u
Op zoek naar
vroegmiddeleeuws
Deventer Een onderzoek naar de archeologische neerslag uit Deventer en omgeving, in de periode tussen de val van het Romeinse rijk en opkomst van het Karolingische rijk
MA-scriptie Rijksuniversiteit Groningen Sander Jansen (s2061783) 6 Augustus 2015 0
1
Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer Een onderzoek naar de archeologische neerslag uit Deventer en omgeving, in de periode tussen de val van het Romeinse rijk en opkomst van het Karolingische rijk
Sander Jansen
Masterscriptie, Rijksuniversiteit van Groningen Pre- en protohistorie van Noordwest Europa Ma-scriptie en scriptieklas Archeologie (LPX999M20) en Ma-scriptievoorbereiding/stage Archeologie (LPX001M10) Begeleider: Dr. Johan A.W. Nicolay (Groningen Instituut voor Archeologie) Tweede lezer: Drs. E.S. Mittendorff (Archeologie Deventer) Studentnummer: 2061783 Definitieve-versie: 6 augustus 2015
2
3
Voor/dankwoord Voor u ligt het resultaat van een onderzoek naar sporen en vondsten uit de vroege middeleeuwen van Deventer. Dit onderzoek is uitgevoerd in het kader van een archeologische MA-scriptie aan de Rijksuniversiteit te Groningen (RuG) en vormt (voorlopig) de afsluiting van mijn schoolcarrière. De vroege middeleeuwen kennen enorm veel interessante facetten die ik graag in deze scriptie wilde behandelen. Voorbeelden hiervan zijn de interactie met Romeinse buren, de komst van een nieuwe religie, de incorporatie in het Frankische rijk, de invloed van Noormannen en de vorming van het huidige culturele landschap. Om al deze facetten uit de periode tussen 270-1050 beter te begrijpen is echter nog veel meer onderzoek nodig. Bij aanvang van deze scriptie was over de archeologie van laatRomeins en vroegmiddeleeuws Deventer veel geschreven, maar waren de onderzoeken nog nooit in één document samengevat. Met deze scriptie hoop ik een basis te hebben gelegd, om in de toekomst meer gedetailleerde onderzoeken uit te kunnen voeren naar deze bewogen periode. Als afstudeerbegeleider heeft Johan Nicolay mijn teksten van feedback voorzien. Zijn enthousiasme over het onderwerp was blijkbaar niet onterecht en misschien wel aanstekelijk. Gedurende dit onderzoek is mijn fascinatie en interesse voor de laat-Romeinse tijd en vroege middeleeuwen alleen maar toegenomen. Tijdens dit onderzoek heb ik gebruik mogen maken van het kaartmateriaal en de (digitale) bibliotheek van de archeologische dienst van Deventer. Hiervoor wil ik Emile Mittendorff en Bart Vermeulen bedanken. Als specialisten in het onderzoeksgebied (en de onderzoeksperiode) hebben zij interessante inzichten gegeven in het onderwerp. Voor het plaatsen van mijn oproep voor het melden van metaalvondsten zou ik willen bedanken: de beheerders van de detectorwebsites pieppiep.nl en bodemvondstenwereld.nl, Henk Hasselt (the Coinhunter) en Johan Koning (Detector Magazine). Met veel plezier heb ik samengewerkt met Evert en Michel Kluin, die met hun vondsten een interessante bijdrage aan het onderzoek geleverd hebben. Wessel Spoelder, Henri Wolf en Ton Wolf hebben hun kennis met mij gedeeld en mij enthousiast geïntroduceerd in de wereld van de metaaldetectorhobby. Tevens ben ik een groep detectorhobbyisten dankbaar, die aan dit onderzoek hebben bijgedragen maar anoniem wensen te blijven. Heel veel respect gaat uit naar mijn familie en vrienden. Bij wie ik nog steeds welkom ben na de vele, lange monologen die ik (bij iedere gelegenheid) over dit onderwerp gehouden heb. In het bijzonder wil ik mijn vriendin Coosje bedanken voor alles wat ze in de afgelopen jaren heeft gedaan. Zonder haar had ik deze scriptie nooit kunnen schrijven.
Sander Jansen
4
5
Inhoudsopgave DEEL 1: INLEIDING 1. Op zoek naar Vroegmiddeleeuws Deventer
10
1.1. Geschiedenis van het onderzoek ................................................................................................................ 10 1.2. Doel- en vraagstelling ................................................................................................................................ 11 1.3. Belang van het onderzoek op regionaal niveau ......................................................................................... 11 1.4. Het onderzoeksgebied ............................................................................................................................... 12 1.5. De onderzoeksperiode ............................................................................................................................... 12 1.6. Opbouw van het onderzoek ....................................................................................................................... 14
DEEL 2: OVERZICHT RESULTATEN 2. Deventer in de laat-Romeinse tijd en de vroege middeleeuwen
17
2.1. Germanen, Franken, Friezen en Saksen ..................................................................................................... 17 2.2 Laat-Romeinse tijd A (ca. 270-350) ............................................................................................................. 18 2.2.1 Historisch kader ................................................................................................................................... 18 2.2.2 Archeologie.......................................................................................................................................... 18 2.3. Laat-Romeinse tijd B (ca. 350-450) ............................................................................................................ 22 2.3.1 Historisch kader ................................................................................................................................... 22 2.3.2 Archeologie.......................................................................................................................................... 22 2.4 Vroege middeleeuwen A (ca. 450-525) ....................................................................................................... 25 2.4.1 Historisch kader ................................................................................................................................... 25 2.4.2 Archeologie.......................................................................................................................................... 26 2.5. Vroege middeleeuwen B (ca. 525-750) ...................................................................................................... 28 2.5.1 Historisch kader ................................................................................................................................... 28 2.5.2 Archeologie.......................................................................................................................................... 28 2.6. Vroege middeleeuwen C (ca. 750-900) ...................................................................................................... 31 2.6.1 Historisch kader ................................................................................................................................... 31 2.6.2 Archeologie.......................................................................................................................................... 32 2.7. Vroege middeleeuwen D (ca. 900-1050) .................................................................................................... 39 2.7.1 Historisch kader ................................................................................................................................... 39 2.7.2 Archeologie.......................................................................................................................................... 39 2.8. Conclusie .................................................................................................................................................... 45 2.8.1. Bewoning ............................................................................................................................................ 45 2.8.2. Ambacht ............................................................................................................................................. 46 2.8.3. Grafritueel .......................................................................................................................................... 46 2.8.4. Kerk en bisschopshof .......................................................................................................................... 46 2.8.5. Verdedigingswal ................................................................................................................................. 47 2.8.6. Potentiële nieuwe nederzetting rond Twello ..................................................................................... 47 2.8.7. Archeologisch minst bekende periode ............................................................................................... 47
6
DEEL 3: DEVENTER TUSSEN 450-750 3. Archeologische verschijningsvormen (450-750)
50
3.1. Structuren .................................................................................................................................................. 50 3.1.1. Vroegmiddeleeuwse huizen ............................................................................................................... 51 3.1.2. Vroegmiddeleeuwse schuren ............................................................................................................. 54 3.1.3. Vroegmiddeleeuwse hutkommen ...................................................................................................... 56 3.1.4. Vroegmiddeleeuwse waterputten ..................................................................................................... 57 3.1.5. Vroegmiddeleeuwse spiekers............................................................................................................. 59 3.2 Aardewerk ................................................................................................................................................... 61 3.2.1. Handgevormd aardewerk ................................................................................................................... 61 3.2.2. Gedraaid aardewerk ........................................................................................................................... 63 3.2.3. Import van aardewerk ........................................................................................................................ 66 3.2.4. Patronen ............................................................................................................................................. 67 3.3 Zichtbaarheid van structuren en aardewerk ............................................................................................... 68 3.4. Conclusie .................................................................................................................................................... 69
4. Metaaldetectie als bron
71
4.1. Een pilotstudie ........................................................................................................................................... 71 4.1.1. Contact met detectorhobbyisten ....................................................................................................... 71 4.2. Nieuwe resultaten ...................................................................................................................................... 72 4.2.1. Detectorvondsten uit de periode 270-450 na Chr. ............................................................................ 74 4.2.2. Detectorvondsten uit de periode 450-750 na Chr. ............................................................................ 74 4.2.3. Detectorvondsten uit de periode 750-1050 na Chr. .......................................................................... 75 4.3 Evaluatie: is er meer? .................................................................................................................................. 76 4.3.1. Mogelijke oorzaken ............................................................................................................................ 77 4.3.2. (Vertekening door) zoeklocaties......................................................................................................... 77 4.3.3. Wederzijds vertrouwen tussen detectorhobbyisten en archeologen ................................................ 78 4.4 Conclusie ..................................................................................................................................................... 78
5. Het landschap rond vroegmiddeleeuws Deventer
80
5.1. Geomorfologie ........................................................................................................................................... 80 5.2. Het ontstaan van de IJssel en wonen langs water ..................................................................................... 83 5.3. Bodemsamenstelling .................................................................................................................................. 84 5.4. (Supra-)regionale patronen ....................................................................................................................... 86 5.4.1. Locatiekeuze in de laat-Romeinse tijd ................................................................................................ 86 5.4.2. Locatiekeuze in de periode 450-750 .................................................................................................. 86 5.4.3. Locatiekeuze vanaf 750 na Chr. .......................................................................................................... 87 5.4.4. Bewoningsmodel ................................................................................................................................ 87 5.5. Esdekken als indicatie voor vroegmiddeleeuwse bewoning? .................................................................... 88 5.6. Conclusie .................................................................................................................................................... 89
7
DEEL 4: SYNTHESE en BIJLAGEN 6. Synthese
92
6.1 Aanbevelingen ............................................................................................................................................ 95
Bibliografie Bijlage (Catalogus)
97 103
8
Deel 1: INLEIDING
9
1. Op zoek naar Vroegmiddeleeuws Deventer Sporen van menselijke activiteiten en bewoning in en rond de stad Deventer dateren al vanaf de prehistorie tot vandaag de dag. In de laat-Romeinse tijd waren verschillende plekken rond de huidige stad bewoond. In de eeuwen die daarop volgen neemt het aantal sporen en vondsten echter enorm af, waardoor er relatief weinig over deze periode bekend is. Deze ‘onbekende’ periode eindigt in de 8e eeuw met het ogenschijnlijk spontane ontstaan van een nederzetting, die later tot de stad Deventer zal uitgroeien (o.a. Verlinde, 2000, p.36; Mittendorff, 2005, p.28). In onderhavig onderzoek is getracht een beeld te krijgen van de vroege middeleeuwen van Deventer in de periode tussen het verdwijnen van de Romeinse invloed en de komst van de Karolingische macht. Dit eerste hoofdstuk dient als achtergrond voor onderhavig onderzoek. In paragraaf 1.1. wordt de aanleiding van het onderzoek besproken. De doel- en vraagstellingen komen in paragraaf 1.2. aan bod. Daaropvolgend wordt in paragraaf 1.3. het belang van het onderzoek uiteengezet. In de paragrafen 1.4. en 1.5. worden de keuze voor het onderzoeksgebied en de te onderzoeken periode behandeld. De opbouw van de overige hoofdstukken wordt in paragraaf 1.6 besproken.
1.1. Geschiedenis van het onderzoek De aanleiding voor dit onderzoek komt deels voort uit een persoonlijke fascinatie. Deze ontstond tijdens het opnieuw uitwerken van een noodopgraving in Colmschate (gemeente Deventer) uit het jaar 1996 (Jansen, 2011). Tijdens de opgraving werden enkele opeenvolgende erven herkend, daterend van eind 8e tot halverwege 13e eeuw. Hoewel de aandacht van de oorspronkelijke onderzoekers met name op één van de latere erven was gevestigd omdat daar een hofboerderij werd verondersteld, bleek ook de oudste middeleeuwse fase van het erf bijzonder. Rurale vindplaatsen uit de 8e eeuw waren tot in de jaren ’90 van de vorige eeuw zeer schaars in de omgeving van Deventer. Hierdoor bleek de geïsoleerde nederzetting uit de 8e eeuw moeilijk in een bredere context te plaatsen; de archeologische kennis over het gebied vanaf het einde van de Romeinse tijd tot de opkomst van de stad Deventer was zeer fragmentarisch. Sinds de opgraving halverwege de jaren ‘90 is bijna 20 jaar verstreken en is er veel veranderd. In Apeldoorn, Deventer, Zutphen en Zwolle werden vanaf de jaren ’90 stadsarcheologen aangesteld. Dit leidde in de IJsselstreek tot de intensivering van onderzoek. Daarbij heeft men meer inzicht verkregen in de ontwikkeling van steden en bewoning op het platteland (Groenewoudt, Groothedde & Van der Velde, 2006, pp. 3–4). Het in werking stellen van het Verdrag van Valletta heeft ervoor gezorgd dat archeologisch onderzoek een onderdeel van het bouwproces is geworden, wat heeft bijgedragen aan de toename van bekende vindplaatsen. Ten slotte is, niet geheel onbelangrijk, de vorm van informatieverwerking en -voorziening sinds de jaren ’90 verbeterd. Een voorbeeld hiervan is het Archeologisch Informatie Systeem (ARCHIS). Gesteld kan worden dat de kennis over onze geschiedenis door archeologisch en historisch onderzoek naarmate de tijd verstrijkt alsmaar toeneemt. Dit geldt ook voor de kennis over vroegmiddeleeuws Deventer. Naar de vroegste ontwikkeling van de stad Deventer wordt nog steeds onderzoek gedaan (o.a. Mittendorff, 2007). In het buitengebied van Deventer zijn steeds meer vondsten en vindplaatsen bekend. Deze vondsten en vindplaatsen worden onder meer in twee belangrijke actuele synthetiserende studies besproken. De twee onderzoeken concentreren zich op Colmschate (Verlinde, 2000) en Oost-Nederland (Van Beek, 2009). In deze onderzoeken worden alle archeologische perioden, waaronder ook de vroege middeleeuwen, besproken. Het onderzoek te Colmschate was grondig, maar omvatte een specifiek gebied van de gemeente Deventer. Het 10
onderzoek naar Oost-Nederland was gericht op Salland, Twente en de Achterhoek. Hierdoor omvatte het onderzoek ook de gemeente Deventer, maar door de grote omvang van het onderzoeksgebied is de archeologie uit de gemeente Deventer minder grondig onderzocht. Bovenbeschreven onderzoeken konden daarom niet alle vragen over de vroege middeleeuwen in en rond Deventer beantwoorden. Ondanks dat de archeologische neerslag van de vroege middeleeuwen niet zo groot is als de voorafgaande en aansluitende perioden, zijn er wel degelijk sporen en vondsten aangetroffen. Dit onderzoek biedt de mogelijkheid deze sporen en vondsten in een breder kader te plaatsen en de reeds opgedane kennis over de vroege middeleeuwen in en rond Deventer te evalueren.
1.2. Doel- en vraagstelling Dit onderzoek heeft als doel om de menselijke activiteiten in beeld te krijgen in (de omgeving van) Deventer, in de periode van de vroege middeleeuwen waarin archeologische sporen schaars zijn. Om dit doel te bereiken staat in onderhavig onderzoek de volgende hoofdvraag centraal: Wat is bekend over de vroegmiddeleeuwse archeologie in de gemeente Deventer en hoe past dit in de aard en verspreiding van archeologische resten uit de laat-Romeinse tijd en de Karolingische periode? Om een antwoord op de hoofdvraag te kunnen geven, zijn de volgende deelvragen opgesteld: 1. Wat is binnen het onderzoeksgebied archeologisch bekend over de periode 270-1050 na Chr.? 2. Over welke periode tussen 270 en 1050 na Chr. is binnen het onderzoeksgebied archeologisch het minst bekend? 3. Welke archeologische verschijningsvormen uit de minder goed vertegenwoordigde periode zijn uit het onderzoeksgebied bekend? 4. Welke bijdrage kunnen detectorhobbyisten leveren aan de kennis over vroegmiddeleeuws Deventer? 5. Hoe correspondeert de neerslag van de vroegmiddeleeuwse archeologie met vindplaatsen uit de aangrenzende perioden, op het gebied van bewoning, locatiekeuze en ambacht? 6. Wat is de verspreiding van de vroegmiddeleeuwse archeologie binnen de gemeente Deventer en wat is de landschappelijke context waarin de sporen en vondsten zijn aangetroffen?
1.3. Belang van het onderzoek op regionaal niveau Binnen de gemeente Deventer zijn goed onderzochte bewoningsresten bekend, daterende tot en met de laat-Romeinse tijd en vanaf de 8e eeuw. De patronen die bij deze bewoningsresten zichtbaar zijn, kunnen met elkaar worden vergeleken. Hierdoor is de situatie binnen de gemeente Deventer gunstig om patronen in de minder vertegenwoordigde periode in beeld te krijgen. De resultaten uit onderhavig onderzoek kunnen hierdoor ten eerste een bijdrage leveren aan het beantwoorden van een deel van de vragen in de Nationale Onderzoeksagenda Archeologie (NOaA). In de NOaA wordt benadrukt dat archeologische vondsten en uitgewerkte vindplaatsen voortdurend moeten worden omgezet in nieuwe kennis. Dit kan alleen wanneer een vondst of vindplaats in een groter wetenschappelijk, synthetiserend kader wordt geplaatst. Om dit te bevorderen worden in de NOaA actuele vraagstukken uit de archeologische discussie gepresenteerd waar nieuw onderzoek een bijdrage aan kan leveren (Anomymous, 2006, pp. 2-3). Om de ontwikkeling tussen het 11
wegvallen van het Romeinse rijk en de opkomst van het Frankische rijk beter in beeld te krijgen is in de NOaA de vraag gesteld waar en in welke mate er sprake is van bewoningscontinuïteit in de periode tussen de 4e-6e eeuw (Groenewoudt, Groothedde & Van der Velde, 2006, p. 31). Deze vraag vormt de kern van onderhavig onderzoek. Andere thema’s die de laatste jaren in Oost-Nederland steeds belangrijker worden, zijn de dynamiek van de bewoning (o.a. expansie en contractie) in de ‘versnipperde’ dekzandgebieden, de relatie tussen de dynamiek van het landschap en de bewoningspatronen, de ontwikkeling van de bewoning tijdens de overgang van de laat-Romeinse tijd naar de vroege middeleeuwen, de effecten van Frankisering en kerstening (eind 8e-9e eeuw) op o.a. het bewoningspatroon en het cultuurlandschap en de opkomst en ontwikkeling van vroegstedelijke centra (Groenewoudt, Groothedde & Van der Velde, 2006, pp. 4-5). Omdat in onderhavig onderzoek onder meer gekeken wordt naar de verspreiding van de archeologische neerslag, zijn ook vragen over locatiekeuze zeer relevant. Zo wordt in de NOaA onder meer de vraag gesteld welke tendensen zich aftekenen in de locatie van nederzettingen en grafvelden in de Romeinse tijd en middeleeuwen. Een logische vraag die hierop volgt is welke factoren een rol speelden bij het in gebruik nemen van een locatie, of juist bij het verlaten hiervan (Groenewoudt, Groothedde & Van der Velde, 2006, pp. 35-36). Onder meer op deze vragen uit de NOaA wordt voor Deventer (en omgeving) in onderhavig onderzoek naar een antwoord gezocht.
1.4. Het onderzoeksgebied Om de geschiedenis van de stad Deventer te kunnen begrijpen moet ook het gebied rondom de stad worden onderzocht. Een voor de hand liggende grens voor het onderzoeksgebied is de grens van de gemeente Deventer. Voorafgaand aan onderhavig onderzoek bestond echter de verwachting dat het aantal vroegmiddeleeuwse sporen en vondsten binnen de gemeente Deventer minimaal zou zijn. Daarom is voor de inventarisatie gekozen het onderzoeksgebied te vergroten om het aantal vindplaatsen te verhogen. Voor de inventarisatie zijn ook de aan Deventer grenzende gemeenten onderzocht: Voorst, Olst-Wijhe, Raalte, Rijssen-Holten en Lochem (fig. 1). Na de inventarisatie bleek dat de resultaten binnen de gemeente Deventer wel degelijk toereikend zijn om de deelvragen van onderhavig onderzoek te kunnen beantwoorden. Voor de catalogus en het vervolg van het onderzoek is het onderzoeksgebied daarom weer beperkt tot de gemeente Deventer. Enkele noemenswaardige vindplaatsen direct aan de overzijde van de IJssel, binnen de gemeente Voorst, worden wel expliciet genoemd en behandeld. Hiervoor is gekozen gezien de (voor de laat-Romeinse tijd en vroege middeleeuwen) discutabele grens tussen de huidige gemeenten Voorst en Deventer (zie ook paragrafen 1.6 en 5.2) en het feit dat de stad Deventer op deze grens is ontstaan.
1.5. De onderzoeksperiode Voorafgaand aan het onderzoek was niet exact bekend wanneer de archeologische neerslag tussen de laat-Romeinse tijd en vroege middeleeuwen afneemt. In het jaar 2000 werd gesteld dat sporen en vondsten uit de 5e–6e eeuw in Overijssel schaars zijn (Verlinde, 2000, p. 36; Mittendorff, 2005, p.28). De mogelijkheid bestaat dat de hoeveelheid archeologische sporen en vondsten in Deventer uit deze periode afwijkt ten opzichte van de rest van Overijssel. Om dit vast te kunnen stellen en om verbanden te begrijpen en patronen te herkennen, is ervoor gekozen een ruimere tijdspanne te onderzoeken. Het onderzoek start en eindigt daarom met perioden waarover (relatief) veel bekend is. Voor de begindatering van onderhavig onderzoek is een arbitraire datering gekozen, in de periode wanneer de (verdwijnende) invloed van de Romeinen zichtbaar is. Vanaf de tweede helft 2e eeuw kwam het Romeinse rijk onder druk te staan (Mulder, Doedens & Kortlever, 2000, p. 33). Dit lijkt echter pas veel later gevolgen gehad te hebben op de omgeving van Deventer, want vindplaatsen 12
Fig. 1 Groen gearceerd: Onderzoeksgebied inventarisatie. Blauw omkaderd: Onderzoeksgebied vervolgonderzoek.
Tabel 1 Relevante dateringen volgens het Archeologisch Basis Register (ABR). Periode Datering ABR Code Romeinse tijd – Midden B 150 – 270 na Chr. ROMMB Romeinse tijd – Laat A 270 – 350 na Chr. ROMLA Romeinse tijd – Laat B 350 – 450 na Chr. ROMLB Vroege middeleeuwen A 450 – 525 na Chr. VMEA Vroege middeleeuwen B 525 – 750 na Chr. VMEB Vroege middeleeuwen C 750 – 900 na Chr. VMEC Vroege middeleeuwen D 900 – 1050 na Chr. VMED Late middeleeuwen A 1050 – 1250 na Chr. LMEA
13
uit de laat-Romeinse tijd zijn goed vertegenwoordigd in het onderzoeksgebied. Onder meer in Colmschate en Bathmen zijn nederzettingen opgegraven waarbij sporen dateren tot omstreeks de 3e-4e eeuw (Hermsen & Haveman, 2009; Hermsen, 2009). Als begindatering voor onderhavig onderzoek is daarom gekozen voor het jaar 270 na Chr. Deze datering is vastgesteld in het Archeologisch Basis Register (ABR)1 als de aanvang van de laat-Romeinse tijd (Tabel 1). In de 8e eeuw is de nederzetting Deventer een feit en wordt deze in het Karolingische rijk ingelijfd. Vanaf deze periode zijn er weer geschreven bronnen over het gebied beschikbaar en nemen ook de sporen van bewoning in het bodemarchief toe. Terwijl de stad Deventer tussen de 8e en 10e eeuw langzaam groeit, neemt ook het aantal vindplaatsen in de omgeving van de stad mondjesmaat toe (o.a. Jansen, 2011; Mittendorff, 2005). Door deze laatste eeuwen van de vroege middeleeuwen aan de onderzoeksperiode toe te voegen, kan met zekerheid worden gesteld dat de ‘onduidelijke periode’ in onderhavig onderzoek volledig gedekt is. De einddatering van de te onderzoeken periode is het jaar 1050. Dit jaartal is gekozen op basis van het ARCHIS en het ABR, waarin de vroege middeleeuwen doorlopen tot het jaar 1050 (Tabel 1).
1.6. Opbouw van het onderzoek Voorafgaand aan het onderzoek is een inventarisatie uitgevoerd van alle bekende archeologische sporen en vondsten in Deventer en aangrenzende gemeenten. De werkwijze van deze inventarisatie en de resultaten worden besproken in de catalogus achterin deze scriptie. Uit deze inventarisatie is gebleken dat het aantal vondsten uit de gemeente Deventer en het direct aangrenzende deel van de gemeente Voorst voldoende was om patronen te kunnen herkennen. De resultaten van deze inventarisatie worden in hoofdstuk 2 besproken. Hoofdstuk 2 vormt de kern van onderhavig onderzoek. Hierin wordt een overzicht gegeven van de verschillende laat-Romeinse en vroegmiddeleeuwse vindplaatsen binnen het onderzoeksgebied. Het hoofdstuk is opgedeeld in zes paragrafen, waarin chronologisch de resultaten van elke archeologische periode besproken worden. Elke paragraaf begint met een korte samenvatting van historisch relevante gebeurtenissen. Het hoofdstuk eindigt met een deelconclusie waarin patronen in bewoning en ambacht, verandering in het grafritueel, de stichting van de kerk en het bisschoppelijke hof en de opwerping van de verdedigingswal besproken worden. Het overzicht begint bij de laat-Romeinse tijd A (ca. 270-350 na Chr.) en eindigt in de vroege middeleeuwen D (ca. 900-1050 na Chr.). Deze chronologische fasering is in eerste instantie overgenomen vanuit ARCHIS, waarin vindplaatsen eveneens in deze tijdvakken zijn ingedeeld. Voor het overzicht op groter niveau vormt deze fasering weinig problemen, maar het kan wel een vertekening opleveren in de overzichtskaarten. Per kaart worden resultaten uit verschillende eeuwen weergegeven, waardoor perioden van weinig archeologische neerslag niet goed zichtbaar zijn. In dit onderzoek is geprobeerd de vertekening te verkleinen door in de tekst de exacte dateringen te benadrukken. De dateringen van de geïnventariseerde erven, complexen, sporen en vondsten kunnen verschillende archeologische perioden overlappen. Om de chronologie overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen het betreffende erf, complex, spoor of vondst telkens in de vroegst mogelijke archeologische periode te beschrijven. Binnen dit onderzoek zijn 80 verschillende vindplaatsen onderscheiden. Elke vindplaats heeft, behalve een toponiem, een nummer toegewezen gekregen die naar de catalogus verwijst. 1
Het ABR is door de RCE als referentielijst samengesteld en vertegenwoordigd de algemene opinie van diverse specialisten uit de Nederlandse archeologie.
14
Uit het overzicht in hoofdstuk 2 blijkt dat de periode tussen de 5e-8e eeuw archeologisch het minst bekend is. Binnen het onderzoeksgebied zijn verschillende vormen van archeologische neerslag uit deze periode aangetroffen, variërend van structuren, aardewerk en metaal tot enkele fragmenten organisch materiaal en glas. Van materiaal als bot en glas zijn te weinig fragmenten aangetroffen om binnen onderhavig onderzoek conclusies te kunnen trekken. Structuren en aardewerk komen in de vroege middeleeuwen het meest voor. Daarom wordt in hoofdstuk 3 besproken in welke vormen deze sporen en vondsten voorkomen en waar in het onderzoeksgebied deze zijn aangetroffen. Aan het einde van hoofdstuk 3 worden enkele mogelijke verklaringen gegeven voor de verminderde archeologische neerslag in deze periode. Ten slotte worden de resultaten van het hoofdstuk in een deelconclusie samengevat. De mogelijkheid bestond dat metaalvondsten uit de 5e-8e eeuw uit persoonlijke collecties van detectorhobbyisten een bijdrage konden leveren aan de kennis over deze periode. Om dit te onderzoeken is een pilot uitgevoerd. Aan het begin van hoofdstuk 4 wordt besproken op welke wijze de informatie van de detectorhobbyisten is verkregen. Vervolgens wordt besproken welke resultaten het contact met detectorhobbyisten heeft opgeleverd. Daarnaast worden de metaalvondsten besproken die naar aanleiding van onderhavig onderzoek door de detectorhobbyisten zijn gemeld. Hiervoor zijn de metaalvondsten opgedeeld in vondsten van vóór de 5e eeuw, uit de 5e-8e eeuw en van ná de 8e eeuw. Ten slotte wordt op basis van de pilot geconcludeerd of en hoe detectorhobbyisten een bijdrage aan de kennis over de vroege middeleeuwen kunnen leveren. In hoofdstuk 5 worden de vindplaatsen in een landschappelijk kader geplaatst. Allereerst wordt gekeken naar de locatie van de vindplaatsen ten opzichte van de geomorfologie en bodemsamenstelling. Daarnaast wordt de ouderdom van de IJssel besproken. Aan het begin van de onderzoeksperiode is de huidige IJssel een discutabele grens tussen de vindplaatsen aan weerszijden van het rivierdal. Dit is tevens de reden waarom de vindplaatsen aan de westzijde van de IJssel aan het onderzoeksgebied zijn toegevoegd. Aan het einde van de onderzoeksperiode is de waterhuishouding in het IJsseldal zodanig veranderd dat het mogelijk invloed kan hebben gehad op de locatiekeuze. Vervolgens worden de patronen in locatiekeuze beschreven voor de laat-Romeinse tijd, de 5e-8e eeuw en de periode vanaf de 8e eeuw. Omdat uit deze patronen blijkt dat alle vindplaatsen zijn aangetroffen onder esdekken, wordt besproken of esdekken beschouwd kunnen worden als indicatie voor een vroegmiddeleeuwse nederzetting. Het hoofdstuk eindigt met een deelconclusie waarin alle resultaten kort worden samengevat. Deze scriptie eindigt in hoofdstuk 6 met een synthese. Hierin worden de onderzoeksvragen beantwoord door middel van een samenvatting van de belangrijkste conclusies. De synthese eindigt met enkele aanbevelingen voor toekomstig onderzoek. Als bijlage is een catalogus toegevoegd die de basis vormt van dit onderzoek. Hierin zijn de verschillende vindplaatsen (per vindplaatsnummer) kort beschreven. Wanneer een vindplaats in de tekst wordt genoemd, wordt voor de bijbehorende literatuur naar de catalogus verwezen.
15
Deel 2: OVERZICHT RESULTATEN
16
2. Deventer in de laat-Romeinse tijd en de vroege middeleeuwen In dit hoofdstuk wordt op basis van de uitgevoerde inventarisatie een overzicht gegeven van de laatRomeinse en vroegmiddeleeuwse vindplaatsen binnen het onderzoeksgebied. De geïnventariseerde archeologische neerslag in het onderzoeksgebied wordt per archeologische periode besproken, nadat de periode eerst is ingeleid met een korte samenvatting van relevante historische gebeurtenissen. De belangrijkste ontwikkelingen in de periode van de laat-Romeinse tijd A (270-350 na Chr.) tot en met de vroege middeleeuwen D (900-1050 na. Chr.) worden aan het eind van het hoofdstuk in een deelconclusie samengevat. Op deze manier kunnen patronen worden herkend en kan worden vastgesteld welke periode in de vroege middeleeuwen archeologisch het minst wordt aangetroffen.
2.1. Germanen, Franken, Friezen en Saksen Om de invloeden en migraties van niet-Romeinse bevolkingsgroepen te duiden worden in historische en archeologische publicaties diverse bevolkingsgroepen genoemd. Hierdoor kan, soms ten onrechte, de indruk worden gewekt dat Germanen, Franken, Friezen en Saksen een volk of etnische eenheid omvatten. Hoewel deze termen in deze scriptie vrij algemeen gebruikt worden, is het van belang om de herkomst van deze naamgevingen te beschrijven. De verwarring over de bevolkingsgroepen is veroorzaakt doordat geschiedschrijvers, in het vroegste geval de Romeinen, geen tot weinig onderscheid maakten tussen de verschillende bevolkingsgroepen (Van Es, 1994b, p. 66). De niet-Romeinse stammen boven de Neder-Rijn werden door de Romeinse schrijvers vaak gegeneraliseerd tot ‘Germanen’ (Van der Velde, 2011, pp. 127128). Soms werden specifieke Germaanse stammen, zoals de Chamavii in het IJsselgebied en Salii in Salland, door de Romeinen genoemd. Andere keren kregen de Germaanse stammen in Romeinse literatuur de verzamelnaam ‘Frank’ of ‘Fries’ mee. Hiermee doelden de Romeinen eerder op ‘de wilden, dapperen of onstuimigen’, dan op een bepaalde stam (Van der Velde, 2011, p. 128). Deze ‘dappere, onstuimige’ Germanen werden soms als bondgenoten aan het Romeinen verbonden om de grenzen van het rijk te verdedigen. Hierdoor ontstond een geromaniseerde bevolkingsgroep, bestaande uit diverse Germaanse stammen die zichzelf als de ‘Franken’ identificeerden en uiteindelijk een Frankisch rijk zouden stichten (Mostert, 2010, pp. 70-72; Heitling & Lensen, 1992, p. 35). De ‘Friezen’ (of Frisii) worden eveneens voor het eerst genoemd door de Romeinen. Op basis van beschrijvingen van Plinius de Oudere en Tacitus zouden de ‘Friezen’ een volk zijn dat aan de kust, ten noorden van de Rijn leefde (Mostert, 2010, pp. 34-35). In bronnen uit de 7e eeuw worden de bewoners van het Nederlandse kustgebied wederom ‘Friezen’ genoemd. Mogelijk waren de vroegmiddeleeuwse ‘Friezen’ bloedverwanten van de ‘Friezen’ uit de Romeinse tijd, of werden zij ‘Fries’ genoemd omdat zij in het voormalige land van de ‘Friezen’ woonden (Mostert, 2010, pp. 8489). De vraag is echter of deze mensen zichzelf ook ‘Fries’ noemden en een onderlinge eenheid vormden. Voor de Angelsaksen en Franken zou de naam ‘Fries’ vooral synoniem staan voor een groep ‘zeevaarders’ of ‘heidenen’ (Mostert, 2010, pp. 88-89). Over de etniciteit van de ‘Saksen’ is minder bekend dan over Franken en ‘Friezen’. Opvallend is dat in de Romeinse tijd de term ‘Saksen’ (of Saxones) waarschijnlijk eveneens synoniem stond voor groepen Germanen, die per schip de kustgebieden plunderden (Springer 2003, pp. 247-248; Nicolay, 2014, p.28). Deze bevolkingsgroep wordt pas overtuigend in de historische bronnen vermeld vanaf de Saksische oorlogen (772-785 na Chr.) van Karel de Grote (Van der Velde, 2011, pp. 161-162; Winkler, 2005, pp.63-64). Behalve uit Romeinse en Frankische bronnen, is ook uit Angelsaksische bronnen bekend dat halverwege de 5e eeuw diverse bevolkingsgroepen (waaronder Franken, ‘Saksen’
17
en waarschijnlijk ook ‘Friezen’) naar Brittannië migreerden (Mostert, 2010, p.84; Nicolay, 2014, pp.30-34). Over het bestaan van de Franken en een Frankisch rijk bestaat weinig twijfel. Het maken van een degelijk onderbouwd onderscheid tussen de Franken en de verschillende niet-Frankische groepen voert voor onderhavig onderzoek te ver. Daarom is ervoor gekozen om het door Frankische en Angelsaksische schrijvers gemaakte onderscheid aan te houden, met de kanttekening dat voor dit onderzoek niet de etnische, maar de globale geografische context van belang is. Over het algemeen wordt aangenomen dat de ‘Friezen’ in de kustgebieden en het rivierengebied leefden, de ‘Saksen’ in het oosten van Nederland woonden en de Franken vanuit het zuiden kwamen.
2.2 Laat-Romeinse tijd A (ca. 270-350) 2.2.1 Historisch kader De laat-Romeinse tijd wordt gekenmerkt door de afname van de Romeinse macht. Niet-Romeinse groepen werden mondjesmaat tot het Romeinse rijk toegelaten in de hoop dat zij zouden ‘romaniseren’ en daarmee de grenzen zouden versterken. In plaats hiervan vond een de-romanisatie plaats waardoor de grenzen juist verzwakten (Mostert, 2010, p. 68; Van der Velde, 2011, pp. 129-131). Gedurende deze periode was het behouden van de grenzen geen prioriteit meer voor de Romeinse machthebbers. In de 3e eeuw nam het aantal aanvallen van Germaanse stammen vanuit het hele noordwestelijke grensgebied van het Romeinse Rijk toe (Mulder, Doedens & Kortlever, 2005, p.33; Van der Velde, 2011, pp. 130-131). Omstreeks 340 na Chr. keerde de rust enigszins terug toen de Romeinen een verbond sloten met de Franken. Als bondgenoot van het Romeinse rijk werden zij belast met de verdediging van de Rijngrens. Het machtsgebied van de Franken groeide echter zodanig dat zij Toxandria (het huidige Noord-Brabant) van de Romeinen annexeerden (Mulder, Doedens & Kortlever 2005, p.33; Van der Velde, 2011; pp.134-136). 2.2.2 Archeologie De grens van het Romeinse rijk bevond zich op slechts circa 60 km ten zuiden van Deventer. De bewoners van het gebied dat nu de gemeente Deventer omvat, waren zich ongetwijfeld bewust van het bestaan van hun Romeinse buren. Aanwijzingen hiervoor zijn de vele Romeinse munten, het Romeinse aardewerk, de onderdelen van militaire uitrusting, de sieraden en enkele afgodsbeelden die binnen het onderzoeksgebied zijn aangetroffen. Binnen de gemeente Deventer zijn, op archeologisch vlak, te Colmschate en Bathmen nederzettingen uit de laat-Romeinse tijd aangetroffen (fig. 2). In de nabije omgeving van de gemeente Deventer zijn te Epse (deels gemeente Deventer, deels gemeente Lochem) en Twello (gemeente Voorst) nederzettingen uit de laat-Romeinse tijd aangetroffen. Colmschate De bewoning in Colmschate concentreert zich door de geschiedenis heen vooral op de Colmschater Enk. De Colmschater Enk, of eigenlijk de dekzandduin waarop deze is ontstaan, is vanaf het neolithicum meerdere keren bewoond geweest (Van Beek, 2009, pp. 159-189). In de laat-Romeinse tijd ligt op de Colmschater Enk een nederzetting die in de tweede helft van de 1e eeuw is ontstaan (vindplaatsen 38-41, 43-45, 52). Vanaf de midden-Romeinse tijd werd de plaatsvastheid van de nederzettingen groter. De nederzetting werd met een rechthoekige omheining van vlechtwerk afgeschermd en de oriëntatie van de gebouwen daarbinnen blijft in de periode daarna vrijwel gelijk. 18
Fig. 2 Laat-Romeinse vindplaatsen nabij Deventer, daterend in de periode tussen 270-350 na Chr.
19
Opmerkelijk is dat de nederzetting werd voorzien van een poortgebouw (Hermsen, 2007, pp. 45-50; Van Beek, 2009, pp. 184-185). In de 2e-4e eeuw waren op de Colmschater Enk (vindplaats 41) gemiddeld twee of drie erven tegelijkertijd bewoond (Hermsen, 2007, p. 234). Op korte afstand van de huisplattegronden lagen waterputten en is een aantal spiekers waargenomen (vindplaatsen 41 en 44). Enkele nabijgelegen structuren zijn als schuur geïnterpreteerd. Binnen de omheiningen werden meerdere hutkommen aangetroffen (Hermsen, 2007, p. 213). De aanwezigheid van deze hutkommen wijst op ambachtelijke werkzaamheden binnen de nederzetting. Bijzonder zijn drie huizen uit de 3e eeuw, die met Romeinse bouw- en constructietechnieken zijn opgezet. De bewoners van de nederzetting op de Colmschater Enk hadden blijkbaar sterke banden met het Romeinse rijk. Hiervoor pleit ook een beeldje van de Romeinse godin Victoria en een opmerkelijke huisplattegrond waarin deze is aangetroffen. Deze huisplattegrond viel op vanwege de een-schepige bouw met forse vierkante wandpalen. Deze bouwstijl wijkt sterk af van de standaard laat-Romeinse gebouwen boven de Rijn (Hermsen, 2007, pp. 53-55, 242). Omstreeks het einde van de 3e of het begin van de 4e eeuw werd het noordoostelijke gedeelte van de nederzetting verlaten (Hermsen, 2007, p. 237). Aan het begin van de 4e eeuw werd de nederzetting in het zuidwesten uitgebreid met een rechthoekig omheind gebied. Hierbinnen zijn, op de grondsporen van een schuur na, geen duidelijke aanwijzingen van bewoning aangetroffen. Mogelijk deed dit gebied dienst als omheinde opslagplaats voor (voedsel)waren of voor vee (Hermsen, 2007, p. 240). Direct ten zuidwesten van de nederzetting op de Colmschater Enk is een gebied opgegraven dat gekenmerkt wordt door de aanwezigheid van vier meilerkuilen en vier ijzerovenkuilen. Ook deze structuren dateren in de tweede helft 3e – 4e eeuw. De meilerkuilen en ijzerovenkuilen liggen waarschijnlijk opzettelijk buiten de omheinde nederzetting en het bewoonde areaal op de Colmschater Enk, gezien er brandgevaarlijke activiteiten werden uitgevoerd zoals houtskoolbranden, het stoken van ovens en het smelten en bewerken van ijzer en brons (Hermsen & Haveman, 2009, pp. 231-237). Op enkele honderden meters ten zuidwesten van bovengenoemde nederzetting bevindt zich op de flank van de Colmschater Enk de vindplaats ‘Zweedse Tunnel’ (vindplaats 52). Hier zijn sporen aangetroffen van een nederzetting uit de 3e-6e eeuw. De nederzetting bestond uit tenminste drie hoofdgebouwen, waarvan er één met voorzichtigheid gedateerd kan worden in de 4e eeuw. In de nabijheid van de hoofdgebouwen zijn drie hutkommen aangetroffen. Deze hutkommen dateren in de 4e - eerste helft 5e eeuw. Daarbij bevond zich binnen het erf een waterput met een datering in de eerste helft 4e – eerste helft 5e eeuw. Net als de laat-Romeinse vindplaats op de kop van de Colmschater enk, zijn ook binnen deze vindplaats diverse delen van erfafscheidingen aangetroffen met daarin vondstmateriaal uit de 4e of 5e eeuw (Vermeulen, Hermsen & Mittendorff, 2009, pp. 30-45). De laat-Romeinse bewoners van de Colmschater Enk begroeven hun doden vermoedelijk op de zuidelijke flank van de dekzandduin, op de locatie ‘Grote Ratelaar’ (vindplaats 43). Hier zijn circa 100 crematiegraven aangetroffen met een datering vanaf circa de 3e - halverwege 4e eeuw (Verlinde & Erdrich, 2006). Voor zover bekend is dit het grootste grafveld uit de Romeinse tijd van OostNederland (Van Beek, 2009, p. 187). Ten westen van vindplaats 43 ligt de locatie ‘Kloosterlanden-Noord’ (vindplaats 45). Op deze zuidwestelijke uitloper van de Colmschater Enk is een grafveld aangetroffen met graven uit de late bronstijd en de late ijzertijd. In de midden- of laat-Romeinse tijd zijn hier twee urnen bijgezet. Ook zijn hier drie waterputten, een schuur en een spieker aangetroffen die gedateerd zijn in de 3e-4e eeuw (Vermeulen, Hermsen & Mittendorff, 2009, pp. 91-93). Bathmen Rond de Bathmense Enk zijn eveneens sporen van bewoning aangetroffen uit de 2e-4e eeuw. Bij onderzoek aan de Bergakker (vindplaats 34) en Deventerweg (vindplaats 35) zijn twee 20
huisplattegronden, vier hutkommen, drie meilerkuilen, één spieker of graanschuur en tenminste één waterput aangetroffen. Het hout waaruit de waterput was opgebouwd is door middel van dendrochronologie gedateerd in het jaar 173 na Chr. Eén van de aangetroffen huisplattegronden is op basis van oriëntatie in mogelijk dezelfde periode gedateerd. De overige structuren dateren tot in de 4e eeuw (Groenewoudt & Lubberding, 1996, pp. 141-151). Net als bij de nederzetting te Colmschate waren de erven mogelijk afgeschermd door middel van een hek of een gevlochten erfscheiding (Hulzer, Kremer & Van der Linden, 2004, pp. 10-11). Daarbij werden ook hier veel sporen van bronsgieterij en ijzerproductie aangetroffen. Opvallend aan de nederzetting te Bathmen is een ruimtelijke scheiding tussen de brons- en ijzerproductie binnen de vindplaats (Groenewoudt & Lubberding, 1996, pp. 141-151; Hermsen, 2009, pp. 22-48). Net als in Colmschate duidt dit op een planmatige inrichting van de nederzetting, waarbij aparte zones zijn aangewezen voor bewoning en ambacht. Twello (gem. Voorst) Ten oosten van Twello (gem. Voorst) is een gebied opgegraven met het toponiem ‘Achter ’t Holthuis’ (vindplaats 76). Hier zijn zes of zeven erven herkend die gedateerd zijn in de midden- of laatRomeinse tijd. Ook op deze vindplaats was de clustering van gelijktijdige bewoning vanaf de laatRomeinse tijd kenmerkend. Mogelijk hebben hier twee tot drie erven gelijktijdig bestaan. Daarbij waren, net als te Colmschate en Bathmen, de erven te Twello met palen en vlechtwerk in standgreppels omheind. Ook hier zijn binnen de erven aparte zones aantoonbaar waarbinnen hutkommen en mogelijke smidsen stonden voor ambachtelijke werkzaamheden. Verder zijn binnen de erven enkele waterputten, spiekers en een veekraal aangetroffen (De Wit, 2012, pp. 393-401). Losse vondsten Uit de binnenstad van Deventer zijn op diverse locaties resten van Romeins bouwmateriaal gevonden. Dit bouwmateriaal bestaat uit tufsteenfragmenten en Romeinse daktegels die binnen de vindplaatsen 20, 24 en 31 zijn aangetroffen. Op één van de Romeinse daktegels stond het opschrift “LEGVIVIC”. Dit wijst op het “Legio VI Victrix”, het “Onoverwinnelijk 6e legioen”, dat aan het eind van de 1e eeuw in Xanten was gelegerd. Ook zijn enkele hypocaust-tegels aangetroffen, waarvan er één de stempel droeg van het 30e legioen. Dit legioen was gedurende de 2e-4e eeuw eveneens in Xanten gelegerd. Deventer fungeerde in de late middeleeuwen als stapelplaats voor tufsteen uit het Rijnland. Het materiaal werd (samen met ander bruikbaar Romeins bouwmateriaal) gewonnen door de sloop van Romeinse forten en steden langs de Rijn (Bartels, 2006, p. 84). Mogelijk kwamen op deze wijze ook andere Romeinse ‘relieken’ in Deventer terecht. Voorbeelden hiervan zijn enkele Romeinse aardewerkscherven van de opgraving onder de Nieuwe Markt (vindplaats 22) en een koperen munt, daterend tussen 334 en 335, die bij het Leeuwenbrugcomplex (vindplaats 18) is gevonden. Hoewel het overgrote deel van deze vondsten voornamelijk uit 10e-11e eeuwse sporen afkomstig is, kan niet worden uitgesloten dat onder de huidige binnenstad geen bewoning heeft plaatsgevonden in de Romeinse tijd2. Op diverse plekken onder de oude binnenstad zijn resten gevonden van een (laat)prehistorische akkerlaag, die mogelijk tot in de Romeinse tijd in gebruik kan zijn geweest (Eimerman & Mittendorff, 2013; Eimerman, 2013). Buiten de binnenstad van Deventer zijn ook enkele Romeinse vondsten aangetroffen die niet direct aan structuren of nabije bewoning te koppelen zijn. Zo zijn in de Driebergenbuurt (vindplaats 67) enkele aardewerkscherven aangetroffen die gedateerd kunnen worden in de eerste vier eeuwen na 2
Pers. comm. E. Mittendorff (gemeentelijk archeoloog, Archeologie Deventer), 9 juli 2015.
21
Chr. (Bartels, Klomp & Hermsen, 2001). Op de Rielerenk (vindplaats 37) zijn een koperen follis van Constantinus II en een follis van Constantijn de Grote gevonden. Deze munten dateren tussen 330-331 na Chr. en tussen 337-340 na Chr. (Vermeulen & Bartels, 2007). Bij zowel de vondsten van vindplaats 67 als die van vindplaats 37 bestaat de mogelijkheid dat deze met stadsafval van elders zijn meegekomen. In beide vindplaatsen is een dik esdekpakket waargenomen. Van vindplaats 37 is vastgesteld dat de enk grotendeels is opgeworpen uit stadsmest (Vermeulen & Bartels, 2007). Voor vindplaats 67 zou (gezien de geringe afstand tot de binnenstad van Deventer) hetzelfde kunnen gelden. Op de vindplaats ‘Olthof-Noord’ te Epse (vindplaats 60) zijn vijf paalgaten herkend waaruit zes fragmenten handgevormd aardewerk afkomstig zijn. Deze sporen zijn op basis van het aardewerk gedateerd in de ijzertijd of de Romeinse tijd. Op de locatie ‘Waterdijk’ te Epse (vindplaats 61), iets ten zuiden van vindplaats 60, is bij niet-archeologisch graafwerk gedraaid aardewerk aangetroffen dat niet exacter gedateerd kan worden dan Romeins of vroegmiddeleeuws. In de buurt van Twello (gem. Voorst, vindplaats 74) zijn door een amateurarcheoloog diverse vondsten uit de Romeinse tijd en vroege middeleeuwen aangetroffen (zie hoofdstuk 4). De exacte locatie van deze vindplaats wordt in overleg met de vinders en de lokale autoriteiten niet in onderhavig onderzoek genoemd. Hoewel het grootste deel van de vondsten uit metalen objecten bestaat, zijn ook aardewerkscherven verzameld. Een deel van de metaalvondsten dateert in de 3e-4e eeuw. Het betreft onder meer een randbeslag of riemhanger dat onderdeel was van het Romeins militair gordelgarnituur en een bronzen munt met de afbeelding van Allectus. De laatstgenoemde munt is tussen 293-296 na Chr. geslagen te Londen.
2.3. Laat-Romeinse tijd B (ca. 350-450) 2.3.1 Historisch kader Aan het eind van de Romeinse tijd kwam het West-Romeinse rijk zodanig onder druk te staan, dat de Romeinen geen autoriteit meer hadden in de grensgebieden (Mulder, Doedens & Kortlever, 2005, pp. 34-35). Na het vertrek van de Romeinen raakten landwegen in verval en nam het belang van handel en transport over water toe. Hierdoor ontstonden en groeiden nederzettingen langs de rivieren (Mulder, Doedens & Kortlever, 2005, p. 41). Romeinse steden raakten ontvolkt en zelfs geheel verlaten. In deze periode keerde de samenleving terug naar een kleinschalig, voornamelijk agrarisch bestaan (Mulder, Doedens & Kortlever, 2005, p. 38; Van der Velde, 2011, pp. 140-141). 2.3.2 Archeologie Veel van de archeologisch onderzochte nederzettingslocaties in het onderzoeksgebied zijn gedurende het begin van de laat-Romeinse tijd in gebruik (fig. 3). De nederzettingen op de kop van de Colmschater Enk en de Bathmense Enk worden gedurende de periode tussen 350-450 na Chr. verlaten. Enkele bewoningkernen hadden mogelijk een langere levensduur (waaronder vindplaatsen 45, 46, 52 en 75). Colmschate Het aantal gelijktijdige erven binnen de grote nederzetting op de Colmschater Enk (vindplaatsen 3841, 43-45, 52) nam gedurende de periode 350-450 na Chr. af. Het noordoostelijke deel van de nederzetting (vindplaats 41) werd omstreeks eind 3e – begin 4e eeuw verlaten. Hierdoor bevond de bewoning zich met name in het westen (Hermsen, 2007, pp. 237-238). Omstreeks het begin van de 4e eeuw raakte de omheinde ‘ambachtelijke zone’ met hutkommen in het zuidwestelijke deel van de 22
Fig. 2 Laat-Romeinse vindplaatsen nabij Deventer, daterend in de periode tussen 350 - 450 na Chr.
