DETECTOR VOOR EXPLOSIEF GAS
DAX 3F-C
INSTALLATIE, GEBRUIKS- EN ONDERHOUDSHANDLEIDING
DAX3FC_MAN01_NL Ver. V1R2
1
Inleiding Deze handleiding dient aandachtig te worden gelezen door iedereen die verantwoordelijk is of zal zijn voor de installatie, het gebruik of het onderhoud van dit materiaal. De door DALEMANS geboden garanties zijn nihil indien het product niet is geïnstalleerd, gebruikt of onderhouden wordt volgens de gedetailleerde instructies van deze handleiding. Indien deze voorschriften gerespecteerd worden garandeert U de goede werking van het apparaat. Bij twijfel kunt U DALEMANS contacteren voor assistentie of aanvullende informatie betreffende het gebruik of onderhoud van dit product alvorens over te gaan tot plaatsing. Elk apparaat dient te worden geïnstalleerd, gebruikt en onderhouden volgens de richtlijnen, waarschuwingen, instructies en gebruiksbeperkingen beschreven in deze handleiding. Gebruik enkel originele DALEMANS onderdelen voor het onderhoud beschreven in deze handleiding. Indien dit niet het geval is, kunt U de prestaties van het apparaat aanzienlijk veranderen. Elke reparatie of onderhoud zonder de beschreven voorschriften uit deze handleiding te respecteren of zonder de hulp van onze dienst na verkoop kan verhinderen dat het materiaal correct functioneert en kan bijgevolg de veiligheid van de bewoners van het gebouw en de installaties in gevaar brengen. Gelieve steeds de voeding uit te schakelen en de gevaarlijke zone te declasseren alvorens over te gaan tot vervanging of verandering van componenten.
Toepassing De DAX 3F-C detector is bestemd voor gebruik in een explosieve omgeving zone 1 en 2 voor industriële en commerciële toepassingen. Hij is bedoeld om aangesloten te worden op een daarvoor bedoelde centrale om te reageren op een concentratie aan gas, waarvoor men zich wil beschermen, voordat die de onderste explosiegrens (LEL - Lower Explosive Limit) bereikt. Voor meer informatie betreffende de lijst met te detecteren gassen met de DAX 3F-C, gelieve contact op te nemen met Dalemans.
Keuringen - Normen In hoofde van fabrikant, verklaart Dalemans n.v. dat de producten in deze nota beschreven, gecertificeerd zijn voor gevaarlijke zones op een beschermniveau IP6X in overeenstemming met niet agressieve omgevingen en die beantwoorden aan de vereisten van de volgende directieven en normen : • Richtlijn 94/9/EG (ATEX) • EN 60079-0:2006 • EN 60079-1:2007 • EN 60079-7:2007 • EN 61241-0:2006 • EN 61241-1:2004 De beschreven producten zijn conform aan de geaccepteerde varianten voortkomend uit het type dat het EG-Type Onderzoeks Certificaat Nr FTZU 10 ATEX 0033X heeft verkregen. Bovendien, ze zijn ontworpen, geproduceerd en gecontroleerd binnen het kader van een ISO9001 gecertificeerd kwaliteitssysteem, beoordeeld door een erkend controleorganisme volgens annex IV en VII van de richtlijn 94/9/EG.
