185
‘Dese ane vaerden die woestine’ (Van den vos Reynaerde, A 3329)
Hoe zal het leven na Tiecelijn zijn? Wellicht en hopelijk hetzelfde als nu. Voornamelijk omdat de naam niet verdwijnt. Het driemaandelijkse literaire tijdschrift wordt met dit liber amicorum-achtig dubbelnummer dan wel afgesloten, maar nu al staat ontegensprekelijk vast dat het wordt gevolgd door een jaarboek met dezelfde naam dat voor het eerst zal verschijnen half oktober 2008. Centraal staat literair erfgoed met een hoofdletter. De band tussen gepassioneerde Reynaerdofielen hoeft er met het verdwijnen van het driemaandelijks tijschrift niet onder te lijden. De maandelijkse e-brieven en de website worden behouden en krijgen nog meer aandacht. Maar ook voor wie de e-snelweg nog niet berijdt blijven de nieuwe jaarboeken, de Herman Heyse-lezing en de bijeenkomsten van de Orde van de Vossenstaart (voor sommigen) gelegenheden tot contact. Bovendien plannen we in oktober 2008 een groot verjaardagsfeest rond 20 jaar Tiecelijn. Toch weten we nu al dat vele lezers Tiecelijn zullen missen. Dit blijkt uit de vele reacties. Tiecelijn is uitgegroeid van een nieuwsbrief tot een literair-historisch tijdschrift over de vos, dierenverhalen, het Reynaertland en de Reynaerticonografie. Tiecelijn nam een unieke positie in het literaire tijdschriftenlandschap in. Reeds tien jaar geleden schreef Dirk van Bastelaere dat we ons beter zouden omvormen tot een jaarboek, daarin nadien luidruchtig gevolgd door de adviescommissies van het Vlaams Fonds voor de Letteren. Tiecelijn bleef echter een eigen koers varen, door moeilijke wateren, geenszins de makkelijkste opties kiezend. En met succes. Want telkenjare had Tiecelijn meer lezers dan het jaar voordien, dit zonder promotiecampagnes en zonder exuberante financiële middelen. Ook zonder gulle mecenassen (met uitzondering van enkele jaren Promedia), maar wel met een steeds groeiend aantal steunende leden (die dan wel meermaals een premieprent ontvingen die een veelvoud van het steunbedrag betrof) én – het mag gezegd – enkele jaren positieve beoordelingen vanuit het Vlaams Fonds voor de Letteren en de provincie OostVlaanderen. Ook de gemeente Stekene en Toerisme Waasland zijn wij, net als de provincie en het Fonds blijvend erkentelijk. Tiecelijn is ook uniek vanwege zijn trouwe lezerspubliek. Dit kan geïllustreerd worden door het feit dat de abonnee van het eerste uur (die in ons identificatiesysteem nummer 001 draagt), emeritus professor Stefaan Top (Volkskunde, KU Leuven) nog altijd abonnee is (en ons af en toe materiaal signaleert). Het eerste nummertje van de eerste onvolledige (een vossenstreek!) jaargang verscheen op 16 pagina’s en 100+100 exemplaren. De negentiende jaargang telde 424 pagina’s en werd gedrukt op 600 exemplaren. We sloten het jaar 2006 af met 336 betalende abonnees. Onder deze abonnees bijna alle universiteitsbibliotheken van Nederland en driekwart van de Vlaamse. Toch was het aantal instituten (scholen, kloosters, openbare bibliotheken) relatief gering. De belangrijkste groep abonnees bestaat uit individuele liefhebbers uit Vlaanderen en Nederland. Meer dan een kwart van de abonnees woont buiten Vlaanderen. Na Nederland volgen Duitsland en, met telkens een of twee abonnees, Frankrijk, Groot-Brittannië, Zwitserland en Japan (ooit ook Spanje en Canada).
Tiecelijn, 20, 2007
186
Tiecelijn is in nog een aantal opzichten uitzonderlijk. Het verscheen nooit te laat. Het was nooit in handen van een uitgever of van een universitaire instelling. Werden er ooit vele literaire tijdschriften gemaakt met een zo eensgezinde redactie? Wie ooit de geschiedenis zal bestuderen van 20 jaar Reynaerdistiek zal geen redactionele ruzies, zelfs geen onenigheden vinden, noch een splitsing tussen het Noord- en Zuid-Nederlandse deel van de redactie. Tiecelijn was twintig jaar lang puur vrijwilligerswerk, zonder enige vergoeding voor de medewerkers. En wellicht werd er nooit een tijdschrift gemaakt met zoveel liefde, met zoveel passie en met zoveel vriendschap. Inzet, vrijwilligheid en passie blijven wonen in de redactie, die in 2008 onverminderd verder werkt aan een nieuw project. Wellicht is nieuw bloed nodig, hoewel de redactie in de loop der jaren is gegroeid van drie naar negen (nu acht) leden. Piëteitsvol gedenken wij hier medeoprichter Herman Heyse. Ik herinner me nog de eerste vraag om een tijdschrift te beginnen. Herman gaf de raad het volgende jaar de vraag opnieuw te stellen. En zo geschiedde. Weg vloog Tiecelijn. Aanvankelijk dachten we geen vijf jaar te halen. Het werden er 20. Zowat alle belangrijke Reynaerdisten publiceerden hun bevindingen in dit tijdschrift. Tiecelijn leverde niet alleen verdienstelijk werk op het gebied van de Reynaertstudie, maar ook op het gebied van de beeldende kunsten (voornamelijk met de organisatie van de Internationale Exlibriswedstijd Reynaert de vos in 1995-1996) en het cultuurtoerisme. Zullen we Tiecelijn missen? Het driemaandelijkse redactiewerk? De mail met de vraag om binnen tien dagen (soms minder) het volledige nummer na te lezen? De reeks driemaandelijkse tochtjes naar de drukker? De ambachtelijke manier van verzenden? De mails en brieven met opmerkingen, noten, vragen en schouderklopjes? Wij vermoeden dat wij dit even zeer zullen missen als u de driemaandelijkse zending van het oranjebruine blad met een houtsnede van Wim de Cock op de omslag. Dat wij de formule van het driemaandelijkse tijdschrift verlaten op een hoogtepunt moge duidelijk zijn. De inhoudelijke en formele kwaliteit van de vorige nummers bewijst dit. Dit laatste nummer is anders dan alle andere: volumineuzer, lichtvoetiger, spitsvondiger, persoonlijker. En met creatief literair werk. We kijken met een knipoog terug en refereren aan een aantal voorbije nummers. Wij hebben getracht alle bijdragen die ons bezorgd zijn (van medewerkers, maar ook van gewone abonnees) te bundelen, met hier en daar enkele redactionele aanpassingen. In de eerste sectie komen oude Vossenverzen aan bod. Rutebeuf bijt de spits af, vertaald door Paul van Keymeulen. (Van deze gedreven vertaler hebben wij nog diverse teksten voor de volgende jaarboeken.) Vervolgens komt een triptiekje van Anton van Wilderode aan bod. Hij liet woord en beeld in gedichten over enkele Engelse misericorden versmelten. Wij zijn bijzonder fier en dankbaar dat wij in de tweede ‘afdeling’, Vossentaal, creatief poëtisch werk kunnen opnemen. Wij zijn uiteraard de dichters en mede-initiatiefnemer Yvan de Maesschalck bijzonder dankbaar voor hun cadeau aan dit laatste tijdschriftnummer. Meteen wordt de verzameling vossengedichten die bundels Vossentaal en Die felle! (beide verschenen in mei-juni 2005) opleverden nog rijker. Herr Seele schildert de vos in ideeën, zoals hij dit eveneens deed op de voorstelling van het boek met de prachtige prenten van Klaas Verplancke. In een derde afdeling publiceren wij in navolging van het Reynaertbrievennummer een kleine keur Tiecelijnbrieven (Vossenbrieven). Zij geven een zicht op de geschiedenis van dit tijdschrift, op de rijkdom van het werken, de vragen, de opmerkingen
Tiecelijn, 20, 2007
187 en de appreciatie van de lezers, de zorg om financiële middelen, de passie voor de materie. Het is een tipje van een berg van vele honderden brieven en duizenden mails uit het archief van het Reynaertgenootschap. In de vierde sectie (Vossenissen) komen kleinere stukjes aan bod van lezers en medewerkers, het gevolg van een open oproep en/of een gerichte vraag om een klein stukje over de vos of het tijdschrift te schrijven. Het is een bonte verzameling met Reynaert en Tiecelijn als uitgangspunten, van een korte appreciatie tot een sterk uitgewerkt artikel van René Broens over de ‘klokkenluiders’ in de Reynaert. Een vijfde deel (Vossenhistories) kijkt door middel van een aantal overzichtsteksten terug op enkele (van de vele) realisaties waarbij Tiecelijnmedewerkers betrokken waren en die er wellicht nooit waren gekomen zonder hun inzet. Sessie zes bestaat uit enkele portretten (Vossenkoppen) van Reynaertliefhebbers–Reynaerdofielen (ons neologisme Reynaerdofielen is stilaan een vermelding in Van Dale waard). De laatste verzameling teksten bevat enkele recensies (Vossenboeken). Eentje ervan, de recensie van het nieuwe kinderboek RotVos! van Frank Pollet, verschijnt zelfs voor de publicatie van het boek. Moet kunnen in een laatste nummer… In de epiloog, een stuk van Yvan de Maesschalck over ‘zijn’ vos, heeft Reynaert het laatste woord. Reynaert heeft immers altijd het laatste woord. Schreef Rutebeuf niet al eeuwen geleden: ‘Reynaert is dood! Reynaert herleeft!’ Maak u dus geen zorgen. Reynaert en de zijnen trekken zich op het einde van Van den vos Reynaerde dan wel terug in de ‘woestine’ (‘Dese ane vaerden die woestine’, Van den vos Reynaerde, A 3329), maar hij is nooit ver weg. Sindsdien schrijft hij zijn verhaal in een ‘never ending story’ steeds verder. Met Tiecelijn zal het niet anders zijn. Tenminste, als u meegaat op het pad. Rik van Daele 1 augustus 2007
Tiecelijn, 20, 2007
Houtgravure van Gerard Gaudaen. Cadeau steunende leden Tiecelijn in 2000.
Tiecelijn, 20, 2007
Afdeling 1
VOSSENVERZEN
Renars est mort, Renars est vis! Renars est ors, Renars est vils Et Renars regne! Rutebeuf, Renart le bestourné (dertiende eeuw)
Tiecelijn, 20, 2007
190 Rutebeuf
DE VERDORVEN REYNAERT Reynaert is dood! Reynaert herleeft! Reynaert is slecht en is gemeen en Reynaert heerst. Hij heeft lang het land geregeerd, hij heeft alom geparadeerd ’t hoofd geheven. Aan de galg liet hij het leven, zoals ik onlangs mocht vernemen. ’t Was leugen helaas! Dat ondervind je dra, jij dwaas, want overal is hij de baas over het bezit van de Lioen, vorst en koning in of buiten de hofhouding. De zaken van Nobel heeft hij tot Constantinopel goed voor zichzelf en ook zeer snel bedisseld. Overal liet hij zich gelden in het land en alom elders. De vorst als buit achtte hij niet eens een kluif. Hij maakte van hem tot besluit een bedelaar en een armlastige zondaar. Het scheelde weinig, zelfs geen haar of in de zee stortte hij, koning Nobel, neer. Van hem hield men niet, oh nee, want vos Reynaert bracht ieder wezen in gevaar. Toch volgt men nog zijn levensaard, want zeer velen leven als hij in de wereld. Door corruptie en grof geweld kan hij voortaan een revolutie doen ontstaan die we liever zouden ontgaan dan te beleven. Koning Nobel denkt te weten dat Rein hem heil kan toemeten. Aan de Heer God en aan zijn heiligste gebod
Tiecelijn, 20, 2007
191 denke liever d’edele vorst, want nog meer schand zal Rein brengen over het land en over vorst en adelstand. Wist Nobel maar hoe het in zijn koninkrijk gaat en voor wat problemen hij staat. Met helle stem zijn aan ’t smoezen over hem de dames Rayborck en Poefilem. Ook tien, twintig anderen vertellen listig hoe het staatsgeld wordt verkwist. Nooit is geschied zulk een onheil in ons gebied en heeft nooit een nobele ziel in heel zijn leven aan zo’n bedrog aandacht gegeven. We moeten hier, al was ’t maar even aan Darius denken die men geen gena wou schenken. Hij werd uit een Perzische kelder om gierigheid naar de galg en slachtbank geleid. Toen ik vernomen had dit feit ging mijn hoofdhaar rechtstaan van woede voorwaar als van de haan Canteclaer de felrode kam, zodanig dat ik niet zwijgen kan als ik in ’t hele rijk zie dat gevoerd wordt strijd met een zelfde oneerlijkheid. Wat te denken van het feit dat Rein Nobel bedriegen kon zo wonderwel en zo pijnlijk heeft gekweld zijn onderdanen zonder zich hiervoor te schamen, zodat zij op d’heiligendagen met d’andre dieren die het land niet bestieren niet kunnen feesten en vieren. Hij deed het voorwaar zonder reden tenzij in ’t jaar van de producten en koopwaar daardoor stijgen zouden de kleinhandelsprijzen, wat er zou kunnen op wijzen
Tiecelijn, 20, 2007
192 dat ’t eind van ’t jaar nooit halen zal de schuldenaar en dat wie ’t land bracht in gevaar met veel gezag nooit costuymen invoeren mag door een gemeen en laag gedrag. Dat uitgekiend had Roönel, Reynaert zijn vriend, en Nobel had het wel verdiend want zoveel verstand had hij als d’ezel van Senant die al te zware lasten draagt en daarover toch nimmer klaagt. Al te verkeerd handelt daarom hij niet alleen die ’t goede zoekt en het aanleert. Van ieder dier verneem je nu de namen hier, want ze hebben ook alle vier de trieste faam dat ze in ’t land in ’s konings naam tot bedriegerij overgaan. Geruïneerd hebben zij en getiranniseerd, geschaad zeker en gedupeerd. Zeer veel edelen hebben onder hun juk geleden, maar ze hebben het vlug vergeten, Wil nu aanhoren hoe Nobel zien wil noch horen om te regeren naar behoren. Als opgeroepen nu werden van Nobel de troepen in een bos met kleine groepen en dan verspreid over het hele land en rijk om slag te leveren en strijd aan wiens hand zou hij geven van het land het opperbevelhebberschap? In vertrouwen aan wie zou hij wel toevertrouwen het bevel over zijn getrouwen? De baron Rein zou dan de vaandrig kunnen zijn. Ik denk dat Roönel voor de schijn een heir zou vormen heel alleen. Ik kan hier vertellen dat geen een van hem krijgt eer
Tiecelijn, 20, 2007
193 of een goed woord en aanzien, zelfs niet als hij het verdient. Bij d’eerste strijd Ysegrijn die men alom misprijst de eerste tegenaanval leidt, tenzij die held het meteen op een lopen zet en de strijd staakt en ’t gevecht. Met zijn vlagge brengt d’ezel Bernard aan het lachen ’t hele leger zoals verwacht. En dit kwartet heeft zoveel macht en zoveel stem dat het ontkracht heeft elke wet. Zo werd vermorst het gezag van Nobel de vorst dat hij nooit regeren dorst. Van de koning vormt het kwartet de hofhouding. Zij houden niet van opschudding of opstandigheid en evenmin van oproerigheid en verwarring in het rijk. Als middagmaalt de vorst, gaan zij aan de haal. Dra ignoreren we allemaal waar de koning zijn verblijf heeft en zijn woning. Hij hoede zich voor verandering om spaarzaamheid te beogen en zuinigheid en zo wordt hij beslist schatrijk. Wat nu aangaat het kwartet der rekenplichtigen dat zijn fortuin zou behartigen: de rekeningen houdt de muilezel Bernard die ze meteen verscheurt Reynaert vlot en wel zonder schaamte voor d’oneer al blaft telkens keer op keer de hond Roönel, de bewaker van het zegel, want dat is d’algemene regel, en Ysegrijn die laat begaan en in de schaduw blijft staan. Iedereen bij zich roepen laat wolf Ysegrijn en zijn zoon staat hem daar bij
Tiecelijn, 20, 2007
194 die van bedriegerij leeft en de koning schaadt. Die zoon zijn naam is Primaat, die van Reynaert draagt Grimaat als naam. Ze geven geen zier om mijn faam en nog minder om mijn rijmen. Zij denken alleen maar aan lijmen en de goede zeden met voeten te treden. Laten wij God ertoe bewegen hen te geven wat zij betrachten. Een hennepstrop staat hen te wachten. Voor hun gemeen spel, en dat verwacht iedereen wel, wegens hun kwade kuiperijen verdienen zij geen medelijden noch barmhartigheid en evenmin liefdadigheid. Zij hebben koning Nobel ontnomen al zijn goede gewoonten, zijn burchten verlaagd tot hermitages. Zij laten alles weghalen en slechts met beloften betalen. Dat God door Satan hen laat halen God, die straft en hekelt, en de Heer is van de wereld. Ik aanvaard dat men mij schere zonder kwaad te genereren lijk ’t spreekwoord leert: ‘Die veel begeert ook veel ontbeert.’ of ‘Veel omvamen doet een mens slecht verzamen.’ We kunnen dat slechts beamen want de toestand ziet er slecht uit in dit land, zodat ieder dier uitziet en verlangt naar de Drake. Viel Nobel in een kuil vol bramen, geen dier zou hem daarvoor beklagen; dat is de waarheid. Men voorziet helaas krijg en strijd maar ‘k geef niet om wat brengt de tijd.
Rutebeuf (ca 1230 - ca 1285), Parijzenaar, afkomstig uit Champagne. Jongleur/klerk. Vertaling Paul van Keymeulen (1920-2006).
Tiecelijn, 20, 2007
195 Anton van Wilderode
BEER Gloucester Cathedral Met opgesperde muil waarin twee bijters voor grimmiger verweer de dog bedreigen staat Bruun de beer als kijkspel op de foor. De halsband en de keten zijn hem door zijn broodheer aangelegd. Hij hoort het hijgen van zijn rivaal. Wellicht is hij hem vóór en kan hij hem met strot en krop verbijten! Inmiddels ligt zijn meester op één oor, de forse knots nog ongeveld ten strijde, het einde van de bonje te verbeiden!
Anton van Wilderode (Cyriel Coupé), Moerbeke-Waas 1918-1998 Uit: Barmhartig hout. Dertig Middeleeuwse Misericordes (1996). Later in: Anton van Wilderode. Volledig dichtwerk. Gebundelde Gedichten, Lannoo, 1999, p. 1485.
Tiecelijn, 20, 2007
196 Anton van Wilderode
PROOST Wells Cathedral Proost Reinaert staat met grote élégance te preken voor vier dikgevreten ganzen met ingetogen woord of hij geen honger had noch trek om van haar sappig vlees te schransen. Zij maken zich zelfs op om rond zijn kansel vol meegevoel in vierkwartsmaat te dansen. ’t Gewaste eikenhout begint te glanzen.
Anton van Wilderode (Cyriel Coupé), Moerbeke-Waas 1918-1998 Uit: Barmhartig hout. Dertig Middeleeuwse Misericordes (1996). Later in: Anton van Wilderode. Volledig dichtwerk. Gebundelde Gedichten, Lannoo, 1999, p. 1491.
Tiecelijn, 20, 2007
197 Anton van Wilderode
SOLITAIR Winchester College Chapel Van zijn maraude keert vos Rein terug met een verbeten broedhen op de rug die hij heeft weggegrist uit de besloten gaarde van zwarte nonnen. Het geducht bassen van boze honden leep ontvlucht, weet hij zich meester zonder bondgenoten én solitair. De wereld is een klucht!
Anton van Wilderode (Cyriel Coupé), Moerbeke-Waas 1918-1998 Uit: Barmhartig hout. Dertig Middeleeuwse Misericordes (1996). Later in: Anton van Wilderode. Volledig dichtwerk. Gebundelde Gedichten, Lannoo, 1999, p. 1492.
Tiecelijn, 20, 2007
Tiecelijn, 20, 2007
199 Wim de Cock
GRAFSCHRIFT VAN REYNAERT Hier werd een vos begraven, Een vos met kop en kont, Hier werd een vos begraven, Hier ligt de vagebond. Daar, waar de tolburcht stond, De tolburcht van de graven, Nabij de Rupelmond, Daar heeft men mij begraven In ongewijde grond. En toeft gij, bij de haven, Waar ik mijn rustplaats vond, Bid om de ziel te laven, Die zoveel leed doorstond. Vertel de wereld rond, Vertel het aan de raven, Hoe men mijn rechten schond. Hier werd een vos begraven, Begraven als een hond.
Wim de Cock (°1932): autodidact, kunstenaar (graficus en beeldsnijder) en Villon-vertaler. Dit gedicht werd gepubliceerd in een eigen drukje en verspreid op pinkstermaandag 2007 tijdens de zitting van de Orde van de Vossenstaart te Bazel.
Tiecelijn, 20, 2007
200 Peter Everaers
VAN DEN VOS De beer probeert te ontsnappen aan zijn belagers zijn vlag verraadt hem en hij wordt gegrepen donkerte en duisternis slingeren zich om hem heen de stank wordt erger Gespartel en gesteun genade – schurk – vuile psycholoog ik wil schoenen – het vel moet van zijn poten scheur een stuk uit zijn rug – voor mijn reistas Die vos die smeerlap – hij heeft lak aan alles en zal ontsnappen naar Rome geloof hem niet – hij liegt Kreunend en hijgend blijft de notabele verwonde achter zijn bloed trekt langzaam in de barmhartige aarde de rosse is er te voet vanonder gemuisd, met zijn tas en met zijn stok een schat in zijn kop
Peter Everaers (°1948): antiquaar (Secundus) en uitgever van o.a. enkele bibliofiele Reynaerdiana. Uit: het etsenboek Het Reinaartje van Theo van de Goor, Ter Hole, Secundus, 2005.
Tiecelijn, 20, 2007
Afdeling 2
VOSSENTAAL
Vossentaal is dit, houdt zich aan geen regels stamt uit niemandsland aan dorp en hof voorbijgelegen. Emma Crebolder, Dansen met een vos, 1998, Malpertuis
Tiecelijn, 20, 2007
202 Emma Crebolder
DE ORDE VAN DE VOSSENSTAART De mensen van de helling zijn ons vossen schuw genegen. Een van hen, een dichter, behoort tot de Orde, zij koestert onze wegen en verhalen. Onder de moerbei stelt zij de verrekijker scherp in op ons verschijnen. Daar ik geen tijd kon verliezen, die vijf jongen vraten, trad ik, nog gapend, in haar vizier. Zij zuigt de beelden vast, de vacht kon zij nog proeven nadat ik mijn welpen had gelikt van nek tot staart. Dan stijg ik hoger op, ook hun honger moet ik stillen.
Emma Crebolder (°1942): dichteres en Afrikaniste. Debuteerde met Een hol in de zon (1979). Haar poëtische productie lijkt begin jaren negentig in een stroomversnelling te komen. Recente bundels zijn Waar niemand wegen waande (1992), Zandorakel (1994), Zwerftaal (1995), Dansen met een vos (1998), Golf (2003) en Toegift (2006). Stelde met Albert Hagenaars een bloemlezing samen onder de titel Die felle… Gedichten over vossen (2005).
Tiecelijn, 20, 2007
203 Norbert de Beule
Na jaren fiedelfiedel heeft viool van Foks de vlijmscherpe kleur van pluimstrijker deus amadeus Foks naait kuttekip op prikklok hakt Wolfgang Bassie Lassie hondstrouwer nog tot Frolic zijn staart een blaasbalg zijn hart een blaas zeikt naast de pot Foks’ staartbeen dwingt dichters in een pose Iedereen wil Pritt Stift hazenlippe Ballroom Blitzz in Sparklehose Witte dichtersneuzen wachten op een overdose
witregels wit wit witzz een optelsom van beastie boys en opblaaspoppen
witte fokkende hazen, wilde hazelaars tussen adelende struiken de fokkin’ wellust van het fokkin’ falen De remake van Fox on the run wordt een wereldhit Dichters vechten voor de backing vocals in een modderfokkin’ hazenstrik O Sweet Coco ho chi ka ka ho dat wat zal zijn van wat niet kwam en fokkin’ nergens is jouw reine aars renardo in de reet van ronald reagan terwijl Foks opnieuw je ballen knijpt
go go
Norbert de Beule (°1957): dichter en voordrachtkunstenaar. Publiceerde in eigen beheer de bundel Rockoco (1987), met de steun van Poëziestichting Vers. Zijn officiële debuut is Yelle! (2002), een bundel die bestaat uit 26 sonnetachtige gedichten. In zijn bundel EBdiep (2006) staat onder meer de relatie tussen de ik-figuur en de vader centraal. Schreef samen met Frank Pollet de poëtische monoloog Jotie Dooft (2002) over de jonggestorven dichter Jotie T’Hooft.
Tiecelijn, 20, 2007
204 Joris Denoo
GEHEIMZONNIG GEDICHT Een vos loopt in het bos over het mos. Met zijn plumeau strijkt hij langsheen bestofte struiken. Hij heeft de kleur van avondzon. De zon verft het afgestofte bos ros. Een rosse vos loopt over het groene mos. Kip, kijk uit, want de vos vindt niets mooier dan een dooier.
Joris Denoo (°1953): docent Nederlands, dichter, columnist en jeugdschrijver. Publiceerde onlangs bij De Eenhoorn Een blauwe plek (2007) en bij het PoëzieCentrum de dichtbundel Oblomov in Handzame (2007). Won in 2000 de ‘Vijfjaarlijkse Guido Gezelle Poëzieprijs Brugge’. Schreef in opdracht van DW&B, Parmentier en Nl Kwantum een extra slothoofdstuk aan Gerard Reves cultroman De avonden. Noemt zichzelf een ‘fervent blogger’.
Tiecelijn, 20, 2007
205 Reine de Pelseneer
GRIP Een meisje draagt gedachten naar een inktzwart woud. Grond geurt dompig, boombast molmt. Van wemel dronken vangen vossen vale muizen uit de lucht. Het meisje lacht alleen. Ze blikt moedig naar de hemel die haar donker als een deken overspant en hoort zichzelf beweren: ‘ik heb alles in de hand.’
Reine de Pelseneer (°1982): debuteerde in 2005 bij Uitgeverij P met de bundel Doorgrond. In december 2007 verschijnt haar tweede bundel, Omzicht. Naast poëzie schrijft ze ook kinderboeken. In september 2007 verschijnen Kraai moet vliegen bij De Eenhoorn en Nietje bij Abimo.
