere respondent kan dan met een punt worden weergegeven. De puntenwolk die dan ontstaat laat dan zien of er een verband is tussen leeftijd en de mate waarin men verschillen accepteert. Als oudere mensen verschillen tussen gemeente meer accepteren dan jongere mensen dan zouden er linksonder in de figuur veel punten moeten zijn en ook rechtsboven en niet in de rest van de figuur. In figuur 17 is te zien dat dit niet het geval is.
Figuur 17 Score van huishoudens op stellingen over de acceptatie van verschillen tussen gemeenten als gevolg van decentralisaties afgezet tegen leeftijd.
Ook de mate van stedelijkheid van iemands woonplaats, het netto inkomen en het opleidingsniveau blijkt geen verband te hebben met de mate waarin verschillen tussen gemeenten worden geaccepteerd. De uitkomsten worden breed gedragen in de maatschappij. COELO
46
Gemeenten in perspectief p 92 van 111
We zien hier een duidelijke paradox: burgers vinden wel dat de gemeente beter kan beoordelen wat voor zorg inwoners nodig hebben, maar accepteert geen verschillen in dienstverlening tussen gemeenten. Dat betekent dat de vrijheidsgraden voor gemeenten op dit terrein beperkt zijn. Het wordt daardoor ook moeilijk om de uitgaven op het sociale domein in de hand te houden. De door het Rijk op deze decentralisaties ingeboekte bezuinigingen kunnen daardoor nopen tot bezuinigingen op de al bestaande gemeentelijke taken. Uit recent onderzoek blijkt dat burgers meer geld betalen voor woningen in gemeenten die hogere rijksuitkeringen ontvangen (Allers en Vermeulen, 2013). Gemeentegeld wordt kennelijk besteed aan voorzieningen die worden gewaardeerd. Een verlaging van het voorzieningenniveau zal de welvaart dan ook verlagen.
COELO
47
Gemeenten in perspectief p 93 van 111
6. Conclusies 6.1
Het belang van gemeenten
Gemeenten zijn belangrijke spelers binnen het Nederlandse overheidsbestel. Van alle overheidsbestedingen komt een kwart voor rekening van gemeenten. Gemeentelijke bestedingen zijn daarmee goed voor bijna tien procent van het bbp. Vooral in de sectoren Afval, Huisvesting, Cultuur & recreatie en Riolering & waterzuivering is hun aandeel overheersend. In de beeldvorming komt het belang van gemeenten niet altijd goed naar voren. Juist op de beleidsterreinen waar gemeenten domineren wordt hun rol door burgers onderschat. Bij het aandeel van gemeenten in de landelijke belasting- en premieopbrengst is het omgekeerde het geval. Terwijl gemeenten maar 3,4 procent van alle belasting heffen, schat de burger dit aandeel op 22 procent! Ook als sector in de economie tellen de gemeenten mee. Hun materiële bestedingen bedragen 20 miljard euro per jaar. Bijna de helft hiervan bestaat uit investeringen. Van alle overheidsinvesteringen wordt maar liefst 45 procent door gemeenten gedaan.
6.2
Financiële vooruitblik
Een prognose van de gemeentelijke inkomsten en uitgaven voor de periode 2013-2017 op basis van het thans bekende overheidsbeleid laat een tekort zien van 2,7 miljard euro op jaarbasis. Voor zover nu bekend bedragen de kortingen op de taken uit het sociale domein die naar gemeenten worden gedecentraliseerd 2,9 miljard euro op jaarbasis. De voorgenomen aanvullende bezuinigingen van het kabinet leveren nog een inkomstendaling op van 0,5 miljard euro. Samen gaat het om 6,1 miljard euro aan ongedekte uitgaven. Dat is maar liefst 17 procent van het totaal. Anders dan het Rijk moeten gemeenten hun begroting laten sluiten. Het gat van 6,1 miljard euro heeft daarom het karakter van een taakstelling. Gemeenten zullen