23
nederzetting in onbruik. Hierna kan het terrein in gebruikt zijn geweest voor de opslag van agrarische producten, wat de aanwezigheid van een nieuw schuurtje zou verklaren (Hermsen, 2007, p. 240). Daarbij zijn de sporen van een poortgebouw aangetroffen, die zich bij de ingang van de westelijke omheining bevond. Het meest westelijke deel van de omheinde nederzetting bleef tot aan het begin van de 5e eeuw in gebruik voor onder meer het omsmelten van brons. Uit deze periode zijn echter nog geen woonhuizen bekend binnen de nederzetting (Hermsen, 2007, pp. 237-238). De bewoning lijkt in deze periode te verplaatsen naar het westen (vindplaats 52), waar sporen zijn aangetroffen die al dateren vanaf de 3e eeuw (zie hoofdstuk 2.2.2). Binnen de opgraving te ‘Zweedse Tunnel’ (vindplaats 52) zijn geen huisplattegronden aangetroffen uit deze periode. Wel zijn binnen de nederzetting veel kuilen aangetroffen met daarin sporen van ijzerproductie en ijzerbewerking. De kuilen zijn op basis van aardewerk gedateerd in de 4e6e eeuw. De ijzerslakken bestonden uit zowel productie- als smeltslakken, wat erop wijst dat bewoners lokaal ijzer produceerden (Vermeulen, Hermsen & Mittendorff, 2009, pp. 77-78). Ten slotte zijn sporen van bronsbewerkingsafval aangetroffen in een kuil, waaronder een smeltkroesje en bronsresten. De kuil is op basis van scherven importkeramiek gedateerd omstreeks de 5e eeuw (Vermeulen, Hermsen & Mittendorff, 2009, pp. 45-48). Bathmen Op de kop van de Bathmense Enk (vindplaats 33) zijn eveneens geen bewoningssporen aangetroffen uit de 3e – halverwege de 5e eeuw. Vindplaats 34, op de noordflank van de Bathmense Enk, blijft wat langer bewoond en dateert tot in de 4e eeuw. Omstreeks de 3e-4e eeuw bestond de nederzetting binnen vindplaats 34 uit tenminste één woning, enkele hutkommen en meilerkuilen. Daarbij zijn ook hier vele sporen van bronsgieterij aangetroffen, waaronder (fragmenten van) smeltkroezen, mallen en afval. Een uitgebrande hutkom uit de 4e eeuw was gevuld met resten van ijzerproductie (Groenewoudt & Lubberding, 1996). Twello (gem. Voorst) De bewoning op de locatie ‘Achter ’t Holthuis’ (vindplaats 76) neemt omstreeks de 4e-5e eeuw in omvang af. Uit de 4e eeuw zijn twee huisplattegronden aangetroffen die mogelijk gebouwd zijn in de ‘Wijster’-traditie (meer specifiek type Wijster B en C). Deze huizen hebben waarschijnlijk niet tegelijkertijd gefunctioneerd en kunnen daarom elkaars opvolger zijn. Op een zeker moment bestond het erf behalve uit een woning, ook uit een bijgebouw dat mogelijk als smidse gefunctioneerd heeft, een hutkom, een spieker en een veekraal. Ook in de daaropvolgende bewoningsfase (tweede helft 4e – eerste helft 5e eeuw) hebben binnen vindplaats 76 twee huizen gestaan. Deze huizen zijn herkend als het type Peelo B of Wijster C. Tevens stonden binnen de nederzetting twee bijgebouwen, een waterput, een spieker en zes hutkommen (De Wit, 2012, pp. 393-399) Op ongeveer 300 meter van de nederzetting is een laat-Romeins crematiegraf aangetroffen. Hierin zijn fibulafragmenten en onverbrande resten van een driehoekige benen kam gevonden. De benen kam is door middel van een 14C-datering gedateerd tussen 380-530 na Chr. Gezien de datering van de nederzetting en het graf met elkaar overeenkomen, evenals de relatief korte afstand tussen de nederzetting en het graf, is het goed mogelijk dat de nederzetting en het graf bij elkaar horen (De Wit, 2012, pp 354-358). Losse vondsten Bij graafwerkzaamheden onder het Muggeplein (vindplaats 20) in het centrum van Deventer zijn op het ‘schone zand’ twee scherven aangetroffen die in de 4e of 5e eeuw gedateerd kunnen worden. Het 24
betreft een bodem van een handgevormde ruwwandige pot en een bodem van een gedraaide terra sigillata kan (Spitzers, 1996, p. 91). Mogelijk zijn deze scherven, net als enkele andere Romeinse vondsten uit de binnenstad van Deventer, met tufsteen uit Xanten meegevoerd. Opvallend is de vondst van een laat-Romeinse mantelspeld die gevonden is bij graafwerkzaamheden onder de Nieuwe Markt (vindplaats 22) (fig. 4a). Deze mantelspeld is gedateerd in de derde kwart van de 4e eeuw. Of deze vondst eveneens met bouwmateriaal uit Xanten is meegevoerd, is niet met zekerheid te stellen (Spitzers, 1996, p. 91). In de omgeving van Twello (vindplaats 74) stuitten twee detectorhobbyisten eveneens op twee laat-Romeinse mantelspelden. De eerste mantelspeld betreft een steunarmfibula (fig. 4b). Deze is gedateerd tussen eind 4e – begin 5e eeuw. De tweede vondst is als beugelfibula geïnterpreteerd en dateert waarschijnlijk in de 4e-5e eeuw.
a
b e
Fig. 3 a Mantelspeld uit de derde kwart van de 4 eeuw, vindplaats 22 (uit: Spitzers, 1996, p.91 fig.4. e e b Steunarmfibula uit eind 4 -5 eeuw, vindplaats 74 (tekening: I. Hermsen, 2004)
2.4 Vroege middeleeuwen A (ca. 450-525) 2.4.1 Historisch kader Nadat de Romeinen definitief de Lage Landen verlaten hadden, ontstond er een vacuüm op staatkundig gebied. Van nieuwe bewoners lijkt in Oost-Nederland geen sprake te zijn. Een argument voor bewoningscontinuïteit is het ontbreken van een breuk in de ontwikkeling van huistypen en de materiële cultuur (hoofdstuk 3). Zowel boerderijplattegronden als aardewerktypen uit deze periode zijn te herleiden naar voorgangers uit de laat-Romeinse tijd (Van der Velde, 2011, pp. 146-147). In deze periode vindt in Noord-Frankrijk een ontwikkeling plaats die later van invloed zal zijn op dit deel van Nederland. De Franken, die in Noord-Frankrijk als bondgenoot van de Romeinen een deel van het rijk bestuurden, bleven de dienst uit maken in het gebied en stichtten een eigen rijk. Dit was het rijk van de Merovingers, genoemd naar hun eerste koning Merovius of Merovech (Heitling & Lensen, 1992, pp. 35-36; Mulder, Doedens & Kortlever, 2005, p. 36). In 481 kwam Clodovech of Clovis, de kleinzoon van Merovech, aan de macht (Van Es, 1994a, pp. 82-84; Mulder, Doedens & Kortlever, 2005, p. 36). Door middel van oorlogvoering versloeg Clovis de overige koningen en aan het eind van de 5e eeuw bekeerde Clovis zich tot het orthodoxe christendom. Hierdoor kreeg hij de steun van de Gallische Kerk en daarmee ook van de Gallo-Romeinse bevolking (Van Vlierden, 1995, p. 14). Uiteindelijk breidde Clovis zijn rijk uit tot een gebied dat de basis vormde voor het huidige Frankrijk (Mulder, Doedens & Kortlever, 2005, p. 36). 25
2.4.2 Archeologie De archeologische neerslag neemt in de periode 450-525 na Chr. enorm af (fig. 5). Het bewoningscluster op de kop van de Colmschater Enk (vindplaatsen 38-41, 43-45) is in de vroege middeleeuwen definitief verlaten (Hermsen, 2007, p.213). De Colmschater Enk blijft echter een aantrekkelijke bewoningslocatie, aangezien de bewoning zich in het verlengde van de enk voortzet. Even ten zuidwesten van de laat-Romeinse nederzetting op de Colmschater Enk zijn (delen van) enkele vroegmiddeleeuws erven opgegraven (vindplaats 52). De bewoningslocatie van de laatRomeinse nederzetting te Twello blijft iets langer in gebruik dan de laat-Romeinse nederzetting op de kop van de Colmschater Enk (vindplaats 76). Wel neemt de omvang van de nederzetting in Twello in deze periode sterk af. Colmschate De laat-Romeinse nederzetting op de locatie ‘Zweedse Tunnel’ (vindplaats 52) blijft gedurende de vroege middeleeuwen A nog even bewoond. Op deze locatie zijn huisplattegronden van twee hoofdgebouwen aangetroffen. Deze gebouwen dateren op basis van enkele aardewerkvondsten in de 5e eeuw en hebben waarschijnlijk niet tegelijkertijd gefunctioneerd. Daarbij zijn tussen de grondsporen twee hutkommen herkend die gedateerd zijn in de 4e-6e eeuw. Ten slotte zijn een spieker en een kuil aangetroffen die mogelijk in de 6e eeuw dateren, maar dit is niet met zekerheid vast te stellen (Vermeulen, Hermsen & Mittendorff, 2009, pp. 30-34). Twello (gem. Voorst) Net als in Colmschate, blijft ook de laat-Romeinse nederzetting binnen vindplaats 76 tot in de vroege middeleeuwen A in gebruik. Hoewel de nederzetting te Colmschate mogelijk enkele honderden meters is verplaatst, blijft de vroegmiddeleeuwse bewoning in Twello op vrijwel dezelfde locatie voortduren. Binnen de opgegraven nederzetting is tenminste één plattegrond van een huis herkend. Het huis is gedateerd in de tweede helft van de 5e eeuw. Eén waterput op het erf is in onbruik geraakt in de 5e – begin 6e eeuw. Verder zijn binnen het opgravingsareaal zeven hutkommen waargenomen. Twee van de hutkommen dateren in de 5e eeuw, de overige vijf zijn van een latere periode (De Wit et al. 2012, pp. 51-72). Losse vondsten In Colmschate is tijdens archeologisch onderzoek te ‘Kloosterlanden-Noord’ (vindplaats 45) een kuil aangetroffen met daarin een groot aantal aardewerkscherven. Onderzoekers herkenden onder meer Hessens-Schortens aardewerk en knikwandpotten, die te dateren zijn in de 5e – begin 8e eeuw (o.a. Groenewoudt, 1989, pp. 225-243). Hoewel op deze vindplaats geen resten van erven uit de 5e of 6e eeuw zijn herkend, lijkt de vondstrijke kuil een aanwijzing te zijn voor nabije bewoning. Daarnaast zijn op deze locatie enkele waterputten aangetroffen die gedateerd zijn in de 7e eeuw. Op de locatie ‘Oostrik’(vindplaats 47), in het noorden van de Colmschater Enk, zijn scherven gevonden van een geknikte kom. Deze kom is gedateerd van de tweede helft 5e tot in de eerste helft 8e eeuw (o.a. Verlinde, 2000). Een aantal metaalvondsten kan niet ongenoemd blijven. Allereerst is in het Nieuwe Plantsoen (vindplaats 70) ten noorden van de binnenstad van Deventer een deel van een gouden Kolbenarmring gevonden (fig. 24). Deze armring is gedateerd in de 5e of 6e eeuw. Dergelijke gouden armringen zijn zeer zeldzaam en worden normaliter met name aangetroffen in rijke graven en depotvondsten.
26
Fig. 4 Vroegmiddeleeuwse vindplaatsen nabij Deventer, daterend in de periode tussen 450-525 na Chr.
27
Gouden sieraden als de Kolbenarmring zouden onder lokale en regionale elite zijn uitgewisseld om onderlinge banden te versterken. Doordat dit de enige vroegmiddeleeuwse vondst is die is gevonden op deze locatie, kan niet met zekerheid worden gesteld of deze locatie in de vroege middeleeuwen bewoond is geweest (o.a. Van Beek, 2009, pp. 193-194) In de omgeving van vindplaats 74 (gem. Voorst) zijn twee gespdoornen gevonden. Eén daarvan kan met enige zekerheid gedateerd worden omstreeks de 5e-6e eeuw. Deze gespnaald is met een glasachtige rode inleg (waarschijnlijk almandijn) ingelegd. Een dergelijke versiering wordt vaak in verband gebracht met de rijke cultuur van de elite (Nicolay, 2006; IJssennagger, Megens & Willemsen, 2013, pp. 78-86). Een tweede gespnaald is minder rijk versierd en kan nog tot in de 7e eeuw dateren.
2.5. Vroege middeleeuwen B (ca. 525-750) 2.5.1 Historisch kader In de loop van de 6e eeuw wordt de invloed van het Frankische rijk in Nederland zichtbaar. In RhenenDonderberg zijn graven aangetroffen waarvan het vondstmateriaal als Merovingisch beschouwd kan worden (Van Es, 1994a, pp. 82-84). Onder de Merovingische koning Dagobert I (629-639) werd het Frankische rijk daadwerkelijk naar het noorden uitgebreid. Aan het begin van de 7e eeuw reikte de Frankische macht enige tijd tot aan Utrecht, maar omstreeks 650 hadden de ‘Friezen’ het rivierengebied weer in handen (Theuws, 1990, p. 54). In 689 werd de ‘Friese’ koning Radbod bij Dorestad verslagen door Pippijn II (de hofmeier van de Merovingische koning). Maar pas in 695 waren de Friezen in Dorestad wederom verslagen (Van Es, 1994a, pp. 89-93). In de loop van de 7e eeuw nam de macht van de Merovingische koningen af, terwijl de macht van hun hofmeiers toenam. Dit blijkt onder meer uit het feit dat hofmeier Pippijn II (en niet één van de Merovingische koningen) de ‘Friese’ koning Radbod versloeg. Na de dood van Pippijn II breidde zijn bastaardzoon, Karel Martel (bijgenaamd de Strijdhamer), het Merovingische rijk verder uit. In het jaar 734 veroverde Karel Martel nog meer land van de ‘Friezen’. Hier werd zijn uitbreidingscampagne bij de Liemers gestopt door de ‘Saksen’ (Van Es, 1994a, p. 92; Mulder, Doedens & Kortlever, 2005, p. 37). Vanaf de laat-Romeinse tijd hebben veel niet-Romeinse mannen als huurling gediend in de legers van zowel de Romeinen als de Franken. Hierdoor hebben zij ongetwijfeld kennis en ervaringen meegenomen naar huis. Pas toen de Franken door middel van veldtochten en strafexpedities hun rijk uitbreidden, werden de Franken door de ‘Saksen’ steeds meer als vijand gezien (Otten, 2012, p. 73). 2.5.2 Archeologie Bewoningssporen uit de periode tussen 525 en 750 na Chr. zijn in de gemeente Deventer wederom voornamelijk aangetroffen ten zuidwesten van de Colmschater Enk (fig. 6). Bij de vindplaatsen 45, 46, 49, 50 en 52 zijn sporen uit de 6e-8e eeuw aangetroffen. Opvallend is dat ook in Epse vroegmiddeleeuws aardewerk is aangetroffen (vindplaats 58). Aan de bewoning binnen de vindplaatsen te Twello (vindplaatsen 75-77), lijkt in deze periode een eind te komen. Colmschate De locatie ‘Zweedse Tunnel’ (vindplaats 52), waar structuren zijn aangetroffen uit de 3e-6e eeuw, wordt omstreeks 525-600 na Chr. verlaten. Binnen de nederzetting zijn drie huisplattegronden, twee spiekers, één schuur en drie hutkommen aangetroffen (Vermeulen, Hermsen & Mittendorff, 2009, pp. 30-34). 28
Fig. 6 Vroegmiddeleeuwse vindplaatsen nabij Deventer, daterend in de periode tussen 525-750 na Chr.
29
Langs de Zweedsestraat (vindplaats 50), op een afstand van nog geen 100 m ten noorden van vindplaats 52, is een vroegmiddeleeuwse waterput opgegraven. Aan de hand van een 14C-datering is vastgesteld dat de waterput in gebruik was in de 8e-9e eeuw. Daarbij zijn diverse vondsten aangetroffen, waaronder aardewerk met een mogelijke datering in de 6e – begin 8e eeuw (Eeltink, 2003). 500 meter ten zuiden van vindplaats 50 bevinden zich de vindplaatsen 45 en 46. Deze vindplaatsen zijn in paragraaf 2.4.2. al genoemd. Hier zijn fragmenten van Hessens-Schortens aardewerk en scherven van knikwandpotten aangetroffen die mogelijk dateren in de periode tussen de 4e-8e eeuw. Goed dateerbare vondsten of sporen uit de 5e-6e eeuw ontbreken echter, waardoor het goed mogelijk is dat het aardewerk pas vanaf de 7e eeuw dateert. Binnen vindplaats 45 zijn drie waterputten aangetroffen. Deze waterputten zijn gedateerd op basis van aardewerk. Het betreft twee boomstamputten uit de 7e eeuw en een vierkante waterput die is gedateerd in de eerste helft van de 7e eeuw (Groenewoudt, 1989, pp. 225-243). Het vondstmateriaal uit de waterputten en de losse vondsten omvatten gladwandig gedraaid aardewerk, ruwwandig gedraaid aardewerk en handgevormd aardewerk uit de 7e-9e eeuw (Groenewoudt, 1989, pp. 225-243). Binnen vindplaats 45 is een grote hoeveelheid Merovingisch aardewerk aangetroffen, waaronder handgevormd aardewerk en de aardewerktypen Mayen en Badorf. Daarbij is ook ijzerbewerkingsafval gevonden. Op basis van het aardewerk is de vindplaats gedateerd in de tweede helft 7e – begin 8e eeuw. Onder het vondstmateriaal bevond zich onder meer een vuurslag uit de 6e – begin 8e eeuw en een bijzonder riembeslag waarvan geen parallellen bekend zijn. Dit riembeslag is aan de hand van de versiering (een afbeelding van een man) gedateerd omstreeks de 6e-9e eeuw (o.a. Groenewoudt, Van Nie & Schotten, 1990, pp. 7-16). Langs de Siemelinksweg (vindplaats 49) zijn twee bewoningsfasen van een nederzetting herkend. De archeologische neerslag van de eerste bewoningsfase, bestaande uit een hutkom, is gedateerd in de tweede helft 6e-7e eeuw (o.a. Van der Wal & Mittendorff, 2012) Epse In Epse (vindplaats 58) zijn paalkuilen aangetroffen met daarin scherven van het aardewerktype Hessens-Schortens. Dit aardewerk, en daarmee ook de paalsporen, zijn gedateerd tussen 600 en 750 na Chr. Uit de paalsporen was echter geen herkenbare constructie te herleiden (Lubberding, 2008). Mogelijk bevond zich een vroegmiddeleeuwse nederzetting in de nabijheid van de paalsporen en buiten de opgraving. Twello (gem. Voorst) Bij vindplaats 76 stuitten archeologen bij op een aantal hutkommen en waterputten uit de 6e – begin 7e eeuw. Hoewel bewoningsresten binnen de vindplaats ontbraken, vermoedden de onderzoekers dat de bewoning zich mogelijk naar het westen (buiten de opgraving) heeft verplaatst. Binnen de opgraving ontbraken sporen en vondsten uit de 7e-12e eeuw volledig (De Wit et al. 2012, pp. 462-463). Hieruit kan geconcludeerd worden dat de vindplaats in Twello, die al vanaf de laat-Romeinse tijd continu in gebruik was, aan het begin van de 7e eeuw wordt verlaten. Losse vondsten In paragraaf 2.4.2. zijn enkele losse vondsten genoemd die mogelijk dateren omstreeks het eind van de vroege middeleeuwen A (450-525 na Chr.) of de vroege middeleeuwen B (525-750 na Chr.). Uit de gemeente Deventer gaat het om scherven aardewerk van vindplaats 47 en een gouden Kolbenarmring die in binnen vindplaats 70 is gevonden. Het aardewerk van de vindplaats 47 is afkomstig van een geknikte kom uit de tweede helft 5e – eerste helft 8e eeuw (o.a. Verlinde, 2000). De Kolbenarming dateert omstreeks de 5e-6e eeuw, waardoor het mogelijk nog in de deze periode dateert (o.a. Van Beek, 30
2009, pp. 193-194). Ook zijn in paragraaf 2.4.2. enkele metaalvondsten uit de gemeente Voorst genoemd (vindplaats 74). Binnen dezelfde vindplaats zijn tevens drie zilveren sceatta’s gevonden. Twee sceatta’s zijn van een zogenaamd ‘continentaal runentype’, die tussen 650-755 na Chr. dateren. De derde sceatta is van een ‘stekelvarkentype’ en dateert omstreeks 720 na Chr.
2.6. Vroege middeleeuwen C (ca. 750-900) 2.6.1 Historisch kader Toen Karel Martel in 741 stierf, werd zijn rijk over zijn zonen Carloman en Pippijn III (de Korte) verdeeld. Wanneer Carloman besluit het klooster in te treden, krijgt Pippijn III uiteindelijk het gezag over het hele rijk. In het jaar 751 liet Pippijn III zich kronen als eerste Karolingische koning, waardoor definitief een eind kwam aan de macht van de Merovingen (Mulder, Doedens & Kortlever, 2005, p. 41). Twee jaar later sloot hij een verdrag met de ‘Saksen’ die zich langs de Frankisch-Saksische grens woonden, waardoor de veiligheid van missionarissen gegarandeerd zou zijn (Otten, 2012, p. 78). Hierdoor konden diverse missionarissen, in de voorhoede van de noordwaartse expansie van de Karolingische Franken, beginnen met de kerstening van de ‘Saksen’. Eén van de missionarissen was de Angelsaks Lebuïnus, die specifiek in de IJsselstreek wilde prediken. Omstreeks het jaar 765 bouwde Lebuïnus samen met Marchelm (Marcellinus), een ervaren missionaris van Angelsaksische komaf, een klein kapelletje te Wilp aan de Frankische zijde van de rivier de IJssel. Kort daarop stak hij de rivier over om een kerkje te stichten ‘in de plaats genaamd Daventre’. Deze kerk zou als missiebasis dienen om van daaruit de ‘Saksen’ te bekeren (Van Vliet, 2004, p. 131; Diekamp, 1881, p. 18). Deze kerk werd door de ‘Saksen’ gesloopt, maar kort daarna weer opnieuw gebouwd. In tussentijd breidde Karel (de Grote), de zoon van Pippijn III, het rijk nog verder uit. Bij zijn expansie naar het noorden stuitte hij echter op veel weerstand. In het jaar 772 liet Karel de Grote een ‘Saksisch’ heiligdom, de ‘Irminsûl’, verwoesten (Winkler, 2005). Dit ontketende een oorlog tussen de Franken en de ‘Saksen’. Toen Lebuïnus in het jaar 774 kwam te overlijden werd de door hem gebouwde kerk te Deventer opnieuw door ‘Saksen’ verwoest. Een jaar later werd de ‘Friese’ missionaris Liudger vanuit Utrecht naar Deventer gestuurd om de schade te herstellen. Ook kreeg hij de opdracht het lichaam van Lebuïnus te lokaliseren en deze in de nieuwe kerk bij te zetten. Op de plek waar hij het graf van Lebuïnus vermoedde, herbouwde Liudger de kerk (Angenendt, 2005, p.92). Ditmaal bleef de kerk gespaard en nadat zowel Lebuïnus als Marchelm door Liudger heilig waren verklaard, ontwikkelde de kerk zich tot een plaats van lokale heiligenverering (Van Vliet, 2004, p.131). De rust rond Deventer lijkt terug te komen nadat het Frankisch-Saksische conflict zich dieper in het ‘Saksische’ achterland verplaatste. Uiteindelijk duurde het meer dan 30 jaar voordat Karel de Grote in 804 de ‘Saksen’ onderwierp en deze (met geweld) tot het christendom bekeerde (Van Es, 1994a, p. 92; Mulder, Doedens & Kortlever, 2005, pp. 41-44; Otten, 2012, pp. 20-21). Na de rijksvergadering in 777 werd het nieuwe missiegebied in opdracht van Karel de Grote opgedeeld in deelgebieden die aan een rijksabdij of bisdom werden toevertrouwd. Het gebied ten oosten van de IJssel viel hierdoor onder het bisdom Utrecht. Omdat het nieuwe ‘Saksische’ gebied vanuit Deventer gekerstend werd, vervulde het kerkje in Deventer een belangrijke rol in de politieke en religieuze structuur van het gebied. Kort na de rijksvergadering wordt dan ook een leefgemeenschap van geestelijken bij de kerk in Deventer gesticht (Mittendorff, 2007, pp. 28-29). Naast kerkelijke deelgebieden werden de veroverde gebieden ook verdeeld in bestuurlijke eenheden of graafschappen. Eén van deze graafschappen was Hamaland. Hoewel de exacte grenzen van Hamaland onzeker zijn, weet men wel dat Zutphen (20 kilometer ten zuiden van Deventer) een centrale positie in het graafschap Hamaland had. In Zutphen resideerde de koninklijke ambtenaar die het omliggende 31
graafschap bestuurde. Deventer vormde een belangrijk knooppunt in het nieuwe netwerk van kloosters en kerken in het ‘Saksische’ gebied. Daarbij was het eveneens koningsgoed en vervulde de nederzetting een bescheiden rol als koninklijk handelscentrum (Mittendorff, 2007, pp. 28-29). Tussen 834 en 849 waren Frisia en Dorestad meerdere malen het doelwit van Noormannen of Vikingen (Holwerda, 1929, pp.4-15). In de jaren die daarop volgden nam de handelspositie van Dorestad af. Dit had mogelijk te maken met de verplaatsing van de Rijnbedding (Van Es & Verwers, 2009, pp. 15-46). Daarnaast werd Dorestad door een Vikingaanval in het jaar 863 zodanig verwoest dat de nederzetting werd verlaten (Mulder, Doedens & Kortlever, 2005, p. 46). De kooplieden, ambachtslieden, lokale geestelijken en de bisschop van Utrecht werden gedwongen elders een bestaan op te bouwen. Opvallend is dan ook dat de activiteit in de nederzetting Deventer in deze periode toeneemt. Een deel van de kooplieden richtten zich op de IJssel waardoor Deventer zich tot een belangrijk handelsknooppunt ontwikkelde (Mittendorff, 2007, pp. 29-30). In het jaar 882 werd ook Deventer door Noormannen verwoest (Bartels, 2006, pp. 160, 210). Kort na de aanval van de Noormannen werd een ringwal om de stad opgeworpen om de nederzetting tegen toekomstige aanvallen te kunnen verdedigen (Bartels, 2006, pp. 66-68). Hierdoor werd Deventer relatief veilig, waardoor de bisschop van Utrecht zich aan het eind van de 9e eeuw te Deventer kon vestigen (Van der Tuuk, 2003). Tijdens zijn residentie te Deventer zorgde de bisschop ervoor dat zijn kooplieden dezelfde rechten kregen die ze eerder in Dorestad hadden (Groothedde, 2004, p. 46). Mogelijk zorgde deze situatie voor een economische stimulans voor de regio, waarop in het jaar 897 ook de koning deze rechten bevestigde. Hierdoor kon Deventer uitgroeien tot een handelsnederzetting (Heitling & Lensen, 1992, pp. 40-41). 2.6.2 Archeologie Vanaf deze periode is een tweedeling zichtbaar binnen de gemeente Deventer. Allereerst lijkt de archeologische neerslag in het gebied enorm toe te nemen door de opkomst en snelle groei van de nederzetting Deventer. Buiten het centrum van Deventer zijn diverse vondstconcentraties waargenomen en gedocumenteerd met een datering vanaf de 8e eeuw (fig. 8). In veel gevallen zijn deze vondstconcentraties echter in verband gebracht met stadsafval, dat zich vanaf de 8e eeuw in de binnenstad van Deventer ophoopte. Dit stadsafval werd vanaf de late middeleeuwen op akkers gebracht om deze te bemesten (zie hoofdstuk 5.5). De verschillende vindplaatsen in Deventer zijn tot op heden nog nooit in één synthetiserend onderzoek gebundeld. Wonen en werken in Deventer (binnenstad) In de oude binnenstad van Deventer zijn op diverse plaatsen sporen van middeleeuwse bewoning, begraving of ambacht aangetroffen (fig. 7a). Hiervan dateren de vroegste resten in de 8e eeuw, maar de meeste sporen en vondsten dateren pas vanaf de 9e eeuw. De vroegste resten van de middeleeuwse nederzetting te Deventer zijn aangetroffen in een zone langs de IJssel die tot ca. 250m van het water reikt (fig. 7b, links). Vindplaatsen 26 en 29 vormen een uitzondering. Dit kan worden verklaard doordat deze vindplaatsen als begraafplaats en mogelijke akker zijn geïnterpreteerd. Dergelijke gebieden kunnen aan de rand van een nederzetting worden verwacht. Het is opvallend dat de resten uit de 8e eeuw zijn aangetroffen in de lager gelegen delen van de stadskern. Logischerwijs zou de oudste bewoning met name op de hoger gelegen delen of op de flanken gevestigd zijn (hoofdstuk 5.4.2). Dit beeld komt overeen met het verwachtingsmodel van de gemeentelijke archeologische dienst van Deventer (fig. 7b, rechts). Opvallend is het ontbreken van sporen tussen de Polstraat (vindplaats 24) en het Grote Kerkhof (vindplaats 11), terwijl hier wel sporen te verwachten zijn. Mogelijk betreft het een vertekening omdat over dit gebied nog geen archeologische gegevens bekend zijn, of doordat de locatie zo intensief bewoond is dat alle sporen reeds zijn vergraven. 32
Fig. 7a. Detailweergave van vindplaatsen in de binnenstad van Deventer, daterend tussen 750-900 na Chr.
Fig. 7b. Links: Detailweergave van de geomorfologie van Deventer-centrum, met daarop de vindplaatsen waar e resten zijn aangetroffen die (mogelijk) in de 8 eeuw dateren (groen gemarkeerd), donkergeel: (deels verstoven) rivierduin, lichtgeel: rivierduincomplex (reliëf van 0,5-1,5m) en lichtgrijs: rivierterras (naar: RAAP-rapport 2571, kaarbijlage 1, westblad). Rechts: Archeologische verwachtingskaart door de gemeente Deventer, ca. 700-850. Donkerblauw: randzone IJssel, rood: verwachte locatie nederzetting ca. 700-850, roze: (mogelijke) uitbreiding nederzetting ca. 800-850, oranje: vermoedelijk grafveld, vóór 850, paars: kerk en klooster vanaf ca. 770, zwart: Lange Bisschopstraat (uit: Vermeulen, 2015, kaartbijlage 4).
33
Bij een opgraving onder de Nieuwe Markt (vindplaats 22), ten noorden van de Lebuïnuskerk, zijn de resten aangetroffen van het bisschoppelijke hof (Mittendorff 2010, pp. 16-17). Hierbinnen zijn huisplattegronden of bijgebouwen, funderingen, paalsporen, haardplaatsen, (afval)kuilen en greppels aangetroffen. Deze structuren zijn gedateerd in de tweede helft 8e – eind 10e of begin 11e eeuw. Behalve enkele benen voorwerpen is hier onder meer een complete Badorfpot aangetroffen. In het noordoosten van bovengenoemde bisschoppelijke hof stuitten archeologen in de Sandrasteeg (vindplaats 27) op een brandlaag. Volgens de onderzoekers bestaat de brandlaag mogelijk uit de resten van een houten gebouw. Deze is aan de hand van aardewerk gedateerd in de 9e eeuw. Na het afbranden van de houten structuur zou op deze locatie in de tweede helft 9e – eerste helft 10e eeuw een edelsmid gevestigd zijn. Mogelijk liep het bisschoppelijke hof vanaf vindplaats 22 en vindplaats 27 naar het noordwesten door. Bij onderzoek aan de Stromarkt (vindplaats 31) is een Karolingisch woonniveau aangetroffen, bestaande uit diverse paalsporen en (afval)kuilen. Daarbij is een onbekende hoeveelheid vroegmiddeleeuws aardewerk geborgen. Opvallend zijn een ijzeren hanger met een dierornament uit de laatste helft van de 8e eeuw, en de setting van een zegelring met een datering in de 8e-9e eeuw. Onder de Grote- of Lebuïnuskerk (vindplaats 17) is verbrand leem waargenomen, waarbij scherven van kogelpotten en fragmenten van het aardewerktype Badorf zijn gevonden. Direct ten zuiden van de Lebuïnuskerk, onder het huidige Grote Kerkhof (vindplaats 11), zijn enkele haardplaatsen gedocumenteerd uit de 9e-10e eeuw. Behalve fragmenten van kogelpotten en de aardewerktypen Hessens-Schortens, Mayen, Badorf en Huneschans (en jongere aardewerktypen), zijn er een weefgewicht en een grote hoeveelheid metaalslakken gevonden die op de aanwezigheid van ambachtelijke activiteit wijzen. Onder het stadhuis (vindplaats 30), direct ten zuiden van vindplaats 11, is een fundering waargenomen van veldkeien, ijzeroerbrokken en tufsteen. Deze fundering is gedateerd in de 9e-10e eeuw. Daarbij is hier opvallend veel slachtafval aangetroffen. Direct ten noorden van vindplaats 31 ligt de locatie ‘Geert Groote huis’ (vindplaats 10). Hieronder zijn een akkerlaag, ophogingslagen, afvalkuilen en een greppel aangetroffen. Aan de hand van het vondstmateriaal is de akkerlaag gedateerd in de 9e – eerste helft 10e eeuw. Daarbij is een onbekende hoeveelheid smeltslakken waargenomen. Tussen vindplaats 11 en de Brink (vindplaats 6) loopt de Polstraat (vindplaats 24). Deze straat loopt nagenoeg parallel aan de IJssel en is in de afgelopen jaren intensief archeologisch onderzocht. In het zogenaamde ‘Polstraatkwartier’ zijn tientallen huisplattegronden aangetroffen, daterend vanaf het begin van de 9e eeuw tot heden. Vondstmateriaal bestaat net als elders in de binnenstad uit aardewerk met een datering vanaf halverwege de 8e eeuw. Daarnaast zijn enkele waterputten, een hutkom en (resten van) ovens aangetroffen. Vondstmateriaal uit vindplaats 24 bestaat onder meer uit enkele fibulae uit de 9e – eerste helft 10e eeuw, (fragmenten) van maalstenen, een bijl, een benen naald en benen kammen. Van deze kammen waren de tanden afgezaagd, wat zou duiden op een onafgemaakte reparatie. Tevens zijn tijdens oudere opgravingen sporen aangetroffen die herkend zijn als een houten beschoeiing. Deze beschoeiing zou deel uitmaken van een kade uit de 9e-10e eeuw. Momenteel staat deze interpretatie ter discussie, aangezien er geen aanwijzingen zijn dat de IJssel zo dicht langs de huidige Polstraat heeft gelopen.3 Onder het zuidelijke deel van de Assenstraat (vindplaats 4) zijn enkele huisplattegronden, afvalkuilen en haardplaatsen gevonden. Vondsten waren van huishoudelijke aard en omvatte vooral aardewerk van de typen Mayen, Badorf, Huneschans en Pingsdorf, evenals fragmenten van één of 3
Pers. comm. E. Mittendorff (gemeentelijk archeoloog, Archeologie Deventer), 9 juli 2015.
34
meerdere reliëfbandamforen. Deze sporen zijn niet nauwkeuriger te dateren dan de tweede helft 8e-11e eeuw. Een ander stadsdeel waar vrij veel archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden is in het westen van de stadskern, het zogenaamde Noordenbergkwartier (vindplaats 2). Hier zijn een huisplattegrond, een haardplaats, een aantal hutkommen en vier waterputten aangetroffen. De huisplattegrond is op basis van aardewerk gedateerd in de periode van halverwege de 8e – halverwege de 11e eeuw. De haardplaats dateert in de laatste driekwart van de 9e eeuw. De hutkommen en waterputten zijn gedateerd in de 9e-10e eeuw. Bij archeologisch onderzoek aan de IJsselstraat (vindplaats 13) zijn 76 scherven gedraaid aardewerk uit de 8e-9e eeuw aangetroffen. Even ten noordwesten van vindplaats 13, op de locatie ‘het Klooster’ (vindplaats 15), is een vroegmiddeleeuwse waterput aangetroffen met daarin aardewerkfragmenten van het type Badorf en delen van een reliëfbandamfoor. Bijzonder zijn de resten van een leren schoen die door specialisten gedateerd is in de 9e-10e eeuw. Bij archeologisch onderzoek onder het Muggeplein (vindplaats 20), direct ten westen van vindplaats 13, is een aantal leemvloeren en een onbekend aantal paalgaten en palenrijen aangetroffen uit de tweede helft 8e – eind 10e eeuw. Behalve aardewerk zijn hier ook (resten van) slachtafval, vijzels, slijpstenen, een versierde drielagenkam en twee glazen kralen aangetroffen. De vindplaats is echter langer in gebruik geweest waardoor een deel van de vondsten ook (deels) in de volgende periode kan dateren. Onder het Noordenbergschild (vindplaats 23) zijn sporen aangetroffen uit de periode vanaf het begin van de 9e eeuw tot de aanval van de Noormannen in het jaar 882. Het betreft twee huisplattegronden, een hutkom en een standgreppel. Uit de periode daarna zijn de resten van een aarden verdedigingswal aangetroffen. Daarbij zijn op deze locatie veel smeedslakken aangetroffen, die op de bewerking van ijzer op deze locatie wijzen. Onder het Broederenplein (vindplaats 7) zijn ophogingslagen waargenomen uit de 9e eeuw tot tenminste halverwege de 13e eeuw. Naast aardewerk zijn hier ook een brok koper en een voorwerp van hertshoorn aangetroffen. Tussen de Smedenstraat en de Bagijnenstraat (vindplaats 28) zijn diverse structuren aangetroffen, waaronder een huisplattegrond, een waterput en een hooimijt. Deze structuren zijn gedateerd vanaf de 9e eeuw. Aan de oostzijde van de Smedenstraat, op de kruising met de Smidsgang (vindplaats 29), is een akker aangetroffen die gedateerd is halverwege de 8e – halverwege de 9e eeuw. Op deze locatie is een brandlaag aangetroffen uit het eind van de 9e eeuw. Zeer waarschijnlijk betreft het een brandlaag die ontstaan is na de stadsbrand in 882 na Chr. Onder deze laag zijn een aantal structuren aangetroffen die vóór de brand dateren. Deze sporen omvatten de resten van een hutkom, een oven, vier paalgaten, een (afval)kuil en een (stand)greppel. Verder zijn vondsten aangetroffen van ambachtelijke en huishoudelijke aard, zoals vroeg- en laatmiddeleeuws gebruiksaardewerk, fragmenten van een strijkglas en smeedslakken. Na de brand in 882 is op deze locatie een wal opgeworpen die tot zeker de 12e eeuw meermaals is verhoogd. Begraven in Deventer (binnenstad) Binnen de stadskern van Deventer zijn op diverse plaatsen (sporen van) inhumaties aangetroffen. De oudste begravingen bevinden zich onder de Assenstraat (vindplaats 3) en in het Bergkwartier (vindplaats 26). De begrenzing van deze begraafplaatsen zijn echter moeilijk vast te stellen, omdat ze onder laatmiddeleeuwse bebouwing en bestrating schuilgaan (Vermeulen, Van der Wal & Pijpelink, 2010). De oudste begravingen onder het Grote Kerkhof (vindplaats 11) naast de Lebuïnuskerk , dateren vanaf de 10e eeuw. De begravingen zijn echter aangetroffen tijdens kleine onderzoeken waarbij niet tot de volledige diepte is gegraven. Hierdoor kunnen onder het onderzochte niveau nog oudere graven aanwezig zijn. 35
De skeletten uit vindplaats 3 zijn van vier tot dertien individuen. Tenminste één individu is op basis van 14C-datering gedateerd tussen 700 en 850 na Chr. Ook de overige begravingen van vindplaats 3 moeten vóór circa 850 na Chr. dateren, aangezien de verkaveling in de omgeving van de vindplaats tot circa 850 na Chr. teruggaat en de straat (waaronder de graven zijn aangetroffen) al sinds die periode onafgebroken in functie is geweest (Vermeulen, Van der Wal & Pijpelink, 2010, p. 81). Buiten de vroegmiddeleeuwse stadskern zijn te vindplaats 26 een intact skelet, delen van skeletten en enkele schedels gevonden. Eén skelet lag nog in zijn of haar oorspronkelijke positie. Door middel van een 14C-datering zijn twee skeletten gedateerd rond 760-830 en 680-780 na Chr. Losse vondsten uit Deventer (binnenstad) Op enkele plekken in de binnenstad van Deventer zijn vondsten met een datering omstreeks halverwege de 8e-10e eeuw aangetroffen op locaties waar geen uitgebreid onderzoek mogelijk was. Deze vondsten zijn daarom niet aan sporen of structuren gekoppeld en kunnen als losse vondsten worden beschouwd. Uit de vroegmiddeleeuwse stadskern is vroegmiddeleeuws materiaal aangetroffen in de Kleine Overstraat (vindplaats 14) en de Lange Bisschopsstraat (vindplaats 16). Uit vindplaats 14 zijn fragmenten afkomstig van het aardewerktype Badorf. Daarbij zijn een onbekende hoeveelheid ijzerslakken en een stukje onidentificeerbaar brons, een koperen munt van Lodewijk de Vrome (814840) en een schijffibula uit de 9e-10e eeuw geborgen. Van vindplaats 16 is een vage melding bekend. Hier zou materiaal uit een latere periode zijn aangetroffen, met mogelijk veel opspit uit de 8e-10e eeuw. Ook ten oosten van de oude stadskern zijn losse vondsten bekend. In de Bergstraat (vindplaats 5) zou bij een opgraving een onbekende hoeveelheid ‘vroeg- of volmiddeleeuws aardewerk’ zijn geborgen. Bij onderzoek rond de Muntentoren (vindplaats 21) is een aantal aardewerkfragmenten geborgen. Deze fragmenten zijn afkomstig van kogelpotten en aardewerk van de typen Mayen en Badorf en van één of meer reliëfbandamforen. Ook is hier een ijzeren (werk)bijl aangetroffen. Bij een booronderzoek in de Rijkmansstraat (vindplaats 25) werd een scherf van het aardewerktype Badorf opgeboord. Colmschate Op de Swormer Enk is te ‘Groot Swormink (vindplaats 54) een erf aangetroffen uit de tweede helft van de 8e eeuw. De resten van het erf bestaan uit een forse bootvormige huisplattegrond van het type Gasselte A, een hutkom en een waterput. Uit dendrochronologisch onderzoek is gebleken dat het hout voor de constructie van de waterput is gekapt in het jaar 751 na Chr. (Jansen, 2011). Bij een opgraving aan de Zweedsestraat (vindplaats 50) is een waterput opgegraven die doormiddel van 14C-datering is gedateerd omstreeks 711-852 na Chr. Door een detectorhobbyist een onbekende hoeveelheid ijzerslakken en een bronzen schijffibula met kruisversiering aangetroffen. De bronzen schijffibula kan dateren omstreeks de 8e-10e eeuw (Eeltink, 2003). Op en rond de Colmschater Enk (vindplaatsen 39, 40, 41, 44 en 53) zijn enkele kogelpotfragmenten en scherven van de aardewerktypen Badorf en Pingsdorf aangetroffen. Daarbij is op de locatie ‘Colmschate-Skibaan (de Scheg)’ (vindplaats 41) een bronzen muntfibula gevonden met een datering in de tweede helft 9e – eerste helft 10e eeuw. Het middeleeuwse materiaal van de Blauwenoordsweg (vindplaats 40) en vindplaats 41 is mogelijk opgebracht met stadsafval tijdens de bemesting van de akkers (o.a. Klomp, 2002; Hermsen, 2007). Een door de onderzoekers benoemde optie voor de aanwezigheid van aardewerk ter plekke van de Holterweg (vindplaats 44), is dat het mogelijk gebruikt is om eventuele gaten te dichten in de Romeinse voorganger van de huidige Holterweg (Hermsen & Haveman, 2009). 36
Fig. 8 Vroegmiddeleeuwse vindplaatsen nabij Deventer, daterend in de periode tussen 750-900 na Chr.
37
Bathmen Aan het eind van deze periode lijkt ook Bathmen weer bewoond te worden. Bij onderzoek aan de Enklaan (vindplaats 33) zijn tenminste vier huisplattegronden, een schuur of spieker, een waterput en een greppel aangetroffen. De vier huisplattegronden dateren in de 9e-13e eeuw. Epse In hoofdstuk 2.5.2 werden de opgravingswerkzaamheden te Epse genoemd (vindplaats 58), waarbij een onbekend aantal paalkuilen werd aangetroffen die geen herkenbare structuur vormden. Behalve vondstmateriaal uit 7e – eerste helft 8e eeuw zijn fragmenten van kogelpotten en aardewerk van de typen Mayen en Pingsdorf herkend (Lubberding, 2008). In Epse-Noord (vindplaats 59) is eveneens vroegmiddeleeuws aardewerk herkend. Hier zijn naast (fragmenten van) handgevormde kogelpotten ook aardewerk van de typen Mayen, Badorf en Pingsdorf aangetroffen. Tijdens het onderzoek is het niet mogelijk gebleken om dit vondstmateriaal in verband te brengen met vroegmiddeleeuwse structuren. Wilp (gem. Voorst) Onder de huidige kerk van Wilp (vindplaats 79) zijn de grondsporen van ronde paalkuilen aangetroffen. De mogelijkheid bestaat dat de palen deel uitmaakten van de houten voorganger van de huidige kerk (Anonymous, 1952; Kolks, 1992; Kolks, 1996). Stadsafval of losse vondsten? Vanaf de 8e eeuw kan een deel van de losse vondsten uit het buitengebied met stadsafval uit Deventer zijn meegekomen (hoofdstuk 5.5). Het stadsafval werd over de akkers uitgereden om de landbouwgronden vruchtbaar te houden (Vermeulen & Bartels, 2007, p. 97). Dit betekent dat vondsten uit de ophogingslagen van een esdek mogelijk stadsafval betreffen. Overigens bestaat de kans dat oudere vondsten door post-depositionele processen zoals ploegen, in de verhoogde akkerlagen terecht komen. Alleen wanneer een vondst onder een esdek is aangetroffen (en dus ouder is) of buiten de esdekken is gevonden (waar geen akkers met stadsafval zijn opgehoogd), kan met zekerheid worden gesteld dat een vondst niet met stadsafval is meegekomen. In de Voorstad, direct ten noordoosten van de binnenstad van Deventer, zijn op drie locaties vroegmiddeleeuwse vondstconcentraties gevonden waarbij eventuele structuren ontbraken. In zowel de Driebergenbuurt (vindplaats 67), onder de Moerakkerstraat (vindplaats 68) en aan de Molenbelt (vindplaats 69) zijn vondsten aangetroffen in een context die mogelijk zou kunnen wijzen op een vroegmiddeleeuwse akker. Bij vindplaats 67 is een donkergrijze laag aangetroffen onder het esdek, waaruit vondsten uit de 9e-10e eeuw zijn geborgen (Bartels, Klomp & Hermsen, 2001). Onder vindplaats 68 is een akker aangetroffen met daarin aardewerk uit de 8e – halverwege de 13e eeuw (Vermeulen, 2006). Bij een onderzoek te vindplaats 69 zijn diverse vondsten aangetroffen waarbij de datering, de samenstelling van de vondsten, het importpercentage (van 61,4%) en het ontbreken van grondsporen volgens de onderzoekers op stadsafval duiden (Hermsen, 2005). Ten westen van de Colmschater Enk, te Brinkgreven en op de Rielerenk (vindplaats 37) zijn enkele vroegmiddeleeuwse vondsten aangetroffen. De vindplaats is door onderzoekers geïnterpreteerd als een akker die zeker al vanaf de late middeleeuwen met stadsafval is bemest en opgehoogd. Onder deze akker is een mogelijke waterkuil aangetroffen waaruit een onbekende hoeveelheid kogelpotfragmenten en aardewerk van het type Mayen is geborgen (Vermeulen & Bartels, 2007). Ten slotte zijn enkele vondsten aangetroffen waarvan de context onbekend is. Op de locatie Wechelerveld (vindplaats 71), in het noorden van de gemeente Deventer, is een bronzen kistbeslag gevonden. Dit kistbeslag kan dateren tussen de tweede helft 8e – eerste helft 11e eeuw (Ten Broeke, 38
1992). In Oxe (vindplaats 64), in het zuiden van de gemeente Deventer, is een onbekende hoeveelheid aardewerk geborgen uit de periode tussen de 8e-15e eeuw (Verlinde, 1972, p.10).
2.7. Vroege middeleeuwen D (ca. 900-1050) 2.7.1 Historisch kader De 10e eeuw lijkt te beginnen met het verdwijnen van het Karolingisch gezag. De Frankische koningen slaagden er onvoldoende in hun rijk te besturen en te verdedigen. Hierdoor kregen de graven en hertogen steeds meer invloed in hun machtsgebied. De lokale bevolking zocht steeds vaker bescherming bij lokale graven en hertogen, waardoor deze in de loop van de 10e eeuw steeds onafhankelijker werden van de koning (Mulder, Doedens & Kortlever, 2005, pp. 47-48; Mostert, 2011, pp. 206-207). Om toch invloed uit te kunnen oefenen, besloten de koningen de bisschoppen tot steunpilaren van hun wereldlijke politiek te maken. Bisschoppen waren immers van de koning afhankelijk, werden door hem benoemd en hadden geen erfelijke opvolgers. De bisschoppen ontvingen eerst grote schenkingen als tol, maar kregen later zelfs hele graafschappen om er de wereldlijke macht uit te oefenen (Heitling & Lensen, 1992, pp. 41-42). In een oorkonde uit 896 bevestigd koning Zwentibold dat een 1/10 van het koninklijke domein te Deventer aan de bisschop toebehoord. Dit wijst erop dat een deel van het domein Deventer al eerder (mogelijk vanaf het begin) onder bisschoppelijk gezag viel. Onder invloed van de bisschop, die op dat moment in Deventer resideerde, breidde de geestelijke gemeenschap te Deventer zich uit (Mittendorff, 2007, pp. 30-31). Tussen 925 en 929 keerde de bisschop Balderik vanuit Deventer terug naar Utrecht (Van der Tuuk, 2003). Deventer bleef als tweede residentie van de bisschop in gebruik, waardoor het nog steeds een belangrijke positie innam in het bisschoppelijke bestuur. Bij zowel de Utrechtse als de Deventerse kerk ontstond een gemeenschap, die in beide gevallen werd onderhouden uit gemeenschappelijke bezittingen. Halverwege de 11e eeuw werden de goederen gescheiden en functioneerde de gemeenschap te Deventer als volwaardig kapittel met eigen bezittingen en een eigen proost (Mittendorff, 2007, pp. 31-32). 2.7.2 Archeologie In deze periode is de ontwikkeling van Deventer goed bekend (fig. 9). De nederzetting heeft inmiddels een meer planmatig karakter gekregen, wordt middels een omwalling verdedigd en functioneert daarbij als religieus centrum. Daarbij neemt het aantal nederzettingen buiten de nederzetting Deventer toe (fig. 10). Onder meer in Colmschate zijn meer structuren aangetroffen dan in de voorgaande periode, maar ook in Epse en Bathmen zijn nederzettingen aangetroffen die in deze periode dateren. Net als in de vorige periode geldt ook voor deze periode dat in veel gevallen op (en rond) dezelfde locatie archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden. In werkelijkheid kunnen er meer vindplaatsen zijn dan in dit onderzoek wordt weergegeven. Wonen en werken in Deventer (binnenstad) Onder en naast de Grote- of Lebuïnuskerk zijn de fundamenten aangetroffen van een tufstenen gebouwencomplex (vindplaatsen 17, 22 en 27). Waarschijnlijk zijn dit de resten van oude kapittelgebouwen en de kapittelkerk, die aan het eind van de 10e eeuw werden afgebroken om plaats te maken voor een bisschoppelijk hof. Hierbinnen werd in de 11e eeuw een paltsgebouw gebouwd, waarvan de fundamenten eveneens zijn aangetroffen (Mittendorff, 2010, pp. 16-17). 39
Fig. 9 Detailweergave van alle vindplaatsen in de binnenstad van Deventer, daterend tussen 900 - 1050 na Chr.
Onder het stadhuis (vindplaats 30) zijn de resten gevonden van een door brand verwoest huis. Opvallend hierbij is de vondst van een geïsoleerd graf van een jonge vrouw. Zowel het graf als het door brand verwoeste huis zijn gedateerd in de periode van de 10e-12e eeuw. Onder meer aan de Polstraat (vindplaats 24) en aan de Assenstraat (vindplaats 4) zijn tientallen huisplattegronden aangetroffen daterend vanaf circa 800 na Chr. tot heden. Vanaf omstreeks 950 na Chr. zijn hier ook enkele huisplattegronden met kelders bekend. Opvallend is een in de 11e eeuw gedateerde proefslag van een muntmeester. Laatstgenoemde wijst op de aanwezigheid van een muntatelier in Deventer (Vermeulen, Mittendorff & Bartels, 2007a, pp. 36-37). Aan de IJsselstraat (vindplaats 13, die haaks op de IJssel loopt) zijn resten van een houten beschoeiing aangetroffen. Bijzonder is dat een deel van deze beschoeiing is opgebouwd uit drie fragmenten van schepen. Deze scheepsfragmenten bestonden uit twee boord- en één bodemfragment, gedateerd in de 10e-11e eeuw. Zowel de vindplaats 13 als het Muggeplein (vindplaats 20) werden in de vorige periode al genoemd. Hier zijn diverse grondsporen (waaronder lemen vloeren) waargenomen, die dateren vanaf de tweede helft 8e – eind 10e eeuw. Daarbij zijn binnen vindplaats 20 vondsten van huishoudelijke of ambachtelijke context aangetroffen, waaronder vijzels, fragmenten van maalstenen, slijpstenen, een benen glis, een benen drielagenkam, twee glazen kralen, een ijzeren mes en een smeltkroesje. Het smeltkroesje is gedateerd omstreeks het jaar 1000. Opmerkelijk is de vondst van twee Romeinse daktegels. Deze Romeinse tegels zijn al eerder genoemd (zie hoofdstuk 2.3.2). Amper 50 meter ten westen van vindplaats 20 zijn tussen de Ankersteeg, Papenstraat en Bruynssteeg (vindplaats 2) de resten herkend van een huisplattegrond met daarbinnen een haard. Deze huisplattegrond is niet exact gedateerd en kan in gebruik zijn geweest vanaf halverwege de 8e – halverwege de 11e eeuw. De mogelijkheid bestaat dus dat het gebouw in de vorige periode in gebruik is geweest. Daarnaast is een onbekend aantal afvalkuilen en paalgaten waargenomen, die zijn gedateerd tot in de late middeleeuwen. 40
Bij onderzoek onder de Bruynssteeg (vindplaats 8) is een groot aantal hoornpitten en een samengestelde benen kam aangetroffen. Deze vondsten zouden wijzen op de aanwezigheid van een leerlooierij of hoornbewerking. Op basis van aardewerk is de vindplaats gedateerd in de tweede helft 10e – eerste helft 11e eeuw. Onder de Lange Bisschopsstraat (vindplaats 16) is een aantal vroegmiddeleeuwse sporen aangetroffen. Deze sporen omvatten een onbekend aantal (afval)kuilen en een palenrij die gedateerd zijn omstreeks het jaar 950. Ook onder één van de zijwegen van vindplaats 16, de Kleine Overstraat (vindplaats 14), zijn diverse grondsporen herkend. Het betreft een deels verbrande leemlaag en een onbekende hoeveelheid (afval)kuilen. Deze sporen zijn gedateerd in de 10e-11e eeuw. Op de kruising tussen de Duivengang en de Broederenstraat (vindplaats 9), zijn diverse huisplattegronden en paalsporen gevonden. Deze huisplattegronden en paalsporen dateren mogelijk in de 9e-12e of 13e eeuw. Eén straat noordelijker (vindplaats 28) is een hutkom opgegraven die is gedateerd in de 10e – halverwege de 11e eeuw. Begraven in Deventer (binnenstad) Uit de binnenstad van Deventer zijn uit de vorige perioden (resten van) begravingen bekend onder vindplaats 3 en vindplaats 26. Deze skeletten zijn gedateerd tot in de vroege middeleeuwen C (zie hoofdstuk 2.6.2). In deze periode was enkel het Grote Kerkhof (vindplaats 11) als grafveld in gebruik. Verdedigingswal, ophogingslagen en akkers in Deventer (binnenstad) Op diverse locaties rond de oude stadskern van Deventer zijn resten aangetroffen van een aarden verdedigingswal (fig. 10). Deze aarden wal werd aan het eind van de 9e eeuw rond de oude nederzetting aangelegd als reactie op de aanval van de Noormannen in 882. Deze wal had waarschijnlijk een totale lengte van 1160 m, een gemiddelde breedte van 11,6 m en was ongeveer 3 m hoog. Na de opwerping van de aarden wal werd deze enkele malen verbreed en verhoogd. Hierbij werd de wal circa 22,8 m breed en ongeveer 6 m hoog. Bij archeologisch onderzoek onder de Molenstraat (vindplaats 19) en Smedenstraat (vindplaats 29) zijn diverse ophogingslagen van de aarden verdedigingswal aangetroffen die gedateerd kunnen worden in de 10e-11e eeuw. Tijdens de aanleg en ophoging van de omwalling werd de nederzetting te Deventer ook omgracht. Bij graafwerkzaamheden onder de Brink (vindplaats 6) is een gracht aangetroffen die deel uitmaakte van de aarden wal. Deze gracht had een maximale breedte van 23m. Op verschillende locaties binnen de omwalling zijn ophogingslagen aangetroffen die als akker of (moes)tuin zijn geïnterpreteerd. Deze akkers of (moes)tuinen bevonden zich onder meer onder het Burgerweeshuis - Broederenplein en de Bruynssteeg (vindplaatsen 7 en 8). De ophogingslagen zijn gedateerd in de 9e tot tenminste halverwege de 13e eeuw (Smole & Mittendorff, 2009, pp. 5, 16). Ook tussen de Smedenstraat en Smidsgang (vindplaats 29) is een laag aangetroffen uit de periode rond de eerste helft 9e eeuw, die als mogelijke akker of (moes)tuin is geïnterpreteerd (Bartels, 2006, pp. 45, 209). Een aantal van de cultuurlagen dateren in de prehistorie maar kunnen in de 9e eeuw ook nog in gebruik zijn geweest (Eimermann & Mittendorff, 2013). Een voorbeeld hiervan is aangetroffen onder (en in de directe omgeving van) het Geert Grote huis (vindplaats 10). Naast een prehistorische akkerlaag is hier ook een akker uit de 8e-9e eeuw aangetroffen. Ook zijn hier ophogingslagen, kuilen en een greppel uit de 10e-11e eeuw waargenomen. Buiten de omwalling is een ophogingspakket aangetroffen onder de locatie Achter de Muren Zandpoort (vindplaats 1). Dit ophogingspakket is op basis van enkele aardewerkfragmenten gedateerd in de 10e-11e eeuw. De aard van dit ophogingspakket is onzeker, mogelijk betreft het eveneens een akker. 41
Fig. 10 Ligging van de aarden verdedigingswal (uit: Bartels, 2006, p. 139, Fig. 15.5)
Colmschate De Swormer Enk, die in de periode tussen 750-900 na Chr. al bewoond was (vindplaats 54), is in deze periode nog steeds in gebruik. Op hetzelfde terrein zijn een palenrij en twee waterputten uit de 10e-11e eeuw aangetroffen. Even buiten de opgraving is een waterput waargenomen. Het hout dat gebruikt is voor de constructie van deze waterput moet zijn gekapt omstreeks het jaar 999 na Chr. De eerstvolgende bewoningsfase van vindplaats 54 dateert in de 13e eeuw (Jansen, 2011). Ook op ongeveer 100 meter ten zuiden van vindplaats 54 zijn, op de locatie ‘Swormink Zuid’ (vindplaats 56), twee waterputten uit de 10e-11e eeuw aangetroffen. Binnen vindplaats 54 en vindplaats 56 zijn geen huisplattegronden uit deze periode waargenomen. In een laaggelegen gebied van de Sworminkslanden (vindplaats 55), op ongeveer 500 meter ten westen van vindplaats 54, zijn een schuur en een tonput aangetroffen. Aan de hand van aardewerkfragmenten zijn de structuren gedateerd in de 11e-12e eeuw. Daarbij zijn enkele sporen waargenomen die als drenkkuilen voor vee zijn geïnterpreteerd. In deze periode wordt de Colmschater Enk weer in gebruik genomen. In het noordoosten van de enk is een greppel uit de 10e-11e eeuw aangetroffen (vindplaats 48). Hieruit zijn zes kogelpotfragmenten en een scherf van een reliëfbandamfoor afkomstig. Op de locatie ‘Goudwesp’ (vindplaats 42), in het noordwesten van de Colmschater Enk, is een nederzetting aangetroffen die dateert in de 11e-12e eeuw. Van de nederzetting zijn een huisplattegrond van het type Gasselte B en een waterput teruggevonden. Ook zijn een drietal greppels aangetroffen die met de nederzetting in verband gebracht zijn. Behalve aardewerkfragmenten zijn op deze locatie de resten van een houten voetbeker, een samengestelde benen vleugelkam en een mantelspeld aangetroffen. Ook de locatie ‘Zweedse Tunnel’ (vindplaats 52) lijkt na een korte onderbreking opnieuw in gebruik te zijn genomen. Deze locatie was namelijk tussen de 3e-6e eeuw al bewoond. Hier zijn twee hutkommen en enkele afvalkuilen uit de 10e eeuw aangetroffen. De functie van deze hutkommen is onduidelijk, binnen de structuren zijn ijzerslakken aangetroffen die als opspit zijn geïnterpreteerd. Vanaf vindplaats 52 loopt de Siemelinksweg (vindplaats 49) naar het zuiden. Ook deze locatie was al eerder in de vroege middeleeuwen bewoond (zie hoofdstuk 2.5.2) en lijkt opnieuw in gebruik te zijn genomen. De 42
Fig. 11 Vroegmiddeleeuwse vindplaatsen nabij Deventer, daterend in de periode tussen 900 en 1050 na Chr.
