Dichter naar de TOP Ontwikkeling van Literaire en Poëtische Talenten Masterscriptie Stephanie Vork (0365211) Universiteit Utrecht, Kunstbeleid en –management, tracé Kunst‐ en Mediabeleid Datum: 06‐02‐2009 Afstudeerbegeleider: Marta Zarzycka
Voorwoord Voor u ligt mijn Masterthesis ‘Dichter naar de TOP: Ontwikkeling van literaire en poëtische talenten’. De oorsprong van deze afstudeerscriptie ligt bij mijn onderzoeksstage bij de cultuureducatieve instelling School der Poëzie. De stage was onderdeel van de Master Kunst‐ en Mediabeleid, één van de tracés van Kunstbeleid en –management, aan de Universiteit van Utrecht.
Tijdens de stageperiode heb ik geleerd hoe het er in de praktijk aan toe gaat bij een
culturele instantie. Ik ben tijdens de poëzielessen in verschillende klassen aanwezig geweest, ik ben bij revues (voordrachtshows) geweest en bij de v e r s finaledag. Ik heb met veel deelnemers/leerlingen, docenten, medewerkers van School der Poëzie (SdP) en met een dichter kunnen praten. Ik wil Ilonka Verdurmen, de artistiek leider van SdP en tevens mijn stagebegeleider, bedanken voor haar enthousiasme, hulp en goede begeleiding tijdens mijn onderzoeksperiode bij SdP. De hulp en de inzichten van Ilonka zijn uiteindelijk van grote waarde voor de scriptie geweest.
Zowel Karin Laarakker, projectmedewerker Cultuurnetwerk Nederland, als Sieneke
de Rooij, Adviseur Schrijven bij Kunstfactor (sectorinstituut voor de amateurkunst), wil ik bedanken voor hun hulp, feedback en commentaar op mijn onderzoeksopzet. Zij hebben mij aan de start van het schrijven van de scriptie op weg geholpen, wat van cruciaal belang is voor de verdere ontwikkeling van het schrijfproces. Marta Zarzycka, mijn afstudeerbegeleider van Universiteit Utrecht, wil ik bedanken voor haar positieve feedback en vertrouwen in mijn scriptie. Mijn ouders, Tineke en Michel, zijn een enorme steun en stimulans voor mij geweest tijdens mij gehele studieperiode. Mede dankzij hen heb ik mijn afstudeerscriptie kunnen schrijven. Een groot dankjewel aan mijn lieve ouders die mij altijd steunen in welke keuze ik ook maak. Last but not least wil ik Job bedanken voor er gewoon voor mij zijn.
1
Samenvatting Het begeleiden van een amateur‐groep is heel iets anders dan het begeleiden naar professionaliteit. Toch valt het allebei onder het populaire beleidsthema ‘talentontwikkeling’. Het doel van het begeleiden van een amateur‐groep kan bijvoorbeeld gericht zijn op het vergroten van cultuurparticipatie en culturele diversiteit, dit wordt talentontwikkeling in de breedte genoemd. De begeleiding naar professioneel kunstenaarsschap en excellentie is talentontwikkeling naar de top. En daar gaat het onderzoek in deze scriptie over, toptalentontwikkeling van jonge dichters en schrijvers. De hoofdvraag luidt als volgt: Hoe kan het beleid van de culturele organisatie School der Poëzie subtieler worden aangepast aan de wensen en ideeën van jongeren die zich willen ontwikkelen tot topdichter? Deze hoofdvraag is gebaseerd op een casestudy van één culturele instelling, maar het kan in een breder perspectief geplaatst worden. Het advies aan School der Poëzie kan namelijk worden opgevat als een advies aan het hele veld van instellingen die literatuurprojecten voor jongeren aanbieden. De voor u liggende thesis bestaat uit drie delen, die uiteindelijk tot de beantwoording van de hoofdvraag leiden. De drie delen samen omvatten het theoretisch kader, een indicatie van het veld, het beleidskader van de culturele organisatie School der Poëzie, een overzicht van de wensen en ideeën van de jongeren en docenten wat betreft verdere begeleiding naar de top en de leemtes die er bestaan binnen het veld. De onderzochte groep jongeren (13 – 20 jaar) staat open voor verdere begeleiding in hun ontwikkeling naar de top door School der Poëzie of een andere culturele organisatie. De jongeren hebben allerlei verschillende ideeën over hoe deze verdere begeleiding eruit zou kunnen zien en waar zij het meeste behoefte aan hebben. Het onderzoek toont aan dat de jongeren behoefte hebben aan meer diepgang en professionaliteit. De leemtes binnen het veld van ontwikkelinstellingen in de letterensector zijn: bijeenkomsten met kleine groepjes (persoonlijke begeleiding, intensiever contact met andere jonge dichters, mentoring van professionele dichters, voordrachtles), en de begeleiding naar het schrijversvak (schrijvers CV, tips, adviezen en voorlichting, hulp bij het publiceren en uitgeven van gedichten).
2
Inhoudsopgave Inleiding……………………………………………………………………………………………… 5 Deel 1: Culturele en Poëtische Talentontwikkeling…………………………………………… 9 Inleiding Deel 1……………………………………………………………………………………… 9 1.1 Chronologisch overzicht verschenen literatuur………………………………………….. 11 1.1.1
Talentontwikkeling in het onderwijs…………………………………………………….. 11
1.1.2
Kunstzinnig en cultureel talent…………………………………………………………… 13
1.1.3
Een hoge top en een brede basis…………………………………………………………...15
1.1.4
Fases van talentontwikkeling………………………………………………………………17
1.2 Disciplines poëzie en literatuur…………………………………………………………….20 1.2.1 Schrijven onder jongeren leeft…………………………………………………………….. 20 1.2.2
Literaire en poëtische talentontwikkeling gefilterd……………………………………..21
1.2.3
Thema’s binnen talentontwikkeling………………………………………………………24
1.3 Kunst‐ en cultuurbeleid……………………………………………………………………..28 1.3.1
Thema’s kabinetsbeleid……………………………………………………………………. 28
1.3.2
Beleidsteksten en culturele talentontwikkeling………………………………………… 30
1.3.3
-
Adviesaanvraag ‘Agenda cultuurbeleid en culturele basisinfrastructuur’……… 30
-
‘Innoveren, participeren!’…………………………………………………………….. 30
-
‘Kunst van leven’………………………………………………………………………. 31
Ontwikkeling in de letteren……………………………………………………………….. 33 -
‘Innoveren, participeren!’………………………………………………………………33
-
‘Kunst van leven’……………………………………………………………………… 34
-
Subsidieplan 2009‐2012……………………………………………………………… 35
Conclusie Deel 1…………………………………………………………………………………… 37 Deel 2: Het veld van instellingen die zich richten op het ontwikkelen van creatief schrijftalent………………………………………………………………………………………… 39 Inleiding Deel 2……………………………………………………………………………………. 39 2.1
Het veld…………………………………………………………………………………….. 41
2.1.1
Jongeren en schrijven…………………………………………………………… ……….. 41
3
2.1.2
Ontwikkelinstellingen sector Letteren…………………………………………………… 41
2.1.3
Inventarisatie door Kunstfactor Schrijven………………………………………………. 49
2.1.4
Verdere verkenning van het veld………………………………………………………… 56
Conclusie Deel 2…………………………………………………………………………………….. 58 Deel 3: School der Poëzie en Talentontwikkeling…………………………………………… 60 Inleiding Deel 3……………………………………………………………………………………. 60 3.1
SdP als ontwikkelinstelling……………………………………………………………… 63
3.1.1
SdP in cijfers en feiten……………………………………………………………………... 63
3.1.2
Kenmerken talentontwikkeling………………………………………………………….. 64
3.2
Kenmerken van de onderzochte groep……………………………………………………. 69
3.2.1
Jongeren………………………………………………………………………………………69
3.2.2
Docenten…………………………………………………………………………………….. 76
3.3
Analyse diepte‐interviews docenten………………………………………………………80
3.4
Analyse enquêtes jongeren……………………………………………………………….. 88
3.4.1
Ontwikkeling naar de top………………………………………………………………… 88
3.4.2
Eigen ervaringen talentontwikkeling bij SdP/ v e r s………………………………… 97
3.5
Analyse diepte‐interview dichter Mustafa Stitou…………………………………… 101
3.6
Leemtes binnen het veld………………………………………………………………… 105
Conclusie Deel 3: Advies aan School der Poëzie……………………………………………… 109 Literatuur…………………………………………………………………………………………. 114 Bijlagen
4
Inleiding Als je de ambitie hebt om een groot schrijver of dichter te worden, heb je meer nodig dan alleen een pen, papier en je eigen gedachten en fantasieën. Voor je creatieve ontwikkeling heb je feedback van anderen nodig, steun van je directe omgeving, en zou je vooral veel moeten lezen en analyseren van andere auteurs. Daarnaast zouden beginnende schrijvers en dichters bijvoorbeeld lessen kunnen krijgen in het creatief schrijven, zoals spelling en stijl, beeldtaal, het maken van mooie zinnen. Tot slot hoort het performen, op een podium jouw tekst voordragen, tegenwoordig ook steeds meer bij het moderne schrijversvak. Daarin zou je je dus ook kunnen trainen. Stichting School der Poëzie organiseert poëzieprojecten voor jongeren in het voortgezet onderwijs. Deze cultuureducatieve organisatie laat jongeren kennismaken met poëzie, waarna de jongeren zelf gedichten gaan schrijven. Gespecialiseerde docenten en dichters zorgen voor een lesprogramma op scholen. De leerlingen laten zich inspireren door andere gedichten of door een bepaald thema (bijvoorbeeld ‘Een herinnering die in mij woont’). De beste gedichten worden uitgekozen en die mogen de jongeren laten horen tijdens het theaterprogramma PoëzieRevue. Naast de poëzielessen biedt School der Poëzie (SdP) ook nog allerlei andere projecten aan, zoals debatten over poëzie voor 5 vwo’ers, activiteiten rondom de VSB poëzieprijs, poëzielessen naar aanleiding van een beeldententoonstelling, etc. De belangrijkste doelgroep van SdP zijn (vmbo)scholen in het voortgezet onderwijs met een populatie van sterk verschillende culturele achtergronden. Eén van de doelen waar SdP zich op richt is talentontwikkeling: “Zodat jongeren – na de eerste kennismaking met poëzie – blijven lezen en schrijven. En literaire evenementen bezoeken.” 1 . Ik heb een onderzoeksstage afgerond bij School der Poëzie. Deze organisatie wil zich in de toekomst nog veel meer gaan richten op het ontwikkelen van poëtische talenten. In deze thesis heb ik onderzocht hoe het talentontwikkelingstraject van School der Poëzie (van nu en voor in de toekomst) inhoudelijk past binnen de trend van culturele talentontwikkeling in het algemeen en binnen het huidige cultuurbeleid. 1
Website School der Poëzie (www.schoolderpoezie.nl).
5
Probleemstelling In het onderzoek ga ik weergeven hoeveel en welke landelijke culturele organisaties zich bezighouden met het ontwikkelen van literaire en poëtische talenten en op welke manieren deze organisaties dit doen. Vervolgens ga ik de resultaten analyseren die uit mijn onderzoek bij School der Poëzie zijn gekomen, een overzicht van de meningen en ideeën van docenten, jongeren en een dichter over het ontwikkelen van schrijftalenten. Om daarna de hoofdvraag van de scriptie te beantwoorden, namelijk: Hoe kan het beleid van de culturele organisatie School der Poëzie subtieler worden aangepast aan de wensen en ideeën van jongeren die zich willen ontwikkelen tot topdichter? Deze hoofdvraag is gebaseerd op een casestudy van één culturele instelling, maar het wordt uiteindelijk in een breder perspectief geplaatst. Het advies aan School der Poëzie kan worden opgevat als een advies aan het hele veld van instellingen die literatuurprojecten voor jongeren aanbieden (of dat zouden moeten of kunnen doen). Door het theoretisch kader, door een indicatie te geven van het gehele veld en door de wensen en visies van de jongeren en docenten weer te geven, kan het inzicht in de sector en de doelgroep worden verbreed. En daardoor kunnen instellingen die creatieve schrijftalenten (willen) begeleiden/ ontwikkelen hun beleid beter op deze doelgroep aanpassen. Methode Deze thesis, over de ontwikkeling van creatieve schrijftalenten, bestaat uit drie delen. Het eerste deel is een literatuuronderzoek naar het begrip culturele talentontwikkeling en poëtische en literaire talentontwikkeling. Dit deel is een overkoepelend theoretisch kader van de gehele scriptie, het laat zien binnen welke kaders het onderzoek uitgevoerd en verwerkt is. Het literatuuronderzoek bestaat uit analyses van artikelen, adviezen en rapporten over het thema culturele talentontwikkeling. Een apart hoofdstuk is geweid aan het cultuurbeleid van de overheid vanwege de specifieke aandacht van het ministerie van OCW voor talentontwikkeling in de breedte en naar de top. Het eerste deel van de scriptie beantwoordt drie deelvragen, deze luiden als volgt: 1. Hoe wordt er in de bestaande literatuur geschreven en gesproken over culturele talentontwikkeling?
6
2. In hoeverre passen literaire en poëtische talentontwikkeling binnen het kader van culturele talentontwikkeling in het algemeen? 3. Hoe komen literaire en poëtische talentontwikkeling voor in beleidsstukken van het ministerie van OCW? Het tweede deel van deze thesis geeft een inventarisatie van de ontwikkelinstellingen binnen de sector Letteren en op welke manieren deze instellingen schrijftalenten steunen en/of begeleiden in hun ontwikkeling. Dit deel is een onderzoek van het veld, waarin de volgende deelvraag centraal staat: 4. Wat zijn de huidige mogelijkheden voor jongeren die creatief schrijven binnen het veld van landelijke ontwikkelinstellingen in de sector Letteren? Het laatste deel van de thesis is een praktijkgericht onderzoek. Verschuren en Doorewaard 2 noemen vijf fasen van probleemoplossend handelen in een praktijkgericht onderzoek, namelijk: probleemanalyse, diagnose, ontwerp, interventie/verandering en evaluatie. 3 Het onderzoek in deel 3 van deze scriptie bevindt zich in de diagnostische fase en het ontwerp. In de diagnostische fase omdat er sprake is van een opinieonderzoek, dit houdt in dat de meningen en percepties worden verzameld van de verschillende betrokken partijen (docenten, beleidsmakers, jongeren, dichters). In een ontwerpgericht onderzoek wordt er op basis van de probleemanalyse en de diagnose een interventieplan gemaakt om tot een oplossing voor het probleem te komen, volgens Verschuren en Doorewaard 4 . In deze thesis betekent dit dat, op basis van het literatuuronderzoek, het onderzoek van het veld en het opinieonderzoek, advies gegeven kan worden aan School der Poëzie over op welke manieren zij haar beleid beter zou kunnen aanpassen aan één bepaalde doelgroep. In het derde deel zullen eerst de volgende deelvragen behandeld en beantwoord worden. En tot slot wordt de hoofdvraag beantwoord in de conclusie van deel 3: 5. Op welke manieren stimuleert School der Poëzie talentontwikkeling nu? 2
Dr. Piet Verschuren en Dr. Hans Doorewaard zijn beiden als hoofddocent verbonden aan de Katholieke Universiteit van Nijmegen. Beiden hebben veel ervaring met de uitvoering en begeleiding van zowel theoriegerichte als praktijkgerichte vormen van onderzoek. 3 Verschuren, P. & Doorewaard, H. (2005). Het ontwerpen van een onderzoek. Lemma b.v., Utrecht. 4 Idem.
7
6. Wat zijn de kenmerken van de onderzochte groep jongeren en docenten? 7. Wat zijn de verschillende visies en ideeën van de docenten over talentontwikkeling? 8. Wat zijn de verschillende visies en ideeën van de jongeren over talentontwikkeling en wat zijn hun wensen? 9. Wat zijn de verschillende visies en ideeën van de dichter over talentontwikkeling? 10. Welke leemtes bestaan er binnen het veld van culturele instanties die zich richten op talentontwikkeling van jongeren die creatief schrijven? 11. Hoe kan het beleid van de culturele organisatie School der Poëzie subtieler worden aangepast aan de wensen en ideeën van jongeren die zich willen ontwikkelen tot topdichter? De belangrijkste vraag in het laatste deel van de scriptie is: Waar hebben de talentvolle jonge dichters behoefte aan op het gebied van ontwikkeling naar de top, wat nog niet binnen het veld wordt aangeboden? Door kennis te nemen van hun wensen en meningen, kan het inzicht en de kennis over deze doelgroep worden verbreed. En daardoor kan het beleid van School der Poëzie voor deze groep beter worden aangepast. Het uitgevoerde onderzoek kan in een breder perspectief geplaatst worden en de aanbevelingen aan SdP kunnen opgevat worden als aanbevelingen aan het hele veld van landelijke instellingen die zich richten op de begeleiding en presentatie van creatief schrijftalent.
8
Deel 1. Culturele en poëtische talentontwikkeling
Inleiding De minister van Cultuur, Ronald Plasterk, streeft het motto ‘Een hoge top, een brede basis’ na binnen het Nederlandse cultuurbeleid. Met een hoge exclusieve top heeft Nederland een betere positie in het internationale krachtenveld van kunst en cultuur, wat bijvoorbeeld ook weer goed is voor de economie. De overheid wil het beste uit de mensen halen en daarbij optimaal van mensen hun kwaliteiten gebruik kunnen maken. Om deze hoge culturele en kunstzinnige top te creëren, zou er een brede basis moeten zijn waarin zoveel mogelijk ontwikkeling kan plaatsvinden van talenten. Deze talentontwikkeling in brede zin haakt aan bij populaire thema’s als diversiteit, sociale cohesie en de bindende werking van cultuureducatie. De doelstelling hiervan is om zoveel mogelijk mensen de kans te geven om culturele talenten te ontdekken en te ontplooien. Met name jongeren met een andere culturele achtergrond dan de Nederlandse, hebben een extra stimulans nodig, zo stelt het ministerie. In de literatuur over het thema ‘culturele talentontwikkeling’ wordt hier vaak op ingegaan. De brede basis, die zo belangrijk is om vanuit daar talenten verder te begeleiden naar de (inter)nationale top.
Het eerste deel van de scriptie is een literatuuronderzoek. In de culturele sector is het
begrip talentontwikkeling vrij nieuw, pas vanaf 2004 is deze trend terug te vinden in de literatuur. Het begon met een advies van de Onderwijsraad, ‘Hoe kan onderwijs meer betekenen voor jongeren?: kwalificatie, zorg en talentontwikkeling in samenwerking tussen onderwijs en andere jeugdvoorzieningen’. En in 2005 is er voor het eerst onderzoek gedaan naar talentontwikkeling binnen culturele organisaties, door E. Gottschalk in opdracht van Netwerk CS. Sindsdien zijn er verschillende artikelen, adviezen en rapporten verschenen. Ook hebben er een aantal conferenties en debatten over talentontwikkeling plaatsgevonden sinds 2005, waar verslagen en notulen van zijn gemaakt. Dit literatuuronderzoek geeft uiteindelijk antwoord op de vraag: Hoe wordt er in de bestaande literatuur geschreven en gesproken over culturele talentontwikkeling?. Deze vraag is van belang voor het theoretisch kader van dit onderzoek, het geeft een overzicht van de verschillende theorieën die bestaan over culturele talentontwikkeling en maakt duidelijk in welk kader dit onderzoek geplaatst kan worden.
9
Om de tweede deelvraag te beantwoorden (In hoeverre passen literaire en poëtische
talentontwikkeling binnen het kader van culturele talentontwikkeling in het algemeen?), worden de disciplines literatuur en poëzie gefilterd. Over welke disciplines gaat het voornamelijk in de literatuur over culturele talentontwikkeling? Komen literatuur en poëzie daar ook in voor? Is de steun of ontwikkeling van literaire en poëtische talenten vergelijkbaar of juist heel verschillend van de ontwikkeling van dans‐, acteer‐ of zangtalenten? Dit soort vragen komen aan bod bij het beantwoorden van deze deelvraag.
Sinds 2004 interesseert het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen zich
ook voor het gebruik van de term ‘talentontwikkeling’ binnen de culturele sector. De huidige minister van OCW, Ronald Plasterk, noemt talentontwikkeling zelfs één van de vier speerpunten van het cultuurbeleid in ‘Kunst van leven. Hoofdlijnen cultuurbeleid’ uit 2007. Een deel van het literatuuronderzoek wordt uitgelicht, namelijk: Hoe komen literaire en poëtische talentontwikkeling voor in beleidsstukken van het ministerie van OCW?.
10
1.1. Chronologisch overzicht verschenen literatuur
1.1.1. Talentontwikkeling in het onderwijs (vanaf 2004) In 2004 bracht de Onderwijsraad een adviesrapport uit over hoe onderwijs meer kan betekenen voor jongeren. Daarin adviseert de Raad om extra aandacht te geven aan jongeren met problemen en aan jongeren met bijzondere talenten. In het rapport staat dat deze twee groepen jongeren in de praktijk overlap tonen: “jongeren met problemen kunnen bijzondere talenten bezitten en andersom kunnen jongeren met bijzondere talenten problemen hebben”. 5 Maar, in principe, markeren deze twee groepen de grenzen van het onderwijs. De Onderwijsraad spreekt over vier talentgebieden, namelijk: -
cognitief talent (begaafdheid);
-
kunstzinnig en cultureel talent;
-
sporttalent;
-
ondernemerstalent.
In deze scriptie wordt het gebied ‘kunstzinnig en cultureel talent’ behandeld. Hierover staat in het rapport uit 2004 dat “de regie over en verantwoordelijkheid voor de toptalentenontwikkeling meestal bij anderen dan de school liggen. De school blijft daarbij echter altijd verantwoordelijk voor het algemene onderwijs en de diplomaverwerving van de jongere.” 6 Wanneer jongeren een toptalent hebben op kunstzinnig en cultureel gebied, zal er dus vaak een buitenschoolse culturele instelling aan te pas komen, voor het ontwikkelen van de talenten. In juni 2005 komt het Innovatieplatform met een rapport van de werkgroep Leren excelleren. “De maximale ontwikkeling van alle talenten waarover de Nederlandse bevolking beschikt is van doorslaggevende betekenis voor de toekomst van ons land” 7 , staat er in het rapport. Het innovatieplatform vraagt aandacht voor ‘talent maximalisatie’. Zij acht talentontwikkeling in de breedte van groot belang voor differentiatie en maatwerk in het onderwijs. “Mensen moeten worden opgeleid tot het maximum van hun mogelijkheden.” 8 In 5
Onderwijsraad. Hoe kan onderwijs meer betekenen voor jongeren?: kwalificatie, zorg en talentontwikkeling in samenwerking tussen onderwijs en andere jeugdvoorzieningen: advies. Den Haag: Onderwijsraad, 2004. 6 Idem. 7 Innovatieplatform. Leren excelleren: Talenten maken het verschil. Innovatieplatform, 2005. p.2. 8 Idem, p.2.
11
het rapport worden verschillende aanbevelingen gedaan die tot beter onderwijs zouden moeten leiden. Door leerlingen meer op hun individuele talenten aan te spreken, kunnen deze talenten zich beter ontwikkelen in waar zij goed in zijn. Waar ben je goed in en waar kan je nog beter in worden? Door het onderwijs te richten op de ontwikkeling van ieders unieke individuele talenten en door de ruimte te geven aan talenten om tot volle bloei te komen, kan dat uiteindelijk alleen maar voordelig zijn voor de (economische) toekomst van Nederland, dat is steeds de achterliggende gedachte in dit rapport. “Globalisering heeft zijn weerslag op de economische structuur in Nederland en daarmee op de organisatie van arbeid. Innovatie, dynamiek en flexibiliteit worden de norm” 9 , stelt het Innovatieplatform. Niet alleen is de maximalisatie van talenten goed voor de economie, maar het heeft ook een positieve weerslag op het algemeen welzijn volgens het rapport. En het zou Nederland daardoor ook een aantrekkelijker land maken om in te leven en te werken. De verwachtingen van de werkgroep Leren excelleren zijn hoog gegrepen, zij pleiten voor talentontwikkeling als belangrijkste doelstelling van het onderwijs en zij zijn ervan overtuigd dat dit de oplossing is voor vele maatschappelijke problemen in Nederland. Met dit rapport hoopt het Innovatieplatform een referentiekader en inspiratiebron te geven voor het toekomstig onderwijsbeleid. 10 In ‘Leren excelleren: Talenten maken het verschil’ gaat het over talentontwikkeling op het gebied van onderwijs in het algemeen. Deze scriptie richt zich op culturele of cultuureducatieve talentontwikkeling. Daarover wordt niets specifieks gemeld in het rapport van het Innovatieplatform. Doorlopende leerlijn De Onderwijsraad en de Raad voor Cultuur pleiten in hun adviesrapport ‘Onderwijs in cultuur’ (verschenen in april 2006) voor het produceren van doorlopende leerlijnen met activiteiten die aansluiten bij de ontwikkelingsfasen van de leerling. “De invulling van het leergebied kunstzinnige oriëntatie in het primair onderwijs behelst meer dan een reeks incidentele activiteiten” 11 , staat er in het rapport. Door kunst en cultuur aan te bieden vanaf de eerste klas tot aan het eindexamen ontstaat een doorlopende leerlijn cultuur. Praktische en theoretische leerstof op cultureel en kunstzinnig gebied bouwt steeds voort op eerder 9
Idem, p.8. Idem, p.10. 11 Onderwijsraad & Raad voor Cultuur. Onderwijs in cultuur. Versterking van cultuureducatie in primair en voortgezet onderwijs. Den Haag: Onderwijsraad, april 2006. 10
12
aangeboden stof (bijvoorbeeld van het voorgaande leerjaar). Door het onderwijsprogramma zo aan te passen dat er sprake is van een doorlopende leerlijn, biedt het leerlingen de mogelijkheid om hun creatieve talenten te ontplooien en “hun kennis op het gebied van kunst, cultureel erfgoed en media te ontwikkelen en te verbinden met hun kennis op andere gebieden” 12 . De doorlopende leerlijn in het onderwijs valt op deze manier samen met het streven naar meer ‘binnenschoolse talentontwikkeling’, wat de basis kan zijn van verdere buitenschoolse talentontwikkeling bij bijvoorbeeld culturele instellingen.
1.1.2. Kunstzinnig en cultureel talent Na het verschijnen van het advies van de Onderwijsraad in mei 2004 en het rapport van het Innovatieplatform, wordt de term ‘talentontwikkeling’ steeds vaker gebruikt in de culturele sector. In november 2005 doet E. Gottschalk een onderzoek naar talentontwikkeling in opdracht van Netwerk CS. Dit onderzoek houdt in: een interne inventarisatie bij de leden van Netwerk CS (een landelijke netwerkorganisatie voor de culturele sector op het gebied van diversiteit) en een enquête die ingaat op de verschillende aspecten van talentontwikkeling. In de visie van Netwerk CS is talentontwikkeling onderverdeeld in drie vormen, namelijk: -
artistieke ontwikkeling – kunstenaarschap;
-
zakelijke ontwikkeling – cultureel ondernemerschap;
-
persoonlijke competentie ontwikkeling.
Het merendeel van de organisaties in het onderzoek van Gottschalk houdt zich bezig met een combinatie van de verschillende vormen van talentontwikkeling. Verder is er onderzoek gedaan naar de missie en doelstellingen van de verschillende organisaties op het gebied van talentontwikkeling, de doelgroepen, een talentontwikkelingsketen (model), het bereik voor deelnemers, de culturele diversiteit, het opleidingsprofiel van de doelgroep, het talentontwikkelingsaanbod, de kenmerken van het aanbod en de doorstromingsmogelijkheden van de talenten. Uit het onderzoek komt onder andere naar voren dat de meeste culturele organisaties (die aangesloten zijn bij Netwerk CS) zich bezighouden met talentontwikkeling binnen de disciplines theater en muziek, gevolgd door 12
Idem.
13
dans en beeldend. De conclusie van het enquêteonderzoek is dat er veel gebeurt op het gebied van talentontwikkeling, vooral in de cultuureducatiefase. Maar: “Verbetering is mogelijk op het gebied van doorstroming van (cultureel divers) personeel binnen organisaties, samenhangend beleid, structurele financiering voor talentontwikkeling en meer afstemming tussen met name kunstvakopleidingen en jong, intercultureel talent.” 13 Gottschalk concludeert ook dat talentontwikkeling eigenlijk als een containerbegrip gebruikt wordt, er is geen duidelijke definiëring van wat talentontwikkeling nu precies is. “Dit wordt extra in de hand gewerkt door de veelzijdigheid aan kunstcircuits, zoals topkunst, amateurkunst, community arts, urban circuits, subculturen, commercieel ciruit.” 14 Elk circuit heeft weer haar eigen definities van talentontwikkeling en haar eigen ideeën over wat het nu precies inhoudt. Bijna een jaar na het verschijnen van het onderzoeksrapport van Gottschalk, op 28 en 29 oktober 2006, vond de eerste landelijke bijeenkomst voor talenten en talentontwikkelaars specifiek in de podiumkunsten plaats, namelijk ‘Talent Convention’ in Paradiso. De centrale vraag tijdens deze bijeenkomst was: wie bepaalt of je talent hebt? In het verslag van ‘Talent Convention’ staat dat alle aanwezigen aangaven een soort talentontwikkelingsgolf te merken. 15 En dat zij denken dat talentontwikkeling op twee manieren kan worden ingezet. Begeleiding van niets tot de beroepspraktijk en, ten tweede, “enkele tools bieden die door het talent naar eigen wens ingezet kunnen worden” 16 . In de verschillende visies op het effect van culturele talentontwikkeling die tijdens deze bijeenkomst werden genoemd, wijzen duidelijk in de richting van ‘een hoge top en een brede basis’. Het eerste effect dat wordt genoemd is “kwalitatief hoogstaande producten” 17 (hoge top, toptalenten, produceren kwalitatief hoogstaande culturele producten) en het tweede effect is “maatschappelijke welzijnsvooruitgang” 18 (een brede basis met zoveel mogelijk cultuurdeelnemers wat een gunstig effect heeft op de maatschappij). Tijdens het finale debat van ‘Talent Convention’ concluderen de panelleden dat er nog wel een groot knelpunt is. “De communicatie tussen ontwikkelaar en talent is veelal 13
Gottschalk, E. Inventarisatie en enquêteonderzoek ‘Van Talent naar Beroep’. Utrecht: Netwerk CS, 2005. p.22. 14 Idem, p.22. 15 Petersen, A. Verslag Talent Convention: talent, wie bepaalt of je het hebt?. Amsterdam: BINOQ, 2006. 16 Idem. 17 Idem. 18 Idem.
14
slecht” 19 , talenten zitten blijkbaar niet graag in een panel om hun visie weer te geven. Het kan bijvoorbeeld een probleem zijn dat een jongere van 16 jaar de taal van ontwikkelaars niet begrijpt. Een oplossing hiervoor kan zijn dat de ontwikkelaars op bezoek gaan bij het talent en interesse tonen in hun belevingswereld. 20 Zodat de taal van de talenten zelf gesproken kan worden en de talenten zelf kunnen aangeven hoe zij tegen hun ontwikkeling aankijken. Dat is ook wat er in deze scriptie aan bod komt. Wat zijn de meningen en ideeën van de talentvolle jongeren zelf?