DAX 3F-C
2
Markering Het markeringsetiket hieronder is aanwezig op de behuizing van de detector. Deze markering is voor de gehele detector. De markering op de detectiekop heeft enkel toepassing op de detectiekop zelf. Type apparaat
Serienummer/fabricagejaar Gedetecteerd gas
ATEX certificaat nummer Code van het erkend controleorganisme
Meetbereik Werktemperatuur
1026
DAX 3F-C
II 2G Ex d e IIC T6 II 2D Ex tD A21 IP6X T85°C Tamb: -10°C to +50°C FTZU 10 ATEX 0033X
Remicourt • Belgium
Gas: CH4 100% LEL Use: -10..+50°C
D040BAAA - 91099042 - 2010
Certificatie (ATEX) II 2G
: elektrisch materiaal voor explosieve omgeving andere dan mijnen. : categorie 2 apparaten bestemd voor zones waarin een explosieve atmosfeer veroorzaakt door gas intermitterend kan voorkomen (zone 1). Ex d e : bescherming met drukvast omhulsel “d” en verhoogde veiligheid “e”. IIC : subdivisie van groep II apparatuur voor een explosieve atmosfeer veroorzaakt door gas (methaan, propaan, ethyleen, waterstof, acetyleen). T6 : temperatuurklasse die de maximale oppervlaktetemperatuur aangeeft in een explosieve gasatmosfeer (T6 = 85 °C). 2D : categorie 2 apparaten bestemd voor zones waarin een explosieve atmosfeer veroorzaakt door stof intermitterend kan voorkomen (zone 21). Ex tD : bescherming tegen stofontbranding met een omhulsel “tD”. A21 : methode ter bepaling van de maximale oppervlakte temperatuur van het materiaal (stoflaag van 5 mm) gebruikt in een zone waarin een stofexplosieve atmosfeer intermitterend kan voorkomen in normale toestand (methode A - zone 21). IP6X : beschermingsgraad (stofdicht). T85 °C : maximum oppervlakte temperatuur van het materiaal in een explosieve atmosfeer veroorzaakt door stof. Tamb : Omgevingstemperatuurbereik waarvoor de temperatuursklasse en de maximale oppervlakte temperatuur zijn bepaald (Tamb = -10 °C tot +50 °C voor T6 en T85 °C).
DAX 3F-C
3
Beschrijving De DAX 3F-C is een gasdetector die bedoeld is om de aanwezigheid van explosief gas in de omgevingslucht te detecteren tot 100 % van de onderste explosiegrens (L.E.L. - Lower Explosive Limit). Hij maakt gebruik van een katalytische sensor waarvan het uitgangssignaal in mV is over drie draden. De DAX 3F-C is bedoeld om aangesloten te worden op een Wheatstone brug van een gas detectie centrale. Voor meer informatie betreffende deze gas detectie centrales, gelieve contact op te nemen met Dalemans. De belangrijkste onderdelen van de detector DAX 3F-C zijn de volgende : • De detectiekop. • De behuizing met aansluitklemmen. • De wartel. Het geheel heeft een beschermingswijze van het type “d e” en een beschermingsgraad IP6X.
Behuizing met verhoogde veiligheid “e” Wartel met verhoogde veiligheid “e”
Aansluitklemmen met verhoogde veiligheid “e”
Drukvaste detectiekop “d”
Figuur 1 : DAX 3F-C detector
DAX 3F-C
4
Detectiekop Het gevoelig element van de detector is de meetcel die werkt volgens het principe van de katalytische verbranding. De cel bestaat uit een passief element “P” en een actief element “A”. De twee elementen bestaan uit platina draden die elektrisch verwarmd worden (400 °C). Het passieve element dient als compensatie voor de omgevingstemperatuur. Het actieve element is bedekt met een katalytische laag die de eigenschap heeft om heel snel op te warmen bij contact met een brandbaar gas. De temperatuursverhoging van deze laag veroorzaakt een verandering in weerstandswaarde van het actieve element. Deze weerstandsverandering in functie van de concentratie van het explosieve gas kan worden gemeten met een centrale middels een Wheatstone brug (3 draads verbinding). De detectiekop van de DAX 3F-C bestaat uit : • Drukvaste sensorbehuizing “ d “ ( basis + deksel). • Filter in gesinterd metaal. • Een katalytische cel (pellistor). • O-ring. De sensorbehuizing is een omhulsel in roestvrij staal (basis en deksel) die gedemonteerd kan worden voor de vervanging van de meetcel of de filter in gesinterd metaal.
