1
GENT 1913 - 2013 Resoluties voor een stedenbouw die over de stad gaat Michiel Dehaene, Universiteit Gent 1913 was voor Gent het glorieuze jaar waarin de stad de gastheer was van een wereldtentoonstelling. Die tentoonstelling maakte Gent ook even het wereldcentrum van de internationale discussie rond stedenbouw en planning. Een passend onderwerp om bij stil te staan, honderd jaar later, op de ‘werelddag van de stedenbouw’. Stedenbouw stond centraal in drie evenementen. Er was het eerste wereldcongres over steden, een dubbelcongres over stadsplanning enerzijds en gemeentelijk bestuur anderzijds. Er was een grote tentoonstelling over stadsontwikkeling: ‘l’exposition comparée des villes’ op de expoterreinen achter het Sint-Pieterstation. [fig. 1] Maar er was ook de demonstratie van wat stedenbouw en planning vermag: de stedelijke decors van de expo zelf, en misschien nog belangrijker: de ingrijpende stadsvernieuwingsoperatie in de Gentse Kuip, het nieuwe stadsbeeld waarmee Gent in 1913 zichzelf aan de wereld presenteert. In deze lezing kijk ik terug naar 1913 maar ga ik ook op zoek naar lijnen die Gent 2013 met 1913 verbinden. Thema’s die toen aan bod kwamen en vandaag opnieuw in de belangstelling staan: huisvesting, mobiliteit, het openruimte vraagstuk, etc. Opvallend is de duidelijke aandacht die in 1913 geschonken werd aan de stedelijke agglomeratie en aan wat we vandaag het metropoolvormingsdebat noemen. Gezien het gecombineerd karakter van het congres was er ook ruim aandacht voor het achterliggende bestuurlijke vraagstuk. Wat Gent 1913 echter interessant maakt voor het hedendaags debat moeten we misschien niet zoeken in dergelijke directe parallellen, maar eerder in de tussenliggende eeuw. Met 1913 en 2013 bevinden we ons aan weerszijden van een twintigste eeuw die door André Corboz en anderen ooit werd omschreven als de eeuw van de stadsplanning.1 Van een campagne voor een vak dat nog niet bestond evolueerden we naar omvattende gebiedsdekkende planning, van een vak van enkele zelfverklaarde experten naar een uitgebouwd ambtelijk apparaat. De wet op de stedenbouw, waarvan we in 2012 de vijftigste verjaardag vierden bevindt zich mooi in het midden van de eeuw die 2013 en 1913 van elkaar scheidt.
1
André Corboz, 'De stedebouw van de 20ste eeuw: een profiel', in: Archis (5, 1992), p. 49-52.
2 De planningsgeschiedenis van de afgelopen honderd jaar werd tot voor kort geschreven als een verhaal van steeds meer planning, steeds omvattender en steeds verder geïntegreerd. Maar ondertussen zitten we al meer dan twintig jaar in een beweging die eerder de afbouw van planning lijkt in te luiden dan de opmars. Let wel, ik ben er niet op uit om hier het einde van de planning en stedenbouw aan te kondigen. Maar ik ben er wel van overtuigd dat we een periode doormaken waarin het vak aan belangrijke veranderingen onderhevig is. Waar het twintig jaar geleden nog leek te gaan over de consolidatie van de ruimtelijke planning, de uitbouw van een Vlaams planningsapparaat in functie van een decretaal verankerde structuurplanningsbenadering, maar ook de restauratie van het vak stedenbouw rondom het stadsontwerp, bevinden we ons vandaag in een snel evoluerend landschap aangejaagd door een demografische, ecologische en economische crisis en komt het vooral aan op aanpassen en bijsturen. Dit perspectief maakt van 1913 een jaar waarin we niet kijken naar wat planning geworden is, maar eerder naar een vak in wording. We staan aan de wieg van de stedenbouw en zien niet enkel de verklaring van wat we kennen, maar ook posities die zich nooit helemaal - of slechts in de onderstroom - zouden ontwikkelen. We zien protagonisten in actie die er verschillende ideeën op nahouden over hoe de stedenbouw en planning vorm moeten krijgen. Terugkeren naar 1913 is terugkeren naar de redenen waarom tegen de achtergrond van de snelle stedelijke ontwikkeling aan het eind van de negentiende eeuw, de overtuiging is ontstaan dat er een activiteit als stedenbouw of planning nodig was. We zien met andere woorden de historische bestaansredenen voor het vak. Want er mag dan wel een houdbaarheidsdatum staan op de invulling die aan de stedenbouw werd gegeven in de twintigste eeuw, maar er zijn vandaag nog steeds goeie redenen waarom er een stedenbouw en planning nodig is. En die komen in belangrijke mate overeen met de historische bestaansredenen die ook al in 1913 werden onderscheiden. Zo zien we in 1913 levendige discussies over het huisvestingsvraagstuk, de hygiënische en ecologische crisis van de stad, over het beheren van economische externaliteit, maatschappelijke kosten en baten, over de centrale rol van infrastructuur daarin, over de rol van publieke ruimte, over sociale rechtvaardigheid, over de verbeelding van een burgerlijke stedelijkheid, over de rol van erfgoed en culturele meerwaarde, over de noodzakelijke rechtszekerheid en de constructieve behandeling van ruimtelijke conflicten. Grote onderwerpen die alle spelen bij de vormgeving van het vak aan het eind van de 19e eeuw. Die bestaansredenen zijn er nog steeds en ze staan in het middelpunt van de actuele discussies. Het is aan ons om in het licht van nieuwe urgenties het vak opnieuw uit te vinden, in een andere vorm en in een ander tijdsgewricht.