43
nederzetting is gedateerd in de 10e-11e eeuw en bestaat uit minimaal een huisplattegrond, een waterput en een spieker. Verder zijn vier spiekers of graanschuren en drie waterputten aangetroffen met een mogelijke datering in de 10e-15e eeuw. Bathmen De nederzetting te Bathmen die in de vorige periode al genoemd werd (vindplaats 33, zie hoofdstuk 2.6.2) is ook in deze periode in gebruik. De in Bathmen aangetroffen nederzetting bestond uit tenminste vier huisplattegronden, een schuur of spieker, een waterput en een greppel, daterend tussen de 9e-13e eeuw. Daarbij zijn onder de Deventerweg karrensporen en vijftien paalkuilen aangetroffen (vindplaats 35), die op basis van aardewerkfragmenten gedateerd zijn in de 10e-12e eeuw. Epse Bij opgravingswerkzaamheden in de dorpskern van Epse (vindplaats 58) is middeleeuws vondstmateriaal geborgen. De onderzoekers vermoedden een boerderij uit de 10e-12e eeuw in de nabijheid van deze vindplaats, maar deze is niet gevonden. Een kilometer naar het noordoosten is wel een huisplattegrond aangetroffen (vindplaats 59). Deze is gedateerd in de 11e-12e eeuw. Wilp (gem. Voorst) Aan het eind van deze periode is de houten kerk van Lebuïnus en Marchelm te Wilp verbouwd of uitgebreid. Onder de huidige kerk (vindplaats 79) is de stenen fundering aangetroffen van het van oorsprong bij het 11e eeuwse Romaanse schip behorende absis (Anonymous, 1952; Kolks, 1992; Kolks, 1996). Stadsafval of losse vondsten? Uit de vorige periode is al een aantal vindplaatsen bekend waar losse vondsten en vondstconcentraties zijn aangetroffen die mogelijk met stadsafval op de akkers terecht zijn gekomen. De datering van veel van deze vindplaatsen loopt door tot in de vroege middeleeuwen D en later. Allereerst worden de vindplaatsen genoemd waarbij de onderzoekers stadsafval of een oude akker vermoedden, te beginnen bij de Deventer-Voorstad (vindplaatsen 68 en 69). In de Moerakkerstraat (vindplaats 68) is een ophogingslaag aangetroffen die als stadsafval is geïnterpreteerd. Deze laag is gedateerd in de 8e – halverwege de 13e eeuw. Verder zijn op de Molenbelt (vindplaats 69) vondsten aangetroffen die, op basis van de aard en samenstelling en het ontbreken van grondsporen, eveneens op stadsafval duiden. Andere locaties waar mogelijk vroeg- en laatmiddeleeuws stadsafval werd verspreid, zijn Brinkgreven/Rielerenk (vindplaats 37) en de Keizerslanden (vindplaats 63). Op de Colmschater Enk is op de locatie ‘Blauwenoord’ (vindplaats 39) een bronzen muntfibula gevonden met een datering in de tweede helft 9e – eerste helft 10e eeuw. Ook is een kleine hoeveelheid kogelpotscherven verzameld. Aangenomen wordt dat deze zijn opgebracht tijdens de bemesting van de akkers. Onder de Holterweg (vindplaats 44) is een onbekende hoeveelheid vroeg- en laatmiddeleeuws aardewerk aangetroffen. Mogelijk is dit aardewerk met stadsafval meegekomen. Een andere door de onderzoekers benoemde optie is dat het aardewerk gebruikt is om eventuele gaten te dichten in de Romeinse voorganger van de Holterweg. Ten slotte is er een groep vondsten, waarbij niet vast kan worden gesteld of deze ter plekke in de grond terecht zijn gekomen of met stadsafval zijn meegekomen. Hierdoor is de datering van deze vondsten onzeker, maar kunnen ze wel beschouwd worden als aanwijzingen voor menselijke activiteit. Binnen dit onderzoek worden deze vindplaatsen genoemd ter attentie. Om de aard van deze activiteit 44
te achterhalen is meer onderzoek vereist. Op de locatie ‘Groot Douwel’ (vindplaats 53) is een onbekende hoeveelheid aardewerk aangetroffen met een datering in de 8e-12e eeuw. Te Oxe (vindplaats 64) is een onbekende hoeveelheid aardewerk uit de 8e-15e eeuw geborgen. In het Wechelerveld (vindplaats 71) is een kistbeslag gevonden met een datering tussen 750 en 1050 na Chr. Bij een booronderzoek aan de Spanjaardsdijk (vindplaats 72) zijn fragmenten van de aardewerktypen Pingsdorf en Pafrath waargenomen. Deze dateren in de 10e – halverwege de 13e eeuw. Daarbij zijn zowel aan de Looweg te Bathmen (vindplaats 36) als op locatie‘Wilmink’ (vindplaats 62) kogelpotfragmenten en fragmenten van het aardewerktype Pingsdorf gevonden. Deze scherven zijn gedateerd tussen de 10e-13e eeuw. In de gemeente Voorst, ten slotte, is binnen vindplaats 74 een zogenaamde ‘Ster- of bloemfibula’ gevonden. Deze fibula is gedateerd tussen de 10e-11e eeuw (zie hoofdstuk 4).
2.8. Conclusie 2.8.1. Bewoning De bekende bewoning binnen het onderzoeksgebied concentreert zich vanaf de 3e eeuw voornamelijk in Colmschate, Bathmen en Twello. De nederzettingen in Colmschate en Twello bestonden uit twee tot drie gelijktijdige erven. In Bathmen zijn echter twee erven aangetroffen die niet tegelijkertijd hebben gefunctioneerd. Dit betekent dat aan het eind van de Romeinse tijd zowel geclusterde nederzettingen als geïsoleerde erven (Einzelhofe) hebben bestaan. De nederzettingen werden omheind door greppels met daarin palen en vlechtwerk. Daarbij werden ook bewoning en ambacht van elkaar gescheiden. Hiervoor werden aparte zones ingericht waardoor de nederzettingen een planmatig karakter kregen. Aan het begin van de vroege middeleeuwen, tussen de 4e-8e eeuw, neemt het aantal gelijktijdige huisplattegronden binnen de erven af. Geclusterde erven komen niet meer voor. Daarbij verplaatsten de nederzettingen te Colmschate en Bathmen omstreeks de 4e-5e eeuw van de kop naar de flanken. Halverwege de 5e eeuw werd de nederzetting te Bathmen verlaten. De nederzetting te Twello blijft tot de 7e eeuw op vrijwel dezelfde locatie voortbestaan. Hier zijn een huisplattegrond uit de 5e eeuw en bijgebouwen uit de 6e-7e eeuw herkend. Na de 7e eeuw werd de nederzetting te Twello verlaten en verplaatste de bewoning mogelijk naar een nabijgelegen locatie, waar metaalvondsten zijn aangetroffen met een datering omstreeks eind 7e – eerste helft 8e eeuw. Een vergelijkbaar patroon is waarneembaar in Colmschate. Vanaf de Colmschater Enk verplaatste de bewoning naar het zuidwesten, waar een erf uit de 5e eeuw en bijgebouwen uit de 6e-8e eeuw zijn aangetroffen. In de 8e eeuw wordt bovengenoemde locatie verlaten en worden (niet eerder bewoonde) gebieden ten zuiden van de Colmschater Enk in gebruik genomen. Ook in Epse zijn aanwijzingen voor bewoning vanaf de 7e-8e eeuw. Omstreeks de 9e-10e eeuw neemt het aantal (aanwijzingen voor) bewoning binnen het onderzoeksgebied weer toe. Naast de al bestaande locaties werd in de 9e-13e eeuw de Bathmense Enk weer als woonplaats in gebruik genomen. Vanaf de 10e-11e eeuw werden ook de westelijke en zuidwestelijke flank van de Colmschater Enk bewoond. De middeleeuwse nederzetting te Deventer komt vanaf de tweede helft van de 8e eeuw in beeld. In korte tijd worden op verschillende plekken in de binnenstad erven gesticht. Omstreeks de 9e eeuw wordt de stad uitgebreid met een aantal nieuwe woonlocaties. Een deel van de rivieroever werd verstevigd met houten scheepsfragmenten uit de 10e-11e eeuw. Vanaf halverwege de 10e eeuw worden binnen de nederzetting te Deventer kelders gegraven onder enkele huizen. De versteviging van de 45
rivieroever en de kelders kunnen in verband worden gebracht met de opkomst van Deventer als handelsnederzetting. 2.8.2. Ambacht In de laat-Romeinse tijd en de vroege middeleeuwen heeft de productie en bewerking van ijzer waarschijnlijk een grote rol gespeeld in het onderzoeksgebied. In de tweede helft van de 3e eeuw gebeurde dit in alle nederzettingen binnen het onderzoeksgebied. Sporen in Bathmen dateren tot en met de 5e eeuw, in Colmschate en Twello liep de productie en bewerking door tot en met de 7e eeuw. Naast ijzer heeft in de 4e-5e eeuw in Colmschate en Bathmen ook bronsbewerking plaatsgevonden. Opvallend is de ruimtelijke scheiding in Colmschate en Bathmen tussen de woonlocatie en ‘ambachtszones’ waar metaal werd geproduceerd en bewerkt. Mogelijk had dit te maken met rook of brandgevaar. Binnen de nederzetting te Bathmen waren ook de ijzer- en bronsbewerking ruimtelijk van elkaar gescheiden. Buiten de stadskern van Deventer worden tot de 10e eeuw hutkommen aangetroffen. Deze structuren worden met ambacht in verband gebracht, maar aanwijzingen voor een specifieke ambacht of specialisatie ontbreekt in de meeste gevallen. Uitzonderingen zijn enkele hutkommen in Twello, waar in de 3e-5e eeuw waarschijnlijk textiel werd geproduceerd. Daarbij is in Colmschate een structuur aangetroffen uit de tweede helft 4e – eerste helft 5e eeuw die mogelijk als pottenbakkerij heeft gefunctioneerd. In de tweede helft van de 8e eeuw verplaatst de ijzerbewerking in het onderzoeksgebied naar de stadskern van Deventer. In tegenstelling tot de voorgaande perioden is de ambacht niet geclusterd in een aparte zone, maar zijn resten van ijzerbewerking op diverse plekken in de binnenstad aangetroffen. Ook zijn er aanwijzingen voor andere specialisaties vanaf de 9e eeuw. In het zuidoosten werd mogelijk been bewerkt en binnen het bisschoppelijk hof bevond zich mogelijk een edelsmid. Omstreeks de tweede helft 10e-11e eeuw is in het centrum van Deventer waarschijnlijk een muntmeester actief geweest. In dezelfde periode zijn in het westen van de binnenstad aanwijzingen gevonden voor leerlooierij of hoornbewerking. 2.8.3. Grafritueel De bewoners van het onderzoeksgebied begroeven hun doden omstreeks de 3e eeuw mogelijk ten zuiden van de Colmschater Enk. Op de locatie Grote Ratelaar is een grafveld aangetroffen uit de 3e eeuw, met daarbinnen de crematieresten van circa 90 individuen. Te Twello is een geïsoleerd crematiegraf aangetroffen. Hieruit is een benen kam afkomstig die door middel van 14C-datering gedateerd is tussen 380-530 na Chr. Met uitzondering van het geïsoleerde graf te Twello, zijn binnen het onderzoeksgebied geen graven aangetroffen tot aan de 7e-8e eeuw. Omstreeks de 6e-8e eeuw verandert het grafritueel binnen het onderzoeksgebied van cremeren naar inhumeren. Waarschijnlijk houdt deze verandering verband met de kerstening van het gebied. De chronologisch eerstvolgende graven binnen het onderzoeksgebied zijn aangetroffen onder de huidige stadskern van Deventer. In het westen van de stadskern zijn twee inhumaties aangetroffen met een 14Cdatering tussen 680-780 na Chr. en tussen 760-830 na Chr. Nabij het huidige Grote Kerkhof zijn de graven aangetroffen van tenminste 13 individuen. De 13 graven zijn gedateerd in de tweede helft van 8e – eerste helft 9e eeuw. Nadat de hierboven genoemde locaties omstreeks de 9e eeuw als begraafplaats in onbruik raakte, wordt alleen het Grote Kerkhof nog als grafveld gebruikt. 2.8.4. Kerk en bisschopshof Omstreeks het jaar 768 worden te Deventer en Wilp houten kerken gesticht. Van de houten kerk te Deventer zijn geen archeologische resten aangetroffen. Rond de Grote- of Lebuïnuskerk zijn wel 46
resten aangetroffen van huisplattegronden, bijgebouwen, haardplaatsen en greppels met een datering vanaf de tweede helft 8e eeuw tot de 10e eeuw. Daarbij zijn de fundamenten aangetroffen van een tufstenen gebouwencomplex. Waarschijnlijk zijn dit de resten van oude kapittelgebouwen en de kapittelkerk, die aan het eind van de 10e eeuw werden afgebroken om plaats te maken voor het bisschoppelijke hof. In het noorden van het hof zijn de resten aangetroffen van een structuur uit de 9e eeuw. Vanaf halverwege de 11e eeuw heeft binnen het bisschoppelijke hof een 50 m lang paltsgebouw gestaan, die haaks op de Grote- of Lebuïnuskerk stond. Onder de huidige kerk te Wilp zijn de resten gevonden van vermoedelijk een houten voorganger uit de 8e eeuw. Aan het eind van de 11e eeuw werd de houten kerk te Wilp verbouwd of uitgebreid met een stenen fundering van een absis. 2.8.5. Verdedigingswal Op diverse locaties in de binnenstad is een brandlaag aangetroffen, die in verband wordt gebracht met de aanval van Noormannen in het jaar 882. Als reactie op de aanval werd aan het eind van de 9e eeuw een aarden wal opgeworpen rond de nederzetting te Deventer. Deze wal had waarschijnlijk een totale lengte van 1160 m, een gemiddelde breedte van 11,6 m en was ongeveer 3 m hoog. De aarden wal werd na de opwerping in de 10e en 11e diverse malen verbreed en verhoogd. Hierbij werd de wal circa 22,8 m breed en ongeveer 6 m hoog. Tijdens de aanleg en ophoging van de omwalling werd de nederzetting te Deventer ook omgracht. Deze gracht had een maximale breedte van 23 m. 2.8.6. Potentiële nieuwe nederzetting rond Twello Van de onderzochte vindplaatsen in het onderzoeksgebied verdient één locatie, vindplaats 74, bijzondere aandacht. In het kader van onderhavig onderzoek zijn door een actieve amateurarcheoloog met name veel vondsten gemeld uit de laat-Romeinse tijd en vroege middeleeuwen, die in verband worden gebracht met bewoning en ijzerproductie of -bewerking. Mogelijk is hier sprake van een nog onbekende nederzetting uit een periode waarover binnen het onderzoeksgebied naar verhouding weinig bekend is. Op deze locatie heeft echter nog nooit archeologisch onderzoek plaatsgevonden, omdat er nooit sprake was van bodemverstoring. Het feit dat deze vondsten op de akkers aan het licht komen, kan betekenen dat de ploeg momenteel juist wel het laat-Romeinse en vroegmiddeleeuwse woonvlak verstoord. Om dit vast te stellen, is nader onderzoek vereist. In afspraak met de vinder en de lokale autoriteit wordt de exacte locatie van de vindplaats niet in dit onderzoek genoemd. 2.8.7. Archeologisch minst bekende periode Uit de inventarisatie van laat-Romeinse en vroegmiddeleeuwse vindplaatsen binnen het onderzoeksgebied blijkt dat met name sporen en vondsten bekend zijn tot de 5e en vanaf de 8e eeuw (Tabel 2). Uit de periode daartussen zijn aanzienlijk minder vindplaatsen bekend. Dit is een grotere tijdspanne dan verwacht, gezien met name sporen en vondsten uit de 5e-6e eeuw schaars zijn in Overijssel (hoofdstuk 1.5). Dit betekent echter niet dat er binnen het onderzoeksgebied geen archeologische resten aanwezig zijn uit de tweede helft 5e – tweede helft 8e eeuw. In de volgende hoofdstukken zal dieper op de archeologische neerslag uit deze periode worden ingegaan.
47
Tabel 2 Dateringen van de laat-Romeinse en vroegmiddeleeuwse vindplaatsen binnen het onderzoeksgebied.
48
Deel 3: DEVENTER TUSSEN 450-750.
49
3. Archeologische verschijningsvormen (450-750) In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de archeologische sporen en vondsten die binnen het onderzoeksgebied zijn aangetroffen uit de periode 450-750 na Chr. Hiervan zijn huizen, bijgebouwen en aardewerk de meest voorkomende verschijningsvormen. Om patronen te kunnen herkennen, worden de sporen en vondsten eerst besproken en vervolgens in een groter kader geplaatst. Ten slotte wordt een verklaring gegeven voor de geringere aantallen van archeologische verschijningsvormen uit de periode 450-750 na Chr. in vergelijking met de aangrenzende perioden.
3.1. Structuren Op vijf locaties binnen het onderzoeksgebied zijn sporen aangetroffen van in totaal 23 structuren uit de periode 450-750 na Chr. (Tabel 3). Op twee locaties (vindplaatsen 49, 52 en 76) zijn erven aangetroffen bestaande uit tenminste één huis en enkele bijgebouwen. Op de overige drie locaties (vindplaatsen 46, 49 en 50) zijn alleen sporen van bijgebouwen aangetroffen. Tabel 3 Overzicht van structuren uit het onderzoeksgebied daterend in de periode 450-750 na Chr., met de namen die in de publicaties aan de structuren zijn toegekend. Structuur Huis
Schuur Hutkom
Waterput
Spieker
Vindplaats (nr.) Siemelinksweg (49) Zweedse Tunnel (52) Zweedse Tunnel (52) Achter ’t Holthuis (76) Achter ’t Holthuis (76) Zweedse Tunnel (52) Achter ’t Holthuis (76) Kloosterlanden Zuid (46) Siemelinksweg (49) Zweedse Tunnel (52) Achter ’t Holthuis (76) Achter ’t Holthuis (76) Achter ’t Holthuis (76) Achter ’t Holthuis (76) Achter ’t Holthuis (76) Achter ’t Holthuis (76) Kloosterlanden Zuid (46) Kloosterlanden Zuid (46) Kloosterlanden Zuid (46) Zweedsestraat (50) Achter ’t Holthuis (76) Achter ’t Holthuis (76) Zweedse Tunnel (52) Zweedse Tunnel (52)
Benaming in originele bron Huisplattegrond Hoofdgebouw 2 Hoofdgebouw 3 Huis 7 Huis 8 Schuur I Bijgebouw 9 Hutkom X Hutkom Hutkom 3 Hutkom 5 Hutkom 7 Hutkom 9 Hutkom 10 Hutkom 11 Hutkom 12 Waterput IX Waterput VII Waterput VIII Waterput Waterput 2 Waterput 7 Spieker 1 Spieker 2
Datering 400 - 500 400 - 500 350 - 500 450 - 500 450 - 750 350 - 500 600 - 700 400 - 500 500 - 650 400 - 700 400 - 700 400 - 700 400 - 700 500 - 700 500 - 700 600 - 700 600 - 700 600 - 700 711 - 852 400 - 525 450 - 575 450 - 750 300 - 700
50
3.1.1. Vroegmiddeleeuwse huizen Binnen vindplaats 49 is een deel van een huisplattegrond (Hoofdgebouw 2) aangetroffen. Tijdens het proefsleuvenonderzoek is geen daterend materiaal in de sporen gevonden. Op basis van vier scherven gedraaid aardewerk uit een akkerlaag die zich vlak boven de sporen bevond, werd de structuur destijds omstreeks de 6e-7e eeuw gedateerd (Vermeulen, 2004, p.9). Tijdens het vervolgonderzoek bij vindplaats 52, is de huisplattegrond (Hoofdgebouw 2) uit het proefsleuvenonderzoek van vindplaats 49 verder blootgelegd (fig. 12). Daarnaast is binnen vindplaats 52 een tweede huisplattegrond (Hoofdgebouw 3) aangetroffen (fig. 13). In de paalsporen van Hoofdgebouw 2 werden ditmaal enkele dateerbare scherven aangetroffen, waardoor de datering van het gebouw kon worden bijgesteld naar de 5e eeuw (Vermeulen, Hermsen & Mittendorff 2009, p. 34). De huisplattegrond is westnoordwest/oostzuidoost (WNW/OZO) georiënteerd. Hoofdgebouw 2 heeft een minimale lengte van 22 m en een breedte van 7 m. Vermoedelijk loopt de huisplattegrond aan de westzijde nog iets door. Ondiepe sporen aan deze zijde zijn vermoedelijk verdwenen, of liggen buiten het opgravingsareaal. De noordelijke en oostelijke wanden van het gebouw worden gekenmerkt door een wandgreppel van 5 tot 10 cm diep. De paalsporen in de greppel zijn gemiddeld 20 cm diep. Aan de binnenzijde van de noordelijke wandgreppel zijn tenminste vijf paalkuilen te herkennen. Deze paalkuilen zijn gemiddeld 20 cm diep en daarmee even diep als de paalkuilen in de wandgreppel. In de overige wanden is de wandgreppel verdwenen, maar zijn de losse paalsporen nog wel te herkennen. De sporen hebben hier een gemiddelde diepte tussen 10 en 20 cm. In het midden van de huisplattegrond zijn twee paalsporen herkend die aangeven dat de oostzijde van het gebouw mogelijk tweeschepig was. Mogelijk was de rest van de plattegrond ook tweeschepig, maar zijn de sporen van de middenstaanders ter plaatse niet aangetroffen. Volgens de onderzoekers vertoont de plattegrond overeenkomsten met het Drentse huistype Odoorn 35 (Vermeulen, Hermsen & Mittendorff, 2009, pp. 33-34). Odoorn 35 is een variant van het type Odoorn A waarbij een aantal middenstaanders aanwezig zijn. De determinatie van de onderzoekers is onzeker. Huizen van het type Odoorn A dateren vanaf de 6e eeuw en worden typologisch voorafgegaan door de 5e eeuwse typen Peelo B of Eursinge (Huijts, 1992, pp. 133-147; Waterbolk, 2009, pp. 86-88). Van huizen van het type Peelo B zijn echter geen voorbeelden met wandgreppels bekend, van de typen Eursinge en Odoorn A wel. Het standaard type Peelo B bevat geen wandgreppel. De aanwezigheid van een wandgreppel in Hoofdgebouw 2 kan een reden kunnen zijn om de structuur niet als Peelo B te herkennen. De palen aan de binnenzijde van de noordelijke wandgreppel van Hoofdgebouw 2 kunnen mogelijk als dubbelpalen geïnterpreteerd worden. Dit zou een argument zijn om de structuur te typeren als het type Odoorn A. Daarentegen is de plattegrond van Hoofdgebouw 2 iets breder (7 m) dan de typen Peelo, Eursinge en Odoorn A (5-6 m) (Waterbolk, 2009, pp. 86-88). Een vergelijkbare tweeschepige huisplattegrond uit de 5e eeuw is aangetroffen in Zutphen (Bouwmeester, 2010, pp. 25-26). Deze, en andere in Zutphen aangetroffen plattegronden uit de vroege middeleeuwen passen niet in de bestaande typologie. De mogelijkheid bestaat dat Hoofdgebouw 2 moeilijk aan een type toe te wijzen is, omdat het eveneens een lokale variant of een overgang betreft. Het zou hier kunnen gaan om een lokale variant of overgang tussen het type Peelo B en het type Odoorn A. Hoofdgebouw 3 van vindplaats 52 dateert eveneens in de 5e eeuw. Net als bij Hoofdgebouw 2 is deze datering gebaseerd op enkele aardewerkfragmenten uit de paalsporen. De plattegrond bestaat uit een greppel met daarin paalsporen (fig. 13).De oriëntatie van de structuur, westnoordwest/oostzuidoost 51
e
Fig. 12 Huisplattegrond (Hoofdgebouw 2) uit de 5 eeuw die is aangetroffen binnen vindplaats 49. (Uit: Vermeulen, Hermsen & Mittendorff, 2009, p. 33).
e
Fig. 13 Huisplattegrond (Hoofdgebouw 3) uit de 5 eeuw die is aangetroffen binnen vindplaats 52. (Uit: Vermeulen, Hermsen & Mittendorff 2009, p. 36).
Fig. 14 Huis 7, aangetroffen binnen vindplaats 76 (uit: De Wit, 2012, p. 502).
Fig. 15 Huis 8, aangetroffen binnen vindplaats 76 (uit: De Wit, 2012, p. 503).
52
(WNW/OZO), komt overeen met de overige structuren en hutkommen in de omgeving. De huisplattegrond was minimaal 13 m lang en 6,5 m breed. Waarschijnlijk was de oorspronkelijke omvang van de structuur vergelijkbaar met het formaat van Hoofdgebouw 2. Net als bij Hoofdgebouw 2 zijn ook de paalsporen van deze structuur ondiep. Waarschijnlijk vormt de aangetroffen palenrij de noordelijke wand van het gebouw en is de zuidoosthoek van de structuur herkenbaar in de vorm van een wandgreppel. Enkele sporen in het midden van het gebouw kunnen geïnterpreteerd worden als middenstaanders. De plattegrond is op basis van vergelijkbare kleuren van sporen gereconstrueerd. De onderzoekers sluiten niet uit dat sporen met een andere kleur eveneens tot de structuur hebben behoord. Doordat de huisplattegrond fragmentarisch is overgeleverd en hierdoor typerende kenmerken ontbreken, kan Hoofdgebouw 3 niet aan een type worden toegewezen (Vermeulen, Hermsen & Mittendorff, 2009, p. 35). In het noordoostelijke deel van de vindplaats 76 te Twello (aan de overzijde van de IJssel) zijn twee vroegmiddeleeuwse huisplattegronden aangetroffen. Van de meest noordelijke plattegrond (Huis 7) is alleen de zuidelijke helft opgegraven (fig. 14). Van deze helft is de zuidoosthoek verstoord door recentere kuilen. Huis 7 is op basis van aardewerk gedateerd in de periode van de tweede helft van de 4e-5e eeuw. De plattegrond is WNW/OZO georiënteerd en heeft een lengte van 20 m. De breedte is niet vast te stellen omdat de noordelijke helft niet is blootgelegd. De structuur was mogelijk drieschepig en heeft licht afgeronde hoeken. In het westen van de zuidelijke wand is een ingang aangetroffen. De plattegrond is onvolledig en door de onderzoekers zijn geen kenmerkende eigenschappen herkend. Hierdoor is de typologie van Huis 7 niet met zekerheid vast te stellen. De plattegrond vertoont de meeste overeenkomsten met huizen van het type Wijster C of Peelo B. Mogelijk heeft de structuur tegelijkertijd gefunctioneerd met Huis 8 (De Wit, 2012, p. 502). De tweede vroegmiddeleeuwse huisplattegrond van vindplaats 76 (Huis 8) is aangetroffen op een afstand van ongeveer 100 m ten zuidwesten van Huis 7. Op basis van aardewerk is deze structuur gedateerd in de tweede helft van de 5e eeuw. Huis 8 is net als de eerder genoemde huisplattegronden WNW/OZO georiënteerd en meet 22,5 bij 7 m. De plattegrond is matig bewaard gebleven, met name aan de noordelijke zijde is de structuur lastig herkenbaar (fig. 15). Mogelijk hebben alle wandpalen van de huisplattegrond ooit in een wandgreppel gestaan. Een aanwijzing hiervoor is een deel van een wandgreppel met daarin paalsporen die aan de westkant van de lange zuidelijke wand is aangetroffen. Uit de opgegraven paalsporen is op te maken dat Huis 8 waarschijnlijk drieschepig was. Daarbij zijn drie ingangen herkend in de lange zijden, waarvan er twee tegenover elkaar liggen. In het midden, tussen de ingangen, is een vernauwing zichtbaar tussen de wand en de staanders. Met name hierdoor is Huis 8 getypeerd als een gebouw van het type Peelo B (De Wit, 2012, p. 503). De aanwezigheid van een wandgreppel in de zuidelijke wand kan echter een aanwijzing zijn voor het jongere type Eursinge. Van dit type zijn voorbeelden met wandgreppels bekend. Het type Eursinge wordt doorgaans gedateerd in de 5e - 6e eeuw. Deze datering komt overeen met het aardewerk uit de paalkuilen. Daarentegen wordt het type Eursinge gekenmerkt door een verbreding tussen de wand en de staanders. In Huis 8 is juist een vernauwing is herkend, wat kenmerkend is het type Peelo B (Waterbolk, 2009, pp. 86-87). Mogelijk betreft de plattegrond een lokale variant of een overgang tussen de typen Peelo B en Eursinge. Patronen Binnen het onderzoeksgebied zijn vier vroegmiddeleeuwse huisplattegronden aangetroffen, waarvan er twee voor een deel niet zijn opgegraven. Door het lage aantal exemplaren is het lastig om betrouwbare conclusies te trekken over de ruimtelijke indelingen en constructiewijzen van de huizen. 53
De onderzochte plattegronden dateren allemaal in de 5e eeuw. Sporen van huizen uit de 6e – eerste helft 8e eeuw zijn in het onderzoeksgebied niet aangetroffen. De hieronder beschreven patronen gelden daardoor enkel voor huizen uit de 5e eeuw. In Noordoost-Nederland ontwikkelen de huistypen zich van een volledig drieschepige indeling in de vroeg-Romeinse tijd, naar een deels drie-, deels eenschepig of tweeschepig huis in de laatRomeinse tijd (Van der Velde, 2014, pp. 105-106). Tussen de 3e-7e eeuw werden de middenstaanderpalen naar de wanden verplaatst, waardoor deze steeds meer een dakdragende functie kregen. Uiteindelijk werden de middenstaanderpalen zodanig naar buiten geplaatst dat ze samen met de wandpalen zogenaamde dubbelstijlen vormden. Hierdoor ontwikkelde de ruimtelijke indeling van het huis zich geleidelijk van een drieschepige naar een eenschepige plattegrond. In het MiddenNederlandse rivierengebied, de Veluwe en Noordoost-Nederland heeft dit proces geleid tot de vroegmiddeleeuwse woonstalhuizen van de typen Wijster B, C, Peelo A, B, Eursinge en Odoorn A, B, C en vervolgens geleidelijk tot het laatmiddeleeuwse type Gasselte (Huijts, 1992; Waterbolk; 2009). Hierbij moet echter wel worden opgemerkt dat het begin van de vroege middeleeuwen wordt gekenmerkt door regionale variaties op bestaande huistypen (Groenewoudt, Groothedde & Van der Velde, 2006, p. 28). De plattegronden in het onderzoeksgebied zijn fragmentarisch overgeleverd. In de plattegronden van Hoofdgebouw 3 en Huis 7 zijn geen overtuigende typerende eigenschappen herkend, waardoor de structuren niet specifiek aan één type toe te schrijven zijn. Hoofdgebouw 2 bevat kenmerken van zowel de typen Peelo B, Eursinge als Odoorn A, terwijl Huis 8 overeenkomsten vertoont met de typen Peelo B en Eursinge. Hoewel twee huisplattegronden niet geheel zijn opgegraven, zijn tussen de vier plattegronden een aantal overeenkomsten aantoonbaar. Allereerst zijn de huizen allemaal WNW/OZO georiënteerd. Daarbij zijn de plattegronden allemaal rechthoekig, waarbij de hoeken van drie huisplattegronden waren afgerond. Voor Huis 8 zijn de afgeronde hoeken niet met zekerheid vast te stellen. De plattegronden zijn ongeveer even groot. De afmetingen variëren tussen 20 tot 22 m bij 6,5 tot 7 m. In alle huisplattegronden staan de wandpalen in een nagenoeg rechte, enkele rij. Bij drie van de vier huisplattegronden zijn wandgreppels aangetroffen waarin de wandpalen waren ingegraven. Het gebruik van wandgreppels is een verschijnsel dat voornamelijk in Oost-Nederland voorkomt (Bouwmeester 2000; Groenewoudt, Groothedde & Van der Velde, 2006, p. 28). De dubbelstijlen die voor de Drentse typen kenmerkend zijn voor deze periode, zijn in geen van de huisplattegronden duidelijk aanwezig. In dit opzicht komen de huizen in het onderzoeksgebied overeen met de vroegmiddeleeuwse huisplattegronden die in Zutphen zijn aangetroffen (Bouwmeester, 2000). Het is echter mogelijk dat deze palen niet zijn waargenomen omdat ze niet diep genoeg waren ingegraven om de post-depositionele processen te overleven. Een andere verklaring voor het ontbreken van dubbelstijlen is dat de structuren een nog onbekende regionale bouwstijl of typologische tussenvorm betreffen. Deze verklaring sluit aan bij het feit dat de aangetroffen huisplattegronden wandgreppels en elementen van verschillende bouwtradities bevatten. 3.1.2. Vroegmiddeleeuwse schuren Aan de hand van de plattegrond zijn schuren en een boerderijen soms moeilijk van elkaar te onderscheiden. Aangenomen wordt dat schuren over het algemeen korte of smalle gebouwen zijn (Jansen, 2011, p. 36; Waterbolk, 2009, p. 111). Hier kon vee worden gestald of konden producten of materieel worden opgeslagen. Daarnaast kunnen kleine gebouwen ook als woonhuis of werkplaats hebben gediend (Waterbolk, 2009, p. 111; De Wit, 2012, pp. 54-57). Wat omvang betreft lijkt er sprake van een vloeiende overgang van schuur naar huis, waardoor het verschil beide structuren vaak arbitrair is (Huijts, 1992, p.165). 54
Op de locaties in het onderzoeksgebied waar huisplattegronden zijn aangetroffen, zijn ook structuren aangetroffen die als schuur of werkplaats zijn aangemerkt. De paalsporen van de schuur binnen vindplaats 52 zijn goed bewaard gebleven (fig. 16, links). Het gebouw is tweeschepig en meet 6,15 bij 5,50 m. De noordelijke en zuidelijke wand zijn symmetrisch ten opzichte van elkaar en bestaan uit elk drie palen. In de zuidelijke wand zijn de sporen van de hoekpalen 36 en 40 cm diep, in het noorden zijn de hoekpalen 5 tot 10 cm minder diep ingegraven. Naast iedere hoekpaal is aan de binnenkant van de structuur een dunnere hoekpaal ingegraven, wat mogelijk op een reparatie of versteviging wijst. De middenrij bestaat uit vijf palen die op onregelmatige afstand van elkaar in een lijn staan. De sporen van de buitenste palen zijn 20 en 26 cm diep, de sporen van de binnenste palen zijn ongeveer 15 cm diep. Tussen de drie noordelijke wanddragende palen zijn drie sporen aangetroffen van ongeveer 4 cm diep, die mogelijk het restant zijn van een wandconstructie. Op basis van een enkele randscherf van het handgevormde aardewerktype Hessens-Schortens en het ontbreken van bewoningssporen uit de Karolingische tijd, is de schuur gedateerd tussen 450-750 na Chr. (Vermeulen, Hermsen & Mittendorff, 2009, pp. 35-37). Binnen de vroegmiddeleeuwse schuur van vindplaats 76 is een haardkuil aangetroffen, waardoor de schuur door de onderzoekers geïnterpreteerd is als een werkplaats. Het gebouw is rechthoekig van vorm en heeft afgeronde hoeken (fig. 16, rechts). In het midden van de westelijke lange zijde (en mogelijk ook daartegenover) bevond zich een ingang. De wand bestaat uit een wandgreppel met daarin dicht op elkaar geplaatste palen. Het gebouw is 8 bij 5 m en is noordnoordoost / zuid- zuidwest (NNO/ZZW) georiënteerd. Door de kleinere omvang en de afwijkende oriëntatie ten opzichte van de huizen, wordt de structuur als schuur beschouwd. Het gebouw heeft waarschijnlijk tegelijkertijd gefunctioneerd met Huis 7 en Hutkom 6 en dateert daarmee in de 4e-5e eeuw (De Wit, 2012, pp. 54-57).
Fig. 16 Schuren in het onderzoeksgebied, vindplaats 52 (links) en vindplaats 76 (rechts) (uit: Vermeulen, Hermsen & Mittendorff, 2009, p. 36; De Wit, 2012, p 55).
Patronen Binnen het onderzoeksgebied zijn twee structuren aangetroffen die als schuur zijn geïnterpreteerd, maar wat betreft de plattegrond vergelijkbaar zijn met een huis. De gangbare omvang van huizen uit de onderzoeksperiode is ongeveer 20-22 bij 6,5-7 m, terwijl de betreffende plattegronden 6,15 bij 5,50 m en 8 bij 5 m maten. Omdat de plattegronden aanzienlijk kleiner zijn dan de gangbare afmetingen van bekende huisplattegronden, zijn de structuren als schuur geïnterpreteerd. Binnen de plattegrond van vindplaats 76 is een haardkuil aangetroffen die een functie als werkplaats aannemelijk maken. Omdat er binnen het onderzoeksgebied slechts twee vroegmiddeleeuwse schuren bekend zijn, is het niet mogelijk om patronen binnen deze groep te herkennen. Opvallend is hierbij ook dat de plattegronden sterk van elkaar verschillen. Er zijn geen duidelijke overeenkomsten tussen de plattegronden aan te duiden. 55
3.1.3. Vroegmiddeleeuwse hutkommen Op vier van de vijf vindplaatsen waar structuren uit de periode tussen 450 - 750 na Chr. zijn aangetroffen, zijn ook resten van hutkommen herkend (vindplaats 46, 49, 52 en 76). Hutkommen werden gebruikt voor het uitvoeren van ambachten, zoals metaalbewerking, weven en botbewerking. Vaak komen hutkommen in clusters voor, aan de rand van een nederzetting (De Wit, 2012, p. 59). In opgravingen worden hutkommen gekenmerkt door een rechthoekige vlek, met paalsporen langs de wanden. De gemiddelde afmeting van deze structuren varieert meestal tussen de 2 en 3 meter. Aan de oostzijde van de IJssel zijn drie vroegmiddeleeuwse hutkommen aangetroffen. Een van deze hutkommen is niet nader onderzocht (vindplaats 49). De structuur is op basis van de ligging en oriëntatie gedateerd is in dezelfde periode als Hoofdgebouw 2, in de 5e eeuw (Vermeulen 2004, p.9). Een tweede hutkom, Hutkom X afkomstig van vindplaats 46, bestond uit een vierkante vlek waarbij in drie van de vier hoeken paalsporen zijn aangetroffen (fig. 17a). Mogelijk was de structuur zespalig, maar doordat de hutkom slechts voor een deel kon worden opgegraven kan dit niet worden bevestigd. De vlek was ongeveer 2,70 bij 2,70 m en nog tot enkele centimeters diepte bewaard gebleven. Hutkom X is NNW/ZZO georiënteerd en is op basis van aardewerk gedateerd in de 7e eeuw (Groenewoudt, 1989, pp. 228-229). De best geconserveerde hutkom uit de gemeente Deventer is Hutkom 3, die is opgegraven binnen vindplaats 52. Deze hutkom bestond uit een vierkante kuil van 3 bij 2 m en was WNW/OZO georiënteerd (fig. 17b). De kuil is bewaard gebleven tot 10 - 18 cm onder het vlak. In zowel de oostelijke als de westelijke wand van de hutkom zijn 3 paalsporen aangetroffen. Deze palen zijn ingegraven tot een diepte tussen 35 en 50 cm onder het vlak. Op basis van aardewerk kon Hutkom 3 gedateerd worden in de periode van de 6e - eerste helft van de 7e eeuw (Vermeulen, Hermsen & Mittendorff, 2009, p. 40). Het merendeel van de bekende vroegmiddeleeuwse hutkommen uit het onderzoeksgebied is aangetroffen binnen vindplaats 76, aan de westzijde van de IJssel. Zes van de hier aangetroffen hutkommen zijn gedateerd tussen de 5e-7e eeuw (fig. 17c). De afmetingen van de hutkommen variëren tussen 2 bij 2 m en 3,4 bij 2,5 meter. Net als de huizen binnen vindplaats 76 zijn ook de hutkommen WNW/OZO georiënteerd. Opmerkelijk is dat een aantal van de hier aangetroffen hutkommen wordt gekenmerkt door een wandgreppel. De daken werden waarschijnlijk gedragen door de palen in het midden van de korte zijden. In Hutkom 5 en Hutkom 7 (5e eeuw) zijn weefgewichten en spinklosjes aangetroffen, die aangeven dat de hutkommen gebruikt werden om textiel te vervaardigen. Hutkom 9, 11 en 12 zijn mogelijk gebruikt voor metaalbewerking, gezien hier smeedslakken zijn aangetroffen (De Wit, 2012, pp. 59 - 60). Patronen: Alle vroegmiddeleeuwse hutkommen in het onderzoeksgebied zijn in het veld herkend als een rechthoekige verkleuring, al dan niet met palensporen binnen de kuil. De afmetingen van de hutkommen variëren van 2 bij 2 m tot 3,4 bij 2,5 m. Daarbij waren acht van de negen hutkommen WNW/OZO georiënteerd, dezelfde oriëntatie als de vroegmiddeleeuwse huisplattegronden (zie hoofdstuk 3.1.1). De hutkommen in het onderzoeksgebied zijn erg verschillend. Van de drie hutkommen uit de gemeente Deventer waren er twee waarschijnlijk 6-palig; van de derde hutkom zijn geen paalsporen bekend. Van de zeven hutkommen van vindplaats 76 zijn er zeker drie opgebouwd met meerdere palen. Binnen drie andere hutkommen zijn geen of een enkele paalsporen buiten de structuur herkend. In de laatste hutkom zijn vier hoekpalen waargenomen. Het is opvallend dat binnen de hutkommen in Twello, in tegenstelling tot die uit Deventer, sporen zijn aangetroffen van wandgreppels. 56
a
b
c
Fig. 17 Vroegmiddeleeuwse hutkommen uit het onderzoeksgebied, vindplaats 46: Hutkom X (linksboven), vindplaats 52: Hutkom 3 (rechtsboven) en vindplaats 76: Hutkom 5, 7, 9, 10, 11, 12 (uit: Groenewoudt, 1989, p. 228; Vermeulen, Hermsen & Mittendorff, 2009, p. 41; De Wit, 2012, p. 62).
3.1.4. Vroegmiddeleeuwse waterputten De zes vroegmiddeleeuwse waterputten binnen het onderzoeksgebied kunnen ten eerste worden onderscheiden aan de hand van de dateringen. Binnen vindplaats 76, te Twello, zijn twee waterputten opgegraven die op basis van vondstmateriaal zijn gedateerd in de 5e-6e eeuw. Binnen de gemeente Deventer zijn vijf waterputten waargenomen uit de 7e-9e eeuw. Te vindplaats 46 zijn drie waterputten aangetroffen die op basis van aardewerk zijn gedateerd in de 7e eeuw (Groenewoudt, 1989, pp. 226227). De waterput van vindplaats 50 is aan de hand van dendrodatering in de 8e-9e eeuw gedateerd (Eeltink, 2003, pp. 9-12). Hiermee dateren de waterputten uit de gemeente Deventer later dan de waterputten van de vindplaats te Twello. Naast de verschillen in datering, verschillen de waterputten ook sterk van constructiewijze (Tabel 4).
57
Vindplaats (nr.)
Plaggenwand
Vierkante constructie
Waterput Waterput IX Waterput VII Waterput VIII Waterput 7 Waterput 2
Zweedsestraat (50) Kloosterlanden Zuid (46) Kloosterlanden Zuid (46) Kloosterlanden Zuid (46) Achter ’t Holthuis (76) Achter ’t Holthuis (76)
X X X -
X ?
X X X -
Waterput?
Naam in publicatie
Boomstamput
Tabel 4 De verschillende constructiewijzen van waterputten binnen het onderzoeksgebied.
Zeker Zeker Onzeker Zeker Zeker Zeker
Datering 711 - 852 600 - 700 600 - 700 600 - 700 450 - 575 400 - 525
Waterputten (deels) met plaggenwand Binnen het onderzoeksgebied zijn twee waterputten aangetroffen waarvan de schacht (deels) werd verstevigd door middel van zoden of plaggen. Dit zijn Waterput 2 en Waterput 7 die beide zijn opgegraven binnen vindplaats 76. Waterput 7 had een diepte van 3 m en is op basis van vondstmateriaal gedateerd tussen 450-575 na Chr. In de onderste 60 cm van Waterput 7 zijn de resten aangetroffen van een uitgeholde boomstam. Hierboven werden de wanden van de schacht verstevigd door zoden of plaggen (fig. 18a) (De Wit, 2012, pp. 69-70). In Waterput 2 is geen hout aangetroffen (fig. 18b); mogelijk werd de schacht met zoden of plaggen verstevigd, zoals het geval is in Waterput 7. Dit was echter niet duidelijk in het profiel te zien, doordat deze door bioturbatie van een groot dier was verstoord. Waterput 2 had een diepte van 2 m en is op basis van vondstmateriaal gedateerd tussen 400525 na Chr. (De Wit, 2012, pp. 69-70). Boomstamput Waterput IX is de enige vroegmiddeleeuwse waterput uit het onderzoeksgebied die enkel is opgebouwd uit een boomstam (fig. 18d). Voor een boomstamput worden twee uitgeholde halve boomstammen weer aan elkaar bevestigd. Een deel van het hout van Waterput IX is onder het waterniveau bewaard gebleven. De schacht had een diameter van 60 cm en was vanaf het archeologisch vlak 2,05 m diep (Groenewoudt, 1989, pp. 226-227). Boomstamput met vierkante constructie Waterput VIII is eveneens een boomstamput, die aan de bovenzijde verstevigd is en bij elkaar werd gehouden door een vierkanten houten constructie (fig. 18e). Van het hout waren alleen nog sporen in het zand zichtbaar. De schacht had een diameter van 60 cm en de vierkante houten constructie was 70 bij 70 cm. Vanaf het archeologisch vlak had de structuur nog een diepte van 3,30 m (Groenewoudt, 1989, p. 227). Waterputten met vierkante constructie De waterput van vindplaats 50 bestond uit een vierkante houten bekisting met een horizontale doorsnede van 100 bij 80 cm (fig. 18c). De waterput is gereconstrueerd tot 3 m diepte en was opgebouwd uit vier binnenpalen in elke hoek, met daaromheen planken. In de waterput zijn scherven van het type Hessens-Schortens aangetroffen die de waterput dateren van de tweede helft 8e – eerste helft 9e eeuw. Deze datering is bevestigd door de dendrodatering van drie houtmonsters uit de waterput. Deze dateerden de waterput tussen 711 - 852 na Chr. (met een foutmarge van +/- 6 jaar) 58
(Eeltink, 2003, pp. 9-12). De grote afstand tussen de dateringen kan twee oorzaken hebben. Het is ten eerste mogelijk dat het een waterput uit de 8e eeuw betreft die na meer dan een eeuw (deels) is vervangen. Een andere mogelijk is dat het een waterput uit de 9e eeuw is die deels is opgebouwd uit hergebruikt hout. Waterput VII bestaat eveneens uit een vierkante constructie (fig. 18f). De put reikte tot 1,85 m onder het archeologisch opgravingsvlak en is tot vlak boven het grondwaterniveau aangelegd. Hierdoor is het mogelijk dat de structuur geen waterput betreft (Groenewoudt, 1989, pp. 227-228).
a
d
b
c
e
f
Fig. 18 Vindplaats 76: Waterput 7 (a), Waterput 2 (b), vindplaats 50: Waterput (c) geen profiel beschikbaar, en vindplaats 76: Waterput XI (d), Waterput VIII (e) en Waterput VII (f) (uit: De Wit, 2012, p. 69; Eeltink, 2003, p. 11; Groenewoudt, 1989, p. 227).
Patronen: Het is opvallend dat uit de 5e-6e eeuw geen waterputten zijn aangetroffen binnen de gemeente Deventer. Mogelijk bevonden deze waterputten zich buiten het opgravingsareaal. Het tegenovergestelde geldt namelijk voor vindplaats 50 en 52, waar waterputten zijn aangetroffen zonder de nabijheid van andere vroegmiddeleeuwse structuren (Eeltink, 2003; Groenewoudt, 1989, pp. 225243). Waarschijnlijk bevonden de putten zich aan de rand van de nederzetting, zoals ook het geval is bij vindplaats 76 (De Wit, 2012, pp. 67-72). Verder is te concluderen dat de vroegmiddeleeuwse waterputten binnen het onderzoeksgebied divers zijn en in vier vormen voor komen. Dit zijn: a. waterputten met een plaggenwand, b. boomstamputten, c. boomstamputten met een vierkante constructie en d. waterputten met vierkante constructie. Het is binnen onderhavig onderzoek niet mogelijk om een typedatering aan te geven. 3.1.5. Vroegmiddeleeuwse spiekers Binnen het onderzoeksgebied zijn diverse spiekers aangetroffen die mogelijk in de vroege middeleeuwen dateren. Binnen vindplaats 76 zijn vijftien spiekers waargenomen. Hiervan waren de meeste 4-palig, een aantal waren 6-palig. Een aantal van de spiekers is gedateerd in de vroege ijzertijd 59
en Romeinse tijd. Het merendeel is niet gedateerd, maar kan in de vroege middeleeuwen dateren (De Wit, 2012, p. 57-59). Vanwege de onzekere datering worden deze spiekers in onderhavig onderzoek niet meegenomen. Binnen vindplaats 52 zijn een tweetal spiekers aangetroffen die met enige zekerheid in de 4e-8e eeuw te plaatsen zijn. Spieker 1 betreft een 4-palige structuur (fig. 19, links) en is gedateerd op basis van oriëntatie. Deze is namelijk gelijk aan de naastgelegen Schuur 1, wat het aannemelijk maakt dat de structuren in dezelfde periode hebben bestaan (namelijk 450-750 na Chr.). De sporen van de palen zijn 26 en 30 cm diep en staan 3,20 m van elkaar af (Vermeulen, Hermsen & Mittendorff, 2009, p. 37). Spieker 2 is 6-palig en bestaat uit drie paren van twee recht tegenover elkaar geplaatste palen (fig. 19, rechts). De structuur heeft een totale lengte van 6,50 m en een zuid-zuidwest – noordnoordoostelijke (ZZW/NNO) oriëntatie. De zuidelijke twee palenparen staan ongeveer 3,65 m uit elkaar, de noordelijke palen staan 2,90 m uit elkaar. Daarbij zijn naast het noordelijke palenpaar mogelijk twee extra palen geplaatst. De afwijkende afstand en de extra palen doen vermoeden dat de noordelijke palen mogelijk geen deel hebben uitgemaakt van de structuur. De oriëntatie doet vermoeden dat de structuur bij de huisplattegronden en hutkommen uit de 4e-6e eeuw hoort (Vermeulen, Hermsen & Mittendorff, 2009, p. 37).
Fig. 19 Spiekers 1 (links) en 2 (rechts) van vindplaats 52 (uit: Hermsen & Mittendorff, 2009, p. 37).
Patronen: Op basis van de twee aangetroffen spiekers in het onderzoeksgebied kunnen geen betrouwbare uitspraken worden gedaan. Voor de aangetroffen structuren geldt dat deze zijn gebouwd uit 4 en 6 palen, waarvan één exemplaar vrij diep is ingegraven tot een diepte van 26-30 cm onder het vlak. De spiekers waren vierkant of rechthoekig van vorm en zijn beiden ZZW/NNO georiënteerd. Dit zou betekenen dat de spiekers haaks op de vroegmiddeleeuwse huizen en hutkommen hebben gestaan.
60
3.2 Aardewerk Binnen het onderzoeksgebied zijn vijftien vindplaatsen bekend waar aardewerk uit de periode van 450 tot 750 na Chr. is aangetroffen. Het aardewerkspectrum uit deze periode is hoofdzakelijk onder te verdelen in handgevormd en gedraaid aardewerk (Tabel 5). De gedraaide aardewerktypen Mayen en Badorf worden pas vanaf het eind van de onderzoeksperiode (tot in de 9e-10e eeuw) in gebruik genomen, waardoor ze als aanwijzing voor een vroegmiddeleeuwse vindplaats onbetrouwbaar zijn. Vindplaatsen waar Mayen en Badorf/Walberberg zijn aangetroffen, maar waar andere vroegmiddeleeuwse aardewerktypen ontbreken, zijn daarom niet in de tabel opgenomen. Tabel 5 Overzicht van de aangetroffen aardewerkfragmenten uit de periode 450-750 na Chr. Een vraagteken betekent dat het type aardewerk is herkend, maar dat het aantal scherven niet is vermeld. Een ‘groter dan’teken achter het aantal scherven betekent dat er maar een deel van de scherven is vermeld.
915 7 4 ? 10> 1 ?
28>
? 12>
40 ?
1 55
?
?
Gedraaid indet.
Badorf/Walberberg
? ? 1 ?
Mayen
Knikwand
Gladwandig
Wölbwand
GEDRAAID.
Ruwwandig
Handgevormd indet.
Vindplaats (nr.) Muggeplein (20) Nieuwe Markt (22) Polstraat (24) Stromarkt (31) Blauwenoord (39) Kloosterlanden-Noord (45) Kloosterlanden-Zuid (46) Siemelinksweg (49) Zweedsestraat (50) Zweedse Tunnel (52) Groot Swormink (54) Epse (58) Waterdijk (61) Twello (75) Achter ’t Holthuis (76)
Hessens-Schortens
HANDGEVORMD
29 163 ? 1 ?
15
? 12 1
5>
? 4>
? 1 1
1 1 ?
14>
2 ?
4
?
5
1
? ? ?
3.2.1. Handgevormd aardewerk In de Romeinse tijd bestond het handgevormde aardewerk in het Oost- en Midden-Nederlandse gebied ten noorden van de Rijn voornamelijk uit potten van de versierde Rhein-Weser-Germanische Keramik (RWG-aardewerk). Typerend voor het RWG-aardewerk is het veelvuldig voorkomen van wandversiering op het buikgedeelte of op de grootste wandomvang en het onversierd laten van de schouder en hals (Van der Velde, 2011, pp. 212-215 Fig. 6.21; Hermsen, 2012, p. 166). In de laatRomeinse tijd neemt de versiering af en beperkte de decoratie zich steeds vaker tot een enkele rij of eenvoudige rijen (nagel)indrukken. In de loop van de 5e eeuw maakt het RWG-aardewerk geleidelijk plaats voor het handgevormde Hessens-Schortens. Deze vroegmiddeleeuwse aardewerkgroep bestaat uit een minimalistisch scala aan eenvoudige, overwegend kleine tot middelgrote potten en kommen met een iets bolle wand, een steile schouder en een niet of nauwelijks geprofileerde rand (Hermsen, 2012, pp. 165-167). Hierdoor krijgt het aardewerk een ‘zak-‘ of ‘eivormig’ uiterlijk, waaraan het de term ‘Eitöpfe’ heeft te danken (Mittendorff, 2008, p.5). Het aardewerk werd primair gebruikt voor 61
Fig. 20 Handgevormd Hessens-Schortens aardewerk. Niet op schaal (Uit: Vermeulen, Hermsen & Mittendorff, 2009, p. 71, Fig. 43; Groenewoudt, 1989, pp. 237-241. Fig 9,10, 11, 12, 15).