Sensor deksel
Filter in gesinterd metaal
Katalytische cel
Basis O-Ring
Figuur 2 : Detectiekop
DAX 3F-C
5
Afmetingen
80 68
45
75
MAX 139
7,5 mm MAX
4,5 mm MAX
45
Figuur 3 : Mechanische tekening van de DAX 3F-C
DAX 3F-C
6
Waarschuwingen Over het algemeen zijn de detectors met een katalytische cel niet geschikt voor gebruik in een omgeving met meer dan 21 % zuurstof, met minder dan 15 % zuurstof of in omgevingen met een variabele concentratie aan zuurstof. Bijkomend kunnen de katalytische cellen op lagere termijn beschadigd worden door een concentratie aan gassen van meer den 100 % LEL. De katalytische meetcel kan ook onbruikbaar worden door langere blootstelling aan verontreinigingen zoals siliconen, halogenen, zware metalen, …enz. Raadpleeg de plaatselijke of nationale reglementering van de site of van het te bewaken materiaal. De operator dient voldoende kennis te hebben van de te ondernemen acties bij het overschrijden van het alarmniveau. De modificatie, demontage, totale of gedeeltelijke vernietiging van de detectiekop en zijn inhoud, van de behuizing en zijn inhoud of de installatie kunnen leiden tot een gebrek aan essentiële veiligheidseisen van de gehele installatie. Er mag geen enkele bijkomende doorboring van de behuizing uitgevoerd worden. De bestaande openingen mogen niet vergroot worden. De eventuele defecte onderdelen mogen enkel vervangen worden door originele Dalemans onderdelen. Geen enkel bijkomend contact mag aan de bestaande klem toegevoegd worden. De lengte van de draden van de detectiekop mag niet veranderd worden. Open nooit de detectiekop of de behuizing bij explosiegevaar. Wrijf of droog de oppervlakte van de detector enkel af met een VOCHTIGE doek om het risico op elektrostatische ontlading te verhinderen. De detector dient beschermd te worden tegen eender welke mechanische impact.
Onderste explosiegrenzen en alarmdrempels De relatie tussen het “percentage van de onderste explosiegrens” (% LEL) en het “volumeprocent “ (% v/v) varieert voor elk gas. De norm IEC 60079-20-1 legt de methode van de bepaling van deze onderste explosiegrenzen vast bv. : • • • • • •
Ethaan (C 2H6) Ethyleen (C 2H4) Methaan (CH4) Pentaan (C 5H12) Propaan (C 3H8) Waterstof (H2)
100 % LEL = 2,4 % v/v 100 % LEL = 2,3 % v/v 100 % LEL = 4,4 % v/v 100 % LEL = 1,1 % v/v 100 % LEL = 1,7 % v/v 100 % LEL = 4,0 % v/v
De alarmdrempels voor een gasdetectiesysteem voor explosieve gassen ligt typisch op 20 % LEL voor het eerste alarmniveau (A1) en op 40 % LEL voor het tweede (A2). Stel nooit een alarmdrempel in hoger dan 60 % LEL. De L.E.L. van een gas is afhankelijk van de temperatuur en de druk. Als de omgevingstemperatuur hoger is zal de L.E.L. dalen en verhoogt het risico op een explosie. De relatie tussen de druk en de L.E.L. is erg complex. Een verhoging van de druk verlaagt over het algemeen de L.E.L. Veranderingen in luchtvochtigheid die doorgaans in een industriële omgeving kunnen voorkomen hebben geen invloed op de L.E.L. van een gas.
DAX 3F-C
7
Installatie en indienststelling De indienststelling dient te gebeuren door de fabrikant of zijn plaatselijke vertegenwoordiger. Alle handelingen hieronder beschreven mogen enkel uitgevoerd worden door gespecialiseerd personeel dat bij voorkeur exclusief is opgeleid door Dalemans. Gedurende het werken aan de installaties (bouw van een nieuwe installatie, herinrichten of onderhoud van een bestaande installatie) dienen de gasdetectors steeds zo laat mogelijk te worden geïnstalleerd maar ten laatste voor het ontstaan van het gevaar van aanwezigheid van het gas of gasdamp, dit om alle beschadigingen te voorkomen aan de detector die zouden voortvloeien uit laswerken of verfwerkzaamheden. Indien de detectors al geïnstalleerd zijn dienen ze beschermd te worden met een hermetisch omhulsel gedurende de duur van de werken. Ze dienen tevens voldoende aangeduid te worden en gemerkt als zijnde niet operationeel. Volg de volgende aanbevelingen op om een vroege veroudering van de detector te voorkomen en een optimale werking te garanderen. Dit zijn algemene aanbevelingen. Respecteer steeds de passende reglementen/normen vooraleer over te gaan tot de installatie (bv. norm IEC 60079-14 en IEC 60079-29-2). Deze hebben voorrang op de aanbevelingen van de fabrikant.
