MINISTERIËLE OMZENDBRIEF VAN 6 JULI 2010 BETREFFENDE DE PERSOONLIJKE BESCHERMINGSMIDDELEN VAN HET PERSONEEL VAN DE BRANDWEERDIENSTEN BIJ HET VOLBRENGEN VAN HUN OPDRACHTEN.
Mevrouw de Gouverneur, Mijnheer de Gouverneur, Deze omzendbrief is bestemd voor de overheden die over een brandweerkorps beschikken.
De bescherming van het brandweerpersoneel bij de uitvoering van de opdrachten die hen zijn toegewezen door de wetten en reglementen is een reglementaire verplichting voor de overheden die hen tewerkstellen. Deze omzendbrief bevat enerzijds de voornaamste reglementaire bepalingen voor het gebruik en de verwerving van persoonlijke beschermingsmiddelen. Anderzijds legt de omzendbrief de inhoud van de normen voor de belangrijkste persoonlijke beschermingsmiddelen uit. De omzendbrief legt eveneens de nadruk op de vooruitgang in het domein van de bescherming door het verschil te onderstrepen tussen de vroegere normen en de huidige normen. Deze omzendbrief is enerzijds bestemd voor de gemeentelijke ambtenaren die belast zijn met de aankoop van persoonlijke beschermingsmiddelen voor hun brandweerlieden. De FOD Binnenlandse Zaken acht het immers opportuun om zijn knowhow in deze materie ten dienste te stellen. Anderzijds is deze omzendbrief bestemd voor de gebruikers zodat ze de eigenschappen van hun uitrusting beter kennen en om hen aan te zetten om er de nodige aandacht aan te besteden om de markering van elk van hun persoonlijke beschermingsmiddelen te begrijpen. De reglementering kan steeds gewijzigd worden en de normen worden regelmatig herzien. In principe worden de normen 5 jaar na de publicatie ervan herzien en het herzieningsproces kan verschillende jaren duren. Het is dus belangrijk dat de werkgever alert blijft voor eventuele wijzigingen, ook al worden deze hem niet meegedeeld via een omzendbrief.
2. Koninklijk besluit van beschermingsmiddelen.
13 juni 2005
betreffende
het
gebruik van
persoonlijke
De reglementering definieert een persoonlijk beschermingsmiddel (PBM) als volgt: << Ieder toestel of middel dat bestemd is om door een persoon gedragen te worden teneinde hem te beschermen tegen een of meer risico's die zijn gezondheid of veiligheid op het werk kunnen bedreigen, alsmede alle aanvullingen of accessoires die daartoe kunnen bijdragen. >> De definitie van werkkledij daarentegen is vastgelegd in het koninklijk besluit van 6 juli 2004 betreffende de werkkledij als zijnde hetzij een overall, hetzij een pak bestaand uit een broek en een jas of windpak, hetzij een kiel of stofjas, bestemd om te vermijden dat de werknemer zich vuil maakt door de aard van zijn activiteiten en die niet beschouwd wordt als beschermingskledij. Het KB van 13 juni 2005 is van toepassing op de werkgevers en de werknemers en op de daarmee gelijkgestelde personen. De werkgever is ertoe gehouden de risico's inherent aan de arbeid op te sporen en de geëigende materiële maatregelen te treffen om hieraan te verhelpen. Wanneer de risico's niet uitgeschakeld kunnen worden aan de bron of niet voldoende beperkt kunnen worden met maatregelen, methodes of procédés op het gebied van de arbeidsorganisatie, of met collectieve technische beschermingsmiddelen, worden de PBM gebruikt.
M.O. 6 juli 2010 p. 1/12
III/III
Kenniscentrum – Documentatiedienst
1. Wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk;
FOD Binnenlandse Zaken – A.D. Civiele Veiligheid
I. VOORNAAMSTE REGLEMENTAIRE BEPALINGEN VOOR HET GEBRUIK EN VOOR DE VERWERVING VAN DE PERSOONLIJKE BESCHERMINGSMIDDELEN
Het KB van 13 juni 2005 legt de verplichting van de werkgever vast op het vlak van: • • • •
De risicobeoordeling en keuze van een PBM; De aankoop van de PBM; Het gebruik van de PBM; De informatie en opleiding van de werknemers.
Bijlage I van het KB: Indicatief schema voor de inventaris van de gevaren met het oog op het gebruik van PBM. Bijlage II van het KB: Lijst van activiteiten en arbeidsomstandigheden waarvoor het ter beschikking stellen van PBM noodzakelijk is. 3. Koninklijk besluit van 31 december 1992 betreffende het op de markt brengen van persoonlijke beschermingsmiddelen. Dit besluit is een omzetting is van de richtlijn 89/686/EEG van 21 december 1989 van de Raad van de Europese Gemeenschappen inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende de persoonlijke beschermingsmiddelen. Het merendeel van de hoofdstukken van deze richtlijn, alsook haar bijlagen II, III en IV, zijn bestemd voor de fabrikanten. De richtlijn legt de voorwaarden vast voor het op de markt brengen van PBM, voor het vrij verkeer ervan en de fundamentele voorschriften (bijlage I) waaraan de PBM moeten voldoen om de gezondheid en de veiligheid van de gebruikers te vrijwaren. Om de keuze van de PBM te vergemakkelijken, klasseert de richtlijn de veiligheidsuitrustingen in verschillende categorieën. De PBM worden geklasseerd volgens 3 risiconiveaus. De richtlijn spreekt over geringe risico's en dodelijke of onomkeerbare risico's. Een risico dat gesitueerd is tussen deze 2 niveaus wordt gekwalificeerd als gemiddeld risico. Rekening houdend met het type opdrachten van de brandweerdiensten, stemmen de voornaamste PBM voor hen overeen met die voor de dodelijke of gemiddelde risico's.