62
koken en was zeer zelden versierd (Groenewoudt, 1989, p. 238; Hermsen, 2012, p. 167). HessensSchortens werd waarschijnlijk lokaal geproduceerd, wat de grote variatie in baksel, kleur en magering verklaart. Binnen het onderzoeksgebied bestaat het baksel in de meeste gevallen uit zand, soms in combinatie met ijzerconcreties of potgruis. Daarnaast zijn potten soms middelgrof gemagerd met plantaardig materiaal, botgruis of steengruis (Hermsen, 2012, p. 169). Vanaf de 8e eeuw krijgt het handgevormde en lokaal geproduceerde aardewerk een kogelronde vorm, waardoor het als ‘kogelpot’ kan worden beschouwd. Deze kogelpot wordt over het algemeen gedateerd in de 8e-13e eeuw en kan hierdoor deels in de onderzoeksperiode dateren (Groothedde, 1996, pp. 67-76; Mittendorff, 2007, pp. 196-197). De potten van het type Hessens-Schortens worden na de 9e eeuw definitief door de kogelpotten vervangen. Het baksel van de kogelpotten is over het algemeen middelhard tot hard en daarmee harder dan het baksel van het voorgaande handgevormde aardewerk. Soms zijn de kogelpotbaksels echter zachter gebakken en gemagerd met fijn zand. Mede hierdoor is, met name bij wandscherven, het onderscheid tussen kogelpotten en het oudere Hessens-Schortens aardewerk moeilijk te maken. Dit onderscheid is vooral te maken op basis van de randvorm. Kogelpotten hebben iets langere, meer naar buiten staande randen dan de potten van het type HessensSchortens. Daarbij is de magering bij kogelpotten meer gevarieerd, bestaande uit middelgrof tot grof zand, steengruis of schelpgruis (Mittendorff, 2008, p.8). 3.2.2. Gedraaid aardewerk Met de komst van de Romeinse cultuur in Noordwest-Europa werd ook het (produceren van) gedraaid aardewerk geïntroduceerd. Hiervoor richtten de Romeinen productiecentra op in onder meer het Rijnland en de Eifel, waar de klei zeer geschikt was voor het produceren van hoge kwaliteit aardewerk. Nadat het Romeinse gezag verdween bleven de oude productiecentra (onder hun nieuwe Frankische bestuurders) bestaan (Groothedde, 1996, p. 68). Het vroegmiddeleeuwse gedraaide aardewerk uit het onderzoeksgebied is onder te verdelen in twee groepen: ruwwandig en gladwandig aardewerk. Ruwwandig aardewerk Ruwwandige potten uit de vroege middeleeuwen hebben een vlakke bodem en een steile, licht bolle schouder. De vormen van de randen kunnen sterk uiteenlopen. Deze potten kunnen worden beschouwd als de opvolgers van de Romeinse ruwwandige potten van de typen Alzei 27 en 33, die tot in de 6e eeuw voorkomen (Hiddink, 2011, pp. 230; 236-237; Hermsen, 2012, p. 157). Het baksel van het vroegmiddeleeuwse ruwwandige aardewerk is fijn tot matig grof gemagerd, en bestaat vrijwel altijd uit hoekig zand en matig fijn steengruis (met veel kwarts), soms in combinatie met potgruis. De meeste baksels zijn oxiderend gebakken, maar ook reducerend gebakken baksels komen (in mindere mate) voor (Groenewoudt, Van Nie & Schotten, 1990, p. 8; Mittendorff, 2008, p.6; Hermsen, 2012, p.154-155 Tabel 4.25). De grote variatie in baksels maakt het aannemelijk dat de producten van meer dan één productiecentrum afkomstig zijn. Merovingisch aardewerk is doorgaans moeilijk aan productiecentra te koppelen. Dit komt onder meer omdat niet alle ovenvondsten even uitgebreid zijn gepubliceerd en de baksels macroscopisch sterk op elkaar kunnen lijken. Een uitzondering is aardewerk uit Mayen en omgeving, dat zich met name laat herkennen door de glimmende gitzwarte vulkanische magering (Hemminga, et al., 2008, p. 42). Het grote pottenbakkerscentrum van Mayen was vanaf de 4e eeuw verantwoordelijk voor een enorme productie van aardewerk, dat een groot afzetgebied kende. Via de Rijn belandde het ruwwandige aardewerk uit Mayen tot 300 km noordwaarts (Hermsen, 2012, p. 155). De ruwwandige potten zijn zelden gedecoreerd. Soms wordt versiering aangetroffen met ingekraste (drievoudige) (golf-)lijnen (Mittendorff, 2008, p. 6; Hermsen, 2012, p. 160). Het aardewerk 63
Fig. 21 Ruwwandig aardewerk. Niet op schaal (Uit: Groenewoudt, 1989, p. 233, Fig. 8; Vermeulen, Hermsen & Mittendorff, 2009, p. 74, Fig. 44; Hermsen, 2012, p. 161, Fig. 4.27).
komt in verschillende vormen voor. Een groot deel van het aardewerk wordt vanwege de tonvorm en de gewelfde wand vaak als ‘Wölbwandtöpfe’ aangeduid (Hermsen, 2012, p. 160). De scherven van deze potten zijn vaak vrij dik en herkenbaar aan duidelijke draairibbels aan binnenzijde (Groenewoudt, Van Nie & Schotten, 1990, p. 9; Mittendorff 2008, p.6). De Wölbwandtöpfe werden waarschijnlijk als kookpotten gebruikt. Een aanwijzing hiervoor is de vaak aangetroffen roetaanslag op de buitenzijde van een deel van het aardewerk (Hermsen, 2009, p. 73). Gladwandig aardewerk Het Merovingische gladwandige aardewerk is waarschijnlijk eveneens afkomstig uit het Duitse Eiffelgebied, maar kan ook lokaal zijn geproduceerd. De baksels zijn meestal zeer fijn gemagerd met zand en potgruis. Zowel oxiderend als reducerend gebakken potten komen voor, waarbij het aardewerk 64
zacht tot middelhard werd gebakken (Mittendorff, 2008, p. 7; Hermsen, 2012, p. 163). Het aardewerk is gladwandig doordat het oppervlak doormiddel van polijsten glad is gemaakt. De wand kan versierd zijn met indrukken van radstempels, individuele stempels en rechte of (golvende) ingekraste lijnen (Hermsen, 2012, p. 163). Veel van deze potten zijn biconisch van vorm en hebben een karakteristieke scherpe knik in de wand, waaraan het de bijnaam ‘Knikwandkeramiek’ te danken heeft. Daarbij hebben de potten een vlakke bodem. Naast potten werden ook flessen, bekers, tuitpotten en schalen gemaakt binnen dit aardewerktype (Mittendorff, 2008, p. 7; Hermsen, 2012, p. 162). Het Romeinse gladwandige aardewerk bestond voornamelijk uit onversierde kruiken, die werden gebruikt voor het transporteren, opslaan en schenken van vloeistoffen. In de vroege middeleeuwen was het gladwandige aardewerk veel minder geschikt voor het bewaren van vloeistoffen. Daarentegen werd het mogelijk wel gebruikt voor het consumeren van drank en voedsel en als pronkwaar (Hermsen, 2012, p. 162).
Fig. 22 Gladwandig (Knikwand-)aardewerk. Niet op schaal (uit: Groenewoudt, 1989, pp. 232-239, Fig. 7-13; Hermsen, 2012, pp. 163-248, Fig. 4.30-4.80).
Badorf/Walberberg Omstreeks de 8e eeuw raakt het bovengenoemde aardewerk in onbruik en komen ook de aardewerktypen Badorf, Walberberg en Mayen voor. De aardewerktypen Badorf en Walberberg zijn moeilijk van elkaar te onderscheiden. Zowel de uiterlijke kenmerken van Walberberg-aardewerk, als de datering, zijn te vergelijken met die van het Badorf-aardewerk. Voor de binnenstad van Deventer geldt dat de meeste baksels waarschijnlijk van het type Badorf of een vroege fase van Pingsdorf zijn, en in mindere mate het Walberberg-type.4 In onderhavig onderzoek wordt echter geen onderscheid tussen de twee bakselgroepen gemaakt. Walberberg-aardewerk wordt gedateerd vanaf de eerste helft 8e – eerste kwart 10e eeuw. Mogelijk werd het langer gebruikt. Het aardewerk van het type Walberberg werd net als het aardewerk van het type Badorf geïmporteerd uit het Duitse Rijnland, uit de omgeving van Keulen (Keller, 2004, pp. 125-137; Mittendorff, 2007, pp. 189-191). Het aardewerk is gemagerd met fijn zand en werd zacht gebakken. Meestal is het licht van kleur (lichtgeel tot lichtgrijs) en het wordt met name gekenmerkt door enkele of dubbele rijen versiering die horizontaal met een 4
Pers. comm. E. Mittendorff (gemeentelijk archeoloog, Archeologie Deventer), 9 juli 2015.
65
radstempel zijn aangebracht. Een ander kenmerk is de redelijk platte lensbodem. Dit type aardewerk komt in veel vormen voor: met name in grote, bolle voorraadpotten, kleine bolle kookpotjes en kleine voorraadpotjes (Keller, 2004, pp. 125-137; Mittendorff, 2004, pp. 6-7; Mittendorff, 2008, p. 9). Mayen Het ruwwandig aardewerk uit Mayen werd vanaf de 8e eeuw geleidelijk vervangen door een baksel dat zeer hard was gebakken en werd gemagerd met hoekige kwartskorrels. Daarbij bevat ook dit aardewerktype uit Mayen de kenmerkende glimmende gitzwarte ‘vulkanische’ magering (Hemminga, et al., 2008, p. 42). Het Mayen-aardewerk is meestal ongedecoreerd en komt vrijwel uitsluitend voor als kleine bolle kookpotjes (Mittendorff, 2008, p.13). Dit type aardewerk komt in Deventer en omgeving voor tussen de 8e-10e eeuw. Het meeste Mayen-aardewerk in het onderzoeksgebied dateert echter omstreeks de 9e eeuw (Mittendorff, 2004, pp. 73-74; Mittendorff, 2007, pp. 192-193).
a
b
c Fig. 23 a. Ruwwandig potjes van het (Merovingische) type Mayen, b. Karolingische potten van het type Mayen, c. Karolingische pot van het type Walberberg. Niet op schaal (Uit: Hermsen, 2012, p. 162, Fig. 4.28-4.29; Mittendorff, 2004, pp. 38-39, 66, Fig. 8-10, 15)
3.2.3. Import van aardewerk Op basis van geïmporteerd aardewerk kan worden herleid met welke gebieden de vroegmiddeleeuwse inwoners van het onderzoeksgebied contact hadden. De hoeveelheid geeft een aanwijzing over de mate waarin deze contacten plaats vonden. In het oosten van Nederland is het percentage importaardewerk zelden hoger dan 15%. Het wordt met name aangetroffen langs de IJssel, van vindplaatsen in andere delen van Oost-Nederland kan het geheel ontbreken (Groothedde, 1996, p. 71; Van Beek, 2009, p. 100). Van slechts drie vindplaatsen binnen het onderzoeksgebied is genoeg aardewerk afkomstig om betrouwbare importpercentages te berekenen. Binnen vindplaats 46 was het percentage importaardewerk per complex uit de 7e eeuw gemiddeld 8,6%, met uitschieters van 1,6% tot 17,6% (Groenewoudt, 1987, p. 235, Tabel 1). Binnen vindplaats 52 zijn ongeveer 800 aardewerkfragmenten aangetroffen uit de 4e-7e eeuw. Hiervan is slechts een klein deel uitgewerkt, waardoor de importpercentages mogelijk onbetrouwbaar 66
zijn. Hier zijn drie gesloten complexen onderzocht uit de 5e eeuw, waarbij het percentage geïmporteerd aardewerk tussen 1% en 8% lag. Het gemiddelde importpercentage van deze vindplaats is 3,7%, wat ongeveer 4 % minder is dan bij de vindplaatsen 45 en 46 (Vermeulen, Hermsen & Mittendorff, 2009, p. 113). In Zutphen, dat ongeveer 15 km zuidelijker aan de IJssel ligt, zijn de importpercentages met bovengenoemde vindplaatsen vergelijkbaar. Op de vindplaats ‘Ooyerhoek’ te Zutphen was tussen 3% en 13,4% van het aardewerk uit de 6e-7e eeuw geïmporteerd (Groothedde, 1996, p. 71). Van het vroegmiddeleeuwse aardewerk van vindplaats 76 te Twello zijn de importpercentages wisselend, maar hoger. Uit de huisplattegronden zijn geen fragmenten geïmporteerd aardewerk afkomstig, uit de hutkommen daarentegen wel. In hutkommen uit de 5e eeuw zijn de importpercentages 25% en 34,4%. In de tweede helft 5e eeuw – 6e/7e eeuw is het percentage geïmporteerd aardewerk uit de hutkommen iets lager en varieert het tussen 12,5% en 16% (Hermsen, 2012, pp. 75-250). Hiermee is het percentage geïmporteerd aardewerk opvallend hoger dan de eerder genoemde vindplaatsen. Op 20 km ten westen van de vindplaats 76, is in het Veluwse Kootwijk en Hoog Buurlo 6e-7e eeuws aardewerk aangetroffen waarvan het importpercentage tussen 70% en 90% lag. Dit is vergelijkbaar met het percentage importaardewerk van Dorestad (80%) (Heidinga, 1984, p. 222). Op de Veluwe heeft een grootschalige productie van ijzer plaatsgevonden. De handel van ijzer met de Franken kan de import van het Frankische keramiek in Kootwijk en Hoog Buurlo verklaren (Groothedde, 1996, p. 71; Heidinga, 1984, p. 222). Ook binnen vindplaats 76 zijn sporen van vroegmiddeleeuwse ijzerproductie aangetroffen. Mogelijk hadden de vroegmiddeleeuwse bewoners van dit gebied ook (handels)contacten met de Franken en werd hier (het zij in mindere mate dan op de Veluwe) ook ijzer verhandeld (Berends, 2012, pp. 278-280). Het aangetroffen Merovingische importaardewerk in Deventer is een aanwijzing dat ook de vroegmiddeleeuwse bewoners van dit gebied enig (indirect) contact hadden met het Frankische rijk, nog voordat het gebied ten oosten van de IJssel door de Franken werd ingelijfd (Groenewoudt, van Nie & Schotten, 1990, pp. 10-12). 3.2.4. Patronen Het handgevormde aardewerk maakt een ontwikkeling door van het Romeinse RWG-aardewerk, naar het vroegmiddeleeuwse Hessens-Schortens en vervolgens tot de laatmiddeleeuwse kogelpot. Dit type aardewerk werd voornamelijk gebruikt als kookpot. Doordat deze handgevormde potten vaak lokaal geproduceerd werden, bestaat er een groot verschil in magering, hardheid en kleur. Daarbij zijn ze zelden versierd. De kwaliteit van het Hessens-Schortens was in de eerste jaren van de vroege middeleeuwen nog vergelijkbaar met het inheems-Romeinse RWG-aardewerk. Vanaf de 7e eeuw neemt de kwaliteit van het Hessens-Schortens aardewerk af en wordt het in de 8e eeuw geleidelijk vervangen door de kwalitatief betere kogelpot. Het gedraaide aardewerk was versierd, in tegenstelling tot het handgevormde aardewerk. Mede hierdoor wordt het gladwandige aardewerk als luxegoed beschouwd. Het gladwandige aardewerk was niet geschikt voor het (langdurig) opslaan van vloeistof, maar kon wel gebruikt zijn geweest als tafelgoed, als drinkgerei of om (droog) voedsel in te bewaren. Het ruwwandige aardewerk was in vergelijking met het gladwandige aardewerk in mindere mate versierd, en bestond voornamelijk uit (luxe) kookpotten. Omstreeks de 8e eeuw lijkt de productie van ruw- en gladwandig aardewerk te zijn vervangen door de nieuwe typen aardewerk uit Mayen en Badorf. De Romeinen brachten de kennis voor het vervaardigen van draaischijfaardewerk met zich mee naar Nederland. Na de val van het Romeinse rijk bleven de productiecentra voor aardewerk bestaan. Hierdoor nam de import van aardewerk wellicht af maar bleef deze bestaan. Een deel van het in en rond Deventer aangetroffen gedraaide aardewerk kan op basis van het baksel worden herleid tot 67
het Duitse Mayen en omgeving. Dit duidt op vroegmiddeleeuwse contacten met het Rijngebied. Van het overige aardewerk kan de herkomst niet worden bepaald. Geïmporteerd aardewerk, zoals ruw- en gladwandig aardewerk uit Mayen, wijst op contacten met het Frankische gebied. Het percentage geïmporteerd aardewerk aan de oostzijde van de IJssel bedraagt gemiddeld tussen 3,7% en 8,6%. Dit is vergelijkbaar met Zutphen, dat 15 km zuidelijker aan de IJssel ligt. Het verschil met vindplaats 76 aan de westzijde van de IJssel is opvallend; hier is het importpercentage gemiddeld 20%. Hierbij moet worden opgemerkt dat importaardewerk in Oost-Nederland zeldzaam is, terwijl op de Veluwe, op 20 km ten westen van Deventer, 70 tot 90% van het vroegmiddeleeuwse aardewerk uit (Frankische) import bestond. Het verschil tussen de importpercentages aan weerszijden van de IJssel kan veroorzaakt zijn door verschillen in handelsrelaties. Hierbij kan de geleidelijke expansie van het Frankische invloeds- of machtsgebied een factor zijn geweest.
3.3 Zichtbaarheid van structuren en aardewerk Op basis van de hierboven besproken archeologische verschijningsvormen kunnen enkele mogelijke oorzaken worden genoemd waardoor deze minder vaak worden aangetroffen of herkend bij het archeologisch onderzoek. Allereerst valt op dat op meer locaties vroegmiddeleeuws aardewerk is aangetroffen dan dat er vroegmiddeleeuwse grondsporen zijn. Deze vondsten kunnen worden geïnterpreteerd als aanwijzingen voor een nederzetting waarvan de grondsporen mogelijk al vergaan zijn (Groenewoudt, 1989, p. 225). Spoordiepte en -grootte De diepte van de sporen is van groot belang voor het verhogen van de trefkans van een structuur. Om een kort overzicht te geven: de paalsporen van de aangetroffen huisplattegronden waren tot gemiddeld 20 cm diepte bewaard gebleven. De paalsporen van de schuren waren 15 tot 40 cm diep. Van de hutkommen was de kuil vaak enkele tot 20 cm bewaard gebleven, terwijl de paalsporen tot 50 cm diepte konden reiken. De paalsporen van de spiekers waren 26 tot 30 cm diep en diepte van de waterputten varieerde tussen 2 tot 3 meter. Hieruit blijkt dat de palen van de huisplattegronden minder diep waren ingegraven dan de overige structuren. Hierdoor zijn de huisplattegronden zeer kwetsbaar voor erosie. Wanneer de woonlocatie na het verlaten direct als akker in gebruik werd genomen, zullen de (ondiepe) sporen in korte tijd zijn omgeploegd (Groenewoudt, 1989, p. 225; Vermeulen, Hermsen & Mittendorff, 2009, pp. 30-31). De geringe diepte van de nog (deels) intacte sporen zorgt ervoor dat deze bij het aanleggen van een vlak snel over het hoofd kunnen worden gezien. Structuren als hutkommen en waterputten zijn dieper aangelegd, en zouden daardoor een hogere trefkans hebben. Voor deze structuren geldt echter dat ze door hun beperkte omvang bij een proefsleuvenonderzoek gemist kunnen worden (Vermeulen, Hermsen & Mittendorff, 2009, pp. 30-31). Onregelmatige bouwstijl Een andere reden waarom huizen, schuren en spiekers minder vaak worden aangetroffen of herkend, is omdat de palen in een onregelmatig patroon lijken te staan. Huis 8 van de opgraving ‘Achter ’t Holthuis’ is een goed voorbeeld van de onregelmatige bouwstijl van de huisplattegronden uit deze periode. Met name tussen grote, dichte palenzwermen is het herkennen van dergelijk gebouwde structuren moeilijk (Vermeulen, Hermsen & Mittendorff, 2009, pp. 30-31). Met name de wandgreppels van Hoofdgebouw 2 en Hoofdgebouw 3 zijn duidelijke aanwijzingen voor een huisplattegrond ter plaatse. Dit spoor was echter tot 5-10 cm diepte bewaard gebleven en had eenvoudig gemist kunnen worden. 68
Weinig vormontwikkeling Het overgrote deel van het aangetroffen vroegmiddeleeuwse aardewerk bestaat uit het handgevormde Hessens-Schortens aardewerk. Dit type kent echter weinig vormvariatie en wordt hierdoor in veel gevallen niet exacter kan worden gedateerd dan ‘omstreeks de 5e-8e eeuw’ (Groenewoudt, 1989, p. 230). Daarbij vertoont het Hessens-Schortens veel onderlinge overeenkomsten met handgevormd aardewerk uit de IJzer- en Romeinse tijd of een kwalitatief mindere kogelpot (Boon, 2011, p. 4). Voor gedraaid aardewerk geldt vergelijkbaar probleem. Omdat het ‘Romeins’ ruwwandig aardewerk geleidelijk overgaat in ‘Frankisch’ of ‘Merovingisch’ ruwwandig aardewerk, is het onderscheid – met name voor het ongetraind oog – soms lastig. Hierdoor bestaat de mogelijkheid dat vroegmiddeleeuwse sporen niet worden opgemerkt omdat aardewerk verkeerd of te ruim is gedateerd.
3.4. Conclusie Bewoningskernen in de 5e-8e eeuw zijn vooral aangetroffen in Colmschate en Twello. Daarnaast zijn op basis van enkele vroegmiddeleeuwse aardewerkfragmenten vroegmiddeleeuwse nederzettingen te verwachten binnen de stadskern van Deventer en nabij Epse. Het is opvallend dat de vier aangetroffen huisplattegronden allemaal in de 5e eeuw dateren. Huizen uit de 6e-7e eeuw zijn binnen het onderzoeksgebied onbekend. De twee huizen in Twello zijn met gelijktijdige bijgebouwen aangetroffen. Enkele van deze bijgebouwen dateren mogelijk in de 6e-7e eeuw. Dit kan een aanwijzing zijn dat de bewoning te Twello zich in de 6e eeuw buiten het opgravingsareaal verplaatste. De andere twee huizen uit de 5e eeuw zijn in Colmschate aangetroffen. Hier zijn een gelijktijdige hutkom en een schuur bekend, maar waterputten uit de 5e eeuw zijn in Colmschate niet waargenomen. Daarentegen zijn uit de 7e-9e eeuw wel vier waterputten uit Colmschate bekend. Mogelijk bevonden de huisplattegronden in Colmschate zich eveneens buiten het opgegraven gebied. Het begin van de vroege middeleeuwen wordt in Oost-Nederland gekenmerkt door regionale variaties op bestaande huistypen. De in het onderzoeksgebied aangetroffen huisplattegronden vertonen overeenkomsten met de vroegmiddeleeuwse huisplattegronden die in Zutphen zijn aangetroffen. Mogelijk zijn de huizen uit het onderzoeksgebied en Zutphen onderdeel van een regionaal huistype. De schuren en hutkommen binnen het onderzoeksgebied zijn waarschijnlijk als werk- of opslagplaats gebruikt. Hutkommen dienden voornamelijk voor ambachten als metaalbewerking, weven en botbewerking. Daarbij komen hutkommen vaak voor in clusters en zijn ze vooral aan de randen van nederzettingen aangetroffen. De waterputten en hutkommen in Twello bevonden zich in de directe nabijheid van bewoning. Waarschijnlijk zijn de waterputten en hutkommen in Colmschate eveneens nabij bewoning aangelegd. Het aardewerk uit het onderzoeksgebied is ruwweg op te delen in handgevormd en gedraaid aardewerk. Fragmenten van zowel handgevormd en gedraaid aardewerk uit de 5e-8e eeuw zijn grotendeels afkomstig uit de bewoningskernen te Colmschate en Twello. Uit de binnenstad van Deventer zijn kleine hoeveelheden fragmenten van handgevormd aardewerk bekend uit de 5e-8e eeuw. Gedraaid aardewerk is daarentegen tot de 8e eeuw vrijwel afwezig. De aanwezigheid van het handgevormde aardewerk kan een aanwijzing zijn voor bewoning binnen de stadskern van Deventer. De mogelijkheid bestaat dat deze vroegmiddeleeuwse nederzettingslocatie kleinschalig was en door opeenvolgende bewoningsfasen reeds is vergraven. In de 9e eeuw maakt de nederzetting Deventer een enorme periode van groei mee. Hierdoor neemt de kans om importaardewerk aan te treffen toe. Het handgevormde aardewerk in het onderzoeksgebied bestaat uit de aardewerkgroep Hessens-Schortens. Deze groep kent een grote (regionale) variatie aan vormen, versieringen en baksels. Hierdoor is het moeilijk om het aardewerk nauwkeurig te dateren. 69
Het gedraaide aardewerk uit het onderzoeksgebied is in de 5e-7e eeuw ruwweg op te delen in ruwwandig en gladwandig aardewerk. Vanaf de 8e eeuw komen ook de typen Mayen en Badorf/Walberberg voor. Deze typen aardewerk zijn afkomstig van pottenbakkerscentra die in de Romeinse tijd zijn opgericht. Het afzetgebied van de Romeinse pottenbakkerscentra werd gedurende de vroege middeleeuwen door de Frankische expansie vergroot. Het percentage geïmporteerd aardewerk aan de oostzijde van de IJssel bedraagt gemiddeld tussen 3,7% en 8,6%. Dit is vergelijkbaar met Zutphen, dat eveneens aan de oostzijde van de IJssel ligt. Het importpercentage in Twello (aan de westzijde van de IJssel) is gemiddeld opvallend hoger, namelijk 20%. Het verschil tussen de importpercentages aan weerszijden van de IJssel kan veroorzaakt zijn door verschillen in handelsrelaties. Hierbij kan de geleidelijke expansie van het Frankische invloeds- of machtsgebied een factor zijn geweest. Terwijl van archeologische vindplaatsen voornamelijk structuren en aardewerk uit de periode 450-750 bekend zijn, worden door detectorhobbyisten met enige regelmaat metaalvondsten uit de laatRomeinse tijd en vroege middeleeuwen aangetroffen. De bijdrage van detectorhobbyisten voor het in beeld krijgen van deze periode, staat in het volgende hoofdstuk centraal.
70
4. Metaaldetectie als bron Eén van de meest opvallende metaalvondsten uit de vroege middeleeuwen is een gouden Kolbenarmring uit de 5e-6e eeuw (fig. 24). Armringen van dit type zijn voornamelijk gevonden in rijke graven en schatvondsten waarbij ook andere statussymbolen zijn aangetroffen. Goudvondsten als deze worden vaak in verband gebracht met koningen en hun directe volgelingen. Een vergelijkbare vondst is bijvoorbeeld aangetroffen in het graf van de Merovingische koning Childeric in het Belgische Doornik (Nicolay, 2006, pp. 31-35). De Kolbenarmring uit Deventer is door een detectorhobbyist aangetroffen in een gebied waar verder geen archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden (vindplaats 70). Op basis van deze vondst verwachtte Bart Vermeulen (Stadsarcheoloog van Deventer) dat detectorhobbyisten uit de regio mogelijk meer vroegmiddeleeuwse objecten in het onderzoeksgebied hebben gevonden, die nog niet bij de archeologische dienst bekend zijn.5 Deze vondsten zouden wellicht inzicht kunnen geven over de vroegste geschiedenis van de stad, of (vroegmiddeleeuwse) bewoning kunnen aantonen in gebieden waar geen archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden.
Fig. 24 Kolbenarmring uit de 5e-6e eeuw, gevonden in het Nieuwe Plantsoen te Deventer (bron: Historisch Museum Deventer).
4.1. Een pilotstudie Hoewel het zoeken naar archeologie met een metaaldetector volgens de Monumentenwet van 1988 verboden is, hanteert de gemeente Deventer een gedoogbeleid.6 Het verbod weerhoudt de zoekers niet om hun hobby te beoefenen. Dit betekent dat zij ook in gebieden zoeken die niet bedreigd worden en daarmee kennis kunnen vergaren over plekken waar de archeoloog (als beschermer en ambassadeur van het bodemarchief) geen gravend onderzoek mag uitvoeren. Archeologisch onderzoek mag immers alleen worden uitgevoerd wanneer de bodem wordt bedreigd (Verdrag van Valletta). De door detectorhobbyisten vergaarde kennis over het gebied zou hierdoor lege vlekken kunnen invullen bij de archeologen. Voor dit onderzoek is daarom een pilot uitgevoerd waarin is onderzocht wat de potentiële bijdrage van de detectorhobbyisten kan zijn. 4.1.1. Contact met detectorhobbyisten Om de inventarisatie van vindplaatsen aan te kunnen vullen met nog onbekende detectorvondsten, zijn detectorhobbyisten opgeroepen deel te nemen aan de pilot. Hiervoor is een oproep geplaatst in twee magazines voor metaaldetectie, namelijk The Coinhunter en Detector Magazine. Daarbij zijn oproepen verspreid op de internetfora bodemvondstenwereld.nl en pieppiep.nl. Het aantal reacties op de diverse oproepen was helaas beperkt. Slechts twee mensen reageerden op de oproepen in de 5
Pers. comm. B. Vermeulen (Stadsarcheoloog, Archeologie Deventer), 1 maart 2013. http://www.deventer.nl/ontspannen/cultuur/archeologie/vondstmeldingen/mag-ik-in-deventer-zoeken-met-eenmetaaldetector 6
71
magazines. Hiervan waren de vondsten van slechts één melder bruikbaar. De oproep op bodemvondstenwereld.nl werd in totaal 426 bekeken. Helaas waren de geplaatste reacties (24 in totaal) onbruikbaar. Eén persoon heeft naar aanleiding van de oproep op bodemvondstenwereld.nl persoonlijk contact opgenomen en diverse vondsten gemeld. De oproep op het detectorforum pieppiep.nl werd 812 keer bekeken. Hierop is 28 keer gereageerd, waarvan zeven reacties bruikbaar waren. Drie mensen hebben naar aanleiding van de oproep op pieppiep.nl persoonlijk contact opgenomen, waarvan één persoon nieuwe vondsten te melden had. De reacties die binnenkwamen bestonden veelal uit tips en geruchten. Zo wist men zeker dat in (de omgeving van) Deventer veel vroegmiddeleeuwse vondsten in de grond moesten zitten. Daarentegen had vrijwel geen van de reagerende zoekers vroegmiddeleeuws materiaal gevonden. Daarom is, in overleg met Bart Vermeulen, besloten om contact op te nemen met detectorhobbyisten die eerder vondsten hebben gemeld bij gemeente Deventer. Eén van de deze mensen had nog nieuwe vondsten te melden. Een andere reactie kwam van dhr. Spoelder, die vaker betrokken is geweest bij metaalonderzoek voor Archeologie Deventer. Hoewel dhr. Spoelder geen nieuwe vondsten te melden had, wilde hij graag een bijdrage leveren aan het onderzoek door zijn kennis en ervaring over het gebied te delen. Ook heeft hij zijn eigen netwerk gevraagd om aan het onderzoek mee te werken. Dankzij dhr. Spoelder is contact gelegd met dhr. Wolf, een andere ervaren detectorhobbyist die werkzaam is geweest voor de archeologische dienst van de gemeente Zwolle. Door middel van metaaldetectie heeft dhr. Wolf onder meer een vroegmiddeleeuwse vindplaats aangetroffen ten zuiden van Zwolle (Wolf, 1993).
4.2. Nieuwe resultaten Naar aanleiding van de diverse oproepen hebben uiteindelijk zes mensen nog onbekende vondsten gemeld uit de gemeente Deventer en de daaraan grenzende gemeentes, daterend in de periode tussen 270 en 1050 na Chr. In totaal hebben zij 32 vondsten gemeld, die vrijwel de hele periode dekken van de laat-Romeinse tijd tot en met de vroege middeleeuwen (Tabel 6). Van de gemelde vondsten waren tien uit de gemeente Deventer afkomstig. De overige vondsten waren afkomstig uit de gemeenten Olst-Wijhe en Voorst. Opvallend is dat er voor onderhavig onderzoek geen nieuwe detectorvondsten zijn gemeld uit de aan Deventer grenzende gemeenten Raalte, Rijssen-Holten en Lochem. Het merendeel van de nieuwe vondsten is afkomstig uit de gemeente Voorst. Dit is echter een vertekening die veroorzaakt is doordat één detectorhobbyist intensief op één locatie heeft gezocht. De meeste detectorvondsten zijn gevonden op een afstand van maximaal 4 kilometer van de binnenstad van Deventer. Dit bevestigt dat met name in de nabijheid van de stad wordt gezocht (zie hoofdstuk 4.4). Metaalvondsten uit de tweede helft 6e – 7e eeuw ontbreken. Waarom uit deze periode geen nieuwe vondsten zijn gemeld is onduidelijk. De mogelijkheid bestaat dat dergelijke metaalvondsten niet herkend of waargenomen zijn (zie hoofdstuk 4.3), maar een hiaat is niet uit te sluiten. Veel vondsten uit de laat-Romeinse tijd en het begin van de vroege middeleeuwen zijn afkomstig van vindplaats 74. Helaas is in dit gebied nauwelijks archeologisch onderzoek uitgevoerd waarmee de vondsten in een context kunnen worden geplaatst. Het relatief grote aantal metaalvondsten (en meldingen van waargenomen keramiek) doen de aanwezigheid van een laatRomeinse nederzetting sterk vermoeden. Op basis van de nieuw gemelde vondsten kan worden gesteld dat deze locatie zelfs in gebruik is geweest tot omstreeks het begin van de 6e eeuw.
72
Tabel 6 Vondsten uit het onderzoeksgebied, gemeld naar aanleiding van onderhavig onderzoek. Object Piramidebeslag Randbeslag Vulvabeslag Riemhanger Fragment van een sleutel Pseudo-muntfibula Bronzen gewichtstaafjes Beugelfibula Steunarmfibula Vogelfibulae Gespnaalden Sceattas Zilverbaartje Kruisfibulae Zilveren denarii Schijffibulae Muntfibula Ster- of bloemfibula Buckelfibula
73
Aantal 1 1 1 1 1 1 4 1 1 2 2 2 1 2 2 6 1 1 1
Datering Romeins 2e-3e eeuw halverwege 2e-3e eeuw 3e-4e eeuw Laat-Romeins Laat-Romeins of vroegmiddeleeuws vroegmiddeleeuws 4e-5e eeuw eind 4e – begin 5e eeuw eind 5e – halverwege 6e eeuw 5e-6e eeuw eind 7e – halverwege 8e eeuw 8e-10e eeuw 8e-9e eeuw 9e eeuw 9e-10e eeuw eind 9e – begin 10e eeuw 10e-11e eeuw eind 10e – begin 11e eeuw
4.2.1. Detectorvondsten uit de periode 270-450 na Chr. Uit de gemeente Deventer zijn geen nieuwe detectorvondsten gemeld die dateren in de laat-Romeinse tijd (270-450 na Chr.). Wel zijn er vondsten afkomstig uit de gemeenten Voorst en Wijhe. De vondsten uit de gemeente Voorst zijn aangetroffen binnen vindplaats 47. Deze vondsten, zowel metaalvondsten en aardewerkfragmenten, zijn gedateerd in de 2e-3e eeuw. Het betreft een Romeins randbeslag (fig. 26) en een piramidebeslag uit de 2e-3e eeuw (die ook laatmiddeleeuws kan zijn) en een vulvabeslag die gedateerd is vanaf de tweede helft 2e-3e eeuw (fig. 25). Uit een nieuwbouwwijk in het oosten van het dorp Wijhe (gemeente Olst-Wijhe) is een bronzen riemhanger gemeld uit de 3e-4e eeuw (fig. 25).
Fig. 25 Laat-Romeinse detectorvondsten. Links: een vulvabeslag (boven) en een piramidebeslag (onder). Rechts: een riemhanger. Niet op schaal. (Fotograaf: Evert Kluin en Anoniem)
. Fig. 26 Laat-Romeinse detectorvondst. Een randbeslag. Schaal 1:1. (Fotograaf: Evert Kluin).
4.2.2. Detectorvondsten uit de periode 450-750 na Chr. De eerder genoemde gouden Kolbenarmring is afkomstig van vindplaats 70 (fig. 24). Deze vondst was echter al bij de gemeente Deventer en in ARCHIS bekend, maar wordt toch in dit overzicht genoemd omdat het de enige bekende metaalvondst uit de gemeente Deventer betreft die (mogelijk) in de onderzoeksperiode van onderhavig onderzoek dateert. De overige vondsten uit deze periode zijn afkomstig uit de omgeving van Twello (vindplaats 74). Op deze locatie zijn vier vroegmiddeleeuwse bronzen gewichtstaafjes aangetroffen, een beugelfibula uit de 4e-5e eeuw, een steunarmfibula uit de periode tussen eind 4e – begin 5e eeuw, twee gespnaalden uit de 5e-6e eeuw, en twee vogelfibulae uit de 6e eeuw en twee Sceatta’s van het continentaal runentype die gedateerd die gedateerd kan worden omstreeks eind 7e eeuw – eerste helft 8e eeuw. (fig. 27).
74
e
e
Fig. 27 Detectorvondsten uit de 5 -8 eeuw. a. Steunarmfibula. b. Beugelfibula. c/d. Vogelfibulae. e/f. Gespdoornen. g/h. Bronzen gewicht- of speelstaafjes. i/j. Sceatta’s. Schaal 1:1, schaal b. d. f. i 1:1 bij benadering. (Fotograaf/Tekenaar: Evert Kluin en Anoniem).
4.2.3. Detectorvondsten uit de periode 750-1050 na Chr. Vanaf deze periode neemt het aantal nieuw gemelde metaalvondsten fors toe, met name uit de gemeente Deventer (fig. 28). Het aantal nieuwe gemelde vondsten uit de gemeente Voorst neemt juist af. Binnen de gemeente Deventer zijn kruisfibulae uit de 8e-9e eeuw aangetroffen in vindplaatsen 24, 28 en langs de IJssel. Binnen vindplaats 67 zijn twee zilveren munten gevonden met daarop een afbeelding van Dorestat en Lotharius. Deze zijn gedateerd tussen 840-855 na Chr. Binnen de vindplaatsen 23 en 67 zijn bronzen schijffibulae uit de 9e-10e eeuw aangetroffen. Van vindplaats 41 is een muntfibula afkomstig met een datering omstreeks eind 9e – begin 10e eeuw. Een buckelfibula, met een datering tussen eind 10e – begin 11e eeuw, is eveneens aangetroffen binnen vindplaats 24. Binnen vindplaats 74 zijn een zilverbaartje uit de 8e-10e eeuw, een schijffibula uit de 9e-10e eeuw en een ster- of bloemfibula uit de 10e-11e eeuw aangetroffen. Direct ten zuidoosten van het dorp Voorst is een bronzen schijffibula gemeld uit de 9e-10e eeuw. Ook binnen de oude dorpskern van Wijhe is een bronzen schijffibula gevonden maar deze dateert omstreeks de 8e-9e eeuw. De diverse vondsten van vindplaatsen 67 en 70 maken het waarschijnlijk dat dit gebied ten noorden van de stadskern van Deventer in de vroege middeleeuwen al een aantrekkelijke bewoningslocatie was. Doordat de dikte 75
e
Fig. 28 Detectorvondsten vanaf de 8 eeuw. a/b. Denarii. c. Zilverbaar. d. Ster- of bloemfibula. e. Muntfibula. fh. Kruisfibulae. i. buckelfibula. j-m. Schijffibulae met kruisversiering. n/o. Schijffibulae met overige versiering. Schaal 1:1, schaal d. k, m 1:1 bij benadering (Foto’s: Evert Kluin en Anoniem).
van het es kan oplopen tot meer dan 1 meter is de kans aanwezig dat het oude oppervlak en de archeologische resten in de bodem minimaal aan verstoring zijn blootgesteld (Willemse, et al., 2013, p. 113). Dit kan een verklaring zijn voor het geringe aantal metaalvondsten uit dit gebied (zie ook hoofdstukken 4.2 en 5.5). Ten slotte is door dhr. Spoelder opgemerkt dat langs de IJssel tussen Zwolle en Zutphen diverse Scandinavische metaalvondsten (door de vinder geclassificeerd als ‘Vikingmateriaal’) zijn waargenomen, waarvan de exacte vondstlocatie onbekend is.7 Dergelijke vondsten zijn bij de inventarisatie van onderhavig onderzoek, zowel in ARCHIS als in de literatuur, echter niet bekend.
4.3 Evaluatie: is er meer? Het Detector Magazine en The Coinhunter hebben gezamenlijk meer dan 3000 leden. Tezamen met de detectorfora zouden de geplaatste oproepen dus meer dan 4000 keer zijn bekeken. Desondanks hebben uiteindelijk slechts ongeveer 25 mensen op de oproep gereageerd. Hierbij moet in gedachten worden gehouden dat een fractie van alle detectorhobbyisten in het onderzoeksgebied heeft gezocht. Daarbij bestaat de mogelijkheid dat zoekers wel in het onderzoeksgebied hebben gezocht, maar geen vroegmiddeleeuws metaal hebben aangetroffen.
7
Pers. comm. W. Spoelder (vrijwillige metaalspecialist, Archeologie Deventer), 4 mei 2013.
76
4.3.1. Mogelijke oorzaken Vanaf de jaren ’70 van de vorige eeuw waren de eerste ‘detectorpioniers’ van Nederland al actief (Gesink, 2005, pp. 19-28). In deze beginfase hebben detectorhobbyisten fanatiek en structureel op akkers gezocht. Hierdoor zijn met name de voor de hand liggende akkers ‘leeggezocht’ (Gesink, 2005, p. 165). De huidige generatie zoekers vindt over het algemeen veel minder op deze locaties.8 De Monumentenwet, waarin vastgesteld is dat archeologische vondsten gemeld moeten worden, bestaat pas vanaf 1988. Dit betekent dat voor bodemvondsten uit de beginjaren van de metaaldetectie geen meldplicht bestond, met als gevolg dat vindplaatsen mogelijk onbekend zijn gebleven. Helaas zijn een aantal zoekers van de ‘oude garde’ al op leeftijd of reeds overleden. Verschillende collecties zijn mogelijk al doorgegeven of verkocht. De vondsten zijn misschien nog wel in omloop, maar de vindplaatsen zijn waarschijnlijk niet meer te achterhalen. Een andere mogelijke oorzaak voor het vrijwel ontbreken van vroegmiddeleeuwse metaalvondsten kan zijn dat detectorhobbyisten vaak ijzer discrimineren. Dit betekent dat de detector zodanig wordt afgesteld dat deze niet op ijzer reageert. Veel zoekplaatsen zijn namelijk ‘vervuild’ met ijzeren voorwerpen als spijkers, bouten en (recent) afval (Gesink, 2005, pp. 90-91). Daarbij bevat de bodem van met name de beekdalen rond Deventer ijzeroerbanken (zie ook hoofdstuk 5; Berendsen, 2008, p. 129; Berendsen, 2004, pp. 287, 380). Omdat veel vroegmiddeleeuwse voorwerpen (waaronder de typerende gespen) van ijzer zijn, worden deze door discriminatie niet meer gevonden. Daarbij blijft van het voorwerp, door wisselende waterstanden, vaak niet meer dan een roestige schijf over. Wanneer deze voorwerpen wel worden gevonden, zijn ze vaak zodanig geoxideerd dat ze niet meer worden herkend. Het is daardoor bijna vanzelfsprekend dat de meeste bekende vroegmiddeleeuwse metaalvondsten uit Deventer en omgeving uit brons zijn gegoten (zie catalogus). Ten slotte kan de kennis (en interesse) van detectorhobbyisten variëren. Hierdoor worden (paarden)beslagen, nieten en veel andere vroegmiddeleeuwse vondsten vaak niet (of verkeerd) herkend. Voorbeelden hiervan zijn nieten die als Romeins beslag worden aangezien of vroegmiddeleeuwse kledinghaken en paardenbeslagen die als 18e eeuws worden geïnterpreteerd. Wanneer deze vondsten niet worden herkend, zullen deze vondsten ook nooit als vroegmiddeleeuws worden gedetermineerd en bestaat zelfs de kans dat deze in de ‘rommelbak’ belanden.9 4.3.2. (Vertekening door) zoeklocaties Op basis van enkele reacties en de ervaringen van detectorhobbyisten kunnen een aantal patronen worden herkend. Allereerst valt op dat de meeste vondsten zijn gevonden in de nabijheid van de stad Deventer. Dit komt doordat Deventer bekend staat als één van de oudste steden van Nederland. Hierdoor komen zoekers uit het hele land om in de nabijgelegen akkers te zoeken. Ook langs de rivier de IJssel wordt veel gezocht. Hier bevinden zich namelijk de hoger gelegen zandkoppen in het landschap, waarop oude akkers kunnen liggen.10 Daarbij zijn de oevers van de IJssel (met name bij laag water) interessante zoeklocaties (Gesink, 2005, pp. 129-149). Onder gunstige omstandigheden reiken de meeste detectors tot maximaal 25 tot 30 centimeter diepte (Gesink, 2005, pp. 83, 214). Vroegmiddeleeuwse vondsten uit deze bovenste 30 centimeter zijn echter schaars en worden in de regel dieper aangetroffen. Voor de laat-Romeinse en vroegmiddeleeuwse detectorvondsten in de regio geldt dat deze vaak zijn gevonden bij diep grondverzet. Een voorbeeld hiervan is het gebied rond vindplaats 74. Een groot deel van de vondsten 8
Pers. comm. W. Spoelder, 4 mei 2013. Pers. comm. W. Spoelder, 4 mei 2013. 10 Pers. comm. W. Spoelder, 4 mei 2013; H. Wolf (vrijwillige metaalspecialist, archeologische dienst Zwolle), 19 mei 2013. 9
77
is hier gevonden nadat het gebied is geëgaliseerd. Archeologische opgravingen gelden ook als diep grondverzet. Het is daarom niet vreemd dat veel van de laat-Romeinse, vroeg- en laat-middeleeuwse metaalvondsten uit opgravingen afkomstig zijn (zie catalogus). Deze factoren zorgen ervoor dat de detectorhobbyist onder normale omstandigheden relatief minder kans heeft tot het vinden van laatRomeinse en vroegmiddeleeuwse metalen voorwerpen. 4.3.3. Wederzijds vertrouwen tussen detectorhobbyisten en archeologen De mogelijk bestaat dat mensen geen behoefte hebben om een bijdrage aan het onderzoek leveren. Detectorhobbyisten zijn vaak terughoudend in contact met archeologen. Deze terughoudendheid is deels veroorzaakt door slechte ervaringen met archeologen of verhalen die hierover circuleren. In het verleden schijnen vindplaatsen te zijn opgegraven naar aanleiding van een vondstmelding. Ook hebben detectorhobbyisten hun vondsten moeten afstaan wanneer zij deze hadden gemeld. In onderhavig onderzoek wordt de waarheid van deze beweringen niet onderzocht. Feit is dat (verhalen over) dergelijke ervaringen op de detectorfora springlevend zijn, wat het eventuele contact met de archeologie niet ten goede komt. Daarbij is een aantal detectorhobbyisten van mening dat hun kennis door archeologen niet serieus wordt genomen. Zij steken veel tijd in het vergaren van kennis over hun vondsten en weten hierdoor misschien meer over metaalvondsten dan de meeste archeologen (Gesink, 2005, pp. 217-218). Ook voelen detectorhobbyisten zich niet gewaardeerd wanneer zij hun vondsten melden en hierop geen reactie krijgen, of wanneer zij hun diensten verlenen aan archeologisch onderzoek en niet in de publicatie worden genoemd (Gesink, 2005, pp. 217-218). Vanuit de archeologische wereld zijn de meningen over metaaldetectie wisselend. Het wantrouwen van archeologen naar de detectorhobbyisten is deels veroorzaakt door een groep zoekers die gericht naar archeologie zoekt (Gesink, 2005, p. 213). Niet alle vondsten worden gemeld en een deel van de groep detectorhobbyisten zoekt om hun vondsten te verkopen (Gesink, 2005, p. 214-215). Door het verkopen van vondsten wordt de handel in archeologische voorwerpen gestimuleerd, wat ertoe kan leiden dat zoekers archeologische opgravingen verstoren om waardevolle voorwerpen te vinden (Gesink, 2005, pp. 214-215). In 2013 ontstond hierover een discussie naar aanleiding van de uitzending van Tussen kunst en kitsch11. De meeste detectorhobbyisten zijn echter van mening dat zij moeten boeten voor de daden van een kleine groep mensen die op beschermde vindplaatsen en opgravingen zoekt (Gesink, 2005, p. 218). De terughoudendheid van de detectorhobbyisten en het wantrouwen vanuit de archeologie werd tijdens de pilot door diverse contacten bevestigd. Duidelijk werd dat veel detectorhobbyisten graag pleiten voor méér samenwerking met de archeologie. Zij willen, net als archeologen, graag een bijdrage leveren aan kennis over de (lokale) geschiedenis.
4.4 Conclusie Op basis van de nieuwe vondstmeldingen vallen de vindplaatsen 67, 70 en 74 op, omdat hier nooit archeologisch onderzoek is uitgevoerd of nooit vroegmiddeleeuwse sporen bij archeologisch onderzoek zijn aangetroffen. De diverse vondsten uit 5e-6e eeuw en de 9e-10e eeuw zijn echter een indicatie dat op deze locaties gedurende de vroege middeleeuwen menselijke activiteiten hebben plaatsgevonden. De vindplaatsen 67 en 70 lijken in gebruik te worden genomen vanaf het eind van de 11 Tijdens deze uitzending werd een Romeinse kan besproken en getaxeerd, die vermoedelijk door middel van metaaldetectie verkregen is. Tijdens de uitzending is niet vermeld dat het zoeken naar archeologie met een detector verboden is. Daarbij zou de taxatie van de vondst volgens diverse archeologen de handel in illegaal verkregen bodemvondsten stimuleren (radiointerview M. Bartels RTV N-H, 27 maart 2013).
78
7e, maar vooral vanaf de 8e eeuw. Mogelijk houdt dit verband met de opkomende Frankische macht in het gebied (zie hoofdstuk 2.5.1). Halverwege de 8e eeuw bezocht de missionaris Lebuïnus het gebied en werd de kerk te Deventer gesticht (Vermeulen, Mittendorff & Bartels, 2007b, p. 8). Uit de resultaten van dit hoofdstuk kan worden geconcludeerd dat de detectorwereld inderdaad kan bijdragen aan de kennis over de vroege middeleeuwen van Deventer en omgeving. Helaas is het voor de detectorhobbyisten niet altijd vanzelfsprekend om archeologen op de hoogte te stellen van hun vondsten. Het is hierdoor mogelijk dat een deel van de metaalvondsten uit de vroege middeleeuwen uit het zicht is verdwenen. Dit kan komen doordat ze zijn verkocht, vergeten of verkeerd zijn gedetermineerd. Hierbij moet echter worden opgemerkt dat er waarschijnlijk vooral is gezocht op de plaatsen waarvan in de detectorwereld bekend is dat de kans om metaalvondsten aan te treffen hoog is. Deze locaties zijn ook in archeologische verwachtingsmodellen bekend. In Deventer betreft dit het gebied rond de directe omgeving van de (oude) stad en akkers waar vooral vondsten uit opgebracht stadsafval uit de late middeleeuwen en nieuwe tijd aangetroffen wordt. De samenwerking met detectorhobbyisten kan vooral van belang zijn voor aan het ontdekken van vindplaatsen op minder voor de hand liggende locaties. Dit zijn voornamelijk locaties waar nog geen archeologisch onderzoek is uitgevoerd en locaties met een lage- of middelhoge archeologische verwachtingswaarde, met name in het buitengebied. Uit onderhavig onderzoek blijkt dat het zoekwerk van één of een handvol detectorhobbyisten op dergelijke locaties al genoeg is om nieuwe inzichten te verkrijgen over de lokale geschiedenis. Door middel van archeologisch onderzoek en het zoekwerk van detectorhobbyisten zijn diverse vindplaatsen aantoonbaar. De verspreiding van deze vindplaatsen wordt in het volgende hoofdstuk op basis van het landschap in een breder kader geplaatst.
79
5. Het landschap rond vroegmiddeleeuws Deventer Niet alle locaties zijn even geschikt voor bewoning, ambacht, landbouw of veeteelt. Dit is van verschillende factoren afhankelijk, waaronder het landschap. In dit hoofdstuk wordt beschreven welke bodemkundige en landschappelijke eigenschappen de voorkeur hadden voor de lokale bewoners binnen het onderzoeksgebied, tijdens de laat-Romeinse tijd en de vroege middeleeuwen.
5.1. Geomorfologie Het onderzoeksgebied is gelegen in het oostelijk zandgebied van Nederland. Dit gebied is gevormd tijdens de laatste ijstijd, het Weichselien (ongeveer 113.050-8200 v. Chr.) (Van Beek, 2010, p. 155). Tijdens deze ijstijd reikte het landijs niet meer tot aan Nederland, maar kwam het tot aan NoordDuitsland en de noordelijke helft van Groot-Brittannië (Spek, 1996, p. 24; Berendsen, 2005, p. 5 Fig. 1.3, pp. 61-72). Het huidige IJsseldal en het dekzandgebied ten oosten daarvan bestonden in het Vroeg-Weichselien (ongeveer 113.050-71.050 v. Chr.) uit een brede riviervlakte. In de riviervlakte stroomden veel rivieren die zich al vlechtend en snel stromend een weg baanden tussen de zandbanken (Spek, 1996, p. 24). In de loop van het Weichselien nam de temperatuur verder af en vielen veel rivierbeddingen droog. De buiten de rivierbedding liggende bossen verdwenen en maakten plaats voor toendravegetatie (Berendsen, 2004, p. 184). Vanaf dat moment veranderde het landschap in een poolwoestijn (Berendsen, 2005, p. 184; Van, Beek 2010, p. 143). Door de verdwenen vegetatie kreeg de wind vrij spel en veranderde het gebied in een stuivende zandvlakte (Spek, 1996, p. 24; Van Beek, 2010, p. 141). In deze periode werden grote delen van Nederland afgedekt door een zandpakket dat het Oud Dekzand wordt genoemd (Spek, 1996, p. 24). Het oude landoppervlak raakte zo ook in Salland onder een grote hoeveelheid stuifzand bedolven. De afzettingen zijn meestal relatief vlak, maar in het Oud-Dekzand komen ook lage duinen voor (Van Beek, 2010, p. 143). In het Laat-Weichselien (10.850-8200 v. Chr.) steeg de gemiddelde temperatuur, maar warmere en matig koudere perioden bleven elkaar afwisselen. In de warmere perioden kwam de vegetatieontwikkeling weer op gang, waarbij grassen, struiken en bomen de mogelijkheid kregen om te groeien. Een warmere periode werd opgevolgd door een koudere, droge periode waarin de ontwikkelde vegetatie onder dekzand bedolven werd. Het dekzand uit deze periode wordt het Jong Dekzand genoemd (Van Beek, 2010, p. 143). Tijdens het Laat-Weichselien werden de dekzandpakketten door smeltwater verspoeld en in andere gebieden door de wind tot ruggen opgestoven (Van Beek, 2010, p. 143). De hogere, droge delen in het landschap vormden aantrekkelijke bewoningslocaties voor mensen. Vroegmiddeleeuwse bewoning wordt in het onderzoeksgebied vooral op de hoge delen in het landschap aangetroffen. Dit blijkt uit de verspreiding van de vroegmiddeleeuwse archeologische vindplaatsen in relatie tot de geomorfologische kaart (fig. 29 en 30). Vrijwel alle vindplaatsen in Colmschate, Epse en Twello zijn gelegen op de kop of op de flanken van lage- en hoge dekzandduinen (3K14 of 4K14), met in de directe omgeving lagere en nattere gebieden. De hoger gelegen Colmschater Enk wordt omringd door een lager gelegen overloop- of doorbraakgeul (2R12). Tussen het zuiden van Colmschate en het noorden van Epse bevindt zich een gebied dat is opgebouwd uit een beekdalbodem met meanderruggen en –geulen (3R7). De vindplaats in Twello is gelegen op een hoge dekzandrug (4K14), met daaromheen een rivieroverstromingsvlakte (2M25). Vindplaats 42 is gelegen
80
Fig. 29 Geomorfologie van het onderzoeksgebied met daarin de verspreiding van vindplaatsen uit de periode 270-1050 na Chr. (Naar: ARCHIS 2.0, 2015). Blauw omkaderd: detailweergave Fig. 30.
81
Fig. 30 Detailweergave van de geomorfologie van Deventer-centrum en Colmschate, met daarin de verspreiding van vindplaatsen uit de periode 270-1050 na Chr. (naar: RAAP-rapport 2571, kaartbijlage 1, westblad).
82
op de grens van een lage dekzandrug (3K14) en een overloopgeul (2R12). Direct in het oosten is een doorbraakwaaier van verspoeld rivier(duin)zand (3G7) gevormd. De bewoningsverspreiding in de oude kern van Deventer voldoet ook aan het hierboven beschreven patroon. Op de hoge rivierduin (4K20) in het zuidoosten van de huidige stadskern zijn sporen aangetroffen die vanaf de 8e eeuw dateren. Rond en tussen deze hoge rivierduinen is een relatief hooggelegen rivierterrasvlakte gevormd, die met dekzand is bedekt (2M18a). Sporen en vondsten die op de hooggelegen rivierterrasvlakten zijn gevonden, dateren vanaf de 9e eeuw en later. Dit betekent dat de vroegmiddeleeuwse nederzetting te Deventer waarschijnlijk op de hoge rivierduinen is ontstaan en verder ontwikkelde, waardoor ook de aangrenzende rivierterrasvlakten in gebruik werden genomen. Ook de noordwestelijke punt van de Deventer binnenstad is op de hooggelegen rivierterrasvlakte gelegen. Van vindplaats 70, op een hoge rivierduin vlak buiten Deventer-centrum, zijn geen bewoningssporen maar wel enkele losse vondsten uit de vroege middeleeuwen bekend. De vondsten indiceren wel menselijke activiteit op deze hoger gelegen plaats.
5.2. Het ontstaan van de IJssel en wonen langs water Grote delen van het landschap rondom en ten oosten van de stad Deventer zijn gevormd onder invloed van stroompjes en beken die in het IJsseldal uitkwamen. In de periode tussen het Weichselien en het Vroeg Holoceen (circa 50.000 tot 9.000 jaar geleden) nam de afvoer van de Rijn in het IJsseldal geleidelijk af, totdat de IJssel enkel door lokale beken en stromen werd gevoed (Cohen, et al., 2009, pp. 37-40). In de vroege middeleeuwen stroomde ten zuiden van Colmschate de ‘Hunnepe’ (de huidige Dortherbeek), die in het IJsseldal uitmondde (Spek, 1996). Het water in het IJsseldal stroomde vanaf Deventer richting de Zuiderzee in het noorden en vanaf Zutphen naar de Rijn in het zuiden (fig. 31).
Fig. 31 Paleografische kaart van het IJsseldal omstreeks 100 n. Chr (links) en 800 n. Chr. (rechts) (naar: Vos, P. & S. de Vries, 2013).