1.1.3. Een hoge top en een brede basis ‐ Hoge top ‐ Bijv. professionele kunstinstellingen ‐ Bijv. amateurkunstinstellingen ‐ Brede basis Een uitdrukking dat hierboven al genoemd is, namelijk ‘een hoge top met een brede basis’, komt veel terug in de literatuur over culturele talentontwikkeling. Deze uitdrukking is het motto van minister Plasterk van OCW in Kunst van leven, de hoofdlijnen van het cultuurbeleid 2007. Gottschalk had geconcludeerd dat talentontwikkeling een containerbegrip is. Om wat meer verheldering te krijgen over wat het begrip precies inhoudt, is het handig om te kijken naar het beoogde doel en functie van talentontwikkeling binnen een organisatie. Wanneer het gaat over die brede basis, dan fungeert talentontwikkeling vaak als middel om de cultuurparticipatie en culturele diversiteit te vergroten. Het beoogde doel van organisaties die zich richten op talentontwikkeling in de breedte is bijvoorbeeld maatschappelijke welzijnsvooruitgang (zoals gesteld werd tijdens ‘Talent Convention’), sociale cohesie of het vergroten van de interesse in kunst en cultuur. Talentontwikkeling kan zich bijvoorbeeld richten op jongeren van niet‐Nederlandse afkomst, die in een achterstandspositie verkeren 21 . Maar deze instellingen kunnen ook als kweekvijver dienen
19
Idem. Idem. 21 Laarakker, K. ‘Talentontwikkeling en cultuureducatie’. In: Zicht op… 3. 2007. p.8. 20
15
voor het ontdekken van culturele talenten, die kunnen doorstromen en zich eventueel verder kunnen ontwikkelen.
Een hoge top is alleen te bereiken als die brede basis is gelegd. De functie van
instellingen en organisaties die de hoge top nastreven is de begeleiding van culturele talenten in welke vorm dan ook. Het beoogde doel van deze instellingen is vaak professioneel kunstenaarsschap of het tot stand brengen van kwalitatief hoogstaande artistieke producten. Vandaar dat de term ‘talentontwikkeling’ in de culturele en cultuureducatieve sector zo complex is. Doel, functie, maar ook doelgroep en disciplines van de instanties kunnen anders zijn. Tussen de brede basis en de hoge top zitten ook nog verschillende lagen waarin men zich kan ontwikkelen, amateurkunstinstellingen bijvoorbeeld. Bovenaan dit hoofdstuk is een piramide getekend, om het proces van talentontwikkeling te verbeelden. Karin Laarakker zegt hierover in haar artikel ‘Veel aandacht voor talentontwikkeling’ in het bulletin Cultuur & School dat verschenen is in 2008: “Het brede fundament zijn burgers in het algemeen en kinderen en jongeren in het bijzonder, die op school of daarbuiten kennismaken met kunst. De top van de piramide zijn beroepskunstenaars en toptalenten die een professionele opleiding volgen of hebben gevolgd.” 22
Om het containerbegrip talentontwikkeling af te bakenen, zou talentontwikkeling in
brede zin een andere term kunnen krijgen. Linda Ammerlaan, medeoprichter van DNA (de Nieuwe Amateur), spreekt bijvoorbeeld liever over ‘het stimuleren van creatieve daadkracht’ 23 . Of termen als culturele bewustwording, talentaanboring of talentontdekking zouden eventueel gebruikt kunnen worden. Selfmade talent Een groep jonge talentvolle kunstenaars, de zogenaamde ‘selfmade’ talenten, bewandelt een eigen pad (zonder scholing) om professioneel kunstenaar te worden. Selfmade, de naam zegt het al. Over deze kunstenaars werd gesproken in twee bijeenkomsten georganiseerd door de Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur en Netwerk CS op 3 en 10 oktober 2007, in Zaal De Unie in Rotterdam. Daar werd o.a. geconcludeerd dat er voor (voornamelijk) selfmade talenten met een dubbele culturele achtergrond geen plek is in de professionele kunstwereld. 22 23
Laarakker, K. ‘Veel aandacht voor talentontwikkeling’. In: Bulletin Cultuur & School 52. 2008, pp.4-5. Idem.
16
“(…) ook zij verdienen aandacht van de media en moeten kans maken op subsidiegelden, (…) ook zij willen optreden voor grote zalen, op grote festivals. En is het niet zo dat een land met een diverse bevolkingssamenstelling een rijk cultureel aanbod zou moeten hebben dat gebracht wordt door kunstenaars met diverse achtergronden?” 24 , vraagt men tijdens de tweeluik over talentontwikkeling in Rotterdam. Het gaat hier voornamelijk over multiculturele kunstenaars die geen kunstopleiding hebben genoten, maar op andere manieren, zoals d.m.v. cursussen en workshops klaargestoomd worden voor het professionele kunstenaarsvak. Laurien Saraber, die door Netwerk CS en Kunstenaars & Co gevraagd is om het project ‘Van Talent naar Beroep’ (de bron van dit debat) nader te bekijken, zegt dat er veel talent bij zit, maar dat deze selfmade talenten niet of nauwelijks terug te zien zijn in het aanbod op de grote podia. 25 Aan het einde van dit debat wordt geconcludeerd dat de gevestigde culturele instellingen en het nieuwe ongeschoolde talent (twee verschillende werelden) “elkaars taal moeten leren verstaan zodat ze kunnen samenwerken” 26 .
1.1.4. Fases van talentontwikkeling in de culturele (en cultuureducatieve) sector Naast de piramidevorm, de indeling van instellingen die zich richten op talentontwikkeling in de breedte en die zich richten op de toptalenten, kan er ook op een andere manier structuur worden aangebracht in het talentontwikkelingstraject. Het gaat hier nog altijd over talentontwikkeling in de culturele en de cultuureducatieve sector. De instellingen die zich ‘bezighouden’ of ‘iets doen’ met talentontwikkeling richten zich vaak op een fase binnen het talentontwikkelingstraject of –keten. Deze indeling in fases is een andere manier van afbakening en van begripsbepaling. In het inventarisatie‐ en enquêteonderzoek van Gottschalk in opdracht van Netwerk CS ‘Van Talent naar Beroep’ wordt onder andere gesproken over een talentontwikkelingsketen. Het einddoel is: werk in de kunstsector of een renderende beroepspraktijk en de route bestaat uit: -
de cultuureducatiefase
-
de opleidingsfase
24
Wieringa, F. Tweeluik Talentontwikkeling: startend talent: Deel 2: de stap van selfmade talent naar het professionele culturele veld. Rotterdam: Rotterdamse raad voor kunst en cultuur, 2007. 25 Idem. 26 Idem.
17
-
de beroepsfase. 27
Gottschalk concludeert dat er vooral veel gebeurt in de cultuureducatiefase. “Deze fase beoogt in de eerste plaats doelmatig leren omgaan met kunst en cultuur (cultuureducatie). In de tweede plaats vindt er talentscouting en ontwikkeling plaats en zorgen deze organisaties voor doorstroom naar kunstvakopleidingen of andere talentontwikkelingsprogramma’s. Zij staan aan het begin van de keten.” 28
Naast de fasering die Netwerk CS gebruikt, komt ook de volgende fasering terug in
de literatuur over culturele talentontwikkeling: 1. ontkieming 2. verkenning 3. verdieping 4. professionalisering Bijvoorbeeld door Nelly van der Geest (Hogeschool voor de Kunsten, Utrecht) in de samenvatting die geschreven is van de miniconferentie over talentontwikkeling en diversiteit in november 2007. Over deze fasering zegt Van der Geest dat talentontwikkelaars zich meestal profileren op alle fasen of dat ze verschuiven van accent als de organisatie doorgroeit. 29 In deze miniconferentie is geconcludeerd dat er “drie momenten binnen het talentontwikkelingstraject van cruciaal belang geacht werden” 30 , namelijk: -
Het begin van het traject, van nog niets doen met kunst en cultuur naar ontkiemen en verkennen.
-
Het midden van het traject wanneer het talent besluit om de eigen ambitie serieus te nemen, de overgang van verkennen naar verdiepen: de semi‐ professionalisering.
-
Het afronden van de professionalisering van het traject wanneer het talent een eigen praktijk kan opbouwen: de postprofessionalisering.
27
Gottschalk, E. Inventarisatie en enquêteonderzoek ‘Van Talent naar Beroep’. Utrecht: Netwerk CS, 2005. p.20. 28 Idem, p.21. 29 Geest, N. van der. Samenvatting talentontwikkeling en diversiteit: Miniconferentie talentontwikkeling. Utrecht: Gemeente Utrecht Adviescommissies ACCU, 26 november 2007. 30 Idem.
18
Volgens Laarakker is het hierboven genoemde ontwikkeltraject gericht op beroepskunstenaarschap. 31 Wanneer er gedacht wordt aan een brede invulling van talentontwikkeling, kunnen de volgende stadia onderscheiden worden: 1. kennismaken (i.p.v. ontkieming en verkenning) 2. ontwikkelen (i.p.v. verkenning en verdieping) 3. bekwamen (i.p.v. verdieping en professionalisering) 32 In de eerste fase, bij alle genoemde faseringen, hebben de scholen een belangrijke functie. Tijdens CKV, Nederlands of bijvoorbeeld tekenen/dansen/muziek maken in het primair of secundair onderwijs, kunnen leerlingen kennismaken met kunst en cultuur, volgens Netwerk CS de cultuureducatiefase. De fasen na de eerste fase zijn de buitenschoolse organisaties van groter belang. Iemand is gemotiveerd geraakt om zich in een bepaalde kunstdiscipline te verdiepen en te ontwikkelen. Tot uiteindelijk misschien wel een beroepskunstenaar. 31 32
Laarakker, K. ‘Talentontwikkeling en cultuureducatie’. In: Zicht op… 3. 2007. p.14. Idem, p.14.
19
1.2. Disciplines poëzie en literatuur 1.2.1. Schrijven onder jongeren leeft Het thema van de kinderboekenweek 2008 is poëzie, onder het motto ‘Zinnenverzinzin’. Poëzie leeft anno 2008 en dat is niet alleen te merken aan het thema van de kinderboekenweek. In het bulletin Cultuur & School 37 (2005) schrijft Bea Ros in het artikel ‘Jongeren en poëzie: ‘Vet cool’’ dat er steeds meer projecten komen om jongeren tussen de 12 en 18 jaar warm te maken voor poëzie. Ros: “Een onmogelijke opgave? Dat blijkt mee te vallen. Als je poëzie maar in een aantrekkelijk jasje giet.” 33 “Poëzie is in het algemeen terug van weggeweest”, vertelt Martijn Nicolaas, medewerker literatuureducatie bij Stichting Lezen. “Kijk maar naar de Nationale Gedichtendag en de Dichter des Vaderlands.” 34 Niet alleen poëzie, maar schrijven in het algemeen, is populair onder jongeren. Op de website van schrijvenonline.org staat bijvoorbeeld een hele rij met huidige schrijfwedstrijden voor jongeren. En uit onderzoek van de Nationale Jeugdraad in opdracht van Kunstfactor (Jongeren schrijven: Creatief schrijven tussen 12 en 18 jaar) blijkt ook dat schrijven populair is. Meer daarover in het tweede deel van deze scriptie.
De doelgroep in deze scriptie zijn schrijvende jongeren tussen de 13 en 20 jaar.
Volgens onder andere bovengenoemde feiten, verdienen de disciplines poëzie en literatuur evenveel aandacht als andere disciplines zoals muziek, dans, theater en film wanneer het gaat over culturele talentontwikkeling. Gebeurt dit ook in de literatuur die over het thema culturele talentontwikkeling is verschenen? Door de disciplines poëzie en literatuur te filteren uit het overzicht van hoofdstuk 1.1 (het chronologische overzicht van de verschenen literatuur), kan de vraag In hoeverre passen literaire en poëtische talentontwikkeling binnen het kader van culturele talentontwikkeling in het algemeen? beantwoord worden.
33
Ros, B. ‘Jongeren en poëzie: ‘Vet cool!’. In: Bulletin Cultuur & School 37. Utrecht: Cultuurnetwerk Nederland, april 2005. 34 Idem.
20
1.2.2. Literaire en poëtische talentontwikkeling gefilterd Allereerst wordt de gebruikte literatuur gescand en vervolgens komen de besproken thema’s binnen talentontwikkeling aan bod. De beleidsteksten van de overheid, zoals ‘Kunst van leven’ van Plasterk, komen in het volgende hoofdstuk aan bod. Deze worden apart uitgelicht vanwege de grote aandacht voor talentontwikkeling in de beleidsteksten. In het onderzoeksverslag van E. Gottschalk in opdracht van Netwerk CS uit 2005 (Inventarisatie en enquêteonderzoek ‘Van Talent naar Beroep’) worden op pagina 8 de kunstdisciplines behandeld. “De inventarisatie toont aan dat de meeste organisaties zich bezighouden met talentontwikkeling binnen de discipline theater. Ook muziek is ruim vertegenwoordigd. Vervolgens worden dans en beeldend vaak genoemd.” 35 De disciplines literatuur en poëzie staan niet eens in de lijst tussen de andere disciplines met het onderzochte percentage, maar in een lijstje genaamd ‘organisaties die zich met andere disciplines bezig houden’, tussen erfgoed en multimedia design. Tijdens ‘Talent Convention’ op 28 en 29 oktober 2006 kwamen er verschillende panelleden aan het woord. Dit waren: Gerard Cornelisse (Olbe Producties o.a. ISH), Guno Oosterling (Grote Prijs van Nederland), Ellen Tjon A Meeuw (BO), Paulette Smit (Cosmic), Nelly van der Geest (CIS/HKU), Marjan Barlage (DOX), Soheila Najand (Stichting Interart), Rob Broek (Codarts), Bart Suer (Roots & Routes), Janny Donker (onderzoeker) en Dennis Winter (Kweekvijver). Deze panelleden vertegenwoordigen theater/dans, muziek, Hogeschool voor de Kunsten, beeldende kunst, multidisciplinaire kunstprojecten, kunsteducatie en media. De disciplines poëzie en literatuur werden dus niet vertegenwoordigd tijdens dit debat over talentontwikkeling. Op 26 november 2007 vond in Utrecht de nationale expertmeeting ‘Creatieve Stad: Divers Talent’ plaats. Ongeveer 100 talentontwikkelaars wisselden hun inzichten uit over de onderwerpen: peereducation, media, intercultureel ondernemerschap, de ontwikkeling van hiphoptalent in vier grote steden en het ondernemende profiel van de popmusicus van de toekomst. 36 Weer geen specifieke aandacht voor literatuur of poëzie tijdens een bijeenkomst over talentontwikkeling.
35
Gottschalk, E. Inventarisatie en enquêteonderzoek ‘Van Talent naar Beroep’. Utrecht: Netwerk CS, 2005. p.8. Geest, N. van der. Samenvatting talentontwikkeling en diversiteit: Miniconferentie talentontwikkeling. Utrecht: Gemeente Utrecht Adviescommissies ACCU, 26 november 2007.
36
21
In de artikelen geschreven door Karin Laarakker van Cultuurnetwerk Nederland in Zicht op… en Kunstzone, worden de volgende kunstdisciplines genoemd: (koor)zang, popmuziek, rap, hiphop, graffiti, beatboxing, skatedance, music mixing, muziek, video, podiumkunsten, dans, erfgoed, media, theater en film. Opnieuw kan geconcludeerd worden dat literatuur en poëzie geen bijzondere aandacht krijgen in deze artikelen. Wat Laarakker wel noemt is bijvoorbeeld het project ‘Van talent naar beroep’ van Netwerk CS en Kunstenaars & Co. Bij dit project kunnen talentvolle schrijvers zich ook aanmelden (www.vantalentnaarberoep.nl), dus komt indirect de discipline literatuur aan bod. Tijdens de tweeluik over talentontwikkeling op 3 en 10 oktober 2007 wordt er voornamelijk gesproken over ontwikkeling van talenten binnen de disciplines theater, dans en muziek. Weer hetzelfde verhaal geldt voor literatuur en poëzie. En ook in de rapporten van de Onderwijsraad die gaan over culturele talentontwikkeling wordt er met geen woord gesproken over literaire en/of poëtische talentontwikkeling. Dat houdt in, dat tot vorig jaar de kunstdisciplines literatuur en poëzie nergens in de literatuur voor komen. (Beleidsteksten van de overheid achterwege gelaten, deze worden uitgebreid geanalyseerd in het volgende hoofdstuk.) Tot in november 2007 Kunstfactor (sectorinstituut voor de amateurkunst) met een pleidooi kwam: ‘Educatie met kwaliteit voor de schrijfwereld’, waarin Kunstfactor pleit voor degelijke opleidingen tot Docent Creatief Schrijven. 37 In het pleidooi staat: “Elk talent, aangeboren of aangekweekt, moet zorgvuldig ontwikkeld worden om te kunnen bloeien. We bieden beeldend kunstenaars, dansers, acteurs en musici in de dop reële kansen. Zo willen we dat ook met schrijvers doen. En daarvoor zijn vakdocenten nodig.” 38 Er wordt voor het eerst specifieke aandacht besteed aan talentontwikkeling van schrijvers. Schrijvers kunnen op veel plekken terecht om hun schrijftalent te ontwikkelen, staat er in het pleidooi van Kunstfactor, geschreven door adviseur Schrijven Sieneke de Rooij. Deze plekken zijn bijvoorbeeld schrijfscholen bij cursusinstituten en Centra voor de Kunsten, de twee schrijfopleidingen ‘Writing for Performance’ (bij de Faculteit Theater van de HKU) en ‘Beeld & Taal’ bij de Gerrit Rietveld Akademie. 39 Nederland heeft geen universitaire opleiding Creatief Schrijven. Het probleem is, volgens Kunstfactor, dat “het creatief, literair
37
Kunstfactor. Pleidooi: Educatie met kwaliteit voor de schrijfwereld. November 2007. Idem, p.1. 39 Idem, p.1. 38
22
schrijven niet ondersteund wordt door een erkend onderwijsveld” 40 . Terwijl dit bij andere kunstdisciplines wel het geval is, denk bijvoorbeeld aan het conservatorium of de theatervakschool. “Merkwaardig genoeg ontbreekt in Nederland een (vak)opleiding tot Docent Creatief Schrijven; een volwaardige docentenopleiding, bijvoorbeeld ingebed in een kunstvakopleiding” 41 , stelt Sieneke de Rooij van Kunstfactor. “Alleen met zo’n vakopleiding kan een kunstvak uitgroeien tot een volwaardige discipline waarbinnen artistiek talent kan ontplooien.” 42 In mei 2008 werden er twee onderzoeken van Kunstfactor gepubliceerd over jongeren en creatief schrijven. In het onderzoek dat de Nationale Jeugdraad in opdracht van Kunstfactor Schrijven heeft uitgevoerd wordt onder andere een overzicht gegeven van hoe jongeren creatief omgaan met woorden, waarover ze schrijven, wie hen inspireert en waar ze hun teksten publiceren. 43 De doelgroep in beide onderzoeken zijn jongeren tussen de 12 en 18 jaar. Het andere onderzoek is een inventarisatie van de schrijfactiviteiten voor de jongeren. Er wordt een overzicht gegeven van wat het aanbod is op het gebied van creatief schrijven voor jongeren, bijvoorbeeld schrijfwedstrijden, cursussen, workshops, festivals, online podia etc. “Wat opviel is dat de meeste Centra voor de Kunsten en de provinciale kunst‐ en cultuurinstellingen weinig tot geen aanbod hebben voor jongeren die willen schrijven. (…) De meeste centra bieden de disciplines theater, dans, muziek en beeldend vaker aan met een grotere diversiteit in inhoud en aantal” 44 , concludeert dit onderzoek. Dit kleine aanbod, vergeleken met andere disciplines, sluit niet aan op het schrijfgedrag van jongeren. Uit het Jeugdraadonderzoek is namelijk gebleken dat schrijven een populaire activiteit is. “Een activiteit die jongeren met elkaar in contact brengt, die hun taalontwikkeling ondersteunt en hun geletterdheid vergroot, die deel uitmaakt van hun literaire vorming en hun inzicht bij het lezen kan beïnvloeden.” 45
40
Idem, p.1. Idem, p.1. 42 Idem, p.2. 43 Rebel, Sheila. Jongeren schrijven: Creatief schrijven tussen 12 en 18 jaar. Onderzoeksverslag Jeugdraadpanel. Nationale Jeugdraad, mei 2008. 44 Kunstfactor. Inventarisatie ‘Jongeren schrijven – wat en waar?’. Mei 2008. 45 Idem. 41
23
1.2.3. Thema’s binnen talentontwikkeling Brede basis, hoge top Het meest spraakmakende thema binnen culturele talentontwikkeling is natuurlijk ‘Een hoge top kan niet zonder een brede basis’. In hoofdstuk 1.1.3 is uitgebreid besproken dat deze indeling in hoge top en brede basis te maken heeft met het beoogde doel en de functie van talentontwikkeling. Hoe zit dat met literaire en poëtische talentontwikkeling? Passen literatuur en poëzie binnen dit thema? In de brede basis fungeert talentontwikkeling vaak als middel om de cultuurparticipatie en culturele diversiteit te vergroten. Literatuur is een uitermate geschikt middel om cultuurparticipatie, maar ook om taalontwikkeling te bevorderen. Of liever gezegd, door middel van het bevorderen van taalontwikkeling, wordt de cultuurparticipatie vergroot. Op scholen worden natuurlijk taallessen of lessen Nederlands gegeven. In het primair onderwijs leren kinderen lezen en schrijven en in het voortgezet onderwijs komen ook bijvoorbeeld spelling, stijl, tekstbegrip en tekstanalyse aan bod. Het proces van creatief schrijven krijgt over het algemeen weinig aandacht op scholen, omdat het voornamelijk belangrijk is om leerlingen foutloos teksten te laten schrijven. Het lezen van Nederlandse literatuur is daarnaast een belangrijk onderdeel van het vak Nederlands en dit kan bijdragen aan het kweken van interesse voor literatuur. Vanuit hier kunnen leerlingen ervoor kiezen om meer te ‘doen’ met literatuur, als ze dat zonder de kennismaking met literatuur op school nog niet hadden gedaan. Ze kunnen bijvoorbeeld in hun eigen tijd boeken en gedichten lezen. Of ze kunnen zelf op een creatieve manier gaan schrijven. De scholen leggen in ieder geval de basis voor het lezen en schrijven en ieder kind in Nederland komt in aanraking hiermee. In een doorlopende leerlijn wordt de taalontwikkeling van kinderen bevordert. Ieder kind heeft een leerplicht en ieder kind maakt in principe dezelfde taalontwikkeling mee op school. Dus zijn er voor iedereen gelijke kansen om de interesse voor literatuur te creëren. Het beoogde doel van organisaties die zich richten op talentontwikkeling in de breedte kan bijvoorbeeld maatschappelijke welzijnsvooruitgang, sociale cohesie of het vergroten van de interesse in kunst en cultuur zijn. School der Poëzie, één van de organisaties die poëzieprojecten aanbieden, wil kinderen en jongeren op een effectieve en plezierige wijze in aanraking laten brengen met poëzie. Hun doel is het bevorderen van
24
culturele uitwisseling op school, in het theater en met andere culturele initiatieven. En daarbij heeft School der Poëzie (SdP) specifieke aandacht voor scholen met kansarme leerlingen. In de aanvraag Cultuurnota 2009‐2012 van SdP staat: “Gezien de verharding in het maatschappelijke klimaat in ‘het land van aankomst’ en de versterkte wij‐zij houding tussen autochtone Nederlanders en moslims, vinden wij het extra belangrijk een culturele brug te bouwen met taal en poëzie” 46 . Een andere organisatie die literatuurprojecten aanbiedt is Passionate. Hun missie luidt als volgt: “Passionate ontwikkelt vanuit de belevingswereld van jongeren activiteiten met als doel hen te interesseren voor culturele uitingen in het algemeen en letteren in het bijzonder” 47 . Verder is er bijvoorbeeld het Poëziepaleis. Het doel van Poëziepaleis is kinderen en jongeren in contact te brengen met poëzie, hen te enthousiasmeren voor taal en dichtkunst en hun de mogelijkheid te bieden om poëzie te leren kennen, te beoefenen en zich daarin te bekwamen. De missies en doelstellingen van deze literatuureducatieve ontwikkelinstellingen sluiten dus volledig aan bij de doelstellingen van andere organisaties die zich richten op talentontwikkeling in de breedte zoals in de literatuur over dit onderwerp naar voren komt. De deelvraag, die luidt In hoeverre passen literaire en poëtische talentontwikkeling binnen het kader van culturele talentontwikkeling in het algemeen? wordt hiermee al deels positief beantwoord.
Naast talentontwikkeling in de breedte, is er natuurlijk talentontwikkeling naar de
hoge top. Instellingen die culturele talenten naar de top begeleiden en daarmee een belangrijke bijdrage leveren aan de ontwikkeling van talenten, hebben vaak als doel professioneel kunstenaarsschap of het tot stand brengen van kwalitatief hoogstaande artistieke producten. Dit kwam naar voren uit het literatuuronderzoek van hoofdstuk 1.1. Organisaties die zich bezighouden met literaire en poëtische talentontwikkeling kunnen bijvoorbeeld als doel hebben jongeren te begeleiden en ontwikkelen tot topschrijver of – dichter. In de aanvraag Cultuurnota 2009‐2012 van School der Poëzie schrijft artistiek leider Ilonka Verdurmen: “Uit de kweekvijver van duizenden die elk jaar via SdP kennismaken met poëzie banen zich wellicht ooit enkele supertalenten hun weg naar de top (…)” 48 . School der Poëzie wil kinderen en jongeren die via wedstrijden en poëzielessen geïnteresseerd zijn geraakt in het lezen, schrijven en presenteren van poëzie de kans bieden zich verder te
46
School der Poëzie. Aanvraag Cultuurnota 2009-2012. p.2. http://www.passionate.nl 48 School der Poëzie. Aanvraag Cultuurnota 2009-2012. p.3. 47
25
ontwikkelen. SdP organiseert bijvoorbeeld masterclasses voor winnaars van dichtwedstrijden. Verder worden er een aantal schrijfwedstrijden voor jongeren georganiseerd het hele jaar door. De meest bekende is Write Now!, een landelijke schrijfwedstrijd voor jongeren van 15 tot en met 24 jaar. Dit soort schrijfwedstrijden (zowel proza als poëzie) bevorderen actieve literatuurparticipatie en door middel van het meedoen aan deze wedstrijden kunnen creatieve schrijftalenten zichzelf ontwikkelen. Al eerder bleek dat er helaas weinig aanbod is voor jongeren die zich willen ontwikkelen tot topschrijver of ‐ dichter. Literaire en poëtische talentontwikkeling naar de top passen wel binnen het algemene theoretische kader van culturele talentontwikkeling in het algemeen, er is bijvoorbeeld weinig verschil met de methode van ontwikkeling tot topdanser of topmuzikant. Er zijn alleen veel minder literatuureducatieve instellingen die zich puur richten op talentontwikkeling naar de top. En schrijvers en dichters zijn over het algemeen meer aangewezen op zichzelf (vergeleken met dansers of muzikanten) bij het ontwikkelen van hun schrijftalent vanwege het autodidacte karakter van schrijven en dichten. Verschillende fases In hoofdstuk 1.1.4 worden verschillende fases van talentontwikkeling genoemd, om meer structuur aan het talentontwikkelingsproces aan te brengen. Eén van de faseringen die het meest terugkomt in de literatuur is: ontkieming – verkenning – verdieping – professionalisering. Voor talentontwikkeling binnen de discipline poëzie zouden de volgende fases onderscheiden kunnen worden aan de hand van de genoemde fasering. 1. Ontkieming. Een kind maakt kennis met gedichtjes van o.a. Annie MG Schmidt die worden voorgelezen door de leraar op school. Het kind geniet hiervan. 2. Verkenning. Als het kind wat ouder is en naar het voortgezet onderwijs gaat, leest hij zelf wel eens gedichtjes en vindt het leuk om Sinterklaasgedichtjes te maken. 3. Verdieping. In de tweede klas van het voortgezet onderwijs komt er een dichter in de klas die poëzieles geeft, waarna de leerlingen uit de klas zelf gedichten gaan schrijven. Het kind (inmiddels ‘de jongere’) merkt dat hij het leuk vindt om gedichten te schrijven en is erg enthousiast. Hij is de beste van de klas en mag zijn gedicht voordragen in een theater. (Aan de hand van één van de trajecten van School der
26
4. Professionalisering. Als hij 20 jaar is, heeft hij een landelijke poëziewedstrijd gewonnen. Hij heeft al meerdere keren meegedaan aan poëzieslams. De talentvolle jongere zoekt een uitgever voor zijn eerste eigen geschreven dichtbundel. Een zelfde soort fasering kan gemaakt worden voor de stadia kennismaken – ontwikkelen – bekwamen. En natuurlijk niet alleen voor de discipline poëzie, maar ook voor bijvoorbeeld het lezen en schrijven van proza. Hieruit blijkt dat de fasering van een talentontwikkelingstraject in het algemeen uitstekend kan worden toegepast op literaire en poëtische talentontwikkeling. In de eerste fase zijn scholen belangrijk, deze leggen de basis voor de kennismaking met kunst en cultuur. In dit geval literatuur. In de fases daarna spelen buitenschoolse culturele organisaties een belangrijke rol. In het voorbeeld is dat de School der Poëzie, maar dit kunnen ook andere instellingen zijn die literatuurprojecten aanbieden aan kinderen en jongeren. Doorgaande leeslijn In hoofdstuk 1.1.1 is de doorlopende leerlijn al ter sprake gekomen. Door een doorlopende leerlijn aan te brengen binnen het onderwijsprogramma, biedt dat leerlingen de mogelijkheid om hun creatieve talenten te ontplooien, zo wordt gesteld door de Onderwijsraad en de Raad voor Cultuur. De doorgaande (of doorlopende) leeslijn is afgeleid van de doorlopende leerlijn. Stichting Lezen wil met een doorgaande leeslijn de leesbevordering en literatuureducatie voor jongeren van 0 t/m 18 jaar optimaal vormgeven. 49 Alleen het lezen (van verhalen, gedichten, literatuur) wordt genoemd door Stichting Lezen, helaas niet het zelf creatief schrijven. Maar lezen is wel een belangrijk onderdeel van literaire en poëtische talentontwikkeling.
49
Stichting Lezen. De doorgaande leeslijn 0-18 jaar. Amsterdam: The Oxford House, 2005.
27
1.3. Kunst en Cultuurbeleid Dit hoofdstuk analyseert het huidige cultuurbeleid. Om preciezer te zijn, het gaat over de (aanloop naar de) subsidieperiode 2009‐2012 en de analyse begint bij de adviesaanvraag aan de Raad voor Cultuur door Maria van der Hoeven (vorige minister OCW), genaamd ‘Agenda cultuurbeleid en culturele basisinfrastructuur’ op 29 september 2006. Hieronder staat het chronologische overzicht van de aanloop naar de subsidieperiode 2009‐2012, met welke beleidsteksten zijn gebruikt in deze analyse. -
29 september 2006: Adviesaanvraag ‘Agenda cultuurbeleid en culturele basisinfrastructuur’ door de minister van OCW aan de Raad voor Cultuur.
-
6 maart 2007: Advies van de Raad voor Cultuur ‘Innoveren, participeren!’.
-
22 juni 2007: Hoofdlijnen van het Cultuurbeleid 2009‐2012 van OCW door minister Plasterk, ‘Kunst van leven’.
-
16 september 2008: Subsidieplan 2009‐2012 van ‘Kunst van leven’.
Dit hoofdstuk beantwoordt de deelvraag Hoe komen literaire en poëtische talentontwikkeling voor in beleidsstukken van de overheid?, door van breed naar steeds smaller te gaan. Oftewel, door eerst een visie te geven op het huidige cultuurbeleid en de aanloop hier naar toe, door te analyseren wat het belang is van het thema culturele talentontwikkeling in de beleidsteksten en tenslotte, door hieruit literaire en poëtische talentontwikkeling te filteren en te analyseren.