Plaatsing van de detectors De gasdetectors dienen op die manier te worden geplaatst dat ze elke gasophoping detecteren alvorens het een significant risico creëert. Een verkeerde plaatsing van een detector kan de effecten en de integriteit van het gasdetectiesysteem teniet doen. De plaatsbepaling van de detectors dient in overleg te gebeuren met specialisten die de nodige kennis hebben op het gebied van gasdispersie, de personen die op de hoogte zijn van de werking van de installaties en de betreffende uitrusting, alsook met het technisch personeel en de mensen belast met de veiligheidsprocedures. Voor bijkomende raadgevingen of in het geval van nood aan assistentie neemt contact op met Dalemans. De detector dient gemakkelijk bereikbaar te zijn om de manipulaties tijdens de ijking en het onderhoud te vereenvoudigen alsook die van de elektrische veiligheidsinspecties. De detector moet toegankelijk zijn en ruimte hebben om alle benodigde accessoires en testapparatuur te plaatsen tijdens deze handelingen. De positie van elke detector dient genoteerd te worden in het veiligheidsdossier van de installaties dat ter beschikking ligt van het belanghebbend personeel in de veiligheidsprocedure. Bij de bepaling van de plaats van de detector dient rekening gehouden te worden met de volgende parameters : • • • • • • • • • • • • • •
Het risiconiveau en de potentiële bronnen van gaslekken. De combinatie van het gaslek en het effect van de verspreiding van het gas. De toegang tot de detector voor het onderhoud, de ijking en de inspectie. De bescherming van het systeem tegen de risico’s verbonden aan de werking van de installaties. De bescherming van de detector tegen mechanische impact. De detector dient te worden geïsoleerd van alle mogelijke vibraties. De detector mag zich niet net onder/net boven een wateraftakpunt bevinden. Voor een plaatsing buiten dient een afscherming tegen de regen en/of de zon te worden voorzien. Plaats geen detector in een luchtstroom, een ventilatiekanaal of bij een extractor. De bedrijfstemperatuur van de detector moet altijd worden gerespecteerd (zie specificaties). Indien het gas lichter is dan lucht (relatieve dichtheid <1), plaats de detector aan het plafond. Indien het gas zwaarder is dan lucht (relatieve dichtheid >1), plaats de detector bij de vloer. Voor een dichtheid kort bij die van lucht plaats detectors aan het plafond en bij de vloer. De dichtheid van gassen stijgt bij dalende temperatuur.
DAX 3F-C
8 Voorbeelden voor plaatsing van detectors voor enkele explosieve gassen * :
Gas Acetyleen
Formule
Dichtheid (lucht=1)
Plaatsing detector(s)
(CH)2
0,90
Plafond + vloer
Aardgas
-
0,68
Plafond
Butaan
C4H10
2,05
Vloer
Ethyleen oxide
C2H4O
1,52
Vloer
Isobutaan
(CH3)3CH
2,00
Vloer
Kraakgas
-
0,47
Plafond
Methaan
CH4
0,55
Plafond
Propaan
C3H8
1,56
Vloer
Propaan-lucht
-
±1,15
Plafond + vloer
Waterstof
H2
0,07
Plafon
* Lijst niet volledig. Contacteer Dalemans voor meer informatie.