83
De verbinding tussen de IJssel bij Deventer en de Rijn is waarschijnlijk ontstaan tussen 500700 na Chr. In deze periode overstroomde de Rijn bij hoogwater het zuidelijke deel van het IJsseldal (Cohen, et al., 2009). De waterspiegel ten zuiden van Zutphen moet hierbij zodanig gestegen zijn dat een dekzandrug tussen Voorst en Zutphen is gaan eroderen. Hierdoor baande het water zich een weg tot boven Deventer, waar een crevassecomplex ontstond. Tijdens minder zware overstromingen werd het crevassecomplex uitgebreid tot permanent watervoerende geulen (Cohen, et al., 2009, p. 87). Het proces nam waarschijnlijk enkele eeuwen in beslag, aangezien tussen 900-1000 na Chr. pas sedimentatie van rivierklei is waargenomen ten noorden van Zwolle (Cohen, et al., 2009, p. 87). Het zal daarom in de vroege middeleeuwen mogelijk zijn geweest om de rivier zonder veel inspanning over te steken. Hierdoor waren de onderlinge contacten aan weerszijden van het toenmalige IJsseldal wellicht nauw. Met uitzondering van de stad Deventer is binnen het onderzoeksgebied geen bewoning aangetroffen direct langs de huidige loop van de IJssel. Hierbij moet worden opgemerkt dat de IJssel zeer dynamisch was en gedurende de vroege middeleeuwen vaak haar loop veranderde (Willemse, et al., 2013, p.4). Hierdoor bestaat de mogelijkheid dat eventuele vindplaatsen door erosie van de meanderende IJssel verloren zijn gegaan. Tevens kan het zijn dat binnen het stroomgebied van de IJssel geen bewoning heeft plaatsgevonden. De veranderende loop van de rivier kan namelijk als gevolg hebben gehad dat de bewoning zich op de hoger gelegen delen in het landschap concentreerde. De grootste concentraties laat-Romeinse en vroegmiddeleeuwse vindplaatsen (Colmschate, Bathmen, Deventer en Twello) zijn gelegen langs de Hunnepe (Schipbeek) of de IJssel (waarin onder meer de Hunnepe uit mondde). Dit wijst erop dat stromend water mogelijk een belangrijke factor was voor bewoning in deze periode.
5.3. Bodemsamenstelling Wanneer de locaties van de geïnventariseerde vindplaatsen op een geomorfologische kaart worden geprojecteerd (fig. 32), valt direct op dat vrijwel al deze vindplaatsen zijn aangetroffen op locaties waar later enkeerdgronden (zEZ23) zijn ontstaan (zie hoofdstuk 5.5). Deze bodem ontstond vanaf de late middeleeuwen (1050-1500 na Chr.), toen de dekzandhoogtes ten behoeve van de landbouw vruchtbaarder werden gemaakt. Hiervoor werden onder meer plaggen gebruikt, waardoor een ophogingspakket van meer dan 50 cm ontstond (zie hoofdstuk 5.5). De vindplaatsen lijken zich vooral te concentreren op en rond de Colmschater Enk, de Bathmense Enk en enkele enkeerdgronden daartussen. Tussen en rond de hooggelegen delen in het landschap liggen beekdalen en bijbehorende overstromingsvlakten (zie hoofdstuk 5.1). Hier is nauwelijks vroegmiddeleeuwse archeologie aangetroffen, mogelijk doordat het te nat was voor bewoning. De bodem in de lager gelegen delen in en rond Colmschate zijn geclassificeerd als beekeerdgrond (pZg23). Bij overstromingen werd hier klei afgezet, waardoor tussen Colmschate en Epse naast beekeerdgronden, ook poldervaaggronden (Rn62c) zijn gevormd. Vindplaats 76, aan de overzijde van de IJssel, is aangetroffen onder vergelijkbare bodemkundige omstandigheden. De nederzetting ligt op een locatie waar later een hoge enkeerdgrond (EZ23) is ontstaan, met daaromheen gebieden met rivierklei- of poldervaaggronden (Rn67c). Opvallend is vindplaats 55 die juist in een lager gelegen gebied is aangetroffen. Deze vindplaats is gelegen in een gebied dat geclassificeerd is als een beekdal met meanderruggen en – geulen (3R7), op de grens van beekeerdgrond en een veldpodzolbodem. Deze relatief laaggelegen vindplaats zal verderop nader besproken worden (zie hoofdstuk 5.4.4). In het onderzoeksgebied komen veel veldpodzolgronden (Hn21) voor, maar vondsten of sporen uit de vroege middeleeuwen zijn hier niet aangetroffen. Veldpodzolgronden worden gevormd onder sterke invloed van water en bestaan daardoor uit sterk gebleekte zandkorrels. De in de bodem aanwezige minerale en organische stoffen zijn onder invloed van het grondwater in de diepere lagen 84
Fig. 32 Bodemkaart van het onderzoeksgebied met daarin de verspreiding vindplaatsen uit de periode 270-1050 na Chr. (Naar: ARCHIS 2.0, 2015).
85
ingespoeld. Mogelijk waren deze gronden te nat voor bewoning. Een andere mogelijkheid is dat eventuele sporen zijn verploegd. Binnen vindplaats 55 is een schuur aangetroffen onder een laarpodzolbodem (cHn23). Deze laarpodzol is een veldpodzol met daarboven een plaggendek van 30 tot 50 cm dik. De aanwezigheid van dit plaggendek heeft waarschijnlijk bijgedragen aan de conservering van de ondergelegen nederzettingsresten. De grootste concentratie van vroegmiddeleeuwse sporen en vondsten in het onderzoeksgebied is afkomstig uit de binnenstad van Deventer. Dit deel van Deventer is echter niet bodemkundig gekarteerd (fig. 32). De bodemkundige omstandigheden waren hier voor de huidige situatie waarschijnlijk vergelijkbaar met de vindplaatsen in Colmschate en Twello, omdat de bewoning op deze locatie, net als in Colmschate en Twello, is ontstaan op een hoog duincomplex (zie hoofdstuk 5.1). Dit betekent dat de binnenstad van Deventer waarschijnlijk in gebruik is geweest als een woonplaats waar geakkerd werd. De nederzetting te Deventer werd omringd met lager gelegen, natte gronden waar vee kon weiden.
5.4. (Supra-)regionale patronen In de afgelopen jaren hebben diverse onderzoekers geprobeerd om de bewoningsgeschiedenis van (delen van) Oost-Nederland te duiden. Bij deze onderzoeken zijn algemene patronen herkend waaraan de meeste nederzettingen voldeden. In deze paragraaf wordt de ligging van de nederzettingen in het onderzoeksgebied vergeleken met patronen die elders in Oost-Nederland voorkomen. Voordat de ontwikkelingen per periode worden besproken, zijn er een aantal patronen te herkennen die voor alle besproken perioden gelden. Allereerst is te constateren dat nederzettingen aan het eind van de Romeinse tijd en in het begin van de vroege middeleeuwen op hogere, relatief vruchtbare delen van het landschap zijn gelegen. Dit komt overeen met het algemene beeld van de verspreiding van laat-Romeinse en vroegmiddeleeuwse vindplaatsen op de Nederlandse zandgronden (Huijbers, 2004, p. 104). Daarbij is stromend water waarschijnlijk een belangrijke factor voor de locatiekeuze geweest, gezien alle laat-Romeinse en vroegmiddeleeuwse nederzettingen in het onderzoeksgebied in de nabijheid van een rivier of beek zijn ontstaan (zie hoofdstuk 5.2). De aanwezigheid van moerasijzererts in de bodem kan een eveneens factor voor locatiekeuze zijn. Het ijzer werd uit nabijgelegen hoge zandgronden geloogd en vervolgens door het grondwater aangevoerd naar de lager gelegen delen in het landschap (Berendsen, 2004, p.287). Periodieke overstromingen van nabijgelegen beken kunnen hierbij een rol hebben gespeeld. 5.4.1. Locatiekeuze in de laat-Romeinse tijd In de laat-Romeinse tijd zijn de vindplaatsen binnen het onderzoeksgebied centraal op de zandrug gelegen. Deze vindplaatsen bestaan uit verschillende erven die elkaar opvolgen, wat op plaatsvastheid van bewoning wijst. In de periode van de 2e tot en met de 4e eeuw waren op de Colmschater Enk en binnen vindplaats 76 (Twello) gemiddeld steeds twee of drie gelijktijdige erven in gebruik (Hermsen, 2007, p. 234; De Wit, 2012, pp. 393-401). De clustering van bewoning betekent niet dat geïsoleerde boerenerven, of ‘Einzelhöfe’, in het omliggende gebied niet voorkomen. Binnen vindplaats 34 (Bathmen) is een erf uit de 3e-4e eeuw aangetroffen, die tenminste twee keer op dezelfde locatie is herbouwd (Groenewoudt & Lubberding, 1996). Dit beeld van laat-Romeinse bewoning in het onderzoeksgebied komt overeen met andere vindplaatsen in het oosten van Nederland (Van Beek 2010, pp. 184-190; Van der Velde 2011, pp. 125-127). 5.4.2. Locatiekeuze in de periode 450-750 Een deel van de geclusterde laat-Romeinse nederzettingen valt in de vroege middeleeuwen tot Einzelhöfe uiteen. Hierbij verplaatst de bewoning zich van het centrum van de dekzandkoppen naar de 86
flanken. De vroegmiddeleeuwse nederzetting binnen vindplaats 76 is meer plaatsvast, maar de geclusterde bewoning wordt hier in de tweede helft van de 5e eeuw gereduceerd tot een enkel erf (De Wit, 2012, pp. 51-72). Daarnaast worden vanaf de vroege middeleeuwen ook nieuwe locaties in het landschap in gebruik genomen voor bewoning. Binnen vindplaats 52 zijn huisplattegronden van twee hoofdgebouwen uit de 5e eeuw aangetroffen die waarschijnlijk niet gelijktijdig hebben gefunctioneerd (Vermeulen, Hermsen & Mittendorff, 2009, pp. 30-34). Ten slotte worden andere nederzettingslocaties, zoals te Bathmen, in deze periode (tijdelijk) niet meer bewoond. Het patroon in het onderzoeksgebied komt overeen met andere vroegmiddeleeuwse vindplaatsen in Oost-Nederland, waar het aantal gelijktijdige erven binnen een nederzetting afneemt. Daarbij verplaatst de bewoning zich in veel gevallen naar de flanken van dekzandruggen (Van Beek, 2010, pp. 190-194; Van der Velde, 2011, pp.125-127). De verplaatsing naar de flanken is mogelijk te verklaren door de groei van het akkerareaal op de hoger gelegen delen van de dekzandruggen (zie hoofdstuk 5.4.4.). De bewoning in het onderzoeksgebied lijkt zich te voltrekken volgens een patroon van expansie en contractie (Groenewoudt, Groothedde & Van der Velde, 2006, p. 6). Tijdens fasen van contractie trokken de bewoners zich terug in genoemde kernen, terwijl de bewoning zich in fasen van expansie weer uitbreidde naar andere locaties. De periode tussen de 5e-7e eeuw kan mogelijk worden gezien als een contractiefase, waarbij tegelijkertijd een verandering in locatiekeuze heeft plaatsgevonden. Deze verandering betekende dat de bewoning van de kop van dekzandduinen naar de flanken verplaatste. Daarbij nam mogelijk het belang van de nabije aanwezigheid van beken en rivieren toe. 5.4.3. Locatiekeuze vanaf 750 na Chr. Tot en met de 7e eeuw blijft de situatie onveranderd. Omstreeks de tweede helft van de 8e eeuw, maar met name vanaf de 9e eeuw een toename is te zien in de archeologische neerslag. Deze toename van archeologische neerslag wordt met name veroorzaakt door de ogenschijnlijk spontane opkomst en de snelle groei van de nederzetting te Deventer. Bewoningssporen worden net als in de voorgaande periode, met name aangetroffen op de flanken van de hoger gelegen delen in het landschap. Daarbij lijkt de bewoning zich meer te verspreiden door het landschap, waarbij nieuwe woonlocaties (en dus ook landbouwgronden) in gebruik worden genomen. De ontginning van nieuwe akkerlanden kan een teken zijn van Karolingische invloed (Willemse, et al. 2013, p. 73; Spek, 2004). In deze invloedsfeer werden woonlocaties plaatsvaster. Erven uit deze periode zouden gezien kunnen worden als de voorgangers van veel huidige boerderijen. Hierdoor vormen de erven uit deze periode de basis van het huidige landschap (Jansen, 2011; Willemse, et al. 2013). Eén van de nieuwe woonlocaties is een dekzandhoogte in het zuidoosten van de binnenstad van Deventer. Hier zijn enkele sporen aangetroffen uit de tweede helft van de 8e eeuw. De meeste sporen uit de binnenstad van Deventer dateren vanaf de 9e eeuw, waarbij ook de direct aangrenzende terrasvlakten in de binnenstad van Deventer bewoond zijn. Vanaf deze periode worden ook nieuwe woonlocaties in gebruik genomen die minder de voorkeur hadden. Voorbeelden hiervan zijn enkele opvolgende Einzelhöfe binnen vindplaats 54, die vanaf de tweede helft van de 8e eeuw dateren. Ook de Bathmense Enk wordt vanaf de 9e eeuw weer in gebruik genomen. 5.4.4. Bewoningsmodel De locatiekeuze in het onderzoeksgebied komt overeen met het patroon in het hele Oost-Nederlandse zandgebied (Van Beek, 2010, p.448). De hoogste delen van het landschap werden als akker gebruikt. De nederzetting bevond zich op de grens tussen de hoger gelegen akkers en de lager gelegen graslanden waar het vee kon weiden. De onderlinge afstand tussen het erf, de akkers en de weidegronden werd zo geminimaliseerd (Van Beek, 2010, pp. 197-198 fig. 7.18; Renes, 2004, p. 136). 87
Al in de vroege middeleeuwen vonden grootschalige uitbreidingen van het akkerareaal plaats (Huijbers, 2004, pp. 104-105; Mittendorff, 2005, p. 29). De akkers vormden een waardevol bezit waardoor het van belang was de vruchtbare gronden optimaal te benutten. Door de groei van het akkerareaal verplaatste de bewoning zich steeds verder van de flanken naar het lager gelegen gebied.12 Dit model wordt in het onderzoeksgebied bevestigd. Archeologische sporen kunnen aangetroffen worden in de nabijheid van gebieden die (voorafgaand aan de bedijkingen) regelmatig onder water stonden, zoals een beekdal, overstromingsvlakte, overloopgeul of doorbraakwaaier. Deze lager gelegen delen in het landschap werden voornamelijk gebruikt als weide- en hooilanden. Binnen vindplaats 55 is een structuur aangetroffen in een lager gelegen deel van het landschap (zie hoofdstuk 5.3). Het is aannemelijk dat deze structuur een schuur betreft, die gebruikt werd voor de opslag van hooi dat ter plekke werd gemaaid. Een ijzeren sikkel die ter plaatse is gevonden (Ten Bosch, Groothedde & Groenewoudt, 1997, pp. 27-28) zou hiervoor een aanwijzing kunnen zijn. Onder bovengenoemde natte bodemomstandigheden kan, in combinatie met de aanwezige hoge dekzandkoppen, moerasijzererts ontstaan (Berendsen, 2004, p.287). De aanwezigheid van moerasijzererts kan een rol hebben gespeeld voor de locatiekeuze, gezien binnen het onderzoeksgebied veel sporen van ijzerproductie en bewerking zijn aangetroffen uit de 3e-7e eeuw.
5.5. Esdekken als indicatie voor vroegmiddeleeuwse bewoning? Volgens de bodemkundige informatie in hoofdstuk 5.3 blijken alle vindplaatsen in het onderzoeksgebied te zijn aangetroffen onder enkeerdgronden (of esdekken). Dit zou kunnen betekenen dat de aanwezigheid van laat-Romeinse of vroegmiddeleeuwse vindplaatsen aan de hand van bodemkundige informatie te voorspellen is. Het is echter ook mogelijk dat deze verspreiding andere oorzaken heeft en dat de verspreiding die tegenwoordig zo kenmerkend is, eigenlijk een vertekend beeld betreft. In de laat-Romeinse tijd en de vroege middeleeuwen waren de esdekken nog niet gevormd, maar bestond het landschap uit hooggelegen dekzandduinen (zie hoofdstuk 5.1). Pas vanaf de late middeleeuwen werden de dekzandhoogtes vruchtbaarder gemaakt ten behoeve van de landbouw. Eerst werd dit gedaan met plaggenmest, bestaande uit mest uit een potstal vermengd met bosstrooisel of plaggen. De plaggen werden uit heides of beekdalen gestoken. Doordat de plaggen zand bevatten, hielden deze de voedingsstoffen uit de mest langer vast (Spek, 2004, p. 778). Daarnaast ontstonden door de aanwezigheid van zand in de plaggen bij het opbrengen van de plaggenmest hoog gelegen, vaak bolle akkers die gekenmerkt werden door een humeuze bovengrond. Hierdoor kon een esdek ontstaan die soms meer dan een meter dik was (Hermsen, 2007, p. 22). Dat de vindplaatsen vooral onder esdekken zijn aangetroffen, betekent niet dat onder andere bodemomstandigheden geen bewoningssporen te verwachten zijn. In het geval van esdekken is het land opgehoogd, waardoor de daaronder gelegen archeologische resten beter beschermd zijn tegen (een combinatie van) ploegen en oxidatie. Dit blijkt uit diverse onderzoeken waarbij gebleken is dat onder esdekken en plaggenbodems in Nederland vaak een hoge dichtheid aan relatief goed geconserveerde archeologische sporen en vondsten wordt aangetroffen. Daarnaast bevatten de esdekken zelf ook relatief veel vondsten (Deeben, Van Doesburg & Groenewoudt, 2007, pp. 12-15). De verhoogde hoeveelheid archeologische vondsten uit esdekken rondom Deventer wordt deels veroorzaakt door het feit dat stadsafval over de akkers werd uitgereden om de zandige landbouwgronden vruchtbaar te houden. Dit proces kwam rond Deventer op gang in de 14e en mogelijk al vanaf de 13e eeuw (Vermeulen & Bartels, 2007, p. 97). Hierbij kan ook ouder materiaal als 12
Pers. comm. E. Mittendorff (gemeentelijk archeoloog, Archeologie Deventer), 24 mei 2011.
88
opspit zijn meegekomen vanuit de stad. Dit betekent dat ook ouder vondstmateriaal niet direct een aanwijzing hoeft te zijn voor een nederzetting ter plaatse. Het is daarom van groot belang om te weten of de vondst in het ophogingspakket is aangetroffen of eronder. Opvallend is dat in Oost-Nederland in verhouding tot de rest van Nederland veel opgravingen op enkeerdgronden zijn uitgevoerd (Deeben, Van Doesburg & Groenewoudt, 2007, p. 14 fig. 5). Groenewoudt en Scholte Lubberink geven hiervoor twee aanleidingen. Allereerst zijn veel essen in de nabijheid van dorpen of steden gevormd. Dit betekent dat bij een dorps- of stadsuitbreiding de essen een grote kans hebben om te worden overbouwd. Een andere reden is de hogere trefkans op archeologische resten in vergelijking met andere landschappelijke eenheden (Groenewoudt & Scholte Lubberink, 2007, p. 53). Daarnaast geldt dat een groot deel van de (metaal)vondsten die van de esdekken afkomstig zijn, door detectorhobbyisten zijn gevonden. Zij zoeken bij voorkeur op de esdekken rond de bekende oude steden, omdat de vindkans hier hoger is. De esdekken rond minder bekende dorpen worden minder intensief doorzocht, terwijl het goed mogelijk is dat die dorpen in de vroege middeleeuwen ook belangrijke nederzettingen waren. De huidige omvang van de dorpen en steden is niet gelijk aan de grootte van de nederzettingen in de vroege middeleeuwen. Bovenbeschreven situatie zorgt ervoor dat de esdekken, met name rond de huidige steden, in vergelijking tot de andere bodemsoorten beter en frequenter worden onderzocht. Terugkomend op de geomorfologische situatie: de relatief hooggelegen zandkoppen in het landschap, met name in de buurt van water, zijn gedurende de hele bewoningsgeschiedenis van het onderzoeksgebied preferente woonlocaties geweest (o.a. Van Beek, 2010; Verlinde, 2000). Op slechts sommige van deze voorkeurslocaties zijn sporen uit de laat-Romeinse tijd en vroege middeleeuwen aangetroffen. Opvallend is dat deze vindplaatsen allemaal door een esdek bedekt zijn, waardoor ze beter beschermd zijn tegen post-depositionele processen. Geconcludeerd kan worden dat een esdek geen indicatie is voor de aanwezigheid van een vroegmiddeleeuwse nederzetting, maar dat eventuele sporen en vondsten onder een esdek beter worden beschermd tegen post-depositionele processen.
5.6. Conclusie Vrijwel alle vindplaatsen in het onderzoeksgebied zijn aangetroffen op (met name hoge) dekzandduinen. Deze dekzandduinen werden omringd door lager gelegen gronden die vaak onder water stonden. Dit blijkt uit de overloop- of doorbraakgeulen, beekdalbodems en rivieroverstromingsvlakten waar zich beekeerdgronden, poldervaaggronden en rivierklei- of poldervaaggronden hebben gevormd. De combinatie van hoge droge gronden, en de lagere gronden met water in de nabijheid maakten deze gebieden aantrekkelijk voor bewoning, voedselvoorziening en het uitvoeren van ambachten. In de laat-Romeinse tijd bevindt de bewoning zich vooral op de kop van de dekzandduinen. Vanaf de 5e eeuw verplaatst de bewoning zich naar de flanken van de dekzandduinen. Een aantal dekzandduinen die in de Romeinse tijd nog bewoond waren, worden in deze periode verlaten. Omstreeks de 8e eeuw bevindt de bewoning zich nog vooral op de flanken van de dekzandduinen en neemt de omvang van de nederzettingen toe. Ook locaties die minder de voorkeur hadden voor bewoning, zoals kleinere dekzandduinen, worden in gebruik genomen. Opvallend is dat alle laat-Romeinse en vroegmiddeleeuwse vindplaatsen zijn aangetroffen op locaties waar later esdekken zijn ontstaan. Dit betekent echter niet dat er in andere bodemomstandigheden geen bewoningssporen te verwachten zijn. Onder de opgehoogde esdekken zijn archeologische resten beter beschermd tegen (een combinatie van) ploegen en oxidatie. Daarbij zijn veel esdekken in de nabijheid van dorpen of steden gevormd. Hierdoor hebben esdekken een grote kans om te worden overbouwd bij een dorps- of stadsuitbreiding en komen archeologische onderzoeken hier meer voor. Ten slotte is er mogelijk sprake van een ‘self-fulfilling-prophecy’. 89
Esdekken worden in vergelijking met andere landschappelijke eenheden meer onderzocht, vanwege de hogere trefkans op archeologische resten. De andere landschappelijke eenheden krijgen een lagere archeologische verwachting en worden daardoor minder (intensief) onderzocht. Eventuele vroegmiddeleeuwse vindplaatsen in deze gebieden kunnen hierdoor over het hoofd worden gezien, waardoor de verwachting niet kunnen wordt bijgesteld.
90
Deel 4: SYNTHESE en BIJLAGEN
91
6. Synthese Vooronderzoek Het eerste deel van onderhavig onderzoek bestond uit een inventarisatie van de sporen en vondsten uit de periode tussen 270-1050 uit de gemeente Deventer en het aangrenzende deel van de gemeente Voorst. Voor de inventarisatie zijn zo veel mogelijk bronnen geraadpleegd. De digitale bronnen omvatten ARCHIS en DANS. De geschreven bronnen bestonden uit publicaties van Archeologie Deventer, de AWN (Westerheem en Hunnepers) en de ROB/RCE. Daarnaast is middels een pilot contact gelegd met detectorhobbyisten. Uit onderhavig onderzoek is gebleken dat detectorhobbyisten namelijk een bijdrage kunnen leveren aan de kennis van de vroege middeleeuwen van Deventer en omgeving. Dit geldt met name op locaties waar nog geen archeologisch onderzoek is uitgevoerd en voor locaties met een lage- of middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Aan de hand van de detectorvondsten kunnen vindplaatsen worden ontdekt op minder voor de hand liggende locaties. Uit onderhavig onderzoek blijkt dat het zoekwerk van één of enkele detectorhobbyisten op dergelijke locaties al genoeg is om nieuwe inzichten te verkrijgen over de lokale geschiedenis. De inventarisatie leverde in totaal 80 vindplaatsen op. Hieruit is gebleken dat sporen en vondsten uit de tweede helft 5e – eerste helft 8e eeuw het minst vertegenwoordigd zijn in het onderzoeksgebied. De einddatering van deze periode word grotendeels veroorzaakt door de opkomst van de stad Deventer. In het buitengebied komen sporen van nederzettingen pas vanaf de 10e-11e eeuw in beeld. Bij 16 van de 80 vindplaatsen is (mogelijk) aardewerk of metaal uit de tweede helft 5e – eerste helft 8e eeuw gevonden. Bij slechts 5 van deze vindplaatsen zijn ook structuren aangetroffen. De 16 vindplaatsen zijn met elkaar en met de overige vindplaatsen in het onderzoeksgebied vergeleken. De patronen die hier uit voortkomen schetsen de menselijke activiteit in en rond Deventer, in de periode tussen het bestaan van het Romeinse en het Karolingische rijk. Bewoningssporen uit de laat-Romeinse tijd tot ca. 450 na Chr. De laat-Romeinse tijd wordt gekenmerkt door de teloorgang van het Romeinse rijk. Gedurende deze periode was het behouden van de grenzen geen prioriteit meer voor de Romeinse machthebbers. De grenzen kwamen te vervagen en uiteindelijk te vervallen. De Limes, die de noordelijke grens vormde van het Romeinse rijk, bevond zich op circa 60 km ten zuiden van het Deventer. De invloed van de nabijheid van de Romeinen in het onderzoeksgebied is archeologisch aangetoond. Omstreeks de 3e-5e eeuw bevindt de bewoning zich vooral op de kop van de dekzandduinen. Deze dekzandduinen werden omringd door lager gelegen gronden die vaak onder water stonden. De combinatie van hoge droge gronden, en de lagere gronden met water in de nabijheid maakten deze gebieden aantrekkelijk voor bewoning, landbouw en het uitvoeren van ambachten. Vanaf de 3e eeuw concentreert de bewoning zich binnen het onderzoeksgebied in Colmschate, Bathmen en Twello. In deze periode hebben zowel geclusterde nederzettingen met twee tot drie gelijktijdige huizen als Einzelhofe bestaan. In Colmschate zijn drie gebouwen met Romeinse bouw- en constructietechnieken aangetroffen, die sterk afwijken van de standaard laat-Romeinse gebouwen boven de Rijn. Dit is een aanwijzing dat bewoners van Colmschate mogelijk sterke banden hadden met het Romeinse rijk. Daarbij heeft de productie en bewerking van ijzer waarschijnlijk een grote rol gespeeld in het onderzoeksgebied. Te Colmschate en Bathmen werden aparte zones ingericht voor metaalbewerking, waardoor de nederzettingen een planmatig karakter kregen. De ijzerproducten werden mogelijk met de Romeinen verhandeld, wat ook de aanwezigheid van Romeinse aardewerk- en metaalproducten in het onderzoeksgebied verklaart.
92
Verandering van de IJssel In de laat-Romeinse tijd stroomde in het IJsseldal een rivier die door lokale beken werd gevoed. Tussen Deventer en Zutphen bestond een barrière. Ten noorden van deze barrière stroomde het water naar de toenmalige Zuiderzee en ten zuiden stroomde het water naar de Rijn. Omstreeks de 5e-8e eeuw veranderde deze situatie en werd de rivier in het IJsseldal een zijstroom van de Rijn. Hierdoor ontstond een directe verbinding tussen de Rijn en de (toenmalige) Zuiderzee. Deze ontwikkeling had mogelijk tot gevolg dat nieuwe woonlocaties, in de buurt van de nieuw gevormde verbinding, de voorkeur kregen. Bewoningssporen omstreeks 450-750 na Chr. Omstreeks de 4e-5e eeuw neemt het aantal gelijktijdige huisplattegronden binnen de erven af en bestaat bewoning uit geïsoleerde erven. Gelijkertijd met de afname verplaatsten de nederzettingen te Colmschate en Bathmen van de kop van de hoger gelegen delen in het landschap naar de flanken. Mogelijk is deze verplaatsing te verklaren door een ontwikkeling of toenemend belang van de landbouw. Door op de flanken te gaan wonen, konden de hoger gelegen delen in het landschap optimaal gebruikt worden voor akkerbouw. De groei van het akkerareaal kan ertoe hebben geleid dat de bewoning steeds lager op de flank kwam te liggen. De lager gelegen delen van het land werden waarschijnlijk voor veeteelt gebruikt. De bewoningszone lag daar precies midden in, zodat de afstanden tussen de verschillende gebieden zo klein mogelijk bleven. De nederzetting te Bathmen werd omstreeks de tweede helft 5e eeuw verlaten. De bewoning op de Colmschater Enk verplaatste zich naar de (zuid)westelijke flank, wat mogelijk verband houdt met het toenemende belang van de IJssel. De nederzetting te Twello blijft tot de 7e eeuw op vrijwel dezelfde locatie voortbestaan maar wordt daarna eveneens verlaten. Mogelijk bevond zich in de buurt van Twello nog een tweede nederzetting in deze periode. Van deze locaties zijn diverse metaalvondsten en aardewerkfragmenten aangetroffen die een aanwijzing zijn voor menselijke activiteiten in de laat-Romeinse tijd en vroege middeleeuwen. Door de afname van het aantal erven en de verplaatsing van de woonlocaties is de kans om bewoningssporen uit deze periode aan te treffen relatief beperkt, in vergelijking met de grotere nederzettingen uit de Romeinse tijd. Een erf uit de 5e-8e eeuw bestond uit tenminste een huis, een waterput en één of meer hutkommen. In enkele gevallen was naast een huis een schuur gebouwd en stonden er één of meerdere spiekers op het terrein. Huisplattegronden omstreeks 450-750 na Chr. De huisplattegronden uit het begin van de vroege middeleeuwen in Oost-Nederland worden gekenmerkt door regionale variaties op de bekende huistypen uit de Noord-Nederlandse zandgronden. De huizen uit het onderzoeksgebied bevatten kenmerken van de Drentse huistypen Wijster, Eursinge en Peelo, maar vertonen vooral overeenkomsten met de vroegmiddeleeuwse huisplattegronden die in Zutphen zijn aangetroffen. Mogelijk zijn de huizen uit het onderzoeksgebied en Zutphen onderdeel van een regionaal type. Huisplattegronden uit de 6e – eerste helft 8e eeuw zijn niet in het onderzoeksgebied aangetroffen, bijgebouwen zoals waterputten en hutkommen daarentegen wel. Mogelijk bevonden de huisplattegronden zich buiten het opgegraven gebied of zijn deze door diverse post-depositionele processen verloren gegaan. De trefkans van de huisplattegronden wordt verkleind wanneer de woonlocatie direct na gebruik is verploegd door de uitbreiding van het akkerareaal. Dit kan een mogelijke verklaring zijn voor de aanwezigheid van met name diepe sporen als waterputten en hutkommen en de afwezigheid van huisplattegronden uit de 6e-8e eeuw.
93
Aardewerk omstreeks 450-750 na Chr. Vanaf de laat-Romeinse tijd maakt het aardewerk een geleidelijke ontwikkeling door. Handgevormd aardewerk werd lokaal geproduceerd, waardoor het veel vormvariaties en regionale verschillen kende. Wel is er een ontwikkeling zichtbaar. In de laat-Romeinse tijd is het handgevormde aardewerk herkend als zijnde van de RWG-groep, een groep die voornamelijk wordt aangetroffen in het (noord)oosten van Nederland en het noordwesten van Duitsland. Uit deze groep kwam rond de 5e eeuw het lokale handgevormde type Hessens-Schortens voort die veel meer lokale variatie kende, en omstreeks de 8e eeuw geleidelijk door de kogelpot werd vervangen. Met de komst van de Romeinen werd (mondjesmaat) ook draaischijfaardewerk in het onderzoeksgebied geïntroduceerd. Het gedraaide aardewerk was voornamelijk afkomstig uit de omgeving van Keulen. Hier werden door de Romeinen pottenbakkerijen opgezet waar gedraaid aardewerk werd vervaardigd. Na het verdwijnen van de Romeinse macht bleven deze pottenbakkerijen in gebruik. De laat-Romeinse ruw- en gladwandige aardewerktypen uit Keulen ontwikkelden omstreeks de 5e-8e eeuw tot vroegmiddeleeuwse varianten: Merovingisch ruwwandig aardewerk, Merovingisch gladwandig aardewerk en vervolgens de aardewerktypen Mayen en Badorf. Het afzetgebied van de in oorsprong Romeinse pottenbakkerscentra werd gedurende de vroege middeleeuwen door de Frankische expansie vergroot. Het percentage geïmporteerd aardewerk uit Deventer en Colmschate is gemiddeld hoger dan in de rest van Overijssel, en is vergelijkbaar met Zutphen. Het importpercentage in Twello (aan de westzijde van de IJssel) is gemiddeld opvallend hoger. Het verschil tussen de importpercentages aan weerszijden van de IJssel kan veroorzaakt zijn door verschillen in handelsrelaties. Hierbij kan de geleidelijke expansie van het Frankische invloedsof machtsgebied een factor zijn geweest. Vanaf de 7e eeuw trekken de Franken naar het rivierengebied. De uitbreiding van het Frankische rijk werd aan het begin van de 8e eeuw bij de Liemers gestopt door een groep die door de Franken ‘Saksen’ werden genoemd. Dit maakt het aannemelijk dat de IJssel in de 8e eeuw waarschijnlijk enige tijd als de grens van het Frankische rijk heeft gefunctioneerd. Verandering in het grafritueel De opkomst van het Frankische rijk heeft in het onderzoeksgebied ook zijn weerslag op het grafritueel. In Colmschate en Twello zijn crematiegraven aangetroffen uit de 3e-5e eeuw. Daarentegen zijn binnen de huidige stadskern van Deventer tenminste 13 inhumaties aangetroffen uit de 7e-9e eeuw. Vanaf de 10e eeuw wordt het Grote Kerkhof naast de Lebuïnuskerk te Deventer als begraafplaats in gebruik genomen. Dit toont aan dat het grafritueel binnen het onderzoeksgebied omstreeks de 6e-8e eeuw van crematie naar inhumatie verandert. Waarschijnlijk houdt deze verandering verband met de kerstening van het gebied door Frankische missionarissen. Bewoningssporen vanaf 750 na Chr. De middeleeuwse nederzetting die later uitgroeit tot de stad Deventer komt vanaf de tweede helft van de 8e eeuw in beeld. Omstreeks het jaar 768 worden te Deventer en Wilp houten kerken gesticht om de ‘Saksen’ ten oosten van de IJssel te bekeren. Van de houten kerk in Deventer zijn geen sporen teruggevonden. In de tweede helft van de 8e eeuw verplaatst een groot deel van de ijzerbewerking uit het buitengebied naar de stadskern van Deventer. Hiervan zijn op diverse plekken in de binnenstad resten aangetroffen. De meeste sporen van de nederzetting dateren echter vanaf de 9e eeuw. In deze periode wordt de nederzetting uitgebreid met een aantal nieuwe woonlocaties. Ook zijn vanaf de 9e eeuw gespecialiseerde ambachtslieden in de nederzetting werkzaam, zoals een edelsmid, been- of hoorn bewerkers, leerlooiers en een muntmeester. 94
De opkomende nederzetting te Deventer bleef niet onopgemerkt, want aan het eind van de 9e eeuw werd de nederzetting door Noormannen aangevallen. Op diverse locaties in de binnenstad is een brandlaag aangetroffen, die met deze aanval in verband wordt gebracht. Als reactie op de aanval werd aan het eind van de 9e eeuw een aarden wal opgeworpen rond de nederzetting. Hierna werd Deventer relatief veilig, waardoor de bisschop van Utrecht (die een tijdelijk nieuw onderkomen zocht) zich te Deventer kon vestigen. Dit zorgde voor een economische stimulans voor de regio, waardoor Deventer tot een handelsnederzetting kon uitgroeien. De (aanwijzingen voor) bewoning buiten de stad neemt in de 9e-10e eeuw weer toe. Naast de al bestaande locaties werd tussen de 9e-13e eeuw de Bathmense Enk weer als woonplaats in gebruik genomen. Vanaf de 10e-11e eeuw werden ook de westelijke en zuidwestelijke flank van de Colmschater Enk bewoond. Deze bewoning is echter plaatsvaster dan voorheen. Hierdoor kunnen veel van deze erven mogelijk worden gezien als de voorgangers van de huidige boerderijen.
6.1 Aanbevelingen Nader onderzoek naar een regionale typologie voor huizen en handgevormd aardewerk Uit onderhavig onderzoek blijkt dat er uit het onderzoeksgebied geen huisplattegronden uit de 6e - 8e eeuw bekend zijn. De eerste huisplattegronden komen pas vanaf de 9e eeuw weer voor. Daarbij is het opvallend dat de huizen uit de 5e eeuw afwijken van de bestaande typen, en elementen van diverse typen bevatten. De overeenkomsten tussen de huisplattegronden van Deventer en Zutphen doen vermoeden dat dit gebied een regionaal huistype kende. Voor dit gebied is echter nog geen eigen typologie opgesteld. Uit onderhavig onderzoek blijkt dat een regionale huistypologie voor de vroege middeleeuwen veel zou kunnen bijdragen de herkenning en datering van sporen en structuren. In Zutphen zijn meerdere huisplattegronden uit deze periode aangetroffen, die in verschillende groepen zijn verdeeld (Bouwmeester, 2010). Deze huisplattegronden zouden als een basis voor een nieuwe typologie kunnen dienen. In de 5e-8e eeuw bestaat het grootste deel van het vondstmateriaal uit handgevormd aardewerk van het type Hessens-Schortens. Dit handgevormde aardewerk is door het gebrek aan een typologie of daterende kenmerken vaak niet exacter te dateren dan ‘5e-8e eeuw’. Voor toekomstig onderzoek is het gewenst om aardewerk van dit type exacter te kunnen dateren. Dit zou eventueel bereikt kunnen worden door middel van een onderzoek naar de regionale patronen van het Hessens-Schortens aardewerk. Deze typologie zou goed aansluiten op een typologie of onderzoek naar daterende kenmerken voor het inheems-Romeinse RWG-aardewerk en lokaal geproduceerde kogelpotten. Hiervoor moeten bepaalde vormen echter meerdere malen in afgesloten (goed dateerbare) context worden aangetroffen. Omdat dit voor de vroege middeleeuwen niet vaak voorkomt kan de optisch gestimuleerde luminescentie (OSL) datering mogelijk een uitkomst bieden om een bepaald vormenspectrum te dateren. Contact met detectorhobbyisten Archeologen en detectorhobbyisten zijn vaak terughoudend in contact met elkaar. Deze terughoudendheid is deels veroorzaakt door slechte ervaringen en onwetendheid van beide kanten. Vooropgesteld moet worden dat gericht zoeken naar archeologie met een metaaldetector in de meeste gevallen bij wet illegaal is. Deze wet weerhoudt de eigenaren van een metaaldetector niet in het uitvoeren van hun hobby. Om te voorkomen dat detectorvondsten uit het zicht verdwijnen zou de samenwerking tussen detectorhobbyisten en archeologen beter moeten zijn. Veel detectorhobbyisten steken veel tijd in het vergaren van kennis over hun vondsten en weten hierdoor misschien meer over metaalvondsten dan een deel van de archeologen. Archeologen kunnen de vondsten vervolgens in een 95
(historische) context plaatsen. Hierdoor kan de vondst meer waarde krijgen voor de vinder en kan de vinder op zijn/haar beurt meer interesse krijgen in de geschiedenis van zijn/haar regio. Een goede samenwerking met detectorhobbyisten kan de wederzijdse kennis vergroten. Doordat detectorhobbyisten op locaties zoeken waar geen archeologisch onderzoek plaats kan of mag vinden, kunnen zij functioneren als de ogen en oren van de archeoloog. Het zoeken met een detector moet niet worden aangemoedigd, maar door de drempel te verlagen zullen wellicht meer vondsten worden gemeld. De vondsten van een enkele fanatieke detectorhobbyist kunnen namelijk al nieuwe inzichten leveren (zie onderstaand). Potentiële nieuwe nederzetting rond Twello Van de onderzochte vindplaatsen in het onderzoeksgebied verdient één locatie, vindplaats 74, bijzondere aandacht. Voorafgaand aan onderhavig onderzoek zijn door een actieve amateurarcheoloog veel vondsten gemeld uit met name de laat-Romeinse tijd en vroege middeleeuwen, die in verband worden gebracht met bewoning en ijzerproductie of - bewerking. Mogelijk is hier sprake van een nog onbekende nederzetting uit een periode waarover binnen het onderzoeksgebied naar verhouding weinig bekend is. Op deze locatie heeft echter nog geen archeologisch onderzoek plaatsgevonden, omdat er nooit sprake was van bodemverstoring. Het feit dat deze vondsten op de akkers aan het licht komen, kan echter betekenen dat de ploeg momenteel juist wel het laat-Romeinse en vroegmiddeleeuwse woonvlak verstoord. Om dit vast te stellen is nader onderzoek vereist. Wanneer uit een verkennend onderzoek blijkt dat het inderdaad een nederzetting betreft en dat deze vindplaats daadwerkelijk in gevaar is, dan kan worden besloten deze te beschermen of op te graven. In afspraak met de vinder en de lokale autoriteit wordt de exacte locatie van de vindplaats niet in onderhavig onderzoek genoemd.
96
Bibliografie Angenendt, A., 2005. Liudger. Lehrer – Missionar – Klostergründer – Bischof – Heiliger. In: G. Isenberg & B. Rommé, red. 2005. 805: Liudger wird Bischof. Spuren eines Heiligen zwischen York, Rom und Munster. Münster. pp.90-104. Anonymous, 1952. n.t. Nieuwsbulletin van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond, jaargang 5, afl.7, kol. 95, n.p. Anonymous, 2006. Inleiding, NOaA hoofdstuk 1 (versie 1.0). [pdf] Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Beschikbaar op: <www.noaa.nl>. Bartels, M.H., 2006. De Deventer wal tegen de Vikingen. Archeologisch en historisch onderzoek naar de vroegmiddeleeuwse wal en stadsmuren (850 - 1900) en een vergelijking met andere vroegmiddeleeuwse omwalde nederzettingen. Deventer (Rapportages Archeologie Deventer 18). Bartels, M.H., Klomp, M. & Hermsen, I., 2001. IJzertijd in de Driebergenbuurt. Prehistorische boeren onder een vooroorlogse arbeiderswijk. Deventer (Archeologie in Deventer 4). Beek, R. van, 2009. Reliëf in Tijd en Ruimte. Interdisciplinair onderzoek naar bewoning en landschap van Oost-Nederland tussen vroege prehistorie en middeleeuwen. Proefschrift. Wageningen Universiteit. Berends, A.S., 2012. Metaalvondsten. In: M.J.M. de Wit, 2012. Wonen en werken in het IJsseldal in de Midden-Bronstijd – Vroege Middeleeuwen. Archeologisch onderzoek naar de nederzettingen op plangebied ‘Achter ’t Holthuis’ te Twello, gemeente Voorst (Gld.). Groningen (ARC-publicaties 234). pp.269-290. Berendsen, H.J.A., 2004. De vorming van het land. Inleiding in de geologie en de geomorfologie. Assen. Berendsen, H.J.A., 20053. Landschappelijk Nederland. Assen. Berendsen, H.J.A., 2008. Landschap in delen. Overzicht van de geofactoren. Assen. Blockmans, W. & Hoppenbrouwers, P., 20084. Eeuwen des onderscheids. Een geschiedenis van middeleeuws Europa. Amsterdam. Blok, D.P., 19793. De Franken in Nederland. Haarlem. Boon, H., 2011. Hessens-Schortens. Een typologische studie naar vroegmiddeleeuws, handgevormd aardewerk in Noord-Nederland. Masterscriptie. Rijksuniversiteit van Groningen. Bosch, F. ten, Groothedde, M. & Groenewoudt, B., 1997. De archeologie van ‘het Swormink’. Over bewoningsexpansie en -continuïteit in Colmschate (gem. Deventer). Westerheem, 46, pp.302-320. Bouwmeester, H.M.P., 2000. Eme in de Romeinse en Frankische tijd. Archeologisch onderzoek naar de nederzetting en het grafveld op de terreinen van het Laaksche veld en de Laaksche tuin in de Ooyerhoek, gemeente Zutphen. Deventer (BAAC-rapport 98.045). Broeke, J. ter, 1992. Onder de schotel van: Feike Miedema. The Coinhunter Magazine, 41, pp.28-31. Cohen, K.M., Stouthamer, E., Hoek, W.Z., Berendsen, H.J.A. & Kempen, H.F.J., 20093. Zand in banen. Zanddieptekaarten van het rivierengebied en het IJsseldal in de provincies Gelderland en Overijssel. Arnhem. Deeben, J., Doesburg, J. van & Groenewoudt, B. 2007. Een inleiding op essen, plaggendekken en enkeerdgronden in het historische cultuurlandschap. In: J. van Doesburg, M. de Boer, J. Deeben, B. Groenewoudt & T. de Groot, red. 2007. Essen in zicht. Essen en plaggendekken in Nederland: onderzoek en beleid. Amersfoort (Nederlandse Archeologische Rapporten 34). pp.9-20. Diekamp, W., 1881. Die Vitae Sancti Liudgeri. Münster (Die Geschichtsquellen des Bisthums Münster 4).
97
Dijkstra, M.E.P., 2011. Rondom de mondingen van Rijn & Maas: landschap en bewoning tussen de 3e en 9e eeuw in Zuid-Holland, in het bijzonder de Oude Rijnstreek. Proefschrift. Universiteit van Amsterdam. Eeltink, N., 2003. Proefsleuven aan de Zweedsestraat: historische en prehistorische waterwinning. Een aanvullend archeologisch onderzoek bij Colmschate (gemeente Deventer). Deventer (Rapportages Archeologie Deventer 12). Eimermann, E., 2012. Keerwand grondwal Olthof-Zuid Bedrijvenpark A1. Deventer (Interne Rapportages Archeologie Deventer 58). Eimermann, E., 2013. Verkoold graan uit de ijzertijd en een middeleeuws ophogingspakket. Archeologisch onderzoek bij de renovatie van hotel Vermeer aan de Grote Kerkhof 7 – 9 (project 376). Deventer (Interne Rapportages Archeologie Deventer 60). Eimermann, E. & Mittendorff, E.S., 2013. Archeologische begeleiding Kelder Geert Groote Huis (project 417). Deventer (Interne Rapportages Archeologie Deventer 62). Es, W.A. van, 1994a. Friezen, Franken en Vikingen. In: W.A. van Es, & W.A.M. Hessing, red. 19942. Romeinen, Friezen en Franken in het hart van Nederland. Van Traiectum tot Dorestad 50 v.C. – 900 n.C. Utrecht. pp.82-119. Es, W.A. van, 1994b. Volksverhuizing en continuïteit. In: W.A. van Es, & W.A.M. Hessing, red. 19942. Romeinen, Friezen en Franken in het hart van Nederland. Van Traiectum tot Dorestad 50 v.C. – 900 n.C. Utrecht. pp.64-82. Es, W.A. van & Hessing, W.A.M., 19942. Romeinen, Friezen en Franken in het hart van Nederland. Van Traiectum tot Dorestad 50 v. C. – 900 n. C. Utrecht. Es, W.A. van & Taayke, E., 2001, Shorthouse Wijster BIIa: the smith’s secret. In: M. Lodewijckx, red. 2001. Belgian archaeology in a European setting II. Album Amicorum Josef Mertens. Leuven (Acta Archaeologica Lovaniensia Monographiae 13). pp.253-268. Es, W.A. van & Verwers, W.J.H., 2009. Excavations at Dorestad 3. Hoogstraat O, II-IV. Amersfoort (Nederlandse Oudheden 16). Gesink, G., 2005. Handboek voor zoekers. Enschede. Groenewoudt, B.J., 1989. Deventer-Kloosterlanden: pottery and settlement traces from the Merovingian period. Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, 198437/1987, pp.225-243. Groenewoudt, B.J. & Lubberding, H., 1996. Germaanse brons- en ijzerbewerking in Bathmen. Westerheem, 45, pp.141-151. Groenewoudt, B.J. & Scholte Lubberink, H., 2007. Essen en plaggendekken in Oost-Nederland vanuit een archeologisch perspectief. In: J. van Doesburg, M. de Boer, J. Deeben, B.J. Groenewoudt & T. de Groot, red. 2007. Essen in Zicht. Essen en plaggendekken in Nederland: onderzoek en behoud. Eindhoven, pp.53-77. Groenewoudt, B.J., Groothedde M. & Velde, H. van der, 2006. De Romeinse tijd, middeleeuwen en vroegmoderne tijd in het Midden- en Oost-Nederlands zandgebied, NOaA hoofdstuk 20 (versie 1.0). [pdf] Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Beschikbaar op: <www.noaa.nl>. Groenewoudt, B.J., Nie, M. van & Schotten, J., 1990. Import en IJzer, nieuwe Merovingische vondsten uit de gemeente Deventer. Westerheem, 39, pp.7-16. Groothedde, M., 1996. Leesten en Eme. Archeologisch onderzoek naar verdwenen buurschappen bij Zutphen. Kampen. Groothedde, M., 2004. Enige feiten en hypothesen over de oorsprong van Deventer en de Deventenaren. In: E. Kleeman, M.H. Bartels, J. van de Laar & D. Ledeboer, red. 2004. De onderste steen: Essays over de cultuurgeschiedenis van Deventer. Liber amicorum voor Hans Magdelijns. Meppel. pp.43-51. 98
Heidinga, H.A., 1984. De Veluw in de Vroege Middeleeuwen. Aspecten van de nederzettingsarcheologie van Kootwijk en zijn buren. Amsterdam. Heitling, W.H. & Lensen, L., 19922. Vijftig eeuwen volk langs de IJssel. Zutphen. Hemminga, M., Hamburg, T., Dijkstra, M., Cavallo, C., Knippenberg, S., van Lith, S.M.E., Bakels, C.C., & Vermeeren, C., 2008. Vroeg Middeleeuwse nederzettingssporen te Oegstgeest. Een Inventariserend Veldonderzoek en Opgraving langs de Oude Rijn. Leiden (Archol-rapport 102). Hermsen, I., 2005. De bodem onder de belt. Archeologie en geschiedenis van een agrarisch gebied in de Voorstad van Deventer. Deventer (Interne Rapportages Archeologie Deventer 15). Hermsen, I., 2007. Een afdaling in het verleden, archeologisch onderzoek van bewoningsresten uit de prehistorie en de Romeinse tijd op het terrein Colmschate-Skibaan (gemeente Deventer). Deventer (Rapportages Archeologie Deventer 19). Hermsen, I., 2009. Bathmen omstreeks de tijd van keizer Augustus. Archeologisch onderzoek in het plangebied Schipbeekvoorde Fase 2 op de Bathmense Enk te Bathmen (gemeente Deventer). Deventer (Rapportages Archeologie Deventer 29). Hermsen I., 2012. Aardewerk. In: M.J.M. de Wit, 2012. Wonen en werken in het IJsseldal in de Midden-Bronstijd – Vroege Middeleeuwen. Archeologisch onderzoek naar de nederzettingen op plangebied ‘Achter ’t Holthuis’ te Twello, gemeente Voorst (Gld.). Groningen (ARC-publicaties 234). pp.75-250. Hermsen, I. & Eeltink, N., 2004. Colmschate-Knoopkegel: IJzertijdbewoning in het westelijk deel van de nederzetting. Deventer (Rapportages Archeologie Deventer 15). Hermsen, I. & Haveman, E., 2009. Op het spoor van de Holterweg, archeologisch en historisch onderzoek van, onder en langs de Holterweg in Colmschate (gemeente Deventer). Deventer (Rapportages Archeologie Deventer 25). Hiddink, H.A, 20112. Romeins aardewerk van de Zuid-Nederlandse zandgronden. Amsterdam (Materiaal en Methoden 2). Holwerda, J.H., 1929. Dorestad en onze vroegste middeleeuwen. Leiden. Huijbers, T., 2004. De vele dimensies van natte gebieden in de Middeleeuwen ‘Zand-Brabant’ met de microregio Laarbeek-Helmond centraal. In: F. Gerritsen & E. Rensink, red. 2004. Beekdallandschappen in archeologisch perspectief. Een kwestie van onderzoek en monumentenzorg. Amersfoort (Nederlandse Archeologische Rapporten 28). pp.103-120. Huijts, C.S.T.J., 1992. De voor-historische boerderijbouw in Drenthe. Reconstructiemodellen van 1300 vóór tot 1300 na Chr. Arnhem. Hulzer, J., Kremer, H. & Linden, B.A. van der, 2004. Archeologisch onderzoek naar de randzonde van de prehistorische nederzetting aan de Bathmer Enk te Bathmen. Zelhem (Synthegra Archeologisch Rapport projectnr. 174040). IJssennagger, N., Megens. L. & Willemsen, A., 2013. Van Wijnaldum tot Maastricht. Een onderzoek naar de herkomst van vroegmiddeleeuwse granaten. Madoc, 27, pp.78-86. Jansen, S., 2011. Geestelijke goederen en gemeenschappelijke grond. Middeleeuwse erven te ‘Groot Swormink’. Bachelorscriptie. Hogeschool Saxion Next, Deventer. Kastelein, D. & Mittendorff, E., 2010. Archeologisch proefsleuvenonderzoek in het kader van het project Ruimte voor de Rivier: Risicozone D (IJsseldijk 37). Deventer (Interne Rapportages Archeologie Deventer 50). Keller, C., 2004. Badorf, Walberberg und Hunneschans. Zur zeitlichen Gliederung karolingerzeitlicher Keramik vom Köln-Bonner Vorgebirge. Archäologisches Korrespondenzblatt, 34, pp.125-137. Klomp, M., 2002. Archeologisch onderzoek in het wegtracé van de N348 nabij BlauwenoordColmschate (gemeente Deventer). Deventer (Rapportages Archeologie Deventer 7). 99
Kolks, Z., 1992. De middeleeuwse kerktoren van Wilp. Kronijck: mededelingen Oudheidkundige Kring Voorst, Jg. 15, nr. 1. Kolks, Z., 1996. Het middeleeuws schip van de kerk van Wilp. Kronijck: mededelingen Oudheidkundige Kring Voorst, Jg. 19, nr. 2. Lubberding, H.H.J., 2008. Onderzoek in Epse (gemeente Lochem). Hunnepers, 2007/2008, pp.12-14. Mittendorff, E.S., 2004. Kelders vol scherven. Onderzoek naar keramiekcomplexen uit de 9de-11de eeuw afkomstig uit de Polstraat te Deventer. Deventer (Rapportages Archeologie Deventer 13). Mittendorff, E.S., 2005. Middeleeuwse boeren aan de paddenpoel. Archeologisch onderzoek naar een 11e – 13e eeuws boerenerf in Colmschate, Deventer. Deventer (Rapportages Archeologie Deventer 16). Mittendorff, E.S., 2007. Huizen van heren. Archeologisch onderzoek naar het proces van verstedelijking en de vorming van een stedelijke elite in het Polstraatkwartier van Deventer, ca. 800 - 1250. Deventer (Rapportages Archeologie Deventer 20). Mittendorff, E.S., 2008. Syllabus keramiek van de vroege en volle middeleeuwen, ca. 500-1250 na Chr., Materiaalkennis Vroege Middeleeuwen, Hogeschool Saxion Next, Deventer, ongepubliceerd. Mittendorff, E.S., 2010. Nieuwe Markt - Hegius Filmtheater. Archeologische bureaustudie. Deventer (Interne Rapportages Archeologie Deventer 35). Mostert, M., 2010. In de marge van de beschaving. De geschiedenis van Nederland 0-1100. Amsterdam. Mulder, L., Doedens, A. & Kortlever, Y., 20053. Geschiedenis van Nederland. Van prehistorie tot heden. Baarn. Nicolay, J.A.W., 2006. Een gouden Kolbenarmring uit Deventer. Vroegmiddeleeuwse elite op het spoor. Archeobrief, 10.4, pp.31-35. Nicolay, J.A.W., 2014. The splendour of power. Early medieval kingship and the use of gold and silver in the southern North Sea area (5th to 7th century AD). Groningen (Groningen Archaeological Studies 28). Oosterbaan, J. & Kastelein, D., 2014. Tot de laatste denarius. Een onderzoek naar de context van een Romeinse muntschat in het kader van de verlegging van de zandwetering. Deventer (Interne Rapportages Archeologie Deventer 75). Otten, D., 2012. Hoe God verscheen in Saksenland. Widukinds knieval voor Karel de Grote. Deventer. Peen, C., 2011. Hoorn des overvloeds. Westerheem, 3(60), pp.130-139. Renes, H., 2004. Beekdalen, bewoning en wegenpatroon. In: F. Gerritsen & E. Rensink, red. 2004. Beekdallandschappen in archeologisch perspectief. Een kwestie van onderzoek en monumentenzorg. Amersfoort (Nederlandse Archeologische Rapporten 28). pp.133-146. Smole, L. & Mittendorff, E., 2009. Sporen van begijnen of wezen onder het Burgerweeshuis aan de Bagijnenstraat in Deventer. Deventer (Rapportages Archeologie Deventer 28). Spek, T., 1996. Het Sallandse dekzandlandschap. In: T. Spek, F.D. Zeiler & E. Raap, red. 1996. Van de Hunnepe tot de zee. De geschiedenis van het Waterschap Salland. Kampen (Publicaties van de IJsselacademie 96). Spek, T., 2004. Het Drentse esdorpenlandschap. Een historisch-geografische studie. Utrecht. Spitzers, T.A., 1996. Nederzettingsontwikkeling van Deventer tot 1200. In: J.R.M. Magdelijns, D.J. de Vries, H.J. Nalis & R.H.P. Proos, red. 1996. Het kapittel van Lebuinus in Deventer. Nalatenschap van een immuniteit in bodem, bebouwing en beschrijving. Nieuwegein. pp.88-103. Springer, M., 2003. Die frühesten Nennungen des Namens der Sachsen. Probleme der Küstenforschung im südlichen Nordseegebiet, 28, pp.235–250. Streefkerk, M., 1994. Diep in het veen van Diepenveen. Westerheem, 43, pp.245-253. 100
Theuws, F.C.W.J., 1990. Centre and periphery in Northern Austrasia (6th-8th centuries). An archaeological perspective. In: J.C. Besteman, J.M. Bos & H.A Heidinga, red. 1990. Medieval Archaeology in the Netherlands. Assen. pp. 41-70. Tuuk, L. van der, 2003. Gingen de Utrechtse bisschoppen Hunger, Odilbald en Radbod vanwege de Noormannen in ballingschap? Jaarboek Oud Utrecht, 2003, pp.33-66. Velde, H.M. van der, 2011. Wonen in een grensgebied: Een langetermijngeschiedenis van het OostNederlandse cultuurlandschap (500 v. Chr.-1300 na Chr.). Amsterdam (Nederlandse Archeologische Rapporten 40). Velde, H.M. van der, 2014. Huisplattegronden uit Noordoost-Nederland. In: A.G. Lange, E.M. Teunissen, J.H.C. Deeben, J. van Doesburg, J. Bouwmeester & T. de Groot, red. 2014. Huisplattegronden in Nederland. Archeologische sporen van het huis. Amersfoort. pp.97-114. Verlinde, A.D., 1972. Archeologisch nieuws. Overijssel. Bulletin van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond, 71, p.10. Verlinde, A.D., 2000. Inventarisatie en onderzoek van archeologische locaties op en rond de Colmschater Enk te Deventer. Amersfoort (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 75). Verlinde, A.D. & Erdrich, M., 2006. Het Germaanse grafveld te Deventer - Colmschate, opgraving 1984. In: B.J. Groenewoudt, R.M. van Heeringen & G.H. Scheepstra, red. 2006. Het zandeilandenrijk van Overijssel. Amersfoort (Nederlandse Archeologische Rapporten 22). pp.271363. Verlinde, A.D., Buisman, A., Kregten, F. van, Lutter, R., Greving, K. & Noordam, J., 1984. InheemsRomeins grafveld; nederzetting IJzertijd en Romeinse Tijd. Jaarverslagen van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, 1984, pp.67-70. Vermeulen, B., 2004. Verslag Inventariserend Veldonderzoek. Verdubbeling Siemelinksweg Deventer. Deventer (Interne Rapportages Archeologie Deventer 12). Vermeulen, B., 2006. Verslag Inventariserend Veldonderzoek Moerakkerstraat, Driebergenbuurt Deventer. Deventer (Interne Rapportages Archeologie Deventer 18). Vermeulen, B., 2015. Gemeente Deventer, Onderbouwing vrijstellingsgrenzen Archeologie. Van verwachting naar beleid. Deventer (Interne Rapportages Archeologie Deventer 74). Vermeulen, B. & Bartels, M.H., 2007. Boeren voor de stad. Archeologisch, historisch en landschappelijk onderzoek van de Rielerenk (Gemeente Deventer). Deventer (Rapportages Archeologie Deventer 21). Vermeulen, B., Hermsen, I. & Mittendorff, E.S., 2009. Achterblijvers in de volksverhuizingstijd. Archeologisch onderzoek in het kader van de aanleg van de Zweedse Tunnel, Colmschate (gemeente Deventer). Deventer (Rapportages Archeologie Deventer 27). Vermeulen, B., Mittendorff, E.S. & Bartels, M.H., 2007a. Onder burgers en meesters. Archeologisch inventariserend veldonderzoek Burseplein Stadskantoor, gemeente Deventer (project 286). Deventer (Interne Rapportages Archeologie Deventer 21). Vermeulen, B., Mittendorff. E.S. & Bartels, M.H., 2007b. Stokvis & Stadsmest. Archeologie van Deventer stad en platteland in de middeleeuwen. Deventer. Vermeulen, B., Wal, M. van der & Pijpelink, A., 2010. Graven op het Grote Kerkhof. Archeologisch onderzoek in de stadsverwarmingssleuf voor het stadhuis, Deventer. Deventer (Rapportages Archeologie Deventer 30). Vervloet, J.A.J., 2005. Zandlandschap. In: S. Barends, red. 2005. Het Nederlandse landschap. Een historisch-geografische benadering. Utrecht. Vlierden, M. van, 1995. Willibrord en het begin van Nederland. Utrecht.