1.3.1. Thema’s kabinetsbeleid De overheid subsidieert kunst en cultuur. Er zijn verschillende redenen hiervoor. Minister Plasterk van OCW zet de argumenten op een rij in de nota ‘Kunst van leven’ 50 , als inleiding op dit hoofdstuk over het kabinetsbeleid staan ze hieronder ook op een rij: 1. Collectief goed. Kunst in openbare ruimtes. 2. Externe effecten. Culturele instanties, zoals musea en theaters, hebben bijvoorbeeld een positief effect op de horeca en op winkeliers in een wijk. “Ook trots,
50
Plasterk, R.H.A. Kunst van leven. Hoofdlijnen cultuurbeleid. Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, 2007.
28
internationale uitstraling en de bijdrage van culturele voorzieningen aan het toerisme zijn voor de overheid een reden om kunst te steunen.” 51 3. Merit goods. Dit is iets waarvan het gunstig wordt geacht dat mensen er toegang toe krijgen, bijvoorbeeld het positieve effect wat kunst kan hebben op mensen. 4. Conservering. Het belang om vormen van kunst en erfgoed te bewaren voor toekomstige generaties. In de inleiding van ‘Kunst van leven’ beschrijft minister Plasterk zijn visie op het cultuurbeleid: “(…) wil ik graag benadrukken dat het stimuleren van excellentie – het aanmoedigen de hoogste toppen te beklimmen – in mijn ogen niet op gespannen voet staat met het verbreden van de basis voor cultuur. Integendeel. Juist door een zo groot mogelijke deelname aan het culturele leven ontstaat ruimte voor excellentie en innovatie. Geen hoge top zonder een brede basis.” 52 Het is duidelijk dat het motto ‘Een hoge top, een brede basis’ van groot belang is voor de subsidieperiode 2009‐2012, culturele talentontwikkeling in de breedte en naar de top is een hot item in de nationale politiek.
Naar aanleiding van ‘Innoveren, participeren!’, het advies van de Raad voor Cultuur,
zijn er verschillende thema’s van het kabinet voor het cultuurbeleid naar voren gebracht in ‘Kunst van leven’: -
Excellentie (sluit aan bij talentontwikkeling);
-
Innovatie en e‐Cultuur;
-
Cultuurparticipatie;
-
Mooier Nederland (architectuur, erfgoed) en
-
Verschil Maken (basisinfrastructuur, fondsen).
51 52
Idem, p.1. Idem, p.3.
29
1.3.2. Beleidsteksten en culturele talentontwikkeling Adviesaanvraag ‘Agenda cultuurbeleid en culturele basisinfrastructuur’ De adviesaanvraag aan de Raad voor Cultuur die voormalig minister van OCW, Maria van der Hoeven, deed op 29 september 2006, valt uiteen in twee delen. Ten eerste vraagt de minister de Raad te adviseren over een ‘agenda’ voor het cultuurbeleid. Ten tweede vraagt zij de Raad “ten behoeve van de subsidieperiode 2009‐2012 een nadere analyse te maken van de culturele basisinfrastructuur en aan te geven welke functies daartoe kunnen worden gerekend, rekening houdend met een evenwichtige spreiding over het land en de betekenis van deze functies voor de lokale, regionale en landelijke infrastructuur.” 53 Eén van die functies waar het hier over gaat, is de ‘ontwikkelfunctie’, zoals cultuurwerkplaatsen, productiehuizen en presentatie‐instellingen. De minister verduidelijkt in deze brief dat in de nota ‘Verschil maken’ (over de herijking van de cultuurnotasystematiek, geschreven door de staatssecretaris Medy van der Laan in september 2005) al aangegeven is dat, “naast de instellingen in de basisinfrastructuur en de instellingen die worden gesteund door de fondsen, functies die zich richten op de ontwikkeling van jong talent een plaats kunnen krijgen binnen de culturele basisinfrastructuur.” 54 Minister Van der Hoeven stelt de volgende vragen aan de Raad die gaan over de ontwikkelfunctie: -
Hoe kan deze functie ook voor dans en muziek worden opgezet? (Het is vooral gericht op theater.)
-
Welke van de bestaande productiehuizen en presentatie‐instellingen hebben de potentie om deze functie verder uit te bouwen?
-
Hoe ziet u de spreiding ervan over het land?
-
Aan hoeveel van dergelijke functies is er behoefte?
‘Innoveren, participeren!’ “Cultureel burgerschap floreert bij vakmanschap en meesterschap. De krachtigste bron voor de kwaliteit van de kunst‐ en cultuurbeoefening in Nederland en voor de toekomst van de
53
Hoeven, M.J.A. Adviesaanvraag. Agenda cultuurbeleid en culturele infrastructuur. Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, 2006. p.1. 54 Idem, p.4.
30
verschillende disciplines is talent” 55 , staat er in het hoofdstuk ‘Talentontwikkeling’ in het advies van de Raad voor Cultuur van maart 2007. Hieruit blijkt wel dat culturele talentontwikkeling hoog op de agenda staat van de raad. Er staat in het advies dat ieder kind de kans verdient zijn of haar creatieve talent bij zichzelf te ontdekken en te ontwikkelen. Daarom vindt de Raad amateurkunstbeoefening zo belangrijk, “als vindplaats en kweekvijver voor artistiek talent” 56 . Door middel van ‘peer education’ en ‘peer coaching’ wordt de talentvolle jongeren een kans geboden om ervaring op te doen bij instellingen die gespecialiseerd zijn in talentontwikkeling. Dit gebeurt vaak in plaats van het reguliere kunstvakonderwijs om vakkundigheid te vergroten en de ontwikkeling tot professioneel kunstenaar te verwezenlijken. Of ‘peer education’ kan een opstap zijn naar het kunstvakonderwijs. De Raad voor Cultuur vindt, naast de vindplaatsen en kweekvijvers voor artistiek talent, ontplooiing en doorstroming van het al gevormde talent net zo belangrijk. 57
In het adviesaanvraag van Maria van der Hoeven in september 2006 stonden wat
vragen over de ontwikkelfunctie. De Raad voor Cultuur noemt dit de ‘ontwikkelingsfunctie’ en dit betreft gesubsidieerde voorzieningen met talentontwikkeling als hoofdtaak, waar experiment, onderzoek en vernieuwing ook onder vallen.
‘Kunst van leven’ Onder de noemer ‘Excellentie’ is minister Plasterk verder gegaan met het thema talentontwikkeling. Hij beschrijft het thema excellentie als volgt: “Begeleiding en ontwikkeling van (top)talent. Het gaat om doorstroommogelijkheden voor talent, om het ontwikkelen en toepassen van nieuwe inzichten, om deelname aan internationaal debat en reflectie.” 58 Het is al eerder duidelijk geworden dat dit thema belangrijk is voor de subsidieperiode 2009‐2012, het thema ‘een hoge top, een brede basis’ is zelfs de overkoepelende visie op het cultuurbeleid in de nota ‘Kunst van leven’. De cultuuragenda opent met de zinnen “Het cultuurbeleid zal de komende tijd meer ruimte bieden aan talent. Het kabinet wil zorgen dat Nederland op het gebied van de kunsten zijn koppositie in 55
Raad voor Cultuur. Innoveren, participeren! Advies agenda cultuurbeleid en culturele basisinfrastructuur. Den Haag: Raad voor Cultuur, maart 2007. p.29. 56 Idem, p.29. 57 Idem, p.30. 58 Plasterk, R.H.A. Kunst van leven. Hoofdlijnen cultuurbeleid. Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, 2007. p.2.
31
internationaal opzicht behoudt, versterkt, dan wel verkrijgt.” 59 Vooral het ongekende talent moet volgens Plasterk de ruimte krijgen om zich te ontwikkelen. Net als de Raad voor Cultuur, vindt het kabinet amateurkunst belangrijk als een brede culturele basis voor de ontplooiing van talent (de Raad noemde de amateurkunst als kweekvijver en vindplaats van talent). Daarnaast noemt Plasterk het belang van cultuureducatie als verbreding van de culturele basis. Als opvolger van het Actieplan Cultuurbereik en als voortzetting van Cultuur en School heeft minister Plasterk een 10‐puntenplan cultuurparticipatie uitgewerkt om onder andere amateur‐kunsten beter te ondersteunen en cultuureducatie stevig in het onderwijs te verankeren. 60 “De Raad adviseert instellingen met taken op het gebied van talentontwikkeling en participatie in de sectoren amateurkunst en cultuureducatie onder verantwoordelijkheid van de minister te houden in het kader van de ontwikkelfunctie.” 61
Minister Plasterk richt de ontwikkelfunctie in, een aparte functie in de landelijke
basisinfrastructuur. Zowel Maria van der Hoeven als de Raad voor Cultuur (‘ontwikkelingsfunctie’) noemden in voorgaande besproken beleidsteksten het belang van deze ontwikkelfunctie binnen het huidige cultuurbeleid. Ruimte bieden aan talent, experiment, onderzoek en vernieuwing binnen alle sectoren en disciplines, dat is waar de ontwikkelfunctie voor staat. Wat voor soort instellingen kunnen een aanvraag indienen bij het ministerie onder de noemer ontwikkelfunctie? In ‘Kunst van leven’ staan de volgende vier soorten instellingen: 1. “Postacademische instellingen, als vervolg op de kunstvakopleidingen. 2. Productiehuizen in de podiumkunsten. 3. Presentatie‐instellingen in de beeldende kunst. 4. Instellingen op het gebied van architectuur, vormgeving, nieuwe media, letteren en erfgoed die zich richten op ontwikkeling.” 62
59
Idem, p.5. Idem, p.14. 61 Idem, p.34. 62 Idem, p.34. 60
32
1.3.3 Ontwikkeling in de letteren Adviesaanvraag ‘Agenda cultuurbeleid en culturele basisinfrastructuur’ De woorden literatuur/letteren/poëzie komen niet voor in de adviesaanvraag van Maria van der Hoeven op 29 september 2006.
‘Innoveren, participeren!’ Als het gaat over talentontwikkeling binnen de sector letteren, zijn er in het advies van de Raad voor Cultuur twee thema’s belangrijk. Het eerste thema dat wordt aangekaart zijn de schrijversvakopleidingen en het tweede thema dat van belang is gaat over performance en cross‐overs binnen het beleid van de literatuur.
Het kunstvakonderwijs vormt voor de meeste kunstdisciplines de basis waar talent
herkend, ontwikkeld en gestimuleerd wordt. “Natuurlijk zijn en blijven er altijd autodidacten die het vak elders leren. Zo is de beste voedingsbron voor schrijverstalent nog altijd goed onderwijs” 63 , aldus de Raad voor Cultuur. Voor mensen die wel het schrijversvak willen leren, bestaan er diverse schrijfopleidingen, maar is er nog geen professionele opleiding. “De Raad zal zich de komende periode buigen over de vraag of het wenselijk is dat ook hier, naar Angelsaksisch voorbeeld, een professionele schrijversschool en/of een opleidingsfaciliteit aan de universiteit komt.” 64 Dit soort schrijversscholen bestaan wel in de Verenigde Staten en Groot‐Brittannië, dus zou het misschien ook wenselijk zijn in Nederland. De Raad wil gaan uitzoeken hoe de aansluiting tussen het kunstvakonderwijs en de beroepspraktijk beter aangesloten kan worden en of er behoefte is aan kwaliteitscriteria voor schrijversvakscholen die zich richten op de ontwikkeling van schrijvers als kunstenaar. 65 Daarnaast zou er, volgens de Raad, een gespecialiseerde universitaire vertalersopleiding moeten komen. Die was er voorheen wel, maar bestaat nu niet meer. Raad voor Cultuur: “Dat is niet alleen schadelijk voor de banden met andere literaturen. Ook onze
63
Raad voor Cultuur. Innoveren, participeren! Advies agenda cultuurbeleid en culturele basisinfrastructuur. Den Haag: Raad voor Cultuur, maart 2007. p.29. 64 Idem, p.29. 65 Idem, p.113.
33
kijk op commerciële, economische en wetenschappelijke ontwikkelingen in landen waar geen Engels wordt gesproken, wordt minder” 66 . Naast het probleem dat er geen kwaliteitscriteria bestaan voor een professionele schrijversopleiding, is er volgens de Raad nog een beleidsprobleem binnen de letteren. “Het beleid gaat nog te zeer uit van literaire kwaliteit op papier en te weinig van performancekwaliteiten en kwaliteit en diversiteit in de programmering.” 67 Er vinden steeds meer literaire manifestaties zoals poetryslams, poëzieavonden en literaire festivals plaats waar lezers en schrijvers elkaar ontmoeten. Door performance, maar ook door cross‐overs met andere disciplines (zoals muziek en beeldende kunst), kunnen schrijvers zich meer creatief ontwikkelen. Niet alleen op het gebied van schrijven op papier, maar ook op andere manieren. Het gebeurt steeds vaker dat literatuur samenkomt met podiumkunsten. De Raad zegt hierover dat “slamdichters, podiumdichters/performance poets en dichters die met muzikanten en beeldend kunstenaars optreden in een gat vallen tussen de fondsen voor de podiumkunsten en de letterenfondsen” 68 . Om deze schrijvers/dichters de kans te geven zich creatief te ontwikkelen, vindt de Raad het wenselijk dat “de letterenfondsen – in samenwerking met het op te richten Fonds voor Muziek, Dans en Theater en het Fonds voor Beeldende Kunsten, Vormgeving en Bouwkunst – toegespitst structureel beleid ontwikkelen” 69 . ‘Kunst van leven’ In hoofdstuk 1.3.2 onder het kopje ‘Kunst van leven’ is al aangegeven dat Plasterk een 10‐ puntenplan cultuurparticipatie heeft uitgewerkt om amateur‐kunsten en cultuureducatie beter te ondersteunen. Punt 7 van dit 10‐puntenplan is het uitvoeren van een programma leesbevordering. Plasterk: “Ik deel de opvatting van de Raad dat vaardigheid in het lezen van literaire teksten bijdraagt aan de ontwikkeling van cultureel burgerschap” 70 . Lezen en schrijven zijn belangrijk voor de ontwikkeling van mediawijsheid. Dit punt gaat meer over lezen dan schrijven en zegt verder weinig over de ontwikkeling van creatief schrijftalent. Hoe belangrijk minister Plasterk van Cultuur talentontwikkeling ook vindt, dat hij zelfs als 66
Idem, p.29. Idem, p.112. 68 Idem, p.112. 69 Idem, p.112. 70 Plasterk, R.H.A. Kunst van Leven. Hoofdlijnen cultuurbeleid. Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, 22 juni 2007. p.16. 67
34
motto heeft ‘Een hoge top, een brede basis’, de ontwikkeling van literaire talenten wordt geheel achterwege gelaten in ‘Kunst van leven’. Andere disciplines dan de letteren komen wel aan bod in deze beleidstekst, namelijk: beeldende kunst, media, muziek, muziektheater, theater, dans, podiumkunsten voor de jeugd, musea, film, nieuwe media en erfgoed. De grote missende kunstdiscipline is weer literatuur/letteren/poëzie. Terwijl literatuur, zowel lezen als schrijven, zo belangrijk is voor ieders ontwikkeling. En, zoals Plasterk zelf zegt, essentieel voor de ontwikkeling van cultureel burgerschap. Subsidieplan 2009‐2012 Het meest recente stuk wat hier besproken wordt, is het subsidieplan 2009‐2012 met alle toekenningen. Dit subsidieplan voor de nieuwe vierjarige subsidieperiode vanaf 2009 is verschenen op 16 september 2008, met het nieuwe systeem van de basisinfrastructuur. Een indeling in instellingen met een vierjarig subsidieplan (152), sectorinstituten (9), fondsen (8) en instellingen met langjarig subsidieplan (44). In totaal zijn er 213 toekenningen en 88 afwijzingen. Soorten instellingen die onder de vierjarige subsidies vallen zijn bijvoorbeeld ‘ontwikkelinstelling’, ‘presentatie‐instelling’, postacademische instelling’, ‘productiehuis’, ‘internationaal festival’, etc. Deze indeling in functies is een belangrijk kenmerk van de nieuwe systematiek van het subsidiestelsel, de oriëntatie ligt niet meer op de individuele instelling maar is verschoven naar functie, wat de centrale ‘meeteenheid’ wordt van het stelsel. Talentontwikkeling valt onder de functie ontwikkelinstelling, dus deze functie is van belang voor dit scriptiehoofdstuk.
In totaal krijgen 25 ontwikkelinstellingen een vierjarige subsidie. Zes van de 25
instellingen bieden literatuur‐ en/of poëzieprojecten aan. Dit zijn: El Hizjra, School der Poëzie, De Wintertuin, Passionate, Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten en Poëziepaleis. De Raad voor Cultuur had nog drie andere instellingen onder ‘ontwikkelinstelling’ geschaard, namelijk Poëziecircus, Lezersfeest en Nederlands Fonds voor Midden‐ en Oosteuropese Boek (CEEBP). Over zowel Poëziecircus als Lezersfeest heeft de Raad geadviseerd deze niet op te nemen in de basisinfrastructuur 2009‐2012 en deze instellingen in dat kader geen subsidie te verlenen. Deze twee instellingen hebben dan ook beide een afwijzing gekregen. Over de zes literaire ontwikkelinstellingen die wel subsidie toegekend hebben gekregen, was de Raad ook positief. CEEPB tenslotte, valt in plaats van onder
35
ontwikkelinstelling, onder de jaarlijkse instellingssubsidie. Het internationaal festival Poetry International, de ondersteunende instellingen Schrijvers, School, Samenleving en Stichting Lezen en de Fonds voor de Letteren en het Nederlands Literair Productie‐ en Vertalingsfonds vallen ook onder de sector Letteren en krijgen ook allemaal subsidie in de volgende subsidieperiode.
In het subsidieplan 2009‐2012 staat de naam van de instelling, de soort instelling
(functie), de subsidie 2005‐2008, het subsidieadvies van de Raad voor Cultuur en hoeveel subsidie de instelling krijgt voor de periode 2009‐2012. De zes ontwikkelinstellingen binnen de sector Letteren hebben de volgende toekenningen gekregen: Naam instelling Subsidie 2005‐2008 Subsidie 2009‐2012 (basisbedrag) El Hizjra 119.812 115.000 School der Poëzie 142.153 150.786 De Wintertuin 53.381 140.000 Passionate 161.584 235.493 Fonds B.J.P. 425.576 433.147 Poëziepaleis 148.450 148.450 In totaal krijgen de ontwikkelinstellingen sector Letteren 171.920 euro subsidie meer in de periode 2009‐2012 dan in de periode 2005‐2008. Vooral De Wintertuin en Passionate zijn erop vooruit gegaan. In deel 2 van de scriptie wordt inhoudelijk ingegaan op wat deze zes ontwikkelinstellingen precies doen op het gebied van talentontwikkeling en in hoeverre zij zich richten op jongeren.
36
Conclusie Deel 1 Het doel van het eerste deel van de scriptie was om drie deelvragen te beantwoorden. Deze deelvragen luiden: 1. Hoe wordt er in de bestaande literatuur geschreven en gesproken over culturele talentontwikkeling? 2. In hoeverre passen literaire en poëtische talentontwikkeling binnen het kader van culturele talentontwikkeling in het algemeen? 3. Hoe komen literaire en poëtische talentontwikkeling voor in beleidsteksten van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen? Deze drie deelvragen samen geven het theoretisch kader weer van deze scriptie. De veelvoorkomende thema’s binnen culturele talentontwikkeling, de verschillende partijen die betrokken zijn bij het totstandkomen van het begrip talentontwikkeling, wat literaire en poëtische talentontwikkeling inhoudt en hoe de verschillende partijen over de kunstdisciplines literatuur en poëzie denken wanneer het over het ontwikkelen van talent gaat. Deel 1 is een literatuuronderzoek. Alle literatuur wat over het onderwerp culturele talentontwikkeling is verschenen sinds 2004 (voornamelijk artikelen, adviezen, rapporten, verslagen en notulen van conferenties en beleidsteksten) zijn gescand. Daaruit is zo veel mogelijk relevante informatie gehaald en daaruit zijn de disciplines literatuur/ poëzie/ letteren/ creatief schrijven weer gefilterd.
Het belangrijkste thema dat uit de literatuur komt is ‘een hoge top en een brede
basis’. Zowel in de beleidsteksten van OCW (dit is o.a. het motto van minister Plasterk als het gaat over het cultuurbeleid) als in veel artikelen is dit thema terug te vinden. Om artistieke talenten te ontwikkelen tot de (inter)nationale top, is een brede culturele basis nodig waarbij zoveel mogelijk mensen kennis moeten maken met kunst en cultuur zodat meer talenten ontdekt kunnen worden. Daarnaast is een indeling in fases een manier om structuur aan te brengen binnen het talentontwikkelingstraject. Deze fasering valt ook weer terug op ‘hoge top, brede basis’. De eerste fase is vaak de cultuureducatiefase, de kennismaking met kunst en cultuur, waarin scholen een belangrijke functie vervullen. De brede basis dus. De laatste fase is vaak de professionalisering of de beroepsfase, waar de toptalenten uiteindelijk kunnen belanden.
37
Ondanks dat creatief schrijven populair is onder jongeren, blijkt dat er heel weinig
wordt geschreven over letteren (literatuur, poëzie, creatief schrijven) in de literatuur over het onderwerp culturele talentontwikkeling. Pas in november 2007 kwam Kunstfactor met een pleidooi ‘Educatie met kwaliteit voor de schrijfwereld’ en heel recent, in mei 2008, zijn er twee onderzoeken van Kunstfactor gepubliceerd over jongeren en creatief schrijven.
De algemene thema’s die een belangrijke rol spelen wanneer het gaat over culturele
talentontwikkeling blijken uitstekend toegepast te kunnen worden op de kunstdisciplines literatuur en poëzie, dus het is merkwaardig dat er nog zo weinig over gesproken of onderzocht is. Dit tekort aan aandacht voor talentontwikkeling binnen de letteren is helaas ook terug te vinden in de praktijk. Er is weinig aanbod voor jongeren die zich willen ontwikkelen tot topschrijver of –dichter vergeleken met bijvoorbeeld het aanbod wat er is voor jongeren die zich willen ontwikkelen tot topmuzikant of –danser (denk aan de conservatoria en dansacademies in Nederland, terwijl er bijvoorbeeld geen universitaire opleiding Creatief Schrijven bestaat).
Uit o.a. het advies Innoveren, Participeren! van de Raad voor Cultuur en uit Kunst van
leven (de hoofdlijnen van het cultuurbeleid 2009‐2012) blijkt dat ‘talentontwikkeling’ en ‘excellentie’ zeer belangrijke begrippen zijn voor het huidige cultuurbeleid. Net als de Raad voor Cultuur vindt Plasterk amateurkunst belangrijk als een brede culturele basis voor de ontplooiing van talent. Daarnaast is de begeleiding en ontwikkeling van toptalent van belang voor de internationale concurrentie op het gebied van de kunsten. De ontwikkelfunctie is één van de functies van de nieuwe systematiek van het nationale subsidiestelsel en heeft talentontwikkeling als hoofdtaak. Voor de subsidieperiode 2009‐2012 krijgen in totaal zes ontwikkelinstellingen binnen de sector Letteren subsidie: El Hizjra, School der Poëzie, De Wintertuin, Passionate, Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten en Poëziepaleis.
38
Deel 2. Het veld van instellingen die zich richten op het ontwikkelen van creatief schrijftalent Inleiding Maarliefst één miljoen Nederlanders doen het, het is de nationale hobby: schrijven. Niet iedereen is hier even serieus mee bezig natuurlijk, maar één miljoen, dat is wel heel veel. Schrijven is breed, het kan gaan over proza, poëzie, scripts, songteksten, brieven, dagboeken, reisverslagen, columns, journalistieke artikelen en ga zo maar door. En wat willen de mensen die schrijven hiermee? Willen zij op hun zolderkamertje achter hun laptop voor zichzelf blijven schrijven of willen zij zichzelf ontwikkelen en zoeken zij daarbij misschien enige vorm van hulp? In het augustusnummer 2008 van Schrijven Magazine (nr. 4) staan de resultaten van een groot onderzoek naar de waardering van schrijfcursussen en – opleidingen. De resultaten van dit onderzoek zijn, volgens Schrijven Magazine, opmerkelijk. “Zo heeft driekwart van de geënquêteerden ooit een cursus gedaan, 60 procent zelfs meer dan één.” 71 Een kanttekening is wel dat de 300 geënquêteerden in dit geval abonnees zijn op Schrijven Online Memo, dus sowieso enige affectie hebben met schrijven. Maar alsnog is het percentage hoog te noemen. Van de mensen die schrijven, heeft 75 procent wel eens een cursus gedaan en dus enige vorm van hulp gevraagd/gehad bij het schrijven. Een kwart van de geënquêteerden in dit onderzoek heeft een schrijfopleiding gevolgd. “In Nederland en Vlaanderen zijn verschillende meerjarige opleidingen, van de bekende Schrijversvakschool in Amsterdam en de Schrijvers Academie Antwerpen tot de Rietveldacademie (afdeling Beeld en Geluid) en de Werkgroep Literatuur en Media in Leuven” 72 , staat er in het onderzoeksrapport van Schrijven Magazine. Er wordt dus onderscheid gemaakt tussen schrijfopleidingen en schrijfcursussen, maar het blijkt dat dit onderscheid niet geheel duidelijk is. De invullers van de enquête vulden soms een cursus in, waar gevraagd werd naar een opleiding.
De focus ligt in deze scriptie op jongeren, wat niet de doelgroep was in het onderzoek
van Schrijven Magazine. Op de website van Schrijven Online, is speciaal een webpagina ingericht met een overzicht van de huidig lopende schrijfwedstrijden voor de jeugd 71 72
Schrijven Magazine 4 van 2008. Onderzoek schrijfcursussen en –opleidingen. Idem.
39
(http://www.schrijvenonline.org/jeugd‐wedstrijden). Voorbeelden van die schrijfwedstrijden zijn Write Now!, Nationale Scriptieprijs 2008, gedichtenwedstrijd YoungPoets.nl en de HC‐ Trofee Schrijfwedstrijd. In deel 2 van deze scriptie ligt de focus op het veld van instellingen die zich richten op het steunen en/of ontwikkelen van creatief schrijftalent om, door middel van een analyse, een antwoord te geven op de volgende vraag: Wat zijn de huidige mogelijkheden voor jongeren die creatief schrijven binnen het veld van landelijke ontwikkelinstellingen in de sector Letteren? Deze vraag is te ontleden in verschillende delen: (1) huidige mogelijkheden (het huidige veld van instellingen), (2) jongeren en creatief schrijven, en (3) landelijke ontwikkelinstellingen binnen de sector Letteren. Het eerste deel, de huidige mogelijkheden, is te onderzoeken door een overzicht te geven van de culturele instanties in Nederland aan de hand van verschillende websites (o.a. die van de Raad voor Cultuur, van Schrijven Online en websites van de verschillende instellingen zoals School der Poëzie) en eerder verschenen onderzoek van Kunstfactor Schrijven. De doelgroep van het onderzoek in deze scriptie zijn jongeren tussen de 13 en 20 jaar die creatief schrijven, dit deel komt als eerste aan bod. Daarna zal de term ‘ontwikkelinstelling’ nader worden toegelicht, en waarom deze zogenoemde ontwikkelinstellingen binnen de sector Letteren belangrijk zijn voor het onderzoek. De instellingen die de Raad voor Cultuur onder het kopje ‘ontwikkelinstellingen binnen de sector Letteren’ schaart, zijn ook een belangrijke bijdrage voor het beantwoorden van het eerste deel van de vraag, namelijk wat het huidige veld is van instellingen die zich richten op het ontwikkelen van creatief schrijftalent. Zo komen we tot het beantwoorden van de gehele vraag die centraal staat in deel 2 van deze scriptie, welke een belangrijke bijdrage levert aan de beantwoording van de hoofdvraag (Hoe kan het beleid van de culturele organisatie School der Poëzie subtieler worden aangepast aan de wensen en ideeën van jongeren die zich willen ontwikkelen tot topdichter?). Door een indicatie te geven van wat er binnen het huidige veld al wordt aangeboden aan deze doelgroep.
40
2.1. Het veld
2.1.1. Jongeren en schrijven Wat speelt er allemaal op het gebied van schrijvende jongeren in Nederland? In het onderzoeksverslag van de Nationale Jeugdraad en Kunstfactor (Jongeren schrijven: Creatief schrijven tussen 12 en 18 jaar) staat dat schrijven een goed imago heeft. Als je als jong persoon schrijft, dan word je als interessant gezien. De Nationale Jeugdraad heeft in opdracht van Kunstfactor een onderzoek uitgevoerd naar jongeren en creatief schrijven, het verslag is afgelopen mei gepresenteerd. Er deden twaalf scholen verspreid over heel Nederland mee, in totaal hebben 985 jongeren aan het onderzoek meegedaan en de gemiddelde leeftijd is 15 jaar. Van de onderzochte jongeren volgt 46% het vmbo, 1% het mbo, 30% de havo en 20% het vwo. Bijna de helft van de 985 jongeren die hebben meegedaan aan het onderzoek schrijft uit zichzelf wel eens een tekst, namelijk 49%. Een tekst kan zijn een brief, een dagboektekst, een songtekst, een verhaal of poëzie. Maarliefst 33% van de jongeren die schrijven, schrijft wel eens gedichten. Dat zijn 167 van de 985 jongens en meisjes. Wat een ontzettend groot aantal is, in het achterhoofd houdende dat poëzie vaak wordt gezien als elitair, als een bijzondere kunstvorm. De leeftijd van de doelgroep van deze thesis is tussen de 13 en 20 jaar, omdat dit de leeftijdscategorie is van de jongeren die in de finale van v e r s staan en deze jongeren zijn in dit onderzoek geënquêteerd. De jongeren in het onderzoek van Kunstfactor zijn tussen de 12 en 18 jaar, dit is dus vergelijkbaar met de doelgroep in deze thesis.
2.1.2. Ontwikkelinstellingen sector Letteren Wat tevens blijkt uit het onderzoek van de Nationale Jeugdraad en Kunstfactor is dat bijna de helft van de schrijvende jongeren wil doorgaan met schrijven. ‘Drie van de tien willen zich er zelfs in ontwikkelen’ 73 , staat er in het onderzoeksverslag. Wat zijn de huidige mogelijkheden voor jongeren die creatief schrijven om zich te ontwikkelen? Hoe ziet het veld van ontwikkelinstellingen binnen de sector Letteren eruit? Om deze vraag te beantwoorden, zal eerst de term ‘ontwikkelinstellingen binnen de sector Letteren’ uitgelegd moeten worden. Deze term komt uit de politiek en bij de Raad voor Cultuur vandaan. Een verandering van
73
Rebel, Sheila. Jongeren schrijven: Creatief schrijven tussen 12 en 18 jaar. Onderzoeksverslag Jeugdraadpanel. Nationale Jeugdraad, mei 2008.