Tiecelijn, 20, 2007
206 Peter Holvoet-Hanssen
DE RODE VOS ik hoor de wolken over de toverbol van staal en tranen wrijven de jacht de maan schuift voorbij het gat in het dak zo cirkel ik rond je ogenschijn je leest jezelf in slaap ik bestudeer je oorschelp een rood lampenkapje ik groeide op aan de verkeerde kant van de rivier ontredderde zwaan schroeide als 7 brandende Britten boven de tuinen van Giverny je leerde me weer eten met het vossenbier bij de rivier zonder bron omhels de maan en de Grote Beer rol je op in mijn okselkom we gaan het hol verlaten zonder tijdschrift zonder te hopen of te verwachten ook de sterren met hun zilverhelmen vluchten in de kieren van de nacht we scheren weg als trossen vliegende vossen naar hun omgekeerde slaap alles tintelt sterft af maak een kever van blaadjes en takken op mijn buik ik denk niet meer sshh ik maak een kever van blaadjes en takken op je buik kat en muis de spelers worden zelf het spel vosje laat je vacht maar achter
© Peter Holvoet-Hanssen, 31/07/07, voor het laatste nummer op papier van Tiecelijn – verschijnt voorjaar 2008 in ‘Navagio’ (wrakhoutgedichten), uitg. Prometheus, Amsterdam. Peter Holvoet-Hanssen (°1960): is dichter en performer. Debuteerde met Dwangbuis van Houdini (1998). Daarna volgden Strombolicchio (1999) en Santander. Ontboezemingen in het vossenvel (2001). Een knappe bundel is het ‘project’ Spinalonga (2005). Tussendoor schrijft hij ook proza, o.m. het ‘hersenspinsel’ De vliegende monnik (2004). Verzorgt ook optredens voor kinderen, samen met zijn vrouw Noëlla Elpers, die jeugdboeken schrijft.
Tiecelijn, 20, 2007
207 Frank Pollet
ROTVOS! Ik ben een rotzak, ik weet dat je mij Judas noemt maar ontvlucht nooit mijn reality, baby. Ik geef toe dat ik geboren ben voor geluk: win for life gekocht, natuurlijk, gekrast en gewonnen. Dus ga je mee uit eten? Ik wil weer wild, schotel graag de jacht voor aan mezelf. En jij je kunt ze kussen, baby. Your place or mine? Neem en eet ik spreid mijn armen, Jezus wat een leven!
Frank Pollet (°1959): zelfstandig schrijver en docent Literaire Creatie, medewerker van Poëziekrant, eindredacteur van ISEL en recensent bij De LeesWolf. Publiceerde recentelijk de poëziebundel Drie Theremins (PoëzieCentrum Gent, 2006), de jeugdromans De Put! (Abimo, 2006) en Eddie Wellie! (Abimo, 2006). Met kunstschilder Jef Deyaert maakte hij Doel met een hoofdletter (Uitgeverij Snoeck, 2007). Samen met zijn vrouw Moniek Vermeulen schreef hij Schaap Kindje Schaap!, waarmee reizend theatergezelschap www.EduArt.be vanaf dit najaar op tournee trekt. En rond boekenbeurstijd 2007 is er de publicatie van RotVos! (Abimo).
Tiecelijn, 20, 2007
208 Erik Spinoy
Waar was ik hier? Een washok tuinhuis een beulskeuken op een wreder bloediger bruter platteland? Op een bruinige aarden bodem op natuursteen vreemd verweerd een knoestige notenhouten tafel liggen vijf of zes of zeven afgezette poten van een haas een vos een soort konijn waarvan het kniegewricht nog eindeloos reflexen uitprobeert als hagel als een spervuur repeteert.
Erik Spinoy (°1960): docent Nederlandse letterkunde aan de Universiteit van Luik, dichter en essayist. In de voorbije jaren verschenen de enthousiast onthaalde gedichtenbundels Boze wolven (2002) en L (Meulenhoff, 2004). Het in dit nummer opgenomen gedicht is afkomstig uit de bundel Ik en andere gedichten, die dit najaar bij Meulenhoff Manteau verschijnt. Spinoy is ook redacteur van het literair-culturele blad freespace Nieuwzuid.
Tiecelijn, 20, 2007
209 Marc Tritsmans
TAFERELEN
Het met je stinkende uitwerpselen uitdagend bebakende pad urenlang gevolgd. In de verte in de schemering sta je ten slotte veel kleiner dan je wil één ogenblik minachtend te grijnzen. Waarna ‘s ochtends het drama in het kippenhok: geen overlevenden die de triomfantelijk gevluchte moordenaar kunnen beschrijven. Als een echte Al Capone genietend van je hoogmoed voor de val. In de koplampen: de minst glorieuze van je wisselende gedaanten. Door de mangel gehaald, platvos op glimmend asfalt. Enkel pluimstaart nog rechtop als ongeloofwaardig teken van leven. Maar dan in de kerk tijdens een begrafenis, stijlvol gedrapeerd om de gecraqueleerde hals van een wufte dame op retour, ben je weer helemaal terug. Postuum leedvermaak blikkert in je felle linkeroog.
Marc Tritsmans (°1959): debuteerde met De wetten van de zwaartekracht (1992). Daarna volgden bundels als Oog van de tijd (1997) en Van aarde (1999). Sterk water. Een geschiedenis (2000) en Kritische massa (2002) vormen een soort diptiek waarin hij de mensengeschiedenis zowel in de tijd als de ruimte verkent. Ook de poëticale bundel Warmteleer (2004) sluit thematisch bij de vorige aan. Werkt aan een nieuwe bundel die wellicht Man in landschap zal heten.
Tiecelijn, 20, 2007
210 Lies van Gasse
DE TWEEDE WOLVIN “Dat hi claget om sijn wijf”
Wie haar begeert, moet vluchtig de snorharen langs wangen strijken, schichtig, snel en onverwachts. Haar lichaam is als water, donker, maar nog onbeslist. Verwikkeld in een schaduwspel likt ze aan een rosse pels. De haren recht, bedwelmd door vacht als van komijn. “Alleen de vos?” Aan haar hand gaat iets verloren dat op liefde lijkt. Haar buik blijft blind, zo wee. Balch, liefste, zwijg stil.
Tiecelijn, 20, 2007
211
“Eist mi lief, ic segge u twi.”
Dan ruikt hij nog het dier dat in haar bovenkwam, slapend in een lichaam dat niet toebehoort. Dan proeft hij nog haar frisse huid boven afgereten vel. Nog zinderen de takken. “Alleen haar hart?” Alleen haar handen aan liefde verloren. Dan ziet hij nog haar ogen, wee van afgeklauwde angst, de wangen dun als verlopen water. En ergens nog dat ruisen van een vlerk in zware wind. Er was een vos. Hij kwam voorbij.
Tiecelijn, 20, 2007
212
“Yswenden, sijn scone wijf, die hi liever hadde dan sijns selfs lijf.”
Laat hij dan met haar het donker van de dans verkend hebben, laat hij onder geflits van lichten, rood en blauw, haar heup hebben betast, vervlochten als twee levens, staart in staart. Geen snorhaar smaakte zoeter, geen pupil verwijdde duidelijker dan toen, onder zijn blik, de hare. Ze leek zich te verbergen, maar de velden lagen open en voor een keer zweeg de raaf. Leg je hand op je ogen, liefste. Luister naar de lachende aarde en het rode hart daaronder. Huil!
Lies van Gasse (°1983): beloftevolle dichteres die o.m. publiceerde in Deus ex Machina, Meander, Poëziekrant, Ons Erfdeel en Komkommer en Kwel. In het zomernummer 95 van Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift (2007) verscheen een fragment uit haar nog ongepubliceerde roman De biograaf. Nieuwe gedichten verschijnen binnenkort in Revolver en Het Liegend Konijn.
Tiecelijn, 20, 2007
213 Lieve van Impe
KAT Vanop het tuinmuurtje waakt zij over haar land, houdt alles in het oog en wat beweegt, amper bewoog bewaart zij in haar blik. Intens het blauw dat uit de avond valt, bevredigd gras dat rilt en zij, daarboven, van basalt. Een kleine sfinx die over eeuwen kijkt.
Lieve van Impe (°1953): debuteerde met De dagen voor anker in 1990. Publiceerde verder de bundels In tegenlicht (1995), Transparant (2000) en Opaal (2006) bij uitgeverij Manteau. Zoekt in haar latere bundels naar een register om de mystieke dimensie van het leven in woorden te vatten.
Tiecelijn, 20, 2007
Houtsnede van Wim de Cock. Omslagillustratie jaargang 19 van Tiecelijn.
Tiecelijn, 20, 2007
Afdeling 3
VOSSENBRIEVEN
Reynaert was zo goed als klaar om weg te gaan uit zijn kasteel, toen hij mij zei dat hij u heel graag nog een briefje had gestuurd. U weet dat ik voor u door ‘t vuur zou gaan, zozeer heb ik u lief. Dus toen hij vroeg of ik die brief wou brengen, heb ik uiteraard onmiddellijk ja gezegd. Walter Verniers, Van den vos Reynaerde, v. 3322 e.v., www.reynaertgenootschap.be
Tiecelijn, 20, 2007
216 In deze ‘afdeling’ worden 30 brieven of mails gepubliceerd uit het bijzonder grote Tiecelijnarchief. Ze geven de lezer een beeld van het redactionele werk, van reacties van lezers op bijdragen of op de activiteiten van de vereniging. Ze zijn ook een getuigenis van de zoektocht naar financiële middelen en de problemen die de uitgave van een tijdschrift met zich meebrengt. De brieven getuigen van een lange geschiedenis. Enkele momenten waarop wij ons concentreren zijn de start van Tiecelijn (1988), het overlijden van Herman Heyse (1992) en de omschakeling van nieuwsbrief naar tijdschrift (1998). De brieven werden uitgegeven volgens de principes zoals beschreven in het Reynaertbrievennummer van september 2006 (waar wij ons op Reynaerdistiek concentreerden). Kleine tikfouten werden stilzwijgend verbeterd. Om de leesbaarheid te vergroten werden titels gecursiveerd. Bij elke brief werd een context geschetst, een bescheiden notenapparaat toegevoegd, evenals een korte biografische notitie. Adresgegevens en andere personalia werden weggelaten. Wij danken de briefschrijvers die hun toestemming tot publicatie hebben gegeven (voor zover wij hen konden bereiken). Alle brieven en mails worden bewaard in het archief van de vzw Reynaertgenootschap. [Rik van Daele, samensteller]
1 Sint-Niklaas, 5 juli 1988 André Stoop aan Rik van Daele Beste Rik, Hartelijk gelukgewenst met het ts. Tiecelijn, iets waar ik lang van droomde en waarover ik nu gelukkig ben dat het verschijnt. Ik wens het vele vruchtbare jaren toe. Zeer genegen, Stoop André De briefkaart bevat als briefhoofd de functies van A. Stoop: ‘Ere-stadsbibliothecaris-archivaris. Ondervoorzitter Hoge Raad Openbare Bibliotheken’. Context: Felicitaties bij het eerste nummer van Tiecelijn, dat op 16 pagina’s en op 100 genummerde exemplaren verscheen begin juli 1988. Het eerste nummer werd voorgesteld tijdens een bescheiden persmoment aan het Reynaertbeeld van A. Poels in het Romain de Vidtspark te Sint-Niklaas. André Stoop (1922-1994) was van 1946 tot 1987 bibliothecaris-archivaris van de stad SintNiklaas en de belangrijkste organisatorische kracht van diverse Reynaertmanifestaties te SintNiklaas (o.a. inrijden van het Reynaertpad in 1955, de Reynaertfeestelijkheden in 1958, diverse tentoonstellingen, o.a. in 1955 en 1972). Het archief van deze manifestaties bevindt zich in de Bibliotheca Wasiana. Een portret van Stoop door Marcel Ryssen is te vinden in: Tiecelijn, 4 (1991), p. 64-68.
2 Rosmalen, 1 augustus 1988 Erwin Verzandvoort aan Herman Heyse Zeer geachte heer Heyse, Ik was aangenaam verrast toen ik thuisgekomen met de vakantie tussen de stapel post het eerste nummer van TIECELYN vond.
Tiecelijn, 20, 2007
217 Ik wil u en de mederedactieleden van harte feliciteren met deze uitgave. Het is zeer te hopen dat het een succesvolle uitgave wordt. In de inleiding van Rik van Daele wordt gezegd, dat in het blad ook bibliografische overzichten (kunnen) komen. Zoals U wellicht weet, ben ik al sinds enkele jaren bezig met het verzamelen van bibliografische gegevens met betrekking tot de Reinaert-materie. Ik ga samen met prof. H. Menke een primaire Reinaert-bibliografie 1801-1988 samenstellen. Hierin komen alle Reinaertdrukken uit de Nederlanden, Duitsland, Engeland, Frankrijk, Scandinavië, etc., etc., te staan. De bibliografie ca. 1470-1800 is door Menke reeds samengesteld en zal eerlang worden gepubliceerd.1 Behalve met de primaire bibliografie, houd ik mij ook bezig met de samenstelling van een secundaire bibliografie. Mocht U het op prijs stellen, dat ik mij met het verzorgen van Bibliografische overzichten ga bezig houden in het tijdschrift TIECELYN, dan wil ik graag op die manier meewerken. Ik zal in de toekomst ook enkele bijdragen over Reinaert-volksboeken schrijven. Hopende op een spoedig antwoord, verblijf ik inmiddels met de meeste hoogachting, Erwin Verzandvoort Drs. Erwin Verzandvoort (°1954) studeerde Nederlandse Taal- en Letterkunde aan de KU Nijmegen. Doctoraal examen in 1983 met een doctoraalscriptie over: Volksboeken van Reinaert de Vos in Nederland en België. Boeken over Reinaert de vos en diverse Reynaertartikels in o.a. Tiecelijn, De Gulden Passer, Reinardus, Millennium en TNTL. Hij publiceerde verder over heemkundige onderwerpen. Sinds 1986 werkt hij fulltime in een grote algemene boekhandel in Den Bosch. Tiecelijnmedewerker van het eerste uur. Zijn eerste bijdrage verscheen in de tweede jaargang (p. 73-74). Sinds eind 1991 is hij redacteur en verantwoordelijke voor het secretariaat Nederland. Hij woont in Rosmalen bij Den Bosch. 1. Hubertus Menke, Bibliotheca Reinardiana. Teil I: Die europäischen Reineke-Fuchs-Drucke bis zum Jahre 1800, Stuttgart, 1992.
3 Leuven, 11 december 1991 Rik van Daele aan Erwin Verzandvoort Beste Erwin, We zijn niet meer in Rosmalen geraakt op maandag. Het was bijna 11 uur toen we op de E34 ‘’s-Hertogenbosch 42 km’ zagen staan. Dat wilden we jullie (en onszelf) niet aandoen. Er komt in de nabije toekomst wellicht een betere gelegenheid. Er was bijzonder weinig materiaal te rapen. Geen uitnodiging, geen persmap over, geen fotomateriaal, geen tentoonstellingsmateriaal. Ik zal binnenkort kopiëren wat ik heb (uit de persmap voor Tiecelijn). De tentoonstelling is boeiend (ze is evenwel voor 75% identiek aan de tentoonstelling in Düsseldorf). Klitzing was daar trouwens. Andere bekenden waren naast Herman, Jo de Vos, Van Eetvelde en Berteloot.1 De volgende Tiecelijn zal geschiedenis maken. Naast de lezing van Jef Janssens
Tiecelijn, 20, 2007
218 (Mortsel)2 en een verslag over de aankoop van het Dyckse handschrift van Jan Goossens, komt er een spectaculaire vondstmelding van Berteloot in (en m.i. een van de meest spectaculaire ontdekkingen van de laatste jaren).3 Maar je moet het nog stil houden. Op het einde van RII komt nl. het acrostichon DISMUDE voor!!! Meteen een indicatie die Berteloots eerdere stelling bevestigt dat de tekst inderdaad uit Zuid-Vlaanderen stamt. Wat zeg je daarvan. Als de recensie van Het land van Reynaert klaar is, komt ze erin. Indien niet, schuiven we naar april.4 Vele groeten, Rik Briefhoofd: KU Leuven, faculteit van de Letteren en de Wijsbegeerte, afdeling Nederlandse Literatuurstudie. Context: Op maandag 9 december 1991 werd in het filiaal van de Deutsche Bank te Münster het Dyckse handschrift (hs. F) van Van den vos Reynaerde aan het publiek voorgesteld. Mede dankzij de bemiddeling van prof. dr. Jan Goossens werd het aangekocht door de universiteitsbibliotheek van de Westfälische Wilhelms-Universität te Münster. Nadien werd een tentoonstelling over de Nederlandse en Duitse Reynaerttraditie en over Maerlants Der natueren bloeme geopend. Herman Heyse en Rik van Daele hadden een dag vrijaf genomen om deze unieke gebeurtenis mee te maken. Jan Goossens beschreef Hoe het Dyckse handschrift naar Münster kwam, in: Tiecelijn, 5 (1992), p. 7-10. Rik van Daele (°1962) studeerde en werkte als assistent aan de KU Leuven. In 1992 promoveerde hij er tot doctor in de Letteren en wijsbegeerte met de studie Ruimte en naamgeving in Van den vos Reynaerde (in 1994 uitgegeven door Koninklijke Academie voor Nederlandse Taalen Letterkunde te Gent). Hoofdredacteur van Tiecelijn. 1. Herman Heyse (1937-1992), medestichter en redacteur van Tiecelijn. Jo de Vos (als codicoloog) en Jo van Eetvelde (als initiatiefnemer en declamator) werkten mee aan de publicatie van de facsimile-uitgave van het Comburgse handschrift. Prof. dr. Amand Berteloot is hoogleraar te Münster, net als zijn voorganger Jan Goossens taalkundige én Reynaertspecialist. 2. De facsimile-uitgave van het Comburgse handschrift (door uitgeverij Davidsfonds te Leuven) werd op 19 september 1991 te Mortsel in de gebouwen van Agfa Gevaert voorgesteld. De inleidende lezing van J.D. Janssens (thans emeritus professor aan de KU Brussel) verscheen als Reynaert: schelm of schurk? Een sprong over de culturele kloof in: Tiecelijn, 5 (1992), p. 11-15. 3. A. Berteloot, Een acrostichon in Reynaerts historie, in: Tiecelijn, 5 (1992), p. 3-5. 4. Recensie van R. van Daele, M. Ryssen en H. Heyse, Het land van Reynaert (Leuven, Davidsfonds, 1991) door E. Verzandvoort, in: Tiecelijn, 5 (1992) nr. 1, p. 31-33.
4 Wilsele, 12 januari 1992 Walter de Decker aan Rik van Daele Beste Rik, Hartelijk dank voor uw Tiecelijntje waarvan ik weer 100% genoten heb! (Ik lees het trouwens altijd in één trek uit, om het dan nadien nog eens rustiger door te nemen!). Uw artikel in onze ‘Ulieden SPIEGEL’ werd héél gunstig onthaald.1 En… het vraagt
Tiecelijn, 20, 2007
219 naar nog! Ik weet dat je het nu druk hebt, maar misschien kan Marcel Ryssen 2 of Herman Heyse eens in de pen klimmen deze keer? Het doet goed dat de overeenkomsten maar ook de wezenlijke verschillen tussen Uilenspiegel en Reynaert eens op punt worden gesteld. Wellicht zijn er nog andere facetten die aan bod kunnen komen. In elk geval wil de redactie op de ingeslagen weg voortgaan. (Op onze laatste vergadering werd zelfs een ballonnetje opgelaten om een ‘gezamenlijk’ tijdschrift uit te geven (aanvankelijk misschien recto Tiecelijn en verso Ulieden SPIEGEL – dus half om half) omdat we tenslotte hetzelfde publiek beogen, zij het met een ander accent!) Het blijk zelfs dat in het heropgebouwde Uilenspiegelmuseum (1994?!) 3 er wellicht een zolderruimte voor een Reinaert-museum beschikbaar zou kunnen zijn! Er viel in elk geval over te praten… In afwachting van verdere bijdragen, teken ik met de meeste hoogachting en vriendelijke groet, Walter De Decker
NB. En een dikke proficiat ook aan Marcel Ryssen en Herman Heyse voor hun bijdrage aan Tiecelijn! Er gaat een reeks toneelvoorstellingen door van de Uilenspiegel van Hugo Claus op 21/22/23/24 februari a.s. in de stadsschouwburg te Sint-Niklaas door leerlingen van O.L.Vr. Presentatie en van het Klein Seminarie te St-Niklaas, met groot koor en choreografie onder regie van Ward Roose. Wij kregen het bezoek van de filmregisseur Stijn Coninx die bezig is met een nieuwe film (in samenwerking met Film en Kino) én een TV-serie (in samenwerking met de VARA) over Uilenspiegel naar een scenario van Hugo Claus. Opnamen zouden starten in maart 1993. Men is volop bezig met het zoeken van de casting en van de geschikte opnamelocaties. Hij kwam wat ‘background’ opdoen en komt beslist nog terug, zei hij. (Hij is ook toegetreden tot het beschermcomité van onze vereniging!).4 Wij schreven ook Anton van Wilderode5 aan en stuurden hem een nulnummer. Mocht u hem ontmoeten, kan u hem aanmoedigen om ook de stap te zetten? Dank! Indien u nog ‘nulnummers’ wenst, aarzel niet om er te vragen! Hierbij nog wat ex-librissen i.v.m. Reynaert + een bespreking van het Reynaertboek6 in COV-Kroniek (vakbond Christelijk Onderwijs) Walter de Decker (1929-1994) was werkzaam in de uitgeverswereld (Wolters/Leuven), volkskundige en Uilenspiegelspecialist; adviseur van het Uilenspiegelmuseum te Damme en bezieler van de Vriendenkring van het Uilenspiegelmuseum Damme en van Uylenspiegels Kring / Damme. Bezieler van Ulieden Spiegel. Tijdschrift voor Uilenspiegelkunde en Het Spiegelken. Er verscheen een In memoriam in: Tiecelijn, 7 (1994), p. 31. De brief bevat als briefhoofd het opschrift en het logo van Uylenspieghel’s Kring. Context: Sinds 1986 was er een intens contact tussen Walter de Decker en Rik van Daele. Ze ontmoetten elkaar als sprekers op een gouwdag van het Verbond voor heemkringen van Oost-
Tiecelijn, 20, 2007
220 Vlaanderen De Decker sprak er over meiboomplantingen, Van Daele over de Boudeloabij en de Reynaertauteur. Vele gesprekken gingen over de parallellen en de verschillen tussen Tijl Uilenspiegel en Reynaert de vos, een materie die ook door Camille Huysmans meermaals was besproken. 1. Rik van Daele, Reinaert en... Ulenspiegel. Van schalk tot vrijheidsheld, in: Ulieden Spiegel, 1 (1991), nulnummer, p. 16-20 en p. 42. 2. Medeoprichter en redacteur van Tiecelijn (°1927). Beroepscarrière als leraar Nederlands aan de Broederschool te Sint-Niklaas. Voorzitter van vzw Tiecelijn-Reynaert, later vzw Reynaertgenootschap. 3. Het Uilenspiegelmuseum in Huyse de Grote Sterre op de markt te Damme werd op 26 februari 1990 door een zware storm vernield. Op 7 februari 1997 ging in het volledig vernieuwde gebouw de prestigieuze Maerlanttentoonstelling van start. 4. Deze Uilenspiegelfilm werd tot nu toe door Stijn Coninx (regisseur van o.a. Daems) nog niet gerealiseerd. 5. Anton van Wilderode (1918-1998), Vlaams priester-dichter, leraar aan het Sint-Jozef Klein Seminarie te Sint-Niklaas. Publiceerde diverse studies over de Reynaert. Auteur van het leerboek De dubbelfluit. 6. D.i. naar alle waarschijnlijkheid een recensie van J.D. Janssens, Rik van Daele, Veerle Uyttersprot en Jo de Vos, Van den vos Reynaerde. Het Comburgse handschrift, Leuven, Davidsfonds, 1991.
5 Sint-Niklaas 15 februari 1992 Rik van Daele, Marcel Ryssen en Herman Heyse aan de leden van de Wase persclub
L.S., Als auteurs van Het land van Reynaert en als redactie van het Reynaerttijdschrift Tiecelijn willen wij U graag danken voor onze nominatie voor de verkiezing van de jaarlijkse persfiguur. Dat wij als tweede uit de strijd kwamen beschouwen wij als een hele eer en als een waardering van het werk dat wij verrichten om de literaire, culturele en toeristische aspecten die rond de figuur van Reynaert kunnen verbonden worden, te beschrijven en te promoten. Wij zijn oprecht fier met de eer die ons te beurt viel. Wij hopen dat wij in de toekomst op de Wase pers mogen rekenen voor de medewerking en voor het mee verspreiden van Reynaertnieuws. Wij zouden tevens vereerd zijn af en toe nieuws uit Tiecelijn te zien verschijnen in de regionale pers. 1991 was voor de redactie een druk jaar. Er waren 4 Tiecelijnnummers, samen 128 pagina’s Reynaertnieuws met bijdragen van de meest gerenommeerde Reynaertspecialisten uit binnen- en buitenland. Er was de Davidsfondspublicatie Het land van Reynaert met een officiële voorstelling, vier kleine Reynaerttentoonstellingen en de opening van de Reynaertroute zelf. De verslaggeving hiervan in de Wase pers was voor de auteurs een hart onder de riem. Herman Heyse en Marcel Ryssen kregen de Orde van de Vossestaart in Rupelmonde. Ten slotte ontving de Tiecelijnredactie een Anglo-Amerikaans gezelschap 1 voor een Reynaertweekend na het International Reynard Colloquium dat in juli in Groningen plaatsvond en waaraan Rik van Daele actief deelnam. Rik van Daele was tevens mede-auteur van de facsimile-uitgave van het Comburgse handschrift.
Tiecelijn, 20, 2007
1992 wordt voor de redactie een jubeljaar. Tiecelijn bestaat vijf jaar. Dit zal gevierd worden met een themanummer rond de figuur van de raaf in oktober en voor 1993 wordt gepoogd een selectie van de beste Tiecelijnartikels uit de periode 1988-1993 te publiceren (oktober 1993). Ter gelegenheid van 5 jaar Tiecelijn zal de redactie de Reynaertroute nogmaals rijden (met animatie). Voor de route liggen momenteel reeds meer dan tien bustochten vast. De redactie is verder betrokken bij het tot stand komen van de Reynaertpostzegel die op 9 juni wordt uitgegeven.2 Daarenboven werken de verschillende leden aan aparte projecten. Marcel Ryssen is medeauteur van het Reynaertmassaspel,3 Rik van Daele hoopt in de lente of de zomer als eerste Vlaming over de Reynaert te promoveren.4 Herman Heyse en Rik van Daele zijn bezig met een uitvoerig artikel over de Reynaertfanaat Louis Paul Boon.5 Mogen wij U nu reeds een aantal data meedelen: - op 20 februari spreekt Marcel Ryssen te Belsele over ‘Belsele in de Reynaert’; - op 30 april spreekt Herman Heyse in Burcht over de Reynaert; - op 14 november spreekt Rik van Daele op het 10de congres van de Leuvense Vereniging voor Volkskundigen over Reynaert in de volkscultuur. Verdere plannen van de redactie zijn publicaties over Reynaert en de Vier Ambachten, Canteclaer de haan en Reynaert en Uilenspiegel. Met oprechte groet, Rik van Daele, Marcel Ryssen, Herman Heyse Context: De jaren 1991-1992 waren extreem productief op het Reynaertfront. De brief geeft een beeld van de diverse projecten waar de Tiecelijnredactie mee bezig was. In de eerste februaridagen van 1992 werd besloten de feitelijke vereniging Tiecelijn te vervangen door een vereniging zonder winstoogmerk en werden beleidslijnen voor de volgende jaren uitgestippeld. Er werden ook afspraken gemaakt met diverse organisaties rond samenwerkingen. Herman Heyse overleed geheel onverwacht op maandagavond 17 februari 1992. De feestbundel naar aanleiding van vijf jaar Tiecelijn werd op pinksterzaterdag 1993 uitgegeven als een postuum huldealbum voor Herman Heyse. Naast een selectie van bijdragen uit vijf jaar Tiecelijn werden alle Reynaertartikelen van Herman in deze bundel afgedrukt.