-
de verklaring van overeenstemming op volgens het model van bijlage II van de richtlijn; op iedere gefabriceerde PBM de CE-markering aan te brengen.
Bij de aankoop van een PBM moeten deze twee documenten steeds gevraagd en gecontroleerd worden. Bijlage I van de richtlijn is de belangrijkste ten opzichte van de preventie van de risico's, want ze bevat de fundamentele voorschriften betreffende de gezondheid en veiligheid die van toepassing zijn op de persoonlijke beschermingsuitrusting. Organen die bevoegd zijn op het vlak van normalisatie stellen geharmoniseerde normen op. Deze normen zijn bestemd voor de fabrikanten zodat zij uitrustingen kunnen ontwerpen en maken die op de markt gebracht mogen worden. De rol van deze normen is het vastleggen van de technische voorschriften die ervoor zorgen dat de uitrustingen voldoen aan de fundamentele vereisten. Er zijn meer dan 300 normen inzake de PBM. Teneinde zo goed mogelijk te voldoen aan de fundamentele vereisten, rekening houdend met de technische evolutie, worden de normen regelmatig herzien. Bijgevolg is het belangrijk bij de aankoop van een nieuwe uitrusting om zich te baseren op de laatste versie van de norm in kwestie.
M.O. 6 juli 2010 p. 2/12
III/III
Kenniscentrum – Documentatiedienst
Teneinde de overeenstemming te bevestigen van de fabricatie van de PMB met het model dat het voorwerp uitmaakt van de verklaring van het EG-typeonderzoek, stelt de fabrikant of zijn in de Europese Gemeenschap gevestigde gevolmachtigde:
FOD Binnenlandse Zaken – A.D. Civiele Veiligheid
Voorafgaand aan de fabricatie van deze PBM, moet de fabrikant of zijn in de Europese Gemeenschap gevestigde gevolmachtigde een model van EG-typeonderzoek voorleggen. Het EG-typeonderzoek is de procedure door middel waarvan de aangemelde instantie vaststelt en verklaart dat het model PBM voldoet aan de bepalingen van de richtlijn.
II. NORMEN VOOR DE BELANGRIJKSTE PERSOONLIJKE BESCHERMINGSMIDDELEN VOOR HET PERSONEEL VAN DE BRANDWEERDIENSTEN
1° Beschermkledij voor brandbestrijding. De kledij moet overeenstemmen met de norm NBN EN 469: 2006 - Beschermende kleding voor brandweerlieden - Prestatie-eisen voor beschermende kleding voor brandbestrijding. Deze norm specificeert de testmethodes en de minimale vereisten die noodzakelijk zijn voor kledij die gedragen moet worden in het kader van interventies voor brandbestrijding in een stedelijke omgeving en voor aanverwante activiteiten, in zones met een hitte-en/of vlamrisico. De omvang van de door de norm vereiste bescherming wordt beschreven als volgt: << De beschermende kleding voor brandweerlieden moet de bescherming voorzien van de romp, de nek, de armen tot aan de polsen, de benen tot aan de enkels van de brandweerlieden tijdens de brandbestrijdingsactiviteiten ». De kledij mag gemaakt worden in 1 of 2 stukken, maar in het geval van 2 stukken moet de overlapping tussen de 2 stukken voldoende blijven. Er dient bijzondere aandacht besteed te worden aan de controle van dit punt in geval van de afzonderlijke aankoop van de vest en de broek. Er moet steeds een overlapping zijn tussen de vest en de broek en dat ongeacht de positie van het lichaam of de beweging uitgevoerd tijdens om het even welke interventie of oefening. De norm vermeldt twee niveaus voor bepaalde prestatie-eisen, waarbij niveau 1 steeds overeenstemt met het laagste niveau (het minst doeltreffend). Deze inlichtingen moeten steeds vermeld worden op het etiket en worden hieronder gespecificeerd.
Vlambescherming: Het buitenste materiaal beschermt de kledij zelf, en dus de drager, door te verhinderen dat de kledij brandt bij contact met vlammen (Beperkte vlamverspreidingstest).
•
Hittebescherming o De hittebescherming wordt verzekerd dankzij het gebruik van een meerlaagse assemblage. Er wordt een bijkomende warmtebescherming geleverd door het gebruik van een tussengevoegde voering. o De lucht in doorstikte of opgevulde materialen of tussen de verschillende materiaallagen speelt een belangrijke rol om de vereiste thermische isolatie te bekomen. De bescherming is minder in de zones waar de kledij nauw aansluit of samengedrukt wordt door ceinturen of riemen.