er alles aan doen om het gat te dichten. Hun mogelijkheden daarvoor zijn echter beperkt. Het kabinet dekt ongeveer een aanzienlijk deel van de ombuigingen uit lastenverzwaringen voor burgers en bedrijven. Gemeenten hebben die mogelijkheid niet. Hun belastinginkomsten zijn zo beperkt dat zelfs een verdubbeling van de tarieven geen soelaas zou bieden. Gemeenten moeten dus hun uitgaven beperken. Gezien de grote omvang van de taakstelling zal dit niet kunnen zonder gevolgen voor het voorzieningenniveau. Uit ons onderzoek blijkt dat de meeste burgers hier wel begrip voor hebben, en bezuinigingen op bijvoorbeeld straatverlichting, buurtcentra en sportaccommodaties accepteren. Bezuinigingen in het sociale domein wijzen burgers echter in meerderheid af. Daar gaat echter veel meer geld in om dan in bijvoorbeeld
COELO
48
Gemeenten in perspectief p 94 van 111
straatverlichting. Bij de naar gemeenten te decentraliseren taken op het sociale domein streeft het kabinet naar een zogeheten paradigmashift. Er moet worden “ontzorgd”, mensen moeten meer zelf doen of de hulp inroepen van vrijwilligers. Van gemeenten wordt verwacht dat zij via een integrale aanpak met minder geld betere zorg kunnen bieden. Daar is wel maatwerk voor nodig. Een meerderheid van de door ons ondervraagde burgers denkt dat gemeenten dit inderdaad beter kunnen dan het Rijk. Een onvermijdelijk gevolg van maatwerk is echter dat regionale verschillen zullen ontstaan in de dienstverlening. Dergelijke verschillen worden door burgers massaal afgewezen. Als decentralisatie leidt tot verschillen in sociale dienstverlening dan kiezen de meeste burgers ervoor om die taken bij het Rijk te laten. Dit maakt het voor gemeenten moeilijk om de ingeboekte bezuinigingen op het sociale domein daadwerkelijk te realiseren. Dat betekent dat de al bestaande druk op de uitgaven aan “traditionele” gemeentelijke taken nog groter wordt. Bezuinigen op die taken zal de welvaart verminderen. Uit recent onderzoek18 blijkt immers dat burgers meer geld overhebben voor huizen in gemeenten die meer te besteden hebben. Gemeentelijke middelen worden besteed aan voorzieningen die worden gewaardeerd. Daar komt bij dat gemeenten nu een groot deel (45 procent) van alle overheidsinvesteringen voor hun rekening nemen. Te vrezen valt dat deze investeringen sterk onder druk zullen komen te staan. Wanneer gemeenten de helft van hun financiële gat op deze manier zouden dekken, zou dat een terugval opleveren van maar liefst 33 procent van de gemeentelijke investeringen en 15 procent van alle overheidsinvesteringen. Op de korte termijn levert dat een negatieve economische impuls op, met nadelige gevolgen voor de werkgelegenheid en de economische groei. Op de langere termijn leidt het tot interen op de kapitaalgoederenvoorraad van de overheid. De kwaliteit van onder meer wegen, riolen en gebouwen komt dan onder druk te staan.
18
Zie Allers en Vermeulen (2013).
COELO
49
Gemeenten in perspectief p 95 van 111
Bijlage 1. Netto uitgaven gemeenten Tabel 9. Netto uitgaven gemeenten volgens begrotingen 2013 (mln euro)
Hoofdfunctie begroting Volkshuisvesting en ruimtelijke ordening
Netto uitgaven 1.171
Algemeen bestuur
2.583
Openbare orde en veiligheid
1.643
Economische zaken
74
Vervoer, wegen en water
3.234
Reiniging
-188
Riolering
-120
Milieubescherming
549
Volksgezondheid
752
Recreatie en cultuur
4.286
Onderwijs
2.324
Sociale zekerheid - Inkomensverstrekking Sociale zekerheid - Maatschap. dienstverlening Totaal netto uitgaven
3.116 4.024 23.448
Bron: CBS.