Tiecelijn, 20, 2007
222 1. Eind juli 1991, na het Reynaertcongres in Groningen, bezochten Kenneth Varty, de voorzitter van de International Reynard Society, zijn echtgenote, de Amerikaanse professoren Elaine Block (New York) en Meradith McMunn (Rhode Island), Brian Levy (Hull) en Baudouin van den Abeele (Louvain-la-Neuve), het Land van Reynaert gedurende drie dagen. 2. Zie illustratie. Het ontwerp is van René Hausman (Verviers, 1936). Op de zegel komen de componenten van het eerste Tiecelijnlogo van Ivo Dewulf voor: vos, raaf en galg. 3. Ik, Reynaert! van Jaak van der Helst, Yvan de Maesschalck, Marcel Ryssen en Freddy Poeck werd vijftien keer gespeeld in het Roman de Vidtspark tussen 13 augustus en 6 september 1992. 4. De promotie vond uiteindelijk plaats te Leuven op 1 juli (de geboortedag van Herman Heyse) 1992. 5. Anton van Wilderode (1918-1998), Vlaams priester-dichter, leraar aan het Sint-Jozef Klein Seminarie te Sint-Niklaas. Publiceerde diverse studies over de Reynaert. Auteur van het leerboek De dubbelfluit. 6. De studie werd gepubliceerd als H. Heyse en Rik van Daele, De Reynaertbronnen van Louis Paul Boon. Een bijdrage tot de genese van Wapenbroeders, in: De kantieke schoolmeester, 1 (1992) 2, p. 313-386.
6 Sint-Niklaas, 26 februari 1992 Rik van Daele en Marcel Ryssen aan enkele Reynaertcontacten Beste Reynaertvriend, Met grote droefheid en verslagenheid moeten wij u het plotse overlijden melden van Herman Heyse. Herman was 54. Het afscheid kwam onverwacht en was zeer plots. Voor het verdriet vinden wij geen woorden. Herman was een integer man. Zijn inzet voor zijn dorp en voor zijn vrienden was bovenmatig groot. Zijn liefde voor de literatuur en vooral de Reynaert was een bron van grote inzet. Herman laat een grote leegte achter. Als broer en collega en vriend is hij onvervangbaar. Tiecelijn was Hermans dierbaar kind. Het tijdschrift begon uit een sterke vriendschap en groeide uit tot een hoog niveau. Toch bleven wij trouw aan ons oorspronkelijk opzet. Wij hebben met de redactie, de medewerkers en de lezers de opdracht om dit stukje van Hermans levenswerk verder te zetten. Vandaar dat wij de opdrachten die Herman op zich had genomen opnieuw hebben verdeeld en dat wij de post die op zijn sterfdag zou verstuurd worden, toch versturen. Wij hopen dat U begrip toont voor onze late reactie op sommige van uw vragen of opmerkingen. Voor verdere vragen of inlichtingen kunt u terecht op onderstaande adressen. Met genegen groet, Rik van Daele Marcel Ryssen Context: Zie brief 5.
Tiecelijn, 20, 2007
223 7 [Windham Centre USA], 28 februari 1992 Meradith McMunn aan Rik van Daele Dear Ric and Else, I was shocked and saddened to receive your letter with the news of Herman Heyse’s death. He was so full of life and seemed to be enjoying himself and his family (of which he obviously considered you both a part). I called Elaine Block and she, too, was terribly saddened. Nevertheless, we are so happy to have known Herman, even for so brief a time. We pray for Jo and you at this time. I take comfort in the happiness he gave and received. I shall write Jo, too. In addition, if there is anything we can do, please let us know. Sincerely, Meradith McMunn Context: Zie brief 5, vooral noot 1.
8 Marke, 26 april 1993 Willy Devreese aan Rik van Daele Waarde vriend Rik, Je telefoontje verraste me wel. Ik zou heel blij zijn met die Reynaert van Streuvels. Als je Patrimonia1 voor mij kan bestellen, dan wil ik je daar voor kunnen vergoeden, d.w.z. dat ik er een onkostennota of iets dergelijks bij wil krijgen. Omdat ik niet erg alert ben aan de telefoon, vergat ik je te bedanken voor je Kaulbachteksten. Ik hoop dat ik die mag houden of anders er een kopie van mag maken.2 Ik bezit een Goethe met Kaulbach-illustraties uitgegeven in München (Verlag der Literarisch-artistichen Anstalt – 1846). De antiquaar twijfelde over dat jaartal en maakte er 1847 van. Ik heb alle ‘Hauptbläter’ nog eens bekeken en bemerk nu dat op sommige platen staat: ‘Gedruckt von W. Wick in München’; lang niet op alle platen staat links onderaan: ‘Stuttgart: J.G. Cotta’sche Buchhdlng’. Naast Rahn en Schleich vind ik ook één maal Steilensand als etser vermeld. Eén plaat heeft een onderschrift: Die Botschaft des katers Hinze. 3ter Gesang. Is dat allemaal wel normaal? Lulofs heeft het in zijn editie (Wolters-Noordhoff) op p. 66 over een ‘houtsnede’ van 1846. Moet dat niet zijn ‘staalgravure’. In bijlage zend ik je een kopie van een uitgave van Het Willemsfonds, Gent. Het betreft een mapje met een twaalftal eenzijdig bedrukte bristol-velletjes, met illustraties van Bonnevalle.3 Ik heb nog een Franse uitgave gevonden, voor de bibliografie: Tiber le chat, écrit et raconté par Michel Hindenoch, illustré par peter Alfaenger, d’après le Roman de Renart; Vif Argent 3, impasse Royer-Collard 75005 Paris; Dépot légal 3° trimestre 1991; ISBN 2/86662/135-2 (135 FF)
Tiecelijn, 20, 2007
224 Het betreft een plastic cassette, met daarin een boekje en een geluidsband met een verhaal uit de Roman de Renart. Het is deel één van een reeks van zes verhaaltjes genoemd naar het dier dat een hoofdrol vertolkt: Chantecler, Renart, Isengrin, Tibert, Brun en Roënel. Op het bandje begeleidt de schrijver/verteller Michel Hindenoch zichzelf op oude muziekinstrumenten. In het gekartonneerde boekje vind je eerst een serie kleurplaten van Peter Alfaenger en daarna het verhaal, alles bijeen 20 blz. platen en 10 blz. tekst. Kinderen vanaf 6 jaar (volgens de uitgever) kunnen luisterend en plaatjes kijkend van het verhaal genieten en (later) zelf de tekst lezen. De uitgave is zeer verzorgd, maar nogal prijzig. Zaterdag was ik op een boekenveiling in Brugge. Daar was een mapje te koop met de illustraties van Wierink.4 Er was nog één andere Reynaerdioot in de zaal, die achteraf kwam kennismaken: P. Everaers uit Ter Hole.5 Over Elsschot en Ogherne: ik wil wel proberen een opstelletje 6 te maken over ‘Elsschot en de Reynaert’, maar mijn uitleg over die ‘outmakige’, een ‘uitmaakster van lantaarns’, als spotnaam voor een dame die haar bedrijf uitoefent op tijdstippen waarop de officiële lantaarnopstekers of -uitdovers hun werk doen, was maar ‘spielerei’ van een volslagen leek. ’t Is anders wel leuk: ‘Wat doet die dame nog zo laat op straat?’ ‘Oh, ze moet de lichtjes uitdoven.’ (Lulofs heeft het over ‘oude kaarsjes rechten’). Nog een rijmpje om te eindigen: Het verlichten dat Ogherne niet versmaadt, Heeft niet zozeer te maken met de klaarte, Dan wel met het verminderen der zwaarte, Van ’s mans beide beurzen, met en zonder naad. Hartelijke groeten, Willy Devreese Context: Willy Devreese leverde (net als Erwin Verzandvoort en later Peter Everaers) vanaf jaargang 4 belangrijke bibliografische bijdragen voor Tiecelijn. Van bij het begin was het bibliografische aspect van de Reynaertstudie een van de prioriteiten van de werking van de vzw Reynaertgenootschap. Willy Devreese verzamelde actief Reynaerdiana in Frankrijk en Duitsland. Willy Devreese (Tielt, 1949) was onderwijzer aan de Vrije Centrumschool in Marke. Omschrijft zichzelf als ‘Reynaerdioot’ waarmee hij bedoelt: ‘verzamelt min of meer betaalbare Reynaertuitgaven en vossenprullaria’. Zegt verder over zichzelf op www.reynaertgenootschap.be: ‘Schoolmeestert soms met de rode pen in Tiecelijnteksten. Literair consument, nonproducent.’ Vanaf 1998 redacteur van Tiecelijn. 1. Het betreft een studie over Die Dycksche Handschrift van B. Haller en H. Mühl in Patrimonia, 1992, Heft 44, zoals vermeld in: Tiecelijn, 6 (1993), p. 29-30. 2. Lezing over Kaulbach, later gepubliceerd als: Rik van Daele, The Reynard Illustrations of Wilhelm von Kaulbach, in: Reinardus, 6 (1993), p. 139-152. 3. Het gaat om Van den Vos Reynaerde van Oscar Bonnevalle, Gent, Willemsfonds, z.j., 12 p., met Reynaertfragmenten van Julius de Geyter (naar diens tekst van 1898). De acht volblad-
Tiecelijn, 20, 2007
225 prenten van Bonnevalle zijn geïnspireerd door Kaulbach. In het voorwoord bij deze publicatie schrijft A. van Elslander dat Bonnevalle deze tekeningen maakte op aansporing van Camille Huysmans en dat diezelfde Huysmans de auteur zou zijn van de Franse versie en van het woord vooraf in het plaatjesalbum van Bonnevalle, uitgegeven door o.a. de N.V. Victoria in 1949. 4. De lithografieën van Bernard Wierink werden in de luxe-uitgave van Stijn Streuvels’ Reynaerteditie bij L. Veen (Amsterdam, 1910) gebruikt. 5. Peter Everaers was beroepshalve op de veiling aanwezig. Kort na deze ontmoeting begon hij in zijn woonplaats Ter Hole antiquariaat Secundus. Peter Everaers (Clinge, 1948) is Tiecelijnredacteur sinds 2002. 6. Het artikeltje is nooit afgerond.
9 Drongen, 23 juni 1993 D. Merlevede aan Rik van Daele Zeer geachte Dr. Van Daele, Van harte dank voor de toegestuurde copie en de Reynaert Bloemleest.1 Tijl in het hanekot van Rommelpot 2 boeide me zeer. Ook hierin wordt de ware bedoeling van ons, zo vroeg, opzet ten duidelijkste weergegeven: om anders – einde 44 begin 45 – was het ons niet te doen en Rommelpot moest eraan: bom, proces, vervoerverbod enz… een geschiedenis op zichzelf: een kluif voor een kritische jurist met historisch invoelingsvermogen, in de tijd van toen’. Het materiaal is nog aanwezig. Veel berust op het ARA.3 Een kleine correctie: de bomaanslag had niet plaats ‘in de redactielokalen’, wel op straat, pal voor het huis waar we gevestigd waren. Informatief: onze Vondelbetrokkenheid, in de latere periode, danken we voor een deel aan Pater Joris Noé, de U bekende neerlandicus, ook een uit de oude AKVSkring 4 waaruit we gesproten zijn. Jammer dat ik verstek moest laten gaan voor de Pinksteren-daging 5, maar vossenjongen hebben ook hun rechten. Met herhaalde dank en betuiging van waardering, D. Merlevede Context: In het eerste nummer van jaargang 6 publiceerde Rik van Daele een artikel over Reynaert tijdens de repressie (p. 3-12), een bijdrage over het Reynaertverhaal dat Piet Punt (de dichter Albe, m.n. Renaat Joostens, 1902-1973) in 1948 in afleveringen publiceerde in het satirische weekblad Rommelpot. Daniël Merlevede (°1911) was stichter en redacteur van Rommelpot van 1945-1949. Is reeds geruime tijd Tiecelijnabonnee en reageerde op artikels in Tiecelijn en Ulieden Spiegel. 1. (Red.) Rik van Daele, M. Ryssen & E. Verzandvoort, Reynaert bloemleest Tiecelijn, SintNiklaas, vzw Tiecelijn-Reynaert, 1993. 2. Rik van Daele, Tijl in het hanekot van Rommelpot, in: Ulieden Spiegel, 1 (1992) 2, p. 63-69. 3. Algemeen Rijksarchief. 4. Algemeen Katholiek Vlaams Studentenverbond. 5. In het pinksterweekend 1993 werd de nieuwe Reynaertroute ingereden, het huldealbum Herman Heyse voorgesteld en vond de eerste Herman Heyse-lezing plaats.
Tiecelijn, 20, 2007
226 10 Sint-Niklaas, 18 december 1995 Lieven Dehandschutter aan de vzw Tiecelijn Geachte heer Van Daele, Enkele weken geleden werd onze voorzitter gecontacteerd door de heer De Meyer van Hulst, om als Gewestelijke VVV Land van Waas onze medewerking te verlenen aan het Reynaertproject. Men denkt voor dit project aan de uitgave van het Reynaertverhaal in stripvorm. Onze Raad van Beheer besliste om hiervoor onze medewerking inderdaad te verlenen, maar wij houden er echter aan om ook de vzw Tiecelijn hierbij te betrekken. Graag hadden wij dan ook geweten of uw vereniging hiervoor geïnteresseerd is. Tevens willen wij u bij deze melden dat onze Raad van Beheer akkoord gaat om gidsen voor ‘Het Land van Reynaert’ op te leiden. Wel hadden wij graag vernomen wat dit praktisch en financieel betekent en wat uw programmavoorstel hieromtrent is. Eveneens hadden wij graag van u vernomen of de vzw Tiecelijn in 1996 tijdens het Pinksterweekend terug een daguitstap in het kader van Reynaert organiseert en of daar al een programma voor opgemaakt is. Het is namelijk zo dat wij als Gewestelijke VVV Land van Waas hiervoor graag terug met jullie willen samenwerken. In de hoop spoedig een antwoord op al deze vragen te mogen ontvangen en op een aangename samenwerking voor 1996, tekenen wij inmiddels. Namens de Raad van Beheer Jerome Van Doorslaer, secretaris Lieven Dehandschutter, voorzitter
In het pinksterweekend van 1991 vond de allereerste literaire Reynaertbustocht plaats bij het inrijden van de nieuwe Reynaertroute, zoals beschreven werd in: Het Land van Reynaert, Davidsfonds, 1991. Centraal op de monumentale Reynaertbank in het R. de Vidtspark in SintNiklaas: Herman Heyse, Jozef de Wilde, Herman Van Dommele en Marcel Ryssen (staand).
Tiecelijn, 20, 2007
227 Context: In de jaren 1990 was er opnieuw politieke interesse voor het Reynaertverhaal en de ‘Nachlebung’ van de tekst. Na een op zijn minst ongelukkige bewegwijzering van een Reynaertroute door de provincies Oost-Vlaanderen en Zeeland, nemen de Hulsterse burgemeester A. Kessen en wethouder van Cultuur P. Weemaes het initiatief om de zuiderburen te polsen om een samenwerkingsverband op te richten. Directe aanleiding is de vraag van Kris de Roover uit Hengstdijk om het Reynaertverhaal als strip uit te geven. De Hulsterse ambtenaar Ron de Meyer wordt op ‘queeste’ gestuurd naar een dozijn gemeenten en vindt in de SintNiklase schepen en voorzitter van Toerisme Waasland, Lieven Dehandschutter, een geïnteresseerde partner. Op 6 november 1996 zal het Intergemeentelijk Project Het Land van Reynaert te Hulst boven de doopvont worden gehouden. Als voorzitter van Toerisme Waasland zal Dehandschutter diverse Reynaertinitiatieven uitwerken in samenwerking met de vzw Tiecelijn Reynaert, zoals de opleiding van Reynaertgidsen en de gezamenlijke organisatie van een literaire bustocht. Deze laatste samenwerking zal meer dan 10 jaar duren met literaire bustochten in het Land van Reynaert, maar ook tochten op zoek naar Elmare (Meetjesland), Streuvels (Ingooigem), L.P. Boon (Aalst en Gent), Gezelle (Brugge), Uilenspiegel (Damme), Timmermans (Lier) en bezoeken aan de indrukwekkende dodenvelden Het Campo Santo (Sint-Amandsberg bij Gent) en het Schoonselhof (Antwerpen). Medeondertekenaar Jerome van Doorslaer was secretaris van Toerisme Waasland en schepen van Toerisme van de stad Lokeren. Briefhoofd van de Gewestelijke Vereniging tot bevordering van het Toerisme in het Land van Waas. Lieven Dehandschutter (°1958) was schepen van Cultuur en Toerisme en de drijvende kracht achter o.a. het Sint-Nicolaasgenootschap Vlaanderen. In 1998-1999 was hij Vlaams volksvertegenwoordiger. Hij werd, net als Paul Weemaes (Hulst) en zijn opvolger als voorzitter van Toerisme Waasland, Lucien Bats, om zijn inzet voor de Reynaertnaleving gehuldigd als ridder in de Orde van de Vossenstaart.
11 Tienen, 19 oktober 1996 prof. em. J.-J. Reynaerts aan Rik van Daele Geachte Heer van Daele, Zeer onlangs besprak ik met mijn oud-collega en vriend Prof. Dr. J. Smeyers1 het volgende, daaromtrent ik graag uw mening vernam. Zou het een Belgische firma als Devos-Lemmens 2 niet interesseren een afzonderlijke uitgave te laten bezorgen, als ‘geschenkje’ voor haar clientèle bij Nieuwjaar bv., van mijn Reynaertfabels, die door uw goede zorgen verschenen in uw tijdschrift? Dit sponsoren zou een financieel voordeel kunnen betekenen voor uw tijdschrift, wat ik U zeer oprecht gun. Wilt U eventueel die firma contacteren? In het bevestigende geval zou ik U de tekst bezorgen, lichtjes gewijzigd na ruggespraak met mijn voornoemde collega. Voor illustraties zou door U wel gezorgd worden, ja? Uw welwillend antwoord inwachtend teken ik, J.-J. Reynaerts, prof. em. Context: Van Jean-Jacques Reynaerts verschenen in Tiecelijn meer dan een dozijn bijdragen, de eerste in jaargang 7 (1994), de laatste in jaargang 13 (2000). Van zijn hand kwamen de eer-
Tiecelijn, 20, 2007
228 ste creatieve bijdragen en vertalingen in dit tijdschrift. De eerste waren vrije vertalingen naar Aesopus en Phaedrus (1994). Vervolgens (vanaf jaargang 8 nr. 1 tot nr. 4) herdichtte hij Van den vos Reynaerde, opgedeeld in 38 kleinere taferelen, die qua situering, lengte de nadruk op het gesproken woord en het apologische spreekwoord tot slot aanspraak konden maken op de genreomschrijving ‘fabel’. Een derde reeks gaat over de Roman de Renart; Tot slot publiceerde hij een prozavertaling van Le plaid (branche I van de Roman de Renart) in jaargang 13 (2001), p. 120-138. De vraag van Reynaerts was op zijn minst interessant: een heruitgave van zijn ‘fabels’ als relatiegeschenk voor een firma in de voedingssector. Door drukke redactionele werkzaamheden van de kant van Tiecelijn en door stilte van de andere partij, is het voorstel nooit uitgewerkt. In 1996 werd wel voor het eerst een cadeau voor steunende leden gegeven. Jean-Jacques Reynaerts (‘nomen est omen’?), emeritus professor Frans in het Brusselse hoger onderwijs. 1. Jozef Smeyers (°1926), werkzaam aan het Hoger Sint-Lucasinstituut en de KU Brussel. Hoogleraar Nederlandse letterkunde aan de Facultés Universitaires Saint-Louis in Brussel. Zijn wetenschappelijk werk behandelt voornamelijk de literatuur in de Oostenrijkse Nederlanden. Tiecelijnabonnee. 2. De firma Devos Lemmens is bekend om zijn assortiment mayonaises, koude sauzen, lichte sauzen, mosterd, pickles, uitjes, en augurken. Het bedrijf maakt deel uit van Campbell Foods Belgium NV. Wij vermoeden dat de auteur contacten had bij de firma.
12 Antwerpen, 26 januari 1998 Emile Clemens aan Rik van Daele Beste Rik van Daele, John Buyse bezorgde mij een copie van uw Open Brief aan Luc Martens waaruit ik twee belangrijke zaken onthield: Tiecelijn is haar subsidie kwijt en Tiecelijn bestaat in 1998 tien jaar. Het werk dat Tiecelijn doet is boeiend en belangrijk in het literaire landschap en om te bewijzen dat wij dat menen, willen we graag de plaats van het ministerie van cultuur innemen en Tiecelijn financieel steunen met een sponsoring van 50.000,- BEF. Wij willen natuurlijk ook graag iets in ruil. We stellen het volgende voor: – onze advertentie ‘kunst doet bij ons een belletje rinkelen’ in de vier nummers van de nieuwsbrief. (De tekst verwoordt trouwens goed de problematiek.) – de naam van onze firma gekoppeld aan eventuele activiteiten die jullie zouden organiseren rond het tienjarig bestaan. Misschien een persbabbel – in onze vergaderzaal? – twee abonnementen op de nieuwsbrief Als u het met dit voorstel eens bent, mag u een factuur sturen en doen wij het nodige om alles z.s.m. te regelen. Met vriendelijke groeten, Emile Clemens Public Relations & Advertising Manager
Tiecelijn, 20, 2007
229 Context: Tiecelijn werd in 1988 opgericht als ‘nieuwsbrief voor Reynaerdofielen’. In 1998 werd o.a. op vraag van de subsidiërende overheid overgeschakeld naar een kwalitatief literair tijdschrift. In 2008 zal het als jaarboek verschijnen. Elke tien jaar blijkt het ravenblad een metamorfose te ondergaan. Om nieuwe levenskracht en dynamiek te verwerven. In heel dit proces heeft de redactie nauwelijks toegevingen gedaan aan de subsidiërende instanties, maar zich steeds gebaseerd op een stijgend kwaliteitsniveau en de eigen draagkracht (de redactie werd ondertussen uitgebreid van drie tot acht redacteuren). Toch kan de rol van overheidsinstanties niet onderschat worden, zeker in het geval van een nichetijdschrift dat zich om literair (wereld-) erfgoed bekommert. De kwalitatieve injectie in 1998 bleek ook en vooral financiële implicaties te hebben. Precies op het moment dat op vraag van de overheid meer inspanningen werden gedaan, stond de subsidie ter discussie (toen een schamele 25.000 tot 50.000 frank (625-1250 EUR). Vandaar dat in het allerlaatste gekopieerde artikel een open brief werd afgedrukt aan toenmalig cultuurminister Luc Martens. Vele medewerkers en abonnees hebben toen de redactie aangeschreven met bemoedigende brieven (op één uitzondering na, zie brief 13). Eén van hen was steunend lid John Buyse. Dankzij zijn bemiddeling en inzicht werd Promedia bereid gevonden het tijdschrift financieel te ondersteunen. In die tijd werd reclame door de subsidiërende instanties nog met een scheef oog bekeken, daar waar dit nu als een hefboom tot financiering wordt gezien (of de Elsschotianisering van het literaire bedrijf). Nadien kwam ook de Vlaamse regering over de brug en het later opgerichte Fonds voor de Letteren. In 2004 bijvoorbeeld ontving dit tijdschrift 6000 EUR. Het is dankzij Promedia, het VFL, de andere mecenassen, de steunende leden en het werk van vele vrijwilligers dat dit tijdschrift kon uitgroeien tot wat het nu is. Helaas zijn heel wat financiële middelen nu weggevallen. Daarom werd beslist om op een hoogtepunt én na een tweede periode van tien jaar werking met het spaarpotje zuinig om te gaan en opnieuw de financiële en personele draagkracht in een toekomstig plaatje te betrekken. Dit dubbelnummer en het toekomstige jaarboek zijn de uitvloeisels van het denkproces. Briefhoofd: ITT Promedia – De Gouden Gids.