41
de nieuwe systematiek van het Rijkssubsidiestelsel is de indeling in functies, één van die functies is de ontwikkelfunctie. Instellingen die zich richten op ontwikkeling en vernieuwing hebben als kernactiviteit het begeleiden van talent, het bieden van ruimte aan experiment en het stimuleren van onderzoek en vernieuwing. 74 In het subsidieplanadvies ’09‐’12, wat verschenen is op 15 mei 2008, is een onderdeel van de adviezen voor de sector Letteren ‘Ontwikkelinstellingen’. Deze zogenoemde ontwikkelinstellingen ‘richten zich op talentontwikkeling van lezers (vergroting van literaire competentie, leesbevordering en literatuureducatie in en buiten school) en makers (talentontwikkelingstrajecten als schrijfwedstrijden, podium bieden, ruimte voor onderzoek, experiment, vernieuwing en verdieping van de discipline, vertalersworkshops en ontwikkelen van kennis en kunde op het gebied van programmering).’ 75 Voor deze scriptie is de talentontwikkeling van lezers niet relevant, het gaat juist om de talentontwikkeling van schrijvers, dus alleen het tweede deel van de uitleg van het begrip wordt gebruikt voor het onderzoek in deze scriptie. Vooral de schrijfwedstrijden en een podium bieden zijn van belang voor het ontwikkelingstraject van talentvolle jonge schrijvers. In totaal kwamen negen instellingen in aanmerking voor subsidie als ontwikkelinstelling binnen de sector Letteren. De Raad voor Cultuur heeft de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen over deze negen ontwikkelinstellingen geadviseerd. Dit zijn: De Wintertuin, El Hizjra, Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten, Het Poëziecircus, Lezersfeest, Nederlands Fonds voor Midden‐ en Oosteuropese Boekprojecten (CEEBP), Passionate Bulkboek, Poëziepaleis en School der Poëzie. Uiteindelijk hebben maar zes van de negen instellingen subsidie gekregen onder de noemer ontwikkelinstelling, blijkt uit het subsidieplan 2009‐2012, verschenen op 16 september 2008. Lezersfeest en Het Poëziecircus hebben een negatief advies gekregen en krijgen naar aanleiding daarvan ook geen subsidie voor de periode 2009‐2012. Het Nederlands Fonds voor Midden‐ en Oosteuropese Boek (CEEBP) krijgt subsidie onder jaarlijkse instelling. Omdat al deze negen instellingen in aanmerking kwamen voor subsidie als ontwikkelinstelling binnen de sector Letteren, worden deze allemaal onder de loep genomen in dit hoofdstuk. Allereerst wordt nagegaan wat de doelgroep van de instelling is. Richt de instelling zich op jongeren en in welke mate? Zo ja, dan wordt daarna geanalyseerd wat de
74 Raad voor Cultuur. Innoveren, participeren! Advies agenda cultuurbeleid en culturele basisinfrastructuur. Den Haag: Raad voor Cultuur, maart 2007. 75 Raad voor Cultuur. Subsidieplanadvies ’09-’12. 15-05-2008.
42
instelling precies doet om jonge schrijftalenten te begeleiden/steunen/ontwikkelen. Het is ook belangrijk om te noteren op welke discipline de organisatie zich voornamelijk richt, poëzie of proza. Hieronder staan de negen instellingen met hun kernactiviteiten.
El Hizjra El Hizjra organiseert sinds 1992 jaarlijks een landelijke literaire schrijfwedstrijd voor Arabische en Berberse Nederlanders. Deze wedstrijd, de El Hizjra Literatuurprijs, heeft tot doel iedereen van (deels) Arabische afkomst, jong en oud, ervaren en onervaren, aan te moedigen gedichten en korte verhalen te schrijven. De belangrijkste doelgroep is: jongeren die ten minste één niet‐Nederlandse ouder hebben. Sinds 2005 kunnen, naast gedichten en korte verhalen, ook essays, rap‐, song‐, toneel‐ en cabaretteksten ingestuurd worden. In het subsidieplan advies van de Raad voor Cultuur staat over deze organisatie: “El Hizjra noemt de wedstrijd een springplank voor jong talent, en vindt die ook maatschappelijk van groot belang, omdat het een positief beeld laat zien van jongeren over wie vaak negatief wordt gedacht. De El Hizjra Literatuurprijs bereikt jong talent.” 76 Wat El Hizjra o.a. wil gaan doen in de periode 2009‐2012 is winnaars van de literatuurprijs intensief begeleiden in masterclasses, in het Nederlands, Arabisch en Tamazight. Dit doet de organisatie dus nog niet. El Hizjra wil ook de basis van de prijs verbreden door de jaarlijkse prijsuitreiking beurtelings in de vier grote steden te organiseren en de prijs zal worden uitgebreid met een jongerenessayprijs en met een speciale prijs voor kinderen. Dit zijn plannen van El Hizjra voor de toekomst wanneer het gaat over het ontwikkelen van talenten. Momenteel voldoet El Hizjra wel al aan de criteria die het ministerie stelt aan een ontwikkelinstelling binnen de basisinfrastructuur Letteren. “De Raad is van mening dat de El Hizjra Literatuurwedstrijd, de prijs, de bundel, de workshops en de begeleiding van de wedstrijddeelnemers van aanzienlijke toegevoegde waarde zijn voor de ontwikkelfunctie.” 77
Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten Op de website van Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten (http://www.fondsbjp.nl/) staat het volgende:
76 77
Raad voor Cultuur. Subsidieplan advies 09-12 El Hizjra. Den Haag: Raad voor Cultuur, 2008. Idem.
43
“De doelstelling van het Fonds BJP is journalisten en auteurs in staat te stellen journalistieke en andere non‐fictieprojecten van bijzondere aard en kwaliteit uit te voeren. De projecten moeten resulteren in journalistieke producten (diepgravende reportages, achtergrondverhalen, reconstructies), journalistieke boeken, biografieën en andere vormen van non‐fictie. De steun wordt verleend in de vorm van een subsidie aan individuele journalisten/auteurs.” 78 Daarnaast reikt het Fonds BJP twee keer per jaar de prijs uit voor het beste journalistieke boek (de M.J. Brusseprijs).
De doelgroep van het FBJP is niet specifiek jongeren, maar deze is vrij breed. Toch
richt FBJP zich nadrukkelijk op jonge beginnende journalisten voor wie het Fonds startsubsidies beschikbaar stelt. Op het gebied van talentontwikkeling doet FBJP al het volgende: het Fonds ondersteunt het begeleiden van jong talent door ervaren journalisten. Dit doet deze organisatie doordat beginnende journalisten de reikwijdte en kracht van hun onderwerp kunnen testen en doordat zij bij de uitwerking van hun onderwerp gebruik kunnen maken van de mogelijkheid tot begeleiding die het Fonds in samenwerking met uitgevers biedt. Het FBJP voldoet aan de criteria die de subsidieregeling stelt aan instellingen gericht op ontwikkeling en vernieuwing. In het subsidieplan advies van de Raad voor Cultuur staat: “De kernactiviteit van het fonds is het faciliteren van experiment en het vinden en begeleiden van talent door de ondersteuning van auteurs en journalisten. Het FBJP stimuleert verdieping en verbetering van de non‐fictie, de journalistiek, het kritische discours en de onderzoeksjournalistiek.” 79
Passionate Een instelling die wel jongeren specifiek als doelgroep heeft. Het doel van Passionate is om jongeren te interesseren voor de Nederlandstalige letteren. Door de fusie met Stichting Bulkboek en Stichting Kunstbende Zuid‐Holland heet de organisatie nu Passionate Bulkboek. Deze organisatie organiseert het landelijke project de Dag van de Literatuur, het multidisciplinaire festival Geen Daden Maar Woorden (GDMW) en het Passionate Magazine. In het kader van talentontwikkeling organiseert Passionate Bulkboek jaarlijks Write Now!, een landelijke schrijfwedstrijd voor jongeren van 15 tot en met 24 jaar. En in opdracht van 78
http://www.fondsbjp.nl/index.htm Raad voor Cultuur. Subsidieplan advies 09-12 Fonds voor Bijzondere Journalistieke Projecten. Den Haag: Raad voor Cultuur, 2008.
79
44
derden organiseert de instelling jaarlijks drie prijzen: de Jonge Jury, de Inktaap en de Gouden Strop. In totaal komen per jaar bijna 100.000 jongeren in aanraking met de activiteiten van Passionate. 80 In de beoordeling van de Raad voor Cultuur staat dat Passionate Bulkboek voldoet aan de eisen die in de subsidieregeling aan ontwikkelinstellingen worden gesteld. “Met haar activiteiten bereikt de instelling jongeren binnen én buiten het onderwijs. Haar activiteiten richten zich op literatuureducatie, verdieping en talentontwikkeling.” 81
Poëziepaleis Doe Maar Dicht Maar is een landelijke dichtwedstrijd voor jongeren tussen de 12 en 18 jaar. De wedstrijd wordt afgesloten met een festival waarbij de winnaars hun gedicht op het podium mogen voordragen naast professionele dichters en muzikale acts. De 100 beste gedichten komen in de dichtbundel van Doe Maar Dicht Maar 82 . Stichting Kinderen en Poëzie (SKEP) organiseert elk jaar een poëziewedstrijd voor kinderen van 4 t/m 12 jaar. De beste gedichten komen in een bundel. Stichting Doe Maar Dicht Maar en SKEP gaan nu samen verder onder de naam Stichting Poëziepaleis, met het doel om “gezamenlijk een sterkere organisatie te kunnen vormen op het gebied van kennisdeling, professionalisering, efficiëntere inzet van mensen en middelen, ruimte voor innovatie en inhoudelijke aanvulling wat betreft de doorgaande leerlijn” 83 . Op het gebied van talentontwikkeling is Poëziepaleis een kweekvijver, door de landelijke dichtwedstrijden voor kinderen en jongeren in het primair en voortgezet onderwijs en door de daaraan gekoppelde poëziefestivals. In de breedte functioneert deze organisatie goed. De komende vier jaar wil de organisatie zich meer gaan richten op talentontwikkeling naar de top door o.a. de landelijke poëziewedstrijden uit te breiden en door jong talent door professionele dichters te laten coachen. Wat Poëziepaleis op het gebied van talentontwikkeling al doet en wat deze instelling ook blijft doen, is de winnaars van de manifestaties uit te nodigen voor het talentontwikkelingstraject van School der Poëzie (v e r s) en voor optredens op andere literaire festivals. 84 80
Raad voor Cultuur. Subsidieplan advies 09-12 Passionate Bulkboek. Den Haag: Raad voor Cultuur, 2008. Idem. 82 http://www.doemaardichtmaar.nl 83 Raad voor Cultuur. Subsidieplan advies 09-12 Poëziepaleis. Den Haag: Raad voor Cultuur, 2008. 84 Idem. 81
45
De Wintertuin Stichting De Wintertuin bereikt een breed publiek van lezers en schrijvers van jong tot oud, deze organisatie richt zich dus niet specifiek op jongeren. Maar probeert wel zoveel mogelijk jonge mensen te bereiken. Deze stichting organiseert gedurende het hele jaar activiteiten op diverse podia, in musea en onderwijsinstellingen en tijdens culturele evenementen in Nederland, Duitsland en België. In het adviesaanvraag van De Wintertuin staat dat zij talent en aanbod wilt ontwikkelen “door een vrijhaven voor het literaire experiment te zijn en genreverbindende producties en disciplinaire cross‐overs te produceren” 85 . Het unieke aan deze organisatie is dat De Wintertuin als ontwikkelinstelling het ondernemerschap van kunstenaars stimuleert. Het onderwijs en de beroepspraktijk moeten op elkaar aansluiten, vindt zij. Daarom is De Wintertuin betrokken bij het initiatief van de Hogeschool voor de Kunsten ArtEZ (Arnhem, Enschede, Zwolle) om een zelfstandige opleiding creatief schrijven op te zetten aan de kunstacademie in Arnhem. 86 Ook worden regelmatig nieuwe producties doorverkocht aan andere evenementen en festivals, wat uniek is binnen de letterensector. Deze instelling wil “talent presenteren aan nieuwe publieksgroepen en jonge makers en culturele instellingen samenbrengen” 87 . De Wintertuin heeft veel aandacht voor poëzie, maar ook voor andere vormen van creatief schrijven. Er wordt niet alleen gestreefd naar talentontwikkeling in de breedte (“De Wintertuin probeert vanuit zowel een sociaal geëngageerde als een artistiek‐inhoudelijke intentie zoveel mogelijk jonge mensen te bereiken” 88 ), maar eigenlijk vooral naar top talentontwikkeling. Eén van haar doelen is om uitzonderlijk talent te ontwikkelen.
School der Poëzie Stichting School der Poëzie (SdP) komt in deel 3 van deze thesis uitgebreid aan bod. SdP wil jaarlijks minimaal 10.000 kinderen en jongeren kennis laten maken met taal en poëzie. Met een talentontwikkelingstraject binnen en buiten het onderwijs wil SdP een doorgaande leerlijn poëzie garanderen vanaf de basisschool tot het einde van het middelbaar onderwijs. De instelling heeft specifieke aandacht voor scholen in kansarme wijken, wat bevorderlijk is
85
Raad voor Cultuur. Subsidieplan advies 09-12 De Wintertuin. Den Haag: Raad voor Cultuur, 2008. Idem. 87 Idem. 88 Idem. 86
46
voor talentontwikkeling in de breedte. SdP wil kinderen en jongeren die geïnteresseerd zijn geraakt in het lezen, schrijven en presenteren van poëzie de kans bieden zich verder te ontwikkelen. “SdP maakt daarbij ook gebruik van internet en coaching via e‐mail en brengt dichters in contact met elkaar en met poëziedocenten.” 89 De komende jaren wil SdP inzetten op talentontwikkeling naar de top, door jonge dichters onder begeleiding op eigen podium en via grotere landelijke literaire festivals te laten groeien in het voorlezen. Nederlands Fonds voor Midden‐ en Oosteuropese Boek (CEEBP) CEEBP wil de culturele uitwisseling met Midden‐ en Oost‐Europese landen en de integratie van het Midden‐ en Oost‐Europese boekenvak in de internationale boekenmarkt bevorderen. 90 “De organisatie draagt bij aan pluriformiteit en diversiteit van het beschikbare boekenaanbod, aan professionalisering en verzelfstandiging van boekhandelaren, uitgevers en bibliothecarissen en aan talentontwikkeling van vertalers in Midden‐ en Oost‐Europa.” 91 De doelgroep is niet specifiek jongeren en deze organisatie past niet binnen het kader van ontwikkelinstellingen. CEEBP krijgt dan ook geen subsidie onder deze noemer.
Lezersfeest De naam zegt het al, deze instelling heeft als doel lezen in het algemeen te bevorderen. Het Lezersfeest vindt jaarlijks plaats in de centrale bibliotheek van Rotterdam. Omdat deze organisatie zich op een brede groep lezers richt en niet op jonge schrijvers, past het Lezersfeest dus ook niet binnen het kader van deze thesis en kan buiten beschouwing worden gelaten. In het subsidieplan advies staat: “Op grond van het feit dat de Raad de activiteiten van Lezersfeest beschouwt als behorend tot het reguliere takenpakket van een grote stadsbibliotheek, en vanwege het voornamelijk stedelijke en regionale bereik ervan, adviseert de Raad Lezersfeest (…) geen subsidie te verstrekken” 92 .
89
Raad voor Cultuur. Subsidieplan advies 09-12 School der Poëzie. Den Haag: Raad voor Cultuur, 2008. Raad voor Cultuur. Subsidieplan advies 09-12 Nederlands Fonds voor Midden- en Oosteuropese boek. Den Haag: Raad voor Cultuur, 2008. 91 Idem. 92 Raad voor Cultuur. Subsidieplan advies 09-12 Lezersfeest. Den Haag: Raad voor Cultuur, 2008. 90
47
Het Poëziecircus Stichting Het Poëziecircus richt zich op een zo breed mogelijk publiek, dus niet specifiek op jongeren. “Poëziecircus streeft de ontwikkeling van het Nederlandse poëtische veld na door talent te presenteren en experimenten te faciliteren. De organisatie programmeert daartoe nieuwe talenten volgens een ‘drietrapsformule’: zij stromen door van poetryslam via literair café tot literair theater.” 93 Hiermee biedt Poëziecircus ruimte aan jong talent. Poëziecircus organiseert jaarlijks ruim dertig projecten gericht op de stad en de provincie Utrecht, waaronder literaire cafés, poetryslams, literair theater en literaire diners. Daarnaast organiseert het jaarlijks het Nationaal Kampioenschap Poetry Slam en tweemaal per jaar een uitwisselingsprogramma tussen jonge Nederlandse en buitenlandse dichters. 94 Stichting Het Poëziecircus krijgt geen subsidie. De kernactiviteit van deze organisatie is gericht op de presentatie en begeleiding van talent, hiermee voldoet Het Poëziecircus wel aan de functie‐ eis die de ministeriële regeling stelt aan ontwikkelinstellingen. Maar de activiteiten van deze organisatie zijn voornamelijk gericht op de regio Utrecht, er is dus geen sprake van landelijk bereik. Conclusie 2.1.2 Welke van de negen besproken instellingen zijn van belang voor deze thesis? De hoofdvraag van deel 2 luidt: Wat zijn de huidige mogelijkheden voor jongeren die creatief schrijven binnen het veld van landelijke ontwikkelinstellingen in de sector Letteren?. Lezersfeest valt af, omdat deze instelling zich op lezers richt en niet op schrijvers. Daarnaast vallen het CEEBP en het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten af, omdat deze instellingen zich niet specifiek op jongeren richten. Dan blijven de volgende zes ontwikkelinstellingen over die van belang zijn voor deel 2 van deze scriptie: El Hizjra, Passionate, Poëziepaleis, De Wintertuin, School der Poëzie en Het Poëziecircus.
93 94
Raad voor Cultuur. Subsidieplan advies 09-12 Het Poëziecircus. Den Haag: Raad voor Cultuur, 2008. Idem.
48
2.1.3. Inventarisatie door Kunstfactor Schrijven Wat speelt er allemaal op het gebied van schrijvende jongeren in Nederland? Dat is de vraag die centraal staat in het onderzoek uitgevoerd door Kunstfactor (Inventarisatie ‘Jongeren schrijven – wat en waar?’). Deze vraag sluit aan op de vraagstelling van deel 2 (namelijk: Wat zijn de huidige mogelijkheden voor jongeren die creatief schrijven binnen het veld van landelijke ontwikkelinstellingen in de sector Letteren?). Het verschil is dat de vraag die centraal staat in het onderzoek van Kunstfactor algemener is, de vraagstelling in deel 2 van deze thesis is specifiek op de ontwikkeling van schrijftalenten gericht. Wat er allemaal speelt in Nederland voor schrijvende jongeren hóeft natuurlijk niet allemaal gericht te zijn op talentontwikkeling, maar het is lastig een duidelijke grens te trekken. Je zou alles wat instellingen doen op het gebied van educatie en schrijven als talentontwikkeling kunnen zien, bijvoorbeeld schrijfwedstrijden organiseren, een podium bieden of workshops creatief schrijven aanbieden. Door eerst de, in mei 2008 verschenen, inventarisatie van Kunstfactor goed onder de loep te nemen en daarna de uitkomsten te plaatsen binnen het theoretisch raamwerk van deze thesis, wordt aan het einde van 2.1.3. een conclusie gegeven over waar die grens nu ligt. Kunstfactor Schrijven maakt deel uit van Kunstfactor, het sectorinstituut voor de amateurkunst in Nederland. Kunstfactor Schrijven informeert organisaties die werken voor individuele (amateur)schrijvers en stimuleert onderlinge contacten tussen schrijvers. Daarnaast onderhoudt en verbindt Kunstfactor Schrijven netwerken van schrijvers, schrijfdocenten en (schrijf)instellingen. Hun missie is het stimuleren van creatief schrijven. 95 In het najaar van 2007 en het voorjaar van 2008 heeft Kunstfactor opdracht gegeven aan de Nationale Jeugdraad om onderzoek te doen naar het schrijfgedrag van jongeren. De inventarisatie ‘Jongeren schrijven – wat en waar?’ loopt synchroon aan het onderzoek Jongeren schrijven, creatief schrijven tussen 12 en 18 jaar. Volgens Kunstfactor zijn jongeren een doelgroep “die zeer ambitieuze schrijvers kent, maar die vrij lastig te bereiken blijkt te zijn” 96 . Het doel van Kunstfactor met dit onderzoek is om de kennis over de groep jonge schrijvers te vergroten: “Door kennis te nemen van hun wensen en eisen, en te leren van hoe
95 96
Website: http://www.kunstfactor.nl/schrijven Kunstfactor. Inventarisatie ‘Jongeren schrijven – wat en waar?’. Mei 2008, p.3.
49
zij hun activiteiten zelf inrichten, kunnen we ook het inzicht verbreden en ten slotte het beleid voor deze groep subtieler afstemmen.” 97 . De indeling in activiteiten rondom het proces van creatief schrijven die Kunstfactor gebruikt, zal hier voor de duidelijkheid ook worden aangehouden. Dit is de indeling in schrijfwedstrijden, cursussen workshops en projecten, festivals, online podia, verdieping en cross‐overs en kunsteducatie. Schrijfwedstrijden In totaal noemt Kunstfactor 22 schrijfwedstrijden, maar sommige zijn georganiseerd door dezelfde culturele instelling. Doe Maar Dicht Maar (DMDM) wordt bijvoorbeeld vier keer genoemd, met verschillende wedstrijden zoals ‘Dichter bij 4 mei’. DMDM valt onder de organisatie Het Poëziepaleis, wat al besproken is in hoofdstuk 2.1.2. Andere organisaties die zowel in 2.1.2. als in de inventarisatie van Kunstfactor onder de noemer ‘schrijfwedstrijden’ voorkomen zijn School der Poëzie en Passionate. De instellingen die nieuw zijn onder het kopje ‘schrijfwedstrijden’, dus die niet al eerder zijn genoemd in voorgaande hoofdstukken zijn: -
Het tijdschrift BoekieBoekie: over kunst en literatuur, speciaal voor kinderen van 6 tot 14 jaar. Dit tijdschrift organiseert jaarlijks de ‘Poem Express’, een internationale gedichtenwedstrijd. Omdat BoekieBoekie zich niet op jongeren richt, maar alleen op kinderen, wordt deze organisatie niet meegenomen in dit onderzoek.
-
De organisatie Kunstbende: met wedstrijden voor jong en creatief talent in acht verschillende categorieën, waaronder Taal.
-
Precies 160: een poëziewedstrijd voor jongeren onder de 20 jaar. De 160 is een nieuwe dichtvorm gebaseerd op het sms‐format.
-
Het Verse Geesten Festival: een schrijfwedstrijd voor jongeren tussen de 14 en 27 jaar. In de disciplines rap, poetry en lyrics wordt er uit verschillende finalisten een winnaar gekozen. De winnaar mag een eigen hiphopmusical maken.
97
Idem, p.3.
50
Een aantal schrijfwedstrijden passen niet binnen het kader van de vraagstelling van deel 2 van de scriptie. Sommige wedstrijden hebben alleen een regionaal bereik, die worden voor één provincie of één stad georganiseerd bijvoorbeeld, in deze scriptie wordt alleen gekeken naar het landelijk aanbod. Verder staat er een wedstrijd tussen die alleen voor kinderen onder de 13 jaar wordt georganiseerd, terwijl de doelgroep in deze scriptie alleen jongeren vanaf 13 jaar is. En tot slot noemt Kunstfactor twee schrijfwedstrijden die dit jaar niet meer bestaan (vorig jaar nog wel). Workshops, cursussen en projecten In totaal worden er 11 workshops/cursussen/projecten genoemd. Naast een aantal projecten die alleen een regionaal bereik hebben of zich op kinderen onder de 12 jaar richten, dus die niet meetellen binnen dit onderzoek, staan onder dit kopje ook een aantal instellingen die nog niet eerder genoemd zijn in deze thesis maar wel van belang zijn, namelijk: -
De High School Musical Competition (HSMC): een educatief project voor jongeren tussen de 12 en 19 jaar, bestaande uit verschillende onderdelen waaronder de HSMC gedichtenwedstrijd. De HSMC wordt georganiseerd door Popunie.
-
Werkplaats Grenzeloos Schrijven van Stichting Aves: organiseert projecten op maat voor jongeren van 14 t/m 18 jaar. Tien weken lang krijgen jongeren in buurthuizen de gelegenheid een tekst te schrijven.
Veel workshops, cursussen en projecten hebben vaak een regionaal bereik, maar zijn daarom niet minder belangrijk. Helaas kunnen de regionale initiatieven op het gebied van jongeren en creatief schrijven niet aan bod komen in dit onderzoek, omdat de onderzoeksvraag op landelijk niveau is gericht en omdat het overzicht anders ver te zoeken is. Er bestaan verschillende goede regionale schrijfcursussen, die bijdragen aan een creatief schrijfklimaat in Nederland, zoals de schrijversschool van Kumulus Maastricht. Eén van de cursussen die bij deze instelling wordt aangeboden is creatief schrijven voor jongeren van 12 t/m 18 jaar. Festivals In totaal worden in de inventarisatie van Kunstfactor 13 festivals genoemd, waaronder het Doe Maar Dicht Maar Festival, het Geen Daden Maar Woorden Festival van Passionate en
51
het Wintertuin Festival. Verder wordt o.a. het Breakin’ Walls festival genoemd, een internationaal en multidisciplinair jongerenfestival. Maar dit festival wordt hier niet meegerekend omdat literatuur geen rol speelt (de disciplines theater, dans, mime, muziek, film en video‐art komen wel aan bod). Festivals die wel van belang zijn voor de inventarisatie van deze scriptie zijn: -
De Beschaving: een elf uur durend spektakel in het Leidsche Rijn Park in Utrecht. Eén van de onderdelen is literatuur, met onder andere voordrachten van winnaars van landelijke schrijfwedstrijden zoals Write Now! en DMDM.
-
Festival Mooie Woorden in Utrecht: een overkoepelend literatuurfestival. Er is binnen het festival ruimte voor jong literair talent.
-
Freestyle: het Vrije Woord: een show in de Sugar Factory. Dit is een initiatief van GRAP en SLAA in samenwerking met School der Poëzie. Mc’s, jongeren en dichters freestylen op thema’s als vrijheid van meningsuiting, censuur, grenzen en respect. Freestyle: het Vrije Woord vond plaats in 2008, maar het is niet terug te vinden of deze show in 2009 weer terug komt.
Online podia In totaal worden er 24 online podia genoemd in de inventarisatie van Kunstfactor. Het blijkt dat jongeren op veel verschillende websites terecht kunnen met hun eigen tekst (poëzie, proza, essays etc.) en dat op veel van deze websites ook gereageerd kan worden op verhalen en gedichten. Ook kunnen schrijvers vaak schrijftips met elkaar uitwisselen op forums e.d. Op een aantal websites na die Kunstfactor in de inventarisatie noemt (die bijvoorbeeld verouderd zijn), zijn er velen goed bruikbaar voor jongeren die hun tekst online willen publiceren: -
www.basicpublishing.nl: een website waar leden hun verhalen en gedichten op kunnen zetten en op elkaars teksten kunnen reageren. Niet specifiek voor jongeren.
-
www.deadline.nl: een persbureau voor jongeren. Dertig reporters (15 tot 24 jaar) uit heel Nederland schrijven over kunst, cultuur en lifestyle. Eén keer per maand komt de redactie van Deadline bij elkaar in Amsterdam om nieuwe onderwerpen te bespreken. Daarnaast krijgen de redactieleden journalistieke workshops, zoals interviewtechnieken, recenseren en sfeerverslagen of creatief schrijven. Zo krijgen zij
52
de kans om hun schrijftalenten te ontwikkelen en daarom fungeert Deadline als kweekvijver. -
www.slamsphere.nl: een online podium voor slammers en andere woordkunstenaars. Door op elkaar te reageren ontstaan korte videoslams en kettinggedichten.
En verder o.a.: www.droomhaven.nl www.hetleesbeest.nl http://www.metanderezinnen.com (is ook een tijdschrift dat 4x per jaar verschijnt) www.narrathon.nl www.onlineverhalen.nl www.schrijfweb.com (voor oudere jongeren) www.spunk.nl www.verhalensite.com (vooral voor oudere jongeren) www.youngpoets.nl Verdieping en cross‐overs Er worden 8 organisaties in de inventarisatie van Kunstfactor genoemd onder deze noemer. Maar bij een aantal organisaties komt de discipline schrijven nauwelijks aan bod, vergeleken met bijvoorbeeld dans of muziek. Stichting AIGHT (Den Haag) richt zich wel op schrijvende jongeren, maar dan op een heel andere manier. Deze stichting stimuleert en bevordert de hiphopcultuur. Eén van de workshops is rappen, dat, volgens deze organisatie, vergeleken kan worden met een vorm van poëzie waarin verhalen op een persoonlijke en poëtische manier verteld worden. Toch voegt deze stichting niets toe aan de beantwoording van de deelvraag in deel 2, omdat rappen een hele andere discipline is. De enige instelling die wel iets toevoegt onder de noemer ‘verdieping’, die zich dus wel op schrijvende jongeren richt is: -
Domein voor Kunstkritiek: een denktank waarin cultuurminnende jongeren kunnen plaatsnemen om kritisch te leren denken over kunst en cultuur en daarover te schrijven.
53
Kunsteducatie In totaal worden 37 educatieve projecten/ cursussen/ opdrachten genoemd door Kunstfactor, maar er zijn er ook een aantal die door dezelfde organisaties worden uitgevoerd. Er worden bijvoorbeeld 11 verschillende educatieve projecten van School der Poëzie genoemd (zoals Kasteeljuweel, Landkoffers en Babel). SdP wordt trouwens het meest genoemd onder deze noemer, aangezien het een grote landelijke speler is op het gebied van literatuureducatie. Na SdP wordt Cultuurstation het meest genoemd, namelijk 6 keer. Daarna SKVR (5 keer) en Huis van Gedichten (3 keer). Ook staan er een aantal regionale organisaties in het rijtje, die hier dus niet van belang zijn. Cultuurstation is een onderdeel van het Centrum voor de Kunsten in Eindhoven die de vraag naar cultuureducatieve activiteiten van de basisscholen koppelt aan het aanbod van culturele instellingen in Eindhoven. Eén van de disciplines die zij aanbieden is Taal. Vanwege het regionale aspect (Eindhoven) en omdat Cultuurstation zich op basisscholen richt, past deze instellingen níet binnen deze thesis. -
SKVR: staat voor Kunst voor Rotterdammers en heeft hiermee dus ook weer een regionaal karakter. Maar omdat SKVR meer dan 170.000 cursisten, leerlingen, docenten en wijkbewoners bereikt, voegt deze instelling toch iets toe aan deel 2 van deze scriptie. Vooral ook omdat het stimuleren van enthousiasme in (de beoefening van) kunst (breed) en het ontwikkelen van creatief talent (top) hun doelstelling is. Eén van de onderdelen van SKVR is de Schrijversschool, waar je “je creativiteit kan ontwikkelen en technieken kan aanleren” 98 . Je kan een cursus gedichten schrijven doen, maar ook reisverhalen, columns, korte verhalen, ja kan meedoen aan een schrijfwedstrijd, persoonlijk advies en begeleiding krijgen, etc.
-
Huis van Gedichten: een organisatie die les geeft in het schrijven van gedichten. Ze hebben projecten voor zowel kinderen in het basisonderwijs als voor jongeren in het voortgezet onderwijs.
-
Taalkr8!: een organisatie (gerelateerd aan Stichting Lezen & Schrijven) die eendaagse workshops aanbieden gericht op creatieve taalbeleving voor Vmbo‐scholen.