COELO
50
Gemeenten in perspectief p 96 van 111
Bijlage 2. Basisgegevens uitgavenprognose Tabel 10. Prognose voornaamste verdeelmaatstaven in gemeentefonds
2013
2014
2015
2016
2017
2018
ozb (mln)
1.936.160
1.864.841
1.872.799
1.880.769
1.888.753
1.896.749
inwoners
16.779.575
16.824.132
16.870.652
16.920.182
16.973.054
17.030.172
jongeren
3.870.773
3.849.435
3.828.640
3.815.449
3.804.619
3.794.862
ouderen 65+
2.824.345
2.919.615
3.004.721
3.084.051
3.159.462
3.238.955
891.007
908.703
929.499
951.455
969.698
991.944
2.292.750
2.298.888
2.305.026
2.311.165
2.317.303
2.323.441
351.641
377.001
393.513
397.342
387.900
377.660
uitkeringsontvangers
1.286.136
1.316.676
1.340.915
1.352.061
1.355.173
1.357.457
minderheden
1.325.092
1.340.725
1.356.543
1.372.548
1.388.741
1.405.125
eenouderhuishoudens
523.650
531.348
535.568
537.018
538.437
539.632
leerlingen (V)SO (gewogen)
380.096
379.843
379.573
379.387
379.233
379.134
leerlingen VO (gewogen)
722.007
730.761
739.621
748.588
757.664
766.850
oppervlakte bebouwing
108.598
111.148
113.808
116.494
119.246
122.067
woonruimten
7.906.035
7.927.201
7.948.367
7.969.533
7.990.699
8.011.865
omgevingsadressendichtheid
15.069.779
15.191.513
15.315.008
15.440.289
15.565.661
15.691.884
1.101.128
1.154.223
1.209.878
1.273.054
1.336.771
1.403.177
ouderen 75-85 jaar huishoudens laag inkomen bijstandsontvangers
bedrijfsvestigingen
Bron: Meicirculaire gemeentefonds 2013.
COELO
51
Gemeenten in perspectief p 97 van 111
Bijlage 3. Prognose prijsontwikkeling en economische groei Voor onze prognose van de prijzen baseren we ons op de Meicirculaire gemeentefonds 2013, die op zijn beurt put uit de prognose van het Centraal Planbureau.
Tabel 11. Verwachte prijsontwikkeling
Prijsontwikkeling
2013
2014
2015
2016
2017
2018
1,6%
1,6%
0,9%
0,9%
0,9%
0,9%
De raming van de reële economische groei – die we uitsluitend gebruiken om de ozbontwikkeling te bepalen volgens de zogenoemde macro-norm – ontlenen we aan CPB (2012). Op bladzijde 3 staat: “Voor de periode 2013-2017 verwacht het CPB een voorzichtig herstel, met een gemiddelde groei van een krappe 1 % per jaar, ongeveer gelijk aan de potentiële groei.”
COELO
52
Gemeenten in perspectief p 98 van 111
Bijlage 4. Burgerpanel In dit rapport wordt een aantal keer “het beeld van de burger” weergegeven. Het gaat dan om de vragen welk beeld de burger heeft van de gemeente (paragraaf 3.3) en de acceptatie van decentralisaties door burgers (paragraaf 5.4 en 5.5). Voor dit “beeld van de burger” zijn vragen uitgezet bij het Centerpanel van Centerdata. Het Centerpanel bestaat uit een steekproef van 3000 huishoudens. Aan dit onderzoek hebben 2310 huishoudens meegedaan (77 procent van het panel). In deze bijlage wordt weergegeven welke vragen zijn gesteld en hoe de antwoorden zijn verwerkt. In bijlage 5 is de volledige vragenlijst weergegeven. Uitgaven In hoofdstuk 3 wordt geanalyseerd welk deel van de overheidsuitgaven wordt gedaan door gemeenten. We hebben aan burgers gevraagd welk beeld zij hier van hebben. Hiervoor is de volgende vraag gesteld:
Hieronder staat een aantal overheidstaken. Deze taken kunnen worden uitgevoerd door gemeenten, maar ook door provincies, waterschappen en de rijksoverheid. Geef bij elk van deze taken hoe groot de rol van de gemeente naar uw idee is.
Overheidstaak
Welk deel van deze taak wordt door gemeenten uitgevoerd (schatting)?
Defensie
……%
Openbare orde en veiligheid
……%
Vervoer, wegen, vaarwegen
……%
Afvalinzameling en verwerking
……%
Riolering en waterzuivering
……%
Milieubescherming
……%
Volkshuisvesting en ruimtelijke ordening
……%
Volksgezondheid
……%
Cultuur en recreatie
……%
Onderwijs
……%
Sociale zekerheid
……%
Voor iedere taak is het gemiddelde percentage berekend.