13 Sint-Niklaas, 2 januari 1998 Theo Penneman aan Rik van Daele Geachte Redactie, Hiermede zeg ik mijn abonnement op Tiecelijn op vanaf 1.1.1998. Dit om latere discussies te voorkomen, hoewel ik niet akkoord kan gaan met de door U gevolgde methode. Wie niet betaalt, bewijst reeds voldoende dat hij geen abonnement meer wil. Hij hoeft dan ook niet nog eens een postzegel te betalen. Nog een paar beschouwingen na jaren lezen van uw tijdschrift: 1. Maak uw jammerklachten wat korter. Ze zullen overtuigender overkomen. 2. Maak eindelijk een keuze. Wordt het voortaan een specialistentijdschrift, een folkloristisch-toeristisch mededelingenblad, een vriendenblaadje om mekaar te kunnen bewieroken, een oubollig vossenstaartbulletin, een stripalbum?1 3. Deel aan de lezers mee waar ze bepaalde boeken en tijdschriften die U bespreekt ook kunnen gaan lezen. Verstop ze niet in privéwoningen. 4. Start een rubriek Lezersbrieven. 5. Staak uw uitzichtloze zoektocht naar de auteur van Reinaert I. U maakt zich langzamerhand belachelijk bij een aantal mensen. Met oprechte vossengroet, Theo Penneman
Tiecelijn, 20, 2007
230 Context: Eind 1987 verscheen de laatste gekopieerde groene Tiecelijn met als intro een drie bladzijden lange open brief aan Luc Martens. Zoals steeds zat in dit nummer ook een betalingsformulier voor mensen die nog niet voor de lopende jaargang hadden betaald, noch hun abonnement schriftelijk of mondeling hadden opgezegd. Tussen de vele sympathiebetuigingen zat ook een schrijven dat toch even bleef nazinderen in het hoofd van de hoofdredacteur en dat bij de totstandkoming van de nieuwe Tiecelijn enige invloed had. De discussie over de omschakeling van nieuwsbrief naar literair tijdschrift en de evenwichtsoefening tussen de eigen ideeën en de wensen van de lezers werd er alleen maar interessanter door. Aan enkele persoonlijke oprispingen en vragen werd geen gevolg gegeven. De publicatie van deze ‘lezersbrief’ maakt misschien veel goed. Sint-Niklazenaar Theo Penneman (°1935) was leraar Duits-Nederlands in het Sint-Jozef Klein Seminarie te Sint-Niklaas. Specialismen waren o.a. astrologie, heksen, Gerard Mercator en Reynaert de Vos. In 1971 schreef hij de bijdrage Reinaert werd in de Sint-Baafsabdij geschreven en heeft met het Waasland niets te maken, in Het Vrije Waasland, 2 oktober 1971. In Rik van Daele, Ruimte en naamgeving in Van den Vos Reynaert, Gent, 1994, p. 176 noot 534 wordt de studie omschreven als: ‘een intelligente pastiche van de Wase Reynaertstudie met ernstige ondertoon’. Penneman was medewerker van o.a. Het Vrije Waasland, waar hij een (vooral door de Wase politici) gevreesd columnist en fervente lezersbrievenschrijver was. De lezersbrief maakte hij tot een eigen genre. Pittig detail: Penneman woont nog steeds naast het ouderlijk huis van de hoofdredacteur van Tiecelijn. De verstandhouding is opperbest. 1. In het nummer 1997/4 verschenen een uitgebreid verslag van de Orde van de Vossenstaart (door Willem Willems, een pseudoniem met knipoog naar de pseudoniemen die Boontje gebruikte bij de publicatie van zijn Reynaertstukjes in Front in de jaren 1946 e.v.), een anoniem gedicht Het ware verhaal van de Vos en de Raaf (opgedragen aan een Tiecelijnredacteur), wellicht van de hand van Antoon Vermeylen naar aanleiding van zijn opname als ridder in de Orde van de Vossenstaart, een Tiecelijnerietje van Ivo Dewulf over het Reynaertauteurschap en de vijfde aflevering van het stripverhaal Reinaerts Wraak van Leo Faes. Stof genoeg dus voor de briefschrijver om zich mateloos te ergeren…
14 Sint-Niklaas, januari 1998 Yvan de Maesschalck aan Rik van Daele Beste Rik, Met lichte afschuw heb ik vernomen dat de subsidie voor Tiecelijn niet langer wordt uitgekeerd. Grote schande uiteraard, zeker als men bedenkt dat zoveel overheidsgeld wegvloeit in bodemloze putten of aanleiding geeft tot onbruikbare milieuboxen. De hakbijlmethode is een bekend gegeven: de keurmeesters van de cultuur weten ze genadeloos te hanteren, normloos, schaamteloos. Wellicht heb je er zelf ook aan gedacht, maar wat Tiecelijn overkomt is misschien een goede gelegenheid om het subsidiebeleid in zijn geheel op de hak te nemen en ermee naar de minder locale media te stappen. (Ik herinner mij een nogal pijnlijk gesprek tussen De Decker1 (judo) en cultuurminister Martens in Ter Zake.) Ik wens het tijdschrift (en zijn redactie) het beste toe. In de marge van bovenstaande bedenking heb ik ook een voorstelletje voor een eventueel artikel. Tijdens het grasduinen in de Brieven van Willem Elsschot (1993), viel me op dat er nogal eens naar de Reynaert wordt verwezen. Bovendien herinner ik me een uitspraak van een criticus die het personage Boorman als ‘Reynaer-
Tiecelijn, 20, 2007
231 diaans’ omschrijft. Misschien is het zinnig na te gaan in welke mate een afstandelijke en toch milde cynicus als Elsschot kan geplaatst worden in de Vlaamse Reynaerttraditie? Misschien (niet)? Als het je iets zegt, hoor ik er wellicht nog iets over. Ik ben in ieder geval bereid (tussendoor…) een poging te ondernemen om over Reynaert-Elsschot een tekst te brouwen.2 Met vriendelijke groeten, Yvan de Maesschalck Context: zie de brieven 12 en 13. Yvan de Maesschalck (Wetteren, °1956) was leraar Nederlands en Engels aan de humaniora van de Broederschool te Sint-Niklaas en is momenteel lesgever aan de Europese school in Luxemburg. Publicaties in o.m. Poëziekrant, De Standaard der Letteren, Streven, Kreatief, Kultuurleven, Ons Erfdeel, Muziek & Woord, Gierik & NVT, Millennium. Bijzondere interesse voor het werk van Cyriel Buysse, moderne poëzie, literatuurdidactiek en Reynaert. Vast medewerker aan Tiecelijn. Diverse didactische en literaire boekpublicaties. 1. Oud-judocoach, thans politicus (met eigen Lijst De Decker). 2. Verschenen als Yvan de Maesschalck, Lof der hondsheid. Willem en Elsschot: een koninklijk meervoud, in: Tiecelijn, 12 (1999), p. 107-119.
15 Tongeren, 6 mei 1998 A. Daenen aan de redactie van Tiecelijn Goede vrienden, In december 1997 heb ik u meegedeeld dat ik mijn abonnement op Tiecelijn wens op te zeggen. Ik was reeds vanaf het 1e nummer een trouw abonnee (nummer 97194). Bij het doorlezen en napluizen van de 10 jaargangen, en vooral bij het lezen van uw – terechte – redactiekreet in het laatste nummer van 1997 was ik ‘gepakt’ en verbolgen op die ‘boze’ minister. ‘t Is mogelijk een romantische bevlieging; maar ik hou erg van Reynaerd en van Tiecelijn en dus ook van u! – Vader Overste De Schepper Theodoor1 en broeder Aloïs 2 en de chauffeur Broeder Armand3 waren mijn vaste vrienden! Van uit het soete land van Waes tot in ’t verre Haspengouw. Na deze ontboezeming nu ter zake: Als een rouwmoedige wil ik terugkeren, en mij opnieuw abonneren. – Ik zal zelf mij een penitentie opleggen en stort meteen een steunabonnement en maak ook het voornemen trouw lid te blijven… zolang de Heer het me nog gunt. Ik dank u voor de absolutie en groet u, Zeer hartelijk A. Daenen N.B. Mocht ge ooit Broeder Armand ontmoeten – ik meen in een ‘Witte Hoeve’?? Groet hem zeer! Zeg hem dat een ontmoeting in ’t ‘Torenhof-Tongerlo’ mij zeer zou plezieren…
Tiecelijn, 20, 2007
232 Context: zie brieven 12-14. Een van de vele Tiecelijnabonnees reageert. 1. Hubert de Schepper uit Beveren (1905-1992) was driemaal Vader Overste van de Hiëronymieten. 2. Broeder Aloïs – Jaak Vandervee (1881-1973). Geboren in Limburg, nadien onderwijzer en schooldirecteur (Landbouwschool Sint-Isidorus) in Sint-Niklaas, heemkundige, toponymist en Reynaerdist. Publiceerde o.a. over het Reynaertland, de geografie van de Reynaert en Kriekeputte. Een portret van Aloïs door M. Ryssen in: Tiecelijn, 2 (1989), p. 5-8. 3. Gerard Vermeulen uit Meerdonk (°1917). Was tuinier en momenteel verantwoordelijke van de Witte Hoeve (Valk) te Belsele.
16 Ekeren, 13 mei 1999 Joke van den Brandt aan Rik van Daele Geachte Heer Van Daele Beste Vriend Rik, Tot mijn spijt kan ik op 24 mei niet aanwezig zijn omdat ik dan nog in Rome ben. Ik heb mij echter, als Ridder in de Orde van de Vossenstaart van mijn plicht gekweten en samen met Frank-Ivo een herinnering aan deze dag gemaakt. Wat betreft de oorkondes: ik heb nu nog copies gebruikt die ik vroeger gemaakt heb. Ik beloof u dat ik tegen volgend jaar een mooie oorkonde in zeefdruk zal ontwerpen en drukken. Bezorgt u mij de tekst? Ik heb ook nog goed nieuws. Voor enkele dagen kreeg ik het bericht dat mij de Visser-Neerlandia cultuurprijs 1999 wordt toegekend.1 U ziet, de Vossenstaart was een eerste erkenning (ik ben er nog steeds trots op dat ik de eerste vrouwelijke ridder werd!) en nu volgt reeds een tweede. De officiële uitreiking vindt plaats in het najaar; ik houd u op de hoogte. Brengt u mijn groeten over aan alle vrienden? Hartelijkst Joke Context: Een streven naar kwaliteit, een onblusbare passie en vriendschap zijn drie eigenschappen die vele mensen die rond de vzw Reynaertgenootschap en de Orde van de Vossenstaart (sinds december 2003 deel van de vzw) werken, delen. Kalligrafe Joke van den Brandt en echtgenoot Frank-Ivo van Damme zetten zich reeds jaren in voor de Orde van de Vossenstaart. Jaarlijks zijn zij notoire aanwezigen die tijd, moeite noch geld sparen om de laureaten een prachtige oorkonde te bezorgen. Eentje van deze oorkonden is nog in het bezit van het archief van de vzw Reynaertgenootschap. In 2001 werd naast Marcel de Meyer, Willy Feliers en Chris Ferket ook de Waaslandwolf onderscheiden. Immers, er waren nogal wat hypothesen die hem in verband brachten met het Reynaertverhaal en met een kwalijke vossenstreek. Reynaert werd nationaal en internationaal nieuws. Binnen de Orde van de Vossenstaart is een knipoog nooit ver weg. De eersten die echter de nieuwe oorkonde waarover sprake in ontvangst mochten nemen waren bibliofiel en antiquaar-uitgever Peter Everaers en striptekenaar Kris de Roover in 2000. Joke van den Brandt (°1937) is een Vlaamse kalligrafe met internationale faam. Zij is voorzitter van de vereniging Kalligrafia en uitgever van Letternieuws. Via de vriendschapsbanden met Bert Peleman en de interesse voor o.a. Uilenspiegel en Reynaert werden zij en Frank-Ivo van
Tiecelijn, 20, 2007
233 Damme betrokken bij de Orde van de Vossenstaart. In 1998 werd Joke van den Brandt ‘om haar Reynaerdieën speels aanvaard in de Orde van de Vossenstaart’. Willy Feliers schetste een portret van haar echtgenoot, m.n.: W. Feliers, Frank-Ivo van Damme, in: Tiecelijn, 14 (2001), p. 235251. 1. Motivatie voor deze prijs die zij op 18 november 1999 in het stadhuis van Antwerpen ontving: ‘Mevrouw Joke van den Brandt te Ekeren, voorzitter van de vereniging Kalligrafia, ontvangt een culturele prijs voor het pionierswerk dat zij heeft verricht op het terrein van de kalligrafie. Joke van den Brandt heeft Kalligrafia opgericht in 1987 en zonder enige subsidie uitgebouwd tot een grote culturele vereniging met een gewaardeerd tijdschrift, Letternieuws. Het AlgemeenNederlands Verbond heeft waardering voor de aandacht in dit tijdschrift voor algemeen Nederlandse zaken.’ Het Algemeen-Nederlands Verbond beheert als belangrijkste prijzenfonds het VisserNeerlandiafonds. Dit fonds is gevormd uit de nalatenschap van mr. Herman Lodewijk Alexander Visser, filosoof en jurist. Mr. Visser stierf in 1943; hij wilde de toenmalige bezetter niet de gelegenheid geven over zijn leven te beschikken. De helft van zijn vermogen heeft hij aan het ANV nagelaten. Uit de opbrengst daarvan kunnen onder bepaalde voorwaarden gelden ter beschikking worden gesteld in de vorm van prijzen. (Bron: www.algemeennederlandsverbond.org.)
17 Deinze, 22 november 1999 Chris Ferket aan Rik van Daele Waarde, Gevolg van ons gesprek te Hulst, met betrekking tot de mogelijke ligging van ‘Elmare’, heb ik de burgemeester van Sint-Laureins, Jozef Van Brakel, hierover gesproken. De ligging zou zijn op het grondgebied van Waterland-Oudeman. Langs de baan van het centrum van Waterland-Oudeman naar IJzendijke is een boerderij of gewezen boerderij van de gezusters of gebroeders […]. Op hun gronden zou mogelijks iets te vinden zijn. Burg. Van Brakel [stelt voor] om bevriende lui een eventuele afspraak voor je te laten maken. […] Voor Ename is eerste contact gelegd…1 Beste groeten, Chris Context: Sinds in 1996 Chris Ferket (in samenwerking met Radio 2 Oost-Vlaanderen) het initiatief nam voor de wedstrijd ‘Een thuis voor een beeld’, zijn er intense contacten tussen de kunstenaar en diverse redactieleden. In deze wedstrijd werd op basis van een aantal opdrachten een Reynaertbeeld weggeschonken aan een Oost-Vlaamse gemeente. Het kleine SintLaureins, de plek waar het Elmare uit Van den vos Reynaerde wordt gelokaliseerd, won de wedstrijd. Lokeren werd tweede. Sindsdien plaatste Ferket een tiental Reynaertbeelden in het mooie en landelijke Sint-Laureins. De gemeente nam ook diverse cultuurtoeristische initiatieven rond Reynaert. De precieze lokalisering van Elmare is nog steeds niet bepaald. Zie ook: Rik van Daele, Ruimte en naamgeving in ‘Van den vos Reynaerde’, Gent, 1994, o.a. p. 85-87. In 1996 organiseerde de vzw Tiecelijn-Reynaert een literaire bustocht ‘Op zoek naar Elmare’. Een van de mogelijke locaties werd toen bezocht.
Tiecelijn, 20, 2007
234 Chris Ferket (°1929) uit Deinze (geboren in Stekene) is beeldhouwer en maakte de laatste jaren ruim 30 Reynaertbeelden, waarvan de meeste in de streek ten westen van Gent zijn geplaatst. Ferket werd ridder in de Orde van de Vossenstaart in 2001. Zie ook: Marcel Ryssen, Chris Ferket: een vos op zijn Balegems, in: Tiecelijn, 13 (2000), p. 146-155. 1. Chris Ferket legde een aantal contacten om een Reynaertbeeld te plaatsen in het kleine Ename in de buurt van Oudenaarde. Ename wordt vermeld in Reynaerts historie.
18 Schilde, 18 oktober 2000 Paul van Keymeulen aan Rik van Daele Geachte Heer Van Daele, Via de heer Goeman1, redactiesecretaris van Boonland, kreeg ik uw adres en bijkomend het bestaan van Tiecelijn, tijdschrift voor Reinaerdofielen. Ik ben nu geen Reinaertfan want de vos uit het epos en de branches is nu geen individu om mee bevriend te zijn en de meeste lezers weten niet wat voor een rotvent hij is. Dat blijkt al uit de Roman de Renart, waarvan onze Reynaert een vertaling is, maar vooral uit de branche 18 La mort de Renard. Ik weet niet of die branche al ooit uit het Middelfrans werd vertaald; ik vraag me zelfs af of die tak bij ons wel bekend is. Om hierover uitsluitsel te krijgen deze brief. Kan u me daarover inlichten en/of literatuur aanwijzen of bezorgen. Als tegenprestatie wil ik u mijn vertaling van La mort de Renard (+ 1500 verzen) ter publicatie in Tiecelijn afstaan. Vergeet u echter niet dat het om meer dan 1500 verzen gaat, dus een 30-tal pagina’s.2 Het zou me aangenaam zijn met uw antwoord de laatste nummers van Tiecelijn – ter kennismaking – te mogen ontvangen. Met vriendelijke groeten, Paul van Keymeulen P.S. Ik heb geen e-mail en schrijf nog altijd – zoals u kan zien – met een vulpen. Mijn vertaling is wel getijpt en derhalve leesbaar, in de twee betekenissen, hoop ik. 1. met één pagina inleiding – 17 getypte pp. zonder interligne Context: Met deze brief begon een lange samenwerking met Paul van Keymeulen. Paul van Keymeulen (1920-2006) was een van de meest productieve Tiecelijnmedewerkers. Jeugdvriend van L.P. Boon. Studeerde aan de RU Gent tijdens de oorlogstijd Romaanse filologie. Nadien leraar Frans aan het Koninklijk Atheneum te Antwerpen (1948) en inspecteur Frans (1962). Schreef luisterspelen, publiceerde drie dichtbundels, talloze toneelstukken (Toneelfonds Janssens te Antwerpen), waaronder ook Van den vos Reynaerde (Tiecelijn, 2002, p. 112 e.v.), schoolboeken Frans, scenario’s voor tv-documentaires en artikelen in het Nieuw Vlaams Tijdschrift, De Vlaamse Gids en Gierik. Betrokken bij de stichting van De Faun. Critisch bulletin, letteren, kunst, geestesleven (1945-1946). Veel vertaalmateriaal uit het Frans in tijdschriften: teksten van Prévert, Apollinaire, de Ysopet, Anouilh en natuurlijk de Roman de Renart. Van het Nederlands naar het Frans vertaalde hij onder andere de Beatrijs van Boutens en de gedichten van zijn vriend Bert Decorte. In Tiecelijn werden ondertussen al meer dan twintig branches van de Roman de Renart en diverse andere kleinere teksten (fabels uit de Ysopet, van La Fontaine,
Tiecelijn, 20, 2007
235 Anouilh en anderen) vertaald. Vier maanden na zijn onderscheiding in de Orde van de Vossenstaart overleed hij in zijn woonplaats Schilde. Op zijn werktafel lagen Renartteksten die hij aan het vertalen was (Renart le nouvel en Renart le contrefait, beide teksten waaraan hij net begonnen was). De Tiecelijnredactie bezit nog diverse ingestuurde vertalingen die in latere jaarboeken zullen gepubliceerd worden. Een portret van Paul van Keymeulen in: Tiecelijn, 19 (2006), p. 173-179. 1. Geert Goeman (1957), redactiesecretaris van het kwartaalblad Berichten uit Boonland. 2. Het artikel werd onmiddellijk in het eerstvolgende nummer (december 2000) gepubliceerd als: Paul van Keymeulen, Reynaerts dood, Branche XVIII van de Roman de Renart, in: Tiecelijn, 13 (2000), p. 173-197.
19 Berchem, 8 april 2001 Erik Martens aan Rik van Daele Geachte heer van Daele, Zoals beloofd heb ik uw vraag voorgelegd aan de ledenvergadering, want het zijn de leden van onze vereniging, de tijdschriften, die over degelijke zaken moeten beslissen. Welnu, ons antwoord is helaas: nee, op dit moment niet. Niet omdat we Tiecelijn geen waardevol blad vinden, maar omdat we ons als groep willen beperken tot de iets meer algemene literaire & culturele bladen. Tiecelijn richt zich voor onze vereniging tot een te specifieke doelgroep. Ons probleem is dat er in Vlaanderen ontzettend veel tijdschriften zijn, en dat we vrezen dat onze werking verlamd zal worden indien we teveel hooi op onze vork nemen. Momenteel hebben we 23 leden, ons distributievolume (uitgewerkt in overleg met de boekhandel) is beperkt tot 20 titels. De situatie is dus allesbehalve comfortabel. Wat wel mogelijk is, is dat we in de hernieuwde website (bij de pagina ‘andere tijdschriften’) een link voorzien naar de website van Tiecelijn. Mocht de politiek van de vereniging hierover in de nabije toekomst veranderen, dan breng ik u zeker op de hoogte. Met vriendelijke groeten, Erik Martens, Coördinator Culturele & Literaire Tijdschriften vzw Context: Het uitgeven van een tijdschrift behelst niet alleen het redactiewerk. Het behelst ook het leggen van contacten, deel uitmaken van netwerken, zorgen voor goede communicatie en verspreiding. Om deze redenen werden diverse pogingen ondernomen om lid te worden van CeLT, de vereniging van de Culturele en Literaire Tijdschriften uit Vlaanderen vzw. Ook de collega’s van de andere literaire tijdschriften dachten wel eens zoals subsidiërende overheden. Er is geen plaats onder de literaire zon voor nichetijdschriften. De raad van bestuur van de vzw Reynaertgenootschap heeft dit steeds betreurd, maar heeft steeds met respect en bewondering naar de werking van CeLT uitgekeken. De weigering tot toetreding betekende dat Tiecelijn niet kon instappen bij gemeenschappelijke publicaties of advertenties, noch kon deelnemen aan de Antwerpse boekenbeurs. De vermelding op www.detijdschriften.be is nog steeds een feit. Misschien dient er in Vlaanderen overwogen te worden om naast CeLT een complementaire vereniging op te richten voor literaire genootschappen. De vzw Reynaertgenootschap wil een dergelijk project sterk ondersteunen.
Tiecelijn, 20, 2007
236 Erik Martens (°1962), germanist, filmkenner en -recensent. In 2001 coördinator Culturele en Literaire Tijdschriften vzw. Momenteel hoofdredacteur archief-dvd’s (o.m. Kroniek van de Vlaamse film) bij het Koninklijk Filmarchief, voorzitter Beoordelingscommissie Audiovisuele Kunsten opgericht binnen het Kunstendecreet.
20 Charlotte Noord Carolina, USA, 3 april 2001 Willem de Decker aan Rik van Daele Beste Rik Van Daele, Ik ben Willem O. de Decker, een Aalsterse Amerikaan sinds 1969. Ik heb jullie site sinds een paar weken druk bezocht en ervan genoten. Ik was een vriend aan huis met Louis Paul Boon voor jaren en meer (wij zaten bijna dagelijks op dezelfde trein; hij naar de Vooruit, ik naar de Unif in Gent, zo hebben wij elkaar leren kennen, de vroege jaren 60). De wereld is zeer klein wanneer men rondloopt of droomt. Hou de moed er in. Update je pages met je nieuwste zaken, wensen en winsten. Laat aub de integrale tekst staan van onze Vos, geschreven door mijn naamgenoot Willem. Willem O. de Decker, groet Vanuit Charlotte Noord Carolina, USA Context brieven 20-21: Via www.welcome.to/tiecelijn en later www.reynaertgenootschap.be is de blik van en naar de wereld bijna onbeperkt. Door het Internet werden omslachtige procedures om drukproeven naar auteurs, acht redacteuren en andere medewerkers te sturen, herleid tot het klikken op het icoontje ‘Versturen’ op de pc. Via Internet wordt Tiecelijn ontdekt en gelezen over de hele planeet. Twee leuke mails die dit illustreren kwamen van een uitgeweken Vlaming uit North Carolina, USA.
21 Charlotte Noord Carolina, USA, 10 april 2001 Willem de Decker aan Rik van Daele Beste Reynaert vriend: Ik heb alles teruggevonden. Ik zit met likkebaarden traagjes alles na te lezen, gezien mijn taal sinds 31 jaar Engels is, en dit Oud-Nederlands is, doe ik dit traag om te verstaan en luidsprekende er van te genieten. Zo dacht ik dat dit de intentie was van de schrijver, die Willem, die wel wist dat meeste oren waarvoor hij schreef niet konden lezen. Je kunt deze wetenheid in de tekst bepaald goed voelen en duiden (zijn verdraaid Latijn, en vele zaken meer zijn voor het oor.) Ik ben terug aan lijn; ik heb Tiecelijn hervonden en de tekst. De Raaf doet goed werk. Willem O. de Decker, in Charlotte, North Carolina, USA
Tiecelijn, 20, 2007
237 22 Deinze, 10 februari 2001 Philippe Proost aan Rik van Daele Geachte Heer Van Daele, Vorige maand heb ik op aanvraag van de stad Gent een ‘lemma’ geschreven met betrekking tot de driehoek ‘J.-Fr. Willems-Reinaert-Gent’. De onderliggende gedachte was uiteraard om de aanwezigheid van Reinaert door de stad heen aan te tonen en dit in de literatuur, kunst, kleinkunst, gevelversiering en straatnamen. Deze opdracht was voor mij, geboren Gentenaar, een uitermate interessante uitdaging en ik was zelf verwonderd van de vele items die ik, na enig speurwerk, heb gevonden. Vanzelfsprekend komt ook Oscar Bonnevalle voor in het lijstje en om over enkele punten zekerheid te hebben ben ik gaan zoeken in uw uitstekend boek Reinaerts streken.1 Alhoewel ik dit boek regelmatig inkijk was één bepaald punt, één bepaalde deductie, mij nooit eerder opgevallen, namelijk de tekst op blz. 247 waar verwezen wordt naar de tekstvertaling van de ‘Victoria-uitgave’2 en meer bepaald naar de vermelding van de enkele met H.C. gesigneerde exemplaren. Vanaf daar gaat u uit van het standpunt dat H.C. de initialen zijn van een persoon en u concludeert dat er met deze twee letters slechts één Vlaamstalig Reinaerdist is die de vertaling van de Franse tekst kan gemaakt hebben namelijk Camille Huysmans. Dat de Antwerpenaar Camille Huysmans de tekst zou vertaald hebben lijkt mij, gezien de datum van uitgave en de interesse van Huysmans voor Reinaert, zeer logisch en waarschijnlijk maar volgens mij hebben de letters H.C. daar mogelijks geen verband mee. Naast Reynaert de Vos heb ik ook interesse voor de auteurs John Flanders en Georges Simenon en voor kunstboeken in het algemeen en de ‘impressionisten’ in het bijzonder. De meeste originele uitgaven van deze boeken zijn in de Franse taal en ik heb ze dan nog liefst in beperkte oplage, op mooi papier en genummerd. De meeste uitgevers vermelden dan drie soorten druk: – een beperkt aantal, genummerd op mooi papier, bedoeld als ‘originele druk’, – een grotere, niet genummerde oplage, de eerste ‘gewone’ uitgave, – een zeer beperkt aantal, niet in de handel, bedoeld voor de auteur en zijn vrienden. De notie auteur is zeer breed en kan ook de illustrator of de uitgever zijn maar is dikwijls ook een sponsor of, zo deze een bedrijf is, de aandeelhouders van het bedrijf. Deze derde, niet in de handel zijnde druk, kan op verschillende manieren vermeld worden: – ze kunnen een deel zijn van de mooie oplage op duur papier en dan staat er bvb: ‘150 exemplaar op ‘Lafumapapier’ genummerd van 1 tot 140 voor de originele uitgave en 10 exemplaar, genummerd van 141 tot 150 niet in de handel en voorbehouden voor de auteur. – ze kunnen een aparte nummering hebben bvb.:’…en 10 exemplaar, niet in de handel, genummerd van I tot X’ – Maar heel dikwijls wordt naast de cijfers een speciale vermelding gemaakt van het niet in de handel zijn.
Tiecelijn, 20, 2007
238 Nu terug naar het Frans waar dergelijke vermeldingen aangegeven worden als ‘hors commerce’ en dan staan, in het derde geval, naast de Romeinse cijfers de letters H.C. De chocoladefabriek Victoria heeft ongetwijfeld eerst een Franstalige versie laten schrijven later uit het Frans naar het Nederlands vertaald en hun beheerraad was hoogst waarschijnlijk ook Franstalig en dus werden er gratis exemplaren voorzien voor de aandeelhouders; deze exemplaren waren niet in de handel te verkrijgen en in het Frans aangeduid met ‘hors commerce’ of H.C. Het lijkt mij dus dat de letters H.C. refereren naar ‘Hors Commerce’ en niet naar Camille Huysmans, trouwens, zo het zijn initialen zouden geweest zijn is de kans groot dat er C.H. zou gestaan hebben en niet H.C. Ik voeg enkele voorbeelden bij deze brief om u dergelijke schrijfwijze in een paar andere boeken te laten zien. Het kan nu ook dat mijn zienswijze fout is en heel graag wil ik uw commentaar hierop ontvangen. Met beste Reinaertgroeten, Philippe Proost Context: Het uitgeven van een tijdschrift en het publiceren van boeken is een continu in gesprek zijn met abonnees en lezers. Ook hier zijn vele tientallen voorbeelden in het Tiecelijnarchief te vinden. Bovenstaande brief is een stukje van een dergelijke correspondentie. Over Camille Huysmans en de Victoria-uitgave met illustraties van Oscar Bonnevalle, zie ook de context bij brief 8. Philippe Proost (°1937) is Gentenaar, woont in Deinze. Vice-president Operations bij Farmaconcern, beheerder van bedrijven. Tiecelijnabonnee, bibliofiel, interesses: Reynaert, Simenon en Gent. Organiseerde diverse Reynaerttentoonstellingen, o.a. in Gent (Museum De School van Toen, 2002), Boechout (Openbare Bibliotheek, i.s.m. Willemsfonds, 2006) en Hulst (Museum De Vier Ambachten, 2007). Auteur van het Reynaertlemma op www.literair.gent.be. 1. J.D. Janssens en Rik van Daele, Reinaerts streken. Van 2000 voor tot 2000 na Christus, Leuven, Davidsfonds, 2001. 2. D.i. Van Daele-Everaers e.a., nr. 87: Julius de Geyter (6) & H.C. [Huysmans Camille]: Le Roman du Renard. Adapté et présenté par les éditions du Chat qui pêche. Bruxelles. – Reinaert de Vos. Aangepast en voorgesteld door De Vissende Kat. Brussel, Biscuits-ChocolatsConfiseries/Biscuits-Chocolade-Suikerwaren, S.A. Victoria N.V., [1949]. 61-(7) p.