Bevestiging De bevestiging van de detector is vlak tegen de wand of tegen een muur en volgens de gegeven mechanische tekening (figuur 3). Bevestig de detector aan de muur of tegen een wand met behulp van juiste schroeven (max. diameter 4,5 mm) en pluggen. De diameter van de kop van de schroef mag niet groter zijn dan 7,5 mm. Plaats de detector zo dat de opening van de detectiekop nooit naar boven is gericht. Verzekert U ervan dat stofafzetting de opening van de detectiekop niet kan blokkeren of dat water via deze opening naar binnen kan dringen.
Elektrische aansluiting De bekabeling dient te beantwoorden aan de plaatselijk reglementen en normen die van kracht zijn. Zij dient ook te voldoen aan de elektrische vereisten van de DAX 3F-C detector. Dalemans beveelt het gebruik aan van een stugge kabel met drie geleiders van verschillende kleuren. De sectie van de geleiders moet tussen de 1,5 mm² en 2,5 mm² liggen en is afhankelijk van de gebruikte meetcel en de afstand tussen de detector en de meetcentrale. Raadpleeg ook de instructies voor bekabeling van de meetcentrale. De externe diameter van de kabel moet overeenkomen met de maten in onderstaande figuur 4. De wartel moet voldoende aangedraaid worden op de kabel om een voldoende afsluiting te garanderen. 8 mm MAX 6 mm 12 mm
1,5 - 2,5 mm²
15 mm
100 mm
Figuur 4 : Strippen van de kabel
DAX 3F-C
9 Om de detector aan te sluiten : • Draai de vier schroeven los in het deksel van de behuizing en verwijder het deksel. • Draai de knelkoppeling van de wartel los. • Voer de kabel door de wartel en draai de knelkoppeling weer vast. • Sluit de geleiders aan volgens onderstaand Figuur 5. • De geleiders dienen in de aansluitklemmen te worden geplaatst zodat de isolatie zich niet verder dan 1 mm van de metalen boord van de aansluitklem bevindt. • Plaats het deksel terug en schroef de vier schroeven vast.
C : common
Knelkoppeling
P : passief
A : actief WIT
BLAUW ROOD
Figuur 5 : Aansluiting
DAX 3F-C
10
Onderhoud (volgens ATEX richtlijn - annex II art. 1.0.3) Verwijder regelmatig stofophopingen op de detectiekop en zijn behuizing UITSLUITEND met een vochtig doekje om elektrostatische ontladingen te verhinderen. De filter in gesinterd metaal dient jaarlijks te worden gecontroleerd en gereinigd. Indien hij vervuild is door oplosmiddelen, gas of gasdampen dient de detectiekop te worden vervangen en het interval tussen twee inspecties te worden gereduceerd met een factor 2. Het gasdetectiemateriaal dient minstens één keer per jaar te worden geijkt, in sommige gevallen drie tot vier keer of meer, dit om het verlies aan gevoeligheid te compenseren. Deze ijking dient te gebeuren volgens de procedures bepaald door de fabrikant of zijn plaatselijke vertegenwoordiger en in elk geval door gekwalificeerd personeel opgeleid door Dalemans. OPGEPAST! Alvorens een interventie uit te voeren op een detector voor onderhoudswerk zaamheden, ijking of reparatie, gelieve eerst de gevaarlijke zone te declasseren en te controleren met behulp van een draagbaar apparaat of er geen gas aanwezig is in de lucht van de zone van de interventie.
Vervanging van de filter • • • • •
Schroef de sensor deksel van de detectiekop los met behulp van de sleutel OUT00000113. Vervang de gebruikte filter door een nieuwe (MEC00000010). Schroef de sensor deksel terug vast op de detectiekop. Verzeker dat de detectiekop correct op de behuizing zit. IJk de detector volgens de procedure gegeven door Dalemans of zijn plaatselijke vertegenwoordiger.