Er worden twee tests uitgevoerd om dit kenmerk te evalueren. Deze twee tests hebben elk twee niveaus van vereisten: o De test inzake de door een vlam veroorzaakte warmteoverdracht: markering Xf1 of Xf2 naargelang het bekomen niveau. o De test inzake de door stralingswarmte veroorzaakte warmteoverdracht (warmtestroom): markering Xr1 of Xr2 naargelang het bekomen niveau. •
Bescherming tegen de doordringing van water: De bescherming kan geboden worden door een waterdicht membraan. Naargelang de doeltreffendheid van het membraan, naden inbegrepen, zijn twee niveaus mogelijk: markering Y1 of Y2
•
Ademend karakter Om de afvoer van zweet niet te verhinderen, dienen dit dichtheidsscherm en het geheel van lagen bij voorkeur de doorgang van waterdamp toe te laten tijdens de hele levensduur van de kledij. Naargelang de manier waarop de waterdamp afgevoerd kan worden, zijn er twee niveaus mogelijk: markering Z1 of Z2.
M.O. 6 juli 2010 p. 3/12
III/III
Kenniscentrum – Documentatiedienst
•
FOD Binnenlandse Zaken – A.D. Civiele Veiligheid
De kledij bestaat uit verschillende lagen, die telkens een specifieke functie hebben waardoor de afgewerkte kledij het vereiste beschermingsniveau kan bereiken.
Bij de aankoop van beschermkledij voor brandbestrijding is het aangeraden om de niveaus Xf2, Xr2, Y2 en Z2 te eisen. Er worden andere tests uitgevoerd, maar deze geven geen aanleiding tot verschillende prestatieniveaus: • • • • • • •
Resterende materiaalsterkte na blootstelling aan hitte; Hittebestendigheid; Treksterkte; Scheursterkte; Afstoting van vloeistoffen; Variatie van de maten; Bestendigheid tegen de doordringing van chemische producten.
Naast de verplichte vereisten, voorziet de norm optionele vereisten. Dit wil zeggen dat het niet noodzakelijk is om aan deze optionele vereisten te voldoen om de conformiteit van het kledingartikel met de norm te bekomen. Maar indien de kenmerken gedekt door deze optionele vereisten nodig zijn, moet het kledingartikel beantwoorden aan de door de norm voorgeschreven vereisten.
Criteria inzake hoge zichtbaarheid: De vereisten voor de signalisatiekledij met hoge zichtbaarheid worden verder in de tekst behandeld. De eigenschappen inzake de bescherming tegen vlammen en hitte en de eigenschappen inzake zichtbaarheid vertonen “tegenstrijdigheden”. De reflecterende en retroreflecterende materialen zijn, op het vlak van de weerstand tegen hitte en vlammen, het zwakste element van de beschermkledij voor brandbestrijding. Niettemin wordt aangeraden bij de aankoop van beschermkledij voor brandbestrijding om minimum klasse 1 van de zichtbaarheid overeenkomstig de norm EN 471 en bij voorkeur klasse 2 te eisen zodat de zichtbaarheid bij ongevallen op de openbare weg verzekerd is. Het is momenteel moeilijk om beschermkledij voor brandbestrijding te bekomen van een hoger niveau dan klasse 1 van de zichtbaarheid, in het bijzonder wat de kleine maten betreft. Klasse 2 van de zichtbaarheid kan bekomen worden door een signalisatiekazuifel -klasse 2 te dragen boven de beschermkledij voor brandbestrijding.
•
Een test op het volledige kledingsstuk -Thermoman (mannequintest) waarbij het percentage oppervlakken met tweede- en derdegraadsbrandwonden wordt geregistreerd wanneer de mannequin wordt blootgesteld aan een vlamfront Sinds 2001 wordt deze test uitgevoerd voor de kledij die aangekocht wordt op basis van de opdrachten gegund via de FOD Binnenlandse Zaken. Bij de aankoop wordt aangeraden om kledij te kiezen waarop de mannequintest werd uitgevoerd. De resultaten van de test moeten aangevraagd worden. Het is aangeraden om het percentage oppervlakken met tweede- en derdegraadsbrandwonden en de plaats van deze zones te onderzoeken.
2° Helmen voor brandbestrijding. De helm moet overeenstemmen met de normen: • NBN EN 443 : 2008 - Brandweerhelmen voor gebruik in gebouwen en andere constructies. • NBN EN 14458 :2004- Persoonlijke oogbescherming - Gezichtsbeschermkappen en vizieren voor helmen voor de brandweer, ambulance- en hulpdiensten. Ten opzichte van NBN EN 443 : 1997 heeft de norm NBN EN 443 : 2008 grote veranderingen ondergaan, waardoor de door de helm geboden bescherming verbeterd is. De belangrijkste evoluties worden hieronder uiteengezet. •
Vizier: In NBN EN 443 : 1997 was geen enkel vereiste voorzien op het vlak van het vizier.
M.O. 6 juli 2010 p. 4/12
III/III
Kenniscentrum – Documentatiedienst
•
FOD Binnenlandse Zaken – A.D. Civiele Veiligheid
De optionele vereisten, die verplicht zijn geworden voor de opdrachten van de FOD Binnenlandse Zaken, zijn:
Conform NBN EN 443 : 2008 moet een vizier, indien aanwezig, overeenstemmen met de norm EN 14458. •
Reikwijdte van de bescherming: De norm NBN EN 443: 2008 voorziet 2 types helmen naargelang de grootte van de oppervlakte van schaal waarop de testen werden uitgevoerd: o Helm van type A: de tests worden uitgevoerd op de oppervlakte van de schaal die zich boven de oren bevindt (zoals in EN 443: 1997). o Helm van type B : Bovenop de uitgevoerde tests op het bovenste deel van de schaal, worden eveneens tests gedaan inzake de weerstand tegen penetratie en tests inzake de absorptie van schokken op het laterale deel van de schaal, gesitueerd ter hoogte van en onder de oren.