23 Boxmeer, 24 april 2001 Nard Loonen aan Rik van Daele Geachte heer Van Daele, Zondag ontving ik van Erwin Verzandvoort de bestelde 20 speciale nummers plus nog enkele andere attenties van Vlaamse bodem. Mijn dank voor dat alles. Vanmorgen heb ik een en ander onder de studenten verdeeld (behalve de Reynaertbiertjes – die bewaar ik voor eigen behoef!). De meegeleverde jongste Tiecelijnnummers zal ik, op verzoek van de studenten zelf, schenken aan diegenen die het hoogste tentamenresultaat gaan behalen. Overigens toonden de studenten zich zeer ingenomen met deze vlotte materiaalvoorziening.
Tiecelijn, 20, 2007
239 Zelf wil ik mij vanaf heden opgeven als steunend lid. Ik zal de benodigde 55 gulden overmaken op de postbankrekening van Erwin Verzandvoort. Ik neem aan dat de administratieve afhandeling daarna ‘vanzelf’ in orde komt. De Tiecelijn-website is momenteel ontoegankelijk. Ik krijg bij http://welcome.to/tiecelijn al enkele malen een foutmelding ‘server too busy’. Ik ken dat verschijnsel van mijn eigen website. In zo’n geval adviseer ik gedupeerde bezoekers direct naar het vervolgadres te gaan (het adres waarheen welcome.to doorverwijst). Wilt u mij dat vervolgadres van Tiecelijn melden, dan kan ik de welcome.to-drempel overslaan. Mijn eigen website loopt overigens ook nog niet vlekkeloos, maar ik wil hem toch even noemen. Hij gaat over het dorpje Rosoy (Haute Amance, 20 km ten oosten van Langres) en met name over de boerderij uit 1706 die wij daar enkele jaren geleden hebben gekocht. Dat huis heb ik van meet af aan Malpertus gedoopt, omdat ik (1) er niet graag afstand van zal willen doen, (2) het zeer stevig is gebouwd en dus een soort onneembare veste is, (3) het net zo min een kasteel is als een ordinair vossenhol, en (4) er rond het dorp veel vossen huizen. Als in het najaar de voorgevel door de aannemer is gerestaureerd, zal ik het betreffende naambord aanbrengen. De authentieke vossenklem die de vorige bewoners hadden achtergelaten, heb ik vanmorgen aan de studenten gedemonstreerd – zij waren zeer enthousiast en onder de indruk. In Frankrijk zijn die klemmen nu overigens verboden, niet omdat ze zielig voor de vossen zouden zijn, maar omdat hun eigen honden en soms de jagers zelf er in belandden! Ik handhaaf mijn voornemen om na afloop van de Reinaertmodule in Nijmegen een beschrijvend artikel daarover voor Tiecelijn te zullen schrijven. Bovendien speel ik met de gedachte de studenten (max. 19) eind juni uit te nodigen voor een dagje Reinaertland (een tochtje tussen Gent en Hulst). Kunt u mij op dat punt enig advies geven? Wellicht is het te combineren met een uitstapje voor mijn sectiegenoten van de sectie Nederlands alhier.1 Tot slot: mijn voorliefde voor Reinaert is voornamelijk daarin gelegen dat ik in mijn eerste studiejaar aan de Universiteit van Amsterdam filologie heb gehad van Frank Lulofs.2 Een betere reclame voor een letterkundig werk dan zijn colleges terzake heb ik nimmer meegemaakt. Met vriendelijke groet, Nard Loonen,
Context: De leden van de vzw Reynaertgenootschap legden diverse internationale contacten. Universiteit- en hogeschoolstudenten werden rondgeleid in het Land van Reynaert, luisterden naar Reynaertvoordrachten en bezochten diverse Reynaertplekken. In Huis Thuysbaert te Lokeren werden o.a. de studenten van het Gymnasion te Nijmegen rondgeleid o.l.v. hun docent doctor Nard Loonen. Diverse jaren werkten diverse studenten ook aan opdrachten in functie van het Reynaerttijdschrift. Tiecelijn was meermaals verplichte lectuur, af en toe zelfs examenleerstof. Ook in andere universiteiten werd met belangstelling uitgekeken naar de cultuurtoeristische initiatieven en experimenten (zie brief 24). L.J.M. (Nard) Loonen (°1946) was van 1972 tot 1996 werkzaam als leraar Nederlands op diverse middelbare scholen en is vanaf 1982 als hogeschooldocent verbonden aan de hogescholen van Arnhem en Nijmegen. In 2003 promoveerde hij op een taalkundig onderwerp (voorzetsels in het Nederlands). Hij is sinds 2001 medewerker van Tiecelijn en publiceerde bijdragen over o.a. het voorkomen van de plaatsnaam Malpertuis in Frankrijk. Hij bracht met zijn studenten (net zoals vroeger W.Gs Hellinga) enkele studiebezoeken aan het Reynaertland.
Tiecelijn, 20, 2007
240 1. Eind juni 2001 (en later nog in 2004 en 2005) bezocht een Nijmeegse delegatie inderdaad het Land van Reynaert. De studenten brachten o.a. een bezoek aan de permanente Reynaerttentoonstelling in Huis Thuysbaert te Lokeren. 2. Frank Lulofs (1920-2003). Zie ook: W. Kuiper, In memoriam Francis Lulofs, filoloog en Reynaertonderzoeker, in: Tiecelijn, 16 (2003), p. 262-264.
24 [Leipzig], 8 maart 2004 Rita Schlusemann aan Rik van Daele Geachte heer Van Daele, Hierbij zou ik graag de nummers van de jaargang 2003 van Tiecelijn willen bestellen, en vanaf dit jaar een abonnement op het tijdschrift willen nemen. Het bedrag van 24 EURO heb ik overgemaakt op de Nederlandse rekening van de heer Verzandvoort. Aangezien ik zijn mailadres niet kon vinden, om hem mijn adres mee te delen, zou ik u willen vragen om het toesturen van de nummers te regelen. Mijn adres is […] Misschien is het ook interessant voor u om te weten dat Paul Wackers en ik in het kader van het BIMILI-project (Bibliothek mittelniederländischer Literatur) op dit moment samen aan een editie met Duitse vertaling van Reynaerts historie met een nawoord en commentaar werken.1 In het komende semester (vanaf 6 april tot eind juli) geef ik aan de universiteit in Leipzig waar ik werk een cursus over deze tekst, Reynke de vos en Goethes versie. Omdat ik aan de studenten ook graag materiaal van plaatsen, naamborden etc. zou willen laten zien, zou ik u willen vragen om mij mee te delen op welke manier ik dit het beste zou kunnen doen. Zijn er affiches, aankondigingen etc. te koop, en zo ja, waar zou ik iets kunnen bestellen? Ten tweede heb ik nog een andere vraag. Zijn er dit jaar b.v. nog bepaalde manifestaties, tentoonstellingen, excursies etc. gepland? Met vriendelijke groeten, Rita Schlusemann Context: zie brief 24. Dr. Rita Schlusemann promoveerde op een Reynaertonderwerp in 1991, uitgegeven als `Die hystorie van reynaert die vos’ und `The history of reynard the fox’. Die spätmittelalterlichen Prosabearbeitungen des Reynaert-Stoffes. (Europäische Hochschulschriften. Reihe I. Deutsche Sprache und Literatur 1248). Frankfurt am Main etc. 1991, 248 S. Werkzaam aan het Institut für Germanistik, Niederlandistik van de Universität Leipzig. 1. Ondertussen verschenen als Reynaerts historie. Herausgegeben und übersetzt von Rita Schlusemann und Paul Wackers, Münster, 2005 (Bibliothek mittelniederländischer Literatur, 2). X+483 p. Gerecenseerd door: Geert H.M. Claassens, Op Vestvalen ben ic gegaen (vrij naar Reynaerts historie, 4040-4041), naar aanleiding van…, in: Tiecelijn, 20 (2007), p. 167-169.
Tiecelijn, 20, 2007
241 25 Brussel, 11 oktober 2004 Bert Anciaux aan het Reynaert Genootschap vzw Geachte Heer van Daele, Ik heb uw brief dd. 30 september jongstleden in goede orde ontvangen. Tegelijk mocht ik kennismaken met de twee bijzondere Tiecelijnnummers: de bibliografie van Reynaert-bewerkingen na 1880 en het register van vijftien jaargangen Tiecelijn. Beide boekjes illustreren het indrukwekkend ‘palmares’ dat Reynaert sinds zijn geboorte heeft opgebouwd. In onze literatuurgeschiedenis een monument zonder weerga. Dat dit naslagwerk alleen al drie jaar in beslag nam, zegt alles. Ik houd er dan ook aan alle redacteuren en medewerkers te feliciteren voor dit onnavolgbare werkstuk. Tot slot druk ik de wens uit dat deze uitgave(n) een breder en ander publiek zal bereiken dan de reeds talrijke Reynaerdofielen. Met vriendelijke groeten, Bert Anciaux Vlaams minister Context: Op 30 september 2004 verschenen het bibliografisch themanummer van Tiecelijn, dat ook als een aparte publicatie werd gedrukt: m.n. Rik van Daele, Peter Everaers, Willy Devreese & Erwin Verzandvoort, De bibliografie van de Nederlandstalige Reynaertbewerkingen van 1800 tot nu, Sint-Niklaas & Ter Hole, vzw Reynaertgenootschap & Antiquariaat Secundus, 2004 (106 p.); én het door Marcel Ryssen samengestelde register van 15 jaar Tiecelijn in twee verzorgde publicaties. Vlaams cultuurminister Bert Anciaux greep deze gelegenheid aan om zijn waardering uit te spreken en de vzw Reynaertgenootschap een opdracht te geven.
26 Glasgow, 12 oktober 2004 Kenneth Varty aan Rik van Daele Dear Rik, dear Els, Many thanks for yet another issue of Tiecelijn with its magnificent Bibliography. You and all your collaborators and colleagues are to be most warmly congratulated. And I have enjoyed immensely your splendid book – the one you gave me when we met in Belgium last year: Reinaerts streken. What wonderful illustrations! Our warmest, affectionate greetings, Kenneth Context: Dit schrijven volgt op de toezending van De bibliografie van Reynaertbewerkingen na 1800 (zie brief 25). Kenneth Varty was diverse malen in het Reynaertland, o.a. in 1991 n.a.v. het colloquium van de IRS in Groningen en in 2003 n.a.v. het congres in Louvain-la-Neuve. In 2003 hield hij in het stadhuis van Sint-Niklaas een lezing over de geschiedenis van de Society. Hij is Tiecelijnabonnee en publiceerde in Tiecelijn een bijdrage over een met leder bekleed luciferdoosje met Reynaertmotief in het museum van het Schotse Crieff. Een interview met Varty verscheen als: Rik van Daele, Portret. Kenneth Varty, achtervolgd door de vos, in: Tiecelijn, 3 (1990), p. 82-85.
Tiecelijn, 20, 2007
242 Kenneth Varty (°1927) is volgens het briefpapier ‘B.A., Ph.D., D. Litt. Stevenson Professor of French in the University of Glasgow, 1968-1990; Professor Emeritus since 1990. Life Member, Clare Hall, University of Cambridge. Chevalier dans l’ordre des Palmes Academiques, Chevalier dans l’Ordre des Arts et des Lettres.’ Deze in Glasgow residerende romanist is oprichter en was jarenlang voorzitter (tot 1989) van de International Reynard Society.
27 [Utrecht], 27 juli 2006 Paul Wackers aan Rik van Daele Dag Rik, Ik ben niet zo’n bewaarder van spullen en ik houd persoonlijke en zakelijke dingen erg gescheiden. Ik heb dus niet zoveel Reynaertbrieven meer. Ik zal na de vakantie nog een keer zoeken of ik iets van Lulofs of Hagtingius aan mij kan vinden. – Ik dacht dat ik ze bewaard had, maar ik kan ze op het moment niet vinden. Ik heb wel brieven van Kenneth liggen, maar die gaan vooral over het Mercatorboek1 dat er nooit gekomen is en die vereisen heel veel toelichting om de inhoud te snappen. Die zijn dus niet geschikt. In het attachment vind je de enige ‘brief’ van mijzelf die mogelijk geschikt is. Het is een attachment bij een mail aan Baudouin van den Abeele, Gabriella Parussa en Richard Trachsler. Hij gaat over de manier waarop Brian 2 en ik Reinardus gerund hebben en hoe wij vieren daarmee verder zouden kunnen gaan. Kijk maar eens wat je daarvan vindt. Hij zal wel vertaald moeten worden. En als je hem selecteert moeten we de geadresseerden om toestemming vragen. Ik zou heel erg pleiten tegen opname van een brief over de subsidiekwestie. Ik zou dat zelf unfair, egocentrisch en kinderachtig vinden. We kunnen best met het Fonds van mening blijven verschillen (hoewel ik vond dat hun toelichting op jouw bezwaarschrift een redelijk en verstandig stuk is.) Het enige waar ze niks over zeggen en wat Tiecelijn wel bijzonder maakt, is dat er een toenemend aantal mensen is dat bereid is te betalen voor de inhoud daarvan. En dat is echt bijzonder in de huidige tijd – maar dat is een andere kwestie), maar dat moeten we buiten de pagina’s van Tiecelijn houden. En als we er wat over zeggen, dan rechtstreeks via een editoriale opmerking van jou. Hartelijke groet Paul (ik heb vanaf maandag vier weken vakantie; dan hoor je dus een tijdje niks) Bijlage: The activities of the editors of Reinardus Context: In 2006 publiceerde Tiecelijn een Reynaertbrievennummer waarin een beeld wordt geschetst van diverse aspecten van de Reynaertstudie en de naleving van het verhaal. In de voorbereidende gesprekken en mails werd overal gezocht naar brieven, ook bij de redactieleden. In het nummer (2006/3) werden uiteindelijk 70 brieven gepubliceerd. (Zie ook brief 29.) De doorgemailde brief werd uiteindelijk niet opgenomen. Er werd beslist om in het themanummer geen brieven met betrekking tot Tiecelijn op te nemen en deze brieven te bewaren voor publicatie in dit allerlaatste nummer van het driemaandelijks tijdschrift. Uit het schrijven blijkt ook dat
Tiecelijn, 20, 2007
243 de subsidiekwestie rond het Vlaams Fonds binnen de redactie met veel tact en terughoudendheid werd/wordt behandeld. Paul Wackers (°1950) is hoogleraar Historische Nederlandse letterkunde voor 1500 aan de Universiteit Utrecht. In 1986 promoveerde hij op een proefschrift getiteld De waarheid als leugen. Een interpretatie van Reynaerts historie. Behalve over de Reynaerttraditie publiceerde hij vooral over de raakvlakken tussen de Latijnse en de Middelnederlandse traditie. Sinds 1987 is hij secretaris/penningmeester van de International Reynard Society en redacteur van Reinardus, het jaarboek van die Society. In 2005 werd hij voorzitter van dit internationale gezelschap. Hij is Tiecelijnredacteur sinds 1998 en publiceerde diverse artikels in dit tijdschrift. 1. In de late jaren 1980 ontstond het idee om in de bekende reeks van het Mercatorfonds (dat een reeks indrukwekkende kunstboeken in zijn fonds heeft) een fraai en lijvig Reynaertboek uit te geven. Diverse auteurs hebben voor dit boek bijdragen geschreven. Helaas is het boek er nooit gekomen. 2. Prof. dr. Brian Levy (1938-2004) was achttien jaar mede-uitgever van Reinardus. Hij was fabliauspecialist en doceerde middeleeuwse Franse literatuur aan de universiteit van Hull. Hij overleed plots op 10 augustus 2004, amper 65 jaar oud. Redacteur-uitgever Baudouin van den Abeele is werkzaam aan de Université Catholique de Louvain-la-Neuve, de redacteur-lector Gabriella Parussa is werkzaam aan de Université François Rabelais in Tours en haar collega Richard Trachsler is ‘Assistenzprofessor’ middeleeuwse Franse taal- en letterkunde aan de universiteit van Zürich.
28 Schilde, 2 oogst 2006 Paul van Keymeulen aan Rik van Daele Waarde vriend, Ik zit volop in de vertaling van Le livre de Regnart, wat zoals u weet een dérimage ofte ontrijming is van Giélée’s Renart le Nouvel.1 De onbekende ontrijmer – een zedenpreker, moraalridder en geen hoogvlieger – heeft de oorspronkelijke tekst gelardeerd met, vaak stuntelige ‘exempels’ en het zijn die exempels die het Reynaertverhaal nutteloos remmen. Ik vind het jammer niet over de tekst van Giéleé te beschikken. Ik heb op internet laten zoeken en kreeg de hierbij ingesloten voorstellen van antiquaars, de laatste offerte lijkt mij de interessantste, maar is niet goedkoop. Ik wil er wel die dollars aan spenderen, als ik zeker ben dat het de uitgave is die we zoeken. Kan u daar uitsluitsel over geven. Eenmaal in het bezit van de ‘goede’ tekst zou ik mijn vertaling van onze dérimeur stop zetten en Giéleé vertalen. Is het niet de ‘goede’ tekst dan ga ik door met de ontrijmer en met volgend voorstel. Ik zou alleen de verhaaltekst vertalen en niet de exempels. Dan krijgen we een doorlopende branche die vlot leest al is het plagiaat. We zouden wel de tien eerste (of eerste tien) hoofdstukken met de exempels publiceren als voorbeeld. Wil zo goed zijn mij mijn vertaling van de dérimeur terug te bezorgen en wil mij ook nog enkele exemplaren van het laatste nr. van Tiecelijn opsturen. De Franse vertaling van Van den vos Reynaerde is af en wordt momenteel mooi overgetijpt. Zal vóór het einde van de maand af zijn. Mijn vraag is: op welke manier wenst u die Dit du goupil Renart 2 te ontvangen. Het kan op cd, per e-mail, per copie. Laat het mij svp op tijd weten, en, amice, vergeet ook de lichtdrukmalen niet.
Tiecelijn, 20, 2007
244 Inmiddels met vriendelijke groeten, Paul van Keymeulen Context: zie brief 18. Na zijn vertalingen van de branche van de Roman de Renart begon Paul van Keymeulen aan de vertaling van de Renart le nouvel en van Renart le contrefait. 1. Tekst van ca 1289, geschreven te Rijsel door Jacquemart Gielee. 2. De vertaling van de Reynaert I door Van Keymeulen is te vinden op www.reynaertgenootschap.be.
29 Sint-Niklaas, augustus 2006 Tiecelijnredactie aan Reynaertbriefschrijvers en -ontvangers in Vlaanderen en Nederland, hun uitgevers en erven Zeer geachte mevrouw, mijnheer, Het literaire tijdschrift Tiecelijn (oplage 600 ex.; ca. 350 betalende abonnees) plant zeer binnenkort (publicatie voorzien tegen circa 30 september) een bloemlezing van Reynaertbrieven, dit als opvolger van een themanummer rond Vossenpoëzie (2005). Het nummer wordt uitgegeven als een regulier nummer, wordt niet op een extra aantal exemplaren gedrukt en krijgt geen overdruk. Voor dit themanummer worden circa 70 brieven geselecteerd, geschreven tussen 1834 (J.F. Willems) en 2006. De brieven werden geselecteerd op hun belang voor de Reynaertmaterie (anekdotiek, interesse) en in een aantal gevallen op hun literaire waarde. Diverse brieven brengen nieuwe gegevens aan voor de Reynaerdistiek (bijv. de plannen voor internationale Reynaertcongressen vanaf de jaren 1950). Er werden brieven geselecteerd van literaire coryfeeën (o.a. Gerard Walschap, Willem Elsschot, Louis Paul Boon, Stijn Streuvels), politieke verantwoordelijken (o.a. Camille Huysmans, Jean-Luc Dehaene, Aad Nuis) en bekende Reynaerdisten (Leonard Willems, J.W. Muller, K. Heeroma, W.Gs Hellinga e.a.). Belang werd ook geschonken aan de ontwikkeling van het Reynaertgebeuren in het Land van Reynaert (J. Goossenaerts, A. Stoop, B. Peleman e.a.). De brieven komen hoofdzakelijk uit de collecties van het AMVC, de Bibliotheca Wasiana en het Reynaertgenootschap. Graag willen wij u verzoeken of wij uw brief / de brief aan u gericht / de brief door u gepubliceerd / de brief in uw collectie die in bijlage bij deze brief / mail wordt vermeld, mogen opnemen in de brievenbloemlezing, dit liefst zonder verdere onkosten. De inhoud van de brieven wordt volledig en zonder ingrepen overgenomen. Het gaat niet om een wetenschappelijke uitgave, maar om een zgn. leeseditie (naar het voorbeeld van de edities van de correspondentie van Elsschot (Querido, 1993) en Walschap (Nijgh & Van Ditmar, 1998-). Adressen en briefhoofden worden niet opgenomen. Niet in alle gevallen is het duidelijk bij wie de toestemming tot publicatie ligt en wie precies de erven zijn. Toch doen wij onze uiterste best om de juiste instellingen en personen te bereiken en de wettelijke bepalingen te volgen. In het geval het reeds gepubliceerde brieven zijn, wordt steeds verwezen naar de oorspronkelijke uitgave
Tiecelijn, 20, 2007
245 en worden deze uitgaven gevolgd. Wij hopen – aangezien de brieven reeds aan de openbaarheid zijn prijsgegeven – dat wij in deze gevallen de toestemming tot herpublicatie krijgen. Het gaat in alle gevallen om een beperkte correspondentie van maximaal een drie- of viertal brieven. De volledige lijst van de brieven wordt in bijlage in een exceldocument meegedeeld. Indien gewenst kunnen wij ook de getranscribeerde inhoud van de brief per mail aan u bezorgen. Een kopie van de originele brief kan ook worden toegestuurd. Graag willen wij u verzoeken om ons per kerende (
[email protected]) en graag voor 1 september een antwoord te sturen, zeker in het geval u geen publicatie wenst (wat wij absoluut zouden betreuren …). Meer info over onze werking vindt u op www.reynaertgenootschap.be. Hopend op een positief bericht, sturen wij U onze hoogachting, Dr. Rik van Daele Hoofdredacteur Tiecelijn Context: zie brief 27. Het brievennummer werd gepubliceerd eind september 2006 (jg. 19 nr. 3).
30 Belsele, 19 juni 2007 Alfons de Belie aan Rik van Daele Geachte vriend Rik, In een der vorige nummers van Tiecelijn verscheen een bijdrage over het Volkstoneel.1 Hierin werd een voorstelling van Reinaert De Vos vermeld die te Belsele plaats vond. Daarbij werd vermeld dat er mogelijk Belsele bij Evergem bedoeld werd. Ik stuur u hierbij een uittreksel uit De Standaard van 19 augustus 1925. Hieruit blijkt dat de voorstelling te Belsele bij Sint-Niklaas plaats vond. En wel in het thans verdwenen Hof ter Beke, gelegen in de Koutermolenstraat. Het domein begon waar de vroegere gemeenteschool gebouwd is. De ingang was rechtover de Puidreef. Het werd laatst bewoond door de familie Geerts. Ingesloten de fotokopie van het kasteel uit mijn werk: Groeten uit Belsele.2 Hartelijke groeten van, De Belie A. Briefpapier van de Culturele Kring Boudelo vzw Bijgevoegd de transcriptie door De Belie van het krantenartikel en de foto van kasteel en tuin. Transcriptie artikel De Standaard, 19 augustus 1925, p. 4 (naar Alfons de Belie; hem bezorgd door professor Reginald de Schryver): Tooneel Openluchttooneel in het Hof Ter Beken te Belcele Door de zorgen van het Verbond van het Vlaamsch Personeel der Openbare besturen, Tak Land van Waas, V.O.S. en den Toneelkring Hooger Op, van Belcele, werd eene openluchtvertooning op touw gezet in het lommerrijke
Tiecelijn, 20, 2007
246 Belcele, de lieve gemeente gelegen langs de groote baan van Antwerpen naar Rijsel. ‘Het Vlaamsche Volkstooneel’ pakte uit ditmaal met ‘Reinaert de Vos’, onder leiding van Staf Bruggen, die zelf de rol van Reinaert speelde. Alhoewel de vertooning slechts aanvang nam om 3u30 bracht de trein van 1u30 uit Sint-Niklaas eene heele schaar toeschouwers mede. Een uur voor het vastgestelde uur ware de toegang overrompeld worden, hadden de ordedienst niet tot in de minste bijzonderheid verzorgd geweest. Toen de vertooning aanvang nam waren dan ook alle plaatsen dicht bezet. Onder het spelen der ‘Rubbensmarch’ deden de dierenmenschen hunne intrede langs kronkelende padjes door het kreupelhout, (—-) de wonderschoone schikking van het speelterrein […]. De tooneelschikking was betoverend, daarvoor hadden moeder-natuur en tooneelmeester Van Crombrugge […] gezorgd: op eenen heuvel het prachtige vossenhol […]. Tusschen in dichtgebladerde boomen zaten een 1500tal menschen van het sappige […] spel te genieten. Onder de aanwezigen bemerkten wij Dr. Alb. Van Driessche, Dr. Van Breda, voorzitter van het V.V. te Sint-Niklaas, M.L. Scheerders, E.H. Quinteleer, M. De Meester, burgemeester, Dr. Adr. Claus, E.H. Raman, bestuurder der Normaalschool, E.H. De Leenheer, E.H. Josson en een vijftigtal andere priesters. De tooneelkringen van Hamme, SintNiklaas, Sinaai, Moerbeke, Kieldrecht, Stekene en van gansch het Waasland waren allen flink vertegenwoordigd. Een dreunende ‘Vlaamsche Leeuw’ door de Koninklijke Fanfare van Sinaai die haar gewaardeerde belangloze medewerking verleende, besloot de prachtige prestatie; Staf Bruggen vooral, en de inrichters mogen zich verheugen over het reuzensucces.