COELO
53
Gemeenten in perspectief p 99 van 111
Belastinginkomsten De volgende vraag is gesteld om te bepalen welk deel van de belastingen naar het idee van burgers afkomstig is van de verschillende overheden:
Overheden krijgen inkomsten uit allerlei belastingen, heffingen en sociale premies. Hoeveel denkt u dat elke afzonderlijke overheid int, als percentage van de totale opbrengst? Het totaal moet 100% zijn. Gemeenten
Provincies
Waterschappen
Rijksoverheid
……%
……%
……%
……%
Huishoudens hebben voor iedere overheidslaag een percentage ingevuld. Wij hebben vervolgens voor iedere overheidslaag het gemiddelde percentage berekend. Belasting verhoging en bezuinigen In paragraaf 5.4 wordt geanalyseerd of er terreinen zijn waarop burgers een vermindering van de publieke dienstverlening accepteren. De analyse is gebaseerd op een vraag waarbij de respondenten voor een aantal voorzieningen moeten kiezen of zij hier op willen bezuinigen of dat zij meer belasting willen betalen om de voorziening op peil te houden:
Stel, de gemeente waar u woont komt geld tekort. Er moeten daarom keuzes worden gemaakt. De eerste mogelijkheid is bezuinigen. De tweede mogelijkheid is het verhogen van de belastingen om er voor te zorgen dat de dienstverlening op hetzelfde peil blijft. Als u mag kiezen, wat zou uw gemeente dan moeten doen als er onvoldoende geld is om de volgende voorzieningen op peil te houden? Bezuinigen
Belasting verhogen
Bibliotheek Sportvelden en -accommodaties Onderhoud wegen Jeugdzorg Aantal uren dat straatverlichting op volle sterkte is Onderhoud speelruimten Onderhoud schoolgebouwen Dorpshuizen, buurtcentra Thuiszorg Sociale werkplaatsen
COELO
54
Gemeenten in perspectief p 100 van 111
Er is voor iedere voorziening bepaald welk deel van de respondenten bezuinigen heeft ingevuld en welk deel van de respondenten belasting verhogen. Acceptatie verschillen in dienstverlening In paragraaf 5.5 wordt geanalyseerd of burgers verschillen in dienstverlening accepteren. De analyse is gebaseerd op een aantal stellingen (zie bijlage 5 voor de volledige lijst zoals die is voorgelegd aan de respondenten). Respondenten konden kiezen uit de antwoordcategorieën “helemaal oneens”, “oneens”, “niet eens en niet oneens”, “eens”, “helemaal eens” en “weet niet”. De stellingen geven de mening van de respondenten weer op drie verschillende onderdelen van decentralisaties: 1. Gemeenten, zoals verondersteld bij decentralisaties, zijn beter in staat om maatwerk te leveren dan het rijk. Stellingen: De gemeente kan beter beoordelen of iemand een uitkering moet ontvangen dan de rijksoverheid. De rijksoverheid kan geen maatwerk bieden als het er om gaat om mensen aan een baan te helpen. De gemeente kan beter dan de rijksoverheid bepalen wie extra hulp krijgt bij bijvoorbeeld langdurige ziekte of een handicap. Het Rijk kan geen maatwerk leveren als het gaat om het leveren van zorg aan langdurige zieken of gehandicapten. Het Rijk kan geen maatwerk leveren als het gaat om het helpen van kinderen met problemen
2. Het is acceptabel dat er verschillen ontstaan tussen gemeenten. Stellingen: De voorwaarden om een uitkering te ontvangen moeten in iedere gemeente hetzelfde zijn. Ik vind het acceptabel dat mensen met een bijstandsuitkering in de ene gemeente klusjes moeten doen zoals straatvegen en in de andere niet. Kinderen moeten in iedere gemeente dezelfde hulp kunnen krijgen als er problemen zijn in het gezin waar zij opgroeien Of een kind bij problemen thuis een voogd krijgt toegewezen of niet moet niet afhankelijk zijn van de gemeente waar hij woont.