98
http://www.skvr.nl/kunstscholen/schrijven.html
54
Conclusie 2.1.3 Wat opvalt aan bovenstaande inventarisatie is dat er een aantal grote landelijke spelers zijn binnen het veld van instellingen die zich richten op jongeren en creatief schrijven. Dit zijn: School der Poëzie, Het Poëziepaleis (met DoeMaarDichtMaar), Passionate (met het Geen Daden Maar Woorden Festival en Write Now!) en Kunstbende (afdeling Taal). Aan het begin van hoofdstuk 2.1.3 staat de vraag wat nu precies het verschil is tussen de inventarisatie van Kunstfactor en de inventarisatie van dit onderzoek. Of eigenlijk, wat de verschillen zijn tussen wat er allemaal speelt in Nederland voor schrijvende jongeren en wat er speelt op het gebied van talentontwikkeling voor schrijvende jongeren. Een belangrijk verschil is bijvoorbeeld de cross‐over. In de inventarisatie van Kunstfactor worden raplessen e.d. ook meegerekend, maar dat past niet binnen het kader van deze scriptie. Daarnaast zijn (schrijf)workshops er niet om talenten te ontdekken of te ontwikkelen, maar meer om een kennismaking met de discipline. Cursussen en projecten worden vaak regionaal georganiseerd, maar zijn vaak niet minder belangrijk dan landelijke projecten. Toch tellen ze niet mee in deze inventarisatie, omdat alleen het veld van landelijke organisaties van belang is voor het beantwoorden van de vraagstelling. Literaire festivals kunnen gericht zijn op jonge talenten (zoals genoemde voorbeelden), maar in principe zijn festivals meer podia voor de al gevormde talenten. Onder de noemer talentontwikkeling vallen wel: alle vormen van schrijfwedstrijden (ontwikkeling d.m.w. het winnen van zo’n wedstrijd), (online) podia en alle vormen van literatuureducatie. Dit zijn dus de overeenkomsten tussen beide inventarisaties en dit zijn typische kenmerken van organisaties die zich richten op de begeleiding en presentatie van creatief schrijftalent. Wedstrijden organiseren, een podium bieden en educatieve projecten aanbieden.
55
2.1.4. Verdere verkenning van het veld Om de inventarisatie van het veld compleet te maken, wordt er in dit hoofdstuk naar de verdere verkenning van het veld gekeken naast de al eerder genoemde organisaties van de Raad voor Cultuur en van Kunstfactor. Een belangrijke speler is bijvoorbeeld de Schrijversvakschool in Amsterdam waar een vierjarige opleiding gevolgd kan worden en waar cursussen in proza, poëzie, toneel, scenario, essay en schrijftraining worden gegeven. Verder is de website www.schrijvenonline.org/jeugd‐wedstrijden belangrijk, hier staan namelijk de actuele schrijfwedstrijden op. Handig als je wilt weten aan welke schrijfwedstrijd je op dit moment zou kunnen meedoen en wat dat precies inhoudt.
Karin Laarakker noemt in haar artikel ‘Talentontwikkeling: een verkenning van
het veld’ uit 2007 een aantal uiteenlopende en gespecialiseerde organisaties die zich bezighouden met talentontwikkeling op het gebied van cultuur. Deze organisaties of losse initiatieven zijn: TalentZone van de gemeente Amsterdam, Netwerk CS en Kunstenaars & Co met ‘Van Talent naar Beroep’ en Roots en Routes. Hieronder wordt nagegaan in hoeverre literatuur/schrijven/taal een rol speelt bij deze organisaties. TalentZone: Deze organisatie inventariseerde wat de mogelijkheden zijn voor jonge talenten in de stad Amsterdam, welke organisaties zijn er en wat kun je daar doen? Van de 250 organisaties die TalentZone in haar bestand heeft staan, doen er 12 ‘iets’ met literatuur, poëzie of spoken word (dus ook rap). Netwerk CS: Na zeven jaar is Netwerk CS gestopt met haar activiteiten, namelijk per 19 november 2008. Kunstenaars & Co: Een landelijke organisatie waar 80 mensen werken. “De doelstelling van Kunstenaars & Co is kunstenaars te helpen om economische zelfstandigheid te verwerven door uitoefening van hun kunstenaarschap. Dat doen we met een uitgebreid professionaliseringsaanbod: cursussen, workshops, persoonlijke begeleiding, werkervaringsmogelijkheden, evenementen en lezingen, websites en De Kunstenaarslijn” 99 , staat er op de website. Eén van hun projecten is (in samenwerking met Netwerk CS) ‘Van 99
http://www.kunstenaarsenco.nl/organisatie/
56
Talent naar Beroep’, voor artistiek talent met een cultureel diverse achtergrond. Je kan je ook aanmelden als je schrijver/columnist/dichter bent bijvoorbeeld, maar dit project is niet specifiek voor jongeren bedoeld en alle schrijvers die op de website staan zijn boven de 25 jaar. Roots & Routes: Deze organisatie richt zich niet op schrijvende jongeren, maar op jongeren die de ambitie hebben om professioneel danser, muzikant of mediamaker te worden. Na deze verdere verkenning van het veld van landelijke organisaties die zich richten op jongeren, creatief schrijven en talentontwikkeling, kan er geconcludeerd worden dat aan de lijst met instellingen die uit 2.1.2 en 2.1.3 voortkomt, alleen de Schrijversvakschool Amsterdam en Schrijven Online toegevoegd kunnen worden.
57
Conclusie Deel 2 Deel 2 van de thesis geeft een inventarisatie van het veld van instellingen die talentontwikkeling van schrijvende en dichtende jongeren bevorderen of stimuleren. Op welke manieren deze culturele instellingen dit doen, is steeds weer anders. Sommige organisaties bieden een (online) podium voor jong talent, sommigen organiseren schrijfwedstrijden en anderen geven bijvoorbeeld les in het schrijven van gedichten. De vraagstelling van deel 2 luidt als volgt: Wat zijn de huidige mogelijkheden voor jongeren die creatief schrijven binnen het veld van landelijke ontwikkelinstellingen in de sector Letteren?. Uit de inventarisatie van deel 2 komt naar voren dat er in totaal, anno december 2008, 19 organisaties passen binnen het kader naast meer dan 15 online podia. Het kader betekent het veld van instellingen die talentontwikkeling van schrijvende jongeren bevorderen. Hieronder wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste activiteit(en) van de verschillende organisaties op het gebied van talentontwikkeling. Dit overzicht zal nooit volledig zijn, onder andere vanwege regionale initiatieven (die hier niet meegeteld zijn, maar vaak wel van belang) en omdat het veld constant in beweging is. Maar het overzicht geeft wel een indicatie van wat er landelijk allemaal wordt aangeboden aan jongeren op het gebied van creatief schrijven. De indicatie is ingedeeld in de belangrijkste activiteiten die naar voren zijn gekomen in de inventarisatie. Schrijfwedstrijden: El Hizjra, Passionate, Poëziepaleis, School der Poëzie, Kunstbende (Taal), Precies 160, Verse Geesten Festival, Popunie (HSMC gedichtenwedstrijd), SKVR (Taaldrukwerkplaats Rotterdam) Podium bieden: Poëziepaleis, De Wintertuin, School der Poëzie, Poëziecircus, De Beschaving (literatuurfestival), Festival Mooie Woorden, Freestyle (het Vrije Woord) Educatie: School der Poëzie, Popunie (HSMC gedichtenwedstrijd), Stichting Aves (werkplaats Grenzeloos Schrijven), SKVR (Taaldrukwerkplaats Rotterdam), Huis van Gedichten, Schrijversvakschool Amsterdam Verdieping: Domein voor Kunstkritiek, Schrijversvakschool Amsterdam
58
Online Podia: Schrijven Online, de lijst die staat onder het kopje ‘online podia’ van hoofdstuk 2.1.3. In het onderzoek dat uitgevoerd is door Kunstfactor zijn alle Centra voor de Kunsten en alle provinciale kunst‐ en cultuurinstellingen getoetst op hun aanbod op het gebied van creatief schrijven en jongeren. Daarover zegt Kunstfactor: “Wat opviel is dat de meeste Centra voor de Kunsten en de provinciale kunst‐ en cultuurinstellingen weinig tot geen aanbod hebben voor jongeren die willen schrijven. Zowel binnenschools als buitenschools. (…), maar er worden relatief weinig projecten geïnitieerd rondom creatief schrijven als actieve kunstbeoefening. Indien dit wel gebeurt, dan zijn het vaak poëzieprojecten die binnen schooltijd worden aangeboden.” 100 . Ook concludeert Kunstfactor dat de disciplines theater, dans, muziek en beeldend wel vaak worden aangeboden in Centra voor de Kunsten, maar dat “iets in de trant van ‘literatuur/ taal/ creatief schrijven’ vaak niet wordt aangeboden” 101 . De discipline literatuur is in dit geval dus ondergeschikt aan andere kunstdisciplines, het veld van instellingen die literatuurprojecten aanbieden is kleiner. Maar in het veld zelf zijn wel een aantal grote landelijke spelers actief, dit zijn: Passionate, Poëziepaleis, School der Poëzie en Kunstbende.
100 101
Kunstfactor. Inventarisatie ‘Jongeren schrijven – wat en waar?’. Mei 2008, p.3. Idem.
59
Deel 3. School der Poëzie en Talentontwikkeling
Inleiding “School der Poëzie is begin‐ en eindpunt van een vaste structuur voor ieder kind en iedere jongere in Nederland die poëzie wil beleven: van een eerste kennismaking met poëzie op de basisschool, tot aan de presentatie van aanstormend talent op het nieuwe podium, en alles wat daartussen ligt.” 102 Stichting School der Poëzie organiseert poëzieprojecten voor voornamelijk jongeren in het voortgezet onderwijs. Deze cultuureducatieve organisatie laat jongeren kennismaken met poëzie, waarna de jongeren zelf gedichten gaan schrijven. Gespecialiseerde (externe) docenten en dichters zorgen voor een lesprogramma op scholen. De leerlingen laten zich inspireren door andere gedichten of door een bepaald thema (bijvoorbeeld ‘Een herinnering die in mij woont’). De beste gedichten worden uitgekozen en die mogen de jongeren laten horen tijdens het theaterprogramma PoëzieRevue. Naast de poëzielessen biedt School der Poëzie (SdP) ook nog allerlei andere projecten aan, zoals debatten over poëzie voor 5 vwo’ers, activiteiten rondom de VSB poëzieprijs, poëzielessen naar aanleiding van een beeldententoonstelling, etc. De belangrijkste doelgroep van SdP zijn (vmbo)scholen in het voortgezet onderwijs met een populatie van sterk verschillende culturele achtergronden. SdP wil zoveel mogelijk scholen en leerlingen bereiken die niet automatisch in aanraking komen met poëzie. Eén van de doelen waar SdP zich op richt is talentontwikkeling: “Zodat jongeren – na de eerste kennismaking met poëzie – blijven lezen en schrijven. En literaire evenementen bezoeken.” 103 . Tijdens mijn stageperiode bij School der Poëzie kreeg ik de kans om veel van hun activiteiten mee te maken: met een dichter voor de klas staan, jongeren helpen hun gedicht te schrijven, meekijken met de PoëzieRevues, meewerken tijdens de v e r s finaledag. Op 9 april 2008 vonden de v e r s finales plaats in de Rode Hoed in Amsterdam. School der Poëzie organiseert hier een hele dag omheen. De winnaars van de scholen mogen bijvoorbeeld hun
102 103
School der Poëzie. Aanvraag cultuurnota 2009-2012, p.1. Website School der Poëzie (http://www.schoolderpoezie.nl).
60
hele klas meenemen, die dan een rondvaart (met een dichter aan boord) krijgen door de Amsterdamse grachten, waarna zij in het theater mogen kijken en luisteren naar de finalisten met hun gedichten en alle extra’s eromheen (Trijntje Oosterhuis kwam bijvoorbeeld twee poëtische nummers zingen). Voor de finalisten organiseerde SdP een voordrachtles deze dag. En er vindt ’s avonds een debat over poëzie plaats in de Rode Hoed. Deze dag hielp ik mee als vrijwilliger, door de dichters op de rondvaartboten, die vol zaten met enthousiaste en luidruchtige jongeren, te assisteren en door de finalisten te begeleiden naar hun voordrachtles en weer terug naar het theater. Aan de hand van deze dag hebben mijn stagebegeleider en artistiek directeur van SdP, Ilonka Verdurmen, en ik bedacht om de finalisten in de leeftijdscategorie 13 tot 20 jaar van v e r s te benaderen voor het onderzoek. Deze jongeren worden gezien als jonge poëtische talenten. Via Mick Witteveen heb ik alle contactgegevens van de jongeren die meegedaan hebben onder de categorieën Open Inzending en Masterclass gekregen. Van de 17 e‐mails die ik heb verstuurd, kreeg ik 15 positieve reacties terug. Ik heb een enquête samengesteld voor de verschillende categorieën en heb deze digitaal verstuurd naar de respondenten. In totaal heb ik gebruikt: -
6 ingevulde enquêtes van de categorie Open Inzending, waarvan 1 afgeleid uit een mondeling face‐to‐face interview;
-
8 ingevulde enquêtes van de categorie Masterclass, waarvan 1 afgeleid uit een mondeling face‐to‐face interview;
-
1 ingevulde enquête van talentvolle leerling Anna de Bruyckere (op aanraden van Ilonka).
Deel 3 van deze scriptie bestaat voor een deel uit een opinieonderzoek, waarbij niet alleen de meningen en percepties van de deelnemers/jongeren worden verzameld maar ook die van verschillende docenten. Dit heb ik gedaan door middel van diepte‐interviews. Hoe gaan de docenten van SdP te werk, hoe pakken zij talent aan en hoe kijken zij naar het beleidsthema talentontwikkeling? Ilonka gaf mij een lijst van 8 docenten, waarvan ik er 6 heb benaderd. Ik heb op verschillende locaties in Amsterdam en Haarlem diepte‐interviews gehouden met: Ineke Holzhaus, Jacques Brooijmans, Ilonka Verdurmen, Frank Stassar, Moniek Warmer en Machtelt van Thiel. Daarnaast heb ik een ander interview gehouden met artistiek leider
61
Ilonka Verdurmen over de kenmerken van talentontwikkeling volgens eerder onderzoek en heb ik een succesvolle dichter geïnterviewd. Deel 3 begint met een aantal feiten en cijfers, waarna getoetst wat de organisatie SdP nu al doet om talentontwikkeling te stimuleren. Vervolgens worden de kenmerken van de onderzochte groep v e r s finalisten en docenten weergegeven aan de hand van de enquêtes en interviews. Daarna volgen uitgebreide analyses; van de diepte‐interviews met de docenten, van de enquêtes van de jongeren met de vragen over ontwikkeling van talent en van het diepte‐interview met de bekende dichter Mustafa Stitou. Uiteindelijk zal de hoofdvraag (Hoe kan het beleid van de culturele organisatie School der Poëzie subtieler worden aangepast aan de wensen en ideeën van jongeren die zich willen ontwikkelen tot topdichter?) beantwoord worden en zullen er adviezen aan SdP (en daarmee aan het gehele veld) gegeven worden over betere afstemming van het talentontwikkelingsbeleid aan de hand van de uitkomsten van het onderzoek en aan de hand van de conclusies van deel 1 en deel 2 van deze thesis. Deelvragen Deel 3 -
Op welke manieren stimuleert School der Poëzie talentontwikkeling nu?
-
Wat zijn de kenmerken van de onderzochte groep jongeren en docenten?
-
Wat zijn de verschillende visies en ideeën van de docenten over talentontwikkeling?
-
Wat zijn de verschillende visies en ideeën van de jongeren over talentontwikkeling en wat zijn hun wensen?
-
Wat zijn de verschillende visies en ideeën van de dichter over talentontwikkeling?
-
Welke leemtes bestaan er binnen het veld van culturele instanties die zich richten op talentontwikkeling van jongeren die creatief schrijven (n.a.v. enquêtes finalisten)?
-
Hoe kan het beleid van de culturele organisatie School der Poëzie subtieler worden aangepast aan de wensen en ideeën van jongeren die zich willen ontwikkelen tot topdichter?
62
3.1. SdP als ontwikkelinstelling 3.1.1. SdP in cijfers en feiten Stichting School der Poëzie is in 1994 begonnen als een klein project, het is inmiddels uitgegroeid tot een grote landelijke cultuureducatieve organisatie waar ruim 40 mensen werkzaam zijn. -
Bestuur. Het bestuur van de stichting bestaat uit Huub Oosterhuis (voorzitter), Lucien Kembel (penningmeester), Herman Divendal (secretaris), Cox Habbema (lid), Pom Wolff (lid), Jos van Hest (lid) en Myrle Tjoeng (lid).
-
Directie/staf. De vaste medewerkers van SdP zijn Ilonka Verdurmen (artistieke directie), Sarien Zijlstra (zakelijke directie), Dasja Koot, Rosa Hartogh (producent), Enny Schmitz en Mick Witteveen (projectcoördinatoren). Naast deze vaste medewerkers, is er structureel contact met 30 á 40 freelance medewerkers, die op allerlei terreinen de activiteiten van School der Poëzie tot uitvoering brengen. 104
-
Docenten. In 2007 zijn er dertien poëziedocenten werkzaam geweest met aantallen van 10 uur per jaar tot bijna 400 uur per jaar. Er zijn jaarlijks verschillende (bij)scholingsbijeenkomsten voor de docenten en voor bijzondere projecten worden gezamenlijk lesopzetten ontwikkeld. 105
-
Medewerkers PoëzieRevue. Bij de uitvoering van een gemiddelde Revue zijn betrokken: 1 presentator, 2 vaste muzikanten, 1 dichter, 1entr’acte door een actrice of door 2 musici, 4 dansers, 3 juryleden, 3 technici, 2 zaalwachten, 3x dagbegeleiding/coördinatie. 106
SdP heeft in 2007 lesgegeven aan ongeveer 10.000 kinderen en jongeren. Gemiddeld drie tot vier lesuren per leerling, op locaties uiteenlopend van Groningen tot Maastricht. In de periode 2009‐2012 streeft de organisatie ernaar om gemiddeld 15.000 kinderen en jongeren per jaar te bereiken. Aan het talentontwikkelingstraject v e r s nemen jaarlijks 1.500 kinderen en jongeren deel. 104
School der Poëzie. Jaarverslag 2007. Idem. 106 Idem. 105
63
Stichting School der Poëzie wordt structureel gesubsidieerd door het Ministerie van OCW en door de gemeente Amsterdam. En krijgt incidentele bijdragen van verschillende fondsen. Daarnaast genereert zij haar inkomsten vanuit scholen en instellingen. Voor de subsidieperiode 2009‐2012 heeft SdP jaarlijks een bedrag van ongeveer € 150.000 van OCW toegekend gekregen.
3.1.2. Kenmerken talentontwikkeling SdP Stichting School der Poëzie wil zich in de toekomst meer gaan richten op talentontwikkeling. “In de komende periode wil SdP kinderen en jongeren die via wedstrijden en poëzielessen en door deelname aan bijzondere projecten geïnteresseerd zijn geraakt in het lezen en schrijven en presenteren van poëzie, de kans bieden zich verder te ontwikkelen” 107 , staat er in de aanvraag Cultuurnota 2009‐2012. Om de deelvraag Op welke manieren stimuleert School der Poëzie nu talentontwikkeling? te beantwoorden, zal er een onderscheid worden gemaakt in talentontwikkeling in de breedte en talentontwikkeling naar de top zoals het in deel 1 van de scriptie besproken is. Voor het beantwoorden van de deelvraag worden verschillende bronnen gebruikt: het jaarverslag 2007, de aanvraag cultuurnota 2009‐2012 en de website van School der Poëzie. Daarnaast is het interview met artistiek leider van SdP Ilonka Verdurmen (over de kenmerken van talentontwikkeling volgens eerder onderzoek toegepast op SdP) van belang in dit hoofdstuk.
Talentontwikkeling in de breedte Het beoogde doel van organisaties die zich richten op talentontwikkeling in de breedte kan bijvoorbeeld maatschappelijke welzijnsvooruitgang, sociale cohesie of het vergroten van de interesse in kunst en cultuur zijn. School der Poëzie past precies binnen dit kader. Hun doel is het bevorderen van culturele uitwisseling op school, in het theater en met andere culturele initiatieven en specifieke aandacht is er voor scholen met kansarme leerlingen. In de aanvraag cultuurnota 2009‐2012 staat bijvoorbeeld: “Bij de ontwikkeling van lesmateriaal en methodieken voor het primair onderwijs richten we ons ook op het bereiken en enthousiasmeren van scholen met leerlingen met minder toegang tot literatuur, kunst en 107
School der Poëzie. Aanvraag cultuurnota 2009-2012.
64
culturele activiteiten. Zo werken we bijvoorbeeld in Maastricht met de Islamitische basisschool El Habib in het kader van het project v e r s. Gezien de verharding in het maatschappelijke klimaat in ‘het land van aankomst’ en de versterkte wij‐zij‐houding tussen autochtone Nederlanders en moslims, vinden wij het extra belangrijk een culturele brug te bouwen met taal en poëzie.” 108
Ilonka Verdurmen, mijn stagebegeleider en artistiek directeur van School der Poëzie,
is naast docent ook beleidsmaker. Ilonka bepaalt en ontwikkelt (mede) het beleid van SdP. In het interview met de artistiek directeur, gehouden op 25 april 2008, behandelt zij de kenmerken van talentontwikkeling. De lijst met kenmerken is samengesteld aan de hand van eerder onderzoek uitgevoerd door E. Gottschalk (‘Inventarisatie en enquêteonderzoek ‘Van Talent naar Beroep’’). Deze kenmerken van talentontwikkeling zijn uit het onderzoek van Gottschalk naar voren gekomen door verschillende culturele organisaties te enquêteren over dit onderwerp. De volledige lijst met kenmerken, wat dus gelijk de interviewvragen zijn, met de antwoorden van Ilonka Verdurmen staan in bijlage 1. Van de elf vragen sluiten er drie expliciet aan bij talentontwikkeling in de breedte. Hieronder de kenmerken/vragen en antwoorden.
Deelnemers aan het aanbod hebben een cultureel diverse achtergrond.
Ilonka Verdurmen: “SdP zoekt scholen op met veel culturele diversiteit in bijvoorbeeld achterstandswijken. Zij wil juist kansarme leerlingen een kans geven. SdP richt zich op leerlingen die het minst met cultuur in aanraking komen, die minder makkelijk toegang hebben tot cultuur.”
Makers en docenten die betrokken zijn bij het aanbod hebben een cultureel diverse achtergrond.
Ilonka Verdurmen: “Dat is iets waar SdP naar streeft. De artiesten met een multiculturele achtergrond zijn makkelijker te vinden dan de docenten. Artiesten zoals musici, dichters, dansers, die betrokken zijn bij SdP. De organisatie heeft er veel moeite voor gedaan om ook docenten met een cultureel diverse achtergrond te vinden, maar dat blijkt moeilijk te zijn.”
108
School der Poëzie. Aanvraag Cultuurnota 2009-2012, p.2.
65
De organisatie heeft sociaal/maatschappelijke doelen.
Ilonka Verdurmen: “Ja, door de keuze die SdP maakt voor kansarme jongeren en door haar visie op de maatschappij. De docenten van SdP hebben inzicht in bepaalde ontwikkelingen op het gebied van educatie en sociaal‐maatschappelijke problemen, juist doordat zij er midden in staan en direct contact hebben met de jongeren. Ook krijgen zij inzicht in bijvoorbeeld de verharding van de maatschappij door gedichten die de jongeren schrijven. Een goed gedicht is voor deze jongeren een overwinning, hun zelfvertrouwen wordt bevorderd. De meeste van de kansarme jongeren zijn nog nooit naar het theater geweest, doordat hun ouders daar ook nooit komen. SdP laat ze deelnemen aan cultuur en brengt ze in contact met het theater.” Uit deze antwoorden blijkt dat SdP voldoet aan de kenmerken die hangen aan het begrip talentontwikkeling in de breedte. Wanneer het gaat over die brede basis fungeert talentontwikkeling vaak als middel om de cultuurparticipatie en culturele diversiteit te vergroten en dat is precies wat SdP doet. Daarnaast is SdP een kweekvijver voor het ontdekken van poëtische talenten, die kunnen doorstromen en die zich verder kunnen ontwikkelen. Zoals in de aanvraag cultuurnota 2009‐2012 staat: “Uit de kweekvijver van duizenden die elk jaar via SdP kennismaken met poëzie banen zich wellicht ooit enkele supertalenten hun weg naar de top” 109 . Talentontwikkeling naar de top Een brede basis biedt ruimte aan een hoge top. School der Poëzie heeft die brede basis, jaarlijks worden ruim 10.000 kinderen en jongeren met diverse culturele achtergronden bereikt door deze organisatie. Hoe haalt SdP de talenten uit deze brede basis? De best geschreven gedichten worden door poëziedocenten uitgekozen, daar komen dan ook weer winnaars uit en deze winnaars kunnen zich verder ontwikkelen door bijvoorbeeld mee te doen aan een masterclass en hun gedicht te laten horen tijdens de landelijke finaledag van het talentontwikkelingstraject v e r s. Uit de literatuur kwam in deel 1 van deze thesis naar voren dat de functie van instellingen die een hoge top nastreven de begeleiding van talenten
109
School der Poëzie. Aanvraag Cultuurnota 2009-2012, p.3.
66
is, in welke vorm dan ook. En dat het beoogde doel vaak professioneel kunstenaarsschap of het tot stand brengen van kwalitatief hoogstaande artistieke producten is. Wat School der Poëzie anno 2008 concreet doet aan begeleiding en ontwikkeling van poëtische talenten, is het volgende: -
SdP is bezig met de ontwikkeling doorlopende leerlijn die begint in het primair onderwijs en doorloopt tot de eindexamenklassen van het voortgezet onderwijs.
-
Coaching via e‐mail.
-
Telefonisch contact tussen jonge dichters onderling en tussen de dichters en poëziedocenten.
-
Op de site kunnen jonge dichters speciaal ontwikkelde schrijfopdrachten vinden en leestips krijgen.
-
Talenten worden uitgenodigd voor masterclasses door dichters.
-
In de theaterprogramma’s van SdP zoals de PoëzieRevue wordt aan beginnende publicerende dichters een podium geboden en begeleiding bij hun eerste optredens.
-
Winnaars van de eigen wedstrijden laat SdP doorstromen naar festivalprogramma’s zoals Weerwoord en Crossing Border.
Per 1 juli 2009 zullen er veranderingen optreden voor de organisatie School der Poëzie, dan gaan zij deel uitmaken van een nieuw samenwerkingsverband in het Tolhuis in Amsterdam‐ Noord. Het plan is om daar onder andere een talentontwikkeling‐ en ontmoetingsplek te realiseren voor jonge dichters en aanstormende talenten, voor jongeren die verder willen met poëzie. 110 Ook zal het nieuwe kantoor van SdP daar komen. Het idee is om structureel een (maandelijks) podium te bieden voor talenten, het ‘Tolhuistuinpodium’. Het Tolhuistuininitiatief is afkomstig van Chris Keulemans en de werkgroep Amsterdam Noord. Het Shellterrein achter het CS in Amsterdam wordt een culturele vrijplaats met het accent op jongeren en cultuur. 111 “Dit wordt dé plek om jongeren uit heel Nederland uit te nodigen voor bijzondere ontmoetingen met dichters, voor pioniers op het gebied van het ontwikkelen van literatuureducatie, voor poëziedocenten en docenten Nederlands, voor masterclasses en
110 111
School der Poëzie. Aanvraag cultuurnota 2009-2012, p.1. Idem, p.5.
67
om zelf voor het eerst buiten schoolverband op de planken te staan.” 112 , staat er in de aanvraag cultuurnota. SdP is ook bezig met het uitbreiden van het netwerk met de grote literaire festivals. De grootste talenten uit de oogst van v e r s worden gevraagd om mee te werken aan een klein programma voor belangrijke literaire festivals. 113
Vanaf 2009, ruim een half jaar na mijn stageperiode bij SdP, worden er al twee
concrete veranderingen doorgevoerd op het gebied van talentontwikkeling naar de top. De eerste is dat winnaars van de PoëzieRevues en andere talenten uitgenodigd worden om hun werk te presenteren in een setting samen met mc’s en poets in verschillende clubs. Dit is een samenwerking met de Slaa en de Grap. Vanaf 2009 zal dit evenement drie keer per jaar plaatsvinden. De tweede concrete verandering is de maandelijkse leesclub. Op de website van SdP staat hierover: “Aanstormende talenten wonen door heel Nederland verspreid, ze leren elkaar kennen via wedstrijden of Internet. Maar met elkaar denken over de nieuwe poëzie, met elkaar spreken over die bijzondere regel of dat woord is een goede manier om verder te komen.” 114
Het jaar 2009 klinkt dus veelbelovend voor de poëtische talenten die graag begeleid
zouden willen worden bij hun ontwikkeling tot beroepsdichter. Het Tolhuistuinpodium, een ontmoetingsplek voor aanstormende talenten, het freestyle project in verschillende clubs en de maandelijkse leesclub hebben allemaal tot doel om de jonge dichters klaar te stomen en voor te bereiden op het professionele kunstenaarsschap. In 2009 zal SdP dus zeker een belangrijke toevoeging zijn voor het veld van literatuureducatieve ontwikkelinstellingen wanneer het gaat over toptalentontwikkeling. Maar dit zijn toekomstplannen. Anno 2008 doet de organisatie SdP een stuk minder aan de ontwikkeling van poëtische talenten zoals uit het opgenoemde rijtje blijkt. De talenten worden uitgenodigd voor een masterclass en Revues. Maar het gaat erom wat er ná het winnen van zo’n Revue, of van v e r s gebeurt. Dat is waar de jonge talentvolle dichters nu eindigen wat betreft begeleiding van SdP en waar SdP juist verder wil gaan. Vandaar de nieuwe plannen op het gebied van talentontwikkeling in 2009.
112
School der Poëzie. Aanvraag cultuurnota 2009-2012, p.8/9. Idem, p.8/9. 114 http://www.schoolderpoezie.nl. 113
68
3.2. Kenmerken van de onderzochte groep
3.2.1. Jongeren Er deden in totaal 15 deelnemers mee aan dit onderzoek. Daarvan zijn er 14 v e r s finalisten en 1 talentvolle deelnemer van verschillende projecten van School der Poëzie. De leeftijd van de respondenten ligt tussen de 15 en 20 jaar (2x 15 jaar, 1x 16 jaar, 3x 17 jaar, 3x 18 jaar, 5x 19 jaar en 1x 20 jaar). De gemiddelde leeftijd van de onderzochte groep is 17,7 jaar. Er deden twee verschillende nationaliteiten mee aan het onderzoek; 13 jongeren hebben een Nederlandse nationaliteit en 3 komen er uit België. Van de onderzochte groep jongeren volgt niemand (0%) het Vmbo, 2 (13%) de Havo, 6 (40%) het Vwo, 1 (7%) het Gymnasium, niemand (0%) de Hbo en 6 (40%) de Universiteit. Alle respondenten zijn (of eigenlijk worden) dus hoogopgeleid. Hoe wist je van het bestaan van de open inzending van v e r s? (N=6) Van de onderzochte groep jongeren hebben er 6 meegedaan aan de open inzending van de poëziewedstrijd v e r s. Voor SdP is het interessant om te weten hoe deze jongeren van het bestaan van v e r s weten. Maar niet alleen voor de organisatie SdP is het interessant, deze vraag geeft ook een indicatie over het netwerk tussen de verschillende culturele instellingen die schrijfactiviteiten voor jongeren organiseren. Bijvoorbeeld via Write Now! (Passionate) en Doe Maar Dicht Maar (Poëziepaleis) kunnen schrijvende jongeren in contact komen met School der Poëzie en v e r s.
Via Write Now! – 1x
Via google en de website van v e r s – 1x
Via Doe Maar Dicht Maar – 2x
Via www.schrijvenonline.org ‐ 1x
Via eerdere deelname aan v e r s – 1x
Hoe ben je bij de Masterclass beland? (Van wat was jij winnaar?) (N=8) Van de 15 respondenten hebben er 8 een masterclass gekregen van één van de docenten van SdP. In zo’n masterclass kan je belanden als je winnaar bent van een poëziewedstrijd. En de
69
winnaars van deze masterclasses worden uitgenodigd voor v e r s. Net als bij de vorige vraag, is het interessant om een indicatie te krijgen via welke wedstrijden de deelnemers uiteindelijk bij de masterclass van SdP zijn beland. De resultaten staan hieronder (sommige finalisten zijn via meerdere wegen voor een masterclass uitgenodigd).