101
Vliet, K. van, 2004. De kerk van Deventer: scharnier van de Utrechtse missie. In: E. Kleeman, M.H. Bartels, J. van de Laar & D. Ledeboer, red. 2004. De onderste steen: Essays over de cultuurgeschiedenis van Deventer. Liber amicorum voor Hans Magdelijns. Meppel. pp.128-136. Vos, P. & Vries, S. de, 2013. 2e generatie palaeogeografische kaarten van Nederland (versie 2.0). [pdf] Deltares. Beschikbaar op <www.archeologieinnederland.nl> [Geraadpleegd op 7-4-2015]. Wal, M. van der & Mittendorff, E., 2012. Archeologisch onderzoek van het middeleeuwse erf Voorink in het tracé van de verbrede Siemelinksweg te Colmschate (gemeente Deventer). Deventer (Rapportages Archeologie Deventer 44). Waterbolk, H.T., 2009. Getimmerd verleden. Sporen van voor- en vroeghistorische houtbouw op de zand- en kleigronden tussen Eems en IJssel. Groningen (Groningen Archaeological Studies 10). Willemse, N.W., Keunen, L.J., Meijel, L.M.P. van & Bouma, T., 2013. …die plaatsen, welke in de Douwelerkolk verdronken zijn. Fysisch- en historisch-geografische bouwstenen voor een archeologische verwachtingskaart van de gemeente Deventer. Zutphen (RAAP-Rapport 2571). Winkler, S., 2005. Die Zerstörung der Irminsul und der Feldzug der christlichen Franken gegen die heidnischen Sachsen im Jahr 772. In: G. Isenberg & B. Rommé, red. 2005. 805: Liudger wird Bischof. Spuren eines Heiligen zwischen York, Rom und Munster. Münster. pp.63-70. Wit, M.J.M. de, 2012. Wonen en werken in het IJsseldal in de Midden-Bronstijd - Vroege Middeleeuwen. Archeologisch onderzoek naar de nederzettingen op plangebied ‘Achter ’t Holthuis’. Groningen (ARC-Publicaties 234). Wolf, J.H., 1993. Herxen, een strategisch punt in de Romeinse en Merovingische tijd. Westerheem, 42, pp.172-176. Websites: Archeologie in Nederland: ARCHIS: e-Depot: NUMIS: VanDale
http://archeologieinnederland.nl/ http://archis2.archis.nl/ http://easy.dans.knaw.nl/ http://www.geldmuseum.nl/museum/content/zoeken-numis www.vandale.nl
Radiointerview M. Bartels: http://www.rtvnh.nl/nieuws/101075/Archeologen+zijn+boos+op+'Tussen+Kunst+en+Kitsch’
102
Bijlage Catalogus
103
Op zoek naar
vroegmiddeleeuws
Deventer Een onderzoek naar de archeologische neerslag uit Deventer en omgeving, in de periode tussen de val van het Romeinse rijk en opkomst van het Karolingische rijk
Catalogus
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
106
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
Op zoek naar
vroegmiddeleeuws
Deventer Catalogus van vondsten en vindplaatsen binnen de gemeente Deventer, daterend tussen het jaar 250 en 1050 na Chr.
Catalogus
107
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
108
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
Catalogus “Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer” Deze catalogus vormt de basis voor onderhavig onderzoek. De catalogus omvat 80 vindplaatsen binnen het onderzoeksgebied waar vondsten, sporen of structuren zijn aangetroffen met een datering tussen het jaar 270 en 1050 na Chr. Voorafgaand aan onderhavig onderzoek was niet duidelijk hoe groot de archeologische dataset van de vroege middeleeuwen van Deventer was. Ook was niet vastgesteld welke periode het minst vertegenwoordigd was. Om op deze vragen een antwoord te krijgen is een inventarisatie uitgevoerd van alle beschikbare archeologische data. Voor de totstandkoming van de dataset zijn voor de gemeente Deventer de volgende digitale bronnen geraadpleegd: het Archeologisch Informatiesysteem (ARCHIS), het Numismatisch Informatiesysteem (NUMIS) en de archeologische rapporten in de database van Data Archiving and Networked Services (DANS, www.dans.knaw.nl). De laatste keer dat een digitale bron is geraadpleegd was op 3 maart 2013. Verder zijn vondsten en vindplaatsen geïnventariseerd uit: het periodieke tijdschrift van de Archeologische Werkgemeenschap Nederland (AWN); Westerheem (vanaf 1952 tot 2014), Hunnepers (vanaf 1971 tot 2010), de Berichten van de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (vanaf 1950 tot 2006), de Jaarverslagen van de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (vanaf 1947 tot 2005) en (interne) publicaties van de gemeentelijke archeologische dienst van Deventer. Als aanvulling hierop zijn vondsten toegevoegd uit de persoonlijke collecties van enkele detectoramateurs. Om de haalbaarheid van het onderzoek te vergroten is ervoor gekozen om de omvang van de inventarisatie enigszins te beperken. Voor de gemeente Deventer zijn daarom alle bovengenoemde bronnen geraadpleegd. De archeologische vondsten en sporen in de aangrenzende gemeenten (Voorst, Olst-Wijhe, Raalte, Rijssen-Holten en Lochem) zijn enkel geïnventariseerd op basis van de gegevens in ARCHIS en aan de hand van vondstmeldingen van detectoramateurs. Uit deze inventarisatie is gebleken dat het aantal sporen en vondsten binnen de gemeenten Olst-Wijhe, Raalte, Rijssen-Holten en Lochem te laag was om te onderzoeken. Het aantal sporen en vondsten uit de gemeente Deventer en een deel van de gemeente Voorst waren echter ruim voldoende om de onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden. Omdat meerde opgravingen/waarnemingen/detectorvondsten dezelfde vindplaats kunnen betreffen, is er voor gekozen om de catalogus per vindplaats in te delen. Als locatie is dan een centrumpunt van de verschillende waarnemingen genomen. De eventuele afwijking van de locatie van de waarneming heeft voor de resultaten van onderhavig onderzoek geen verdere gevolgen. Het doel van de catalogus is om zo beknopt mogelijk een zo volledig mogelijke beschrijving te geven van de verschillende vindplaatsen. Een uitgangspunt is dat de gegevens te herleiden moeten zijn naar hun oorspronkelijke bron ter controle of om meer gedetailleerde informatie te kunnen vergaren. Daarbij moet de informatie toereikend zijn om gebruikt te kunnen worden bij toekomstig onderzoek. De vindplaatsen die in de catalogus worden besproken zijn opgedeeld in verschillende ‘hoofdtoponiemen’, zoals ‘Deventer Centrum’ of ‘Colmschate’. Iedere vindplaats wordt beschreven aan de hand van de volgende onderdelen: a
Nummer en toponiem: Het nummer dient ter referentie naar het kaartmateriaal, gevolgd door de naam van het gebied, eventueel met specifieke benaming van de straat of het perceel.
b
Omvattende vindplaats(en): Oorspronkelijk gebruikte toponiem(en) van de vindplaats, zodat deze voor toekomstig onderzoek of voor het controleren van gegevens geraadpleegd kunnen worden.
109
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
c
RD-coördinaten: De exacte locatie van de vindplaats, aangeduid in een X- en een Y-coördinaat van het rijksdriehoekstelsel. De individuele coördinaten worden in zes cijfers weergegeven en kunnen daardoor in theorie op de meter exact worden bepaald. Om eerder genoemde redenen kan het coördinaat afwijken van de werkelijke locatie. In een aantal gevallen is om dezelfde redenen een areaal aangegeven waarin de vindplaatsen gelegen zijn.
d
Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie Deze gegevens (vrijwel allemaal afkomstig uit ARCHIS), kunnen een ingang zijn tot de oorspronkelijke vondsten en tekeningen. Sommige vondsten of waarnemingen zijn alleen in ARCHIS bekend. Het vondstmeldings- of waarnemingsnummer is bij deze gevallen de enige bron van informatie. Mogelijke ingangen voor documentatie zijn: - Projectnummer (naam van opgravende instelling) - ARCHIS Waarneming - ARCHIS Vondstnummer - ARCHIS Onderzoeksmeldingsnummer - ARCHIS Onderzoeksnummer - Provinciaal Overijssels Museum (POM)/Stedelijk Museum Zwolle (SMZ) Inventarisnummer
e
Complextype Wat is de aard van het vondstcomplex of de vindplaats? Voorbeelden hiervan zijn een (mogelijke) nederzetting / (mogelijk) grafveld / hutkom / aardewerkconcentratie / stadsafval / kerk / losse vondst etc.
f
Datering De datering geeft aan wanneer de vindplaats in gebruik was, of uit welke periode de vondsten dateren. De dateringen zijn in tijdvakken geplaatst aan de hand van het Archeologisch Basis Register (ABR).
g
Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats. Hoe is de vindplaats ontdekt of onderzocht? Hierbij valt te denken aan een booronderzoek, een opgraving, door een detectoramateur, niet-archeologisch graafwerk, etc.
h
Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Dit geeft een snelle indicatie over de vorm van de archeologische neerslag. Meerdere antwoorden zijn hierbij mogelijk.
i
Bodemkundige informatie van de vindplaats. De vorm van het landschap kan invloed hebben op de locatie waar mensen zich vestigen. Om patronen in de locatiekeuze aan te kunnen tonen, is de geomorfologische informatie van iedere vindplaats geraadpleegd. Hiervoor zijn de fysisch-geografische kaarten van Van Beek1 en ARCHIS gebruikt.
j
Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Hier wordt een zo kort mogelijk een overzicht gegeven van de aangetroffen vondsten, de sporen, de structuren of het gehele complex.
k
Literatuurverwijzing Deze literatuur is geraadpleegd voor de beschrijving van de vindplaats, of kan worden geraadpleegd voor nader onderzoek.
1
Beek, R. van, 2009. Reliëf in Tijd en Ruimte: Interdisciplinair onderzoek naar bewoning en landschap van Oost-Nederland tussen de vroege prehistorie en middeleeuwen, Wageningen.
110
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
Fig. 1. Overzicht en locaties van de in deze catalogus opgenomen vindplaatsen .
111
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
Inhoudsopgave Catalogus Gemeente Deventer – Deventer Centrum ....................................................................................... 114 1. Deventer Centrum: Achter De Muren Zandpoort ....................................................................................... 114 2. Deventer Centrum: Ankersteeg – Papenstraat - Bruynssteeg .................................................................... 115 3. Deventer Centrum: Assenstraat (Noordwest) ............................................................................................ 116 4. Deventer Centrum: Assenstraat (Zuidoost) ................................................................................................ 117 5. Deventer Centrum: Bergstraat ................................................................................................................... 118 6. Deventer Centrum: Brink ............................................................................................................................ 119 7. Deventer Centrum: Broederenplein ............................................................................................................ 120 8. Deventer Centrum: Bruynssteeg ................................................................................................................. 121 9. Deventer Centrum: Duivengang – Broederenstraat ................................................................................... 122 10. Deventer Centrum: Geert Groote Huis ..................................................................................................... 123 11. Deventer Centrum: Grote Kerkhof ............................................................................................................ 124 12. Deventer Centrum: Houtmarkt ................................................................................................................. 125 13. Deventer Centrum: Ijsselstraat ................................................................................................................. 126 14. Deventer Centrum: Kleine Overstraat ...................................................................................................... 127 15. Deventer Centrum: Klooster ..................................................................................................................... 128 16. Deventer Centrum: Lange Bisschopstraat ................................................................................................ 129 17. Deventer Centrum: Lebuïnuskerk ............................................................................................................. 130 18. Deventer Centrum: Leeuwenbrugcomplex ............................................................................................... 131 19. Deventer Centrum: Molenstraat .............................................................................................................. 132 20. Deventer Centrum: Muggeplein ............................................................................................................... 133 21. Deventer Centrum: Muntentoren ............................................................................................................. 135 22. Deventer Centrum: Nieuwe Markt ........................................................................................................... 136 23. Deventer Centrum: Noordenbergschild .................................................................................................... 137 24. Deventer Centrum: Polstraat .................................................................................................................... 138 25. Deventer Centrum: Rijkmanstraat ............................................................................................................ 140 26. Deventer Centrum: Roggestraat ............................................................................................................... 141 27. Deventer Centrum: Sandrasteeg .............................................................................................................. 142 28. Deventer Centrum: Smedenstraat – Bagijnenstraat ................................................................................ 143 29. Deventer Centrum: Smedenstraat – Smidsgang....................................................................................... 144 30. Deventer Centrum: Stadhuis ..................................................................................................................... 145 31. Deventer Centrum: Stromarkt .................................................................................................................. 146 32. Deventer Centrum: Onbekend .................................................................................................................. 147
Gemeente Deventer – Bathmen ........................................................................................................ 148 33. Bathmen: Bathmense Enk ........................................................................................................................ 148 34. Bathmen: Bergakker ................................................................................................................................. 149 35. Bathmen: Deventerweg ............................................................................................................................ 150 36. Bathmen: Looweg ..................................................................................................................................... 151
Gemeente Deventer – Brinkgreven – Rielerenk ............................................................................. 152 37. Deventer: Brinkgreven - Rielerenk ............................................................................................................ 152
Gemeente Deventer – Colmschate ................................................................................................... 153 38. Colmschate: Colmschater Enk (Atalanta) ................................................................................................. 153 39. Colmschate: Colmschater Enk (Blauwenoord) .......................................................................................... 154 40. Colmschate: Colmschater Enk (Blauwenoordsweg) ................................................................................. 155 41. Colmschate: Colmschater Enk (De Scheg) ................................................................................................ 156 42. Colmschate: Colmschater Enk (Goudwesp) .............................................................................................. 158 43. Colmschate: Colmschater Enk (Grote Ratelaar) ....................................................................................... 159 44. Colmschate: Colmschater Enk (Holterweg) .............................................................................................. 160 45. Colmschate: Colmschater Enk (Kloosterlanden-Noord) ............................................................................ 161 46. Colmschate: Colmschater Enk (Kloosterlanden-Zuid) ............................................................................... 162 47. Colmschate: Colmschater Enk (Oostrik).................................................................................................... 163
112
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
48. Colmschate: Colmschater Enk (Oostriklaan - Rijbaan) ............................................................................. 164 49. Colmschate: Colmschater Enk (Siemelinksweg) ....................................................................................... 165 50. Colmschate: Colmschater Enk (Zweedsestraat) ....................................................................................... 166 51. Colmschate: Colmschater Enk (Zweedsestraat Oost) ............................................................................... 167 52. Colmschate: Colmschater Enk (Zweedse Tunnel) ..................................................................................... 168 53. Colmschate: Groot Douwel ....................................................................................................................... 169 54. Colmschate: Swormer Enk (Groot Swormink) ........................................................................................... 170 55. Colmschate: Swormer Enk (Sworminkslanden) ........................................................................................ 171 56. Colmschate: Swormer Enk (Swormink Zuid) ............................................................................................. 172
Gemeente Deventer – Diepenveen.................................................................................................... 173 57. Diepenveen ............................................................................................................................................... 173
Gemeente Deventer – Epse ............................................................................................................... 174 58. Epse .......................................................................................................................................................... 174 59. Epse: Epse-Noord ...................................................................................................................................... 175 60. Epse: Olthof-Zuid ...................................................................................................................................... 176 61. Epse: Waterdijk......................................................................................................................................... 177
Gemeente Deventer – Essenerenk .................................................................................................... 178 62. Essenerenk: Wilmink ................................................................................................................................. 178
Gemeente Deventer – Keizerslanden ............................................................................................... 179 63. Keizerslanden: Vv Ijsselstreek ................................................................................................................... 179
Gemeente Deventer – Oxe ................................................................................................................ 180 64. Oxe............................................................................................................................................................ 180 65. Oxe: Oxersteeg ......................................................................................................................................... 181
Gemeente Deventer – Rande ............................................................................................................ 182 66. Rande: Grondberg .................................................................................................................................... 182
Gemeente Deventer – Voorstad........................................................................................................ 183 67. Voorstad: Driebergenbuurt ...................................................................................................................... 183 68. Voorstad: Moerakkerstraat ...................................................................................................................... 184 69. Voorstad: Molenbelt ................................................................................................................................. 185 70. Voorstad: Nieuwe Plantsoen .................................................................................................................... 186
Gemeente Deventer – Wechelerveld ................................................................................................ 187 71. Wechelerveld ............................................................................................................................................ 187 72. Wegelerveld: Spanjaardsdijk .................................................................................................................... 188
Gemeente Voorst – Terwolde ........................................................................................................... 189 73. Terwolde: Twelloseweg/Rozendaalseweg ................................................................................................ 189
Gemeente Voorst – Twello ................................................................................................................ 190 74. Omgeving Van Twello ............................................................................................................................... 190 75. Twello ....................................................................................................................................................... 191 76. Twello: Achter ‘T Holthuis ......................................................................................................................... 192 77. Twello: Oude Binnenweg .......................................................................................................................... 193
Gemeente Voorst – Wilp ................................................................................................................... 194 78. Wilp: Hofstraat ......................................................................................................................................... 194 79. Wilp: Nieuwe Hervormde Kerk ................................................................................................................. 195 80. Wilp: Oude Luine ...................................................................................................................................... 196
113
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
Gemeente Deventer – Deventer centrum a b c d
e f g h i
j
k
114
Nummer en toponiem: 1. Deventer Centrum: Achter de Muren Zandpoort Omvattende vindplaats(en): Achter de Muren Zandpoort 2a RD-coördinaten: 207752 / 473880 (locatie bij benadering). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: Projectnummer: 271 (Archeologie Deventer) ARCHIS Onderzoeksmeldingsnummer: 13008 Complextype Akker Datering 900/1050 (VMED) - heden Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Opgraving Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Spoor Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats bevindt zich op een relatief hooggelegen rivierterrasvlakte die plaatselijk met dekzand is bedekt (2M18a). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Bij een onderzoek aan de Achter de Muren Zandpoort is een ophogingspakket aangetroffen. Dit pakket wordt op basis van enkele aardewerkfragmenten van het type Pingsdorf en een scherf van het type Paffrath gedateerd tussen de 10e - 11e eeuw. Literatuurverwijzing Bartels, M.H., 2009. Tussen de Muren, bij de Zandpoort. Archeologisch en historisch onderzoek naar de ontwikkeling van de oever en de Deventer stadsmuren aan de voet van het Bergkwartier. Deventer (Rapportages Archeologie Deventer 26).
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d e f g h i
j
k
Nummer en toponiem: 2. Deventer Centrum: Ankersteeg – Papenstraat - Bruynssteeg Omvattende vindplaats(en): Ankersteeg / Papenstraat / Bruynssteeg RD-coördinaten: 207300 / 474280 (locatie bij benadering). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: ARCHIS Waarnemingsnummer: 27248 Complextype Erf Datering 725/900 (VMEC) – heden Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Opgraving Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten, sporen en structuren Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats bevindt zich op een relatief hooggelegen rivierterrasvlakte die plaatselijk met dekzand is bedekt (2M18a). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Bij een onderzoek tussen de Ankersteeg, Papenstraat en Bruynssteeg is tussen de grondsporen een huisplattegrond met daarbinnen een haard herkend. Deze huisplattegrond is (samen met een onbekend aantal fragmenten gedraaid aardewerk) gedateerd in de periode van halverwege de 8e – halverwege de 11e eeuw. Daarnaast zijn een onbekend aantal afvalkuilen en paalgaten waargenomen, die zijn gedateerd tot in de late middeleeuwen. Literatuurverwijzing Es, W.A. van & Verwers, W.J.H., 1985. Karolingisch draaischijfaardewerk uit Deventer. In: V.T. van Vilsteren & D.J. de Vries, red. 1985. Van beek en land en mensenhand. Utrecht. pp.22-40. Hallewas, D.P., 1990. Deventer, Karolingische nederzetting, bisschoppelijke residentie, handels- stad aan de rivier. In: H. Sarfatij, red. 1990. Verborgen steden. Stadsarcheologie in Nederland. Amsterdam. pp.66-74.
115
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d
e f g h i j
k
116
Nummer en toponiem: 3. Deventer Centrum: Assenstraat (Noordwest) Omvattende vindplaats(en): Assenstraat / Assenstraat 11 / Assenstraat 12 – 14 RD-coördinaten: 207610 / 474025 (met een omtrek van circa 10 meter). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: Projectnummer: 40 (Archeologie Deventer) ARCHIS Waarnemingsnummer: 2956 / 2968 Complextype Grafveld Datering 725/900 (VMEC) - heden Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Opgraving en niet-archeologisch graafwerk Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten, sporen en structuren. Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats bevindt zich op de flank van een hoge rivierduin (4K20). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. In het noordwesten van de Assenstraat (richting het Grote Kerkhof) zijn skeletten gevonden van vier tot dertien individuen. Volgens de informatie in Livelink dateert, op basis van 14Cdatering, in ieder geval één individu uit de periode 700 tot 850 na Chr. Hierbij moet worden opgemerkt dat de onderzoeker, die de monsters heeft gedateerd, de zuiverheid van het monster in twijfel trekt. Verder zijn diverse scherven aardewerk aangetroffen, waaronder fragmenten van kogelpotten en geïmporteerde waar van de typen Mayen, Badorf, Hunneschans, Pingsdorf en fragmenten van één of meerdere reliëfbandamforen. Ook zijn uit de opgraving een netverzwaring van keramiek, twee benen haarkammen en een zilveren penning van Lotharius I (840 – 855) afkomstig. Literatuurverwijzing Anonymous, 1971. n.t. Hunnepers, 1971-1, n.p. Anonymous, 1971. n.t. Hunnepers, 1971-2, n.p. Anonymous, 1982. n.t. Hunnepers, 1982-2, n.p. Lubberding, H.H.J., 1984. Zilveren muntje uit de Assenstraat. Hunnepers, 1984-1, p.15. Vermeulen, B., Bartels, M.H, Mittendorff, E.S. & Hermsen, I., 2008. Projecten van Archeologie Deventer. Hunnepers, 2007/2008, pp.23-30. Vermeulen, B., Wal, M. van der & Pijpelink, A., 2010. Graven op het Grote Kerkhof. Archeologisch onderzoek in de stadsverwarmingssleuf voor het stadhuis, Deventer. Deventer (Rapportages Archeologie Deventer 30).
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d e f g h i j
k
Nummer en toponiem: 4. Deventer Centrum: Assenstraat (Zuidoost) Omvattende vindplaats(en): Assenstraat 32 – 40 / Assenstraat 32 – 46 / Assenstraat 42 / Assenstraat 46 RD-coördinaten: 207645 / 473980 (met een omtrek van circa 15 meter). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: Projectnummer: 81 (Archeologie Deventer) Complextype Erven Datering 725/900 (VMEC) - heden Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Opgraving Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten en structuren. Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats bevindt zich op een hoge rivierduin (4K20). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. In het zuidoosten van de Assenstraat (richting de Brink) zijn enkele afvalkuilen, haardplaatsen en huisplattegronden gevonden. De meeste van deze sporen zijn niet nauwkeuriger te dateren dan in de periode van de tweede helft 8e – 11e eeuw. Eén huisplattegrond had een kelder en wordt gedateerd in de periode van de tweede helft 10e – halverwege 11e eeuw. Verder is divers aardewerk aangetroffen, waaronder kogelpotten en geïmporteerde waar van de typen Mayen, Badorf, Hunneschans, Pingsdorf en fragmenten van één of meerdere reliëfbandamforen. Ook zijn uit de opgraving maalsteenfragmenten, een benen naald, een versierd benen staafje, een benen spinsteentje en een zilveren penning van Lotharius I (840 – 855) afkomstig. Literatuurverwijzing Anonymous, 1985. n.t. Hunnepers, 1985, pp.18-26. Lubberding, H.H.J., 1991. Enkele koopmanshuizen in de Vrije Keizerlijke (Hanze)stad Deventer. Westerheem, 1991, pp.154-164. Mittendorff, E.S., 2007. Huizen van heren. Archeologisch onderzoek naar het proces van verstedelijking en de vorming van een stedelijke elite in het Polstraatkwartier van Deventer, ca. 800 - 1250. Deventer (Rapportages Archeologie Deventer 20).
117
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d
e f g h i j
k
118
Nummer en toponiem: 5. Deventer Centrum: Bergstraat Omvattende vindplaats(en): Bergstraat 2 RD-coördinaten: 207850 / 474070 (locatie bij benadering). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: ARCHIS Waarnemingsnummer: 13749 POM Inventarisnummer: 7062 Complextype Losse vondst Datering 725/900 (VMEC) – heden Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Opgraving Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats bevindt zich op een hoge rivierduin (4K20). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Bij een opgraving aan de Bergstraat 2, waar vooral vondsten uit de 12e - 16e eeuw zijn aangetroffen, is een onbekende hoeveelheid vroeg- of volmiddeleeuws aardewerk gevonden. Literatuurverwijzing Es, W.A. van & Verwers, W.J.H., 1985. Karolingisch draaischijfaardewerk uit Deventer. In: V.T. van Vilsteren & D.J. de Vries, red. 1985. Van beek en land en mensenhand. Utrecht. pp. 22-40. Lubberding, H.H.J., 1996. De erosie van het Deventer bodemarchief. Bergstraat 1979. In: J.R.M. Magdelijns, D.J. de Vries, H.J. Nalis & R.H.P. Proos, red. 1996. Het kapittel van Lebuinus in Deventer. Nalatenschap van een immuniteit in bodem, bebouwing en beschrijving. Nieuwegein. pp.284-292.
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d
e f g h i
j
k
Nummer en toponiem: 6. Deventer Centrum: Brink Omvattende vindplaats(en): Brink / Brink 79 RD-coördinaten: 207785 / 474040 (locatie bij benadering). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: Projectnummer: 141 (Archeologie Deventer) ARCHIS Waarnemingsnummer: 2962 Complextype Wal Datering 725/900 (VMED) – heden Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Opgraving en niet-archeologisch graafwerk Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten en een structuur Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats bevindt zich op relatief hooggelegen rivierterrasvlakte die plaatselijk met dekzand is bedekt (2M18a). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Bij graafwerkzaamheden onder de Brink is een gracht aangetroffen. De gracht maakte mogelijk deel uit van de aarden wal die om de binnenstad is aangelegd ter verdediging tegen de Noormannen. Hieruit is vondstmateriaal afkomstig uit de 11e – 12e eeuw. Het vondstmateriaal bestond uit 48 scherven van kogelpotten en een onbekende hoeveelheid gedraaid importaardewerk. Opvallend is de vondst van een menselijk opperarmbeen. Literatuurverwijzing Bartels, M.H., 2006. De Deventer wal tegen de Vikingen. Archeologisch en historisch onderzoek naar de vroegmiddeleeuwse wal en stadsmuren (850 - 1900) en een vergelijking met andere vroegmiddeleeuwse omwalde nederzettingen. Deventer (Rapportages Archeologie Deventer 18). Lubberding, H.H.J., 1995. De Brink te Deventer, een haven? Westerheem, 1995, pp.102-105.
119
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d
e f g h i
j
k
120
Nummer en toponiem: 7. Deventer Centrum: Broederenplein Omvattende vindplaats(en): Broederenplein / Burgerweeshuis RD-coördinaten: 207460 / 474330 (met een omtrek van circa 25 meter). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: Projectnummer: 317 (Archeologie Deventer) ARCHIS Waarnemingsnummer: 3343 ARCHIS Onderzoeksmeldingsnummer: 24087 Complextype Losse vondst Datering 725/900 (VMEC) – heden Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Opgraving Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten en sporen Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats bevindt zich op een relatief hooggelegen rivierterrasvlakte die plaatselijk met dekzand is bedekt (2M18a). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Bij opgravingen onder het Broederenplein en achter het Burgerweeshuis zijn ophogingslagen en een paalkuil waargenomen. Deze lagen dateren in de 9e tot tenminste halverwege 13e eeuw. Behalve fragmenten van handgevormde kogelpotten zijn ook scherven van importaardewerk gevonden. De aangetroffen aardewerktypen zijn Badorf, Hunneschans, Pingsdorf en Paffrath. Verder zijn een brok koper, een wetsteen en een voorwerp van hertshoorn aangetroffen. Literatuurverwijzing Es, W.A. van & Verwers, W.J.H., 1985. Karolingisch draaischijfaardewerk uit Deventer. In: V.T. van Vilsteren & D.J. de Vries, red. 1985. Van beek en land en mensenhand. Utrecht. pp.22-40. Hallewas, D.P., 1990. Deventer, Karolingische nederzetting, bisschoppelijke residentie, handels- stad aan de rivier. In: H. Sarfatij, red. 1990. Verborgen steden. Stadsarcheologie in Nederland. Amsterdam. pp.66-74. Lubberding, H.H.J., 1981. Archeologisch onderzoek Broederenplein. Bouwput Resink N.V. [opgravingsrapport Archeologische Werkgemeenschap Nederland] Collectie B. (Berend) Wagenaar, Albums, Map 44. Deventer: Stadsarchief en Athenaeumbibliotheek Deventer. Lubberding, H.H.J., 1996. De erosie van het Deventer bodemarchief. Bergstraat 1979. In: J.R.M. Magdelijns, D.J. de Vries, H.J. Nalis & R.H.P. Proos, red. 1996. Het kapittel van Lebuinus in Deventer. Nalatenschap van een immuniteit in bodem, bebouwing en beschrijving. Nieuwegein. pp.284-292. Smole, L. & Mittendorff, E.S., 2009. Sporen van begijnen of wezen onder het Burgerweeshuis aan de Bagijnenstraat in Deventer. Deventer (Rapportages Archeologie Deventer 28). Verlinde, A.D., 1980. Deventer. Jaarverslag van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, 1979, p.100.
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d
e f g h i
j
k
Nummer en toponiem: 8. Deventer Centrum: Bruynssteeg Omvattende vindplaats(en): Bruynssteeg 6 – 10 / Bruynssteeg 6 – 8 – 10 RD-coördinaten: 207320 / 474350 (locatie bij benadering). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: Projectnummer: 223 (Archeologie Deventer) ARCHIS Waarnemingsnummer: 416059 ARCHIS Vondstmeldingsnummer: 408388 ARCHIS Onderzoeksnummer: 2663 Complextype Erven Datering 725/900 (VMEC) – heden Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Opgraving Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten en structuren Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats bevindt zich op een relatief hooggelegen rivierterrasvlakte die plaatselijk met dekzand is bedekt (2M18a). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Bij opgravingen in de Bruynssteeg zijn tenminste één haardplaats, een palenrij en (afval)kuilen aangetroffen. Deze structuren zijn door de onderzoekers gedateerd in de laatste driekwart van de 9e eeuw. Verder zijn een onbekend aantal hutkommen en vier waterputten waargenomen, die zijn gedateerd in de 9e – 10e eeuw. Het aangetroffen aardewerk bestaat uit HessensSchortens-aardewerk en kogelpotten en importaardewerk van de Rijnlandse typen Badorf, Hunneschans, Pingsdorf, Duisburg en Tating. Overige vondsten zijn slijpstenen, maalstenen, een weefgewicht en een bronzen schijffibula uit de 9e – 10e eeuw. Opvallend zijn een groot aantal gevonden hoornpitten en een samengestelde benen kam, gedateerd in de tweede helft 10e – eerste helft 11e eeuw. Deze vondsten zouden wijzen op de aanwezigheid van een leerlooierij of hoornbewerking. Literatuurverwijzing Bartels, M.H., Mittendorff, E.S. & Vermeulen, B., 2003. Deventer, Bruynssteeg 6-10, fase 2 (nr. 223). Deventer Jaarboek, 2003, pp.75-77. Bartels, M.H., Mittendorff, E.S. & Vermeulen, B., 2004. Deventer, Bruynssteeg 6-10, fase 2 (nr. 223) en Deventer Bruynssteeg 6-8 (nr. 223). Overijssels Erfgoed 2003, pp.9-10. Bartels, M.H. & Vermeulen, B., 2004. Deventer, Bruynssteeg 10 (nr. 223). Deventer Jaarboek, 2004, pp.59-80. Bartels, M.H., 2004. Twee kleine martavanen en andere 18de-eeuwse Chinese keramiek uit de Bruynssteeg te Deventer. Overijssels Erfgoed, 2003, pp.73-78. Mittendorff, E.S. & Vermeulen, B., 2004. Ambachtslieden, arme vrouwen en arbeiders. Archeologisch onderzoek naar de vroegmiddeleeuwse ambachtswijk en latere periodes aan de Bruynssteeg 6-10. Deventer (Rapportages Archeologie Deventer 14).
121
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d e f g h i j
k
122
Nummer en toponiem: 9. Deventer Centrum: Duivengang – Broederenstraat Omvattende vindplaats(en): Duivengang - Broederenstraat RD-coördinaten: 207585 / 474315 (locatie bij benadering). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: n.v.t. Complextype Erven Datering 900/1050 (VMED) – heden Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Opgraving Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten, sporen en structuren Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats bevindt zich op een hoge rivierduin (4K20). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Bij een opgraving op de kruising Duivengang – Broederenstraat, direct ten zuidoosten van de rond 1335 gestichte Broederenkerk, zijn diverse huisplattegronden en paalsporen gevonden. Deze huisplattegronden en paalsporen dateren mogelijk in de 9e – 12 of 13e eeuw. Ook is een complete kan aangetroffen van het type Pingsdorf. Deze kan is gedateerd in de 10e eeuw. Literatuurverwijzing Anonymous, 1992. Krantenknipsel Deventer Dagblad, 21 oktober 1992. Westerheem, 1992, p.291. Lubberding, H.H.J., 1992. Onderzoek Duivengang - Broederenstraat. Hunnepers, 1992, p.8.
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d
e f g h i
j
k
Nummer en toponiem: 10. Deventer Centrum: Geert Groote huis Omvattende vindplaats(en): Geert Groote Huis / Striksteeg 1 – 3 RD-coördinaten: 207520 / 474220 (met een omtrek van circa 15 meter). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: Projectnummer: 222 / 417 (Archeologie Deventer) ARCHIS Waarnemingsnummer: 416085 ARCHIS Vondstmeldingsnummer: 408386 ARCHIS Onderzoeksmeldingsnummer: 2647 / 54815 Complextype Akker Datering 725/900 (VMEC) – heden Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Opgraving Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten en sporen Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats bevindt zich op een relatief hooggelegen rivierterrasvlakte die plaatselijk met dekzand is bedekt (2M18a). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Onder (en in de directe omgeving van) het Geert Grote huis zijn een akkerlaag, ophogingslagen, (afval)kuilen en een greppel aangetroffen. De akkerlaag is aan de hand van vondstmateriaal gedateerd in de 9e eeuw – eerste helft 10e eeuw. De overige sporen zijn gedateerd in de 10e – 11e eeuw. Het aangetroffen aardewerk bestaat uit een onbekende hoeveelheid fragmenten van kogelpotten en reliëfbandamforen. Daarnaast is importaardewerk van de typen Mayen, Badorf, Pingsdorf, Duisburg en Paffrath gevonden. Behalve aardewerk is ook een onbekende (maar noemenswaardige) hoeveelheid smeltslakken waargenomen. Literatuurverwijzing Bartels, M.H. & Barwasser, M., 2002. Archeologisch onderzoek Striksteeg 1 - 3, Deventer. Deventer (Interne Rapportages Archeologie Deventer 5). Eimermann, E. & Mittendorff, E.S., 2013. Archeologische begeleiding Kelder Geert Groote Huis (project 417). Deventer (Interne Rapportages Archeologie Deventer 62).
123
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d
e f g h i
j
k
124
Nummer en toponiem: 11. Deventer Centrum: Grote Kerkhof Omvattende vindplaats(en): Grote Kerkhof / Grote Kerkhof 7 – 9 / Grote Kerkhof 10 – 11 / Grote Kerkhof 19 RD-coördinaten: 207440 / 474000 (met een omtrek van circa 50 meter). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: Projectcodes: 322 / 376 (Archeologie Deventer) ARCHIS Waarnemingsnummer: 13748 ARCHIS Onderzoeksmeldingsnummer: 32262 / 51457 Complextype Erf en Grafveld Datering 725/900 (VMEC) - heden Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Opgraving Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten, sporen en structuren. Bodemkundige informatie van de vindplaats: Het grote kerkhof bevindt zich op een relatief hooggelegen rivierterrasvlakte die plaatselijk met dekzand is bedekt (2M18a). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Onder het Grote Kerkhof zijn enkele haardplaatsen uit de 9e – 10e eeuw en een geïsoleerd paalspoor uit de tweede helft 9e – 12e eeuw gedocumenteerd. Daarbij is aardewerk aangetroffen. Behalve handgevormde kogelpotten bestaat een aanzienlijk deel van het aardewerk uit importaardewerk van de Rijnlandse aardewerktypen Badorf, Duisburg, HessensSchortens, Hunneschans, Mayen, Paffrath, Pingsdorf en Tating. Een slijpsteen, weefgewicht en een grote hoeveelheid metaalslakken wijzen op de aanwezigheid van ambachtelijke activiteit. De graven die zijn aangetroffen onder het grote kerkhof zijn gedateerd vanaf de 10e eeuw en later. Literatuurverwijzing Anonymous, 1979. n.t. Hunnepers, 1979-2, n.p. Eimermann, E., 2013. Verkoold graan uit de ijzertijd en een middeleeuws ophogingspakket. Archeologisch onderzoek bij de renovatie van hotel Vermeer aan de Grote Kerkhof 7 – 9 (project 376). Deventer (Interne Rapportages Archeologie Deventer 60). Es, W.A. van & Verwers, W.J.H., 1985. Karolingisch draaischijfaardewerk uit Deventer. In: V.T. van Vilsteren & D.J. de Vries, red. 1985. Van beek en land en mensenhand. Utrecht. pp.22-40. Hallewas, D.P., 1990. Deventer, Karolingische nederzetting, bisschoppelijke residentie, handels- stad aan de rivier. In: H. Sarfatij, red. 1990. Verborgen steden. Stadsarcheologie in Nederland. Amsterdam. pp.66-74. Lubberding, H.H.J., 1980. De Gekroonde Almansgading. Westerheem, 29, pp.405-409. Spitzers, T.A. & Bloemink, W., 1985. Onderzoek Grote Kerkhof 10 en 11. Hunnepers, 1985, p.49. Verlinde, A.D., 1980. Deventer. Jaarverslag van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, 1979, p.100. Vermeulen, B., Wal, M. van der & Pijpelink, A., 2010. Graven op het Grote Kerkhof. Archeologisch onderzoek in de stadsverwarmingssleuf voor het stadhuis, Deventer. Deventer (Rapportages Archeologie Deventer 30).
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d
e f g h i
j
k
Nummer en toponiem: 12. Deventer Centrum: Houtmarkt Omvattende vindplaats(en): Houtmarkt RD-coördinaten: 208071 / 474104 (locatie bij benadering). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: Projectnummer: 261 (Archeologie Deventer) ARCHIS Onderzoeksmeldingsnummer: 9031 Complextype Wal Datering 900/1050 (VMED) – heden Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Opgraving Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Structuur Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats bevindt zich op de grens tussen een hoge rivierduin (4K20) in het oosten en een relatief hooggelegen rivierterrasvlakte die plaatselijk met dekzand is bedekt (2M18a) in het westen. Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Bij opgravingswerkzaamheden onder de Houtmarkt zijn de jongste ophogingslagen van een aarden verdedigingswal waargenomen. Deze ophogingslagen zijn gedateerd in de 10e – 11e eeuw. Literatuurverwijzing Vermeulen, B., Gerritsen, S. & Mittendorff, E.S., 2010. Op het knooppunt van eeuwen. Archeologisch en historisch onderzoek naar de Deventer vestingwerken op de locaties Emmaplein, Boreelkazerne en Hoornwerk. Deventer (Rapportages Archeologie Deventer 31).
125
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d e f g h i
j
k
126
Nummer en toponiem: 13. Deventer Centrum: IJsselstraat Omvattende vindplaats(en): IJsselstraat / IJsselstraat - Kranesteeg RD-coördinaten: 207260 / 474100 (met een omtrek van circa 10 meter). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: ARCHIS Waarnemingsnummer: 27249 Complextype Kade Datering 725/900 (VMEC) – 1050/1250 (LMEA) Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Opgraving Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten en structuren. Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats bevindt zich op een relatief hooggelegen rivierterrasvlakte die plaatselijk met dekzand is bedekt (2M18a). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Bij een opgraving in de IJsselstraat stuitten onderzoekers op de resten van een houten beschoeiing. Een deel van deze beschoeiing is opgebouwd uit drie fragmenten van schepen. Deze scheepsfragmenten bestonden uit twee boord- en één bodemfragment, gedateerd in de 10e – 11e eeuw. Verder is een onbekende hoeveelheid Pingsdorf-aardewerk en 76 scherven gedraaid aardewerk uit de 8e – 9e eeuw aangetroffen. Literatuurverwijzing Anonymous, 1983. n.t. Hunnepers, 1983-2, n.p. Es, W.A. van & Verwers, W.J.H., 1985. Karolingisch draaischijfaardewerk uit Deventer. In: V.T. van Vilsteren & D.J. de Vries, red. 1985. Van beek en land en mensenhand. Utrecht. pp.22-40. Hallewas, D.P., 1985. Deventer. Jaarverslag van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, 1983, pp.48-50. Hallewas, D.P., 1990. Deventer, Karolingische nederzetting, bisschoppelijke residentie, handels- stad aan de rivier. In: H. Sarfatij, red. 1990. Verborgen steden. Stadsarcheologie in Nederland. Amsterdam. pp.66-74.
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d e f g h i
j
k
Nummer en toponiem: 14. Deventer Centrum: Kleine Overstraat Omvattende vindplaats(en): Kleine Overstraat / Kleine Overstraat 46 / Kleine Overstraat 57 RD-coördinaten: 207640 / 474075 (met een omtrek van circa 25 meter). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: ARCHIS Waarnemingsnummer: 19412 / 45916 Complextype Erf Datering 725/900 (VMEC) – heden Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Opgraving Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten en structuren Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats bevindt zich op een relatief hooggelegen rivierterrasvlakte die plaatselijk met dekzand is bedekt (2M18a). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Bij opgravingen in de Kleine Overstraat zijn diverse grondsporen en structuren aangetroffen. Onder meer zijn een deels verbrande leemlaag en een onbekende hoeveelheid (afval)kuilen gedocumenteerd. Deze sporen zijn gedateerd in de 10e – 11e eeuw. Ook zijn tussen de grondsporen twee hutkommen herkend. Vondsten bestaan uit een onbekende hoeveelheid fragmenten van kogelpotten en reliëfbandamforen, alsook fragmenten importaardewerk van de typen en Badorf, Pingsdorf en Paffrath. Verder zijn een onbekende hoeveelheid ijzerslakken en een stukje onidentificeerbaar brons, een koperen munt van Lodewijk de Vrome (814 – 840) en een schijffibula met witte inleg van emaille (uit de 9e – 10e eeuw) geborgen. Opvallend was de vondst van een compleet menselijk scheenbeen. Literatuurverwijzing Hallewas, D.P., 1990. Deventer, Karolingische nederzetting, bisschoppelijke residentie, handels- stad aan de rivier. In: H. Sarfatij, red. 1990. Verborgen steden. Stadsarcheologie in Nederland. Amsterdam. pp.66-74. Spitzers, T.A., 1988. Opgravingen in "La Rose", Kleine Overstraat, Deventer. Hunnepers, 1988, pp.21-24. Spitzers, T.A., 1990. 'Port-of-trade' of vroege stad? De nederzettingsgeschiedenis van Deventer in de vroege middeleeuwen archeologisch en historisch bekeken. Ongepubliceerde doctoraal-scriptie. Universiteit van Amsterdam. Verlinde, A.D., 1988. Deventer 2. Jaarverslag van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, 1987, p.124. Verlinde, A.D., 1989. Archeologische Kroniek van Overijssel 1988: Deventer. Overijsselse Historische Bijdragen, 104, pp.164-191.
127
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d
e f g h i
j
k
128
Nummer en toponiem: 15. Deventer Centrum: Klooster Omvattende vindplaats(en): Klooster 8 / Klooster-Noord RD-coördinaten: 207325 / 474195 (locatie bij benadering). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: ARCHIS Waarnemingsnummer: 13758 POM Inventarisnummer: 7060 Complextype Waterput Datering 725/900 (VMEC) - heden Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Opgraving en Onbekend Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten en een structuur. Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats bevindt zich op een relatief hooggelegen rivierterrasvlakte die plaatselijk met dekzand is bedekt (2M18a). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Van de opgraving zijn voornamelijk sporen en vondsten uit de late middeleeuwen afkomstig. Eén aangetroffen waterput heeft een vroegmiddeleeuwse datering. Hierin is gedraaid aardewerk van het type Badorf en fragmenten van een reliëfbandamfoor gevonden. Bijzonder zijn de resten van een leren schoen die door specialisten gedateerd is in de 9e – 10e eeuw. Literatuurverwijzing Dorgelo, A., 1961. Middeleeuws schoenwerk te Deventer. Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, 10 – 11, pp.453-361. Goubitz, O., 1997. Eight Exceptional Medieval Shoes from the Netherlands. Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, 42, pp.425-456.
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d
e f g h i j
k
Nummer en toponiem: 16. Deventer Centrum: Lange Bisschopstraat Omvattende vindplaats(en): Lange Bisschopstraat 1 / Lange Bisschopstraat 5 / Lange Bisschopstraat 24 – 26 RD-coördinaten: 207500 / 474095 en 207575 / 474145 (locaties bij benadering). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: Projectnummer: 227 / 429 (Archeologie Deventer) ARCHIS Waarnemingsnummer: 47584 ARCHIS Vondstmeldingsnummer: 421636 ARCHIS Onderzoeksmeldingsnummer: 54659 Complextype Erf Datering 900/1050 (VMED) - heden Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Opgraving Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten en sporen. Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats bevindt zich op een hoge rivierduin (4K20). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Onder de Lange Bisschopstraat 1 en 5 zijn een beperkt aantal vroegmiddeleeuwse sporen aangetroffen. Deze sporen omvatten een onbekend aantal (afval)kuilen en een palenrij die gedateerd zijn omstreeks het jaar 950. Hieruit is, behalve een weefgewicht, divers importaardewerk aangetroffen van de typen Mayen, Badorf, Hunneschans, Pingsdorf, Paffrath en Andenne. Ook is een onbekende hoeveelheid handgevormd aardewerk van het type Hessens-Schortens en reliëfbandamfoor gevonden. Opvallend is de vondst van een fragment van een gladwandige Romeinse kruik, die mogelijk met Romeins bouwmateriaal is meegekomen. Op 75 meter ten noordoosten van deze vindplaats is tijdens een onderzoek onder de Lange Bisschopstraat 24 – 26 één scherf van het aardewerktype Paffrath gevonden. Deze scherf bevond zich tussen sporen en vondsten die vanaf de late middeleeuwen dateren. Literatuurverwijzing Bartels, M.H., 2003. Archeologische Kroniek Gemeente Deventer, Lange Bisschopstraat 1 (nr. 227). Deventer Jaarboek, 2003, pp.80-81. Bartels, M.H., Barwasser, M., Bloemink, W. & Mittendorff, E., 2002. Lange Bisschopstraat 1. Een archeologisch proefonderzoek aan de Lange Bisschopstraat 1 te Deventer (Fase 1). Deventer (Interne Rapportages Archeologie Deventer 4). Eimermann, E., 2013. Archeologische begeleiding herbouw Lange Bisschopsstraat 24-26. Deventer (Interne Rapportage Archeologie Deventer 61). Lubberding, H.H.J., 1993. Onderzoek Lange Bisschopstraat 5. Hunnepers, 1993, p.10.
129
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d
e f g h i
j
k
130
Nummer en toponiem: 17. Deventer Centrum: Lebuïnuskerk Omvattende vindplaats(en): Lebuïnuskerk RD-coördinaten: 207430 / 474036 (met een omtrek van circa 25 meter). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: ARCHIS Waarnemingsnummer: 2530 / 2951 POM Inventarisnummer: 5767 / 1972 5 / 1977 5 Complextype Kerk en Losse vondst Datering 725/900 (VMEC) - heden Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Opgraving Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten en structuren. Bodemkundige informatie van de vindplaats: De Lebuïnuskerk bevindt zich op een relatief hooggelegen rivierterrasvlakte die plaatselijk met dekzand is bedekt (2M18a). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Onder de Lebuïnuskerk zijn funderingen en muurwerk gevonden van onder meer tufsteen. Deze funderingen zijn gedateerd vanaf halverwege de 11e eeuw. Behalve funderingen zijn enkele stukken keramiek aangetroffen, waaronder fragmenten van kogelpotten en geïmporteerd aardewerk van de typen Badorf, Pingsdorf en reliëfbandamfoor. Ook is verbrand leem waargenomen en zijn uit de opgraving een glis en fragmenten van een maalsteen afkomstig. Opvallend is een Romeinse dakpan en een bronzen munt van Contantinus II. De munt is te dateren tussen 334 en 335 na Chr. Literatuurverwijzing Anonymous, 1961. n.t. Nieuwsbulletin van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond, pp.4/35/55/205/220/238–239. Anonymous, 1962. n.t. Nieuwsbulletin van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond, pp.2/21/38. Bartels, M.H., 2006. De Deventer wal tegen de Vikingen. Archeologisch en historisch onderzoek naar de vroegmiddeleeuwse wal en stadsmuren (850 - 1900) en een vergelijking met andere vroegmiddeleeuwse omwalde nederzettingen. Deventer (Rapportages Archeologie Deventer 18).
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d e f g h i
j
k
Nummer en toponiem: 18. Deventer Centrum: Leeuwenbrugcomplex Omvattende vindplaats(en): Leeuwenbrugcomplex RD-coördinaten: 207850 / 474425 (locatie bij benadering). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: ARCHIS Waarnemingsnummer: 26000 Complextype Losse vondst Datering 270/350 (ROMLA) Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Onbekend Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondst Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats bevindt zich op een relatief hooggelegen rivierterrasvlakte die plaatselijk met dekzand is bedekt (2M18a). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Op de locatie van het Leeuwenbrugcomplex is een koperen munt (Aes III) gevonden van Constantinus II, geslagen tussen 334 en 335 na Chr. Literatuurverwijzing n.v.t.
131
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d
e f g h i j
k
132
Nummer en toponiem: 19. Deventer Centrum: Molenstraat Omvattende vindplaats(en): Molenstraat / Molenstraat 47 / Molenstraat 55 / Stenen Wal RD-coördinaten: 207165 / 474370 (met een omtrek van circa 30 meter). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: Projectnummer: 76 / 246 (Archeologie Deventer) ARCHIS Waarnemingsnummer: 2989 / 2990 / 13797 / 416145 ARCHIS Vondstmeldingsnummer: 408520 ARCHIS Monumentnummer: 14805 Complextype Wal Datering 725/900 (VMEC) – heden Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Losse vondst, booronderzoek, opgraving, niet-archeologisch graafwerk en onbekend. Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten, sporen en structuren Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats bevindt zich op een hoge rivierduin (4K20). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Bij diverse werkzaamheden in de Molenstraat en de Stenen Wal zijn de resten van een aarden verdedigingswal uit 882 na Chr. aangetroffen. Ook zijn diverse ophogingslagen daterende tot tenminste halverwege de 11e eeuw waargenomen. Verder is uit de grondsporen een hutkom herkend, die door de onderzoekers gedateerd is vanaf de tweede helft van de 9e eeuw tot de (stads)brand van 882 na Chr. Uit de diverse sporen kwamen fragmenten van handgevormde kogelpotten. Het aangetroffen gedraaide aardewerk bestaat uit de geïmporteerde aardewerktypen Mayen, Badorf, Pingsdorf en Paffrath. Ook zijn scherven van één of meerdere reliëfbandamforen en fragmenten van een maalsteen geborgen. Literatuurverwijzing Bartels, M.H., 2006. De Deventer wal tegen de Vikingen. Archeologisch en historisch onderzoek naar de vroegmiddeleeuwse wal en stadsmuren (850 - 1900) en een vergelijking met andere vroegmiddeleeuwse omwalde nederzettingen. Deventer (Rapportages Archeologie Deventer 18). Bartels, M.H. & Vermeulen, B., 2004. Deventer, Molenstraat 47 (nr. 246). Deventer Jaarboek, 2004, pp.59-80.