De markering: Type A of Type B is vermeld in de helm. •
Weerstand tegen stralingswarmte: Deze test wordt uitgevoerd in de meest veeleisende omstandigheden: o In NBN EN 443 : 1997 werd de helm gedurende 3 minuten blootgesteld aan een flux van 2 7 kW/m ; o In NBN EN 443 : 2008 wordt de helm gedurende 8 minuten blootgesteld aan een thermische 2 flux van 14 kW/m .
Weerstand tegen vlammen (brand): Deze test is eveneens een nieuwe test: « Flame engulfment test». Een mannequin, uitgerust met een brandweervest, een bivakmuts, de helm en een volgelaatsmasker wordt gedurende 10 seconden in een vlammenzee van 950°C geplaatst. Er mag geen vorming van druppels zijn op de helm gedurende de volledige test, of van vlammen of gloeiing die zichtbaar is 5 seconden na de terugtrekking uit de vlammen. Vroeger werd de schaal van de helm enkel blootgesteld aan een gerichte vlam.
•
Weerstand tegen contact met warme voorwerpen: Er werd eveneens een weerstandstest van de helm bij contact met warme voorwerpen toegevoegd, alsook vereisten inzake de weerstand tegen vlammen en hitte voor de neklap.
Rekening houdend met deze evolutie, is het bij de aankoop aangeraden om een helm te kiezen van het type B conform de norm EN 443:2008 en die uitgerust is met een gelaatsscherm conform de norm NBN EN 14458:2004. Het is ook aangeraden om een neklap van het type sjaal te kiezen die een goede verbinding tussen de vest en de helm verzekert om hetzelfde beschermingsniveau te behouden ter hoogte van de nek en om elke onderbreking in de bescherming te vermijden. Wanneer het volgelaatsmasker van het ademhalingstoestel bevestigd wordt op de helm met behulp van een snel bevestigingssysteem, dan moet de ondoordringbaarheid van het geheel helm/volgelaatsmasker getest zijn conform de norm NBN EN 137 die van toepassing is voor de ademhalingstoestellen en voldoen aan deze test. Met andere woorden: de norm NBN EN 137 voorziet een test waarmee de doordringbaarheid van het volgelaatsmasker kan worden gecontroleerd. In de situatie waarbij het hoofdbandsysteem (kopspin) weggehaald is en vervangen is door een snel bevestigingssysteem voor de helm, vervangen de helm en het snelle bevestigingssysteem het hoofdbandsysteem. Bijgevolg is het deze assemblage die blootgesteld moet worden aan de doordringbaarheidtest. Deze test moet uitgevoerd worden door een aangemelde instantie, meestal op vraag van de fabrikant van het volgelaatsmasker, maar de fabrikant van de helm kan eveneens de verbinding laten certificeren.
M.O. 6 juli 2010 p. 5/12
III/III
Kenniscentrum – Documentatiedienst
•
FOD Binnenlandse Zaken – A.D. Civiele Veiligheid
Bovendien moeten de test inzake weerstand tegen penetratie en de test inzake de absorptie van schokken beide gelukt zijn, wanneer ze uitgevoerd worden op een helm die blootgesteld is aan de stralingswarmtetest, en binnen de 60 seconden na het einde van de blootstelling van de helm aan de stralingswarmte. In EN 443 :1997 werden de tests inzake de weerstand tegen penetratie en inzake de absorptie van schokken enkel uitgevoerd op een helm bij omgevingstemperatuur.
Het is aangeraden om de compatibiliteit van de uitrustingen te controleren op basis van het certificaat van het EG-typeonderzoek en van de verklaring van overeenstemming.
3° Handschoenen voor brandbestrijding. De handschoenen moeten overeenstemmen met NBN EN 659:2003+A1:2008 - Beschermende handschoenen voor brandweerlieden. Deze handschoenen zijn geschikt voor met name blusoperaties van infrastructuurbranden, industriële branden, branden van voertuigen, tijdens specifieke opleidingen, ... Ze kunnen eveneens gebruikt worden voor blusoperaties van natuurgebieden, voor hulpverlening op de weg, voor reddingsoperaties, voor diverse operaties, voor opruiming, .... De vereisten inzake de ondoordringbaarheid van de handschoen zijn optionele vereisten, dit wil zeggen dat ze niet noodzakelijk zijn om de overeenstemming van de handschoen met de norm te bekomen, maar als de handschoen voorzien is van een ondoordringbaar membraan, dan moet de handschoen voldoen aan de overeenkomstige vereisten die voorzien zijn in de norm.