3 Ik wil hier een beeld schetsen van Gent 1913 als laboratorium aan de vooravond van een eeuw vol planning, en dit laboratorium spiegelen aan de hedendaagse zoektocht naar innovatieve planningsideeën. Ter illustratie wil ik de drie hoger vermelde ingrediënten aandoen: het congres, de stedententoonstelling en tenslotte Gent zelf: drie sites waar aan een visie op stedenbouw en planning werd gewerkt. Een drievoudige aanleiding ook, om over hedendaagse uitdagingen te praten, uitdagingen die ik vooral in de context van de hedendaagse discussie rond metropoolvorming wil plaatsen.
1. Le premier congrès international des villes: planning in een stedelijk perspectief Laat ons beginnen bij het congres dat plaatsvond in het nieuwe Gentse feest- en hofbouwpaleis in het citadelpark en zes dagen zou duren, van 27 juli tot 2 augustus.2 Het congres werd georganiseerd door de Belgische Vereniging van Steden, wat voor een totaal andere toonzetting zorgde dan bij de eerdere stedenbouwcongressen. Het congres probeerde namelijk twee zaken samen te brengen, town planning enerzijds en de organisatie van het stedelijk leven anderzijds – door de organisatoren zelf respektievelijk omschreven als de anatomie en de fysiologie van de stad. Wat het eerste luik betreft was deze conferentie de opvolger van het belangrijke stedenbouwcongres van 1910 in London. Maar in de combinatie met het tweede luik was het initiatief onuitgegeven en werd de conferentie dan ook aangekondigd als ‘le premier congrès international des villes’. Ter afronding van het gebeuren werd bovendien de Union Internationale des Villes boven de doopvont gehouden. De socialistische senator Emile Vinck, die het luik over stedelijke organisatie had voorgezeten, werd ook meteen de voorzitter van de Union. Paul Otlet, sleutelfiguur achter het congres en de tentoonstelling, zou de grote bezieler worden van deze internationale organisatie, zij het aanvankelijk met weinig succes.3 Op de gecombineerde agenda voor het congres – met stadsplanning aan de ene kant en stedelijke organisatie aan de andere - zat de nodige spanning. Patrick Abercrombie geeft in zijn congresverslag in de Town Planning Review aan dat het misschien allemaal wat te veel van het goede was en roept op om bij volgende conferenties het onderwerp beter af te bakenen.4 Hij klaagt erover dat de twee 2
ste
De proceedings van de conferentie werden ter gelegenheid van de 100 verjaardag heruitgegeven. William Whyte (ed.), Ghent Planning Congress 1913. Premier Congrès international et exposition comparée des villes. London: Routledge, 1913. 3 Zie ook. Wouter Van Acker, Michiel Dehaene, Pieter Uyttenhove, ‘Tussen stedenbouw en stadsbestuur: de stedententoonstelling van Patrick Geddes en het internationaal stedencongres’. In: Wouter Van Acker, Christophe Verbruggen, Gent 1913 : op het breukvlak van de moderniteit. Kortrijk: Snoecks, 2013, pp. 154-169. 4 Patrick Abercrombie, ‘The First International Congress of Town Planning and Organisation of City Life’ Town Planning Review, 4.3 (1913): 205-218: 217.