COELO
55
Gemeenten in perspectief p 101 van 111
3. Als er verschillen ontstaan tussen gemeenten is het beter dat het Rijk taken uit blijft voeren. Stellingen: Om grote verschillen tussen gemeenten te voorkomen moet de rijksoverheid bepalen wanneer iemand een uitkering krijgt. Om grote verschillen tussen gemeenten te voorkomen moet de rijksoverheid bepalen wanneer iemand aanvullende zorg krijgt bij bijvoorbeeld langdurige ziekte of een handicap. Om grote verschillen tussen gemeenten te voorkomen moet de rijksoverheid de regie hebben bij de jeugdzorg
Een deel van de stellingen is zo geformuleerd dat het antwoord “helemaal eens” weergeeft dat de gevolgen van decentralisaties acceptabel zijn (bijvoorbeeld “Ik vind het acceptabel dat mensen met een bijstandsuitkering in de ene gemeente klusjes moeten doen zoals straatvegen en in de andere niet.”), een deel van de stellingen is zo geformuleerd dat “helemaal eens” weergeeft dat de gevolgen juist niet acceptabel zijn (bijvoorbeeld “De voorwaarden om een uitkering te ontvangen moeten in iedere gemeente hetzelfde zijn.”). In dit laatste geval zijn de antwoorden gehercodeerd zodat een hogere score altijd aangeeft dat men de gevolgen van decentralisaties accepteert. Voor elk van de drie onderdelen (maatwerk leveren, acceptatie verschillen en als er verschil ontstaat dan moet het Rijk de taak uitvoeren) is voor elke respondent een gemiddelde score berekend. Respondenten konden ook aangeven dat zij het antwoord op een stelling niet wisten. Als een respondent op één of meer van stellingen van een onderdeel “weet niet” antwoord dan is er voor die respondent geen gemiddelde score berekend op het betreffende onderdeel.
COELO
56
Gemeenten in perspectief p 102 van 111
Bijlage 5. Vragenlijst De volgende vragen gaan over de overheid. In Nederland bestaat de overheid uit gemeenten, provincies, waterschappen en de (landelijke) rijksoverheid.
1. Overheden krijgen inkomsten uit allerlei belastingen, heffingen en sociale premies. Hoeveel denkt u dat elke afzonderlijke overheid int, als percentage van de totale opbrengst? Het totaal moet 100% zijn. Gemeenten
Provincies
Waterschappen
Rijksoverheid
Totaal
…..%
…..%
…..%
…..%
100%
2. Hieronder staat een aantal overheidstaken. Deze taken kunnen worden uitgevoerd door gemeenten, maar ook door provincies, waterschappen en de rijksoverheid. Geef bij elk van deze taken hoe groot de rol van de gemeente naar uw idee is. Overheidstaken
Welk deel van deze taak wordt door gemeenten uitgevoerd (schatting)?
Defensie
…..%
Openbare orde en
…..%
veiligheid Vervoer, wegen,
…..%
vaarwegen Afvalinzameling en
…..%
verwerking Riolering en
…..%
waterzuivering Milieubescherming
…..%
Volkshuisvesting
…..%
en ruimtelijke ordening Volksgezondheid
…..%
Cultuur en
…..%
recreatie Onderwijs
…..%
Sociale zekerheid
…..%
COELO
57
Gemeenten in perspectief p 103 van 111
3. Stel, de gemeente waar u woont komt geld tekort. Er moeten daarom keuzes worden gemaakt. De eerste mogelijkheid is bezuinigen. De tweede mogelijkheid is het verhogen van de belastingen om er voor te zorgen dat de dienstverlening op hetzelfde peil blijft. Als u mag kiezen, wat zou uw gemeente dan moeten doen als er onvoldoende geld is om de volgende voorzieningen op peil te houden? Bezuinigen
Belasting verhogen
Bibliotheek Sportvelden en -accommodaties Onderhoud wegen Jeugdzorg Aantal uren dat straatverlichting op volle sterkte is Onderhoud speelruimten Onderhoud schoolgebouwen Dorpshuizen, buurtcentra Thuiszorg Sociale werkplaatsen
COELO
58
Gemeenten in perspectief p 104 van 111
4. Geef aan in hoeverre u het eens bent met de volgende stellingen: Helemaal oneens
Oneens
Niet eens en niet oneens
Eens
Helemaal
Weet niet
eens
De gemeente kan beter beoordelen of iemand een uitkering moet ontvangen dan de rijksoverheid. De voorwaarden om een uitkering te ontvangen moeten in iedere gemeente hetzelfde zijn. Ik vind het acceptabel dat mensen met een bijstandsuitkering in de ene gemeente klusjes moeten doen zoals straatvegen en in de andere niet. De rijksoverheid kan geen maatwerk bieden als het er om gaat om mensen aan een baan te helpen. Om grote verschillen tussen gemeenten te voorkomen moet de rijksoverheid bepalen wanneer iemand een uitkering krijgt.