Integriteitstest van de volledige handschoen (ondoordringbaarheid – facultatief) Penetratie van een chemisch product
Testmethodes EN 388 EN 388 EN 388 EN 388 EN 407 EN 367/EN 407 EN ISO 6942 EN 702 ISO 17493
Minimale vereisten 3 (2000 cycli) 2 (index 2,5) 3 (50N) 3 (100N) 4 4 (HTI24 ≥ 13s) RHTI24 ≥ 20s t = 10s 180 °C – geen smelting, …
ISO 17493 EN 420 ISO 13935-2 ISO 15383 EN ISO 20344 /EN 20811 ISO 15383
≤ 5 % bij 180°C 1 ≥ 350 N Droog / nat ≤ 3s ….
EN ISO 6530
…..
in
…..
De norm voorziet geen enkele vereiste, dus geen enkele bescherming, ten opzichte van een elektrisch risico.
4° Schoenen voor brandbestrijding. Momenteel bestaan er twee types normen naast elkaar voor de schoenen voor brandbestrijding die op de markt beschikbaar zijn: • •
NBN EN 345-2 : 1996 - Beschermschoeisel voor beroepsmatig gebruik - deel 2 Aanvullende eisen; NBN EN 15090 : 2006- Schoeisel voor brandweerlieden
Alle normen voor veiligheidschoenen klasseren de schoenen als volgt: •
Classificatie: I - Schoenen uit leder of uit andere materialen, met uitzondering van schoeisel volledig bestaande uit rubber of polymeer • Classificatie: II - Schoenen volledig bestaande uit rubber (dit wil zeggen volledig gevulkaniseerd)
M.O. 6 juli 2010 p. 6/12
III/III
Kenniscentrum – Documentatiedienst
Eigenschappen Schuurweerstand Snijweerstand Scheurweerstand Perforatieweerstand Vlamgedrag Weerstand tegen convectiewarmte Weerstand tegen stralingswarmte Weerstand tegen contactwarmte Weerstand tegen de warmte van het materiaal van de voering Krimpen door de warmte Vingergevoeligheid Brekingskracht van de naden Duur om uit te trekken Penetratie van water (facultatief)
vermeld
FOD Binnenlandse Zaken – A.D. Civiele Veiligheid
De minimale vereisten voorzien door de norm NBN EN 659:2003+A1:2008 zijn onderstaande tabel.
of uit polymeer (dit wil zeggen volledig gemouleerd) De norm NBN EN 345-2: 1996 bestaat enkel nog voor de modellen die vóór 2005 op de markt werden gebracht Alle modellen van schoenen die na deze datum op de markt werden gebracht, moeten voldoen aan de norm NBN EN ISO 20345 : 2004 : Veiligheidsschoeisel, momenteel NBN EN ISO 20345/A1 : 2007. (Deze laatste norm vermeldt eveneens de aanvullende eisen die opgenomen zijn in NBN EN 345-2.) Voor deze 2 normen beantwoorden de veiligheidsschoenen van de 2 classificatietypes aan dezelfde fundamentele voorschriften, maar de overeenkomstige markering is verschillend, respectievelijk: • •
S3 voor de schoenen van classificatie I; S5 voor de schoenen van classificatie II.
Aan deze fundamentele voorschriften worden aanvullende eisen toegevoegd voor de zogenaamde brandweerschoenen. Onder deze eisen vindt men de hierna vermelde eisen terug, waarvan de 2 eerste verplicht aanwezig zijn: • • • •
Weerstand tegen hitte (direct contact) van de loopzool: markering HRO Isolatie van het schoeisel tegen de hitte: markering Hl Isolatie van het schoeisel tegen de koude: markering Cl Waterdichtheid: markering WR
Bij de aankoop van brandweerschoenen wordt aangeraden om niet meer te verwijzen naar de norm NBN EN 345-2, maar om de nieuwe norm NBN EN 15090 : 2006 te gebruiken.
Type 1: Is geschikt voor algemene reddingsoperaties (bv. Type 1, Hl1), voor het blusser\ van een brand (bv. Type 1, Hl2), voor een blusinterventie in het kader van de brandbestrijding van een brand met plantaardige brandstoffen zoals een bos (bv. Type 1, Hl3), oogsten, plantages, velden of landbouwgronden.
-
Type 2: Is geschikt voor reddingsoperaties tijdens een brand (bv. Type 2, Hl2), voor het blussen van een brand, voor de bescherming van goederen in gebouwen, constructies bestaande uit verschillende scheidingsmuren (bv. Type 2, Hl3), voertuigen, vaartuigen, of andere goederen verwikkeld in een brand of een noodsituatie.
-
Type 3: Is geschikt voor noodsituaties met gevaarlijke materialen, met het opruimen of de mogelijke emissie van gevaarlijke chemische producten in het milieu die kunnen leiden tot de dood en verwondingen van mensen of schade aan de goederen en het milieu. Is ook geschikt voor de reddingsoperaties tijdens een brand, voor het blussen van een brand, voor de bescherming van goederen in luchtvaartuigen, gebouwen, constructies bestaande uit verschillende scheidingsmuren, voertuigen, vaartuigen, of andere goederen verwikkeld in een brand of een noodsituatie. Het type 3 is voorbehouden voor de schoenen van de classificatie II.