Alfons de Belie (1926) was zaakvoerder van een groot meubelbedrijf, heemkundige en amateurarcheoloog. De Belie legde in de voorbije decennia met vele (vooral jonge) vrijwilligers de Boudelo-site in Klein-Sinaai bloot. Vele van de vondsten bevinden zich nu in de collectie van de Stedelijke Musea van Sint-Niklaas. De Belie stichtte de Culturele kring Boudelo en publiceerde diverse boeken over de abdij en over zijn woonplaats Belsele (o.a. een dialectwoordenboek). Tony Oost, oud-conservator van de Stedelijke Musea van Sint-Niklaas, getuigt over De Belie: ‘Zonder hem was ieder spoor van de abdij verloren gegaan.’ (Het Nieuwsblad, 2 augustus 2001). 1. Rik van Daele, ‘Het onderwerp is waarlik onbetaalbaar.’ De Reynaerttoneelbewerking van Paul de Mont, in: Tiecelijn, 19, (2006), p. 123-139. Dit artikel is een voorpublicatie uit het boek Ast Fonteyne en Reynaert de vos, Leuven, Davidsfonds, 2007 (publicatie 23 oktober 2007). 2. Alfons de Belie, Groeten uit Belsele: bijdrage tot de geschiedenis van Belsele, Sint-Niklaas, Culturele Kring Baudelo, 2002.
Tiecelijn, 20, 2007
Afdeling 4
VOSSENISSEN
Wanneer hij in de zon der pinksterdagen voorzichtig lui voor zijn kasteelpoort ligt zal hij zijn vrienden zien, die niet versagen om uit zijn boek de raadselen te verjagen en hij zal grijnzen met een frank gezicht! Anton van Wilderode, Volledig dichtwerk. Gebundelde Gedichten, Lannoo, 1999. Reinaert I. Reinaertpad door het Waasland (1955)
Tiecelijn, 20, 2007
248 ■ Ivan
Bernage
Afscheid van Tiecelijn Toen ik als humanioraleerling aan het atheneum te Gent in de lessen literatuurgeschiedenis voor het eerst hoorde over het Vlaamse Reynaertverhaal van Willem, was ik meteen erg geboeid. De leraar vertelde dat Willem waarschijnlijk een monnik was van de Baudeloabdij en dat hij dus misschien wel ooit had zitten schrijven op de plek waar wij nu zaten te luisteren. Toentertijd was het atheneum immers nog gevestigd in een pand aan de Ottogracht, dat ooit aan de abdij van Boudelo had toebehoord. Aan de achterzijde kwam de speelplaats trouwens uit op het nog bestaande Baudelopark. Het was alsof ik de monnik aan zijn lessenaar in het scriptorium zag staan, alsof ik de geur van de inkt en het perkament opsnoof en de ganzenveer hoorde krassen. Ik luisterde ademloos en maakte het vaste voornemen meer over Reynaert en Willem te weten te komen. Later raakte dit voornemen op de achtergrond, maar het vuur bleef smeulen tot ik veel later in een boekhandel het boek van F. Lulofs doorbladerde en de fascinatie opnieuw opflakkerde. Al mijn vrije tijd ging op aan de lectuur en de studie van Reynaert. Niet alleen het verhaal, maar ook de historische context en vooral de Middelnederlandse taal van het Comburgse en het Dyckse handschrift boeiden mij. Het was feest toen in 1991 bij het Davidsfonds een facsimile-uitgave van het Comburgse handschrift verscheen met uitgebreide toelichtingen en commentaren en ook cd’s waarop Jo van Eetvelde de tekst voorlas. Later kwam daar nog het ‘doctoraat’ van Rik van Daele bij, dat de tekst nog grondiger uitdiepte en massa’s interessante feiten en toelichtingen bevatte. Toen ik te weten kwam dat er een Reynaertgenootschap bestond, nam ik er contact mee op en kreeg alle nog verkrijgbare oude nummers van Tiecelijn te pakken. Weer spannende lectuur! De reeks commentaren op de tekst leek wel onuitputtelijk en zo was het ook. Ik kon niet zwijgen over Reynaert en mijn enthousiasme sloeg over op vrienden en kennissen. Spoedig vormden wij een leesclub waar wij, vele sessies lang, samen het verhaal lazen, met daarbij de commentaren van de Reynaertspecialisten. Soms durfden wij het aan het niet eens te zijn met de geleerde commentatoren en dan vormden wij onze eigen inzichten. Wij gingen op zoek naar achtergronden en feiten over de tegenstrijdige dateringen van de tekst, over de geschiedenis van steden, abdijen, kloosterorden, over de graven van Vlaanderen. Ondertussen zijn er al twee leesclubs geweest waar de volledige tekst van het Comburgse handschrift gelezen werd en een derde is nu nog actief. De Reynaertmaterie slaat dus nog altijd aan, zij boeit en vermaakt, ook al is zij, zoals in het geval van leesclubs, beperkt tot de studie van de oorspronkelijke tekst, zonder daarbij te gewagen van de hertalingen, toneelopvoeringen, ex librissen, gravures, wandtapijten, houtsneden of muzikale bewerkingen. Met het tijdschrift Tiecelijn verdwijnt een belangrijke informatiebron en ook een band tussen de Reynaerdofielen. Vooral de eerste nummers, met hun schamele groene kaftjes, zal ik altijd als een schat bewaren. Zij zijn en blijven een blijvende bron van leesplezier en een herinnering aan de mooie tijd van mijn initiatie in de Reynaertmaterie.
Deurne, 20 juli 2007
Tiecelijn, 20, 2007
249 ■ René
Broens
Ik maakte hem monnik in Elmare Voor Rik van Daele, uit bewondering omdat hij als eerste echt oor heeft gehad voor het klokgelui in Van den vos Reynaerde en omdat hij zich al jaren onverdroten inzet voor de Reynaertzaak. Als Reynaert aan zijn biechtvader Grimbeert vertelt hoe hij Isegrim monnik in Elmare heeft gemaakt, schetst hij een scène die wel een aflevering van Tom en Jerry lijkt. Reynaert voert zichzelf op als de sluwheid in persoon, die ervoor zorgde dat Isegrim, die domme kracht, zijn eigen voeten aan het klokkentouw bond. Als we Reynaert mogen geloven, vond Isegrim het luiden zo prettig dat hij het altijd weer wilde leren, maar in zijn enthousiasme luidde hij zo buitenmatig dat iedereen binnen en buiten Elmare dacht dat de duivel de klokken luidde en naar het klokgelui holde. Voordat Isegrim snel kon zeggen: ‘Ik wil intreden’, beroofden ze hem bijna van het leven. De scène mag dan wel lijken op een aflevering van Tom en Jerry – de karakters liggen vast, de plot is voorspelbaar, de humor visueel, de scène gewelddadig – maar ze is het niet want als we dieper graven dan stoten we op de rijkdom die de Reynaertauteur onder de bedrieglijke eenvoud van deze scène heeft verborgen.
De klokken luiden met het klokkentouw: erotiek in een religieuze verpakking Het spel met de klokken herinnert ons aan het klokkenspel van de pastoor die in het gevecht met Tibeert, en nu gebruiken we de beeldspraak van Reynaert, één van zijn klepels verloor en daardoor met nog maar één klok kan luiden. In Isegrims klokgelui klinkt het klokgelui na van het zoete erotische spel dat de pastoor en Julocke speelden en dat Julocke vreest te zullen moeten missen. Daarom is het ‘verleidelijk om het klokkengelui in Elmare ook in erotische zin te interpreteren’ (Van Daele 1993:57). De vraag is: hoe dan? Voordat we ons aan een erotische interpretatie wagen, eerst de volgende quizvraag. Schrikt u van het volgende beeld: de rooms-katholieke kerk is een prostituee? Nog twee quizvragen. Wanneer werd het beeld gebruikt, denkt u, en door wie? Weet u ook waarom ze als een prostituee wordt voorgesteld? Het beeld van de rooms-katholieke kerk als prostituee komt uit een onverdachte bron, namelijk de Rationale divinorum officiorum, een werk dat Guillelmus Durantus op het einde van de dertiende eeuw schreef. De Rationale divinorum officiorum is hét basiswerk voor de liturgie in de middeleeuwen. Waarom wordt de kerk wel eens als een prostituee voorgesteld? ‘Quandoque meretrix figuratur (...) quia nulli claudit gremium redeunti ad se’ (Durantus 1995:13, 65-67). ‘De Kerk wordt wel eens voorgesteld als een prostituee (...) omdat ze haar schoot voor niemand sluit die naar haar terugkeert.’ Met mijn quizvragen wil ik duidelijk maken dat middeleeuwers die hun fatsoen hielden op seksueel gebied daarom nog niet terugschrokken voor gedurfde beelden die sommige eenentwintigste-eeuwers zouden schokken. ‘Kuis’ is nu een beladen woord, jammer genoeg, en vaak, ten onrechte, een synoniem van ‘preuts’. In de middeleeuwen waren het geen synoniemen: een kuis iemand was daarom nog niet
Tiecelijn, 20, 2007
250 preuts. De Reynaertauteur gebruikt de artistieke vrijheid om gedurfde beelden in te zetten maar het betekent niet dat hij daarom een perverse geest heeft. Hij kan best een kuis iemand zijn geweest. Een moralist van het zuiverste water bijvoorbeeld die de gedurfde beelden gebruikt om bepaalde karakters negatief te typeren. We moeten dus nagaan waarom de auteur zulke beelden gebruikt. Maar laten we de beelden eerst ontsluiten zodat het gedurfde karakter weer duidelijk wordt. In mijn analyse moet ik daarvoor het kind bij zijn naam noemen. In Reynaerts beeldspraak is de teelbal de klepel, zoveel is duidelijk. Omdat de klepel binnen in een klok hangt, moet de balzak voor de twee klokken staan. Bij de meeste mannen hangt een van de teelballen iets lager dan de andere en de vorm die de balzak daardoor aanneemt, moet het beeld van de twee klokken hebben opgeroepen. En de penis? Na het voorgaande ligt de interpretatie voor de hand en u had het misschien al geraden: in Reynaerts beeldspraak is het klokkentouw het beeld voor de penis. Herlezen we, gewapend met die kennis, Reynaerts relaas van Isegrims klokgelui in Elmare nog eens, dan bevinden we ons plotseling helemaal niet meer in een onschuldige aflevering van Tom en Jerry. Reynaert biecht dat hij in Elmare van Isegrim een seksverslaafde heeft gemaakt. Hij zorgde ervoor dat Isegrim niet van zijn penis kon afblijven en er maar niet genoeg van kreeg om zich te masturberen. Dwangmatig masturberen is één mogelijke erotische interpretatie van het klokgelui dat Isegrim zo zoet vond dat hij het altijd weer wilde leren want het kan natuurlijk ook dat Isegrim er maar niet genoeg van kreeg om een ander of anderen te masturberen. Nu we beseffen dat er niet staat wat er staat, lezen we de hele scène met gespitste aandacht want ook hier blijkt ‘dat de religieuze isotopie een ideale beeldtaal vormt om het seksuele te verwoorden’ (Van Daele 1993:57). Regel 1485 springt in het oog omwille van het woord ‘pine’. Dat wart hem al te zeere te pinen (1485) vertalen medioneerlandici als Dat kwam hem duur te staan. Maar het woord ‘pine’ in die regel herinnert eraan dat Grimbeert zijn oom aan het hof had geportretteerd als bleek en mager van zichzelf te kastijden – Bleec es hi ende magher van pinen (279) – en dat Reynaert aan Canticleer had gezegd dat hij voor zijn zonden zwaar had geboet in Elmare – Voer sine zonden meneghe pine (371). Het woord ‘pine’ betekent onder andere ‘boetedoening, zelfkastijding’. Een woord uit het religieuze register dus. Vertalen we regel 1485 als Daarvoor heeft hij al te zeer moeten boeten, dan klinken de beide betekenissen mee: ‘duur te staan komen’ en ‘zichzelf kastijden’. Maar er is nog een betekenis van ‘pine’ die resoneert. In regel 1294 troost Reynaert Julocke met de woorden dat mijnheer pastoor met maar één klepel zich des te minder zal moeten inspannen – Al te min so sal hi pinen! Het woord ‘pine’ betekent ook ‘inspanning’. Reynaert heeft het natuurlijk over de inspanning tijdens het liefdesspel en daarmee zitten we in het erotische register dat hij in deze scène bespeelt. Ook de laatste regel van de scène die we nu bespreken, trekt onze aandacht. Geeft Reynaert daarin nog een manier waarop Isegrim de klokken in Elmare zou hebben geluid? In handschrift A luidt regel 1498: Hadsi hem na ghenomen tleuen. Maar in handschrift F staat er: Hadden si hem na genomen tleuen en omdat iedereen buiten en binnen Elmare naar het klokgelui holt, vertaalden medioneerlandici die regel als: Hadden ze hem bijna van het leven beroofd. En hadsi in A werd dan geïnterpreteerd als een samentrekking van Hadden si. Maar je kunt de bewuste regel in A ook lezen als: Had zij hem bijna van het leven beroofd. Dan wordt er gesuggereerd dat Isegrim de klokken luidde in Elmare door te stoeien met een vrouw want door samen de klokken te luidden, beroofde zij hem bijna van het leven.
Tiecelijn, 20, 2007
251 Anders gezegd: zij liet hem de kleine dood sterven, zij bezorgde hem een orgasme.
De noodklok luiden in Elmare Soloseks, homoseks, heteroseks in een priorij, het is geen klein bier. Elmare, ‘een in 1144 gestichte proosdij van de Gentse Sint-Pietersabdij’ (Van Daele 1994:12) stond dan ook in een kwade reuk. ‘J. de Wilde (De priorij van Elmare) heeft aangetoond dat het om een kleine uithof ging, waar men het niet te nauw nam met de kerkelijke voorschriften en waar meermaals het materiële en het geestelijke belang met elkaar in conflict kwamen. (...) Elmare is negatief geladen en krijgt een plaats in de isotopie ‘valse religiositeit’/’schijnheiligheid’ (Van Daele 1994:186). Door woorden uit het religieuze register te laden met een erotische betekenis hangt de Reynaertauteur de schijnheiligheid van Elmare op een beeldende manier aan de grote klok. Maar de Reynaertauteur klaagt de morele verloedering in Elmare op nog een andere manier aan. Als Isegrim de klokken in Elmare luidt, dan kondigt hij onheil aan. Isegrim luidt de noodklok. Om te begrijpen hoe dat in zijn werk gaat, moeten we eerst inzicht krijgen in de manier waarop de Reynaertauteur speelt met de status van Isegrim en Reynaert. Lulofs (1983:235) had er al op gewezen dat ‘als de dieren geconfronteerd worden met mensen’ de Reynaertauteur ‘het dierlijk aspect benadrukt’. Dat is hier het geval. Maar waarom vindt de Reynaertauteur het nodig om het dierlijke aspect te benadrukken? In Voisenet (2000:158) vinden we een aanwijzing. ‘Les bêtes féroces (...) appartiennent au monde ‘du dehors’ dont l’irruption brutale dans celui des hommes ne peut être qu’un avertissement’. De Reynaertauteur wil een intertekstueel spel spelen met verhalen waarin wilde dieren de bewoonde wereld binnendringen en daarom verandert hij het statuut van Reynaert en Isegrim. Als Reynaert en Isegrim plotseling opduiken in de bewoonde wereld en de priorij van Elmare brutaal binnendringen, dan zijn het in de ogen van de dorpelingen en de monniken wilde dieren uit de vreemde buitenwereld die naderend onheil aankondigen. Nu blijkt dat de Reynaertauteur een intertekstueel spel speelt met een specifiek verhaal. Enklaar (1956:105-106) heeft er op gewezen ‘dat het verhaal van de klokluidende wolf reeds eeuwen bekend was, voordat Willem het zijn definitieve vorm gaf’. Enklaar stootte op het historisch prototype ervan toen hij ‘voor een heel ander doel de elfde-eeuwse kroniek van Radulfus Glauber doorlas’. Glauber, zo schrijft Enklaar, diste het op ‘als historische waarheid, een voorteken van naderende rampen’. Het ‘wonderverhaal’ gaat als volgt: ‘In 988 gebeurde het te Orleans, dat, toen op een nacht de kerkdienaren de deuren van de kathedraal open zetten voor de bezoekers van de metten, een wolf de kerk kwam binnenlopen, het klokketouw met zijn bek greep en begon te luiden. De ongewapende toeschouwers, aanvankelijk geslagen van ontzetting, wisten tenslotte door schreeuwen het ondier te verjagen.’ Voisenet (2000:158) geeft aan waarvan het optreden van de wolf een noodlottig voorteken was: ‘funeste présage de l’incendie qui ravagea la ville l’année suivante’ (Voisenet 2000:158). Orléans werd het jaar daarop door een brand verwoest. Iedereen binnen en buiten Elmare beschouwde het optreden van Isegrim als een noodlottig voorteken en dat verklaart waarom ze de boodschapper bijna van het leven beroofden. Slecht nieuws brengen kan je je kop kosten.
Tiecelijn, 20, 2007
252 Klooster, klok, klokkentouw, klokgelui: religieuze symboliek Omdat we kinderen van onze tijd zijn, zouden we uit het oog verliezen wat voor een geletterde middeleeuwer vanzelfsprekend is: de symboliek van het klooster en van de klokken. De Reynaertauteur maakt van die symboliek dankbaar gebruik. Omdat wij de klok wel hebben horen luiden maar niet meer weten waar de klepel hangt, hebben we een gids nodig. Wie zou ons beter kunnen gidsen dan de al eerder genoemde Guillelmus Durantus? We hebben dan nog het extra voordeel dat hij een tijdgenoot van de Reynaertauteur is. Durantus schrijft dat het klooster de contemplatie voorstelt waarin de ziel zich terugtrekt zolang ze afgesneden wordt van de verwarring van de vleselijke gedachten en enkel nog de hemelse goederen overdenkt. ‘Moraliter uero claustrum est anime contemplatio, ubi se recipit dum a turba cogitationem carnalium separatur et sola celestia meditatur’ (Durantus 1995:24, 422-424). Tegen die achtergrond krijgt de zonde van Reynaert extra kleur. Isegrim is verstrikt in vleselijke gedachten en het beeld van Isegrim met zijn voeten gebonden aan het klokkentouw, geeft de verstriktheid van Isegrims ziel plastisch weer. Reynaert spiegelde Isegrim voor dat hij in Elmare seksueel aan zijn trekken zou komen en de twee heren waren dus echt niet ingetreden in Elmare om samen in stilte de hemelse goederen te overdenken. Wel integendeel. Durantus wijdt het vierde hoofdstuk van het eerste boek van zijn Rationale aan de symboliek van de klokken. Elk onderdeel krijgt een diepere betekenis, van de houten balk waaraan de klok hangt tot de ring aan het uiteinde van het klokkentouw. Wat in het vijf bladzijden lange hoofdstuk kan de interpretatie van onze scène nog verrijken? De klokken worden geluid, zo zegt Durantus, opdat door hun zinderend geluid onder andere alle listen van de duivel ontdekt zouden worden. ‘Pulsatur (...) campana ut per illius tactum et sonitum (...) procul pellantur (...) omnes insidie inimici’ (Durantus 1995:52, 6-7, 9). We zien nu hoe spitsvondig de Reynaertauteur die kennis gebruikt. Isegrim ontmaskert zichzelf maar de duivelse Reynaert ontsnapt en alles verloopt zoals hij het heeft gepland want Isegrim schiet er bijna het leven bij in. De klok verbeeldt de prediker en het luiden van de klok geeft aan dat de prediker eerst in zichzelf de ondeugden moet bestrijden en pas daarna eraan toe is om anderen te vermanen. ‘Ipsa uero percussio denotat quod predicator primum debet per correctionem in se uitia ferire, et postmodum ad aliena exprobanda accedere’ (Durantus 1995:53, 44-46). Aan het bestrijden van ondeugden is de zondaar Isegrim echt niet toe. Hij is daardoor een valse prediker en die past natuurlijk in Elmare, dat symbool staat voor schijnheiligheid. Het klokkentouw dat van de houten balk neerdaalt in de hand van de priester, is de Heilige Schrift die neerdaalt van het mysterie van het kruis, gesymboliseerd door de houten balk, in de mond van de prediker – ‘funis ergo descendens a ligno in manu sacerdotis est Scriptura a misteri crucis descendens in ore predicatoris’ (Durantus 1995:54, 73-74). En het klokkentouw daalt in de handen van diegene die de klok luidt want de Schrift moet vorm krijgen in de goede werken van de prediker. ‘Rursus ideo funis usque ad manus quibus continetur extenditur, quia Scriptura usque ad opera transire debet’ (Durantus 1995:54, 74-76). Maar in zijn relaas geeft Reynaert duidelijk aan dat hij ervoor zorgde dat Isegrim zijn voeten – dus niet zijn handen – aan het klokkentouw bond. Uiteraard – en dat is het Tom en Jerry-element – omdat Isegrim
Tiecelijn, 20, 2007
253 zo op en neer zwiept. Maar is er nog een andere reden waarom de Reynaertauteur de handen vervangt door de voeten? Zet hij de symboliek zo subtiel naar zijn hand? En hoe dan? Durandus geeft ons de aanwijzing: ‘ ‘(...) pedes nostri’ id est affectus nostri’ (Durantus 1998:151, 59) Onze voeten zijn onze gemoedsaandoeningen. Isegrim met de voeten gebonden aan het klokkentouw, dat beeld betekent ook dat er bij deze valse prediker van goede werken geen sprake is – het klokkentouw gaat niet door zijn handen – want in zijn seksverslaafde ziel gaat er niets stichtends om – hij is met zijn voeten gebonden aan het klokkentouw. Als de priester het klokkentouw naar omlaag trekt, zo verduidelijkt Durandus, dan daalt hij van de contemplatie af naar het actieve leven; maar hij wordt zelf weer omhoog getrokken wanneer hij door de leer van de Schrift zich verheft in de regionen van de contemplatie. ‘Adhuc sacerdos deorsum funem trahit dum ad actiuam uitam a contemplatione descendit, ipse uero rursum trahitur dum Scriptura docente in contemplationem erigitur’ (Durantus 1995:54, 81-84). De hoogtepunten die Isegrim bereikt zijn niet te danken aan de leer van de Schrift maar, in het beste geval, aan seks. Van contemplatie is bij deze seksverslaafde geen sprake. Het is opvallend voor hoeveel kabaal Reynaert telkens weer zorgt als hij Bruun, Tibeert of Isegrim in de val heeft gelokt. Ook hier door Isegrim te verleiden tot het helse klokgelui. Omdat de scène zich in een klooster afspeelt, krijgt het lawaai nog een extra dimensie. Wil Derkse zegt in een interview in Tertio: ‘Kloosterregels zijn gericht op waarden, al staan die regels kritisch tegenover alles wat die waarden bedreigt. Zo is er de vroegchristelijke oneliner ‘De duivel zoekt het lawaai op, Christus de stilte.’ Herrie en lawaai vormen geen stimulerende context’ (Tertio 2007:15). De duivelse Reynaert verstoort met Isegrim de rust die zo noodzakelijk is voor het kloosterleven. Maar het overmatige klokgelui kunnen we, dankzij Durantus, nog anders interpreteren. Tijdens de vespers, die het negende uur zijn, luidt men de klokken niet eenmaal maar een groot aantal keren omdat in tijden van genade de prediking van de apostelen vermeerderd is. Ook vaak tijdens de nacht met de metten omdat de prediker vaak moet uitroepen: Word wakker, u die slaapt, en sta op uit de doden. ‘Ad vesperas uero, que est undecima hora, non solum semel sed multipliciter quia in tempore gratie multiplicata est predicatio apostolorum. Item in nocte ad matutinum sepe, quia sepe exclamandum est: Exurge qui dormis et exurge a mortuis’ (Durantus 1995 :55, 105-109). Reynaert en Isegrim zijn, dat blijkt duidelijk uit het voorgaande, kinderen van de duisternis en het is heel ironisch dat een kind van de duisternis tijdens de vespers of in de nacht de monniken in Elmare uit hun spirituele slaap moet wekken. Maar als we Isegrim niet als de valse prediker maar als het roofdier beschouwen, dan heeft zijn optreden wel degelijk zin want uit het voorgaande bleek dat de monniken in Elmare in zo een diepe spirituele slaap zijn verzonken dat ze, bij wijze van spreken, spiritueel dood zijn.
Bengelend tussen actief en contemplatief: satire op de bedelorden Is de rijkdom van deze scène daarmee uitgeput? Ik denk het niet, al besef ik wel dat ik me met de volgende interpretatie op glad ijs begeef. Ik geef ze daarom als slot en onder voorbehoud. Isegrim en Reynaert zijn, dat blijkt uit één mogelijke interpretatie, valse predikers. Isegrim omdat hij de klokken luidt zonder dat hij daartoe de morele waardigheid
Tiecelijn, 20, 2007
254 bezit en Reynaert omdat hij de aanstichter van alles is. Nu legt Isegrim door buitenmatig te luiden wel erg de nadruk op het feit dat een tijd van genade is aangebroken. Voor de tijdgenoten van de Reynaertauteur riepen predikers die een tijd van genade aankondigden, zeker het beeld van de bedelorden op. Het grote spirituele officie van de kloosterorden was de liturgie, dat van de bedelorden het prediken van de blijde boodschap, in navolging van, zo zeiden ze, de eerste apostelen. Ook daarin waren ze een anomalie. Er was nog nooit een religieuze orde gesticht uitsluitend met het doel om te preken. Gedurende 1200 jaar was preken het voorrecht geweest van hen die volgens de traditie en het kerkelijk recht de opvolgers waren van de apostelen en de leerlingen van Christus: de seculiere geestelijken. ‘If the great spiritual office of the monastic orders was the liturgy, that of the mendicants was preaching the Gospel, in imitation, they said, of the first apostles. In this too, they were anomalous. No other religious orders had ever been founded specifically for the purpose of preaching. For 1,200 years, preaching had been the province of those whom tradition and canon law declared the sacerdotal successors of the apostles and disciples of Christ: the secular clergy’ (Szittya 1986:8). Omdat het optreden van Reynaert en Isegrim het beeld van de bedelmonniken oproept, zit er in de scène misschien kritiek op de bedelorden verscholen. De Reynaertauteur laat er geen twijfel over bestaan dat Reynaert en Isegrim valse predikers zijn. Maar hij houdt zeker een slag om de arm want je kunt, zoals ik heb aangetoond, de scène op verschillende manieren interpreteren. Maar stel dat je de scène interpreteert als satire op de bedelorden, dan maakt de Reynaertauteur die satire nog bijtender door Isegrim aan het klokkentouw vlot op en neer te laten gaan. Het statuut van de bedelorden was voor de middeleeuwer immers onduidelijk en riep veel weerstand op. ‘The friars were indeed unlike any other form of the religious life extant in the church. Physically, they looked like monks, with their religious habits and evident poverty. Like monks, they lived communally as regular orders, that is, under a Rule (Regula). But their way of life was radically different. Where the monks owned land and could live by farming or rents, the friars owned none. Their livelihood was what they conceived to be the apostolic way: begging’ (Szittya 1986:7-8). De bedelmonniken leken wel op monniken want net als de monniken hadden ze een regel, maar, in tegenstelling tot de monniken, hadden ze geen bezit en bedelden voor hun brood. Voor het eerst sinds eeuwen was er dus een groep die niet duidelijk koos voor ofwel het actieve ofwel het contemplatieve leven maar de twee verenigde in contemplatie in de actie. In de ogen van veel middeleeuwers bengelden ze, net als Isegrim, tussen contemplatie en actie. Antwerpen, 9 augustus 2007
Tiecelijn, 20, 2007
255 Lijst van de aangehaalde werken Besamusca, B. & A.Th. Bouwman (ed.), Reynaert in tweevoud. Deel I. Van den vos Reynaerde, Amsterdam, 2002. Daele, R. van, Die burse al sonder naet. Scabreuze elementen in Van den vos Reynaerde in: R.van Daele et al., Literatuur en erotiek, Leuven, Peeters, 1993, p. 9-64. Daele, R. van, Ruimte en naamgeving in ‘Van den vos Reynaerde’, Gent, Secretariaat van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 1994. Durantus, Guillelmus, Rationale divinorum officiorum, Turnhout, 1995-2000 (3 delen). Enklaar, Diederik Theodorus, Lezende in buurmans hof: literair-historische opstellen, Zwolle, 1956. Hellinga, W.Gs (ed.), Van den vos Reynaerde, Dl. I Teksten, Diplomatisch uitgegeven naar de bronnen vóór het jaar 1500, Zwolle, 1952. Lierde, E. van, Richtsnoer voor goede dagen, in: Tertio, 30 mei 2007, p. 15. Lulofs, F. (ed.), Van den vos Reynaerde. De tekst kritisch uitgegeven met woordverklaring, commentaar en tekstkritische aantekeningen, Groningen, 1983. Szittya, Penn R., The Antifraternal Tradition in Medieval Literature, Princeton, N.J.: Princeton University Press, 1986. Verwijs, E. en J. Verdam, Middelnederlandsch Woordenboek, ’s-Gravenhage, 1885-1952 (11 delen). Vroegmiddelnederlands woordenboek online. Voisenet, J., Bêtes et Hommes dans le monde médiéval. Le bestiaire des clercs du Ve au XIIe siècle, Turnhout, 2000.