De gemeente kan beter dan de rijksoverheid bepalen wie extra hulp krijgt bij bijvoorbeeld langdurige ziekte of een handicap. Om grote verschillen tussen gemeenten te voorkomen moet de rijksoverheid bepalen wanneer iemand aanvullende zorg krijgt bij bijvoorbeeld langdurige ziekte of een handicap. Of je extra zorg krijgt bij bijvoorbeeld langdurige ziekte of een handicap moet niet afhankelijk zijn van de gemeente waar je woont. Het rijk kan geen maatwerk leveren als het gaat om het leveren van zorg aan langdurige zieken of gehandicapten.
COELO
59
Gemeenten in perspectief p 105 van 111
(vervolg vraag 4) Helemaal oneens
Oneens
Niet eens en niet oneens
Eens
Helemaal
Weet niet
eens
Kinderen moeten in iedere gemeente dezelfde hulp kunnen krijgen als er problemen zijn in het gezin waar zij opgroeien. Of een kind bij problemen thuis een voogd krijgt toegewezen of niet moet niet afhankelijk zijn van de gemeente waar hij woont. Het Rijk kan geen maatwerk leveren als het gaat om het helpen van kinderen met problemen. Om grote verschillen tussen gemeenten te voorkomen moet de rijksoverheid de regie hebben bij de jeugdzorg.
COELO
60
Gemeenten in perspectief p 106 van 111
Literatuur Allers, M.A., Hoeben, C., Janzen, L., Veenstra, J., Geertsema, J.B, Merkus, E. (2013), Atlas van de lokale lasten 2013, Groningen: COELO. Allers, M.A., Vermeulen, W. (2013), Kapitalisatie van de algemene uitkering uit het gemeentefonds in woningprijzen, Groningen: COELO. CBS (2013), Definitieve uitkomsten EMU-enquête 2013, Den Haag: CBS. CPB (2010), Saffier II, Den Haag: CPB. CPB (2012), Juniraming 2012 – De Nederlandse economie tot en met 2017, inclusief Begrotingsakkoord 2013, CPB Policy Brief 2012/01, Den Haag: CPB. Gelder, M. van, Allers, M.A. (2013) Atlas rijksuitkeringen aan gemeenten 2013, Groningen: COELO. Rfv (2012), Brief regeerakkoord, Den Haag: Rfv. Rfv (2013), Aanvullende reactie op advies over decentralisatiebrief, Den Haag: Rfv. Suyker, W. (2013), Tekortreducerende maatregelen 2011-2017, CPB Achtergronddocument, Den Haag: CPB.
COELO
61
Gemeenten in perspectief p 107 van 111
Verkrijgbaar in de reeks COELO-rapporten 94-1
M.A. Allers, C.A. de Kam, Advies over de kostentoedeling van waterschappen, 1994.
95-1
M.A. Allers, C.G.M. Sterks, Naar een geïntegreerd stelsel voor gesubsidieerde arbeid? Evaluatie van de voorstellen van de commissie Houben, 1995.
95-2 M.A. Allers, Inkomenseffecten van het gemeentelijk kwijtscheldingsbeleid, 1995. 96-1
C.G.M. Sterks, M.A. Allers, Herziening van de financiële verhouding en de lokale lastendruk, 1996.
96-2 M.A. Allers, Financiële gevolgen van de verruiming van het kwijtscheldingsbeleid van de gemeente Groningen, 1996. 96-3 M.A. Allers, Profijt van de gemeentelijke overheid. De invloed van het gemeentebeleid op de koopkracht van de minima in Groningen, 1996. 96-4 M.A. Allers, De Armoedenota en het minimabeleid in de gemeente Delfzijl, 1996. 96-5 C.A. de Kam, M.A. Allers, Om de loongrens. Verkenning van gevolgen van grondslagversmalling bij de premieheffing voor de Ziekenfondswet, 1996. 97-1
M.A. Allers, Tariefdifferentiatie in de ozb en de fiscale concurrentiepositie van de gemeente Groningen, 1997.
97-2 C.G.M. Sterks, Alternatieven voor milieuleges, 1997. 97-3 M.A. Allers, Gemeentelijke woonlasten voor water- en walbewoners vergeleken, 1997. 97-4 A.J.W.M. Verhagen, Criteria aan de verdeelmaatstaven van specifieke uitkeringen, 1997. 98-1
M.A. Allers, De invloed van de burger op de gemeentelijke belastingdruk, 1998.
99-1
M.A. Allers, Gemeentelijk minimabeleid en armoedeval, 1999.