4 luiken werden georganiseerd als parallelle sessies. Maar ook de presentaties gaven te weinig aanleiding tot kruisbestuiving. Er was bovendien te weinig tijd voor discussie en, zeer herkenbaar: de sprekers hielden zich niet aan de timing. Maar het dubbele opzet blijft interessant en opmerkelijk. De organisatoren van het eerste internationaal stedencongres kozen er nadrukkelijk voor om niet de stedenbouw, de ingenieurskunst, de sociale hervormingsbeweging, de bestuurkunde of welke discipline ook centraal te stellen, maar wel de stad en stadsontwikkeling. Daarmee wordt voorgesteld om uit te gaan van vragen eerder dan antwoorden, van de stad eerder dan de planning. Deze framing zou in de historische ontwikkeling van de planning niet de overhand nemen. De internationale town planning beweging zou zich vooral organiseren rond een geïntegreerd project voor nationale planning, waarin stedenbouw en sociaal-economische planning mekaar zouden vinden. Daarin zou niet de stad centraal staan maar de sectoriële fronten die bepalend zouden worden in de bestuurlijke organisatie van de nationale overheid. In tegenstelling tot de stedenbouw van de twintigste eeuw, waar de toon vaak anti-stedelijk was, kleurt het hedendaags debat wél nadrukkelijk stedelijk. Zo erg zelfs dat de metaforen die in het beleidsplan Vlaanderen worden ingezet meteen lijken door te schieten in het andere uiterste en Vlaanderen zelfs metropolitane allure toedichten. Met het witboek stedenbeleid werd tien jaar geleden op Vlaams niveau een ernstige poging gedaan om de stad in te zetten als integrerend perspectief over traditionele tegenstellingen heen, tegenstellingen tussen het ruimtelijke en sociale, het lokale en bovenlokale. Bovendien waren we de afgelopen jaren getuige van een opmerkelijke opbouw van stedelijke plancapaciteit. Maar, tegelijk is niets verworven en kunnen we ons terecht afvragen of de dynamiek en bestuurskracht die we in sommige steden kunnen detecteren wel beantwoord wordt door een aangepast Vlaams beleid. Het Vlaamse stedenbeleid lijkt steeds meer gekooid door het heilige principe van de gemeentelijke autonomie aan de ene kant en de sectorale verkokering aan de andere kant. Het Vlaams stedenbeleid lijkt de ambitie om integrerend te zijn te moeten afleggen en wordt gedwongen om zich steeds meer op te stellen als een sector tussen de andere. Gent 1913 is een interessant vertrekpunt voor een alternatieve geschiedenis van de stedenbouw, één die niet koerst op nationale agenda’s maar die terecht een centrale rol toekent aan lokaal bestuur als de plek waar stedelijke ontwikkeling zich kan concretiseren. Maar ook daarvan weten we dat de link tussen gemeentelijk beleid en stadsontwikkeling geen evidente combinatie is.
5 België is een land waar het municipalisme diep verankerd is in de bestuurlijke organisatie. Gent 1913 was met de oprichting van de Union Internationale des Villes een manifest voor de rol van lokaal bestuur. Maar lokaal bestuur en stedelijk beleid laten zich niet zo makkelijk combineren, zeker niet in het licht van de stedelijke agglomeratie. In een land waar de helft van de gemeenten niet boven de 15.000 inwoners uitstijgt, is lokaal beleid zelden ook stedenbeleid. In Vlaanderen is de kracht van de basis (het thema van de vorige werelddag) vooral een garantie voor een beleid dat uitgaat van de kleinste gemene deler. Kortom, er zijn kosten aan de stedelijke toonzetting van het Vlaams beleid. Wat mij betreft zijn we in 2014, na de verkiezingen, toe aan een grote Vlaamse conferentie stedenbeleid. Daar zijn meerdere aanleidingen voor: de budgettaire krapte van de gemeenten, de interne bestuurlijke staatshervorming, het doorschuiven naar de gewesten van de federale stedenbeleidsportefeuille, maar ook de inhoudelijke uitdagingen, niet in het minst de metropoolvormingsopgave.