Tiecelijn, 20, 2007
■ Lucien
de Cock
Tiecelijn leve nog heel lang en gelukkig
Waarover praten een kinesiste en haar getroffen atleet tijdens de behandeling in Lochristi? Natuurlijk over de opgelopen blessure en de lange revalidatie. Over het weer, de kinderen, de politiek en over menig maatschappelijk aspect. Als toevallig (?) Reinaert de Vos ter sprake komt, valt de behandeling helemaal stil en duiken de meest verrassende herinneringen op. Hoe had ik kunnen vermoeden nu het gelukkige slachtoffer te zijn van een echte Hermelinde? Had ik het toch ergens in het snoetje gehad? Ze haalt fier haar trouwalbum en daarbij volgt het wondere verhaal van 14 augustus 1980. Die dag trouwden Greta Wauman en Raf Cosijns in de kerk van Zeveneken, nu deeluitmakend van Lochristi. Helemaal niets vermoedend werden zij aan de ingang van de kerk opgewacht door dé Reinaert en dé Hermelinde van Lochristi. Het waren de twee metershoge poppen waarvan de koppen gemaakt werden door beeldhouwer Firmin de Vos, die zovele Reynaertbeelden ontwierp. Die poppen waren overigens zowat overal op stap, van Oostende tot Maastricht en Amsterdam. De hele verrassing was op touw gezet door Leon Matthijs, de gemeentesecretaris van Lochristi en verwoed Reynaertfan. Hij oordeelde dat Raf en zijn bruid de aanwezigheid van Reinaert en Hermelinde ruimschoots hadden verdiend. Raf zelf was immers van 1965 op dat moment (en daarna tot 1995) de verdienstelijke dra-
Tiecelijn, 20, 2007
257 ger van de Reynaertpop op haar vele uitstappen. Hij kweet zich steeds uiterst voorbeeldig van zijn taak. Zelfs die ene keer toen de Reynaertpop in de gracht belandde. Maar dat was niet toevallig in Daknam en vossen moeten ook al eens hun droge keel lessen. Het was 1980 toen de jeugdigen een nieuwe start namen. ‘Leve de start van het jonge koppel: ze leven lang en gelukkig.’ Zo klinkt het ook voor Tiecelijn bij zijn nieuwe start in 2008 na zijn eerste 19 jeugdige jaren: Tiecelijn leve nog heel lang en heel gelukkig! Laarne, 28 juli 2007
Tiecelijn, 20, 2007
258 ■ Lucien
de Cock
Tiecelijn: ploeg voort in ere… Wat mist Vlaanderen? Cultuur of respect voor zijn cultuur? Wanneer ik zijn geschiedenis doorblader, dan was Vlaanderen steeds een regio die uitblonk door cultuur. Onder de diverse kunsten was het verdienstelijk door zijn literatuur. Vlaanderen heeft een rijk literair verleden met markante figuren van wereldformaat, denk maar aan Beatrijs, Reynaert en Uilenspiegel. Neen, Vlaanderen mist geen culturele ambassadeurs, integendeel. Mist Vlaanderen het bewust-zijn van zijn waardevolle cultuur en vooral het zelfrespect voor zijn cultuur? Volmondig ja, absoluut ja. Het klinkt ongeloofwaardig dat een zo hoogstaand en waardevol tijdschrift als Tiecelijn naast een degelijke subsidie grijpt om zich kwantitatief en kwalitatief op hetzelfde peil te houden. Onbegrijpelijk! Want het Reynaertthema is niet achterhaald, niet vervlogen, niet ouderwets. De Reynaertfiguur duikt nog steeds overal en vaak heel onverwacht op in het maatschappelijke leven, zelfs in de moderne keukencultuur. Reynaerts fietsroutes zijn zelfs prima tegen de opwarming van de aarde. Reynaert is een van de weinige literaire figuren die de jeugd nog inspireert in de keuze van stukken in welsprekendheidwedstrijden. Nooit is de vos zo uitdrukkelijk aanwezig geweest als vandaag: de mens in zijn sluwheid, in zijn trouw en ontrouw, in zijn macht, in zijn genot en materialistisch streven, kortom: in al zijn menselijke kleinheid. De Reynaertdieren en -figuren zijn nooit actueler geweest dan vandaag. Tiecelijn moest niet vulgariseren, maar behield hen als vedetten uit het volk. Buiten de godsdienstige figuren is er wellicht geen menselijke of dierlijke figuur zo wereldverspreid als Reynaert. Grote schrijvers uit de wereld- en de Vlaamse literatuur hebben Reynaert in hun pen genomen. Weinig figuren waren zo aanwezig in de moderne beeldhouwkunst, gravures en strips. Onze Vlaamse Reynaert moet niet onderdoen voor Renart, zijn beroemde Franse naamgenoot. Maar dat we de internationale en Vlaamse Reynaert de laatste twee decennia zo diep hebben leren kennen, is hoofdzakelijk te danken aan de cultuurmensen van Tiecelijn. Reynaert zit diep geworteld in onze cultuur en dat moet blijven. De grootste waarde van Tiecelijn ligt in het feit dat zij de Reynaertfiguren benaderd hebben vanuit een hoog literair, wetenschappelijk en artistiek oogpunt. Wie een willekeurig nummer uit de twintig jaargangen in de hand neemt, wordt onmiddellijk geconfronteerd met deze hoge waarden. Er bestaan vandaag weinig tijdschriften met dergelijke diepgang, ondanks de brede kijk. Tiecelijn was twintig jaar lang een Vlaamse erfgoedparel. Het is dan ook onbegrijpelijk dat Tiecelijn in 2005 nog slechts met een ‘uitdoofsubsidie’ werd bedacht. Reinaert zit echter zo sterk in onze cultuur vergroeid dat zijn vindingrijkheid groot genoeg zal zijn om te overleven. Het siert de Tiecelijnredactie dat ze ook de volgende jaren zal blijven doorwerken en bovenal wil overleven zonder afstand te doen van de hoge kwaliteit. Zij kozen niet voor een inhoudsloze kus aan de minister, overigens een heel dure ééndagsgrap. Zij kozen niet voor een naaktkalender waarin de Reynaertfiguren zich tot ordinaire of platvloerse wezens zouden verheffen, geil van cultuurloze smaak. Zij zullen in de toekomst blijven kie-
Tiecelijn, 20, 2007
259 zen voor een grootse Reynaert en zijn diepzinnige figuren, die de diepe roerselen die in de mens leven zullen blijven verbeelden. Ik wens het Tiecelijnteam blijvende en ‘epische’ kracht in een tijdelijk uitdovend hoog cultureel Vlaanderen, dat de beurs met centen op zijn zwakste schouder draagt. Malpertuus (zie foto), Laarne 29 juli 2007
Tiecelijn, 20, 2007
260 ■ Willy
Feliers
De verhouding van Reynaert met Haersint Het is steeds boeiend verschillende kunstenaars dezelfde scène of dezelfde verhaalfragmenten grafisch te laten uitbeelden. Ik koos in deze laatste driemaandelijkse Tiecelijn voor een geliefd thema, voor de erotische band tussen Haersint, de vrouw van de wolf Isegrim en Reynaert. De naam Haersint, of met variante namen in hetzelfde of andere handschriften (Arsenden, Haersenden, Harsenden, Hersenden, Hersvinden, Hersvint, Yswenden…) komt negenmaal voor in de Reynaert I, waarvan tweemaal in een erotische context. Drie Oost-Europese kunstenaars zijn op mijn verzoek ingegaan om deze erotische verzen als inspiratiebron te gebruiken. Als exlibrisverzamelaar en Reynaertliefhebber ontving ik drie mooie kunstwerken.
Verhouding of verkrachting? In de Ysengrimus, die de Reynaert ongeveer één eeuw voorafgaat, lezen we in het hoofdstuk Reynaert en de wolvin, hoe Reynaert, zonder zich veel aan te trekken van het ‘huwelijksbed van zijn oom’, de wolvin bespringt. We moeten wel de originele Latijnse versie lezen of de prozavertaling van Mark Nieuwenhuis, want in de vertaling van pater Jozef van Mierlo uit 1946 is deze scène weggelaten. Bij Nieuwenhuis lezen we hoe Reynaert in een afgelegen landstreek het hol van Isegrim ontdekt. Een reconstructie volgens Mark Nieuwenhuis en deels Van Mierlo. Als hij in het hol kruipt, vindt de vos er de wolvenzoontjes. Verder in een hoek ligt de vermoeide vrouw des huizes te kreunen. Reynaert vraagt aan de welpen waar hun vader is. De vos: ‘vertel het maar zonder vrees, jullie kunnen me vertrouwen’. De wolfjes antwoorden: ‘We zijn de zoontjes van Isengrim en houden niemand voor de gek’. Als bewijs verwijzen ze naar hun moeder die in bed ligt omdat ze nog maar kort geleden van hen bevallen is. Ze vertellen Reynaert dat hun vader voedsel is gaan zoeken en dat hij pas de volgende ochtend zal terugkeren. Reynaert feliciteert de wolvin met de mooie worp zoontjes: ‘Zo zorg je ervoor dat het wolvengeslacht met deze flinke nakomelingen niet uitsterft.’ ‘Want,’ zegt Reynaert tot de wolfjes: ‘jullie vader wordt oud en men verwacht dat hij niet lang meer zal leven.’ Reynaerts vriendelijkheid is echter van korte duur. Hij heft zijn poot en besproeit de jonge wolfjes uit zijn beide openingen en zegt: ‘Hier hebben jullie je natje en je droogje. Smaakt het heerlijk? Lik het op lieve neefjes.’ Van de pijn in hun ogen van de scherpe vossenurine beginnen de kleine wolven te huilen. Geschrokken komt hun moeder kijken en ziet de vos weglopen, maar hij is te ver om hem nog in te halen. De wolvin: ‘Vriend Reynaert waarom vlucht je zo stiekem weg? Ik nodigde je als gast, maar je hebt je schandalig misdragen. Wat zeg je daarop?’ Reynaert vraagt om uitstel van genoegdoening en hij belooft met rente terug te betalen. Daarop haast de wolvin zich naar binnen en verstopt zich achter de deur. De vos heeft haar list doorzien en doet net alsof hij naar binnen gaat door op de drempel te blijven trappelen. Dan loopt hij stil terug en gooit modder en stenen naar de ingang. De wolvin stuift woedend naar buiten en achtervolgt Reynaert, die door een idyllisch landschap naar zijn burcht vlucht. Juist op tijd glipt Reynaert door de smalste poort van zijn
Tiecelijn, 20, 2007
261 burcht naar binnen. Haersint, die hem kort op de hielen zit, duikt eveneens hals over kop in het te nauwe gat en blijft vastzitten. Als Reynaert dit ziet, komt hij langs een tweede uitgang naar buiten, slingert de arme wolvin smadelijke beledigingen naar het hoofd, springt om haar heen en maakt een vreugdedans tot groot verdriet van de gekluisterde wolvin. Het bespringen van de wolvin door Reynaert heeft Van Mierlo in zijn vertaling weggelaten. Gelukkig voor de velen die in deze tijd het Latijn niet beheersen heeft Nieuwenhuis dit fragment volledig vertaald: En zonder zich veel aan te trekken van het huwelijksbed van zijn oom, besprong de boosaardige echtbreker de onbeweeglijke dame. ‘Als ik het niet doe, doet een ander het wel!’ zei hij. ‘Daarom is het beter dat ik het doe dan dat een willekeurige vreemdeling het stiekem doet. Als een vreemdeling minder liefde heeft te geven dan een verwant sta ik je het meest na, zowel wat familiebanden als wat trouw betreft. Laat mijn toewijding blijken uit mijn dienstbaarheid! Zolang ik leef wil ik niet dat iemand het waagt mijn oom de horens op te zetten! Maar mevrouw, ga mijn huis toch binnen! Waarom blijf je hier rondhangen alsof je bent vastgebonden? Hier zal je de goede manieren van een attente gastheer leren kennen!’ (p. 161) Wie enkel deze episode leest denkt aan een verkrachting, maar in de voorafgaande verzen (755-756, p. 158) in de vertaling van Van Mierlo zegt de wolvin: Laat mij u danken eerst en zeggen Godevolen; Neem ook mijn kus, blijk van wat ligt in ‘t hart verholen. En bij Nieuwenhuis: Bedank me eerst, laat me je goedendag wensen voor je gaat en laat me je kussen ten teken van mijn genegenheid! (p. 159) Hier krijgen we al een hint en het hoofdstuk eindigt als volgt: Ze had wel zin in het spel en zei: ‘Reynaert, je bent nog hoffelijker dan iedereen zegt. Als je kracht even groot was als je inzet zouden de dames je als een goede dienaar beschouwen. Als de deur iets breder was, had je er nauwelijks bij me op aan hoeven dringen je huis te betreden!’ De geschiedenis vermeldt dat ze deze spelletjes wel leuk vond en dat de echtbreker zijn oom de horens opzette. Zo speelde Reynaert het liefdesspel en toonde zijn vreugde,... (Nieuwenhuis, p. 162) Na het lezen van deze slotzinnen mogen we concluderen dat Haersint wel zin had in het spel en we niet meer van een verkrachting moeten spreken. De Ysengrimusvertaling van pater Van Mierlo is prachtig geïllustreerd met houtgravures van Desiré Acket. Maar aangezien Van Mierlo de paringsscène heeft weg-
Tiecelijn, 20, 2007
afb. 1
Tiecelijn, 20, 2007
263 gelaten, vinden we geen prent waarop Reynaert de wolvin bespringt. De Ysengrimusscènes zijn verder nauwelijks in beeld gebracht. Om de scène tussen vos en wolvin uitgebeeld te vinden, moeten we dus op zoek naar illustraties bij onder andere (we maken abstractie van de Roman de Renart) de dertiende-eeuwse Reynaert I.
Reynaert en Haersint grafisch in beeld gebracht De toehoorders die naar de voordracht van Van den vos Reynaerde luisterden en de Ysengrimus kenden, wisten dat Grimbeert gelijk had (of handig de Ysengrimusversie gebruikte) als hij voor koning Nobel verklaarde: ‘Heren, denkt u dat dit voldoende is? Des te groter schandaal dat hij klaagt over zijn vrouw, die al haar hele leven Reynaert bemint, en hij haar. Al gaven zij er geen ruchtbaarheid aan, ik durf als waarheid te verkondigen dat Reynaert al langer dan zeven jaar haar belofte van trouw heeft. Indien een mooie vrouw als Haersint uit liefde en liederlijke gewoonte Reynaert ter wille was, wat dan nog? Zij was er spoedig overheen. Waarom zouden we er woorden aan vuil maken?’ (André Bouwman & Bart Besamusca, in: Tiecelijn, 2007, p 111-112) De eerste kunstenaar die zich – in opdracht – door deze scène liet inspireren was de befaamde Russische beeldende kunstenaar Oleg Yakhnin (Sint-Petersburg, 1945). Hij toont ons in zijn exlibris (afb. 1) uit 2000 de erotische verstrengeling van Haersint en Reynaert. Omdat wij de scène reeds afbeeldden en bespraken (Tiecelijn, 2000, p. 140-144), vragen wij slechts aandacht voor enkele zaken. De prent geeft de dubbelzinnigheid van de literaire scène zeer goed weer. De rechtse soepele ‘hand’ van de wolvin en haar lange armen lijken liefde te suggereren. Is haar traan er een van verrukking of van wroeging? Reynaerts greep is niet die van de verkrachter, maar is eerder teder. Ik omschreef de scène als ‘de vrije bekroning van de bekoring’ (p. 141). Het erotische aspect van de scène is menselijk, het emotionele vooral dierlijk. Na de Russische kunstenaar kregen twee Bulgaarse grafici, Hristo Kerin en Julian Jordanov, van mij de suggestie zich door deze scène te laten inspireren. ‘s Werelds belangrijkste exlibriswedstrijd is de tweejaarlijkse Internationale Exlibriswedstrijd (de nieuwe spelling maakt het exlibrisminnaars niet gemakkelijk) die uitgeschreven wordt door de stad Sint Niklaas. In 2000 was het thema ‘ballonvaart’. De tot dan in exlibriskringen onbekende Bulgaarse kunstenaar Hristo Kerin stuurde voor deze wedstrijd een mooi en technisch sterk exlibris in. Toen ik naar zijn oeuvre- of ‘werklijst’ informeerde, bleek de inzending zijn allereerste exlibris te zijn. Ik stelde hem de vraag of hij over het thema ‘Reynaert’ een exlibris wilde maken. We kwamen vlug tot een akkoord. Zo leerde ik hem kennen. Hij had een zeer goede grafische opleiding genoten en al mooie vrije prenten gemaakt. Kerin werd op 9 maart 1966 geboren in het historische stadje Pazardjik in Midden-Bulgarije. Na zijn middelbareschooltijd volgde hij aan de Cyril en Methodius Universiteit in Veliko Tarnovo de opleiding Grafische Kunsten. In 1992 werd hij Master in Fine Arts. In 1993 werd hij assistent aan de
Tiecelijn, 20, 2007
264 faculteit Schone Kunsten en in 2005 professor binnen de faculteit Grafische Kunsten. In 2001 maakte hij het gevraagde Reynaertexlibris. Het was zijn derde exlibris en het was opnieuw raak. Hij overtrof zelfs zijn inzending voor de wedstrijd in Sint Niklaas (afb. 2). Ik heb de jonge kunstenaar volledig vrijgelaten. Het was afwachten of hij zou kiezen voor de klacht van Isegrim over de verkrachting van de wolvin of voor het verhaal van Grimbeert dat Reynaert al langer dan zeven jaar haar belofte van trouw had. Hij volgde voor de voorgestelde scène misschien nog een derde spoor, zoals Luc van de Briele het in zijn bespreking van de prent in Boekmerk (het tijdschrift van Graphia) interpreteerde. Kerin roept in zijn grafische prent het actuele thema van de prostitutie op: de hier wat meer hedendaags uitziende vos doet een beetje aan vleeshandel denken en aan een Reinaert als pooier, die een pas gekochte Kosovo-girl aan het uitproberen is. De nog onwennige wolvin ontbloot zich met door lichte angst gevoede tegenzin, haar onderlip hapt bijlange niet naar gevoelens van lust en de blik uit haar donker oog verraadt enige onrust. Het is een prachtig gegraveerd en met veel zorg gedrukt exlibris met een boeiende en intrigerende inhoud. (2001/3, p. 189) De prent is eigentijds en dubbelzinnig. Ik zou de lichaamstaal van de wolvin toch graag anders lezen: is het wel tegen haar zin? Lezen we in haar blik en gezichtsexpressie niet een hautaine triomf: ‘Ook Reynaert kan aan mijn charmes niet weerstaan.’ Ze trekt zeker haar kontje niet terug. Je kunt zelfs stellen dat ze het aanbiedt. Om de prent in volle schoonheid te kunnen waarderen moet men in dit geval de originele ets zien. Er liggen immers zoveel nuances in de huid van Reynaert en Haersint die in elke reproductie, hoe goed gedrukt ook, deels verloren gaan. Ook de sfeer die de kunstenaar in de prent creëert, komt in een boekafdruk niet volledig tot zijn recht. Het tweede afgebeelde Bulgaarse Reynaertexlibris (zie afb. 3) werd gemaakt door Julian Jordanov (Lovech, 1964). Hij behaalde in 1995 de graad van Master in Fine Arts aan de universiteit van Sofia. Nu leeft en werkt hij opnieuw in Lovech. Als ik beweer dat Julian Jordanov de laatste jaren een van de toppers in de Europese exlibriskunst is, zal ik weinig tegenspraak krijgen. Jordanovs grafisch werk wordt in Bulgarije beschouwd als een van de beste voorbeelden van de hedendaagse, bij het symbolisme aanleunende grafiek. Hij heeft al prachtige reeksen exlibris gemaakt voor vele grote verzamelaars. In Tiecelijn verscheen reeds een leeuwenexlibris van zijn hand (in het leeuwennummer, jaargang 18, 2005, p. 306). We zien op het afgebeelde exlibris hoe de vos de liefde bedrijft met de wolvin. Zij geniet ontegenzeggelijk. De kunstenaar is erin geslaagd om in de lichaamstaal van Haersint duidelijk de expressie van vrijwilligheid en wellust op te roepen. Niets in deze voorstelling doet denken aan verkrachting. Rechts onderaan ziet men een ander detail uit de klacht van Isegrim de wolf bij koning Nobel, zoals de Reynaertdichter ze neerschreef in de verzen: ‘dat hij mijn vrouwmens heeft verhoerd, mijn kroost bijna de strot gesnoerd, daarna bezeekte waar ze lagen, zodat er twee niet eens meer zagen’ (hertaling van Karel Jonckheere). De kunstenaar heeft de term ‘exlibris’ (rechts boven in de tak) en de naam van de eigenaar har-
Tiecelijn, 20, 2007
afb. 2
Tiecelijn, 20, 2007
afb. 3
Tiecelijn, 20, 2007
267 monisch in de prent geïntegreerd. De letters van de naam lijken als het ware afgebroken takjes van een boom. In de drie in de Nederlanden bekendste Reynaertillustratiereeksen, die van Allart van Everdingen, Wilhelm von Kaulbach en Gustaaf van de Woestijne, vinden we geen uitbeelding van de ‘romance’ tussen Reynaert en Haersint. Het betreft hier immers geen lang uitgesponnen verhaal, wel echter een belangrijk thema uit de Reynaerdistiek. De scène heeft vooral de laatste jaren diverse uitbeeldingen gekregen. Toeval of niet, maar de populariteit kwam er tijdens en na de door de vzw Tiecelijn-Reynaert georganiseerde exlibriswedstrijd Reynaert de vos. Een mooie uitbeelding van het zeven jaar durende liefdesavontuur tussen Reynaert en Haersint was te vinden op het exlibris van de grote laureaat van de wedstrijd, David Bekker. Dit exlibris, met drogenaaldtechniek gemaakt, sierde de omslag van de catalogus (Reynaert de vos in prent en exlibris). In dezelfde catalogus vinden we nog twee uitstekende exlibris waar Reynaert Haersint bespringt. Het eerste is van Jelena Antimonova uit Riga, het tweede van Russische Jelena Kisseljova. De Reynaertwedstrijd markeert een belangrijk moment uit de geschiedenis van de Reynaerticonografie. Het is verheugend om vast te stellen dat na 1996 groot nieuw Europees talent de nieuwe iconografische lijnen verder zet. Een prent zoals het exlibris van Jordanov moet qua niveau niet onderdoen voor de prenten van Kaulbach, Van Everdingen of Van de Woestijne. Na zoveel eeuwen kan de Reynaert kunstenaars nog altijd inspireren en mooie prenten uit hun burijn toveren. De Klinge, 17 augustus 2007
Noot In deze bijdrage werd bewust de oude spelling ‘exlibris’ (i.p.v. het nieuwe ‘ex libris’) gehanteerd, zoals vele auteurs in Nederlandse publicaties en ook in Boekmerk dat doen. De bedenkers van de nieuwe spelling dagen wij uit het woord Reynaertexlibristentoonstelling op een aanvaardbare manier te spellen…
Internet Julian Jordanov: http://www.julianjordanov.com:80/gallery.html Hristo Kerin: http://www.aluminagroup.com/kerin/gallery.html
Literatuur Bouwman, A. & B. Besamusca, Reynaert in tweevoud. Deel I. Van den vos Reynaerde, Amsterdam, 2002. Bouwman, A. & Bart Besamusca, Over de vos Reynaert. Een prozavertaling van Van den vos Reynaerde, in: Tiecelijn, 20 (2007) 2, p. 106-141. Feliers, W., De leeuw in ex libris en gelegenheidsgrafiek, in: Tiecelijn, 18 (2005) 4, p. 299-322. Feliers, W. & R. van Daele, Reynaert de vos in prent en exlibris, Sint-Niklaas, 1996. Jonckheere, Karel, Van den vos Reynaerde, Brussel/Amsterdam, 1978 Nieuwenhuis, M., Ysengrimus, Amsterdam, 1997. Nivardus, (Magister), Isengrimus. Het vroegste dierenepos in de letterkunde der Nederlanden, vertaald door Prof. Dr J. Van Mierlo, Antwerpen, 1946. Van den Briele, L., Nieuwe exlibrisgrafiek, in: Boekmerk, (2001), 3, p. 189. Van den Briele, L., Christo Kerin, in: Boekmerk, (2002), 1, p. 202-203.
Tiecelijn, 20, 2007
Houtgravure Gerard Gaudaen (1995).