99-2 M.A. Allers, Armoedebeleid en armoedeval in Vlaardingen, 1999. 00-1
A.J.W.M. Verhagen, COELO-Overzicht specifieke uitkeringen 1999, 2000.
00-2 M.A. Allers, Armoedebeleid en armoedeval in Soest, 2000. 00-3 K. Grit, Dynamiek van de lokale overheid. Economisering in Tilburg, 2000. 00-4 M.A. Allers en A. Veenkamp, Een woonlastenfonds voor Groningen?, 2000. 00-5 M.A. Allers, Armoedebeleid en armoedeval in Alphen aan den Rijn, 2000. 00-6 M.A. Allers, Armoedeval in Amsterdam, 2000-2001, 2000. 00-7 M.A. Allers, Het decentrale belastinggebied, de kwaliteit van de lokale afweging en de politieke participatie, 2000. 01-1
A.J.W.M. Verhagen, Voorstel voor wijziging van de Financiële-verhoudingswet en enkele andere wetten, 2001.
COELO
62
Gemeenten in perspectief p 108 van 111
02-1
E. Gerritsen, M.A. Allers, Weerstandsvermogen en vermogenspositie gemeente Apeldoorn, 2002.
02-2 E. Gerritsen, Begrotingsvergelijking gemeente Zaanstad, 2002. 02-3 M.A. Allers, Armoedebeleid en armoedeval in Heerlen, 2002. 02-4 M.A. Allers, Herverdeeleffecten van de voorgenomen afschaffing van de ozb op woningen, 2002. 02-5 E. Gerritsen, Stille reserves van gemeenten, 2002. 03-1
M.A. Allers, Belastingoverzicht grote gemeenten 2003, 2003.
03-2 M.A. Allers, Koopkrachteffecten van afschaffing van de gebruikersheffing van de ozb op woningen, 2003. 03-3 C. Hoeben, Wie betaalt wat? kostentoedeling bij waterschappen, 2003. 04-1
M.A. Allers, Belastingoverzicht grote gemeenten 2004, 2004.
04-2 M.A. Allers, Financiële gevolgen van maximering van de ozb-tarieven, 2004. 04-3 E. Gerritsen en C.G.M. Sterks, Kostenontwikkeling in de waterketen 1990-2010, 2004. 04-4 M.A. Allers en C. Hoeben, Achtergronden van tariefstijgingen van gemeentelijke belastingen, 2004. 04-5 C. Hoeben en E. Gerritsen, Gevolgen invoering waterketentarief voor de lastenontwikkeling van huishoudens, 2004. 05-1
C. Hoeben en E. Gerritsen, Gevolgen van ontwikkelingen in de waterketen voor de lastendruk van huishoudens, 2005.
05-2 M.A. Allers, Belastingoverzicht grote gemeenten 2005, 2005. 05-3 C. Hoeben, Koopkrachtontwikkeling van ouderen, gehandicapten en chronisch zieken in Amsterdam, 2005. 05-4 M.A. Allers, Methoden voor het ontwikkelen van financiële verdeelmodellen, 2005. 06-1
M.A. Allers, Belastingoverzicht grote gemeenten 2006, 2006.
06-2 C. Hoeben, Kostentoerekening en kostendekking van gemeentelijke heffingen in Noordenveld, 2006. 06-3 E. Gerritsen, C. Hoeben en J.Th. van der Veer, Audit WB21: Kosten- en lastenontwikkeling ten gevolge van de NBW-opgave wateroverlast, 2006. 07-1
M.A. Allers, A.S. Zeilstra, C. Hoeben en J.Th. van der Veer, Belastingoverzicht grote gemeenten 2007, 2007.
07-2 C. Hoeben en A.S. Zeilstra, Kostprijsberekening en tariefbepaling gemeentelijke heffingen in De Marne, 2007. 07-3 C. Hoeben en A.S. Zeilstra, Kostprijsberekening en tariefbepaling gemeentelijke heffingen in Eemsmond, 2007.
COELO
63
Gemeenten in perspectief p 109 van 111
07-4 C. Hoeben en A.S. Zeilstra, Kostprijsberekening en tariefbepaling gemeentelijke heffingen in Winsum, 2007. 07-5 M.A. Allers en B. Steiner, Uitgavenbehoeften van Nederlandse gemeenten, 2007. 08-1
M.A. Allers, L.A. Toolsema en A.S. Zeilstra, De financiële positie van de gemeente Harlingen en de sturingsmogelijkheden van de raad, 2008.