2. The Cities and Town Planning Exhibition: opvoeding tot stedelijk burgerschap Als Gent 1913 bekendheid geniet in de internationale stedenbouwliteratuur, is het niet omwille van de stedenconferentie maar wel omdat Patrick Geddes’ befaamde Cities and Town Planning Exhibition er te zien was. [fig.2,3] De tentoonstelling, die voor het eerst in 1910 in Londen en vervolgens in Edinburgh en Dublin werd opgesteld, is voor velen met Gent geassocieerd omdat Geddes in zijn boek Cities in Evolution er een hele passage aan wijdt, inclusief een plannetje van de Gentse editie.5 [fig.4] Gent was overigens de laatste plek waar de tentoonstelling in deze versie te zien was. De originele tentoonstelling ligt ergens op de bodem van de oceaan, in een boot die op weg naar India in 1914 werd getorpedeerd. De tentoonstelling was op uitnodiging van Raymond Unwin samengesteld voor de Londense Town Planning conferentie van 1910: zonder meer Geddes’ moment de gloire en zijn doorbraak binnen de internationale town planning beweging. Het was zijn persoonlijke vriend en sleutelfiguur in de organisatie van de stedenbouwconferentie Paul Otlet, die Geddes naar Gent haalde. Beide heren hadden elkaar voor het eerst ontmoet op de Wereldtentoonstelling in Parijs in 1900. Ze deelden niet alleen een interesse in stadsontwikkeling maar ook een passie voor documentalisme. Hoewel ze een halve generatie scheelden, waren het beide negentiende-eeuwse zielen, geworteld in een
5
Patrick Geddes, Cities in Evolution. An Introduction to the Town Planning Movement and to the Study of Civics. London: Williams & Norgate, 1914.
6 positivistische kijk op de samenleving. Otlet en Geddes deelden vanuit die achtergrond een onwrikbaar geloof in de rol van mens en wetenschap in het voortbewegen van de geschiedenis. De tentoonstelling was in menig opzicht het sluitstuk voor de dubbele opzet van de conferentie. De kern van Geddes’ project was immers de inbedding van de stedenbouw en planning in een stadsontwikkelingsperspectief. Ook de tentoonstelling was opgebouwd rond de tweedeling stad en planning. De titel van de tentoonstelling ‘Cities and Town Planning Exhibition’ geeft dit weer. De benaming lijkt op het eerste zicht dubbelop, maar is dat niet. Het is namelijk niet een tentoonstelling over het plannen van cities en towns, maar een stadstentoonstelling en een planningstentoonstelling in één: een pleidooi voor stadsonderzoek als basis van de stedenbouw. Ook de setting van de tentoonstelling benadrukte het thema stad. De tentoonstelling werd getoond in een hal die uitgaf op het gemeenteplein: een vierkante ruimte gevormd door paviloenen van de steden Gent, Antwerpen, Luik en Brussel. [fig.5] In de Exposition Comparée des Villes werd overigens niet enkel het werk van Geddes getoond maar waren ook bijdragen van verschillende Belgische steden te zien. Zo omvatte de tentoonstelling een zaal met materiaal verzameld door de stad Gent waarin een grote maquette van het stadsvernieuwingsproject voor het gebied rond de drie torens stond opgesteld. [fig.6] Een andere zaal toonde schema’s van gemeentelijke bedrijven en diensten die speciaal voor de tentoonstelling waren vervaardigd door Otlets Internationaal Museum. Het dient gezegd dat van de algemene boodschap door de toenmalige bezoeker weinig werd opgepikt. De tentoonstelling kreeg een medaille van de stad Gent, maar werd nauwelijks bezocht. Volgens de auteurs van het Livre d’Or was de tentoonstelling voer voor specialisten: ‘Qu’était l’Exposition comparée des villes? La définition n’es pas aisée […] Quoi qu’il en soit, nous sommes ici en présence d’une nouveauté qu’il importe de signaler et l’Exposition de Gand peut se féliciter d’en avoir eu la primeur : l’enfant grandira’.6 Ondanks het esoterisme dat het hele werk van Geddes doordringt, bevat de tentoonstelling een best originele visie op stedenbouw die vandaag enkel aan betekenis lijkt te winnen. De kern van die benadering is een evolutionaire kijk op cultuur en bij uitbreiding op stadsontwikkeling. Geddes’ relatief originele positie was in belangrijke mate de vrucht van een atypisch traject dat hem tot de stedenbouw bracht. Geddes was van opleiding botanicus en was een overtuigd Darwinist. Reeds in zijn vroege werk was hij als bioloog bijzonder begaan met de maatschappelijke vertaling van het Darwinistisch evolutionair perspectief. Hij deelde met het sociaal Darwinisme de ambitie om een 6
Gustave Drèze, Le livre d'or de l'Exposition universelle et internationale de Gand en 1913, Gent, 1913 : 109.