Vervanging van de detectiekop Alvorens de detectiekop te vervangen eerst de voeding van de detector afsluiten, zijn veiligheidsfunctie op het gasdetectiesysteem uitschakelen en de te ondernemen acties door het systeem te beveiligen om ongewenste activiteit en valse alarmen te voorkomen. • • • • • • • •
Draai de vier schroeven los in het deksel van de behuizing en verwijder het deksel. Koppel de drie geleiders van de detectiekop los (rood, blauw en wit) van de aansluitklemmen. Schroef de detectiekop los en verwijder deze. Schroef de nieuwe detectiekop vast op de behuizing en draai deze vast met de sleutel OUT00000113. Sluit de geleiders aan op de aansluitklemmen (figuur 5) : - RODE draad op klem A, - BLAUWE draad op klem P, - WITTE draad op klem C. Plaats het deksel terug en schroef de vier schroeven vast. Herstel de voeding en de veiligheidsfunctie van de detector op het gasdetectiesysteem. IJk de detector volgens de procedure gegeven door Dalemans of zijn plaatselijke vertegenwoordiger.
DAX 3F-C
11
Oplossen van problemen De centrale geeft een fout aan voor de geselecteerde detector : • Controleer de kabel en de aansluitingen van de detector. • Er is een fout in de aansluiting met de detectiekop (klem APC). • De meetcel aan de binnenzijde van de detectiekop is los of defect. De detector geeft een indicatie afwijkend van nul : • Er is mogelijk gas in de lucht. De detector geeft een indicatie afwijkend van nul en er is geen gas in de lucht : • IJk de detector. De detector geeft een waarde die te hoog of te laag is : • IJk de detector. De detector geeft de waarde nul en er is gas aanwezig in de lucht : • Controleer de bekabeling en de aansluiting. • Controleer of de filter van gesinterd metaal niet verstopt is door stof. • Indien een vervuiling van de filter is vastgesteld vervang de filter, de meetcel en ijk de detector.
Onderdelen Artikelcode Behuizing Ex e
BOI00000138
Cel DAL50
SEN00000042
Cel DAL-AC (acetyleen)
BASDET00030
Detectiekop FPH02 + DAL50
DET00000023
Detectiekop FPH02 + DAL-AC (acetyleen)
DET00000028
Filter in gesinterd metaal
MEC00000010
Instructiehandleiding
IMP00000039
Klemmen Ex e 3p
BOR00000089
Moer - Plastic M20
PRE00000007
O-ring M20 x 2 mm
MEC00000012
Schroef - M4 x 6 mm
VISVIS00042
Sleutel voor sensor deksel
OU T0 0 0 0 0113
Wartel Ex e M20 (6 - 12 mm)
PRE00000018
DAX 3F-C
12
Specificaties MODEL Detectiekop Filter in gesinterd metaal Behuizing Afmetingen Gewicht Meetprincipe Uitgangssignaal Meetbereik Resolutie Reactietijd (T90) Levensduur Karakteristieken cel * Voedingsspanning Stroomverbruik Vermogen Bewaartemperatuur Gebruiksconditie Bedrijfstemperatuur Luchtvochtigheid Occasionele vochtigheid Druk Sectie van de kabel Max. kabellengte Beschermingsgraad Kabelingang Toepassingszone Materiaalgroep/gasgroep Normen Keuring Omgevingstemperatuurbereik Certificaat
DAX 3F-C Roestvrij staal 1,4404 (AISI 316L) Polyester versterkt met glasvezel 139 x 80 x 55 mm 640 g Katalytische cel (Pellistor) In mV, 3 draads (Wheatstone brug) 0 - 100 % LEL ± 3 % van het meetbereik < 60 % LEL ± 5 % van het meetbereik > 60 % LEL < 30 sec. > 2 jaar DAL50 DAL-AC (acetyleen) 2,50 V ± 0,25 V 2,00 V ± 0,10 V 170 ma ± 10 mA 145 - 160 mA 0,5 W 0,4 W -10 °C tot +50 °C -10 °C tot +50 °C 20 - 90 % HR 10 - 99 % HR 90 - 110 kPa 1,5 - 2,5 mm2 (stugge geleiders) Zie handleiding meetcentrale IP6X (stofdicht) 1 x M20 (Kabeldiameter 6 - 12 mm) Zone 1 of 2 (gas) - Zone 21 of 22 (stof) IIC (methaan, propaan, ethyleen, waterstof, acetyleen) EN 60079-0:2006, EN 60079-1:2007, EN 60079-7:2007 EN 61241-0:2006, EN 61241-1:2004 II 2G Ex d e IIC T6 II 2D Ex tD A21 IP6X T85 °C Tamb = -10 °C tot +50 °C FTZU 10 ATEX 0033X
* Zie het markeringsetiket op de detectiekop. * Controleer of de elektrische eigenschappen overeenkomen met die van de centrale.