08-2 M.A. Allers, C. Hoeben, L.A. Toolsema en A.S. Zeilstra, Belastingoverzicht grote gemeenten 2008, 2008. 09-1
M.A. Allers, C. Hoeben en A.S. Zeilstra, Belastingoverzicht grote gemeenten 2009, 2009.
09-1
M.A. Allers, C. Hoeben en A.S. Zeilstra, Belastingoverzicht grote gemeenten 2009, 2009.
09-2 M.A. Allers en A.S. Zeilstra, Bevolkingsdaling en gemeentelijke financiën, 2009. 09-3 C. Hoeben, Achtergrond tariefontwikkeling reinigingsheffingen 2009, 2009. 09-4 A.S. Zeilstra, L.A. Toolsema en C. Hoeben, Kosten en baten riolering en afvalinzameling en -verwerking in Capelle aan den IJssel, 2009. 09-5 C. Hoeben, Ontwikkeling van de lokale woonlasten voor eigenaren van woningen 1998 – 2009, 2009. 10-1
M.A. Allers, L.A. Toolsema, C. Hoeben en J. Bolt, Belastingoverzicht grote gemeenten 2010, 2010.
10-2
M.A. Allers en J. Bolt, Financiële gevolgen van de recessie voor de eigen inkomsten en uitgaven van gemeenten, 2010.
10-3
C.Hoeben, Ontwikkeling waterschapslasten in de periode 1998-2012, 2010.
10-4
L.A. Toolsema, M.A. Allers, A.S. Zeilstra, De toezichtlast van gemeenten op het gebied van de financiële functie, 2010.
10-5
M.A. Allers, C. Hoeben, Besparingsmogelijkheden in het waterbeheer, 2010.
10-6
M.A. Allers, Verevening conform het derde aspiratieniveau, 2010.
10-7
M.A. Allers, C. Hoeben, Bezuinigingen en crisisbeheersing: Financiële plannen van gemeenten, 2010-2012, 2010.
11-1
C. Hoeben, Lastenontwikkeling als gevolg van de bijdrage door waterschappen aan het Hoogwaterbeschermingsprogramma, 2011.
11-2
M.A. Allers, C. Hoeben, Kerngegevens belastingen grote gemeenten 2011, 2011.
12-1
M.A. Allers, C. Hoeben, Kerngegevens belastingen grote gemeenten 2012, 2012.
12-2
M.A. Allers, J. Veenstra en C. Hoeben, Toereikendheid huidige kasgeldlimiet en renterisiconorm, 2012.
12-3
C. Hoeben , M.A. Allers, Contra-expertise lastenontwikkeling door Project Gebonden Aandeel waterschappen aan het Hoogwater Beschermingsprogramma, 2012.
COELO
64
Gemeenten in perspectief p 110 van 111
12-4
C. Hoeben, J.B. Geertsema, J. Veenstra, M.A. Allers, Voorbereiding monitor doelmatigheidswinst in het waterbeheer, 2012.
12-5
C. Hoeben, M.A. Allers, Robuustheid prognoses autonome lastenontwikkelingen bij waterschappen en drinkwaterwaterbedrijven, 2012.
12-6
C. Hoeben, Vervolgonderzoek robuustheid prognoses autonome kostenontwikkelingen bij drinkwaterwaterbedrijven en waterschappen, 2012.
13-1
M.A. Allers, C. Hoeben, Kerngegevens belastingen grote gemeenten 2013, 2013.
13-2
M.A. Allers, C. Hoeben, L. Janzen, J. Veenstra, B. Geertsema, E. Merkus, Atlas van de lokale lasten. Algemene deel: Monitor van de ontwikkeling van de lokale lasten op macroniveau, 2013.
13-3
M.A. Allers, W. Vermeulen, Kapitalisatie van de algemene uitkering uit het gemeentefonds in woningprijzen, 2013.
Bovenstaande rapporten kunnen worden gedownload van Internet (www.coelo.nl), of besteld bij COELO, postbus 800, 9700 AV Groningen, telefoon 050 3637018. Andere COELO-uitgaven: Atlas van de lokale lasten. Verschijnt jaarlijks sinds 1997. Atlas rijksuitkeringen aan gemeenten 2011.
Meer informatie over COELO en COELO-publicaties is beschikbaar via www.coelo.nl
COELO
65
Gemeenten in perspectief p 111 van 111