7 algemene evolutionaire theorie te ontwikkelen die de brug kon slaan tussen sociale en biologische wetenschap. Tegelijk stoorde hij zich aan de letterlijke vertaling van de wet van de sterkste, conform het dominante politiek-economisch discours dat in het evolutionair perspectief enkel de bevestiging zag van economische mechanismen van zelfregulatie en het Darwinisme opvoerde als bijkomend argument voor laissez-faire. Geddes zocht naar een antwoord op het sociaal determinisme dat eigen was aan deze directe politiek-economische vertaling van de evolutieleer. Hij vond dit antwoord in een benadering die uitgaat van het onderscheid tussen biologische en sociaal-culturele evolutie. Sociale evolutie werd immers gekenmerkt door andere mechanismen van overerving en selectie. Naast de biologische basis wordt, zo stelt Geddes, sociale evolutie bepaald door materiële cultuur en door opvoeding. In tegenstelling tot biologische evolutie is er in culturele evolutie ruimte voor menselijke agency. In zijn woorden werd de culturele evolutionare lijn niet enkel bepaald door ‘heredity’ (erfelijkheid), maar ook door ‘heritage’ (erfgoed) en education (opvoeding).7 Deze visie op culturele evolutie leidde op een natuurlijke manier naar de stad. Geddes begon zijn stedenbouwkundige carrière bij de erfgoedzorg met de zorg voor de culturele bagage van de samenleving (vergelijkbaar met de zorg voor de genetische bagage van een biologisch systeem). Maar erfgoedzorg impliceerde ook keuzes bij het doorgeven van de materiële cultuur van de ene generatie op de andere. Selectie was in deze kwestie geen ‘survival of the fittest’ maar een overwogen collectieve stellingname. De stad was volgens Geddes een culturele tekst die voortdurend wordt herschreven en waarvan de betekenis door elke generatie wordt herzien. Stadsontwikkeling was voor Geddes echter niet enkel een materiële opgave maar net zo goed het product van een beschavingsproces dat we als opvoeder van de volgende generatie mee dragen en vormen.8 Inzicht in cultuur is niet enkel vastgelegd in de stad als materiële constructie maar ook in de ideeën die in de stedelijke gemeenschap leven en meer richting geven aan de ontwikkeling van de stad naar een steeds hoger niveau van synthese. De Cities and Town Planning Exhibition die in Gent stond opgesteld was voor Geddes dan ook niet meer of niet minder dan een stap op weg naar een nieuwe maatschappelijke synthese.9 Van de Geddesiaanse filosofie hielden we in de planningsgeschiedenis vaak niet meer over dan de platte synthese ‘survey before planning’. Daarmee wordt Geddes vaak aan de oorsprong geplaatst
7
Zie ondermeer: Patrick Geddes, Victor Branford, Our Social Inheritance, London: Williams and Norgate, 1919. Patrick Geddes, ‘Civic Education and City Development’, Contemporary Review, Vol. 87, 1905, pp. 413-426. 9 Ferraro, Giovanni, Rieducazione alla Speranza: Patrick Geddes Planner in India, 1914-1924,Milano: Jaca Book, 1998. 8
8 van de technocratische benadering van het vooronderzoek, terwijl zijn werk eigenlijk een belangrijke kritiek inhield op de technocratische stedenbouw. In 1913 zien we een planningsdiscipline die worstelt met haar eigen identiteit, verdeeld tussen het verlangen om een normale wetenschap te zijn of een toegepaste sociologie. Geddes kiest kant. De door hem gelegde nadruk op stadsontwikkeling en culturele evolutie is een pleidooi voor goede argumentatie en onderbouwing, eerder dan harde feiten, indicatoren en objectieven. Niet omdat die laatste niet belangrijk zouden zijn, maar omdat ze pas betekenis krijgen als ze deel uitmaken van een breder verhaal, een verhaal over verstedelijking en stadsontwikkeling. Ook in de hedendaagse planningscultuur zien we die tweedeling. Enerzijds is er de hedendaagse governancestijl, waarin een sterke nadruk ligt op monitoring, op indicatoren, op vooraf bepaalde doelstellingen. Anderzijds is er de erkenning van de complexiteit van de hedendaagse planningsopgave en de noodzaak aan niet lineaire beleidsvoering. Er bestaat een levendige aandacht voor ontwerpend onderzoek en voor de capaciteit van het ontwerpen om met de onzekerheid en complexiteit eigen aan