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d
e f g h i
j
k
Nummer en toponiem: 20. Deventer Centrum: Muggeplein Omvattende vindplaats(en): Barmhartigesteeg / Lindenstraat / Lindenstraat – Noordenbergstraat / Muggeplein RD-coördinaten: 207235 / 474250 (met een omtrek van circa 50 meter). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: Projectnummer: 262 (Archeologie Deventer) ARCHIS Waarnemingsnummer: 2997 / 2980 / 3342 / 404002 ARCHIS Vondstmeldingsnummer: 401824 ARCHIS Onderzoeksmeldingsnummer: 9449 Complextype Erven Datering 725/900 (VMEC) - heden Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Opgraving en niet-archeologisch graafwerk Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten, sporen en structuren. Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats bevindt zich op de grens van een hoge rivierduin (4K20) met een relatief hooggelegen rivierterrasvlakte die plaatselijk met dekzand is bedekt (2M18a). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. De opgravingen onder en rond het Muggeplein hebben diverse resultaten opgeleverd. Het aangetroffen aardewerk bestond uit handgevormd Hessens-Schortens aardewerk en kogelpotten. Eén van de kogelpotten was versierd met een rozetversiering. Daarnaast is importaardewerk uit met name het Rijnland aangetroffen, bestaande uit aardewerk van de typen Mayen, Badorf, Walberberg, Hunneschans, Pingsdorf, Paffrath en Andenne. Tevens zijn fragmenten van één of meerdere reliëfbandamforen aangetroffen. De waargenomen grondsporen bestaan uit leemvloeren, een onbekend aantal paalgaten en afvalkuilen (gedateerd in de tweede helft 8e – eind 10e eeuw). Ook zijn resten van een houten beschoeiing uit de 10e eeuw, palenrijen uit de tweede helft van de 9e eeuw en een hutkom uit de laatste driekwart van de 10e eeuw aangetroffen. Uit de grondsporen kwamen tufsteenfragmenten en twee Romeinse daktegels. Op één van de Romeinse daktegels stond het opschrift “LEGVIVIC”. Dit wijst op het “Legio VI Victrix”, het “Onoverwinnelijk 6de legioen”, dat in Xanten was gelegerd. Ten slotte bestaat het aangetroffen vondstmateriaal uit zowel huishoudelijke als ambachtelijke resten: slachtafval, vijzels, fragmenten van maalstenen, slijpstenen, een ijzeren mes en een smeltkroesje die is gedateerd omstreeks het jaar 1000. Verder zijn een glis, een versierde benen drielagenkam en twee glazen kralen gevonden. Literatuurverwijzing Anonymous, 1975. n.t. Hunnepers, 1975-1, n.p. Anonymous, 1979. n.t. Hunnepers, 1979-2, n.p. Bartels, M.H. & Vermeulen, B., 2005. Deventer, Muggeplein 10 (nr. 262). Deventer Jaarboek, 2005, pp.75-77. Bartels, M.H. & Vermeulen, B., 2005. Rapport Inventariserend Veldonderzoek Muggeplein, Deventer. Advies voor vervolgonderzoek. Deventer (intern advies Archeologie Deventer 2005). Es, W.A. van & Verwers, W.J.H., 1985. Karolingisch draaischijfaardewerk uit Deventer. In: V.T. van Vilsteren & D.J. de Vries, red. 1985. Van beek en land en mensenhand. Utrecht. pp.22-40. Halbertsma, H., 1980. Deventer, gem. Deventer. Stadskernonderzoek Lindenstraat. Jaarverslag van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, 1979, p.63. Halbertsma, H. & Verlinde, A.D., 1979. Archeologisch nieuws. Deventer. Bulletin van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond, 78, p.179. 133
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
Hallewas, D.P., 1981. Archeologische kroniek van Overijssel over 1979/1980. Deventer. Overijsselse Historische Bijdragen, 96, pp.153-154. Hallewas, D.P., 1990. Deventer, Karolingische nederzetting, bisschoppelijke residentie, handels- stad aan de rivier. In: H. Sarfatij, red. 1990. Verborgen steden. Stadsarcheologie in Nederland. Amsterdam. pp.66-74. Kars, H. & Broekman, J.A., 1981. Early-Medieval Dorestad, an Archaeo-Petrological Study. Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, 31, pp.415451. Vermeulen, B. & Bartels, M.H., 2006. Deventer, Centrum, Muggeplein 10 (nr. 262). Overijssels Erfgoed, 2005, pp.12-13.
134
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d e f g h i
j
k
Nummer en toponiem: 21. Deventer Centrum: Muntentoren Omvattende vindplaats(en): Muntentoren RD-coördinaten: 207820 / 473915 (locatie bij benadering). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: n.v.t. Complextype Losse vondst Datering 725/900 (VMEC) - heden Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Opgraving Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats bevindt zich op een relatief hooggelegen rivierterrasvlakte die plaatselijk met dekzand is bedekt (2M18a). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Bij een onderzoek bij de Muntentoren zijn een aantal aardewerkfragmenten geborgen. Hoewel een deel van dit aardewerk uit kogelpotten bestond, zijn ook fragmenten van importaardewerk uit het Rijnland aangetroffen. De aangetroffen typen importaardewerk omvatten aardewerk van het type Mayen, Badorf, Pingsdorf en fragmenten van één of diverse reliëfbandamforen. Ook is een ijzeren (werk)bijl aangetroffen. Literatuurverwijzing Dorgelo, A., 1952. Vondsten binnen het oude stadsgebied, Deventer (Overijssel). Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, 3, pp.28-50.
135
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d
e f g h i
j
k
136
Nummer en toponiem: 22. Deventer Centrum: Nieuwe Markt Omvattende vindplaats(en): Nieuwe Markt / Nieuwe Markt 20 / Noordenbergstraat 11 RD-coördinaten: 207360 / 474085 (met een omtrek van circa 30 meter). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: Projectnummer: 14 / 114 (Archeologie Deventer) ARCHIS Waarnemingsnummer: 2988 / 2991 / 24666 Complextype Erven Datering 725/900 (VMEC) – 1050/1250 (LMEA) Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Detectorvondst, Losse vondst en Opgraving Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten, sporen en structuren Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats bevindt zich op een relatief hooggelegen rivierterrasvlakte die plaatselijk met dekzand is bedekt (2M18a). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Onder de Nieuwe Markt zijn de sporen aangetroffen van het Bisschoppelijke hof. Deze sporen zijn geïnterpreteerd als muurresten van tufsteen, paalsporen, (afval)kuilen, greppels, haardplaatsen en sporen van huisplattegronden of bijgebouwen. De sporen zijn gedateerd in de tweede helft 8e – eind 10e of begin 11e eeuw. Het aangetroffen aardewerk bestaat uit fragmenten van kogelpotten en importaardewerk van de typen Mayen, Badorf en Pingsdorf. Ook zijn fragmenten van reliëfbandamforen en een complete Badorf-pot gevonden. Verder zijn enkele benen voorwerpen gevonden, waaronder een glis en een weefkam. Bijzonder is de vondst van een drieknoppen- of kruisboogfibula, die gedateerd is tussen 150-525 na Chr. Deze laatstgenoemde vondst is gevonden nadat het zand (dat uit de opgraving afkomstig was) elders was gestort. Literatuurverwijzing Anonymous, 1990. n.t. Hunnepers, 1990, p.12. Bartels, M.H., 2006. De Deventer wal tegen de Vikingen. Archeologisch en historisch onderzoek naar de vroegmiddeleeuwse wal en stadsmuren (850 - 1900) en een vergelijking met andere vroegmiddeleeuwse omwalde nederzettingen. Deventer (Rapportages Archeologie Deventer 18). Dorgelo, A., 1956. Het oude Bisschopshof te Deventer, Overijssel. Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, 7, pp.39-80. Endeman, M., 1994. Graven naar de 'Graven'. Fibula, 35, p.4. Mittendorff, E.S., 2010. Nieuwe Markt - Hegius Filmtheater. Archeologische bureaustudie. Deventer (Interne Rapportages Archeologie Deventer 35). Spitzers, T.A., 1985. Onderzoek Nieuwe Markt 20. Hunnepers, 1985, pp.36-37.
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d e f g h i j
k
Nummer en toponiem: 23. Deventer Centrum: Noordenbergschild Omvattende vindplaats(en): Noordenbergschild RD-coördinaten: 207237 / 474435 (locatie bij benadering). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: Projectnummer: 162 (Archeologie Deventer) Complextype Erven Datering 725/900 (VMEC) – heden Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Opgraving Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten, sporen en structuren Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats bevindt zich op een hoge rivierduin (4K20). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Tussen de grondsporen onder het Noordenbergschild zijn vier afvalkuilen, een standgreppel, één hutkom en twee huisplattegronden herkend. Deze structuren zijn gedateerd in de periode van het begin van de 9de eeuw tot de aanval van de Noormannen in het jaar 882. Uit de drie daaropvolgende jaren zijn de resten van een wal en een gracht aangetroffen. Vondstmateriaal bestaat onder meer uit aardewerk en smeedslakken. Ook zijn een boogvormige ijzeren fibula uit de 9e eeuw en twee denarii van Lotharius I gevonden. De denarii van Lotharius I dateren tussen 840 en 855 na Chr. Het aangetroffen aardewerk bestaat uit fragmenten van handgevormde kogelpotten, maar meer dan de helft van het aardewerk bestond uitgedraaid importaardewerk van de typen Badorf, Walberberg en Pingsdorf. Daarbij zijn een tiental fragmenten van één of meerdere reliëfbandamforen geborgen. Literatuurverwijzing Bartels, M.H., 2006. De Deventer wal tegen de Vikingen. Archeologisch en historisch onderzoek naar de vroegmiddeleeuwse wal en stadsmuren (850 - 1900) en een vergelijking met andere vroegmiddeleeuwse omwalde nederzettingen. Deventer (Rapportages Archeologie Deventer 18).
137
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b
c d
e f g h i
j
k
138
Nummer en toponiem: 24. Deventer Centrum: Polstraat Omvattende vindplaats(en): Burseplein / Melksterstraat / Polstraat / Polstraat – Bursestraat / Polstraat – Melksterstraat / Polstraat 13 – 23 / Polstraat 14 / Polstraat 16 / Polstraat 18 / Polstraat 65 – 73 / Polstraat 69 – 70 / Polstraat 71 – 73 / Welle. RD-coördinaten: 207615 / 473925 (met een omtrek van circa 50 meter). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: Projectcodes: 12 / 77 / 95 /124 / 197 / 199 / 286 (Archeologie Deventer), 99.006 (BAAC) ARCHIS Waarnemingsnummers: 2954 / 2960 / 2961 / 2977 / 2987 / 2999 / 13734 / 13576 / 26738 / 26365 Complextype Erven Datering 725/900 (VMEC) - heden Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Diverse opgravingen, losse (detector)vondsten en niet-archeologisch graafwerk. Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten, sporen en structuren. Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats bevindt zich op de grens van een hoge rivierduin (4K20) ten westen met een relatief hooggelegen rivierterrasvlakte die plaatselijk met dekzand is bedekt (2M18a) in het oosten van het gebied. Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Uit de diverse opgravingen in en rond de Polstraat zijn tientallen huisplattegronden gevonden daterend vanaf circa 800 na Chr. tot heden. Vanaf omstreeks 950 na Chr. zijn ook enkele kelders bekend. Daarnaast zijn enkele waterputten en een hutkom aangetroffen. Aardewerk bestaat deels uit handgevormde kogelpotten, maar importaardewerk is ook ruim vertegenwoordigd. Het aangetroffen importaardewerk omvat vooral de Rijnlandse aardewerktypen Badorf, Duisburg, Hessens-Schortens, Hunneschans, Mayen, Paffrath, Pingsdorf en Tating. Daarnaast zijn diverse fragmenten van reliëfbandamforen aangetroffen. Opvallend zijn enkele Romeinse tegulae en muurresten van tufsteen. Van enkele gevonden benen kammen uit de 9de eeuw zijn de tanden afgezaagd, wat zou duiden op sporen van een onafgemaakte reparatie. Tevens zijn diverse vondsten gedaan die van huishoudelijke of ambachtelijke context getuigen, zoals enkele fibulae uit de 9e – halverwege de 10e eeuw, (fragmenten van) maalstenen, een bijl, een vijzel en een benen naald. Verder zijn de resten van een houten beschoeiing uit de 9e – 10e eeuw aangetroffen, een ijzeroven uit de eerste helft van de 10e eeuw en een in de 11e eeuw gedateerde proefslag van een muntmeester. Literatuurverwijzing Anonymous, 1979. n.t. Hunnepers, 1979-2, n.p. Clevis, H. & Kottman, J., 1989. Weggegooid en teruggevonden. Aardewerk en glas uit Deventer vondstcomplexen. Kampen. Dorgelo, A., 1951. Oudheidkundige waarnemingen te Deventer. Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, 2, pp.11-13. Es, W.A. van & Verwers, W.J.H., 1985. Karolingisch draaischijfaardewerk uit Deventer. In: V.T. van Vilsteren & D.J. de Vries, red. 1985. Van beek en land en mensenhand. Utrecht. pp.22-40. Halbertsma, H., 1957. n.t. Nieuwsbulletin van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond, p.107. Hallewas, D.P., 1981. Archeologische kroniek van Overijssel over 1979/1980. Deventer. Overijsselse Historische Bijdragen, 96, pp.154 – 156. Hallewas, D.P., 1982. Deventer, gem. Deventer. Stadskernonderzoek (of opgraving stadskern). Jaarverslag van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, 1980, pp.47-48.
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
Hallewas, D.P., 1983. Deventer, gem. Deventer. Stadskernonderzoek (Burseplein). Jaarverslag van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, 1981, pp.48-51. Hallewas, D.P., 1990. Deventer, Karolingische nederzetting, bisschoppelijke residentie, handels- stad aan de rivier. In: H. Sarfatij, red. 1990. Verborgen steden. Stadsarcheologie in Nederland. Amsterdam. pp.66-74. IJzereef, G.F. & Laarman, F., 1986. The animal remains from Deventer (8th – 19th Centuries AD). Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, 36, pp.405-443. Kars, H. & Broekman, J.A., 1981. Early-Medieval Dorestad, an Archaeo-Petrological Study. Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, 31, pp.415451. Lubberding, H.H.J., 1987. Een houten straat in Deventer. Westerheem, 1987, pp.202-205. Lubberding, H.H.J., 1996. De erosie van het Deventer bodemarchief. Bergstraat 1979. In: J.R.M. Magdelijns, D.J. de Vries, H.J. Nalis & R.H.P. Proos, red. 1996. Het kapittel van Lebuinus in Deventer. Nalatenschap van een immuniteit in bodem, bebouwing en beschrijving. Nieuwegein. pp.284-292. Mittendorff, E.S., 2002. De 10de -11de eeuwse keramiek uit de middeleeuwse houten kelders aan de Polstraat te Deventer. Hunnepers, 2002, pp.31-34. Mittendorff, E.S., 2007. Huizen van heren. Archeologisch onderzoek naar het proces van verstedelijking en de vorming van een stedelijke elite in het Polstraatkwartier van Deventer, ca. 800 - 1250. Deventer (Rapportages Archeologie Deventer 20). Spitzers, T.A., 2000. Archeologisch onderzoek Polstraat 69/71 te Deventer 1998 - 1999. 1100 jaar bouwen en leven in de Polstraat. Deventer (BAAC rapport 99.006). Vermeulen, B., Bartels, M.H., Mittendorff, E.S. & Hermsen, I., 2008. Projecten van Archeologie Deventer. Hunnepers, 2007/2008, pp.23-30. Vermeulen, B., Mittendorff, E.S. & Bartels, M.H., 2007. Onder burgers en meesters. Archeologisch inventariserend veldonderzoek Burseplein Stadskantoor, gemeente Deventer (project 286). Deventer (Interne Rapportages Archeologie Deventer 21).
139
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d e f g h i
j k
140
Nummer en toponiem: 25. Deventer Centrum: Rijkmanstraat Omvattende vindplaats(en): Rijkmanstraat RD-coördinaten: 207990 / 473960 (locatie bij benadering) Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: Projectnummer: 412 (Archeologie Deventer) Complextype Losse vondst Datering 725/900 (VMEC) – heden Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Booronderzoek Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondst Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats bevindt zich op de grens tussen een hoge rivierduin (4K20) in het noorden en een relatief hooggelegen rivierterrasvlakte die plaatselijk met dekzand is bedekt (2M18a) in het zuiden. Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Bij een booronderzoek in de Rijkmanstraat is een scherf van het type Badorf opgeboord. Literatuurverwijzing Mittendorff, E.S., 2013. Archeologische begeleiding en booronderzoek Rijkmanstraat 50 – 52 (project 412). Deventer (Briefrapport Archeologie Deventer 18).
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d e f g h i j
k
Nummer en toponiem: 26. Deventer Centrum: Roggestraat Omvattende vindplaats(en): Roggestraat 5/ Roggestraat Luxor II RD-coördinaten: 207880 / 474125 (met een omtrek van circa 10 meter). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: Projectnummer: 51 (Archeologie Deventer) Complextype Grafveld Datering 725/900 (VMEC) Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Opgraving Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten en structuren Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats bevindt zich op een hoge rivierduin (4K20). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Bij opgravingen in 1976 en 1984 stuitten de onderzoekers op een intact skelet, delen van skeletten en enkele schedels. Tenminste één skelet lag nog in zijn of haar oorspronkelijke positie. Door middel van een 14C-datering zijn twee skeletten gedateerd rond 760 – 830 en 680 – 780 na Chr. Daarbij is een onbekende hoeveelheid aardewerk van de typen Badorf en Hunneschans van de vindplaatsen geborgen. Mogelijk was de omvang van het grafveld groter. In de Bergstraat, direct ten zuiden van de Roggestraat, zijn ook skeletresten aangetroffen. De datering van deze skeletten is niet met zekerheid vast te stellen. Zeker is dat de skeletten uit de Bergstraat dateren van vóór 1200. Literatuurverwijzing Anonymous, 1977. n.t. Hunnepers, 1977-1, n.p. Vermeulen, B., Wal, M. van der & Pijpelink, A., 2010. Graven op het Grote Kerkhof. Archeologisch onderzoek in de stadsverwarmingssleuf voor het stadhuis, Deventer. Deventer (Rapportages Archeologie Deventer 30).
141
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d e f g h i
j
k
142
Nummer en toponiem: 27. Deventer Centrum: Sandrasteeg Omvattende vindplaats(en): Sandrasteeg 8 RD-coördinaten: 207462 / 474150 (locatie bij benadering). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: ARCHIS Waarnemingsnummer: 32785 Complextype Erven Datering 725/900 (VMEC) – 900/1050 (VMED) Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Opgraving Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten en sporen. Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats bevindt zich op een relatief hooggelegen rivierterrasvlakte die plaatselijk met dekzand is bedekt (2M18a). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Tijdens een opgraving in de Sandrasteeg is een brandlaag aangetroffen. Deze brandlaag bestaat volgens de onderzoekers mogelijk uit de resten van een houten voorganger van de bisschoppelijke palts, aan de hand van aardewerk gedateerd in de 9e eeuw. Verder is een onbekende hoeveelheid ijzerslak aangetroffen. De onderzoekers stelden aanwijzingen gevonden te hebben voor de aanwezigheid van een edelsmid op deze locatie. Deze edelsmid zou hier hebben gezeten in de tweede helft 9e – eerste helft 10e eeuw. Literatuurverwijzing Cock-Buurman, J. de, 1993. Deventer Sandrasteeg 8. Laat Karolingische bewoning, middeleeuws poortgebouw bisschopshof. Jaarverslag van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, 1992, p.110. Magdelijns, J.R.M., Nalis, H.J., Proos, R.H.P. & Vries, D.J. de, 1996. De Proosdij. In: J.R.M. Magdelijns, D.J. de Vries, H.J. Nalis & R.H.P. Proos, red. 1996. Het kapittel van Lebuinus in Deventer. Nalatenschap van een immuniteit in bodem, bebouwing en beschrijving. Nieuwegein. pp.138-206. Verlinde, A.D., 1993. Deventer Sandrasteeg 8. Laat Karolingische bewoning, Middeleeuws poortgebouw bisschopshof. Jaarverslag van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, 1992, pp.70-72. Vries, D., Bloemink, W. & Proos, R.H.P., 1992. De Proosdij in Deventer. Bulletin van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond, 91-5/6, pp.156-165.
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d
e f g h i
j
k
Nummer en toponiem: 28. Deventer Centrum: Smedenstraat – Bagijnenstraat Omvattende vindplaats(en): Bagijnenstraat / Smedenstraat / Smedenstraat 475 RD-coördinaten: 207400 / 474460 (met een omtrek van circa 20 meter). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: Projectnummer: 233 / 278 (Archeologie Deventer) ARCHIS Waarnemingsnummer: 416119 ARCHIS Vondstmeldingsnummer: 408423 ARCHIS Onderzoeksmeldingsnummer: 4721 Complextype Erven Datering 725/900 (VMEC) - heden Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Opgraving Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten en structuren. Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats bevindt zich op een relatief hooggelegen rivierterrasvlakte die plaatselijk met dekzand is bedekt (2M18a). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Tijdens de opgravingen in en rond de Smedenstraat/Bagijnenstraat zijn diverse structuren aangetroffen. Allereerst zijn een huisplattegrond, een waterput en een vijfkantige hooimijt aangetroffen die gedateerd zijn in de tweede helft 8e – eind 9e eeuw. Uit de periode tussen de 9e – 10e eeuw is een greppel waargenomen. Daaropvolgend is een hutkom opgegraven die gedateerd is in de 10e – halverwege de 11e eeuw. Ten slotte zijn binnen de opgraving enkele afvalkuilen aangetroffen waarin aardewerk is aangetroffen van het type Badorf en/of Walberberg (mogelijk te dateren tot halverwege de 10e eeuw). Literatuurverwijzing Anonymous, 1982. n.t. Hunnepers, 1982-2, n.p. Bartels, M.H. & Vermeulen, B., 2003. Deventer. Smedenstraat 475, Elisabethskapel - Lange Huis (nr. 233). Deventer Jaarboek, 2003, pp.88-90. Bartels, M.H. & Vermeulen, B., 2004. Deventer, Smedenstraat 475 (nr. 233). Deventer Jaarboek, 2004, pp.59-80. Bartels, M.H. & Vermeulen, B., 2004. Deventer, Smedenstraat 475, Elisabethkapel - Lange Huis. Overijssels Erfgoed, 2003, pp.12-14. Vermeulen, B., 2003. Het archeologisch onderzoek aan de Smedenstraat 475 te Deventer, een voorpublicatie. Overijssels Erfgoed, 2003, pp.55-64. Vermeulen, B., 2006. Razende mannen, onrustige vrouwen. Archeologisch en historisch onderzoek naar de vroegmiddeleeuwse nederzetting, een adellijke hofstede en het St. Elisabethsgasthuis te Deventer. Deventer (Rapportages Archeologie Deventer 17).
143
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d
e f g h i
j
k
144
Nummer en toponiem: 29. Deventer Centrum: Smedenstraat – Smidsgang Omvattende vindplaats(en): Smedenstraat 38 – 44 / Smidsgang RD-coördinaten: 207660 / 474355 (met een omtrek van circa 30 meter). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: Projectnummer: 236 / 278 (Archeologie Deventer) ARCHIS Waarnemingsnummer: 416121 / 416179 ARCHIS Vondstmeldingsnummer: 408776 / 408434 ARCHIS Onderzoeksnummer: 4910 Complextype Nederzetting Datering 725/900 (VMEC) – heden Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Opgraving Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten, sporen en structuren Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats bevindt zich op een relatief hooggelegen rivierterrasvlakte die plaatselijk met dekzand is bedekt (2M18a), maar grenst zeer nauw aan een hoge rivierduin (4K20). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Bij opgravingswerkzaamheden in en rond de Smidsgang zijn diverse sporen gevonden die aan de hand van een (stads)brandspoor gedateerd kunnen worden tot 882 na Chr. Een aangetroffen akkerlaag is gedateerd vanaf de stichting van de stad Deventer rond het jaar 768 tot halverwege de 9e eeuw. Verder zijn een (stand)greppel, vier paalgaten, één hutkom, één oven en een (afval)kuil beschreven. Al deze sporen en structuren zijn gedateerd in de tweede helft 9e eeuw tot aan de inval van de Noormannen in 882 na Chr. Ook zijn sporen herkend als zijnde de stadswal en ophogingen hiervan. De oorspronkelijke stadswal is in korte tijd opgeworpen en dateert volgens de onderzoekers tussen 882 en 885 na Chr. Tot zeker halverwege de 12e eeuw is de wal meermaals opgehoogd. Aardewerkvondsten bestonden uit fragmenten van kogelpotten en importaardewerk van de typen Mayen, Badorf, Walberberg en Tating. Behalve aardewerk zijn ook smeedslakken, fragmenten van een maalsteen en een strijkglas gevonden. Literatuurverwijzing Bartels, M.H., 2006. De Deventer wal tegen de Vikingen. Archeologisch en historisch onderzoek naar de vroegmiddeleeuwse wal en stadsmuren (850 - 1900) en een vergelijking met andere vroegmiddeleeuwse omwalde nederzettingen. Deventer (Rapportages Archeologie Deventer 18).
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d e f g h i j
k
Nummer en toponiem: 30. Deventer Centrum: Stadhuis Omvattende vindplaats(en): Stadhuis RD-coördinaten: 207485 / 474000 (locatie bij benadering). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: ARCHIS Waarnemingsnummer: 30590 Complextype Erven en graf Datering 725/900 (VMEC) - heden Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Opgraving Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten en een structuur. Bodemkundige informatie van de vindplaats: Op de flank van een hoge rivierduin (4K20). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Onder het stadhuis is een fundering waargenomen van veldkeien, ijzeroerbrokken en tufsteen. Deze fundering is gedateerd in de 9e – 10e eeuw. Opvallend is de vondst van een geïsoleerd graf van een jonge vrouw. Daarbij zijn resten van een door brand verwoest huis aangetroffen. Het graf en het door brand verwoeste huis zijn gedateerd in de periode tussen de 10e – 12e eeuw. Tevens zijn grote concentraties slachtafval, een groot aantal importscherven (waaronder aardewerk van het type Pingsdorf en fragmenten van een Reliëfbandamfoor) aangetroffen. Literatuurverwijzing Anonymous, 1979. n.t. Hunnepers, 1979-2, n.p. Anonymous, 1981. n.t. Hunnepers, 1981-1, n.p. Es, W.A. van & Verwers, W.J.H., 1985. Karolingisch draaischijfaardewerk uit Deventer. In: V.T. van Vilsteren & D.J. de Vries, red. 1985. Van beek en land en mensenhand. Utrecht. pp.22-40. Hallewas, D.P., 1990. Deventer, Karolingische nederzetting, bisschoppelijke residentie, handels- stad aan de rivier. In: H. Sarfatij, red. 1990. Verborgen steden. Stadsarcheologie in Nederland. Amsterdam. pp.66-74. Lubberding, H.H.J., 1979. Archeologische kroniek van Overijssel over 1977/1978. Deventer. Overijsselse Historische Bijdragen, 94, pp.109-110. Lubberding, H.H.J., 1982. Oudheidkundig bodemonderzoek in en om het stadhuis. In: A.C.F. Koch, red. 1982. In en om het Deventer stadhuis. Deventer. pp.41-51. Lubberding, H.H.J., 1996. De erosie van het Deventer bodemarchief. Bergstraat 1979. In: J.R.M. Magdelijns, D.J. de Vries, H.J. Nalis & R.H.P. Proos, red. 1996. Het kapittel van Lebuinus in Deventer. Nalatenschap van een immuniteit in bodem, bebouwing en beschrijving. Nieuwegein. pp.284-292.
145
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d e f g h i
j
k
146
Nummer en toponiem: 31. Deventer Centrum: Stromarkt Omvattende vindplaats(en): Stromarkt RD-coördinaten: 207420 / 474180 (locatie bij benadering). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: ARCHIS Waarnemingsnummer: 32785 Complextype Erven Datering 725/900 (VMEC) – 900/1050 (VMED) Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Opgraving Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten en sporen. Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats bevindt zich op een relatief hooggelegen rivierterrasvlakte die plaatselijk met dekzand is bedekt (2M18a). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Bij onderzoek aan de Stromarkt is een Karolingisch woonniveau met diverse (afval)kuilen en paalsporen aangetroffen. Een onbekende hoeveelheid aardewerk van de typen Mayen, Badorf en fragmenten van reliëfbandamforen zijn geborgen. Daarnaast zijn enkele hypocaust-tegels, een bronzen hanger met een kruis en een ijzeren hanger met een dierornament (mogelijk met sporen van zilver en goud) gevonden. Eén van de hypocaust-tegels bevatte een stempel van het 30e legioen, dat te Xanten gelegerd was. De ijzeren hanger met dierornament is gedateerd in de laatste helft van de 8e eeuw. Noemenswaardig is de vondst van een vulling van een zegelring, met daarin een mansportret in ligniet. De laatstgenoemde vondst dateert in de 8e – 9e eeuw en is geïnspireerd op zegelringen van Romeinse keizers uit de 4e eeuw. Literatuurverwijzing Halbertsma, H. & Bogaers, J.E., 1967. n.t. Nieuwsbulletin van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond, 2, n.p. Ypey, J., 1968. Fundstücke mit anglo-karolingischer Tierornamentik in niederländischen Sammlungen. Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, 18, pp.175-191.
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d
e f g h i
j
k
Nummer en toponiem: 32. Deventer Centrum: Onbekend Omvattende vindplaats(en): Deventer Binnenstad / Deventer Stadskern RD-coördinaten: 207300 / 474340 (met een omtrek van ca. 450m). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: ARCHIS Monumentnummer: 13696 ARCHIS Waarnemingsnummer: 2458 / 2993 / 19413 Complextype Wal, haven, erven en losse vondsten Datering 725/900 (VMEC) - heden Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Onbekend, detectorvondsten en niet-archeologisch graafwerk. Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten, sporen en structuren. Bodemkundige informatie van de vindplaats: Het centrum van Deventer is gelegen op zowel een hoge rivierduin (4K20) als een relatief hooggelegen rivierterrasvlakte die plaatselijk met dekzand is bedekt (2M18a). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Tijdens een inventarisatie van de Werkgroep Stadskernonderzoek zijn binnen de stadskern van Deventer een omwalling en een haven uit de tweede helft 8e – halverwege de 11e eeuw waargenomen. Verder zijn diverse vondsten en sporen uit de stadskern afkomstig waarvan de exacte locatie onbekend is. Allereerst zijn diverse sporen van bebouwing waargenomen, waaronder houtskool, houtresten, verbrand leem en tufsteen. Deze sporen zijn gedateerd tot in de late middeleeuwen A (tot maximaal halverwege de 13e eeuw). Verder zijn aardewerkvondsten gedaan, waaronder scherven van handgevormde kogelpotten, importaardewerk van de typen Badorf en Pingsdorf en fragmenten van één of meerdere reliëfbandamforen. Ook zijn een netverzwaarder en een weefgewicht van keramiek gevonden. Opvallend zijn enkele metaalvondsten die gedateerd zijn in de tweede helft 8e – halverwege de 11e eeuw. Deze metaalvondsten omvatten een bronzen kruisvormige fibula met lijnversiering, een bronzen pseudo-muntfibula met parelrand en keizerskop, een rechthoekige bronzen fibula met lijnversiering en ‘oortjes’ en ten slotte een ijzeren amulet in kruisvorm met een haak aan de onderzijde. Een aantal vondsten zijn mogelijk gedaan tijdens werkzaamheden bij de aanleg van gasleidingen in de Beeresteeg, Noordereinde, Noordenbergstraat. Een aantal metaalvondsten zijn gevonden nadat het zand was afgevoerd naar een andere locatie. Literatuurverwijzing Dorgelo, A., 1952. Vondsten binnen het oude stadsgebied, Deventer (Overijssel). Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, 3, pp.28-50. Gevers, A.J. & Mensema, A.J., 1994. Stadsplattegronden van Jacob van Deventer. Alphen aan de Rijn. Hasselt, H., 1988. n.t. The Coinhunter, 26, p.11. Houck, M.E., 1901. Gids voor Deventer en Omstreken. Deventer. Steegh, A., 1985. Monumentenatlas van Nederland. 1100 historische nederzettingen in kaart. Zutphen. Verlinde, A.D., 1989. Archeologische Kroniek van Overijssel 1988: Deventer. Overijsselse Historische Bijdragen, 104, pp.164-191.
147
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
Gemeente Deventer – Bathmen a b c d
e f g h i
j
k
148
Nummer en toponiem: 33. Bathmen: Bathmense Enk Omvattende vindplaats(en): Bathmen / Enklaan / Bathmense Enk RD-coördinaten: 215900 / 473600 (met een omtrek van circa 100 meter, locatie bij benadering). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: Projectnummer: 1160 (Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek) ARCHIS Waarnemingsnummer: 29841 Complextype Erven Datering 900/1050 (VMED) – 1050/1250 (LMEA) Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Opgraving Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten en structuren Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats is gelegen op een hoge dekzandduin (4K14). Naar het oosten toe verloopt de dekzandduin naar een gebied met dekzandwelvingen (3L5). Zowel ten noorden als ten zuiden van de dekzandduin zijn beekdalbodems met meanderruggen en –geulen (3R7) gevormd. Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Bij onderzoek aan de Enklaan te Bathmen zijn tenminste vier huisplattegronden, een schuur, enkele spiekers, een waterput en een greppel aangetroffen. De vier huisplattegronden dateerden in de 9e – 13e eeuw. Daarbij zijn een bronzen schijffibula en een bronzen mantelspeld met bolle vorm en een dubbele parelrand gevonden. De datering van deze bronzen vondsten wordt niet nader besproken. Mogelijk dateren deze eveneens uit de 9e – 13e eeuw. Literatuurverwijzing Groenewoudt, B.J., 2000. Bathmen-Enklaan. Overijsselse Historische Bijdragen, 115, pp.165169. Groenewoudt, B.J. & Lubberding, H., 1996. Germaanse brons- en ijzerbewerking in Bathmen. Westerheem, 45, pp.141-151. Hermsen, I., 2009. Bathmen omstreeks de tijd van keizer Augustus. Archeologisch onderzoek in het plangebied Schipbeekvoorde Fase 2 op de Bathmense Enk te Bathmen (gemeente Deventer). Deventer (Rapportages Archeologie Deventer 29). Lubberding, H.H.J., 1997. Bathmense Enk. Hunnepers, 1997, p.12.
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d
e f g h i
j
k
Nummer en toponiem: 34. Bathmen: Bergakker Omvattende vindplaats(en): Bergakker RD-coördinaten: 215700 / 474000 (met een omtrek van circa 100 meter, locatie bij benadering). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: Projectnummer: 1153 (Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek) ARCHIS Waarnemingsnummer: 27475 / 34013 Complextype Erven Datering 70/270 (ROMM) – 270/450 (ROML) Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Opgraving Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten en structuren Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats is gelegen op een hoge dekzandduin (4K14). Naar het oosten toe verloopt de dekzandduin naar een gebied met dekzandwelvingen (3L5). Zowel ten noorden als ten zuiden van de dekzandduin zijn beekdalbodems met meanderruggen en –geulen (3R7) gevormd. Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Bij een opgraving op de Bergakker te Bathmen stuitten onderzoekers op een nederzetting uit 2e – 4e eeuw. De nederzetting bestond uit twee huisplattegronden, vier hutkommen, drie meilerkuilen, één spieker of graanschuur en tenminste één waterput. Het hout waaruit de waterput was opgebouwd is door middel van dendrochronologie gedateerd in het jaar 173 na Chr. De datering van tenminste één huisplattegrond komt overeen met die van de waterput. Noemenswaardig zijn vele sporen van bronsgieterij, waaronder (fragmenten van) smeltkroezen, mallen en afval. Een uitgebrande hutkom uit de 4e eeuw was gevuld met resten van ijzerproductie. Opvallend was een ruimtelijke scheiding tussen brons- en ijzerproductie binnen de vindplaats. Ten slotte zijn een intacte bronzen ketel en een beslag met vulva-motief aangetroffen. De laatstgenoemde is te dateren in de 2e – 3e eeuw. Literatuurverwijzing Alkemade, M., Scheepstra, G.H. & Steendijk, A., red. 1998. Jaarverslag van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 1995/1996. Amersfoort. Groenewoudt, B.J. & Erdrich, M., 1997. Spatkaiserzeitliche Germanische metalverarbeitung in Bathmen. Archaeologisches Korrespondenzblatt, 27, pp.301-314. Groenewoudt, B.J. & Lubberding, H., 1996. Germaanse brons- en ijzerbewerking in Bathmen. Westerheem, 45, pp.141-151. Hermsen, I., 2009. Bathmen omstreeks de tijd van keizer Augustus. Archeologisch onderzoek in het plangebied Schipbeekvoorde Fase 2 op de Bathmense Enk te Bathmen (gemeente Deventer). Deventer (Rapportages Archeologie Deventer 29). Lubberding, H.H.J., 1998. Bathmen’s bodem vertelt. Verenigingsblad van de Oudheidkundige Kring Bathmen, 18 (2), pp.3-28. Verlinde, A.D., 1995. Archeologische Kroniek van Overijssel over 1995. Overijsselse Historische Bijdragen, 111, pp.137-156.
149
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d
e f
g h i
j
k
150
Nummer en toponiem: 35. Bathmen: Deventerweg Omvattende vindplaats(en): Bathmense Enk, Schipbeekvoorde Fase 2 / Deventerweg / Vogelzangsteeg RD-coördinaten: 215610 / 473760 (met een omtrek van circa 100 meter, locatie bij benadering). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: Projectnummer: 334 (Archeologie Deventer) / 174040 (Synthegra) ARCHIS Waarnemingsnummer: 400413 ARCHIS Vondstmeldingsnummer: 400220 ARCHIS Onderzoeksmeldingsnummer: 6098 / 28447 Complextype Erf en Karrenspoor Datering 70/270 (ROMM) – 270/350 (ROMLA) 900/1050 (VMED) – 1050/1250 (LMEA) Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Opgraving Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten, sporen en structuren. Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats is gelegen op een hoge dekzandduin (4K14). Naar het oosten toe verloopt de dekzandduin naar een gebied met dekzandwelvingen (3L5). Zowel ten noorden als ten zuiden van de dekzandduin zijn beekdalbodems met meanderruggen en –geulen (3R7) gevormd. Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Tijdens archeologisch onderzoek is Romeins aardewerk van de typen Uslar II en Uslar V herkend. Dit aardewerk dateert in de 2e eeuw – halverwege de 4e eeuw. Ongeveer honderd meter naar het westen is een standgreppel aangetroffen die eveneens in de Romeinse tijd is gedateerd. Deze standgreppel behoord volgens de onderzoekers mogelijk tot de periferie van een Romeinse nederzetting elders op de Bathmense Enk. Verder zijn karrensporen en vijftien paalkuilen aangetroffen. Bij de paalkuilen is geen onderling verband aantoonbaar. De karrensporen en de paalkuilen zijn op basis van kogelpotscherven en fragmenten van het aardewerktype Pingsdorf gedateerd in de 10e – 12e eeuw. Bij de vindplaats ‘Deventerweg’ zijn meer dan vijftig kogelpotscherven verzameld. Indicaties voor een structuur die met de kogelpotscherven in verband kan worden gebracht, zijn niet aangetroffen. Literatuurverwijzing Hermsen, I., 2009. Bathmen omstreeks de tijd van keizer Augustus. Archeologisch onderzoek in het plangebied Schipbeekvoorde Fase 2 op de Bathmense Enk te Bathmen (gemeente Deventer). Deventer (Rapportages Archeologie Deventer 29). Hulzer, J., Kremer, H. & Linden, B.A. van der, 2004. Archeologisch onderzoek naar de randzonde van de prehistorische nederzetting aan de Bathmer Enk te Bathmen. Zelhem (Synthegra Archeologisch Rapport projectnr. 174040).
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d e f g h i
j
k
Nummer en toponiem: 36. Bathmen: Looweg Omvattende vindplaats(en): Looweg RD-coördinaten: 217900 / 474160 (locatie bij benadering). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: Projectnummer: 461 (Archeologie Deventer) Complextype Losse vondst Datering 900/1050 (VMED) – 1050/1250 (LMEA) Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Niet-archeologisch graafwerk Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats is gelegen op een hoge dekzandduin (4K14). Zowel ten noorden als ten zuiden van de dekzandduin zijn beekdalbodems met meanderruggen en –geulen (3R7) gevormd. Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Bij een begeleiding aan de Looweg zijn een kogelpotfragment en een scherf van het aardewerktype Pingsdorf aangetroffen. Literatuurverwijzing Mittendorff, E.S., 2013. Archeologische begeleiding Looweg 62 (project 461). Deventer (Briefrapport Archeologie Deventer 16).
151
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
Gemeente Deventer – Brinkgreven – Rielerenk a b c d
e f
g h i
j
k
152
Nummer en toponiem: 37. Deventer: Brinkgreven - Rielerenk Omvattende vindplaats(en): Brinkgreven – Rielerenk / Rielerenk / Rielerenk-Oost RD-coördinaten: 209910 / 475110 en 209050 / 475140 (locatie bij benadering). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: Projectnummer: 226 (Archeologie Deventer) / V-10.0258 (BAAC) ARCHIS Waarnemingsnummer: 2471 ARCHIS Vondstmeldingsnummer: 415492 ARCHIS Onderzoeksmeldingsnummer: 7097 / 42504 ARCHIS Onderzoeksnummer: 32837 Complextype Akker en losse vondst Datering 270/350 (ROMLA) 725/ 900 (VMEC) – 900/1050 (VMED) 900/1050 (VMED) – 1050/1500 (LME) Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Booronderzoek, opgraving en detectorvondst Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten en een complex. Bodemkundige informatie van de vindplaats: De Rielerenk is een langgerekte zandkop met een afmeting van circa 1500 bij 500 meter. De westelijke helft van de Rielerenk bestaat uit een hoge rivierduin (4K20), de oostelijke helft is bodemkundig geclassificeerd als een hoge dekzandduin (4K14). De Rielerenk is omgeven door overloop- of doorbraakgeulen (2R12) en een relatief hooggelegen rivierterrasvlakte, dat plaatselijk met dekzand is bedekt (2M18a). Opvallend zijn de Douwelerkolk ten oosten van de Rielerenk, en de meanderruggen in de uiterwaard (3L15) die daartussen zijn gevormd. Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Tijdens een booronderzoek in het westen van de Rielerenk zijn ongeveer vijftig fragmenten van kogelpotten en vier fragmenten van het aardewerktype Pingsdorf opgeboord. Volgens de onderzoekers duidde de vondst op een oude akkerlaag die met stadsafval werd bemest. Bij archeologisch onderzoek in het oosten van de Rielerenk zijn diverse losse vondsten en een waterkuil aangetroffen. Allereerst zijn een koperen follis van Constantinus II en een follis van Constantijn de Grote gevonden. Deze munten dateren tussen 330 en 331 na Chr. en tussen 337 en 340 na Chr. De overige losse vondsten bestaan uit één aardewerkscherf van het Badorf-type en een zogenaamde benen drietand waarvan de functie nog onduidelijk is. Opvallend is de vondst van een koperen beslagstuk met kerbschnitt-versiering die volgens Klomp gedateerd kan worden in de 8e – 9e eeuw. Behalve losse vondsten is ook een waterkuil aangetroffen waaruit een onbekende hoeveelheid kogelpotfragmenten en aardewerk van de typen Mayen, Pingsdorf en Paffrath afkomstig is. De meerderheid van het scherfmateriaal is jonger en dateert tot de eerste helft van de 15e eeuw. Literatuurverwijzing Bartels, M.H., 2001. Een middeleeuwse benen drietand van de Rielerenk te Deventer. Hunnepers, 2001, pp.28-32. Miedema, F.R.P.M., 2010. Plangebied Brinkgreven & Rielerenk. Deventer (BAAC rapport V10.0258). Vermeulen, B. & Bartels, M.H., 2007. Boeren voor de stad. Archeologisch, historisch en landschappelijk onderzoek van de Rielerenk (Gemeente Deventer). Deventer (Rapportages Archeologie Deventer 21).
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
Gemeente Deventer – Colmschate a b c d e f g h i j
k
Nummer en toponiem: 38. Colmschate: Colmschater Enk (Atalanta) Omvattende vindplaats(en): Atalanta RD-coördinaten: 210650 / 474075 (locatie bij benadering). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: n.v.t. Complextype Hutkom Datering 70/270 (ROMM) – 350/450 (ROMLB) Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Opgraving Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten, sporen en structuren Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats is gelegen op een hoge dekzandduin (4K14). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Op de lage dekzandduin stuitten onderzoekers op een hutkom en een kuil. Het aardewerk dat uit deze structuren afkomstig is dateert in de 3e – 4e eeuw. Tevens is een follis van Constantinus I aangetroffen die uit het jaar 333 of 334 na Chr. dateert. Literatuurverwijzing Groenewoudt, B.J. & Heij, G., 1990. Colmschate-Atalanta. Hunnepers, 1990, pp.15-16.
153
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d
e f
g h i
j
k
154
Nummer en toponiem: 39. Colmschate: Colmschater Enk (Blauwenoord) Omvattende vindplaats(en): Blauwenoord / Blauwenoord-West RD-coördinaten: 210330 / 474100 (met een omtrek van circa 75 meter). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: Projectnummer: 209 / 215 / 241 (Archeologie Deventer) ARCHIS Waarnemingsnummer: 3024 / 48068 Complextype Losse vondst Datering 350/450 (ROMLA) – 450/525 (VMEA) 725/900 (VMEC) – 1050/1250 (LMEA) Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Opgraving Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats is voornamelijk gelegen in een overloop- of doorbraakgeul (2R12), tussen een hoge en een lage dekzandduin (4K14 en 3K14). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Van de vindplaatsen Blauwenoord en Blauwenoord-West is divers vondstmateriaal afkomstig. Het aangetroffen vondstmateriaal dateert vanaf de ijzertijd tot de 15e eeuw en omvat ook een relatief kleine hoeveelheid materiaal uit de Romeinse tijd, de vroege- en late middeleeuwen. Allereerst is een onbekende hoeveelheid gedraaid Romeins aardewerk aangetroffen, waaronder enkele fragmenten van het type Terra Nigra. Uit de vroege- en late middeleeuwen zijn een onbekende hoeveelheid kogelpotscherven en enkele fragmenten van de aardewerktypen Mayen, Badorf en Pingsdorf gevonden. De fragmenten van het type Mayen zijn gedateerd omstreeks de 4e – 5e eeuw. Literatuurverwijzing Hermsen, I. & Eeltink, N., 2004. Colmschate-Knoopkegel: IJzertijdbewoning in het westelijk deel van de nederzetting. Deventer (Rapportages Archeologie Deventer 15).
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d
e f
g h i
j
k
Nummer en toponiem: 40. Colmschate: Colmschater Enk (Blauwenoordsweg) Omvattende vindplaats(en): Blauwenoord / Blauwenoordsweg – Knoopkegel / Blauwenoord-West - Holterweg RD-coördinaten: 210825 / 473675 (met een omtrek van circa 60 meter). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: Projectnummer: 209 / 215 / 241 (Archeologie Deventer) ARCHIS Waarnemingsnummer: 48068 Complextype Losse vondst Datering 270/450 (ROML) 750/900 (VMEC) –1050/ 1500 (LME) Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Opgraving en detectorvondsten Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten en structuren Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats is gelegen op het midden van de Colmschater Enk, de bodem is geclassificeerd als een lage dekzandduin (3K14). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. De vindplaatsen omvatten vooral sporen van metaalproductie uit de ijzertijd. Daarbij zijn twee kuilen aangetroffen waaruit laatromeins materiaal afkomstig is. Verder zijn enkele scherven van de aardewerktypen Mayen, Badorf en Pingsdorf herkend. Ook is een kleine hoeveelheid kogelpotscherven verzameld. Het materiaal uit de middeleeuwen is mogelijk opgebracht met stadsafval. Literatuurverwijzing Hermsen, I. & Eeltink, N., 2004. Colmschate-Knoopkegel: IJzertijdbewoning in het westelijk deel van de nederzetting. Deventer (Rapportages Archeologie Deventer 15). Klomp, M., 2002. Archeologisch onderzoek in het wegtracé van de N348 nabij BlauwenoordColmschate (gemeente Deventer). Deventer (Rapportages Archeologie Deventer 7).
155
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d
e f
g h i j
k
156
Nummer en toponiem: 41. Colmschate: Colmschater Enk (De Scheg) Omvattende vindplaats(en): Skibaan / De Scheg / De Scheg – Holterweg / Holterweg 53 RD-coördinaten: 210925 / 473840 (met een omtrek van circa 100 meter). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: Projectnummer: 217 (Archeologie Deventer) ARCHIS Waarnemingsnummer: 27202 / 416111 ARCHIS Vondstmeldingsnummer: 408363 ARCHIS Onderzoeksmeldingsnummer: 19989 POM/SMZ Inventarisnummer: 7284 Complextype Erven en losse vondst Datering 150/270 (ROMMB) – 350/450 (ROMLB) 725/900 (VMEC) – 1050/1250 (LMEA) Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Opgraving en detectorvondsten Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten, sporen en structuren Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats is gelegen op een lage dekzandduin (3K14) Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Bij diverse opgravingen op de huidige locatie ‘de Scheg’ zijn onderzoekers gestuit op een nederzetting uit de Romeinse tijd. Deze nederzetting heeft bestaan in de periode van circa de 2e – 4e eeuw. Al eerder stuitten onderzoekers van de ROB op twaalf huisplattegronden, vijf schuren, twintig hutkommen en zes waterputten. Tijdens diverse onderzoeken in de jaren die daarop volgden zijn daar nog enkele huisplattegronden, schuren, hutkommen en waterputten aan toegevoegd. Ook is tenminste één meilerkuil uit de 3e – 4e eeuw aangetroffen en een tiental (fragmenten van) smeltkroezen. De datering van één waterput is bepaald aan de hand van dendrochronologie. De uitkomst van dit onderzoek was dat het hout, dat voor de constructie van de waterput is gebruikt, moet zijn gekapt in het jaar 343 na Chr. Noemenswaardig is de vondst van een weg, die zich tussen de diverse structuren aftekende. Deze weg is gedateerd in de tweede helft 2e – 4e eeuw. Daarbij is afrastering aangetroffen en is tussen de grondsporen een poort herkend. De afrastering en de poort zouden dateren in de 4e eeuw. Vondstmateriaal bestond voornamelijk uit (inheems) Romeins aardewerk. Ook zijn twee fragmenten van glazen vaatwerk aangetroffen die dateren eind 3e – halverwege de 5e eeuw. Verder zijn vooral veel metaalvondsten geborgen, waaronder enkele munten uit de 3e eeuw, diverse fibulae uit de 3e – begin 5de eeuw, haarnaalden uit de 4e – eerste helft 5e eeuw, een bronzen beslagplaat uit de eerste helft 4e eeuw, vier ijzeren messen uit de 3e – 4e eeuw, een bronzen spatel uit de tweede helft 4e eeuw en een ijzeren speerpunt met een datering omstreeks eind 3de – halverwege de 5de eeuw. Bijzonder zijn een bronzen beeldje van Victoria dat onder in een paalspoor werd gevonden en schijffibula die versierd was met rode en blauwe glaspasta in schaakbordpatroon. Beide vondsten zijn gedateerd vanaf eind 2e – 4de eeuw. Ten slotte zijn twee kogelpotscherven, zes fragmenten Badorfaardewerk en zeven fragmenten van het aardewerktype Pingsdorf aangetroffen. Ook is een bronzen muntfibula gevonden met een datering in de tweede helft 9e – eerste helft 10e eeuw. Aangenomen wordt dat deze zijn opgebracht tijdens de bemesting van de akkers. Literatuurverwijzing Bartels, M.H., 2002. Colmschate, Holterweg 'De Skibaan' (nr. 217). Deventer Jaarboek, 2002, pp.74-76.
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
Bartels, M.H., 2003. Colmschate, Holterweg 'De Skibaan', fase 2 (nr. 217). Deventer Jaarboek, 2003, pp.70-73. Bartels, M.H. & Hermsen, I., 2002. Deventer, Colmschate, Holterweg 'De Skibaan', fase 2 (nr. 217). Overijssels Erfgoed, 2002, pp.13-15. Bartels, M.H. & Vermeulen, B., 2004. Colmschate, Holterweg 'De Skibaan', fase 3 (nr. 217). Deventer Jaarboek, 2004, pp.59-80. Hermsen, I., 2003. De Victoria van Colmschate-Skibaan: een Romeins godenbeeldje als bouwoffer. Overijssels Erfgoed, 2003, pp.65-71. Hermsen, I., 2007. Een afdaling in het verleden, archeologisch onderzoek van bewoningsresten uit de prehistorie en de Romeinse tijd op het terrein Colmschate-Skibaan (gemeente Deventer). Deventer (Rapportages Archeologie Deventer 19). Verlinde, A.D., 1986. De ROB-opgravingen in Colmschate, verslag van de lezing van A.D. Verlinde. De Hunnepers, 1986, p.16. Verlinde, A.D., 1987. Archeologische kroniek van Overijssel over 1986. Overijsselse Historische Bijdragen, 102, pp.179-183. Verlinde, A.D., 1991. Archeologische kroniek van Overijssel over 1990. Overijsselse Historische Bijdragen, 106, pp.172-177. Verlinde, A.D., 2000. Inventarisatie en onderzoek van archeologische locaties op en rond de Colmschater Enk te Deventer. Amersfoort (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 75). Verlinde, A.D. & Buisman, A., 1987. Deventer – Holterweg, gem. Deventer. Jaarverslag van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, 1986, pp.67-70. Verlinde, A.D., Buisman, A., Kregten, F. van & Lutter, R., 1986. Colmschate, gem. Deventer (O). Jaarverslag van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, 1984, pp.67-70.
157
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d
e f g h i
j
k
158
Nummer en toponiem: 42. Colmschate: Colmschater Enk (Goudwesp) Omvattende vindplaats(en): Goudwesp RD-coördinaten: 210455 / 474185 (locatie bij benadering). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: Projectnummer: 255 (Archeologie Deventer) ARCHIS Waarnemingsnummer: 416151 ARCHIS Vondstmeldingsnummer: 408564 ARCHIS Onderzoeksmeldingsnummer: 7664 Complextype Erf Datering 900/1050 (VMED) – 1050/1250 (LMEA) Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Opgraving Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten, sporen en structuren Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats is gelegen op de grens tussen een overloop- of doorbraakgeul (2R12) en een doorbraakwaaier (3G7). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Op de locatie Goudwesp is een nederzetting aangetroffen die dateert in de 11e – 12e eeuw. Van de nederzetting zijn een huisplattegrond van het type Gasselte B en een waterput teruggevonden. Ook zijn een drietal greppels aangetroffen die met de nederzetting in verband gebracht zijn. Vondstmateriaal bestond uit meer dan honderd kogelpotscherven, ongeveer twintig fragmenten Pingsdorfaardewerk, vijf fragmenten van het type Paffrath en een stuk van een reliëfbandamfoor. Verder zijn de resten van een houten voetbeker, een samengestelde benen vleugelkam en een mantelspeld aangetroffen. De mantelspeld bestond uit een lood-tin legering en was versierd met een linkskijkende keizershoofd en het rondschrift “OTTO REX”. Literatuurverwijzing Bartels, M.H. & Vermeulen, B., 2005. Deventer, Colmschate, Goudwesp (nr. 255). Deventer Jaarboek, 2005, pp.63-81. Bartels, M.H. & Vermeulen, B., 2005. Deventer, Colmschate, Goudwesp (nr. 255). Overijssels Erfgoed, 2004, p.19 Mittendorff, E.S., 2005. Middeleeuwse boeren aan de paddenpoel. Archeologisch onderzoek naar een 11e – 13e eeuws boerenerf in Colmschate, Deventer. Deventer (Rapportages Archeologie Deventer 16).
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d
e f g h i
j
k
Nummer en toponiem: 43. Colmschate: Colmschater Enk (Grote Ratelaar) Omvattende vindplaats(en): Colmschater Enk / Colmschater Enk – Grote Ratelaar) RD-coördinaten: 211125 / 473640 (met een omtrek van circa 25 meter). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: ARCHIS Waarnemingsnummer: 13789 SMZ Inventarisnummer: 7283 Complextype Grafveld Datering 150/270 (ROMMB) – 270/350 (ROMLA) Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Opgraving Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten en structuren Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats is gelegen op het midden van de Colmschater Enk, de bodem is geclassificeerd als een lage dekzandduin (3K14). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Op de Colmschater Enk zijn circa 90 grafkuilen aangetroffen. Uit de grafkuilen en uit de nabijheid ervan zijn diverse vondsten afkomstig. Allereerst is een onbekende hoeveelheid handgevormd en gedraaid aardewerk aangetroffen. Verder bestond het vondstmateriaal uit onder meer glazen kralen, benen speelschijfjes en een benen kam met ijzeren nietjes. Ten slotte zijn een bronzen fibula, een bronzen pincet, bronzen sierdopjes en zilveren koord- of nestelbeslag gevonden. Opvallend is de vondst van bronzen blikfragmenten en zilveren druppels. Mogelijk kunnen deze in verband worden gebracht met een nabijgelegen nederzetting. Op de vindplaats zijn een hutkom, één of meerdere spiekers en (delen van) palissades herkend. Het grafveld dateert omstreeks de 3e eeuw, de datering van de hutkom, de spiekers en de palissade is niet met zekerheid vast te stellen. Literatuurverwijzing Groenewoudt, B.J., 1984. IJzertijdvondsten uit Colmschate (gem. Deventer): de inhoud van een zestal afvalkuilen. Westerheem, 33, pp.46-63. Groenewoudt, B.J. & Verlinde, A.D., 1992. Ein Haustypus der NKG und eine Vorratsgrube aus der fruehen Eisenzeit in Colschate. Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, 39, pp.269-296. Lubberding, H.H.J., 1984. Een Germaanse begraafplaats. Hunnepers 1984-1, pp.11-12. Verlinde, A.D., 1986. Archeologische Kroniek van Overijssel over 1982-1984. Overijsselse Historische Bijdragen, 100, pp.199-206. Verlinde, A.D., 1986. Colmschate, gem. Deventer. Jaarverslag van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, 1984, pp.67-69. Verlinde, A.D., 2000. Inventarisatie en onderzoek van archeologische locaties op en rond de Colmschater Enk te Deventer. Amersfoort (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 75).