Kunstbende (Taal/TXT on stage) – 4x
Write Now! – 3x
Doe Maar Dicht Maar – 3x
Heb je gebruik gemaakt van de Poëziedokter? (N=6) De finalisten van v e r s kunnen gebruik maken van de ‘Poëziedokter’, waar ze terecht kunnen voor dichtadviezen per e‐mail. De poëziedokter is vooral bedoeld voor de kinderen en jongeren die meedoen aan de open inzending. Maken zij daar ook gebruik van? In de onderzochte groep ‘open inzending’ heeft 1 persoon er wel gebruik van gemaakt (17%) en 5 hebben geen gebruik gemaakt van de poëziedokter (83%). -
Ja – 1x
-
Nee – 5x
Hoe vond je het dat jouw gedicht was uitgekozen voor de v e r s finales? Kruis aan wat voor jou van toepassing is (het kunnen meerdere antwoorden zijn). (N=14) De winnaars van de open inzending en van de masterclass worden uitgenodigd om mee te doen aan de v e r s finales. Wat vinden de 14 onderzochte finalisten er eigenlijk van dat hun gedicht was uitgekozen voor v e r s? Wat is hun mening? -
Ik vond het terecht – 2x
-
Ik vond het niet terecht – 3x
-
Ik had het verwacht – 3x
-
Ik had het niet verwacht – 10x
-
Ik was trots op mezelf – 9x
-
Ik vond het niet leuk – 1x
70
Iets anders, namelijk … -
“Ik was blij dat mijn vaak als chaotisch en ʹteʹ modern bestempelde schrijfstijl hier toch door een kundige jury werd gewaardeerd.”
-
“Ik vond het leuk.”
-
“Iedere dichter die daar kwam had volgens mij wel een zekere zelfverzekerdheid over zijn werk. Ik had het niet direct verwacht, maar ik vond dat ik daar uiteindelijk prima het niveau haalde dus in zekere zin wel terecht.”
-
“Dat ik vond dat het misschien niet helemaal eerlijk was dat de gever van de masterclass koos uit de gedichten, omdat hij het verhaal erachter heeft gehoord en daarmee een soort voorsprong heeft op de rest. Ik denk dat uit het gedicht min of meer zonder voorkennis moet komen wat de bedoeling ervan is.”
Uit de antwoorden blijkt dat de meerderheid het niet had verwacht en dat ze trots zijn op zichzelf. Hoe vond je het om je gedicht voor te dragen in De Rode Hoed? Geef vrij antwoord en probeer ook uit te leggen waarom. (N=15) Een gedicht schrijven is een heel andere kunst dan een gedicht voordragen. Je eigen geschreven gedicht voordragen voor een volle zaal in Amsterdam is heel wat anders dan achter je computer mooie zinnen bedenken en opschrijven. De finalisten van v e r s zijn uitgekozen vanwege het gedicht dat zij geschreven hebben, hoe vinden zij het om dit gedicht voor te dragen in de Rode Hoed? De 15 respondenten hebben stuk voor stuk lange en kortere persoonlijke antwoorden gegeven op deze vraag (deze zijn in hun volledigheid te lezen in bijlage 3). Hieronder de meest voorkomende elementen uit de 15 antwoorden:
(Heel) spannend ‐ 5x (“maar”, zegt één van de respondenten, “dat is eigenlijk een deel heel fijne spanning”)
Leuk – 8x
Goed georganiseerd – 4x
Aangename sfeer – 3x
Bijzondere ervaring – 2x
71
Mooie zaal – 2x
De finalisten zijn dus over het algemeen positief over de voordracht in de Rode Hoed, blijkt uit bovenstaande veel terugkerende antwoorden. Toch was niet iedereen over alles positief. Hieronder staan antwoorden van drie finalisten die een minder goede ervaring hadden met de voordracht. -
“Ik vond het super eng, maar het was wel goed voor me. Ik moet voordragen zien te leren. Ik schrijf liever mijn gedichten op, zodat mensen het kunnen lezen in een tijdschrift ofzo, dan dat ik mijn gedichten voordraag. (…) Een tip voor School der Poëzie: maak kleinere groepjes voor de voordrachtles, voor de mensen die het eng vinden. Want je kan ook niet echt oefenen met voordragen in een grote groep, dat is net zo eng als op het podium. Met kleinere groepjes zal dit veel beter werken.”
-
“(…) Ik vond de ‘’workshop’’ alleen heel erg niet leuk. Je kreeg in die workshop nauwelijks individuele begeleiding. Je droeg gewoon twee keer je gedicht voor. Die man praatte vooral graag over zichzelf, dus ik vond het niet echt een workshop. (…)”
-
“Het was voor mij niet gemakkelijk om mijn gedicht voor te dragen in De Rode Hoed. Dit vooral omdat ik in het bijzijn van anderen nogal stuntelig en onzeker ben. De ‘meute’ schoolgaande jeugd (met luidkeels lawaai), maakte het er niet echt beter op…Maar de begeleiding was, ondanks het tijdgebrek,wel meer dan ok !”
Tot slot nog twee zeer positieve antwoorden. -
“Het was vooral leuk om jonge mensen te ontmoeten die ook houden van poëzie.” (werd 3x aangegeven bij deze vraag)
-
“Het geeft een extra dimensie aan het gedicht omdat je het nu rechtstreeks confronteert met het publiek.”
72
Heb je na jouw geschreven gedicht voor de open inzending voor v e r s nog wel eens een gedicht geschreven?/ Heb je na de v e r s Masterclass nog wel eens een gedicht geschreven? (N=15) -
Ja ‐ 15x (100%)
-
Nee
Kan je hieronder aangeven hoeveel gedichten je ongeveer hebt geschreven daarna? (N=15) De periode tussen het schrijven van het winnende gedicht voor v e r s en het invullen van de enquête is maximaal 4 maanden. 1‐5 – 10x 6‐10 – 4x Meer dan 10 – 0x Per jaar ongeveer 40 – 1x
Waar (op welke plek) schrijf je meestal? (N=15) Om de talentvolle jonge dichters beter te leren kennen, worden 3 persoonlijke vragen gesteld in de enquête over hun schrijfgedrag. Waar, waarover en wanneer ze meestal schrijven. Op deze manier wordt een algemeen profiel geschetst van de schrijvende jongeren. Hieronder staan de antwoorden die zijn gegeven op de vraag op welke plek(ken) zij meestal schrijven.
Op mijn kamer (kan ook: thuis of achter mijn bureau) – 9x
Overal, met aantekeningenboekje – 4x
Achter de computer – 3x
Op mijn mobiel – 2x
73
Wanneer ik alleen ben – 2x
Wanneer ik in de natuur ben – 2x
In bed – 1x
Buiten op een drukke plek waar veel te horen en zien is – 1x
Uit deze antwoorden blijkt dat de jongeren over het algemeen het liefst alleen op hun eigen kamer, achter hun bureau/computer gedichten schrijven. De meesten nemen overal hun aantekeningenboekje mee naar toe en dat is ook aan te raden voor de rest, want: “Meestal komt de inspiratie op de meest ongelegen momenten/plaatsen, bijvoorbeeld als ik aan het wandelen ben en geen papier of pen bij me heb”, zegt één van de finalisten. Waarover schrijf je meestal? (N=15) De antwoorden die op deze vraag zijn gegeven kunnen geen algemeen profiel weergeven van de schrijvende jongere. De antwoorden lopen te ver uiteen, namelijk: over water, zee, kleuren, doodgaan, overleden oma, gemoedstoestanden, taal, opgroeipijn, verlaten ouderlijk huis, menselijke relaties, de liefde, enz. Wat wel een algemene tendens is in de antwoorden is dat de respondenten antwoorden geven zoals: -
“Over mijn eigen gevoelens en emoties.”
-
“Wat in me opkomt (…).”
-
“Dingen die ik bijzonder vond, of die mij raakten (…).”
-
“Allerlei zaken die ik heb meegemaakt.”
-
“Over dingen die me bezighouden, maar wel universeel kunnen zijn, het zijn thema’s waarvan ik denk en hoop dat ze anderen ook aanspreken.”
Wanneer schrijf je meestal? (N=15)
‘s Avonds – 10x
Elk moment van de dag/nacht – 4x
’s Nachts – 1x
74
Over het algemeen krijgen de respondenten ’s avonds hun inspiratie om te dichten. Maar het heeft niet altijd met inspiratie te maken, ’s avonds hebben de jongeren ook vaak gewoon de meeste tijd om te schrijven. Hieronder een mooi antwoord van één van de respondenten. -
“Op alle momenten van de dag en nacht kunnen mij zinnen of woorden of flarden te binnen schieten, die ik dan noteer. Het is al vaak voorgekomen dat ik ʹs avonds wanneer ik net in bed lag wel 3 of 4 keer mijn bed uit stapte om naar mijn bureau te lopen om iets neer te krabbelen, maar ik weiger om een schriftje op mijn nachtkastje neer te leggen, want het licht aandoen, uit bed stappen, schrijven, terug in bed en licht uit x 4 hoort blijkbaar bij het schrijfproces. Op een later tijdstip werk ik meestal mijn gedichten uit, wanneer ik er tijd voor heb of wanneer ik de drang voel om te schrijven.”
Lees je wel eens gedichten? Zo ja, hoe vaak ongeveer? (N=15) Volgens veel van de docenten van School der Poëzie met wie diepte‐interviews zijn gehouden in dit onderzoek is het lezen van poëzie van andere dichters belangrijk voor de eigen ontwikkeling en het leerproces. Gebeurt dit in de praktijk ook? Lezen de jonge talenten van v e r s uit henzelf ook wel eens gedichten? Uit de enquête blijkt van wel!
Ja – 12x (80%)
Nee – 3x (20%)
Het verschilt wel hoe vaak de jongeren poëzie lezen; van niet zo vaak tot heel veel en van 10 keer per maand tot 5 gedichten per week en van eens in de twee dagen tot alleen teksten van andere schrijvers in de persoonlijke kring.
75
3.2.2. Docenten De zes docenten met wie diepte‐interviews zijn gehouden, zijn alle zes werkzaam voor School der Poëzie. De docenten zijn: Frank Stassar, Ineke Holzhaus, Ilonka Verdurmen, Jacques Brooijmans, Moniek Warmer en Machtelt van Thiel. Aan hen zijn dezelfde vragen gesteld, met af en toe een uitzondering. Dit zijn de vragen die aan de docenten zijn gesteld in het diepte‐interview en die aan bod komen in hoofdstuk 3.2.2 en 3.3: 1. Wat doet u precies voor School der Poëzie? 2. Hoe vaak staat u voor de klas? 3. Welk type leerling onderwijst u? 4. Wat is uw doel als u voor de klas staat? 5. Hoe denkt u een onervaren iemand te kunnen inspireren met poëzie? 6. Ontdekt u wel eens onontdekte talenten binnen een klas? Zo ja, hoe vaak? 7. Hoe beoordeelt u poëtisch talent? 8. Op welke manieren denkt u dat poëtisch talent ontwikkeld kan worden? 9. Op welke manieren doet u dat? Hoe pakt u talenten aan? Vragen over eigen lesmateriaal. 10. Kunt u eventueel praktijkvoorbeelden noemen? 11. Stelling: De termen culturele diversiteit en cultuurparticipatie hangen samen met de term talentontwikkeling. De vragen 1 t/m 3 geven een overzicht van de kenmerken van de onderzochte groep docenten, deze zullen dan ook hieronder behandeld worden. Dit hoofdstuk is een nadere kennismaking met de zes geïnterviewde docenten. De volledige antwoorden zijn terug te vinden in bijlage 8. 1.Wat doet u precies voor School der Poëzie? Frank Stassar: “Ik heb vooral gezorgd dat ze hier workshops komen geven. En ik heb meegedaan aan het debat ‘Vondel op het Vmbo’ in de Rode Hoed. In de toekomst wil ik meer gaan combineren met School der Poëzie. Methodes bedenken om het vertelde in beeld te brengen, filmpjes maken om gedichten beeldend te maken. (…)”
76
Ineke Holzhaus: “Ik geef lessen en ik ontwikkel lesmateriaal. In principe voor alle niveaus, maar het meest richt ik mij op het Vwo. Ik ben onder andere bezig met Lucebert materiaal, naar aanleiding van zijn bundels heb ik schrijfopdrachten geformuleerd. Met name voor 4 Vwo. Ik doe dit zodat de leerlingen een positief beeld van poëzie krijgen. Ik ben nu een jaar of vijf bezig voor School der Poëzie. (…)” Ilonka Verdurmen: “Ik ben artistiek leider van School der Poëzie. Ik ontwikkel beleid, ik zorg voor het samenstellen van de Revues, ik coördineer de activiteiten van de docenten en ik werk zelf als poëziedocent voor de klas. Ik ben eigenlijk betrokken bij het hele reilen en zeilen van de organisatie.” Jacques Brooijmans: “Ik geef workshops en lessen. Met de klassen gedichten lezen en maken voor de Revues, bijvoorbeeld het project ‘Landkoffers’. De workshops zijn bijvoorbeeld de voordrachtlessen, dat ga je met een klein groepje werken aan hun voordracht binnen een bepaalde tijd.” Moniek Warmer: “Ik ben educatief ontwerper en gespecialiseerd in erfgoed. Ik ben oorspronkelijk docent Nederlands. Dus ik weet hoe een school werkt, ik weet hoe docenten werken. Dat is mijn voordeel als educatief ontwerper. Voor School der Poëzie ben ik af en toe docent in gedichtlessen.” Machtelt van Thiel: “Ik heb een paar jaar les gegeven voor School der Poëzie, dat doe ik momenteel niet meer. Wat ik wel nog doe is jureren. Mijn dagelijks beroep is kunsteducatie, daar zitten ook poëzielessen bij.” Drie van deze zes docenten werken structureel als docent voor School der Poëzie, dit zijn Ineke Holzhaus, Jacques Brooijmans en Ilonka Verdurmen. De andere drie zijn ook docenten en geven af en toe les (of hebben lesgegeven) voor SdP. Alle zes de docenten hebben een grote affiniteit met poëzie.
77
2.Hoe vaak staat u voor de klas? Frank Stassar: “Vier dagen in de week, 22 uur.” Frank Stassar werkt op het LJC² Individueel in Schalkwijk, Haarlem. Hij geeft daar voornamelijk lessen in film. Stassar is afgestudeerd aan de Kunstacademie op film en poëzie. Ineke Holzhaus: “Ik werk met projecten, dus dat is heel verschillend. Van niks tot bijvoorbeeld vier keer in de week.” Ilonka Verdurmen: “Gemiddeld zo’n 300 uur per jaar. Soms vier dagen in de week, soms minder.” Jacques Brooijmans: “Een bepaalde periode heel veel, tussen januari en eind april bijvoorbeeld veel vaker dan tijdens de rest van het jaar. In die maanden kan ik wel zo’n 60 á 70 uur lesgeven.” Moniek Warmer: “Eigenlijk bijna nooit meer. Gemiddeld zo’n 1 keer per week en dan van kleuters tot 6 Vwo. Dit zijn de testlessen die ik doe voor mijn educatieve ontwerpen. De laatste tijd doe ik voor School der Poëzie eigenlijk alleen rondvaarten.” Machtelt van Thiel: “Dat is heel wisselend. In een periode van drie maanden dat ik voor School der Poëzie voor de klas stond, had ik bijvoorbeeld wel 300 leerlingen.” 3.Welk type leerling onderwijst u? Frank Stassar: “Vmbo. Voorheen heette deze school het LBO Individueel. De leerlingen op deze school zijn wat ze noemen ‘kansarm’. Dat heeft niet zozeer met of je Marokkaan, Surinamer, Turk of wat dan ook bent, waar je vandaan komt, maar des te meer met de achtergrond waar deze leerlingen vandaan komen. Dan moet je denken aan seksueel misbruikte kinderen, mishandeling, leerlingen die ouders met een drankprobleem hebben, enzovoort.” Ineke Holzhaus: “De nadruk ligt op Havo en Vwo.”
78
Ilonka Verdurmen: “Ik ben gespecialiseerd in Vmbo.” Jacques Brooijmans: “Voor School der Poëzie meestal Vmbo. Daarnaast ook Havo en Vwo. Wij geven veel les aan zwarte scholen en aan de nieuwkomers op het Nova College.” Moniek Warmer: “Ik ben eerstegraads docent, maar ik ben als tweedegraads docent begonnen. Ik sta het liefst voor een 3 Vmbo. Op dit moment ben ik booming in de kleutergroepen.” Machtelt van Thiel: “Veel basisschool. Ook heel veel Vmbo, maar ook Vwo. Eigenlijk alles.”
79
3.3. Analyse diepte‐interviews docenten Het doel van de analyse van de diepte‐interviews met de docenten is om een overzicht te geven van de verschillende meningen en ideeën van de docenten over talentontwikkeling. Hoe gaan de docenten van SdP te werk, hoe pakken zij talent aan en hoe kijken zij naar het beleidsthema talentontwikkeling? Dit zijn vragen die belangrijk zijn in deze analyse. Uiteraard kunnen niet alle volledige antwoorden van de zes docenten op de gestelde vragen in de analyse aan bod komen, maar deze zijn wel te vinden in bijlage 8. In de diepte‐ interviews zijn o.a. onderstaande vragen gesteld, de antwoorden op deze vragen worden in 3.3 geanalyseerd. -
Wat is uw doel als u voor de klas staat?
-
Hoe denkt u een onervaren iemand te kunnen inspireren met poëzie?
-
Ontdekt u wel eens onontdekte talenten binnen een klas? Zo ja, hoe vaak?
-
Hoe beoordeelt u poëtisch talent?
-
Op welke manieren denkt u dat poëtisch talent ontwikkeld kan worden?
-
Op welke manieren doet u dat? Hoe pakt u talenten aan?
-
Kunt u eventueel praktijkvoorbeelden noemen?
-
Stelling: De termen culturele diversiteit en cultuurparticipatie hangen samen met de term talentontwikkeling.
De zes docenten zijn: Frank Stassar, Ineke Holzhaus, Ilonka Verdurmen, Jacques Brooijmans, Moniek Warmer en Machtelt van Thiel. Wat is uw doel als u voor de klas staat? Deze vraag is aan de zes docenten gesteld om een indicatie te krijgen van welke doelen de docenten voor ogen hebben wanneer zij voor een klas staan. Uit de antwoorden kwamen de volgende punten naar voren:
Leerlingen in contact brengen met poëzie; scholieren die niet zo vaak met poëzie in aanraking komen kennis te laten maken met gedichten.
80
Allerlei niveaus aanspreken om dingen te gaan doen die ze mooi doen en leuk vinden.
Plezier beleven aan poëzie; hoe mooi het is om zelf iets te maken als een gedicht; zelf in staat zijn om waarnemingen, ervaringen en gedachten op een poëtische manier te zeggen.
Zeggingskracht van taal bijbrengen.
Faalangst overwinnen wanneer gedicht voordragen.
De antwoorden op deze vraag geeft aan dat, wanneer de docenten voor de klas staan, zij vooral de kennismaking met poëzie belangrijk vinden. De leerlingen leren dat je plezier kan beleven aan poëzie en dat iedereen kan dichten. De verschillende doelen van de docenten wanneer zij voor de klas staan zorgen voor de eerste fase in het talentontwikkelingstraject, namelijk kennismaking/ ontkieming/ verkenning. Het speelt zich af in de cultuureducatiefase. Hoe denkt u een onervaren iemand te kunnen inspireren met poëzie? In één klas zitten veel verschillende leerlingen met allemaal verschillende interesses en talenten. Door de kennismaking met poëzie in de klas door een docent van SdP kan een bepaalde interesse ontkiemd worden bij leerlingen. Door deze vraag te stellen kan worden gekeken hoe de zes docenten interesse in poëzie kunnen kweken. Tijdens de diepte‐ interviews worden de volgende drie punten in de antwoorden op deze vraag het meest genoemd:
Voorlezen van gedichten; je bent vrij in het mooi vinden van een gedicht; laten zien dat je allerlei gekke, mooie en grappige dingen kan doen met gedichten.
Aansluiting zoeken bij eigen interesses van de leerlingen met bijv. bepaalde thematiek; gedichten dichtbij de leerlingen zelf brengen; aanknopingspunten voor leerlingen om daarin mee te kunnen gaan.
Zelf schrijven van gedichten; niet rijmen is vrijheid; verschillende vormen van gedichten; het is de moeite waard om een gedicht geschreven te hebben.
81
Naast het voorlezen van gedichten en het zelf laten schrijven van gedichten, is vooral de aansluiting met de belevingswereld van de leerlingen belangrijk volgens de docenten. Vier van de zes docenten geven dit expliciet aan. Ineke Holzhaus zegt bijvoorbeeld: “Wat ik vaak gebruik is een thematiek die aansluit op de belevingswereld van de leerlingen. Zoals vriendschap, wat in de Vijftigers is terug te vinden. De Vijftigers waren een groep vrienden die gedichten schreven met elkaar.” En Ilonka Verdurmen: “Probeer de leerlingen aan te spreken op hun eigen leven, door bepaalde woorden te gebruiken en door hele algemene menselijke behoeftes als voorbeeld te nemen.” Door het zelf laten schrijven van gedichten, zeggen de docenten dat de leerlingen leren dat het bijzonder is en dat iedereen het eigenlijk kan. Ze leren de vele mogelijkheden die je hebt met de discipline poëzie. Machtelt van Thiel zegt over de leerlingen: “Dat ze het verschil zien tussen een gedicht en een verhaal, dat de vorm van een gedicht heel anders is. Het wit eromheen doet bijvoorbeeld ook mee. En elk woord telt. Je kan ze leren dat er gedichten zijn die rijmen en gedichten die niet rijmen.”
Op deze manieren kunnen leerlingen geïnspireerd raken en een interesse creëren
voor poëzie. Juist leerlingen die nooit eerder in aanraking zijn gekomen met deze discipline. Ontdekt u wel eens onontdekte talenten binnen een klas? Zo ja, hoe vaak? Alle zes de docenten gaven een positief antwoord op deze vraag. In elke klas zit wel een poëtisch of literair talent, die je herkent aan een creatief of origineel geschreven gedicht. Een docent (Frank Stassar) gaf als antwoord dat in ieder kind wel een talent zit, maar dat je echte individuele talenten maar zo af en toe meemaakt. Ilonka Verdurmen en Jacques Brooijmans gaven aan dat er altijd wel één leerling in een klas zit die eruit springt. Ilonka Verdurmen: “Er is er altijd wel één die eruit springt. Ik merk wel altijd verschillen tussen jongens en meisjes. Meisjes zijn over het algemeen gevoeliger, die moet ik stimuleren in originaliteit en zeggingskracht. Jongens binnen het Vmbo zijn vaak rappers, die letten meer op de vorm en die schrijven veel taliger dan meisjes. Ze gebruiken meer metaforen.” En Jacques Brooijmans geeft als antwoord op deze vraag: “Ja zeker. Eén iemand springt er dan zo uit. Die lijkt het op te pakken, blijft niet in clichés hangen. Als ik echt veel les geef, komt het wel een paar keer per week voor dat er zo’n talent uitspringt.”
Twee van de zes docenten lijken moeite te hebben met het woord ‘talent’ en
gebruiken liever andere bewoordingen. Moniek Warmer zegt namelijk: “Ja, niet veel
82
talenten, maar wel mensen die aanleg hebben.” En Machtelt van Thiel: “Ik weet niet of ik over talenten kan spreken, maar er zijn altijd kinderen die taalgevoelig zijn. In elke klas wel.”
(Moniek Warmer) Hoe beoordeelt u poëtisch talent?
Talent is en blijft een lastig begrip. Wie bepaalt wie ergens een talent voor heeft en wie niet? Moniek Warmer zegt over poëtisch talent: “Je hebt echt talent als andere mensen jouw gedichten mooi vinden en willen kopen. En als je ook nog een beetje leuk kan optreden.” Maar hoe worden de talenten ontdekt in een klas, tijdens de lessen van SdP? Op de vorige vraag werden duidelijk positieve antwoorden gegeven, onontdekte talenten zitten er zeker tussen. Uit de antwoorden op de vraag ‘Hoe beoordeelt u poëtisch talent?’ komt naar voren dat vooral originaliteit en taalgevoel een belangrijke rol spelen in die beoordeling. “Dat iemand regels durft te maken op een spannende manier. Het spontaan achterwege laten van clichés, iemand die vrijheid neemt. Ik let ook op taalgevoel, ritmegevoel en woordgevoel. Als ik een echt goed gedicht lees, denk ik, wat valt nou op? En dan komt wat ik hiervoor genoemd heb altijd weer terug.”, zegt Jacques Brooijmans. En docent Machtelt van Thiel zegt: “Ik haal de kinderen die taalgevoelig zijn er uit tussen alle gedichten, door hardop de regels te lezen, door de kinderen de regels zelf te laten lezen en door ze te laten klinken. Als een gedicht beeldrijk is, als er synoniemen zijn gebruikt, als er vanuit het perspectief van iets of iemand anders wordt gekeken, dat valt dan op.” Naast de gedichten die taalgevoeligheid en originaliteit bevatten, is het ook van belang om meerdere gedichten van één persoon te lezen om écht talent te ontdekken, zegt Ilonka Verdurmen. “Eén goed gedicht kan natuurlijk ook een toevalstreffer zijn.” Op welke manieren denkt u dat poëtisch talent ontwikkeld kan worden? Als de leerling na de kennismaking met poëzie een bepaalde interesse heeft gecreëerd voor het schrijven van gedichten, kan de leerling zich hierin verder ontwikkelen. De volgende fase
83
in het talentontwikkelingstraject breekt aan wanneer de leerling besluit om de eigen ambitie serieus te nemen en de overgang plaatsvindt van kennismaken naar verkennen en ontwikkelen. De antwoorden op bovenstaande vraag geven een indicatie van de visies van de docenten over de ontwikkeling van poëtische talenten. De meest frequente elementen in de antwoorden zijn:
Veel lezen en schrijven (dit wordt gezegd door vijf van de zes docenten).
Experimenteren (Jacques Brooijmans: “Hoe ontwikkel je een eigen toon, een eigen aanpak van dichten? Wat zijn jouw onderwerpen? Waar wil je het eigenlijk over hebben? In deze fase kan je ook op details gaan letten. Je kan je eigen vorm ontwikkelen, schrijf je bijvoorbeeld korte of lange regels.”).
Contact met andere dichters.
Volgen van cursussen.
Het spel met de taal meer en meer leren (Machtelt van Thiel: “(…) Om te leren dat er zoveel verschillende soorten dichtvormen zijn; er zijn vrije gedichten, rijmende gedichten, gedichten die herkenning oproepen, gedichten met humor (…)En je moet leren dat een gedicht niet altijd over grote gevoelens hoeft te gaan. Het wordt dan heel snel liefdespoëzie.”).
Ilonka Verdurmen: “Je moet net zo hard trainen als met sporten bijvoorbeeld. Je moet stimuleren om talentvolle jongeren te laten lezen en schrijven. Je moet hun spectrum verbreden, verschillende bronnen van inspiratie aanreiken, verschillende opbouwen, focussen op bepaalde aspecten, hun schrijfvaardigheid vergroten. Veel structuur en variatie is belangrijk. Je kan schrijfvaardigheid trainen, je kan talentvolle jongeren helpen zich beter uit te drukken in gedichten, je kan ze leren om teksten beter te schrijven. Begrip voor vorm bijbrengen en inzicht in anderen geven.” Op welke manieren doet u dat? Hoe pakt u talenten aan? Alle docenten gaven in de diepte‐interviews aan dat zij wel eens te maken hebben met echte talenten in een klas. Alle zes hebben ideeën over hoe talent ontwikkeld kan worden. Maar hoe doen zij dat eigenlijk zelf in de praktijk? Hieronder staan de volledige antwoorden op deze vraag van de docenten.
84
(Jacques Brooijmans) Frank Stassar: “Je kan kinderen het beste stimuleren door te vertrekken vanuit henzelf. Ook door te vertellen dat ze ergens goed in zijn. Je moet het goed in de gaten houden. In mijn lessen gebruik ik vaak onderwerpen die maatschappelijk georiënteerd zijn, die aansluiten bij de wereld van de kinderen. Ik gebruik geen lesmateriaal. Ik haal mijn inspiratie onder andere van Internet, uit boeken en uit films. Of aan de hand van thema’s of festivals zoals de ‘Houtnacht’ en ‘Bevrijdingspop’. Ik geloof niet in voorgekauwde methodieken. Dat heeft namelijk niets meer met creativiteit te maken. School der Poëzie gebruikt wel lesmateriaal, maar zij hebben een open structuur, wat iedere keer en met iedere docent weer verandert.” Ineke Holzhaus: “Door middel van veel lezen en schrijven. Eerst draag ik kennis aan en vervolgens moet je hier dan zelf mee aan de slag gaan. Poëtisch talent kan ook ontwikkeld worden door allerlei cursussen te volgen. Ik geef zelf ook veel cursussen buiten School der Poëzie. Een voorbeeld daarvan is El Hizjra, dit zijn jonge schrijvers die professioneel willen worden.” Ilonka Verdurmen: “Door beleid te ontwikkelen voor School der Poëzie, door de mogelijkheden verder uit te werken.” Jacques Brooijmans: “Wij, als docenten van School der Poëzie, gaan natuurlijk toch snel weer weg. Wij komen op scholen, geven een paar uurtjes les, beoordelen deze gedichten en daarna zijn we weg. Wat je dan bijvoorbeeld kunt doen als je een talent tegenkomt, is een leraar tippen of tegen de persoon zelf zeggen. Ga kijken of je er meer mee kan.” Moniek Warmer: “Naast waar we het hiervoor over hebben gehad. (Door de leerlingen heel veel te laten schrijven en veel in contact te brengen met andere dichters.) Door beelden te laten zien, You Tube filmpjes bijvoorbeeld.”
85
Machtelt van Thiel: “Ik geef gastlessen, dus ik ben niet heel intensief betrokken bij de leerlingen. Maar ik laat de kinderen trots zijn op wat ze zelf gemaakt hebben. Ik loop dan door de klas en stel veel vragen. Op die manier probeer ik het schrijven van een gedicht te stimuleren, ook door positief commentaar en complimenten te geven. Zodat de leerlingen trots kunnen zijn op zichzelf.” Kunt u eventueel praktijkvoorbeelden noemen?
Ineke Holzhaus: “(…) Een ander voorbeeld is El Hizjra, voor jonge schrijvers met een dubbele culturele achtergrond. De prijs die zij kunnen winnen na open inzendingen is een masterclass cursus. Eén van de eerste winnaars is nu vooraanstaand schrijver, dat is Mustafa Stitou. (…)”
Ilonka Verdurmen: “Ik probeer jongeren van andere instanties gebruik te laten maken. Van binnenschools naar buitenschools. Bijvoorbeeld Bevrijdingspop, verschillende festivals, El Hizjra etc. En binnen v e r s is de masterclass een voorbeeld van talentontwikkeling. We zijn momenteel bezig om meerjarenprojecten op te zetten met scholen. We willen bereiken dat je in verschillende fases van je schoolcarrière in aanraking komt met poëzie.”