Er zijn drie prestatieniveaus voorzien voor de isolatie van de zool tegen de hitte, namelijk: Hl1 - Hl2Hl3, waarbij Hl1 het laagste niveau is en enkel toegestaan is voor type 1. De prestatieniveaus Hl2 en Hl3 verschillen enkel qua duur van de test, de temperaturen zijn identiek. Dit prestatieniveau kan vermeld zijn in de markering, maar de norm legt dat niet op. Het toepassingsgebied van de schoenen van type 2 komt overeen met dat van de schoenen die beschikbaar zijn onder de oude normalisatie die hierboven werd beschreven: •
met een zeker aantal vereisten die vroeger mogelijk waren en nu verplicht zijn: o S3, wanneer de antistatische eigenschappen aanwezig zijn o Hittebestendigheid (direct contact) van de loopzool: oude markering HRO o Isolatie van het schoeisel tegen de hitte: oude markering Hl - momenteel meerdere niveaus Hl2 of Hl3
M.O. 6 juli 2010 p. 7/12
III/III
Kenniscentrum – Documentatiedienst
-
FOD Binnenlandse Zaken – A.D. Civiele Veiligheid
De recente norm NBN EN 15090: 2006, voorziet verschillende types schoenen voor brandweerlieden, namelijk:
o Waterdichtheid: oude markering WR o Weerstand tegen perforatie: oude markering P •
een zeker aantal nieuwe verplichte vereisten: o Weerstand tegen vlammen (zool +schacht): Alle buitenmaterialen, inclusief de naden en de externe sluitingsmechanismen, worden onderworpen aan een vlammentest o Weerstand van de schacht tegen stralingswarmte. o Noppen: Grotere hoogte dan diegene die vroeger opgelegd werd en aanwezigheid van noppen in de ronding (kambruur).
De vereiste inzake de weerstand in agressieve milieus: CH, is enkel van toepassing op het schoeisel van classificatie II. Het is een verplichte vereiste voor de schoenen van de types 3, daar deze vereiste het enige verschil is tussen type 2 en type 3. Voor types 2 en 3 is steeds één van de drie mogelijke elektrische eigenschappen die respectievelijk overeenstemmen met de markering I, A, IS, aanwezig. De vereiste inzake de isolatie tegen de koude is altijd mogelijk, maar niet verplicht. Wanneer de vereiste dus aanwezig is, wordt het symbool Cl vermeld in de markering. Voorbeeld van de markering van een brandweerschoen: EN 15090 :2006 HI3 (facultatief) Cl F2A De markering F2A is aanwezig op het pictogram samen met de brandweerman.
Type schoen Type 2 / Type 3
Symbool F2A / F3A F2I / F3I F2IS / F3IS
Aanvullende eisen Algemene eisen + antistatisme Algemene eisen + elektrische isolatie Algemene eisen + zool met hoge elektrische weerstand
De brandweerlaarzen die gebruikt worden in combinatie met een gaspak moeten volgens deze normalisatie van het type 3 zijn. Voor alle types schoenen is het mogelijk om een slipweerstand te eisen overeenkomstig de norm EN ISO 203451/A1 : 2007. In dat geval hebben de schoenen de markering: SCR of SBR.
5° Bivakmuts ter bescherming tegen vuur De norm NBN EN 13911 : 2004 bepaalt het minimale prestatieniveau van de bivakmutsen die gebruikt worden tijdens brandbestrijdingsoperaties en tijdens aanverwante activiteiten, wanneer de bivakmuts gedragen wordt in combinatie met een kledingsstuk conform de norm EN 469, een helm conform de norm EN 443 en een ademhalingsbescherming conform EN 136 of EN 137.
M.O. 6 juli 2010 p. 8/12
III/III
Kenniscentrum – Documentatiedienst
Het is aangeraden voor de opdrachten inzake brandbestrijding en aanverwante activiteiten, om schoenen van type 2 te kiezen. Er bestaan brandweerschoenen van type 2 conform EN 15090 : 2006 en die eveneens beantwoorden aan de norm EN 381-3: Beschermende kleding voor gebruikers van met de hand bediende kettingzagen - Deel 3 : Beproevingsmethoden voor schoeisel.
FOD Binnenlandse Zaken – A.D. Civiele Veiligheid
Het symbool F1 is voorbehouden voor de schoenen van type 1. Deze worden niet aanbevolen voor gebruik binnen de brandweerdiensten.
6° Ademhalingstoestel- ademluchtfles Het ademhalingstoestel moet overeenstemmen met de norm NBN EN 137. De nieuwe versie van de norm NBN EN 137: 2007 (de vorige versie dateerde van 1997) voert een classificatie in per type toestel: Type 1 : toestel voor industrieel gebruik; Type 2 : toestel voor brandbestrijding. De toestellen van type 2 moeten onderworpen worden aan de nieuwe brandtest « Flame engulfment test», die eveneens gebruikt wordt voor de helmen. Een mannequin, uitgerust met een brandweervest en het ademhalingstoestel wordt gedurende 10 seconden in een vlammenzee van 950°C geplaatst. De ademhalingsfunctie wordt gesimuleerd gedurende de volledige test. Op het einde van de test: -
-
Mag geen enkele hardnekkige vlam te zien blijven gedurende meer dan 5 seconden; Mag geen enkel onderdeel dat het toestel met de gebruiker of de fles met perslucht verbindt, loskomen of verschuiven zodanig dat het ademhalingstoestel begint los te komen van het lichaam van de drager; Aan de vereisten inzake de ademweerstand die opgelegd worden door de norm, moet steeds voldaan worden.