planningsprocessen om te gaan. Er is aandacht voor het belang van gebiedsgericht, casegericht, projectgericht werken in het leveren van maatwerk. Niet enkel de nadruk op cultuur en stedelijke ontwikkeling, ook het door Geddes gehanteerde evolutionair perspectief is actueel. Ontdaan van het 19e-eeuwse organicistische pathos spreken we vandaag over een co-evolutionaire planningsbenadering. Getuige de agenda van de AESOP conferentie 2014 die door professor Luuk Boelens (UGent) wordt georganiseerd onder de welluidende titel From Control to Co-evolution. Geddes’ prille oefening in evolutionair denken naar de stedenbouw deelt een aantal inzichten die we vandaag in de evolutionaire economie en planning terugvinden. Zijn aandacht voor de materiële cultuur vinden we terug in de analyse van de grote traagheid eigen aan ruimtelijke ontwikkeling en de padafhankelijke logica waarin een vorige ontwikkelingsfase verder ontwikkelingen gevangen houdt. Tegelijk vormt de materiële basis van de stadsontwikkeling ook de opstap voor een visie die de hele metropoolopgave als een reconversieopgave probeert te denken, en daarbij het verleden op een radicale manier evengoed aanvaardt als een nieuwe betekenis schenkt binnen nieuwe ontwikkelingspaden. Als we vandaag kijken naar de vele transitie-arena’s waarin planning opnieuw mensenwerk geworden is, zitten we dicht bij Geddes’ pleidooi voor een civiek-pedagogisch project. Planning gaat niet enkel over fysieke ruimte maar zit ook tussen de oren. De ruimtelijke orde wordt in belangrijke mate bepaald door de beelden die mensen erop na houden. Nieuwe ontwikkelingspaden hangen af
9 van de mate waarin we de dominante beelden die vandaag de reproductie van de ruimte beheersen kunnen amenderen en verschuiven. De opvoedende functie van planning wordt vandaag minder directief ingevuld dan in 1913 maar in discussies rond participatie en co-creatie is de civiekpedagogische functie van planning nooit veraf. Ook hier lijkt het metropolitaan debat cruciaal. Voor we die opgave meteen als een insititutionele opgave gaan stellen is het misschien belangrijker dat we de inwoners van de metropoolregio overtuigen om zichzelf als burgers van dit metropolitaan gebied te gaan zien en zich ook in die zin te engageren. Het initiatief in de metropoolregio Bordeaux Les Métropolitaines10 strekt hier tot inspiratie. Het vormt de achtergrond voor het veel gekendere initiatief 50.000 Logements, dat zich in de zelfde context afspeelt. Les Métropolitaines is een moedige poging om het stadsdebat naar de metropoolregio te verleggen en kiest daarbij voor een schaalniveau voorbij de traditionele stad, maar blijft tegelijk veraf van de regio of de natiestaat. Niet de abstractie Vlaanderen, met ander woorden, maar de metropoolregio Gent, of Antwerpen, en wat mij betreft, ook Brussel…
3. Gent als bouwwerf: laboratorium van stedelijke verbeelding Gent 1913 was niet enkel een virtuele discussie over ‘l’art de batir des villes’, maar ook een praktische demonstratie. En dit niet enkel op de terreinen van de wereldtentoonstelling zelf, maar eerst en vooral in het hart van de stad. 1913 zag de bekroning van de ingrijpende herstructurering van het centrum waaraan we het beeld van Gent met de drie torens over houden. [Fig. 7] Ook hier lijken Gent 1913 en 2013 de boekensteunen die een lange twintigste eeuw rond maken. Net in 2013 werd immers de al even ingrijpende herinrichting opgeleverd van de site die in 1913 gevormd werd. Het nieuwe project voor Korenmarkt en Emile Braunplein is een project, zo lijkt het wel, dat weigert afscheid te nemen van een ogenschijnlijk archaïsche benadering die planning opvat als ‘l’art de batir les villes’. [Fig.8] Maar dat maakt dit project tegelijk ook eerder de uitzondering dan de regel in de hedendaagse planningsdiscussie. De discussie over het stedelijk beeld verloopt in Vlaanderen steeds bijzonder moeizaam. Stedenbouwkundigen vinden ze licht gênant. ‘Stedenbouw gaat niet over mooi of lelijk’ klinkt het dan. Beleidsmakers weten al helemaal niet hoe aan deze discussie te beginnen. En ook het grote publiek weet niet waar zich aan te houden als het om het stadslandschap gaat.