Stelling: De termen culturele diversiteit en cultuurparticipatie hangen samen met de term talentontwikkeling. De vragen van het diepte‐interview sluiten niet specifiek aan bij talentontwikkeling in de breedte, alhoewel verschillende docenten hier wel mee bezig zijn. Frank Stassar geeft bijvoorbeeld les aan ‘kansarme’ leerlingen en Ilonka Verdurmen en Jacques Brooijmans komen veel op zwarte scholen. Ook willen de docenten laten zien dat poëzie voor alle niveaus is, dat iedereen een gedicht kan schrijven. Door de docenten te laten reageren op bovenstaande stelling wordt er expliciet naar talentontwikkeling in de breedte gevraagd. Culturele diversiteit en cultuurparticipatie zijn termen die in het cultuurbeleid worden gebruikt als doel en middel om kunst en cultuur in het maatschappelijke debat te plaatsen. In deel 1 is gebleken dat talentontwikkeling vaak als middel wordt gebruikt om cultuurparticipatie en culturele diversiteit te vergroten. Hoe denken de docenten hierover? Frank Stassar zegt: “Ja, dat kan. Maar bijvoorbeeld ook kluizenaars kunnen kunstenaars zijn.
86
Het hoeft dus geen voorwaarde te zijn.” Moniek Warmer is het niet met de stelling eens, zij zou namelijk liever de term ‘bewustwording’ gebruiken. “Dan heb je het over een bredere basis”, aldus Warmer. Machtelt van Thiel, die ook voornamelijk op zwarte scholen werkt is het juist wel met de stelling eens: “Natuurlijk, als je niet participeert, weet je ook niet of je talent hebt. Mijn motto is: Kunst dichtbij halen (in de wijk). Door naar musea, galeries, noem maar op te gaan.”
(Ineke Holzhaus) Tijdens de diepte‐interviews kwamen er interessante visies, meningen en ideeën boven tafel van de zes docenten. Jacques Brooijmans, een docent van SdP die veel voor de klas staat, zei bijvoorbeeld over de organisatie SdP: “Ze zou een soort poule kunnen oprichten, een klein klasje met de ontdekte talenten. Deze mensen zijn ook makkelijk aan te spreken omdat ze goed zijn in poëzie, die zullen hier misschien wel voor open staan. En dan kan je deze talenten ook volgen in hun ontwikkeling.” Dit idee van Jacques Brooijmans, dat spontaan ontstond tijdens het interview, is anno januari 2009 werkelijkheid geworden. De Leesclub is namelijk opgericht, met winnaars van drie jaren v e r s. Op 17 januari vond de eerste leesclub plaats in Studio 239 aan de Prinsengracht.
Ineke Holzhaus had een duidelijk inzicht wat betreft de begeleiding en ontwikkeling
van talenten. Zij zegt namelijk: “Het begeleiden van een amateur‐groep, bijvoorbeeld een klas van School der Poëzie, is heel iets anders dan het begeleiden naar professionaliteit. Het doel van het begeleiden van een amateur‐groep is een zo goed mogelijk product afleveren met vooral veel plezier. Talentontwikkeling op het gebied van professionaliteit vindt plaats op een heel ander niveau. Het beleid is daar niet goed op aangepast. Volgens de beleidsmakers van cultuur is talentontwikkeling het meedoen aan culturele projecten en richt het zich op culturele diversiteit.” Met deze uitspraken slaat Holzhaus precies de spijker op de kop.
87
3.4. Analyse enquêtes jongeren
3.4.1. Ontwikkeling naar de top De deelvraag die in hoofdstuk 3.4 wordt behandeld is: Wat zijn de verschillende visies en ideeën van de jongeren over talentontwikkeling en wat zijn hun wensen? Deze vraag zal in twee delen gesplitst worden. Het eerste deel van hoofdstuk 3.4 is een indicatie van waar de jonge dichters behoefte aan hebben bij hun ontwikkeling naar de top, naar aanleiding van de antwoorden die de finalisten van v e r s hebben gegeven op 8 enquêtevragen. Daar zitten zowel open als gesloten vragen tussen. Het tweede deel van 3.4 geeft een overzicht van de eigen ervaringen van de 15 jongeren met talentontwikkeling bij de culturele organisatie School der Poëzie of v e r s. Hieronder volgt eerst het overzicht van de visies, ideeën en wensen van de 15 jongeren wat betreft de ontwikkeling van poëtisch talent. Het gaat om de volgende 8 vragen: -
Heb je er wel eens over gedacht om (professioneel) dichter te worden?
-
Wanneer is deze gedachte ontstaan? Voor, tijdens of na de open inzending/ masterclass van v e r s?
-
Vind je zelf dat je talent hebt voor poëzie?
-
Vind je dat je iets met dat talent moet doen en zo ja, wat zou je ermee willen doen? (Het zou natuurlijk ook kunnen dat je al wat met je talent doet, wat is dat dan?)
-
Stel, School der Poëzie (of een andere organisatie die zich met de dichtkunst bezighoudt), start een forum op de Internetsite voor jongeren die zich voor poëzie interesseren. Zou jij actief lid worden van dit forum? Probeer uit te leggen waarom je hier wel of geen behoefte aan hebt.
-
Jij behoort tot de finalisten van de v e r s finales. Heb je er behoefte aan dat School der Poëzie (of een andere organisatie) jou een mogelijkheid biedt om je verder te ontwikkelen wat de dichtkunst betreft?
-
Zou jij open staan voor verdere begeleiding in je (poëtische) ontwikkeling?
-
Als jij mag verzinnen wat die verdere begeleiding inhoudt, wat zou je dan willen?
Heb je er wel eens over gedacht om (professioneel) dichter te worden? (N=15) -
Ja – 13x
88
-
Nee – 2x
Er wordt steeds over de ‘ontwikkeling naar de top’ gesproken in deze thesis. Wat wordt er eigenlijk verstaan onder die top? Je zit aan de poëtische top als je een professioneel dichter bent die bundels uitgeeft. Maar dat niet alleen, je bundels moeten ook verkopen en gelezen worden. Dat is in het kort wat is deze thesis bedoeld wordt met de top van de poëzie. Bovenstaande vraag is van belang om te onderzoeken of de jonge talenten überhaupt de ambitie hebben om deze top te bereiken. Dertien van de vijftien finalisten die mee hebben gedaan aan het onderzoek beantwoorden deze vraag met ‘Ja’. Twee van hen met ‘Nee’. Het is dus duidelijk dat de ambitie om professioneel dichter te worden er zeker is. Wanneer is deze gedachte ontstaan? Voor, tijdens of na de open inzending/ masterclass van v e r s? (N=14) -
Voor – 12x
-
Tijdens – 1x
-
Na – 1x
Deze vraag geeft inzicht in of de culturele instelling School der Poëzie bijdraagt aan het kweken van de ambitie om dichter te worden. Maar dit is moeilijk te meten, omdat veel finalisten van v e r s zich al langer met poëzie bezighouden en die ambitie dus waarschijnlijk al langer hebben. Zoals één van de respondenten in haar antwoord zet: “Voor mensen die meedoen aan wedstrijden, zoals ik zelf, begint dat idee al wanneer je ooit met dichten begint.”. Twaalf van de vijftien respondenten geeft inderdaad aan dat de gedachte om professioneel dichter te worden (als die er al was) voor v e r s is ontstaan. Hieronder twee spontane antwoorden: -
“Toen ik merkte dat mijn gedichten gewaardeerd werden. Toen ik 16 jaar was, won ik een wedstrijd in de Heerenveense krant met mijn gedicht. Op dat moment merkte ik voor het eerst dat mijn gedichten gewaardeerd werden. Daar wordt je door aangemoedigd. Door Doe Maar Dicht Maar en de v e r s finales word ik steeds meer aangemoedigd, omdat je dat poëziewedstrijden wint. Dan weet je dat andere mensen jouw gedichten mooi vinden en dat moedigt aan om er meer mee te gaan doen.”
89
-
“Tijdens en na eigenlijk. De eerste keer dat ik met SdP in aanraking kwam stond ik minder ver dan de tweede keer. Toen drong het wel tot me door dat ik blijkbaar iets schrijf dat beantwoordt aan bepaalde kwaliteitscriteria, en komt de gedachte van een volledige identiteit als dichter steeds hardnekkiger opzetten.”
Hieruit kan geconcludeerd worden dat een culturele instelling jonge talenten kan aanmoedigen en stimuleren om hun talent te ontwikkelen.
Vind je zelf dat je talent hebt voor poëzie? (N=15) -
Ja – 8x
-
Nee – 1x
-
Twijfel – 6x
Het gaat in dit onderzoek steeds over jonge talenten. Hiermee wordt aangenomen dat de finalisten van v e r s allemaal in die finale staan omdat zij een talent voor poëzie/taal hebben. Maar hoe denken de respondenten in het onderzoek hier eigenlijk zelf over? Iets meer dan de helft, acht van de vijftien, antwoordden ‘Ja’ op deze vraag, één antwoordde ‘Nee’ en zes respondenten twijfelen. Deze vraag is natuurlijk ook een beetje ‘tricky’, het is moeilijk om over jezelf te zeggen dat je talent hebt. Bescheidenheid siert de mens, is een Hollandse uitdrukking. Eén van de respondenten antwoordde: “Ik kan wel dichten, dat weet ik omdat andere mensen mijn gedichten mooi vinden. En omdat de mensen om mij heen ook mijn gedichten waarderen. Maar ik vind talent een moeilijk woord, om dat over jezelf te zeggen. Ik denk ook niet dat je dat over jezelf kan zeggen, omdat dat aan andere mensen is om te bepalen of jij talent hebt of niet. Een gedicht is pas een gedicht als mensen het lezen. Net als met alle kunst. Er moeten twee partijen bij betrokken zijn.”. Een aantal andere bijzondere antwoorden zijn: -
“Ja, niet arrogant bedoeld, maar dit is echt mijn passie.”
-
“Ik weet niet of ik er talent voor heb, maar ik geniet in ieder geval ontzettend van het schrijven en van de plaatsen waarnaar het schrijven me brengt. Je ontmoet ook veel jonge mensen met dezelfde interesses. Dat alles maakt het heel plezierig, heel fijn.”
90
-
“Het gaat me wel vrij goed af maar ik vind talent nogal subjectief. Op de finale in de Rode Hoed heb ik zoveel goeds gehoord, maar het wil niet zeggen dat al die goeie mensen nog een 2e gedicht schrijven wat net zo goed is, of juist minder goed.”
-
“Ja, ik zie in mezelf niet de nieuwe Nijhoff, maar ik denk wel dat ik talent heb.”
Vind je dat je iets met dat talent moet doen en zo ja, wat zou je ermee willen doen? (Het zou natuurlijk ook kunnen dat je al wat met je talent doet, wat is dat dan?) (N=15) -
Ja – 12x
-
Geen antwoord – 3x
In totaal hebben twaalf van de vijftien respondenten een antwoord gegeven op deze vraag. Iets meer dan de helft van de respondenten vind dat hij/zij talent heeft en dertien van de vijftien heeft de ambitie om ooit een professioneel dichter te worden. Wat willen de respondenten nu met hun talent doen of wat doen zij al met hun talent? Hieronder staan vier van de twaalf antwoorden (de volledige antwoorden zijn terug te vinden in bijlage 4): -
“Ik wil gewoon dichter worden. Niet zo’n performance dichter, dat is echt halve rap, maar gewoon echt, op papier. Ik ben wel realistisch over in hoeverre ik daar mijn brood mee kan verdienen, maar ik wil het gewoon echt heel graag. Ik probeer nu een beetje naamsbekendheid te krijgen, door bijvoorbeeld aan wedstrijden mee te doen, en gepubliceerd te worden in tijdschriften. Ik zit nu wel al bij een talentgroep in Den Haag, ik hoop ook dat dat ook wat wordt.”
-
“Als ik een talent denk te hebben, moet ik dat ontwikkelen door veel te oefenen en veel goede dichters te lezen. Op een gegeven moment vind ik dan misschien de vorm (/stijl) die bij mij past. Als dat is gelukt, zou ik willen overwegen een bundel uit te geven. Ik denk niet dat zoiets perse moet, maar als ik tegen die tijd iets heb gemaakt waarover ik helemaal tevreden ben en blijf, lijkt het me leuk. Zolang ik nog geen eigen vorm gevonden heb, doe ik af en toe mee aan wedstrijden en sinds kort sturen
91
-
“Ik zou het fenomenaal vinden om uiteindelijk mezelf schrijver te kunnen noemen. Schrijver van proza en poëzie. Op het moment probeer ik allerlei manieren stukjes bekendheid te vergaren, vooral met poëzie. Ik ben van plan sowieso te blijven schrijven. De droom is dan natuurlijk om uiteindelijk bundels en boeken uit te kunnen brengen. Om de vraag wat directer te beantwoorden: Ik doe wat iedere dichter met zijn talent zou moeten doen: schrijven. Wat ik schrijf probeer ik eerst zelf kritisch te bekijken en vervolgens gebeurt er van alles mee. Ik stuur het in bij tijdschriften, ik doe mee met wedstrijden, ik probeer zo veel mogelijk voor te dragen. En dan boek je soms succesjes; publicatie in het tijdschrift Tzum of een nominatie voor de V E R S poëziewedstrijd.”
-
“Ja, ik wil zo veel mogelijk optreden en meedoen aan festivals, masterclassen en wedstrijden om ervaring op te doen, mensen te leren en kennen en bovenal om lekker op te treden!”
Er komen een aantal vaak terugkerende elementen voor in de antwoorden van de respondenten.
(Schrijf)wedstrijden – 6x
In een tijdschrift publiceren – 3x
Veel oefenen/veel schrijven/blijven schrijven – 6x
Bundel uitgeven – 4x
Optreden – 5x
Stel, School der Poëzie (of een andere organisatie die zich met de dichtkunst bezighoudt), start een forum op de Internetsite voor jongeren die zich voor poëzie interesseren. Zou jij actief lid worden van dit forum? Probeer uit te leggen waarom je hier wel of geen behoefte aan hebt. (N=15) -
Ja – 4x
-
Nee – 8x
-
Misschien – 1x
92
-
Geen antwoord – 2x
Het merendeel van de respondenten antwoordt ‘Nee’ op deze vraag. De algemene tendens achter dit antwoord is dat de v e r s finalisten niet zulke goede ervaringen hebben met Internetfora, zij zoeken kwaliteit en dat is vaak ver te zoeken op fora volgens een aantal respondenten. Daarnaast is het belangrijk wie zo’n forum beheert, wie de inhoud controleert, etc. Het belangrijkste argument voor de respondenten die ‘Nee’ hebben geantwoord is, samengevat, dat Internetfora te onpersoonlijk zijn. Met elkaar praten over poëzie doen de jonge talenten liever face‐to‐face. Ter illustratie staan hieronder drie ‘Nee’‐antwoorden: -
“Ik weet het niet. Op zich is het wel degelijk een leuk idee, maar anderzijds houd ik veel meer van écht contact, echte gesprekken, of misschien brieven. Er zijn al zoveel verschillende fora voor jongeren. Bovendien houd ik niet zo van de hedendaagse associatie ‘modern’, gekoppeld aan computers en internet. Dat hoeft van mij helemaal niet, een ouderwetse voorleesgroep (waar je elkaar bijvoorbeeld tips of aanwijzingen kunt geven) lijkt me nog veel leuker.”
-
“Nee, want ik vind dat poëzie van jezelf moet blijven. Je kan het anderen laten lezen, natuurlijk. Maar een internetforum is zo onpersoonlijk.”
-
“Nee, ik zou daar geen lid van worden. Ik houd niet van internetfora, en daarbij komt dat de manier waarop daar poëzie wordt besproken (“ja, ik vint ut egt supertof”) niet aansluit bij wat ik verwacht daarvan. Ik vind het veel leuker en interessanter om een klein groepje te hebben die zo nu en dan iets leest van elkaar en waarbij er dan iets meer diepgang achter zit.”
Vier van de vijftien respondenten gaven aan wel behoefte te hebben aan een forum voor poëziegeïnteresseerden. De argumenten hiervoor zijn: het is leuk om met andere jongeren over poëzie te praten, je kan gelijkgestemden tegenkomen, je kan hierdoor inspiratie opdoen. Eén van de ‘Ja’‐antwoorden luidt als volgt: -
“Ja, want het is moeilijk om mensen te vinden met dezelfde interesse. Als je de mensen die interesse hebben al vindt, dan is er nog gebrek aan mensen met verstand van schrijven. Op zo’n site zullen denk ik veel verschillende mensen zich bezighouden met schrijven in het algemeen, waardoor het veel makkelijker wordt een commentaar te krijgen op iets dat je schreef.”
93
Heb je er behoefte aan dat School der Poëzie (of een andere organisatie) jou een mogelijkheid biedt om je verder te ontwikkelen wat de dichtkunst betreft? (N=15) -
Ja – 11x
-
Nee – 3x
-
Geen antwoord – 1x
Dit onderzoek gaat over de mogelijkheden voor jongeren om zich te ontwikkelen tot topdichter of –schrijver. En welke rol een culturele instellingen hierin kan spelen. Het is belangrijk om eerst te onderzoeken of jongeren hier überhaupt wel behoefte aan hebben. Elf van de vijftien respondenten, een grote meerderheid dus, gaf aan hier behoefte aan te hebben. Zou jij open staan voor verdere begeleiding in je (poëtische) ontwikkeling? (N=15) -
Ja – 14x
-
Nee
-
Geen antwoord – 1x
Deze vraag sluit aan bij de vorige vraag. Als je geen behoefte hebt aan verdere begeleiding in je ontwikkeling, zou je er wel voor open kunnen staan. Op deze vraag antwoordde alle respondenten positief, alle v e r s finalisten staan dus open voor verdere begeleiding. Als jij mag verzinnen wat die verdere begeleiding inhoudt, wat zou je dan willen? (N=15) Deze vraag is volledig open. Alle v e r s finalisten staan open voor verdere begeleiding en het merendeel heeft hier zelfs behoefte aan. Er zijn een vijftal terugkerende elementen genoemd bij de vraag over wat de respondenten met hun talent zouden willen doen of al doen. Dit zijn: (schrijf)wedstrijden, in een tijdschrift publiceren, veel blijven schrijven, een bundel uitgeven en optreden. Komen deze activiteiten ook terug in de antwoorden op bovenstaande vraag? De antwoorden zijn eigenlijk heel divers, er is hier geen algemene tendens terug te vinden. Hieronder drie voorbeelden:
94
-
“Cursussen van professionele dichters, meer contact met andere jongere dichters en vooral (wanneer het goed gaat) hulp bij het publiceren of uitgeven van gedichten, hiervoor is namelijk vaak (enige)erkenning al noodzakelijk. Misschien dat ook de voordracht een grotere rol kan spelen. Bijvoorbeeld oefening voor het meedoen aan festivals of slampoetry. Ook zou ik het leuk vinden als andere kunstvormen een beetje creatief met poëzie gecombineerd zouden worden, zoals beeld en muziek.”
-
“Ik denk vooral een soort verdere lessen. Wat houdt de mensen van nu bezig, hoe ontwikkelt zich dat, hoe kun je dat verwerken in je verhalen of gedichten, waar wordt op gelet. Wat zijn de verschillen tussen het traditionele en moderne schrijven. Voorlichting over studies die met schrijven te maken hebben, verwijzingen naar scholen voor de hoge kunsten, studies Nederlands, journalistiek en wat ik dan allemaal nog vergeet. Verder denk ik aan uitgeverijen die bezig zijn met jong schrijftalent, open podia, wedstrijden en dat soort dingen.”
-
“Voor mij zou het waarschijnlijk het beste werken als iemand steeds een deadline stelde waarop ik een gedicht ingeleverd moet hebben, om het vervolgens beoordeeld terug te sturen. Een Nijmeegse dichter doet dat nu voor me. Dat is eigenlijk een beetje vanzelf gegaan.”
Hieronder volgt een indicatie van alle verschillende ideeën over eventuele verdere begeleiding in de ontwikkeling naar de top.
Kleine groepjes, bespreken van een vooraf geschreven gedicht aan de hand van een vrij open opdracht. Meer contact met andere jonge dichters.
Het beoordelen van je gedichten door iemand die hier verstand van heeft. Kritiek en advies van individu tot individu.
Gedichten e‐mailen en via de e‐mail commentaar ontvangen (met deadlines).
Cursussen van professionele dichters. Mentoring van professionele dichters.
Uitleg over verschillende stijlen en dichters van vroeger. Poëzielessen, wat zijn bijv. verschillen tussen het traditionele en moderne schrijven.
Voordrachtles in kleine groepjes. Oefening voor het meedoen aan festivals of slampoetry.
Eén‐op‐één sessie over voordracht en presentatie.
Veel deelnemen aan poëziemanifestaties.
95
Masterclasses, met leeftijdsgenoten/andere poëziegeïnteresseerden bij elkaar komen.
Tips over hoe je een goede schrijvers‐CV maakt.
Begeleiding in het zoeken naar mogelijkheden om je gedichten te presenteren. Tip sturen als er ergens een wedstrijd is.
Voorlichting over studies die met schrijven te maken hebben.
Hulp bij het publiceren of uitgeven van gedichten.
Het bieden van meer optredens/ open podia/ wedstrijden.
Uitgeven van een verzamelbundel.
Contact met uitgeverij die zich bezighouden met jong talent.
Dichten in combinatie met andere kunstvormen (bijv. tekenen, schetsen, fotografie, beeld, muziek).
96
3.4.2. Eigen ervaringen talentontwikkeling bij SdP/ v e r s De laatste vraag die in de enquête voor de jongeren staat is volledig open. Daarom is het moeilijk om een algemene indicatie te geven van de eigen ervaringen van de finalisten wat betreft talentontwikkeling bij de culturele organisatie School der Poëzie of bij v e r s. De antwoorden zijn vaak heel persoonlijk. De laatste vraag in de enquête luidt als volgt: Binnen het Nederlandse Cultuurbeleid is ‘talentontwikkeling’ één van de belangrijke speerpunten. Ik doe een onderzoek naar talentontwikkeling binnen culturele organisaties, en als voorbeeld gebruik ik School der Poëzie. Deze culturele organisatie zegt dat zij talentontwikkeling stimuleert. Wat ik mij afvraag is wat dit dan precies is en hoe de verschillende docenten, deelnemers en School der Poëzie zelf, hierover denken. Mijn vraag aan jou is, wat denk jij dat talentontwikkeling is en hoe vind je dat School der Poëzie (of v e r s) dit stimuleert? Vooral: wat zijn je eigen ervaringen hiermee?
Het is een uitgebreide vraag waarop ook veel uitgebreide antwoorden zijn gekomen.
Er komen hier 5 willekeurige antwoorden aan bod, wat ongeveer een beeld geeft van de 15 verschillende antwoorden, maar wat niks zegt over welke antwoorden beter, mooier, veelzeggender of unieker zijn. De antwoorden van alle finalisten zijn te vinden in bijlage 5.
-
“v e r s stimuleert zeker jongeren om verder te schrijven. Winnaars van poëziewedstrijden worden uitgenodigd om een masterclass te volgen. Eenmaal je in de finale van v e r s terechtkomt, word je voor het voordragen klaargestoomd door een workshop te krijgen. Bovendien krijg je ook een microfoontest, waardoor je zekerder bent om je gedicht voor te dragen. Je neemt kort gezegd heel wat bagage mee naar huis: door je gedicht te selecteren geloven er mensen dat je kan schrijven, je bent rustig en ontspannen op een podium, je hebt heel wat gedichten gehoord en contact gelegd met andere jongeren die schrijven, enzovoort. Het is een balletje die aan het rollen gaat, v e r s stimuleert je om vooral te blijven schrijven.”
97
-
“Talentontwikkeling is grote groepen jongeren ieder jaar opnieuw de kans geven om hun eigen geluid te laten horen. Enkele van deze signalen worden opgevangen door juryʹs en geselecteerd voor de finale. Jongeren die geselecteerd zijn krijgen misschien een extra stimulans om vaker/meer/serieuzer bezig te zijn met het schrijven van gedichten, omdat zij zien dat hun eigen geluid gewaardeerd wordt, erkend wordt, bevestigd wordt. Jongeren die niet geselecteerd zijn krijgen het jaar erop opnieuw de kans om mee te doen, en zich tot die tijd verder te ontwikkelen. Wat ik ervaren heb op de finaledag van v e r s is dat het erg fijn is om andere jongeren te ontmoeten en zo nieuwe geluiden te horen, waarbij ik vaak dacht: ik wou dat ik dat had geschreven! Een wedstrijd roept al vaak een concurrentiesfeer op, maar door het nomineren van een grote groep jongeren en de prijswinnaars niet overdadig in de bloemen te zetten, kun je misschien alle aparte kleine geluiden uitnodigen om een groter geluid te worden. Ik vond de finale georganiseerd door v e r s daarom ook erg aangenaam: iedere jongere, werd gewaardeerd om zijn eigen geluid. De winnaars uitnodigen om vaker te komen voordragen of ze in contact brengen met andere wedstrijden, is een manier om talent te blijven stimuleren en uitdagen. Zo zorg je dat jongeren plezier blijven houden in het schrijven, aangemoedigd worden en de kans krijgen om elkaar te ontmoeten en andere gedichten te horen. Ik denk dat op deze manier talenten de kansen en de eer krijgen die ze toekomt.”
-
“Ik denk dat talentontwikkeling ten eerste heeft te maken met kennis maken met onbekende fenomenen. Dat kan poëzie zijn. Daarna richt het zich denk ik vooral op het stimuleren van de nieuwe bezigheid, het enthousiasme aanwakkeren en uiteindelijk begeleiden in zoeken naar manieren voor presentatie. Ik vind dat v e r s dit op een heel mooie manier doet, aan de hand van de genomineerde gedichten voor de VSB‐poëzieprijs. Daar is altijd wel werk bij dat je nog niet kent, door v e r s wordt je dan op het idee gebracht daar iets mee te doen, aan de slag te gaan, op een bepaalde manier te denken en aan de hand van deze gedichten zelf iets te schrijven. Ik heb eigenlijk eerder niets geschreven dat gebaseerd was op of geïnspireerd was door andere gedichten, voor mij was dit een heel fijne nieuwe invalshoek.”
98
-
Door wedstrijden te organiseren zet v e r s mensen aan om gedichten te schrijven. Dat is volgens mij heel belangrijk. Want uiteindelijk komt het hier toch op neer: als ik schrijf: 2 appelen (geraspt) 6 eieren (hardgekookt) 3 eetlepels suiker 6 eetlepels zout =buikpijn En ik zeg dat dit een gedicht is, wie op aarde zal dat dan kunnen weerleggen? Als de auteur zegt dat hij een gedicht geschreven heeft, dat heeft ie een gedicht geschreven: punt aan de lijn. En als ik nu Herman de Coninck (met alle respect) geheten had, had dit gedicht in een dichtbundel gestaan en had ik er geld mee verdiend. Daarom kan iedereen dichten, sommigen beter dan anderen, maar zo gaat dat nu eenmaal in de wereld. Eigenlijk heeft iedereen een uitzonderlijk talent op zijn eigen manier.”
-
“Talentontwikkeling is voor mij het aantal stappen dat je moet nemen om te kijken of jouw talent tot professionele proporties komt. Bij v e r s heb ik wel gemerkt dat ze dit heel goed aanpakken, vooral door de begeleiding die word gegeven door veel verschillende personen op taalgebied.”
Het eerste deel van de vraag luidt: Wat denk jij dat talentontwikkeling is? Uit de antwoorden van de jongeren zijn de volgende kenmerken van talentontwikkeling naar voren gekomen (deze kenmerken komen het vaakst terug in de antwoorden):
Advies
Begeleiding
Stimuleren van jonge mensen die (in dit geval) gedichten schrijven
(Jongeren)wedstrijden organiseren
Eigen geluid laten horen
99
Begeleiding van voordracht/ presentatie
In contact gebracht worden met andere wedstrijden
Andere jonge dichters ontmoeten
Oefenen, lezen, erover lezen, meningen delen en luisteren en praten met mensen die veel ervaring hebben (bijvoorbeeld dichters)
Technische vaardigheden aanleren
Stappen nemen om te kijken of jouw talent tot professionele proporties komt
Bovenstaande kenmerken sluiten allemaal aan bij ontwikkeling naar de top. Advies, begeleiding en stimulering zijn meer algemene termen die passen bij culturele instanties die zich met talentontwikkeling bezig houden. Een aantal kenmerken die in de antwoorden zijn genoemd sluiten meer aan bij talentontwikkeling in de breedte:
Kennismaken met onbekende fenomenen
Kenbaar maken dat iedereen kan schrijven en zichzelf in dit proces beter kan leren kennen
Kansen bieden en mensen kennis met iets laten maken
Deze kenmerken gaan meer over het maatschappelijke effect, dan over ergens beter in worden. Daarom passen deze genoemde kenmerken meer onder de noemer ‘talentontwikkeling in de breedte’. Het betekent dat de jongeren die de enquête hebben beantwoord wel degelijk ook het maatschappelijke en sociale aspect zien van de activiteiten die culturele instanties organiseren. Tot slot een mooi antwoord van één van de finalisten: -
“Het feit dat instellingen zoals SdP jongeren bij elkaar brengt, is in wezen al genoeg voor talentontwikkeling en stimulansen daartoe. Ze normeren als het ware de bezigheid als een activiteit die wordt gewaardeerd en bewonderd. Dan maakt het op dat moment niet veel uit hoe goed het gedicht is dat je schrijft: de inspiratie en bevordering zit dan vooral in dat sociale aspect.”
100
3.5. Analyse diepte‐interview dichter Mustafa Stitou In totaal zeiden 13 van de 15 geënquêteerde v e r s finalisten dat zij professioneel dichter willen worden. “De droom is natuurlijk om uiteindelijk bundels en boeken uit te kunnen brengen”, gaf één van de jongeren aan. Het doel van de talentvolle jonge dichters is om succesvol dichter te worden en je bent pas succesvol als je bundel ook wordt gekocht en gelezen. De dichter Mustafa Stitou is jong en succesvol. Toen Stitou in 1994 debuteerde, riep Remco Campert: “Eindelijk weer een dichter!” 115 . Omdat Stitou een voorbeeld is voor de geënquêteerde jongeren in dit onderzoek (vanwege zijn succes als dichter), is zijn mening over talentontwikkeling interessant. Maar wat nog interessanter is, is de eigen ontwikkeling van Mustafa Stitou tot professioneel dichter. Stitou is betrokken bij de organisatie School der Poëzie, namelijk als dichter voor de klas (nu niet meer), als jurylid en als dichter tijdens PoëzieRevues. Op 9 juli 2008 vond het interview met deze dichter plaats in café de Eerste Klas op Amsterdam CS.
(Mustafa Stitou) De kennismaking Mustafa Stitou is geboren in 1974 in Marokko en als baby verhuisde hij al naar Nederland. Hij was een jaar of twaalf/dertien toen hij zijn eerste versjes in een schrift opschreef: “Ik schreef vroeger ook altijd in dagboeken en ik merkte dat ik het prettiger vond om dingen kort en bondig op te schrijven dan in lange verhalen. Ik had altijd al een sterkere affiniteit met poëzie dan met proza.” Rond zijn twaalfde veranderde zijn persoonlijke situatie: “Mijn vader werd toen depressief. Wij praatten thuis niet over emoties. Als je als kind zoiets meemaakt dan is dat een grote emotionele ervaring en dat moest ik op een bepaalde manier uiten. Dat deed ik door middel van poëzie, door versjes in een schrift te schrijven. En die gingen toen voornamelijk over de depressiviteit van mijn vader.” De ouders van Mustafa hebben zijn gedichten nooit gelezen, omdat zij analfabeet waren. Zij konden niet lezen en niet schrijven en zij konden ook geen Nederlands.