De markering: Type 1 of Type 2 is vermeld ter hoogte van de rugplaat Een toestel van type 2 moet verplicht gedragen worden met een volgelaatsmasker conform NBN EN 136 Klasse 3. Deze markering moet zichtbaar zijn op het volgelaatsmasker. Het vizier van een dergelijk volgelaatsmasker moet altijd de letter F dragen, wat aanwijst dat het vizier geslaagd is voor de test inzake de vlambestendigheid. Er bestaan twee types van dergelijke vizieren: • •
De vizieren in triplex, voorzien van een "F" markering ; De vizieren in polycarbonaat, voorzien van een "FPC" markering.
-
Aanwezigheid van 2 koppelingen ter hoogte van de primaire ontspanner; Aanwezigheid van een elektronische manometer (Gecertificeerd ATEX) met een alarm bij afwezigheid van bewegingen en registratie van de geabsorbeerde warmte (temperatuur gemeten ter hoogte van het toestel); Ter hoogte van het vizier van het volgelaatsmasker: o Weerstand tegen damp van het oculair; o Weerstand tegen de beschadiging van de oppervlakken door fijne partikels.
De fles in composiet met een liner (interne bekleding) in aluminium zonder lasnaden moet conform NBN EN 12245 zijn. De fles met een kraan valt onder het toepassingsgebied van het koninklijk besluit van 13/06/1999 tot uitvoering van de Europese richtlijn 97/23/CE: Drukapparatuur. Voor de fles is het aangeraden dat ze uitgerust is met de volgende veiligheidselementen: -
een kraan met een veiligheidsvoorziening die verhindert dat de fles accidenteel sluit; een debietremmer die bij een breuk van de kraan zo verhindert dat de fles als een ballon wegvliegt.
Voor dit type flessen conform NBN EN 12245 is het interval tussen 2 inspecties vastgelegd op 5 jaar. De maximale levensduur is 20 jaar. Voor alle andere types van composietflessen vervaardigd onder de norm HSE-AL-FW2, blijft het interval tussen 2 inspecties vastgelegd op 3 jaar. Hun levensduur bedraagt 15 jaar.
M.O. 6 juli 2010 p. 9/12
III/III
Kenniscentrum – Documentatiedienst
-
FOD Binnenlandse Zaken – A.D. Civiele Veiligheid
Bij de aankoop is het aangeraden om te eisen dat het ademhalingstoestel beantwoordt aan de volgende bijkomende eisen:
Voor de flessen in staal conform de norm NBN EN 1968, is het interval vastgelegd tussen 2 inspecties 5 jaar. De norm voorziet geen maximale levensduur.
7° Kledij voor bescherming tegen vlammen De in de 6 hiervoor vermelde punten beschreven normen betreffen de PBM die uitsluitend bestemd zijn voor de brandweerdiensten. De hierna beschreven normen zijn de enige normen voor beschermende kledij tegen vlammen en tegen hitte die bestemd zijn voor de industrie, waardoor ze dus voornamelijk geschreven zijn voor de industrie. Naast de brandbestrijdingskledij, de verwijzing naar één van deze normen dient gebruikt te worden voor elk kledingstuk waarvoor een bescherming tegen vlammen en hitte noodzakelijk geacht werd door de risicoanalyse. Er kunnen twee verschillende normen gebruikt worden naargelang het niveau en het type van de risico's: -
De norm NBN EN ISO 11612: 2009- Kleding voor bescherming tegen hitte en vlammen. Volgens deze norm wordt de kledij beschouwd als een PBM van Categorie III {dodelijke risico's).
-
NBN EN ISO 14116 : 2008 Beschermende kledij - Bescherming tegen hitte en vlammen Materialen, samengestelde materialen en kledij met een beperkte vlamverspreiding. Volgens deze norm wordt de kledij beschouwd als een PBM van Categorie II (intermediaire risico's).
De norm NBN EN ISO 11612: 2009 vervangt de norm NBN EN 531.
Niveau 1 voor de als klein risico beschouwde blootstellingen; Niveau 2 voor de als gemiddeld risico beschouwde blootstellingen; Niveau 3 voor de als groot risico beschouwde blootstellingen.
De in de norm in aanmerking genomen gevaren zijn:
Gevaren Beperkte vlamverspreiding
Codeletter A
Convectiewarmte Overdracht van stralingswarmte Bescherming tegen gesmolten aluminiumspatten Bescherming tegen gesmolten ijzerspatten Bescherming tegen contactwarmte
B C D
Aantal mogelijke niveaus 1 niveau, maar 2 methodes: A1 – A2 3 4 3
E F
3 3
De markering van de kledij vermeldt de codeletter van het gevaar waartegen de kledij bescherming biedt, alsook het overeenkomstige bereikte niveau. De kledij die vervaardigd is uit weefsel 100% aramide of 50% aramide-50% viscose heeft prestaties die overeenstemmen met: A B1 C1. De norm legt eveneens criteria vast inzake het model:
M.O. 6 juli 2010 p. 10/12
III/III
Kenniscentrum – Documentatiedienst
• • •
FOD Binnenlandse Zaken – A.D. Civiele Veiligheid
Het doel van de norm is om de minimale vereisten vast te leggen voor de kledij voor bescherming tegen hitte en vlammen, gedragen voor een grote waaier aan gebruiksactiviteiten en risiconiveaus, voornamelijk in de industrie. Voor een zeker aantal gevaren dat in de norm in aanmerking wordt genomen, worden drie prestatieniveaus vastgelegd:
• • •
Er is een bedekking voorzien tussen de vest en de broek. Deze bedekking tussen de 2 stukken moet voldoende zijn tijdens alle activiteiten; Aanbevelingen voor de confectie van de zakken (D-E); Aanbevelingen voor de kwaliteit van de accessoires (knoppen, ritsen, ... ).