10
http://www.lesmetropolitaines.eu/
10 Op de conferentie van 1913 is er nadrukkelijk veel aandacht voor de esthetiek van de stad. En ook daarbuiten is er in deze periode duidelijk sprake van een debat waar ook beleidsmakers zich in moeien. Charles Buls was bijvoorbeeld als spreker aanwezig met een bijdrage onder de toepasselijke titel ‘faut-il préconiser l’isolement complet ou le dégagement partiel des grandes édifices?’ Hij viel met dergelijke bijdrage niet uit de toon. Door de aandacht voor stadsesthetiek is deze conferentie door een aantal planningshistorici weggezet als een overgangsfase van een Civic Art traditie naar de volbloed moderne planning. In deze voorstelling wordt de discussie over esthetiek gelezen als een achterlijk discours van een stelletje provincialen die niet klaar waren om de stap te zetten naar de moderniteit. Wat dergelijke beschrijving ontgaat is dat in 1913 met de transformatie van het stadslandschap een nieuw publiek opnieuw bezit neemt van de stad. Na een turbulente en ontwrichtende periode waarin in de tweede helft van de negentiende eeuw Gent zich ontpopte van een ingeslapen feodale stad tot één van de leidende centra in gemechaniseerde textielproductie, wordt in 1913 de operatie afgerond die deze industriestad het passende stadsbeeld moet bezorgen. Een stadsbeeld waarin de nieuwe klasse die met de industriële revolutie fortuin heeft gemaakt zich kon herkennen. In 2011 werd door Dirk Lauwaert en Bruno Notteboom een bijzondere tentoonstelling georganiseerd in het Gentse Stadsmuseum rond het werk van de stadsfotograaf Edmond Sacré.11 Sacré was een professioneel fotograaf die voor de nieuwe burgerij werkte, maar die ook veelvuldig fotografeerde in opdracht van de archeologische dienst van de stad en in die hoedanigheid de transformatie van het Gentse centrum uitgebreid heeft gedocumenteerd. Sacré produceerde ook de officiële foto’s van het nieuwe stadsbeeld die als promotiemateriaal bij de wereldtentoonstelling werden ingezet. Wat de Sacré tentoonstelling duidelijk liet zien is de wijze waarop de discussie over het stadsbeeld was ingebed in een burgerlijk project voor de stad. We zien het ontstaan van een burgerlijke publieke sfeer die in het stedelijk decor haar ruimtelijke neerslag vond. De fotografie van Sacré toont een stad die is opgespannen tussen enerzijds een aantal gestileerde ruimten die als achtergrond kunnen dienen voor het gemeenschappelijk stedelijk leven, weliswaar volgens de gedragscode van de burgerij, en anderzijds een aantal ruimten waar de stad zich uitsplitst in zones voor verschillende groepen en activiteiten. We zien een burgerij die kiest voor de stad – niet echt voor metropolitane
11
Bruno Notteboom, Dirk Lauwaert, Edmond Sacré – Portret van een stad – Gent 1851-1921, Brussel: Mercatorfonds, Gent: STAM, 2011.
11 stedelijkheid maar voor de verkleining ervan binnen de vertrouwde beelden van provinciale stedelijkheid.12 Vandaag lijken we eerder de crisis van het beeld mee te maken. De hedendaagse bewoner van de uitgezaaide metropoolregio investeert in lifestyle, in vormgeving en zijn of haar voorkomen, maar lijkt nauwelijks in staat om een betekenisvolle relatie op te bouwen met het omliggende landschap. Beleidsmatig is de discussie rond het beeld verengd tot een discussie over het beschermen van erfgoedrelicten. Daarbuiten heerst er een totaal gebrek aan verbeelding met betrekking tot de hedendaagse omgeving. Het landschap wordt wel ingezet om de wanorde terug leesbaar te maken. Maar landschappelijke identiteit wordt vooral in het verleden, in de ondergrond of in de oude structuren gezocht en is zelden de uitdrukking van een geloof in de capaciteit om nieuwe landschappen te maken. De metropoolregio is beeldloos en verbeeldingsloos. Meer nog dan de verbeelding, ontbreekt de publieke discussie waaraan dergelijk project zich zouden kunnen spiegelen. In Vlaanderen treffen we vooral landschappen zonder publiek. Het landschap is de toevallige resultante van het gedrag van velen. Landschappen die niemand ooit gewild heeft, landschappen waar niemand bij stil staat. Het hedendaagse stedelijke landschap is, met uitzondering van de uitgepuurde stedelijkheid van de opgeknapte binnenstad, een landschap zonder publiek gesprek erover. Er is geen publieke sfeer zoals de 19e-eeuwse, waaraan een project voor de stad kan worden opgehangen. Daarmee is het vaak volstrekt onduidelijk voor wie gebouwd wordt, wie geadresseerd wordt met alle geleverde inspanningen op vlak van landinrichting, landschapsontwikkeling, kwaliteitssturing… . Wat we makkelijk vergeten wanneer we terugkijken naar de stadsontwikkeling van 1913 is dat ook in de negentiende eeuw dat publiek niet handzaam beschikbaar was, dat de stedenbouw via een lange campagne dit publiek heeft opgebouwd. De 19e-eeuwse boulevard is niet enkel de ruimtelijke uitdrukking van de bourgeois public sphere, het is de plek waar dit publiek zich verzamelt en zichzelf als publiek begint te begrijpen. De wereldtentoonstelling van het eind van de negentiende eeuw waren in die zin de laboratoria van een publiek experiment, waarin een nieuwe groep zijn plek in de stad opeiste. De wereldtentoonstelling als format lijkt met de stedenbouw van de twintigste eeuw zijn houdbaarheidsdatum te hebben bereikt. Maar dichter in de geschiedenis vinden we een meer 12
Michiel Dehaene, Klaske Havik, Bruno Notteboom, ‘De middelgrote stad als Europese stedelijke conditie en strategie’, OASE, nr. 89, pp. 2-8.