115
http://www.kb.nl/dichters/stitou/stitou-01.html
101
De eerste kennismaking met poëzie was voor Mustafa op de Koranschool, toen hij
een jaar of zes/zeven was: “De Koran bestaat uit 114 hoofdstukken, soera’s, en deze bestaan op hun beurt weer uit verzen. De soera’s zijn gerangschikt van kort naar lang. Ik moest als kind deze soera’s uit mijn hoofd leren, van kort naar lang. Vooral de korte soera’s lijken veel op gedichten, ze hebben een bepaald ritme en rijm en binnenrijm. Ik denk dat voor veel kunstenaars geldt dat hun eerste ontmoeting met de kunstdiscipline waarvoor ze later kiezen, in hun kindertijd al plaatsvindt, op welke manier dan ook.”
(Mustafa Stitou) De dichter De vragen waarover, wanneer en waar schrijf je meestal, zijn in de enquêtes aan de jongeren gesteld. Om de dichter Mustafa Stitou beter te leren kennen en om eventuele vergelijkingen met de jonge talenten te trekken, zijn hem deze vragen ook gesteld. Stitou schrijft over de wereld waarin hij leeft: “Over mijn demonen. Over maatschappelijke onderwerpen, de grote stad. Ik ben geen dichter die veel over de natuur of over romantische liefde schrijft.” Dit antwoord komt enigszins overeen met de antwoorden die de jongeren hebben gegeven, maar het blijft natuurlijk heel persoonlijk waar een dichter over schrijft. Wat betreft het tijdstip van dichten zegt Mustafa Stitou: “Vroeger schreef ik in vlagen. Dan weer maandenlang niets, dan weer wel, en dan vaak ’s nachts. Maar tegenwoordig probeer ik regelmaat in het schrijven te vinden, omdat ik van dichten mijn beroep heb gemaakt. Poëzie schrijven is een gefaseerd proces.” Stitou schrijft het liefst thuis: “Ik heb een werktafel, maar het liefst schrijf ik achter de eettafel op mijn laptop. Ik werk eigenlijk ook in bed, dan lig ik en lees en herlees de uitgeprinte versies van het gedicht waaraan ik werk. In zekere zin werk ik de hele dag door, want ik heb altijd wel een notitieboekje bij me.” Dit is vergelijkbaar met de antwoorden die de jongeren op deze vraag hebben gegeven, zij schrijven namelijk het liefst alleen op hun eigen kamer achter hun bureau/computer. En daarnaast nemen de meeste jongeren overal hun aantekeningenboekje mee naar toe.
102
(Mustafa Stitou)
De ontwikkeling Stitou was twintig jaar toen hij zijn eerste bundel uitgaf, nog heel jong dus. Het was niet persé zijn doel om professioneel dichter te worden: “Het is eigenlijk zo ontstaan. Ik ben er ingerold en het blijven doen. Ik kan niet meer zonder het schrijven van gedichten. Ik weet nog wel dat ik dacht: Hugo Claus debuteerde toen hij twintig jaar was, dat wil ik ook!” Mustafa Stitou reageert positief op de vraag of hij gesteund is in zijn ontwikkeling tot dichter: “Het was heel gek, maar ik was vanaf het begin niet nerveus over wat anderen van mijn gedichten vonden. Ik wilde het heel graag, ik wilde graag dat mensen mijn gedichten lazen. Ik heb veel steun gekregen van bijvoorbeeld mijn leraar Duits, hij heeft dat gedaan door mij een hart onder de riem te steken. Poëzie was voor mij een manier om me uit te drukken, om te communiceren. Vooral omdat ik thuis niet over mijn emoties kon praten.” Op de vraag ‘Ben je begeleid in je ontwikkeling?’, zegt de dichter Stitou het volgende: “Ontwikkeling is een groot woord. Je zou kunnen zeggen dat de redacteur van de uitgeverij mij heeft begeleid met mijn eerste bundel. Maar voor de rest heb ik mezelf begeleid en gestuurd. Het maken van poëzie is je eigen zoektocht. Ik denk wel dat het te maken heeft met een karakterkwestie, het is een individuele zaak. Het ligt aan de persoon zelf wat het beste voor diegene werkt. Begeleid worden kan op allerlei manieren. Ik zelf heb meer aan steun, een hart onder de riem.”
Mustafa Stitou gelooft dat het lezen van andere dichters heel belangrijk is voor je
ontwikkeling als dichter. “De kwaliteit van mijn gedichten namen pas een vlucht toen ik andere dichters ging lezen. Veel nieuwe mogelijkheden tot uitdrukking werden daardoor onsloten. Eén van de eerste dichters die ik las en van wie ik veel geleerd heb, is Remco Campert. Ik heb van hem geleerd dat je je ook goed in spreektaal kunt uitdrukken en steeds allerlei beeldspraak hoeft te gebruiken. Dat je niet moeilijk hoeft te doen. Een andere dichter van wie ik veel geleerd heb, is Tonnus Oosterhoff. Hij leerde mij weer iets heel anders, hij opende mij de ogen voor de vrijheid die je als dichter hebt. Door andere dichters intens te lezen, wordt het besef groter van de mogelijkheden die je hebt als dichter.”
103
(Mustafa Stitou) Poëtische talentontwikkeling Mustafa Stitou heeft in zijn ontwikkeling tot professioneel dichter veel gehad aan steun van anderen, aan een hart onder de riem en aan het lezen van poëzie van andere dichters. Verder heeft Stitou zichzelf voornamelijk begeleid en gestuurd. Wat is zijn mening over talenten en over talentontwikkelingstrajecten? “Talent is een héél problematisch begrip. Wat is talent? Is talent aangeboren, kun je het aanleren? Maar misschien zou je kunnen zeggen dat een geslaagd gedicht aan bepaalde voorwaarden moet voldoen. Bijvoorbeeld taalgevoel, taalbeheersing, originaliteit, geen clichés (behalve wanneer deze ironisch worden gebruikt), oog hebben voor veelzeggende details. Als je begeleiding wilt, zou je denk ik het beste naar een opleiding kunnen gaan voor schrijvers. Als School der Poëzie verdere begeleiding zou willen bieden, dan zou zij een opleidingsinstituut moeten hebben. Waar poëzie wordt gelezen, gedichten worden geschreven en becommentarieerd. Het blijft altijd voor ieder individu afzonderlijk de vraag hoe hij of zij het zelf aan wil pakken, met of zonder begeleiding, en hoe die begeleiding er vervolgens uit moet zien.”
104
3.6. Leemtes binnen het veld Nu zijn alle gegevens verzameld: het theoretisch kader waarbinnen poëtische en literaire talentontwikkeling geplaatst kan worden, een uitgebreide indicatie van het veld van instellingen, wat School der Poëzie nu al doet op het gebied van talentontwikkeling, de meningen, ideeën en wensen van de deelnemers en de visies en ideeën van de docenten en de dichter Mustafa Stitou. De vraag die overblijft is de volgende deelvraag: Welke leemtes bestaan er binnen het veld van culturele instanties die zich richten op talentontwikkeling van jongeren die creatief schrijven?. Door het aanbod van het veld te spiegelen aan de vraag van de jongeren, kunnen de leemtes (tekortkomingen) aan het licht komen. Oftewel, waar hebben de talentvolle jonge dichters behoefte aan op het gebied van ontwikkeling naar de top, wat nog niet binnen het veld wordt aangeboden? Door deze vraag te beantwoorden, kan er uiteindelijk naar de conclusie en aanbevelingen worden toegewerkt. Want de conclusie van deze Masterthesis zal de beantwoording van de volgende vraag zijn: Hoe kunnen landelijke instellingen die zich richten op de begeleiding en presentatie van creatief schrijftalent (in het bijzonder School der Poëzie, omdat het onderzoek bij deze instelling is uitgevoerd) hun beleid beter op deze doelgroep aanpassen?. Maar eerst moeten de leemtes tussen aanbod en vraag geanalyseerd worden. Aanbod binnen het veld van landelijke culturele instellingen die zich richten op de begeleiding en presentatie van jong creatief schrijftalent. Uit de inventarisatie van deel 2 van de scriptie is geconcludeerd dat er, anno december 2008, in totaal 19 organisaties passen binnen het kader naast meer dan 15 online podia. Deze inventarisatie kan verdeeld worden onder een aantal noemers, namelijk: -
Schrijfwedstrijden: Door middel van het meedoen aan schrijfwedstrijden kunnen jongeren zichzelf trainen, door te schrijven.
-
Een podium bieden: Het presenteren/voordragen van je eigen geschreven gedicht of verhaal aan publiek hoort er ook bij als je professioneel schrijver of dichter bent. Door het bieden van een podium aan jongeren kunnen zij zichzelf hierin trainen.
-
Educatie: Door andere schrijvers en dichters te lezen en door te leren over bijvoorbeeld verschillende schrijfstijlen en dichtvormen kunnen visies verbreden en kan ontwikkeling groeien.
105
-
Verdieping: Een schrijversvakschool op academisch niveau zorgt voor meer kwaliteit van creatieve schrijvers.
-
Online podia: Internet is een veelgebruikt medium onder jongeren, op bepaalde websites en forums kunnen jonge schrijvers elkaar hun teksten laten lezen, elkaar becommentariëren, van elkaar leren en hun visie hierdoor verbreden.
Vraag van de talentvolle jonge dichters op het gebied van talentontwikkeling. Uit het onderzoek blijkt dat 13 van de 15 respondenten er wel eens aan heeft gedacht om professioneel dichter te worden. Ook blijkt dat 11 van de 15 v e r s finalisten behóefte heeft aan verdere begeleiding (door School der Poëzie of een andere organisatie) in hun ontwikkeling naar de top en dat 14 van de 15 open staan voor verdere begeleiding in hun poëtische ontwikkeling. Dat zijn grote percentages. Op de vraag of de jongeren actief lid zouden worden van een forum voor poëziegeïnteresseerden, antwoord het merendeel (8 van de 15 respondenten) ‘Nee’. De algemene tendens achter dit antwoord is dat de jongeren niet zulke goede ervaringen hebben met Internetfora, zij zoeken namelijk kwaliteit en dat is vaak ver te zoeken op fora volgens een aantal respondenten. Het blijkt dat de jongeren behoefte hebben aan écht contact en échte gesprekken binnen kleine groepjes. Dan heb je meer contact met elkaar, met andere jonge dichters en dan zit er meer diepgang in. En dat is nou net waar de jongeren in dit onderzoek behoefte aan hebben: ze willen verder gaan dan alleen meedoen aan schrijfwedstrijden, ze willen meer doen dan alleen hun gedichten voordragen aan publiek, ze willen meer diepgang, meer en intensiever contact met andere dichters en begeleiding naar professionaliteit.
Waar hebben de talentvolle jonge dichters behoefte aan op het gebied van ontwikkeling naar de top wat nog niet binnen het veld wordt aangeboden? Aanbod en vraag zijn in beeld gebracht, nu kunnen deze met elkaar gespiegeld worden. Aan de jongeren is de volgende vraag gesteld: Als jij mag verzinnen wat de verdere begeleiding inhoudt, wat zou je dan willen?. Uit de 15 verschillende antwoorden op deze vraag komen 17 wensen/ideeën naar voren over verdere begeleiding in de ontwikkeling naar de top. In totaal worden 7 van deze 17 wensen al binnen het veld aangeboden. Hieronder staan deze 7 elementen met daarachter (een) voorbeeld(en) uit het veld:
106
-
Gedichten e‐mailen en via de e‐mail commentaar ontvangen (met deadlines). Kinderen en jongeren kunnen voor dichtadviezen terecht bij de Poëziedokter, een initiatief van School der Poëzie rondom het project v e r s.
-
Uitleg over verschillende stijlen en dichters van vroeger. Poëzielessen, wat zijn bijv. verschillen tussen het traditionele en moderne schrijven. School der Poëzie geeft poëzielessen op scholen, organiseert een jongerendebat over poëzie op de v e r s finaledag, heeft verschillende werkbundels.
-
Veel deelnemen aan poëziemanifestaties. De Wintertuin, v e r s, DoeMaarDichtMaar, De Beschaving (literatuurfestival), Festival Mooie Woorden,
Freestyle (het Vrije Woord). -
Masterclasses, met leeftijdsgenoten/andere poëziegeïnteresseerden bij elkaar komen. De Masterclasses georganiseerd door School der Poëzie voor winnaars van de PoezieRevues.
-
Het bieden van meer optredens/ open podia/ wedstrijden. Alle bestaande schrijfwedstrijden, open podia en festivals waar jonge dichters aan mee kunnen doen.
-
Uitgeven van een verzamelbundel. De 100 beste gedichten van DoeMaarDichtMaar worden geplaatst in een dichtbundel.
-
Dichten in combinatie met andere kunstvormen (bijv. tekenen, schetsen, fotografie, beeld, muziek). De PoëzieRevues van School der Poëzie, verschillende projecten van SdP zoals Kasteeljuweel (met beeldende kunst), Van Rotstekening tot Graffiti (met beeldende kunst), PoëzieClips (met muziekclips). Daarnaast is er bijvoorbeeld het Verse Geesten Festival.
De resterende 10 wensen van de jongeren kunnen verdeeld worden onder twee kopjes, namelijk ‘bijeenkomsten met kleine groepjes’ en ‘begeleiding naar het schrijversvak’. De ideeën over verdere begeleiding in de ontwikkeling naar de top die onder deze twee kopjes staan, zijn gelijk de leemtes binnen het veld. Hier is dus wel vraag naar onder de onderzochte doelgroep, maar er is nog geen (of niet een specifiek) aanbod hiervan binnen het veld van culturele instanties die zich richten op talentontwikkeling van jongeren die creatief schrijven.
107
-
Bijeenkomsten met kleine groepjes/ Persoonlijke begeleiding
In kleine groepjes een vooraf geschreven gedicht bespreken aan de hand van een vrij open opdracht. Hierdoor krijg je meer contact met andere jonge dichters en kan je elkaar advies geven e.d.
-
Het laten beoordelen van je gedichten door iemand die hier verstand van heeft. Naar aanleiding hiervan kritiek en advies geven van individu tot individu.
-
Cursussen en mentoring van professionele dichters.
-
Voordrachtles en oefening voor het meedoen aan festivals of slampoetry in kleine groepjes.
-
Eén‐op‐één sessies over voordracht en presentatie.
Een aantekening bij deze wensen van de jongeren is dat er wel de Masterclass bestaat (SdP), waar een groepje winnaars bij elkaar komt en les en adviezen krijgt van een dichter of iemand anders die hier verstand van heeft. En waarbij gedichten worden beoordeeld. Maar deze Masterclasses zijn in principe éénmalig en met meerdere deelnemers. Er is behoefte aan Masterclasses die structureel plaatsvinden en waar echt maar een klein groepje (5/6 deelnemers) bij elkaar zit om bovenstaande ideeën uit te voeren.
Begeleiding naar het schrijversvak
-
Tips en adviezen over hoe je een goede schrijvers CV maakt.
-
Tips toegestuurd wanneer er ergens een schrijfwedstrijd is. Begeleiding in het zoeken naar de goede mogelijkheden om je gedichten te presenteren.
-
Voorlichting over studies die met schrijven te maken hebben.
-
Hulp bij het publiceren of uitgeven van gedichten.
-
Contact met uitgeverijen die zich bezighouden met jong talent.
De onderzochte doelgroep is serieus bezig met schrijven. Zij zijn op zoek naar professionaliteit en zij zijn al een stuk verder wat betreft de begeleiding in hun ontwikkeling. De jongeren willen graag meer informatie over het schrijversvak, wat dat inhoudt, wat je daarvoor moet doen en hoe je uiteindelijk een succesvol dichter/schrijver wordt. Bovenstaande ideeën van de jongeren zelf over eventuele begeleiding bewijzen dat.
108
Conclusie Deel 3: Advies aan School der Poëzie In hoofdstuk 3.6 zijn de leemtes binnen het onderzoeksveld aan het licht gekomen. Het blijkt dat de jongeren die onderzocht zijn (de v e r s finalisten) behoefte hebben aan begeleiding in hun ontwikkeling naar professionaliteit, maar dat het aanbod binnen het veld niet volledig op hun wensen aansluit. De conclusie van het laatste deel van de scriptie zullen gelijk aanbevelingen zijn aan School der Poëzie over hoe zij haar talentontwikkelingsbeleid beter kan afstemmen op de onderzochte doelgroep. De hoofdvraag van de Masterthesis zal beantwoord worden: Hoe kan het beleid van de culturele organisatie School der Poëzie subtieler worden aangepast aan de wensen en ideeën van jongeren die zich willen ontwikkelen tot topdichter?. In de conclusie van deel 3 zijn de aanbevelingen in het bijzonder bedoeld voor School der Poëzie omdat het onderzoek is uitgevoerd bij deze organisatie: het huidige talentontwikkelingsbeleid van SdP is geanalyseerd, er zijn diepte‐ interviews gehouden met docenten die gerelateerd zijn aan SdP en de doelgroep (talentvolle jongeren tussen de 13 en 20 jaar) met wie uitgebreide enquêtes zijn gehouden hebben allemaal meegedaan aan de v e r s finale wat georganiseerd is door SdP. Maar het advies aan School der Poëzie kan breder worden getrokken en ook andere landelijke instellingen die zich richten op de begeleiding en presentatie van creatief schrijftalent zouden het advies aan SdP kunnen doorvoeren in hun eigen beleid. Docenten Uit de diepte‐interviews met de docenten blijkt dat zij vooral de kennismaking met poëzie belangrijk vinden wanneer zij voor de klas staan. Zij willen leren dat het leuk kan zijn om je eigen gedicht te schrijven en dat iedereen kan dichten. Naast het voorlezen van gedichten en het zelf laten schrijven van gedichten, is vooral de aansluiting met de belevingswereld van de leerlingen belangrijk volgens de docenten. Alle zes docenten gaven aan in de diepte‐ interviews dat zij wel eens te maken hebben met echte talenten in een klas. Maar het blijkt dat de docenten zelf in de praktijk weinig doen om talenten te begeleiden in hun ontwikkeling. Jacques Brooijmans zegt bijvoorbeeld: “Wij, als docenten van School der Poëzie, gaan natuurlijk toch snel weer weg. Wij komen op scholen, geven een paar uurtjes les, beoordelen deze gedichten en daarna zijn we weg.” Wat de docenten in de praktijk tegenkomen en uitvoeren sluit aan bij het thema ‘talentontwikkeling in de breedte’,
109
aangezien de kennismaking met poëzie belangrijker en meer aanwezig is in de uitvoering van hun beroep dan de verdere begeleiding van poëtische talenten naar de top. Ineke Holzhaus slaat spijkers met koppen door de volgende uitspraak: “Het begeleiden van een amateur‐groep, bijvoorbeeld een klas van School der Poëzie, is heel iets anders dan het begeleiden naar professionaliteit. Het doel van het begeleiden van een amateur‐groep is een zo goed mogelijk product afleveren met vooral veel plezier. Talentontwikkeling op het gebied van professionaliteit vindt plaats op een heel ander niveau. Het beleid is daar niet goed op aangepast.” Dichter De succesvolle dichter Mustafa Stitou heeft zichzelf begeleid en gestuurd in zijn ontwikkeling. “Het maken van poëzie is je eigen zoektocht. (…) Het ligt aan de persoon zelf wat het beste voor diegene werkt. Begeleid worden kan op allerlei manieren. Ik zelf heb meer aan steun, een hart onder de riem.” Stitou gelooft wel dat het lezen van andere dichters je visie verbreedt en heel belangrijk is voor je ontwikkeling als dichter. Hij adviseert aan School der Poëzie als zij verdere begeleiding zou willen bieden dat zij een opleidingsinstituut zou moeten hebben. “Waar poëzie wordt gelezen, gedichten worden geschreven en becommentarieerd.” Mustafa Stitou concludeert: “Het blijft altijd voor ieder individu afzonderlijk de vraag hoe hij of zij het zelf aan wil pakken, met of zonder begeleiding, en hoe die begeleiding er vervolgens uit moet zien.” Jongeren De onderzochte groep jongeren staat open voor verdere begeleiding in hun ontwikkeling door School der Poëzie of een andere instelling. De v e r s finalisten hebben allerlei verschillende ideeën over hoe deze verdere begeleiding eruit zou kunnen zien en waar zij het meeste behoefte aan hebben. Het wordt duidelijk dat de jongeren behoefte hebben aan meer diepgang en professionaliteit. De leemtes binnen het veld van ontwikkelinstellingen in de Letterensector zijn voornamelijk bijeenkomsten met kleine groepjes (persoonlijke begeleiding, intensiever contact met andere jonge dichters, mentoring van professionele dichters, voordrachtles) en de begeleiding naar het schrijversvak (schrijvers CV, tips, adviezen en voorlichting, hulp bij het publiceren en uitgeven van gedichten).
110
Beleid Stichting School der Poëzie wil zich in de toekomst meer gaan richten op talentontwikkeling. Uit hoofdstuk 3.1.2 blijkt dat SdP voldoet aan de kenmerken die hangen aan het begrip talentontwikkeling in de breedte. Wanneer het namelijk gaat over die brede basis fungeert talentontwikkeling vaak als middel om de cultuurparticipatie en culturele diversiteit te vergroten en dat is precies wat SdP doet. Tevens blijkt uit de diepte‐interviews met de docenten dat de brede basis binnen het beleid van SdP volledig aanwezig is. Jaarlijks worden ruim 10.000 kinderen en jongeren met diverse culturele achtergronden bereikt door deze organisatie. En een brede basis biedt ruimte aan een hoge top, volgens de literatuur en beleidsteksten over culturele talentontwikkeling. In hoofdstuk 3.1.2 staat dat het jaar 2009 een veelbelovend jaar wordt voor SdP wat betreft het begeleiden van poëtische talenten. Het Tolhuistuinpodium staat op de agenda, dit is een ontmoetingsplek voor aanstormende talenten en er wordt een Freestyle project in verschillende clubs en een maandelijkse leesclub opgezet. Al deze veranderingen binnen het beleid van SdP hebben tot doel om de jonge dichters klaar te stomen en voor te bereiden op het professionele kunstenaarsschap. Een kanttekening die wel gemaakt moet worden hier, is dat SdP uitstekend opereert in de brede basis, vele kinderen en jongeren met verschillende culturele achtergronden worden bereikt en de docenten van SdP komen voornamelijk op Vmbo‐scholen in achterstandswijken, maar in de top zitten vooral witte Nederlandse jongeren die een hoge opleiding genieten. Dit is te zien aan de v e r s finalisten, in de onderzochte groep zitten alleen jongeren met een Nederlandse of Belgische nationaliteit en alle respondenten worden hoog opgeleid. Aanbevelingen Naast de Masterclasses, schrijfwedstrijden en speciale schrijfopdrachten die SdP ontwikkelt. En naast het bieden van een podium, zowel tijdens de PoëzieRevues, als tijdens v e r s, het toekomstige Tolhuistuinpodium en het laten doorstromen van talenten naar festivals zoals Weerwoord en Crossing Border, is er nog meer wat deze organisatie zou kunnen doen om poëtische talenten te begeleiden in hun ontwikkeling naar de top.
111
Structurele bijeenkomsten met kleine klasjes.
SdP heeft een leesclub opgericht voor talentvolle jongeren in een bijeenkomst met steeds een bekende dichter. Dit zou het begin kunnen zijn van bijeenkomsten die verder gaan. Wat de respondenten in het onderzoek graag zouden willen is meer (écht) contact met andere jonge dichters, maar ook met professionele dichters. Deze leesclub zou bijvoorbeeld maandelijks kunnen plaatsvinden in Amsterdam, omdat het kantoor van SdP hier gevestigd is, omdat het onze hoofdstad is en redelijk centraal gelegen. Uiteindelijk zouden er verschillende locaties door het hele land gebruikt moeten worden voor de leesclubs, om steeds meer jonge talentvolle dichters te helpen naar de top. Wat zijn de wensen van de jongeren wat betreft bijeenkomsten die uit het onderzoek naar voren komen (en wat zijn nog leemtes binnen het veld)? De jongeren zouden (één‐op‐één) sessies willen hebben over voordracht en presentatie, mentoring willen krijgen van professionele dichters en vooral met elkaar praten en elkaar adviezen geven over geschreven gedichten.
Begeleiding naar het schrijversvak.
De dichter Mustafa Stitou adviseert School der Poëzie om een opleidingsinstituut op te richten. Maar dat is niet wat een buitenschoolse cultuureducatieve organisatie voor ogen heeft. SdP ontwikkelt poëzieprojecten en voert deze in het hele land (en ook daarbuiten) uit. Maar wat SdP wel zou kunnen doen en waar de onderzochte jongeren ook behoefte aan hebben, is professionele begeleiding naar het schrijversvak. Deze jongeren zijn heel serieus bezig met poëzie en zij streven naar perfectie en professionaliteit. Zij willen meer informatie over het schrijversvak, bijvoorbeeld hoe je een goede schrijvers CV maakt. Zij zouden graag tips toegestuurd willen krijgen wanneer er ergens een schrijfwedstrijd is en voorlichting willen krijgen over studies die met schrijven te maken hebben. Hiervoor zou een speciale website of een link op de al bestaande website van School der Poëzie kunnen komen, waar je een gebruikersnaam en wachtwoord voor nodig hebt zodat de toegang wel exclusief blijft voor de talenten. SdP heeft een bestand van gegevens van de v e r s finalisten en van winnaars van de PoëzieRevues, deze jongeren zouden benaderd en geïnformeerd kunnen worden over deze ‘exclusieve’ website met nuttige informatie over het schrijversvak.
112
Hulp bij uitgeven gedichten.
“Je hebt echt talent als andere mensen jouw gedichten mooi vinden en willen kopen. En als je ook nog een beetje leuk kan optreden”, zegt Moniek Warmer in het interview. Als je professioneel aan de slag wilt gaan als dichter en je wilt je brood verdienen met poëzie, dan zou je poëziebundels moeten verkopen. En professioneel aan de slag gaan, dat willen de talentvolle jonge dichters wel. Zij zouden graag hulp willen hebben bij het publiceren en uitgeven van hun gedichten. Ook zouden zij in contact gebracht willen worden met uitgeverijen die zich eventueel bezighouden met jong talent. School der Poëzie zou op deze wens kunnen inspringen door één persoon van de dagelijkse organisatie een extra functie te geven, namelijk die van contactpersoon tussen de talenten en één of meerdere uitgeverijen. En aan wie de jongeren vragen kunnen stellen over hoe je een bundel publiceert. De uitkomsten en conclusies van het uitgevoerde onderzoek bij SdP kunnen uiteraard in een breder perspectief geplaatst worden. Dezelfde aanbevelingen gelden voor alle landelijke instellingen die zich richten op de begeleiding en presentatie van creatief schrijftalent. Structurele bijeenkomsten met kleine klasjes, de begeleiding naar het professionele schrijversvak en hulp bij het uitgeven van boeken of gedichten. Wanneer School der Poëzie of andere soortgelijke culturele organisaties deze aanbevelingen overnemen, kunnen zij hun beleid beter aanpassen op de toptalentontwikkeling van jonge schrijverstalenten.
113
Literatuurlijst Geest, N. van der. Samenvatting talentontwikkeling en diversiteit: Miniconferentie talentontwikkeling. Utrecht: Gemeente Utrecht Adviescommissies ACCU, 26 november 2007. Gottschalk, E. Inventarisatie en enquêteonderzoek ‘Van Talent naar Beroep’. Utrecht: Netwerk CS, 2005. Hoeven, M.J.A. Adviesaanvraag. Agenda cultuurbeleid en culturele infrastructuur. Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, 2006. Innovatieplatform. Leren excelleren: talenten maken het verschil. Innovatieplatform, 2005. Kunstfactor. Pleidooi: Educatie met kwaliteit voor de schrijfwereld. November 2007. Kunstfactor. Inventarisatie ‘Jongeren schrijven – wat en waar?’. Mei 2008. Laarakker, K. ‘Talentontwikkeling en cultuureducatie’. In: Zicht op…3. 2007, pp.7‐17. Laarakker, K. ‘Veel aandacht voor talentontwikkeling’. In: Bulletin Cultuur & School 52. 2008, pp.4‐5. Onderwijsraad & Raad voor Cultuur. Onderwijs in cultuur. Versterking van cultuureducatie in primair en voortgezet onderwijs. Den Haag: Onderwijsraad, april 2006. Onderwijsraad. Hoe kan onderwijs meer betekenen voor jongeren?: kwalificatie, zorg en talentontwikkeling in samenwerking tussen onderwijs en andere jeugdvoorzieningen: advies. Den Haag: Onderwijsraad, 2004. Petersen, A. Verslag Talent Convention: talent, wie bepaalt of je het hebt?. Amsterdam: BINOQ, 2006. Plasterk, R.H.A. Kunst van leven. Hoofdlijnen cultuurbeleid. Den Haag: Ministerie van onderwijs, cultuur en wetenschap, 2007. Raad voor Cultuur. Innoveren, participeren! Advies agenda cultuurbeleid en culturele basisinfrastructuur. Den Haag: Raad voor Cultuur, maart 2007.
114
Raad voor Cultuur. Subsidieplanadvies ’09‐’12. 15‐05‐2008. -
Subsidieplan advies 09‐12 El Hizjra. Den Haag: Raad voor Cultuur, 2008.
-
Subsidieplan advies 09‐12 Fonds voor Bijzondere Journalistieke Projecten. Den Haag: Raad voor Cultuur, 2008.
-
Subsidieplan advies 09‐12 Passionate Bulkboek. Den Haag: Raad voor Cultuur, 2008.
-
Subsidieplan advies 09‐12 Poëziepaleis. Den Haag: Raad voor Cultuur, 2008.
-
Subsidieplan advies 09‐12 De Wintertuin. Den Haag: Raad voor Cultuur, 2008.
-
Subsidieplan advies 09‐12 School der Poëzie. Den Haag: Raad voor Cultuur, 2008.
-
Subsidieplan advies 09‐12 Nederlands Fonds voor Midden‐ en Oosteuropese boek. Den Haag: Raad voor Cultuur, 2008.
-
Subsidieplan advies 09‐12 Lezersfeest. Den Haag: Raad voor Cultuur, 2008.
-
Subsidieplan advies 09‐12 Het Poëziecircus. Den Haag: Raad voor Cultuur, 2008.
Rebel, Sheila. Jongeren schrijven: Creatief schrijven tussen 12 en 18 jaar. Onderzoeksverslag Jeugdraadpanel. Nationale Jeugdraad, mei 2008. Ros, B. ‘Jongeren en poëzie: ‘Vet cool!’’. In: Bulletin cultuur & school 37. Utrecht: Cultuurnetwerk Nederland, april 2005. School der Poëzie. Jaarverslag 2007. School der Poëzie. Aanvraag Cultuurnota 2009‐2012. Stichting Lezen. De doorgaande leeslijn 0‐18 jaar. Amsterdam: The Oxford House, 2005. Schrijven Magazine 4 van 2008. Onderzoek schrijfcursussen en –opleidingen. Verschuren, P. & Doorewaard, H. Het ontwerpen van een onderzoek. Utrecht: Lemma b.v., 2005.
115
Wieringa, F. Tweeluik Talentontwikkeling: startend talent: Deel 1: Verrassingen in de talentontwikkeling. Rotterdam: Rotterdamse raad voor kunst en cultuur, 2007. Wieringa, F. Tweeluik Talentontwikkeling: startend talent: Deel 2: de stap van selfmade talent naar het professionele culturele veld. Rotterdam: Rotterdamse raad voor kunst en cultuur, 2007.
Geraadpleegde websites http://www.cultuurnetwerk.nl http://www.doemaardichtmaar.nl http://www.fondsbjp.nl/index.htm http://www.kb.nl/dichters/stitou/stitou‐01.html http://kunstenaarsenco.nl/organisatie/ http://www.kunstfactor.nl/schrijven http://www.passionate.nl http://www.schoolderpoezie.nl http://www.skvr.nl/kunstscholen/schrijven.html http://www.versgedicht.nl
116