159
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d
e f
g h i
j
k
160
Nummer en toponiem: 44. Colmschate: Colmschater Enk (Holterweg) Omvattende vindplaats(en): Holterweg - Fietspad Noord / Holterweg - Fietspad Zuid / Holterweg Rijbaan RD-coördinaten: 211210 / 473750 (met een omtrek van circa 50 meter). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: Projectnummer: 256 / 269 / 276 (Archeologie Deventer) ARCHIS Onderzoeksmeldingsnummer: 7968 / 12509 / 16984 Complextype Erven en Losse vondst Datering 150/ 270 (ROMMB) – 270/450 (ROML) 725/900 (VMEC) – 1050/1250 (LMEA) Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Opgraving Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten, sporen en structuren Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats is gelegen op het midden van de Colmschater Enk, de bodem is geclassificeerd als een lage dekzandduin (3K14). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Bij opgravingswerkzaamheden zijn onderzoekers gestuit op een Romeinse nederzetting uit de 3e – 4e eeuw. Deze nederzetting bestond uit tenminste één hutkom, één spieker, één waterput en een onbekende hoeveelheid (voorraad)kuilen. Verder is een aantal standgreppels en een onbekend aantal paalsporen aangetroffen die onderling geen herkenbare structuur vormden. Binnen de nederzetting zijn vier ijzerovens, vier meilerkuilen, ijzerslakken, en bronsbewerkingsafval aangetroffen. Overig vondstmateriaal bestond uit een onbekende hoeveelheid aardewerk van de typen Mayen, Pingsdorf en Paffrath. Ook zijn fragmenten van kogelpotten aangetroffen. Mogelijk is dit vroeg- en volmiddeleeuws aardewerk met stadsafval meegekomen. Een door de onderzoekers benoemde optie is dat het aardewerk gebruikt is om eventuele gaten te dichten in de Romeinse voorganger de Holterweg. Literatuurverwijzing Hermsen, I. & Haveman, E., 2009. Op het spoor van de Holterweg, archeologisch en historisch onderzoek van, onder en langs de Holterweg in Colmschate (gemeente Deventer). Deventer (Rapportages Archeologie Deventer 25).
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b
c d
e f
g h i
j
k
Nummer en toponiem: 45. Colmschate: Colmschater Enk (Kloosterlanden-Noord) Omvattende vindplaats(en): Kloosterlanden / Kloosterlanden - Dortmundstraat / Kloosterlanden - Revalstraat / Kloosterlanden - Spoorovergang / Kloosterlanden Zweedsestraat RD-coördinaten: 210540 / 473450 (met een omtrek van circa 150 meter). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: ARCHIS Waarnemingsnummer: 13808 / 13816 /18012 / 23943 / 31507 SMZ Inventarisnummer: 7484 / 7502 / 7596 Complextype Erf en losse vondst Datering 150/270 (ROMMB) – 270/450 (ROML) 450/525 (VMEA) – 725/900 (VMEC) Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Opgraving en detectorvondst Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten en structuren Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats is gelegen op een lage dekzandduin (3K14) en bevind zich op korte afstand van een dalvormige laagte (2R2). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Op het hoger gelegen deel van de Kloosterlanden zijn diverse vondsten en structuren aangetroffen. Allereerst zijn drie waterputten, één schuur en één spieker aangetroffen daterende uit de 3e – 4e eeuw. Daarbij zijn ook een ijzeren lanspunt en een munt uit het jaar 333 of 334 na Chr. gevonden. Een vondstrijke kuil bevatte materiaal met een datering uit de 5e – begin 8e eeuw. De overige structuren zijn een hutkom en enkele waterputten uit de eerste helft 7e eeuw. Vondstmateriaal uit de diverse vindplaatsen bestond onder meer uit een vuurslag uit de 6e – begin 8e eeuw en een bijzonder riembeslag waarvan geen parallellen bekend zijn. Dit riembeslag is aan de hand van de versiering (een afbeelding van een man) gedateerd in de 6e – 9e eeuw. Verder is een grote hoeveelheid Merovingisch aardewerk aangetroffen, waaronder knikwandpotten, tonvormig aardewerk en de aardewerktypen Mayen en Badorf. Behalve aardewerk is ook ijzerbewerkingsafval gevonden. Het Merovingisch aardewerk en het ijzerbewerkingsafval zijn gedateerd in de tweede helft 7e – begin 8e eeuw. Literatuurverwijzing Groenewoudt, B.J., Nie, M. van & Schotten, J., 1990. Import en IJzer, nieuwe Merovingische vondsten uit de gemeente Deventer. Westerheem, 39, pp.7-16. Verlinde, A.D., 1990. Archeologische Kroniek van Overijssel 1989. Overijsselse Historische Bijdragen, 105, pp.145-146. Verlinde, A.D., 1990. Overijssel. Jaarverslag van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, 1989, pp.134-141. Verlinde, A.D., 1991. Archeologische kroniek van Overijssel over 1990. Overijsselse Historische Bijdragen, 106, pp.176-179. Verlinde, A.D., 2000. Inventarisatie en onderzoek van archeologische locaties op en rond de Colmschater Enk te Deventer. Amersfoort (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 75). Verlinde, A.D. & Kregten, F. van, 1989. Colmschate – Dortmundstraat, gem. Deventer. Jaarverslag van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, 1988, pp.51-52. Verlinde, A.D., Kregten, F. van & Haaff, G. van, 1990. Deventer Dortmundstraat, gem. Deventer. Jaarverslag van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, 1989, p.61.
161
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d
e f
g h i
j
k
162
Nummer en toponiem: 46. Colmschate: Colmschater Enk (Kloosterlanden-Zuid) Omvattende vindplaats(en): Kloosterlanden / Kloosterlanden – Hunneperweg (West) / Colmschater Enk, ZW-voet RD-coördinaten: 210725 / 473300 (met een omtrek van circa 75 meter). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: ARCHIS Waarnemingsnummer: 13816 / 13728 / 18013 POM/SMZ Inventarisnummer: 7058 / 7121 Complextype Grafveld, erf en losse vondst Datering 70/ 270 (ROMM) 450/525 (VMEA) – 525/725 (VMEB) Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Opgraving, niet-archeologisch graafwerk en detectorvondst Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten en structuren Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats is gelegen in een dalvormige laagte (2R2) en bevindt zich in de nabijheid van een lage dekzandduin (3K14). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. In het laaggelegen deel van de Kloosterlanden zijn twee urnen uit de 2e – 3e eeuw angetroffen. Deze urnen maakten deel uit van een grafveld met gebruiksfasen in de late bronstijd tot en met de late ijzertijd. Daarnaast zijn binnen de vindplaats twee boomstamputten en een hutkom uit de 7e eeuw opgegraven. Ook is een vierkante houten waterput aangetroffen die in de eerste helft 7e eeuw dateert. Het vondstmateriaal omvat gladwandig gedraaid aardewerk, ruwwandig gedraaid aardewerk en handgevormd aardewerk uit de 7e – 9e eeuw. Daarbij hebben de onderzoekers tonvormig aardewerk en knikwandpotten waargenomen. Aardewerk van deze typen dateert uit de 4e – begin 8e eeuw. Het overige vondstmateriaal bestaat uit een riemtong en ijzerslak. Daarbij is een wandfragment van lichtgroen glas gevonden. Ook deze vondsten zijn gedateerd in de 7e eeuw. Literatuurverwijzing Groenewoudt, B.J., 1986. Een 12e-eeuwse boerderij bij Colmschate, gem. Deventer. Westerheem, 35, pp.230-232. Groenewoudt, B.J., 1989. Deventer-Kloosterlanden: pottery and settlement traces from the Merovingian period. Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, 37/1987, pp.225-243. Verlinde, A.D., 1986. Colmschate-Kloosterlanden. Jaarverslag van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, 1985, pp.69-70. Verlinde, A.D., 1987. Archeologische kroniek van Overijssel over 1986. Overijsselse Historische Bijdragen, 102, pp.173-179. Verlinde, A.D., 2000. Inventarisatie en onderzoek van archeologische locaties op en rond de Colmschater Enk te Deventer. Amersfoort (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 75).
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d
e f
g h i
j
k
Nummer en toponiem: 47. Colmschate: Colmschater Enk (Oostrik) Omvattende vindplaats(en): Oostrik RD-coördinaten: 211030 / 473980 (locatie bij benadering). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: ARCHIS Waarnemingsnummer: 813 ARCHIS Vondstmeldingsnummer: 407420 ARCHIS Onderzoeksmeldingsnummer: 3879 Complextype Grafveld en Losse vondst Datering -12/450 (ROM) – 450/1050 (VME) 150/270 (ROMMB) 450/525 (VMEA) – 525/725 (VMEB) Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Opgraving Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten en structuren Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats is gelegen op het midden van de Colmschater Enk, de bodem is geclassificeerd als een lage dekzandduin (3K14). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. De vindplaats omvat een onbekend aantal crematiegraven met daarin tientallen fragmenten van inheems en geïmporteerd aardewerk uit de Romeinse tijd. Ook zijn een onbekend aantal bronzen bijgiften aangetroffen. Behalve een grafveld is tenminste één afvalkuil en een onbekende hoeveelheid paalgaten aangetroffen. Vondstmateriaal omvatte diverse scherven van Romeins aardewerk waaronder handgevormd aardewerk, ruwwandig gedraaid aardewerk, gladwandig gedraaid aardewerk en Terra Nigra-achtig aardewerk. Daarbij is aardewerk herkend van de typen Niederbieber 33A en Niederbieber 96. Beide Niederbieber-types dateren omstreeks 150 – 270 na Chr. Verder zijn een spinklos, een bronzen onregelmatige ring en een onbekende hoeveelheid ijzerslak geborgen. Deze vondsten kunnen dateren vanaf de Romeinse tijd tot in de vroege middeleeuwen, wat een nauwkeurige datering onmogelijk maakt. Opvallend is de vondst van een geknikte kom die mogelijk dateert in de tweede helft 5e eeuw – eerste helft 8e eeuw. Literatuurverwijzing Anonymous, 1972. n.t. Hunnepers 1972-1, n.p. Anonymous, 1973. n.t. Hunnepers 1973-1, n.p. Groenewoudt, B.J., 1984. IJzertijdvondsten uit Colmschate (gem. Deventer): de inhoud van een zestal afvalkuilen. Westerheem, 33, pp.46-63. Verlinde, A.D., 1972. Archeologisch nieuws, Overijssel. Nieuwsbulletin van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond, 1972, pp.105-106. Verlinde, A.D., 2000. Inventarisatie en onderzoek van archeologische locaties op en rond de Colmschater Enk te Deventer. Amersfoort (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 75).
163
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d
e f g h i
j
k
164
Nummer en toponiem: 48. Colmschate: Colmschater Enk (Oostriklaan - Rijbaan) Omvattende vindplaats(en): Holterweg 59 – 61 / Oostriklaan – Rijbaan RD-coördinaten: 211600 / 473800 (met een omtrek van circa 25 meter). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: Projectnummer: 212 / 282 (Archeologie Deventer) ARCHIS Onderzoeksmeldingsnummer: 16984 Complextype Losse vondst Datering 900/1050 (VMED) – 1050/1250 (LMEA) Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Opgraving Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten en een structuur Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats is gelegen op het midden van de Colmschater Enk, de bodem is geclassificeerd als een lage dekzandduin (3K14). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Binnen de vindplaats is een greppel uit de 10e – 11e eeuw aangetroffen. Hieruit zijn zes kogelpotfragmenten en een scherf van een reliëfbandamfoor afkomstig. Elders op het terrein zijn diverse kogelpotfragmenten geboren die mogelijk met het stadsafval op het terrein terecht gekomen zijn. Literatuurverwijzing Hermsen, I. 2003. Wonen en graven op prehistorische gronden. Archeologisch onderzoek van nederzettingsresten uit de bronstijd en ijzertijd op de percelen Holterweg 59 en 61 te Colmschate (gemeente Deventer). Deventer (Rapportages Archeologie Deventer 11). Hermsen, I. & Haveman, E., 2009. Op het spoor van de Holterweg, archeologisch en historisch onderzoek van, onder en langs de Holterweg in Colmschate (gemeente Deventer). Deventer (Rapportages Archeologie Deventer 25).
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d
e f
g h i
j
k
Nummer en toponiem: 49. Colmschate: Colmschater Enk (Siemelinksweg) Omvattende vindplaats(en): Siemelinksweg RD-coördinaten: 210920 / 473260 (locatie bij benadering). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: Projectnummer: 245 / 336 (Archeologie Deventer) ARCHIS Vondstmeldingsnummer: 419281 ARCHIS Onderzoeksmeldingsnummer: 7888 / 29527 Complextype Erf Datering 525/725 (VMEB) – 725/900 (VMEC) 900/1050 (VMED) – 1050/1500 (LME) Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Opgraving Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten en structuren Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats is gelegen in een dalvormige laagte (2R2) en bevind zich op korte afstand van een lage dekzandduin (3K14). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Langs de Siemelinksweg zijn twee bewoningsfasen van een nederzetting aangetroffen. De archeologische neerslag van de eerste bewoningsfase is gedateerd in de tweede helft 6e – 7e eeuw. Van deze bewoningsfase is een hutkom aangetroffen. De tweede bewoningsfase is gedateerd in de 10e – 11e eeuw en bestaat minimaal uit een huisplattegrond, een waterput en een spieker. Verder zijn vier spiekers of graanschuren en drie waterputten aangetroffen met een mogelijke datering in de 10e – 15e eeuw. Literatuurverwijzing Eeltink, N., 2004. Verdubbeling Siemelinksweg, Deventer: Een verkennend archeologisch booronderzoek langs de N348. Deventer (Interne Rapportages Archeologie Deventer 10). Vermeulen, B., 2004. Verslag Inventariserend Veldonderzoek. Verdubbeling Siemelinksweg Deventer. Deventer (Interne Rapportages Archeologie Deventer 12). Wal, M. van der & Mittendorff, E., 2012. Archeologisch onderzoek van het middeleeuwse erf Voorink in het tracé van de verbrede Siemelinksweg te Colmschate (gemeente Deventer). Deventer (Rapportages Archeologie Deventer 44).
165
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d
e f g h i
j
k
166
Nummer en toponiem: 50. Colmschate: Colmschater Enk (Zweedsestraat) Omvattende vindplaats(en): Zweedsestraat / Zweedsestraat, Holterweg en spoorlijn RD-coördinaten: 210460 / 473440 (locatie bij benadering). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: Projectnummer: 231 (Archeologie Deventer) ARCHIS Waarnemingsnummer: 18010 / 18011 Complextype Waterput en losse vondst Datering 525/725 (VMEB) – 725/900 (VMEC) Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Opgraving en detectorvondst Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten en structuur Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats is gelegen op de grens van een overloop- of doorbraakgeul (2R12) met een lage dekzandduin (3K14). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Rond de Zweedsestraat is een waterput opgegraven. Aan de hand van een14C-datering is vastgesteld dat de waterput in gebruik was vanaf omstreeks 711 – 852 na Chr. Daarbij zijn diverse vondsten aangetroffen, waaronder handgevormd, gedraaid en geïmporteerd aardewerk met een mogelijke datering in de 6e – begin 8e eeuw. Tevens zijn een onbekende hoeveelheid ijzerslakken, hoorn en een bronzen schijffibula met kruisversiering aangetroffen. De bronzen schijffibula is jonger dan de overige vondsten en kan dateren in de 8e – 10e eeuw. Literatuurverwijzing Eeltink, N., 2003. Proefsleuven aan de Zweedsestraat: historische en prehistorische waterwinning. Een aanvullend archeologisch onderzoek bij Colmschate (gemeente Deventer). Deventer (Rapportages Archeologie Deventer 12). Verlinde, A.D., 1990. Archeologische Kroniek van Overijssel 1989. Overijsselse Historische Bijdragen, 105, pp.145-146.
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d
e f g h i
j k
Nummer en toponiem: 51. Colmschate: Colmschater Enk (Zweedsestraat Oost) Omvattende vindplaats(en): Zweedsestraat Oost RD-coördinaten: 210615 / 473675 (locatie bij benadering). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: Projectnummer: 231 (Archeologie Deventer) ARCHIS Waarnemingsnummer: 416211 ARCHIS Vondstmeldingsnummer: 407420 ARCHIS Onderzoeksmeldingsnummer: 3879 Complextype Waterput Datering 725/900 (VMEC) Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Opgraving Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Structuur Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats is gelegen op de grens van een overloop- of doorbraakgeul (2R12) met een lage dekzandduin (3K14). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Bij een opgraving aan de Zweedsestraat-Oost is een waterput aangetroffen uit de 8e – 9e eeuw. Literatuurverwijzing Bartels, M.H., 2002. Deventer, Colmschate, Zweedsestraat Oost (nr. 231). Overijssels Erfgoed, 2002 , pp.23-24. Bartels, M.H., 2003. Colmschate, Zweedsestraat Oost (nr. 231). Deventer Jaarboek, 2003, pp.85-86. Eeltink, N., 2003. Proefsleuven aan de Zweedsestraat: historische en prehistorische waterwinning. Een aanvullend archeologisch onderzoek bij Colmschate (gemeente Deventer). Deventer (Rapportages Archeologie Deventer 12).
167
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d
e f
g h i
j
k
168
Nummer en toponiem: 52. Colmschate: Colmschater Enk (Zweedse Tunnel) Omvattende vindplaats(en): Colmschater-Enk West / Siemelinksweg / Zweedse Tunnel RD-coördinaten: 210650 / 473590 (met een omtrek van circa 50 meter). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: Projectnummer: 265 (Archeologie Deventer) ARCHIS Waarnemingsnummer: 416049 ARCHIS Vondstmeldingsnummer: 411430 ARCHIS Onderzoeksmeldingsnummer: 12345 SMZ Inventarisnummer: 7501 Complextype Erven en hutkom Datering 270/450 (ROML) – 525/725 (VMEB) 900/1050 (VMED) Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Opgraving, niet-archeologisch graafwerk en detectorvondsten Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten en structuren Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats is gelegen op het midden van de Colmschater Enk, de bodem is geclassificeerd als een lage dekzandduin (3K14). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. De vindplaats omvat een nederzetting uit de 3e – 6e eeuw, bestaande uit tenminste drie huisplattegronden, twee spiekers, één schuur en drie hutkommen. Ook is een waterput opgegraven met een datering in de tweede helft 4e – eerste helft 5e eeuw. Eén haardkuil bevatte mogelijk pottenbakkersafval. Vondstmateriaal bestond onder meer uit een ijzeren vuurslag, een onbekende hoeveelheid Terra Nigra-achtig aardewerk uit de eerste helft van de 4e eeuw, 324 fragmenten handgevormd aardewerk uit de 5e eeuw en tenminste één fragment van het type Alzei 28, dat kan worden gedateerd in de laatste helft van de 4e eeuw. Verder is een pot met ‘Angelsaksische versiering’ en een onbekende hoeveelheid aardewerk van het type Hessens-Schortens uit de 5e – 6e eeuw gevonden. Ten slotte zijn twee hutkommen en enkele afvalkuilen aangetroffen uit de 10e eeuw. Literatuurverwijzing Stanlein, J., 1988. Colmschate, gem. Deventer. Overijsselse Historische Bijdragen, 103, pp.151-152. Verlinde, A.D., 1988. Overijssel. Jaarverslag van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, 1987, pp.116-117. Verlinde, A.D., 2000. Inventarisatie en onderzoek van archeologische locaties op en rond de Colmschater Enk te Deventer. Amersfoort (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 75). Vermeulen, B., Hermsen, I. & Mittendorff, E., 2009. Achterblijvers in de volksverhuizingstijd. Archeologisch onderzoek in het kader van de aanleg van de Zweedse Tunnel, Colmschate (gemeente Deventer). Deventer (Rapportages Archeologie Deventer 27).
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d e f g h i j
k
Nummer en toponiem: 53. Colmschate: Groot Douwel Omvattende vindplaats(en): Groot Douwel RD-coördinaten: 211220 / 474550 (locatie bij benadering). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: ARCHIS Waarnemingsnummer: 3024 Complextype Losse vondst Datering 900/1050 (VMEC) – 1050/1250 (LMEA) Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Onbekend Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten Bodemkundige informatie van de vindplaats: Groot Douwel is gelegen op een hoge dekzandduin (4K14). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Te Groot Douwel is een onbekende hoeveelheid aardewerk van de typen Badorf en Pingsdorf aangetroffen. Dit aardewerk is gedateerd omstreeks de 8e – 12e eeuw. Literatuurverwijzing n.v.t.
169
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d
e f g h i
j
k
170
Nummer en toponiem: 54. Colmschate: Swormer Enk (Groot Swormink) Omvattende vindplaats(en): Groot Swormink RD-coördinaten: 212165 / 472960 (met een omtrek van circa 50 meter). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: Projectnummer: 151 / 152 (Archeologie Deventer) ARCHIS Waarnemingsnummer: 43951 Complextype Erf en waterput Datering 725/900 (VMEC) – 900/1050 (VMED) Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Opgraving en waarneming Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten en structuren Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats is gelegen op de flank van een lage dekzandduin (3K14) en ligt in de nabijheid van een hogere dekzandduin (4K14) en een dalvormige laagte (2R2). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Te Groot Swormink zijn een huisplattegrond, een hutkom en een waterput aangetroffen uit de tweede helft 8e eeuw. Uit dendrochronologisch onderzoek is gebleken dat het hout voor de constructie van de waterput is gekapt in het jaar 751 na Chr. Op hetzelfde terrein zijn een palenrij en twee waterputten uit de 10e – 11e eeuw aangetroffen. Even buiten de opgraving is een waterput waargenomen die eveneens door middel van dendrochronologie is gedateerd. Het hout dat gebruikt is voor de constructie van deze waterput moet zijn gekapt omstreeks het jaar 999 na Chr. Binnen de vindplaats is een groot aantal kogelpotscherven en aardewerk van de typen Hessens-Schortens, Mayen, Badorf, Walberberg, Pingsdorf en Paffrath verzameld. Literatuurverwijzing Bosch, F. ten, Groothedde, M. & Groenewoudt, B., 1997. De archeologie van ‘het Swormink’. Over bewoningsexpansie en -continuïteit in Colmschate (gem. Deventer). Westerheem, 46, pp.302-320. Jansen, S., 2011. Geestelijke goederen en gemeenschappelijke grond. Middeleeuwse erven te ‘Groot Swormink’. Bachelorscriptie. Hogeschool Saxion Next, Deventer. Verlinde, A.D., 2000. Inventarisatie en onderzoek van archeologische locaties op en rond de Colmschater Enk te Deventer. Amersfoort (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 75).
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d e f g h i
j
k
Nummer en toponiem: 55. Colmschate: Swormer Enk (Sworminkslanden) Omvattende vindplaats(en): Swormink / Sworminkslanden C / Oxersteeg West RD-coördinaten: 211580 / 472800 (locatie bij benadering). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: n.v.t. Complextype Erf Datering 900/1050 (VMED) – 1050/1250 (LMEA) Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Opgraving Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten en structuren Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats is gelegen in een laaggelegen beekdal met meanderruggen en –geulen (3R7). Daarbij ligt de vindplaats op korte afstand van een dalvormige laagte (2R2) en een lage dekzandduin (3K14). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. In een laaggelegen gebied van de Sworminkslanden zijn een schuur en fragmenten van Hessenschortens aardewerk aangetroffen. Aan de hand van fragmenten van kogelpotten en Pingsdorfscherven zijn de structuren gedateerd in de 11e – 12e eeuw. Enkele sporen in de nabijheid van de schuur kunnen mogelijk worden geïnterpreteerd als welkuilen voor vee. Literatuurverwijzing Bosch, F. ten, Groothedde, M. & Groenewoudt, B., 1997. De archeologie van ‘het Swormink’ – Over bewoningsexpansie en – continuïteit in Colmschate (gem. Deventer). Westerheem, 1997, pp.302-320.
171
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d e f g h i
j k
172
Nummer en toponiem: 56. Colmschate: Swormer Enk (Swormink Zuid) Omvattende vindplaats(en): Swormink Zuid RD-coördinaten: 212000 / 472800 (locatie bij benadering). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: n.v.t. Complextype Waterput Datering 900/1050 (VMED) – 1050/1250 (LMEA) Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Opgraving Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Structuren Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats is gelegen op de flank van een lage dekzandduin (3K14) en bevind zich op korte afstand van een hoge dekzandduin (4K14) en een beekdalbodem met meanderruggen en – geulen met een kleidek (3R7). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Te Swormink Zuid zijn twee waterputten aangetroffen uit de 10e – 11e eeuw. Literatuurverwijzing Bosch, F. ten, Groothedde, M. & Groenewoudt, B., 1997. De archeologie van ‘het Swormink’ – Over bewoningsexpansie en – continuïteit in Colmschate(gem. Deventer). Westerheem, 1997, pp.302-320. Verlinde, A.D., 2000. Inventarisatie en onderzoek van archeologische locaties op en rond de Colmschater Enk te Deventer. Amersfoort (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 75).
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
Gemeente Deventer – Diepenveen a b c d e f g h i
j
k
Nummer en toponiem: 57. Diepenveen Omvattende vindplaats(en): Diepenveen / Diepenveen-Zuid RD-coördinaten: 207600 / 477100 (locatie bij benadering). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: ARCHIS Waarnemingsnummer: 23914 Complextype Muntschat Datering 70/150 (ROMMA) – 150/270 (ROMMB) Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Detectorvondst Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondst Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vondst is afkomstig uit een gebied dat voornamelijk bestaat uit dalvormige laagten (2R2), die mogelijk bedekt zijn met veen (2R1). In de nabijheid van de vindplaats zijn een lage dekzandduin (3K14) en dekzandwelvingen (3L5) geclassificeerd. Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Op een onbekende locatie in Diepenveen is een muntschat gevonden van tenminste 290 zilveren denarii. Deze denarii dateren tussen 125 – 192 na Chr. Literatuurverwijzing Bosman, A.V.A.J. & Verlinde, A.D., 1998. Overijssel 1995. Jaarverslag van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek1995/1996, p.69. Streefkerk, M., 1994. Diep in het veen van Diepenveen. Westerheem, 43, pp.245-253. Verlinde, A.D., 1994. Archeologische kroniek van Overijssel over 1993. Overijsselse Historische Bijdragen, 109, pp.188-189. Verlinde, A.D., 1994. Overijssel. Jaarverslag van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, 1993, p.151. Verlinde, A.D., 1998. Overijssel 1996. Jaarverslag van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, 1995/1996, p.75. Verlinde, A.D., 2000. Inventarisatie en onderzoek van archeologische locaties op en rond de Colmschater Enk te Deventer. Amersfoort (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 75).
173
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
Gemeente Deventer – Epse a b c d
e f g h i
j
k
174
Nummer en toponiem: 58. Epse Omvattende vindplaats(en): Epse RD-coördinaten: 210050 / 471270 (locatie bij benadering). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: ARCHIS Waarnemingsnummer: 410278 ARCHIS Onderzoeksmeldingsnummer: 29042 Complextype Losse vondst Datering 525/725 (VMEB) – 1050/1250 (LMEA) Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Opgraving Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Spoor en vondsten Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats is gelegen op de grens van een relatief hooggelegen rivierterrasvlakte dat plaatselijk met dekzand is bedekt (2M18a) met een overloop- of doorbraakgeul (2R12). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Bij opgravingswerkzaamheden in Epse is een onbekend aantal paalkuilen aangetroffen. Uit deze paalkuilen is divers vroegmiddeleeuws aardewerk afkomstig, waaronder een fragment ruwwandig gedraaid aardewerk en aardewerk van het type Hessens-Schortens. Deze vondsten zijn gedateerd in de 7e – eerst helft 8e eeuw. Ook zijn fragmenten van kogelpotten en aardewerk van de typen Mayen en Pingsdorf herkend. Onderzoekers vermoedden een boerderij uit de 10e – 12e eeuw in de nabijheid van de vindplaats, maar deze is niet gevonden. Literatuurverwijzing Lubberding, H.H.J., 2008. Onderzoek in Epse (gemeente Lochem). Hunnepers, 2007/2008, pp.12-14.
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d
e f g h i
j
k
Nummer en toponiem: 59. Epse: Epse-Noord Omvattende vindplaats(en): Epse-Noord / Molbergsweg-Zuid RD-coördinaten: 210885/ 472027 (met een omtrek van circa 250 meter). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: Projectnummer: 450 (Archeologie Deventer), A-10.0364 (BAAC) ARCHIS Waarnemingsnummer: ARCHIS Onderzoeksmeldingsnummer: 43466 / 52858 ARCHIS Onderzoeksnummer: 35390 Complextype Losse vondsten en erf Datering 725/ 900 (VMEC) – 1050/1250(LMEA) Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Opgraving Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten en een structuur. Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaatsen bevinden zich voornamelijk op een 100 meter brede strook van een hoge dekzandduin (4K14) of op een dekzandvlakte (2M13) direct ten westen daarvan. Het gebied wordt omringd door overloop- of doorbraakgeulen (2R12), een beekdalbodem met meanderruggen, -geulen en een kleidek (3R7) of een dekzandvlakte die door veen of overstromingsmateriaal is vervlakt (2M14). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Van de dekzandduin en de dekzandvlakte die de vindplaats Epse-Noord vormen, is divers vroeg- en volmiddeleeuws aardewerk afkomstig. Het aangetroffen aardewerk bestaat uit (fragmenten van) handgevormde kogelpotten en gedraaid importaardewerk van de typen Mayen, Badorf en Pingsdorf. Tijdens het onderzoek is het niet mogelijk gebleken om dit vondstmateriaal in verband te brengen met vroegmiddeleeuwse structuren. Wel is een huisplattegrond aangetroffen die gedateerd is in de 11e – 12e eeuw. Direct naast deze huisplattegrond is een standring van een pot van het type Pingsdorf aangetroffen dat in dezelfde periode is gedateerd. Literatuurverwijzing Appels, F.J.M., Bloemink, J.W., Boer, H.P., Klomp, M.D.J. & Bartels, M.H., 2001. Aanvullend archeologisch onderzoek in Epse-Noord, derde tussenrapportage. Deventer (Rapportages Archeologie Deventer 4). Eimermann, E., 2012. Keerwand grondwal Olthof-Zuid Bedrijvenpark A1. Deventer (Interne Rapportages Archeologie Deventer 58). Mousch, R.G. van., 2011. Epse, Deventer Molbergsweg Zuid. Deventer (BAAC rapport A10.0364).
175
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d
e f g h i
j
k
176
Nummer en toponiem: 60. Epse: Olthof-Zuid Omvattende vindplaats(en): Olthof-Zuid RD-coördinaten: 211515 / 471511 (locatie bij benadering). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: Projectnummer: 450 (Archeologie Deventer) ARCHIS Vondstmeldingsnummer: 420591 ARCHIS Onderzoeksmeldingsnummer: 52858 Complextype Losse vondst Datering -800/-12 (IJZ) – -12/450 (ROM) Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Opgraving Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten en sporen. Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats is gelegen op een hoge dekzandduin (4K14) en grenst aan een dekzandvlakte (2M13) in het zuiden. Direct ten noorden van de vindplaats loopt een beekdal waarvan de bodem uit een beekdalbodem met meanderruggen, -geulen en een kleidek (3R7) bestaat. Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Op de vindplaats Olthof-Noord zijn vijf paalgaten herkend waaruit zes fragmenten handgevormd aardewerk afkomstig zijn. Deze sporen zijn op basis van het aardewerk gedateerd in de ijzertijd of de Romeinse tijd. Literatuurverwijzing Eimermann, E., 2012. Keerwand grondwal Olthof-Zuid Bedrijvenpark A1. Deventer (Interne Rapportages Archeologie Deventer 58).
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d
e f g h i
j
k
Nummer en toponiem: 61. Epse: Waterdijk Omvattende vindplaats(en): Waterdijk RD-coördinaten: 209920 / 471730 (locatie bij benadering). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: ARCHIS Waarnemingsnummer: 21371 ARCHIS Onderzoeksmeldingsnummer: 5175 Complextype Losse vondst Datering -12 – 450 (ROM) – 450 – 1050 (VME) Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Niet-archeologisch graafwerk Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats is gelegen op een relatief hooggelegen rivierterrasvlakte die plaatselijk met dekzand is bedekt (2M18a). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Aan de Waterdijk te Epse is divers gedraaid aardewerk aangetroffen, gedateerd in de Romeinse tijd of de vroege middeleeuwen. Groenewoudt geeft in ARCHIS aan dat de kans aanwezig is dat de vindplaats een nederzettingsterrein betreft. Literatuurverwijzing n.v.t.
177
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
Gemeente Deventer – Essenerenk a b c d
e f g h i
j
k
178
Nummer en toponiem: 62. Essenerenk: Wilmink Omvattende vindplaats(en): Wilmink RD-coördinaten: 214360 / 473860 (locatie bij benadering). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: ARCHIS Waarnemingsnummer: 423781 ARCHIS Onderzoeksmeldingsnummer: 19630 Complextype Losse vondst Datering 725/900 (VMEC) – 1050/1250 (LMEA) Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Opgraving Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats is gelegen op een hoge dekzandduin (4K14). Het noordwesten van het gebied bestaat voornamelijk uit dekzandwelvingen (3L5). Verder wordt het gebied in het noorden begrensd door een dalvormige laagte met een kleidek (2R2), de zuidelijke grens wordt gevormd door een beekdalbodem met meanderruggen en -geulen (3R7). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Bij een opgraving te Wilmink zijn drie fragmenten van een kogelpot en een fragment van het aardewerktype Pingsdorf gevonden. Overig vondstmateriaal is gedateerd vanaf de ijzertijd tot de late middeleeuwen en de nieuwe tijd. Literatuurverwijzing Beek, R. van, Groenewoudt, B. & Keunen, L., 2007. Archeologisch veldonderzoek van boerenerven in de omgeving van Colmschate (Overijssel). De toetsing van een historischgeografisch verwachtingsmodel. Amersfoort (Beknopte Rapportage Archeologische Monumentenzorg 5).
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
Gemeente Deventer – Keizerslanden a b c d
e f g h i
j
k
Nummer en toponiem: 63. Keizerslanden: VV IJsselstreek Omvattende vindplaats(en): VV IJsselstreek RD-coördinaten: 208179 / 475324 (locatie bij benadering). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: Projectnummer: 311 (Archeologie Deventer) ARCHIS Onderzoeksmeldingsnummer: 21203 Complextype Losse vondst Datering 900/1050 (VMED) – 1050/1250 (LMEA) Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Opgraving Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats is gelegen op de grens van een relatief hooggelegen rivierterrasvlakte dat plaatselijk met dekzand is bedekt (2M18a) en een doorbraakwaaier, die uit verspoeld rivier(dek)zand bestaat (3G7). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Bij onderzoek nabij VV IJsselstreek is een onbekende hoeveelheid fragmenten van het aardewerktype Pingsdorf aangetroffen. Volgens de onderzoekers betreft het afval uit de stad Deventer. Literatuurverwijzing Hermsen, I., 2007. Graven onder de zijlijn. Archeologisch proefonderzoek op de locatie VV IJsselstreek, gemeente Deventer. Deventer (Interne Rapportages Archeologie Deventer 24). Vermeulen, B., Bartels, M.H., Mittendorff, E. & Hermsen, I., 2008. Projecten van Archeologie Deventer. Hunnepers, 2007/2008, pp.23-30.
179
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
Gemeente Deventer – Oxe a b c d
e f g h i
j
k
180
Nummer en toponiem: 64. Oxe Omvattende vindplaats(en): Oxe RD-coördinaten: 213200 / 472200 (locatie bij benadering). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: ARCHIS Waarnemingsnummer: 812 / 3013 POM Inventarisnummer: 1971-6 Complextype Losse vondst Datering 725/900 (VMEC) – 1250/1500 (LMEB) Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Onbekend Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten Bodemkundige informatie van de vindplaats: Oxe is grotendeels gelegen op een hoge dekzandduin (4K14). Het noordwesten van het gebied bestaat voornamelijk uit dekzandwelvingen (3L5). Het hoger gelegen Oxe wordt omgeven door beekdalen (2R5). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Te Oxe is een onbekende hoeveelheid aardewerk geborgen, daterend in de 8e – 15e eeuw. Het vroegmiddeleeuwse aandeel van het keramiek bestaat uit kogelpotten en de aardewerktypen Badorf en Pingsdorf. Daarbij is één fragment van een reliëfbandamfoor herkend. Literatuurverwijzing Verlinde, A.D., 1972. Archeologisch nieuws, Overijssel. Bulletin van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond, 71, p.10.
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d
e f g h i
j
k
Nummer en toponiem: 65. Oxe: Oxersteeg Omvattende vindplaats(en): Oxersteeg 29 – 31 RD-coördinaten: 215241 / 472737 (locatie bij benadering). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: Projectnummer: 443 (Archeologie Deventer) ARCHIS Vondstmeldingsnummer: 420588 ARCHIS Onderzoeksmeldingsnummer: 51627 Complextype Spieker Datering -800/-12 (IJZ) – -12/450 (ROM) Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Opgraving Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten en structuur Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats is gelegen op een hoge dekzandduin (4K14) en wordt zowel in het noorden als in het zuiden omgeven door beekdalen (2R5). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Bij onderzoek in de Oxersteeg is een spieker of graanschuur aangetroffen. Op basis van dertien fragmenten handgevormd aardewerk is de structuur gedateerd in de ijzertijd of Romeinse tijd. Literatuurverwijzing Wal, M. van der, 2012. Inventariserend archeologisch onderzoek Oxersteeg 29-31 (project 443). Deventer (Briefrapport Archeologie Deventer 10).
181
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
Gemeente Deventer – Rande a b c d
e f g h i
j
k
182
Nummer en toponiem: 66. Rande: Grondberg Omvattende vindplaats(en): Grondberg RD-coördinaten: 204900 / 477650 (locatie bij benadering) Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: Projectnummer: 398 (Archeologie Deventer) ARCHIS Onderzoeksmeldingsnummer: 45683 Complextype Losse vondst Datering -12/450 (ROM) Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Opgraving Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Spoor Bodemkundige informatie van de vindplaats: Het onderzoek is uitgevoerd op een relatief hooggelegen rivierterrasvlakte, dat plaatselijk met dekzand is bedekt (2M18a). Deze vlakte ligt op korte afstand van een serie lage rivierduinen (3K20). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Bij proefsleuvenonderzoek is een paalspoor aangetroffen die verder niet met een structuur in verband kon worden gebracht. Dit spoor is gedateerd in de Romeinse tijd. Literatuurverwijzing Kastelein, D. & Mittendorff, E., 2010. Archeologisch proefsleuvenonderzoek in het kader van het project Ruimte voor de Rivier: Risicozone D (IJsseldijk 37). Deventer (Interne Rapportages Archeologie Deventer 50).
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
Gemeente Deventer – Voorstad a b c d e f
g h i j
k
Nummer en toponiem: 67. Voorstad: Driebergenbuurt Omvattende vindplaats(en): Driebergenbuurt RD-coördinaten: 207220 / 475140 (locatie bij benadering). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: n.v.t. Complextype Losse vondst Datering -12/450 (ROM) 725/900 (VMEC) – 900/1050 (VMED) Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Opgraving en detectorvondst Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats is gelegen op een hoge rivierduin (4K20). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Uit de Driebergenbuurt zijn enkele zilveren munten gevonden die afkomstig zijn uit Dorestad, met daarop een afbeelding van Lotharius. Deze munten zijn gedateerd tussen 840 – 855 na Chr. Ook zijn een bronzen schijffibula uit de 9e – 10e eeuw en een onbekende hoeveelheid aardewerk van het type Badorf gevonden. Het aangetroffen Badorfaardewerk is eind 8e – begin 10e eeuw gedateerd. Tevens is een onbekende hoeveelheid handgevormd aardewerk aangetroffen dat gedateerd kan worden in de eerste vier eeuwen van onze jaartelling. Literatuurverwijzing Bartels, M.H., Klomp, M. & Hermsen, I., 2001. IJzertijd in de Driebergenbuurt. Prehistorische boeren onder een vooroorlogse arbeiderswijk. Deventer (Archeologie in Deventer 4).
183
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d
e f g h i j
k
184
Nummer en toponiem: 68. Voorstad: Moerakkerstraat Omvattende vindplaats(en): Moerakkerstraat RD-coördinaten: 207230 / 475430 (locatie bij benadering). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: Projectnummer: 248 (Archeologie Deventer) ARCHIS Waarnemingsnummer: 416201 ARCHIS Vondstmeldingsnummer: 408521 ARCHIS Onderzoeksmeldingsnummer: 6636 Complextype Akker Datering 725/900 (VMEC) – 1050/1250 (LMEA) Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Opgraving Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Spoor en vondsten Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats is gelegen op een hoge rivierduin (4K20). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Bij een onderzoek in de Moerakkerstraat is een kunstmatige ophoging aangetroffen met daarin aardewerkfragmenten van kogelpotten en fragmenten van de import-aardewerktypen Badorf of Walberberg, Pingsdorf en Paffrath. Het vondstmateriaal uit deze laag wordt als stadsafval geïnterpreteerd en kan dateren in de 8e – eerste helft 13e eeuw. Literatuurverwijzing Vermeulen, B., 2006. Verslag Inventariserend Veldonderzoek Moerakkerstraat, Driebergenbuurt Deventer. Deventer (Interne Rapportages Archeologie Deventer 18).
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d
e f g h i
j
k
Nummer en toponiem: 69. Voorstad: Molenbelt Omvattende vindplaats(en): Molenbelt RD-coördinaten: 208013 / 474887 (locatie bij benadering). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: Projectnummer: 239 (Archeologie Deventer) ARCHIS Onderzoeksmeldingsnummer: 9844 Complextype Losse vondst Datering 725/900 (VMEC) – 1050/1250 (LMEA) Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Opgraving Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats bevindt zich op een relatief hooggelegen rivierterrasvlakte die plaatselijk met ` dekzand is bedekt (2M18a). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Van de opgraving aan de Molenbelt zijn alleen vondsten afkomstig. Het vondstmateriaal bestaat uit een onbekende hoeveelheid fragmenten van kogelpotten en aardewerk van de typen Badorf of Walberberg, Pingsdorf en Paffrath. Verder zijn de resten van een strijkglas aangetroffen. De datering, samenstelling van vondsten (61,4% import) en het ontbreken van grondsporen duidt volgens de onderzoekers op stadsafval. Literatuurverwijzing Hermsen, I., 2005. De bodem onder de belt. Archeologie en geschiedenis van een agrarisch gebied in de Voorstad van Deventer. Deventer (Interne Rapportages Archeologie Deventer 15).
185
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d
e f g h i j
k
186
Nummer en toponiem: 70. Voorstad: Nieuwe Plantsoen Omvattende vindplaats(en): Nieuwe Plantsoen RD-coördinaten: 206950 / 475630 (locatie bij benadering). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: ARCHIS Waarnemingsnummer: 412519 ARCHIS Vondstmeldingsnummer: 408973 Complextype Losse vondst Datering 450/525 (VMEA) – 525/725 (VMEB) Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Detectorvondst Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats is gelegen op een hoge rivierduin (4K20). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. In het Nieuwe Plantsoen zijn een koperen muntgewicht en een gouden Kolbenarmring, gevonden. Het muntgewicht is moeilijk te dateren, dergelijke gewichten komen voor vanaf de vroege middeleeuwen tot heden. De exacte datering van de gouden Kolbenarmring is ook moeilijk vast te stellen. Het object is vooralsnog gedateerd omstreeks de 6e eeuw. Het is deels omgesmolten en is waarschijnlijk pas ruim in de vroege middeleeuwen naar Deventer gekomen. Literatuurverwijzing n.v.t.
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
Gemeente Deventer – Wechelerveld a b c d
e f g h i
j
k
Nummer en toponiem: 71. Wechelerveld Omvattende vindplaats(en): Wechelerveld RD-coördinaten: 209500 / 476800 (locatie bij benadering). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: ARCHIS Waarnemingsnummer: 418487 ARCHIS Vondstmeldingsnummer: 403725 Complextype Losse vondst Datering 725/900 (VMEC) – 900/1050 (VMED) Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Detectorvondst Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondst Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats is gelegen op de grens van een hoge dekzandduin (4K14) met een vlakte van verspoeld dekzand (2M10). Iets ten zuiden van de vindplaats is een uitblazingslaagte (3N5) gevormd en 500 meter naar het oosten verloopt de dekzandduin in een dekzandwelving (3L5). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Op de locatie Wechelerveld is een bronzen kistbeslag gevonden. Dit kistbeslag kan dateren omstreeks de tweede helft 8e – eerste helft 11e eeuw. Literatuurverwijzing Broeke, J. ter, 1992. Onder de schotel van: Feike Miedema. The Coinhunter Magazine, 41, pp.28-31.
187
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d e f g h i
j
k
188
Nummer en toponiem: 72. Wegelerveld: Spanjaardsdijk Omvattende vindplaats(en): Spanjaardsdijk – Wechelerweg RD-coördinaten: 211320 / 477515 (locatie bij benadering). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: ARCHIS Vondstmeldingsnummer: 635 Complextype Losse vondst Datering 900/1050 (VMED) – 1050/1250 (LMEA) Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Booronderzoek Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats is gelegen op een hoge dekzandduin (4K14). Naar het noordwesten neemt de hoogte van de dekzandduin af (3K14). Naar het noorden neemt de hoogte van de dekzandduin af. Hierdoor is het gebied ten noordwesten van de vindplaats geclassificeerd lage dekzandduin (4L8). In het noordoosten zijn dekzandwelvingen (3L5) gevormd. Het gebied ten zuiden van de dekzandduin is beduidend lager en gevormd uit van deels verspoeld dekzand (2M10) met aangrenzend een dalvormige laagte (2R2) die naar het oosten toe bedekt is met veen (2R1). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Op de locatie Spanjaardsdijk – Wechelerweg is bij booronderzoek divers aardewerk aangetroffen. Het betreft een onbekende hoeveelheid fragmenten van kogelpotten en een onbekende hoeveelheid fragmenten van de aardewerktypen Pingsdorf en Paffrath. Het vondstmateriaal is te dateren in de 10e – eerste helft 13e eeuw. Literatuurverwijzing Ringenier, H., 2004. Plangebied Spanjaardsdijk/Wechelerweg, Gemeente Deventer. Een inventariserend archeologisch onderzoek. Amsterdam (RAAP-Notitie 824).
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
Gemeente Voorst – Terwolde a b c d
e f g h i j
k
Nummer en toponiem: 73. Terwolde: Twelloseweg/Rozendaalseweg Omvattende vindplaats(en): Twelloseweg – Rozendaalseweg RD-coördinaten: 203907 / 476355 (locatie bij benadering) Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: ARCHIS Waarnemingsnummer(s): 427951 ARCHIS Vondstmeldingsnummer(s): 416030 ARCHIS Onderzoeksmeldingsnummer(s): 44191 Complextype Losse vondst Datering 725/900 (VMEC) – 1250/1500 (LMEB) Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Booronderzoek Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten Bodemkundige informatie van de vindplaats: Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Bij een booronderzoek in Terwolde zijn twee kogelpotfragmenten opgeboord. Deze fragmenten zijn niet exacter gedateerd dan vanaf de vroege middeleeuwen C tot in de late middeleeuwen B. Literatuurverwijzing Koeman, S.M., 2010. Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek, Twelloseweg - Rozendaalseweg te Terwolde. Zelhem (Synthegra BV Rapportage S100323).
189
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
Gemeente Voorst – Twello a b c d
e f g h i j
k
190
Nummer en toponiem: 74. Omgeving van Twello Omvattende vindplaats(en): Omgeving van Twello, Gelderse zijde van de IJssel RD-coördinaten: exacte locatie niet vrijgegeven. Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: ARCHIS Waarnemingsnummer(s): 427951, 47226 ARCHIS Vondstmeldingsnummer(s): 416030 ARCHIS Onderzoeksmeldingsnummer(s): 44191 Complextype Losse vondst Datering 350/450 (ROMLB) – 900/1050 (VMED) Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Detectorvondst Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten Bodemkundige informatie van de vindplaats: Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Met een metaaldetector zijn tussen Terwolde en Twello diverse metalen objecten uit de laatRomeinse tijd en vroege middeleeuwen gevonden, te weten drie sceatta’s, drie gewichtsstaafjes, diverse fibulae, (delen van) riembeslagen en een randbeslag of riemhanger dat onderdeel was van het Romeins militair gordelgarnituur. Daarbij zijn huttenleem, ovenwand-fragmenten en veel aardewerk aangetroffen. Literatuurverwijzing Determinaties door J.A.W. Nicolay (Rijksuniversiteit Groningen), I. Hermsen (Archeologie Deventer en W. Spoelder (vrijwillige metaalspecialist bij Archeologie Deventer).
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d e f g h i
j
k
Nummer en toponiem: 75. Twello Omvattende vindplaats(en): Twello RD-coördinaten: 204470 / 472800 (locatie bij benadering). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: ARCHIS Waarnemingsnummer: 3091 Complextype Losse vondst Datering 525/725 (VMEB) – 725/900(VMEC) Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Onbekend Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats is gelegen lemig fijn zand met hoge bruine enkeerdgronden (EZ23) met daaromheen rivierkleigronden van zavel en lichte klei (Rn67c). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. In een laag van opgebrachte grond is een onbekende hoeveelheid vroegmiddeleeuws aardewerk aangetroffen. Een deel hiervan bestaat uit fragmenten van het type HessensSchortens, die te dateren zijn tussen de vroege middeleeuwen B en C. Literatuurverwijzing n.v.t.
191
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d
e f
g h i
j
k
192
Nummer en toponiem: 76. Twello: Achter ‘t Holthuis Omvattende vindplaats(en): Achter ‘t Holthuis RD-coördinaten: 205074 / 472274 (locatie bij benadering). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: ARCHIS Waarnemingsnummer(s): 410526, 432657 ARCHIS Vondstmeldingsnummer(s): 407817, 419754 ARCHIS Onderzoeksmeldingsnummer(s): 20558, 21392 Complextype Grafveld en erven Datering -12/450 (ROM) 270/450 (ROML) – 450/525 (VMEA) Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Opgraving Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Structuren en vondsten Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats is gelegen lemig fijn zand met hoge bruine enkeerdgronden (EZ23) met daaromheen rivierkleigronden van zavel en lichte klei (Rn67c). Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. In Twello zijn sporen aangetroffen van bewoning vanaf de midden-bronstijd tot de vroege middeleeuwen. Een deel van het onderzoek omvatte een nederzetting uit de laat-Romeinse tijd tot en met de vroege middeleeuwen. Deze nederzetting bestond uit tenminste acht huisplattegronden, gedateerd tussen de 3e – 6e eeuw. Verder zijn dertien hutkommen en zeventien waterputten gedocumenteerd die mogelijk (deels) in deze periode te dateren. Een crematiegraf dat op deze vindplaats is aangetroffen kan niet exacter worden gedateerd dan de Romeinse tijd. Literatuurverwijzing Wit, M.J.M. de, 2012. Wonen en werken in het IJsseldal in de Midden-Bronstijd - Vroege Middeleeuwen. Archeologisch onderzoek naar de nederzettingen op plangebied ‘Achter ’t Holthuis’. Groningen (ARC-Publicaties 234). Wit, M.J.M. de, Bergsma, G.M.A. & Veldhuis, J.R., 2007. Een 2e archeologisch inventariserend veldonderzoek d.m.v. proefsleuven op bestemmingsterrein Achter ‘t Holthuis te Twello, gemeente Voorst (Gld.). Groningen (ARC-Publicaties 179).
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d
e f g h i j
k
Nummer en toponiem: 77. Twello: Oude Binnenweg Omvattende vindplaats(en): Oude Binnenweg RD-coördinaten: 204958 / 472922 (locatie bij benadering). Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: ARCHIS Waarnemingsnummer: 423301 ARCHIS Vondstmeldingsnummer: 407637 ARCHIS Onderzoeksmeldingsnummer: 29463 Complextype Losse vondst Datering 525/725 (VMEB) – 1050/1250 LMEA) Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Booronderzoek Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondsten Bodemkundige informatie van de vindplaats: Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Bij een booronderzoek aan de Oude Binnenweg zijn 4 handgevormde fragmenten aardewerk opgeboord, die te dateren zijn vanaf de vroege middeleeuwen B tot en met de late middeleeuwen A. Literatuurverwijzing Putten, M. van, 2008. Inventariserend veldonderzoek met behulp van boringen (karterende fase) uitgevoerd in het plangebied Oude Binnenweg te Twello, gemeente Voorst. Deventer (BAAC-rapport V-08.0217).
193
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
Gemeente Voorst – Wilp a b c d
e f
g h i
j
k
194
Nummer en toponiem: 78. Wilp: Hofstraat Omvattende vindplaats(en): Hofstraat RD-coördinaten: 207040 / 470290 (locatie bij benadering) Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: ARCHIS Waarnemingsnummer: 435870 ARCHIS Vondstmeldingsnummmer: 415228 ARCHIS Onderzoeksmeldingsnummer: 42661 Complextype Losse vondst Datering 70/270 (ROMM) – 270/450 (ROML) 900/1050 (VMED) – 1050/1250 (LMEA) Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Opgraving Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondst Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats is gelegen op kalkloze zandgrond (pZg23) en wordt in het oosten door rivierkleigronden (Rn62A) begrensd. Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Bij een proefsleuvenonderzoek in de Hofstraat zijn een fragment handgevormd aardewerk en een bronzen scheermes (in de vorm van een dolfijn) gevonden die gedateerd kunnen worden in de Romeinse tijd. Van de zelfde vindplaats zijn tevens twee scherven van een kogelpot afkomstig. Literatuurverwijzing Pronk, E.C., 2012. Plangebied Hofstraatbuurt te Wilp, gemeente Voorst; archeologisch vooronderzoek: een inventariserend veldonderzoek (proefsleuven). Amsterdam (RAAPrapport 2598).
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d e f g h i
j
k
Nummer en toponiem: 79. Wilp: Nieuwe Hervormde Kerk Omvattende vindplaats(en): Nieuwe Hervormde Kerk RD-coördinaten: 207300 / 470425 (locatie bij benadering) Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: ARCHIS Waarnemingsnummer(s): 435408 Complextype Kerk Datering 725/900 (VMEC) – 900/1050 (VMED) Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Opgraving Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Structuur Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats is gelegen op kalkloze zandgrond (pZg23) en wordt in het oosten door rivierkleigronden (Rn62A) begrensd. Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Bij een opgraving onder de Nieuwe Hervormde Kerk te Wilp (voormalige St. Lebuïnuskerk), zijn 6 ronde paalkuilen aangetroffen. Deze sporen zijn waarschijnlijk van de eerste Karolingische kerk uit 765 AD. Literatuurverwijzing Anonymous, 1952. Opgravingen, verricht door de R.O.B. Jaarverslag van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, 5, p.8. Anonymous, 1952. Restauratie-nieuws Juni Mededeling Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Nieuwsbulletin van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond, jg.5, afl.7, kol. 95. Schulte, A.G., 2000. Kerken in Gelderland. Zutphen. Kolks, Z., 1992. De middeleeuwse kerktoren van Wilp. Kronijck: mededelingen Oudheidkundige Kring Voorst, Jg. 15, nr. 1. Kolks, Z., 1996. Het middeleeuws schip van de kerk van Wilp. Kronijck: mededelingen Oudheidkundige Kring Voorst, Jg. 19, nr. 2.
195
Catalogus ‘Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer’
a b c d e f g h i
j
k
196
Nummer en toponiem: 80. Wilp: Oude Luine Omvattende vindplaats(en): Oude Luine RD-coördinaten: 206950 / 470950 (locatie bij benadering) Verwijzing naar de belangrijkste ingangen voor documentatie: ARCHIS Waarnemingsnummer: 21370 Complextype Losse vondst Datering 725/900 (VMEC) – 900/1050 (VMED) Korte omschrijving van de ontdekking en onderzoek van de vindplaats: Oppervlaktekartering Betreft het een vondst, een spoor of een structuur? Vondst Bodemkundige informatie van de vindplaats: De vindplaats is gelegen op kalkloze zandgrond (pZg23) en wordt in het oosten door rivierkleigronden (Rn62A) begrensd. Korte omschrijving van het vroegmiddeleeuwse vondstmateriaal, spoor of complex. Bij een oppervlaktekartering op de locatie Oude Luine is vooral aardewerk aangetroffen uit de tweede helft 11e – eerste helft 13e eeuw. Opvallend is een vondst met een oudere datering, namelijk een gesp met een dierkopornament, die gedateerd is tussen de 8e – 10e eeuw. Literatuurverwijzing n.v.t.