De emblemen dienen hierbij beschouwd te worden als accessoires en moeten bijgevolg gemaakt zijn met warmtebestendige draad. In principe vermelden de gebruiksinstructies dat “al wat aangebracht is op de kledij de kwaliteit van de kledij niet mag verminderen”. De norm NBN EN ISO 14116 : 2008 vervangt de norm NBN EN 533. In tegenstelling tot de norm NBN EN 533 die enkel de materialen betrof, is de norm NBN EN ISO 14116 van toepassing op de afgewerkte kledij. De norm legt de vereisten vast om de mogelijkheid te verminderen dat een kledingstuk brandt en een bron van gevaar wordt. Het doel van de norm is om een beschermingsniveau vast te leggen tegen een occasioneel en kort contact met kleine vlammen en zonder significant hitterisico. De norm bepaalt drie indexen, hierna samengevat: •
•
•
Index 1 - Vlamverspreiding: beperking van het gat of van het vlamfront - Geen brandend overblijfsel - Er mag zich geen residuele gloeiing verspreiden buiten de verkoolde zone na het verdwijnen van de vlammen. Index 2 - Index 1+ - Geen vorming van een gat Index 3 - Index 2 + - De duur van het aanhouden van de vlammen mag niet meer bedragen dan 2 seconden.
De kledij conform index 1 mag niet gedragen worden op de huid.
Het is aangeraden voor de brandweerdiensten om dienstkledij te hebben waarvan de prestaties overeenstemmen met: • AB1C1 overeenkomstig NBN EN ISO 11612: 2009 (of vroeger NBN EN 531); of • Index 3 overeenkomstig NBN EN ISO 14116: 2008
8° Signalisatiekledij De norm NBN EN 471+A1 :2008 - Waarschuwingskledij met hoge zichtbaarheid - bepaalt de essentiële eigenschappen inzake kleur en retroreflexie van de signalisatiekledij teneinde zowel overdag als 's nachts maximale visuele prestaties te bieden in alle omstandigheden. De vastgelegde criteria zijn de volgende: • De oppervlakte van de fluorescerende en retroreflecterende materialen: De norm bepaalt de minimale oppervlakken voor de verschillende materialen, vermeld in onderstaande tabel. De zo bekomen minimale klasse wordt in eerste instantie vermeld op het pictogram en komt overeen met X.
M.O. 6 juli 2010 p. 11/12
III/III
Kenniscentrum – Documentatiedienst
De norm legt dezelfde criteria vast inzake het model als de norm NBN EN ISO 11612.
FOD Binnenlandse Zaken – A.D. Civiele Veiligheid
Index 3 stemt overeen met de test inzake de beperkte vlamverspreiding zoals bepaald in de norm NBN EN ISO 11612- code A.
Minimale oppervlakte Klasse 1
Klasse 2
Klasse 3
Fluorescerend
0.14m²
0.50m²
0.80m²
Retroreflecterend
0.10m²
0.13m²
0.20m²
Voorbeeld van de klassen:
Klasse 2
•
Klasse 3
De kwaliteit van de retroreflecterende materialen:
De plaats van de retroreflecterende materialen:
De norm bepaalt criteria inzake de creatie van de modellen: minimale breedte van de stroken, minimum aantal stroken en de plaats van deze stroken, .... Voorbeeld van markering EN 471:2008 Klasse 2 X2 - Y2 X: Oppervlak uit fluorescerende en retroreflecterende materiaal; Y: Kwaliteit van het retroreflecterende materiaal De zichtbaarheid op de openbare weg zal het voorwerp uitmaken van een specifieke omzendbrief.
De ministeriële omzendbrief van 10 december 1984 betreffende de individuele beschermingsmiddelen van het personeel der brandweerdiensten bij het volbrengen van hun opdrachten, de ministeriele omzendbrief van 17 juli 1978 betreffende de reddingstouwen van hennep, de omzendbrief van 3 juni 1977 betreffende het ademhalingstoestel met perslucht (open kringloop) en de ministeriele omzendbrief van 3 februari 1999 betreffende de brandweergordel worden opgeheven.
M.O. 6 juli 2010 p. 12/12
III/III
Kenniscentrum – Documentatiedienst
•
FOD Binnenlandse Zaken – A.D. Civiele Veiligheid
De norm bepaalt 2 kwaliteitsniveaus inzake de reflectie van het retroreflecterende materiaal (minimale waarden van de retroreflectiecoëfficiënt). De zo bekomen minimale klasse wordt in tweede instantie vermeld op het pictogram en komt overeen met Y. Voor dit criterium zijn de bij de vervaardiging van de PBM gebruikte retroreflecterende materialen ook conform klasse 2- Y2