12 hedendaags equivalent van de betrachting om real life laboratoria te bouwen waarin we de stad van morgen kunnen verbeelden. Ik denk daarbij aan de traditie van de Internationale Bau-Ausstellungen (IBA). Wat mij betreft de hedendaagse versie van een planningspraktijk waarin een operationeel engagement in stedenbouw en een brede culturele reflectie samenkomen. IBA Emscherpark was op dit vlak exemplarisch. Een project waarin niet de grote kaders van de regionale planning voorop stonden maar wel het vermogen om met de schroothoop van de oude staal- en kolenindustrie een nieuw landschap op te bouwen. Een project waarin het esthetisch onderzoek naar het landschap onderdeel was van het accommoderen van een nieuwe manier om dit landschap te bewonen. Een project opgebouwd vanuit het volle besef dat een project maar de betekenis krijgt die de betrokken partijen er ook daadwerkelijk aan toekennen. Vlaams Bouwmeester Peter Swinnen liet bij zijn aantreden in zijn ‘Zeven memo’s voor een verlichte bouwcultuur’ reeds het idee vallen dat we aan een IBA-achtig initiatief toe zijn in Vlaanderen. Ik hoop alvast dat hij in de tweede helft van zijn mandaat de kans krijgt om dit initiatief vorm te geven.
Postscript De proceedings van de conferentie Gent 1913 werden vorig jaar opnieuw gepubliceerd. Bij de conferentie was het blijkbaar de gewoonte om de presentatie af te ronden met voorstellen van resoluties of wensen. 100 jaar na datum wil ik er bij wijze van samenvatting mijn wenslijst aan toevoegen. -
een ronde tafel stedenbeleid in 2014
-
een brede burgerconferentie over de metropoolregio’s rond Brussel, Antwerpen en Gent
-
een Internationale Bauaustellung waarin we stedenbouw en planning terug tot een innoverende en experimentele wetenschap maken.
13 Beelden
Fig.1. Postkaart van de natiënlaan met links het Duitse paviljoen en het paviljoen van de Stad Parijs décor van de wereldtentoonstelling. [Stad Gent, De Zwarte Doos, Stadsarchief]
14
Fig 2 – Afdeling van Innsbruck, hoofdstad van Tirol, op de Exposition comparée des villes. [Gand et son Exposition Universelle. Editions De Luxe, Avril-Novembre, 1913]
15
Fig. 3 – Patrick Geddes op het gemeenteplein op de tentoonstellingsterreinen in 1913. [Strathclyde University, Archives of Patrick Geddes]
16
Fig. 4 – plan van de Cities and Town planning Exhibition (Exposition comparée des villes) zoals afgedrukt in Cities in Evolution [Patrick Geddes, Cities in Evolution, p. 271]
17
Fig. 5 Plattegrond van de tentoonstellingsterreinen, met het centraal het vierkante gemeenteplein met de paviljoenen van de steden Gent, Antwerpen, Brussel en Luik. De Exposition comparée des villes bevond zich achter het Brussels paviljoen. [uitgever Universiteitsbibliotheek Gent]
18
Fig 6 Maquette van August Poppe voor de sanering van de Kuip van Gent. [Stad Gent, Zwarte Doos, Stadsarchief]
19
Fig 7. Sint-Michielshelling en de drie torens anno 1913. Foto Edmond Sacré [Stad Gent, Zwarte Doos, Stadsarchief]
20
Fig. 8 – maquette met ontwerp voor de stadshal op het Emiel Braunplein.