DAX 3F-C
13
Glossarium Ex d : beschermingswijze door drukvast omhulsel “d” volgens de normen EN 60079-0 en EN 60079-1 toepasbaar op elektrisch materiaal voor plaatsen waar gasontploffingsgevaar kan heersen. De onderdelen die een omgeving mogelijk explosief kunnen maken bevinden zich in een omhulsel dat de ontwikkelde drukken ten gevolge van een interne explosie van een explosief mengsel kunnen weerstaan en verhinderen de voortzetting van de explosie in de omgeving.
Ex e : beschermingswijze door verhoogde veiligheid “e” volgens de norm EN 60079-7 toepasbaar op elektrisch materiaal voor plaatsen waar gasontploffingsgevaar kan heersen. Bijkomende maatregelen zijn toegepast op het materiaal voor extra beveiliging tegen de mogelijkheid van hoge temperaturen en het ontstaan van vonken of vlambogen bij normaal gebruik of bij gespecificeerde abnormale condities. Ex tD : beschermingswijze door omhulsel “tD” volgens de normen EN 61241-0 en EN 61241-1 toepasbaar op elektrisch materiaal voor plaatsen waar stofontploffingsgevaar kan heersen. De bescherming is gebaseerd op de begrenzing van de maximale oppervlaktetemperatuur van het omhulsel en de beperking van het binnenkomende stof dit om de ontbranding van een laag stof of een brandbare stofwolk te voorkomen. 94/9/EG : richtlijn van het Europees Parlement en de Raad (23 maart 1994) inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende apparaten en beveiligingssystemen bedoeld voor gebruik op plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen. EN 60079-0 : norm betreffende de generieke eisen toepasbaar op elektrisch materiaal bestemd voor gebruik op plaatsen waar gasontploffingsgevaar kan heersen. EN 60079-1 : norm betreffende elektrisch materiaal beveiligd met een drukvast omhulsel “d” bestemd voor gebruik op plaatsen waar gasontploffingsgevaar kan heersen. EN 60079-7 : norm betreffende elektrisch materiaal met verhoogde veiligheid “e” voor gebruik op plaatsen waar gasontploffingsgevaar kan heersen. EN 61241-0 : norm betreffende elektrisch materiaal voor plaatsen waar stofontploffingsgevaar kan heersen. EN 61241-1 : norm betreffende elektrisch materiaal beveiligd met een omhulsel “tD” voor gebruik op plaatsen waar stofontploffingsgevaar kan heersen.
Milieu - WEEE richtlijn Het symbool van een doorkruiste verrijdbare afvalbak geeft aan dat U de bestaande reglementering dient te respecteren aangaande de gescheiden inzameling van elektrische of elektronische apparatuur. Deze voorzieningen dienen om de natuurlijke bronnen te beschermen die gediend hebben voor de productie van dit product en om de verspreiding te voorkomen van mogelijk schadelijke substanties voor het leefmilieu en de volksgezondheid. Op het einde van de levensduur van het product moet U het naar een erkend verzamelpunt voor recyclage van elektrische en elektronische apparatuur brengen. Voor meer informatie over deze verzamelpunten en recyclage in uw omgeving gelieve contact te nemen met het plaatselijk bestuur.
DAX 3F-C
14
Notities
DAX 3F-C
OFFICIELE DISTRIBUTEUR
DALEMANS n.v. rue Jules Mélotte 27 • B-4350 Remicourt Tel.: +32 (0)19 54 52 36 • Fax: +32 (0)19 54 55 34
[email protected]
www.dalemans.com