Tiecelijn, 20, 2007
269 ■ Wim
Gielen
Odonis de Ceritona (ca. 1180-1247) In 1066 veroverde Willem de Veroveraar ‘Engeland’ door de Angelsaksen bij Hastings te verslaan. De eilandbewoners werden aangevoerd door koning Harold. Zij hadden juist de Vikingen verslagen, toen Harold hoorde van de invasie van Normandiërs. Inderhaast probeerde de koning zijn verzwakte leger onderweg naar het zuidoosten te versterken. De daadkracht van zijn troepen was groot, maar zij waren slecht uitgerust toen zij de heuvel bij Hastings uitzochten om zich te verdedigen tegen de aanstormende bij elkaar geraapte eenheden van huursoldaten, die de Angelsaksen zagen als vijanden, of gewoon uit waren op land veroveren. Zij waren goed uitgeruste, in lichamelijk goede conditie verkerende soldaten onder aanvoering van ervaren krijgsheren. De slag, waarbij aan weerskanten duizenden doden vielen, eindigde uiteindelijk in een overwinning van Willem en zijn bondgenoten. Vanaf die tijd werd een belangrijk deel van het Britse eiland geregeerd door de anderstalige vastelanders. Tot op heden zijn de sporen daarvan terug te vinden in onder meer de taal en de familienamen. Er kwam een druk personen- en handelsverkeer over het Nauw van Calais, dat later vanaf het eiland Het Kanaal en vanaf het continent La Manche genoemd werd. Een van de immigranten die uit Normandië het water was overgestoken, was een jonge kerel, die later de grootvader zou zijn van een succesvol man, in zaken en in politicis, die Guillaume of William genoemd werd en als toenaam Cheriton kreeg. Door erfenis en eigen initiatief werd hij grootgrondbezitter. Hij was een belangrijk man. Zijn invloed reikte tot in het hof van Hendrik II van Plantagenet, koning van Engeland (1154-1189). Ook tijdens het bewind van diens opvolgers Richard Leeuwenhart (1157-1199), Jan zonder Land (1167-1216) en Hendrik III (1207-1272) bleef William zijn goede positie bewaren. De inwijkeling had zich aanvankelijk gevestigd in Farningham, ongeveer halverwege tussen Chatham en Londen. Later vestigde de familie zich in Cheriton, dat enkele kilometers westelijk van Folkestone gelegen is. Hun grondbezit daar zou acht eeuwen later ruimte bieden aan de monding van de ‘Chunnel’. William, die dus Heer van Cheriton was, kreeg in de jaren 1180-1185 een zoon, die van hem een trotse vader zou maken. Vader William en moeder Mathilde noemden hem Odo, mogelijk verwijzend naar de naamgenoot die in de elfde eeuw bisschop van Bayeux was. Deze Odo was een halfbroer van Willem de Veroveraar en werd door deze laatste ‘benoemd’ tot bisschop. Het was een strijdbare prelaat die meevocht in de slag bij Hastings. Vervolgens werd de monseigneur een soort van gouverneur van het Engelse gebied, dat hij bestuurde in naam van zijn halfbroer, die steeds ergens aan het oorlog voeren was. Odo, de prelaat, was geboren omstreeks 1030. Waarschijnlijk in 1049, wat jong nog, benoemde Willem hem tot bisschop. Na de slag bij Hastings werd Odo in de adelstand verheven en kreeg hij de titel van Graaf van Kent. Het was in de jaren 70 van de elfde eeuw dat deze graaf opdracht gaf tot het vervaardigen van het Tapijt van Bayeux, waarop een picturaal verslag van de strijd is geborduurd. Mogelijk kreeg hij zijn naam in aandenken aan de Heilige Odo van Cluny (879-942). De eerstgeboren zoon van William van Cheriton en zijn vrouw Mathilda kreeg bij zijn doop Sint-Odo als patroonheilige. Hij was een van de twee initiatiefnemers tot
Tiecelijn, 20, 2007
270 hervorming van de benedictijnenorde, genoemd naar de plaats waar de eerste abdij van die stroming werd opgericht. Dankzij de welgesteldheid van zijn vader kon de jonge Odo het zich veroorloven om in 1200 aan de universiteit van Parijs te gaan studeren. De stichtingsoorkonde ervan is ook van 1200. Tien jaar later behaalde Odo, die in Frankrijk Eudes genoemd wordt, zijn diploma Magister Artium, d.w.z. dat hij het gebracht had tot leraar in de ‘Vrije Kunsten’, de septem artes liberales. In datzelfde jaar betaalde vader William t.b.v. Odo voor het patronaatsrecht over de SintMaartenskerk van Cheriton. Zoals veel jonge mannen uit rijke families ging Odo door met reizen en studeren aan belangrijke universiteiten op het vasteland. Hij trok door Frankrijk en Spanje, studeerde waarschijnlijk ook in Toulouse, en mocht zich in 1219 ‘doctor ecclesiae’ noemen. Hij had dus de theologische cursus met goed gevolg doorlopen. Waarschijnlijk is hij ook tot priester gewijd. Door sommige onderzoekers wordt verondersteld dat hij ook cisterciënzermonnik is geworden, maar door andere wordt dat stellig ontkend, mede op grond van het feit dat hij na de dood van zijn vader in 1233 het beheer voerde over de bezittingen die hij en zijn jongere broer Waleran, geërfd hadden. Dat zou niet kunnen voor een monnik. Dat Odo van Cheriton tot in onze dagen bekend is gebleven, komt door zijn creatieve schrijverswerk. Hij publiceerde vooral prekenboeken, waarin hij over een scherpe pen beschikte. Hij gebruikte die voor priesters én leken die het volgens hem in religieus opzicht niet goed deden. Het meest bekend is hij misschien wel geworden door het schrijven van fabels. Het zijn moraliserende fabels met dikwijls een promythion in de ondertitel en/of een epimythion aan het einde van zijn narratio. Hij maakte gebruik van de fabelverzameling uit de vijfde eeuw, die in de achtste of negende eeuw op schrift werd gesteld, en genoemd is naar Romulus. Deze laatste heeft zich vooral gebaseerd op de Aesopische fabels van Phaedrus uit de eerste eeuw na Christus. Odo was echter geen overschrijver. Hij gebruikte bestaande fabelvertellingen om die om te werken naar eigen inzichten of verzon zelf nieuwe fabels. Het was hem vooral te doen om de religieuze waarheden en inzichten. Voor alle zondaars, en dat waren er vele, had hij een vernietigende kritiek bij de hand. De fabel, één van de vormen van narratio, is een (korte) beschrijving van dingen die nooit gebeurd zijn en ook niet zouden kunnen gebeuren. Zij diende een, algemeen aanvaard, gebruik in het opvoedkundig systeem in de oudheid. Later, in de hoge middeleeuwen, kwam de fabel in die functie sterk terug. Volgens Macrobius (vierde eeuw) zijn de fabels te verdelen in fabels die aangenaam in de oren klinken, en fabels die de deugd nastreven. De eersten werden verwezen naar de kinderkamer. De tweede groep, die ook populair kan zijn, zoals de Aesopische, wordt beoordeeld op de inhoud (het argumentum) en is gebaseerd op fictie en verhuld in leugens. Andere uit die groep zijn gebaseerd op de wezenlijke, al dan niet religieuze, waarheid. Parabels en fabels zijn niet identiek, maar in de fabels zijn ook vaak gelijkenissen terug te vinden. Exempla, die vaak klinken als aforismen (korte pittige spreuken, sententies) worden ook in fabels gebruikt. Een andere vorm van vergelijkingen of gelijkenissen is de similitudo. Al deze zaken zijn te vatten onder de term parabolisch. Het gaat Odo niet om getheoretiseer, maar enkel om het uitdragen en bevestigen van de (religieuze) waarheid. Hij uit zijn wrevel over het gedrag van de mensen in stekelige, soms bijtende, fabels. Hij schreef er 117. Een aantal van zijn fabels is terug te vinden in de Reynaerttraditie, met name in Reynaerts historie. Enkele tientallen handschriften van zijn fabels zijn overgebleven; dit bewijst hoe populair zijn gedachtespinsels waren in zijn eigen levenstijd en kort daarna. Zijn productieve jaren vielen tussen 1219 en 1235.
Tiecelijn, 20, 2007
271 Odo van Cheriton heeft tijdens zijn studie in Parijs zeker kennis gemaakt met de Natuurlijke Historie van Plinius de Oude. Zo zal hij ook de Physiologus en bestiaria gelezen hebben. Zeker heeft hij de Aesopische fabels van Phaedrus, althans zoals die zijn weergegeven in de Romulus, onder ogen gehad, mogelijk ook afschriften van de fabelverzameling van Avianus, die teruggaat op de vertaling van Babrius. De fabelverzameling die de titel Liber parabolarum draagt, is te dateren tussen 1219 en 1221. Odo heeft twee soorten fabels gemaakt: fabels die het christelijk geloof verdedigen (de apologiën) en beesten- of dierenfabels. Deze scheidslijn is dikwijls niet zo scherp te trekken. De belangrijkste bron voor de kennis van Odo’s fabels is het grandioze overzicht dat te vinden is in Les Fabulistes Latins van de hand van Léopold Hervieux. Daarnaast kan men in sommige letterkundige tijdschriften beschouwingen over het werk van Odo vinden, evenals in boeken over literatuurgeschiedenis. In 1985 verscheen voor het eerst een (nogal vrije) vertaling in modern Engels, geschreven door de Amerikaan John C. Jacobs. Hij maakte gebruik van Hervieux’ herdruk (1970) van de tweede druk (1893-1899). Uit de eerste uitgave, die het licht zag in 1884, heb ik geprobeerd enkele van Odo’s fabels te vertalen. Hieronder vindt U de weergave ervan. De Latijnse teksten komen uit het handschrift British Museum, cod. ms. lat. Harleiano 219, het handschrift cod. ms. latino 441 uit het Corpus Christi College in Cambridge en het handschrift cod. ms. lat. gud. 200, dat te vinden is in de Bibliotheca Guelferbytana te Wolfenbüttel. Een van de verrassingen die Odo de lezer of toehoorder aanbiedt, is hier en daar het gebruik van de eigennamen van de fabeldieren. In de laatste drie decennia van de twaalfde eeuw werden diverse branches van de Roman de Renart geschreven. In het culturele centrum van het Gallische rijk, Parijs, waren zeker afschriften van fabelverzamelingen, van de Isengrimus en van Renartteksten voorhanden toen de jonge Normandische Brit zich daar als student aanmeldde. Ook op zijn reizen naar zuidelijker streken zal hij zulke manuscripten onder ogen hebben gehad. Of hij een ijzeren geheugen had, dan wel of hij tijdens zijn studie en zijn studiereizen aantekeningen maakte, is niet bekend, maar het laatste is meer dan waarschijnlijk. Toen hij na het behalen van zijn doctoraat theologie terug in Kent kwam, zal hij het druk gehad hebben met het uitwerken van zijn vele studie- en reisaantekeningen en met het optekenen van zijn prekenboeken en van zijn fabelverzameling. Van zijn collectie fabels heb ik er negen uitgezocht, die een relatie hebben met het vossenepos. Ze worden voor het eerst in het Nederlands vertaald. De keuze is bepaald door de verwantschap met de fabels uit de Reynaerttraditie, of omdat Odo de bekende Reynaerteigennamen gebruikt. De schrijver is in het geheel niet consequent in het gebruik ervan. De Vos wordt Reynardus of Reinardus genoemd en de Wolf Ysingrynus, Ysingrinus of Isingrinus. De Kat heet Tibertus en de Haan Chanticler. Wij hebben deze namen geüniformiseerd.
Hoe de kikvorsen onder elkaar een koning kozen (Qualiter ranae elegerunt sibi regem) Op dezelfde manier [als bij de muizen en de ratten] kwamen de kikvorsen samen om zich erover te beraden hoe zij een koning zouden kiezen. Zij kozen een boomstam, die zij overeind zetten en tot koning benoemden.
Tiecelijn, 20, 2007
272 Na enige tijd hadden zij genoeg van hem en zeiden: ‘Omdat onze koning van geen waarde is, willen wij hem afzetten [Misschien is neerleggen een sprekend alternatief]. Wie zullen wij dan verkiezen?’ Met algemene stemmen werd besloten het serpent te kiezen. Die verscheurde en verslond hen.
Commentaar Deze fabel is zonder commentaar van de schrijver. De gelijkenis met de Aesopische fabel is groot, ook al komt er geen oppergod aan te pas en is een serpent misschien geen waterslang, maar zeker geen kraanvogel zoals bij La Fontaine of een ooievaar zoals in Van den vos Reynaerde (RI) en in Reynaerts historie (RII).
Over de zieke wolf en de ooievaar zijn geneesheer (De Lupo languente et Ciconia medico eius) Over wrede Heren die hun dienaren slecht belonen Er was eens een Wolf die dreigde te verstikken door een bot in zijn keel. Hij had een dokter nodig. Zijn dienaren zeiden: ‘De ooievaar heeft een lange snavel; als hij het zou willen doen, zou hij het bot goed uit uw keel kunnen halen.’ Dus zochten zij een ooievaar en beloofden hem een grote beloning als hij de patiënt zou helpen. Derhalve kwam de ooievaar en trok het bot eruit. Vervolgens vroeg hij om de beloning. De Wolf wilde hem niets geven en zei: ‘Toen jouw hoofd in mijn bek zat, had ik je kunnen doden, nietwaar? Het is toch voldoende beloning dat ik dat niet gedaan heb en jou heb laten leven, nietwaar?’ Moraal. Zo is het ook voor landslieden en armen. Wanneer zij diensten verlenen aan hun Heren, kunnen zij niet verwachten een beloning te krijgen. De Heren zeggen: Jij bent van mij. Is het voor jou niet van belang, dat ik je niet kaalpluk en laat leven?
Commentaar In de meeste fabelbundels en ook in Reynaert II is de geneesheer een kraanvogel.
Over een vogel, genoemd vogel van Sint-Maarten (De quodam ave, vocato ave Sancti Martini) Tegen mensen, wier moed in daden niet overeenkomt met die in woorden Een vogel, die genoemd wordt vogel van Sint-Maarten, is een klein winterkoninkje. Dat heeft lange, dunne pootjes als rietjes. Eens, terwijl de zon brandde, gebeurde het rond het feest van de Heilige Martinus, dat het zich in de schaduw van een boom op zijn rug op de grond legde, zijn pootjes omhoog stak en zei: ‘Zo, als de hemel valt, kan ik die met mijn pootjes omhoog houden.’ Toen viel er vlakbij hem
Tiecelijn, 20, 2007
273 een blad van de boom. Geschrokken vloog de vogel op, zeggende: ‘Oh Heilige Martinus, help uw kleine vogel.’ Moraal. Zo zijn er velen, die voor een korte tijd geloven, maar zich in tijden van beproeving terugtrekken, zoals bleek bij Petrus, die eerst bezwoer tot in de dood zijn Heer te volgen, maar toen de dienstmaagd hem aansprak, zei Hem niet te kennen. En zo vergaat het de meesten: als zij dronken zijn van goede wijn of bier, zeggen zij dat zij standhouden en de strijd uitvechten tegen de Franken. Maar als zij nuchter zijn en de lansen en zwaarden zien die op hen gericht worden, zeggen zij: Oh Martinus, enz.
Commentaar In de Reynaert komt deze vogel voor als Tibeert op weg is naar Reynaerts burcht om hem namens de koning te dagen. Het is moeilijk voor te stellen dat het daar gaat om een winterkoninkje. Eerder zou je kunnen instemmen met diegenen, die de zwarte specht, de kraai of de buizerd noemen als links vliegende vogel. Andere vogels die als behorend bij Sint-Maarten genoemd worden zijn de ijsvogel, de bonte specht en de gans.
Over de Wolf en de Vos en de emmer in de put (De Lupo et Vulpe et situla in puteo) Toevallig geraakte de Vos in een emmer in de put. De Wolf, die Ysingrinus genoemd wordt, kwam voorbij en toen hij de Vos in de put hoorde, vroeg hij wat die daar deed. Deze antwoordde: ‘Beste vriend, ik heb hier vele en grote vissen. Och, was je maar bij mij om jouw deel te krijgen.’ En de Wolf vroeg: ‘Hoe kan ik bij jou beneden komen?’ De Vos antwoordde: ‘Daarboven hangt een emmer; als jij daarin gaat zitten dan kom je bij mij beneden.’ Er waren daar heus twee emmers. Als de een naar boven ging, kwam de ander naar beneden. De Wolf klom in de emmer die daar boven hing en daalde af; de Vos, die in de andere emmer zat, steeg op. Maar toen zij elkaar passeerden, vroeg de Wolf: ‘Waar ga jij naartoe?’ Daarop zei de Vos: ‘Ik ben verzadigd en ga naar boven; jij gaat naar beneden en zult wonderlijke dingen ontdekken.’ De ongelukkige ging naar beneden, maar vond er uitsluitend water. Toen de dag aangebroken was, kwamen de boeren en zij haalden de Wolf naar boven en brachten hem om. Moraal. De Vos is de duivel, die duizend verderfelijke kunsten kent. Hij zegt tegen de mens: ‘Daal af tot mij in de put van de zonden en ontdek heerlijkheden en vele goede dingen.’ De dwaas zal onder in de put van de zonden sterven zonder er enige verkwikking gevonden te hebben. Ten slotte zullen de vijanden komen en de zondaar eruit trekken, hem slaan en doden. Daarom belooft de Duivel aan Adam en zijn vrouw vele goede dingen, op welke dag ook, zeggende: ‘Gij zult er zoveel eten als ge wilt.’ Zij die God kennen, zullen zo ook goed en kwaad kennen. Hij zal het goede belonen, maar de vele slechtigheden bestraffen.
Tiecelijn, 20, 2007
274
Commentaar Hier zien we bij Odo voor het eerst de eigennaam van de wolf. De vos heeft geen naam. In Reynaerts historie komt dit verhaal ook voor.
Over Isegrim (De Ysingryno) Tegen slechte gewoonten Ysingrinus, die berouw had over de door hem begane zonden en zich daarom op de borst sloeg, wilde monnik worden. En dat is ook gebeurd. Hij kreeg een tonsuur en werd gekleed met een kap en de andere noodzakelijkheden die bij de kledij behoren. En ook kreeg hij een plaats in de school, omdat hij moest leren lezen en schrijven. Eerst moest hij het ‘Onze Vader’ leren zeggen, maar hij zei steeds ‘Lam’ of ‘Ram’. De monniken leerden hem dat hij moest opzien naar het Kruis en het Heilig Offer. Maar zijn blik dwaalde steeds af naar de lammeren en de rammen. Moraal. Zo zijn de meeste monniken. Zij zeggen toch steeds: ‘Ram’ of ‘Lam’. Zo vragen zij steeds op luide wijze om goede wijn en houden zij hun ogen gericht op vette gerechten en volle schotels. Vandaar wordt in een spreuk gezegd: ‘Hoewel de wolf gekleed was als een priester en ofschoon gij hem de psalmen hebt leren lezen, toch dwaalden zijn ogen steeds naar de kudde.’
Commentaar In Reynaert I en II komt ook een scène voor van Isegrim die monnik wil worden, maar de pointe is het vastbinden van de voorpoten van de wolf aan het klokkenzeel en het daarop volgende klokgelui.
Hoe de Wolf schaapherder werd (Qualiter Lupus fuit pastor Ovium) Over slechte leiders en anderen zoals zij Een huisvader had twaalf schapen. Toen hij eens op reis wilde gaan, beval hij de Wolf over zijn schapen te waken. Die zwoer dat hij ze goed zou verzorgen. Zo gebeurde het. De huisvader ging onmiddellijk weg en de dienst nam een aanvang. Intussen dacht Ysingrinus alleen aan de schapen, en zo kwam het dat hij er op een dag een verscheurde. De volgende dag nam hij er weer een. Uiteindelijk waren er nog drie over toen de huisvader terugkwam. Hij vroeg aan de Wolf wat er met zijn schapen gebeurd was. Die antwoordde: ‘Het waren de onbestendigheid van het weer en de stormen die de oorzaak zijn van de dood van de schapen.’ Daarop zei de huisvader: ‘Geef mij de huiden.’ Daarin waren de sporen van de tanden van de Wolf te zien, waarop de huisvader zei: ‘Schuldig aan de dood is degene van wie deze gebitssporen zijn.’ Hij liet de Wolf ophangen.
Tiecelijn, 20, 2007
275 Moraal. Aldus beval Christus zijn schapen ter bewaking aan bij de kerkelijke geestelijkheid. De schapen van Christus stierven echter door het slechte voorbeeld en de verwaarlozing door de meerderheid van die leiders, die zodoende verantwoordelijk zijn voor zoveel doden, die als gevolg van hun slechte voorbeeld blootgesteld werden aan de gevaren van de dood. Zo zal de huisvader, die over de zijnen rekenschap moet afleggen bij de Heer van alle dingen, zien dat dergelijke mensen, zoals ook de Wolven, in de hel worden opgehangen.
Commentaar Ysigrinus wordt, zoals hierboven, in de tweede druk van Hervieux’ werk met naam genoemd. Dat vermeldt J. C. Jacobs in zijn Engelse vertaling. In de eerste druk heet hij gewoon wolf.
Over de Vos die zijn zonden opbiecht bij de Haan (De Vulpe quae confitebatur peccata sua Gallo) Tegen de gulzigaards Op een keer was het de Vos gelukt in het kippenhok te komen. Mensen, gewapend met stokken kwamen erop af en knuppelden er vreselijk op los, maar de Vos kon door een gat ontsnappen; hij ging weg, liet zich op een hooihoop vallen en begon luid te kermen. Hij vroeg de kapelaan bij hem te komen om zijn zonden te aanhoren. Daarop kwam Cantecleer, stel je voor een haan, die kapelaan van de dieren was. Nogal bevreesd wegens de reputatie van Reynaert ging hij op enige afstand zitten. Reynaert biechtte zijn zonden op, maar intussen ging hij met zijn bek steeds dichter op de kapelaan toe. En de kapelaan vroeg: ‘Waarom heb jij mij benaderd?’ Daarop antwoordde de Vos: ‘Een ernstige ziekte dwong mij dat te doen. Vergeef mij.’ Opnieuw vertelde hij hem zijn zonden en met open bek bracht hij zijn kop steeds dichter bij de Haan. Toen greep hij hem en verslond hem. Moraal. Zo zijn er veel monniken die verondersteld worden te gehoorzamen en veel leken die veinzen ziek of kreupel te zijn, maar altijd erop bedacht zijn de kapelaans en hun meerderen te verslinden.
Commentaar Niet in Reynaerts historie.
Tiecelijn, 20, 2007
276
Over de Vos, die Reynaert genoemd wordt, die Tibeert de muizendoder ontmoet (De Vulpo, qui dicitur Reynardus, obviante Teberto murelego) Tegen de advocaten De Vos, die ook Reynardus genoemd wordt, ontmoette eens Tibeert, dat is de muizendoder, en zei: ‘Vertel me eens hoeveel kunstgrepen en listen ken je?’ Die antwoordde dat hij slechts één list kende. Vroeg de Vos: ‘En welke is dat?’ De muizendoder antwoordde: ‘Als de honden mij achtervolgen, weet ik in een boom te klimmen en zo te ontsnappen.’ Toen vroeg de Kat aan de Vos: ‘En welke listen ken jij?’ Die antwoordde daarop: ‘Maar ik ken er wel 18, en dan heb ik er nog een zak vol van. Daarom, kom met mij mee en ik zal je mijn kunstgrepen leren kennen. Je zult leren hoe je de beet van de honden altijd kunt ontwijken.’ Maar toen zij weggingen, zag je de jagers en daar vlak achter de honden komen. De Kat zei: ‘Ik hoor de honden en ik word bevangen door angst.’ Toen zei de Vos: ‘Vrees niet.’ Omdat de honden dichterbij kwamen zei de Kat: ‘Voor alle zekerheid zal ik jou niet volgen. Ik wil mijn eigen list gebruiken.’ Door in de boom te klimmen ontkwam hij. Omdat de Kat ontsnapt was, gingen de honden achter de Vos aan en kregen hem te pakken. De Kat, veilig hoog in de boom zittend, aanschouwde wat er gebeurde en riep: ‘Reynaert, Reynaert, doe je zak open, want nu is het tijd. Al jouw listen zullen je zeker niet meer helpen.’ Moraal. Onder de kat moeten de eenvoudige mensen begrepen worden, die slechts één list kennen, die zij door de aanschouwing van de Heer met vast vertrouwen inroepen. Door het geloof gaan zij langs de boom van het Kruis van Christus omhoog en blijven zo uit de greep van de honden, die gelijk te stellen zijn met het vijanden van het menselijk geslacht. In de Vos worden de advocaten begrepen, die bedriegerijen bedenken. Daarmee worden de 18 listen bedoeld en bovendien nog de volle zak. Zo zullen de duivelse jagers komen en met hun honden de mensen achtervolgen, beroven en verscheuren. De rechtvaardige zal daarom tegen hen zeggen: ‘Opent uw zak en laat mij uw listen zien, enz.’
Commentaar In Reynaerts historie, maar daar ontsnapt de vos, zij het nipt, aan de dood.
Over de Wolf en de Vos [En toegevoegd zal worden over de vrek, die de mensen bedriegt en over hen die overvloedig lekkernijen gebruiken] (De Lupo et Vulpe [Et applicatur avaris quos [quisque] decipit et eis qui nimis [se] tradunt deliciis]) De Wolf komt de Vos tegen en vraagt: ‘Waar kom jij vandaan?’ De Vos zegt: ‘Van een van die visvijvers, waar ik geweldige vissen ving en mij volgegeten heb.’ De Wolf werd begerig en vroeg: ‘Hoe heb je die gevangen?’ De Vos zei: ‘Ik liet mijn staart in het water zakken en liet hem daar een lange tijd in hangen. De vissen, die
Tiecelijn, 20, 2007
277 dachten dat het een of andere lekkernij was of iets wat dood was, beten zich vast aan mijn staart en ik trok ze op het land en vrat ze op.’ En de Wolf sprak: ‘Zou ik zo ook vissen kunnen vangen?’ De Vos zei: ‘Dat zul je zeker kunnen, jij bent nog sterker dan ik.’ De Wolf spoedde zich haastig naar de visvijver en liet zijn staart in het water hangen en liet hem er ook een lange tijd in hangen, tot hij zat vastgevroren. Want het vroor hard. Na lang wachten wilde hij zijn staart uit het water optrekken want hij geloofde dat er een geweldige hoeveelheid vissen aan zat, maar door de bevriezing lukte dat niet. Hij werd er tot in de ochtend in vastgehouden en toen kwamen de mensen en die sloegen hem met knuppels bijna dood. Met gebruik van al zijn kracht kon hij ontsnappen, maar wel met achterlating van zijn staart. Hij vervloekte zijn kompaan die hem vissen had beloofd, maar hem met verwondingen had betaald; en bijna was hij dood geweest. Moraal. Zo zijn er velen, die vrienden en hun kinderen rijkdom beloven, maar zij maken van hen woekeraars, handelaars in geestelijke goederen en rovers, die dat moeten betalen met eeuwige doodstraf. Van hen wordt gezegd: ‘Zij offeren hun zonen en dochters op aan de duivels.’ Dit is eveneens van toepassing op diegenen die zich in de wateren begeven van de wellust en dan sterven zij in de geneugten waarin zij zijn vastgevroren en niet meer los kunnen komen. Want die mensen zitten vast in de ondergang, die zij zelf hebben voorbereid. In de strop, die zij verborgen hebben, is hun voet vast komen te zitten. Augustinus zegt: ‘De genoegens binden hen vast, zodat zij zich niet meer durven vrij te maken om zich met liefde te geven aan nuttige zaken.’ Als iemand het wel probeert zich los te maken van de dingen die genoegen geven, dan doet dat veel pijn en het is deze pijn die verhindert, dat zij zich los kunnen maken.
Commentaar Zowel in Reynaert I als in Reynaert II komt het verhaal van de vos, die de wolf leert vissen, voor. Hulst, 21 augustus 2007
Naschrift De bovenstaande negen fabels hebben soms inhoudelijke overeenkomsten met de Reynaert, soms bestaat alleen een naamsgelijkheid. Soms zijn beide vormen van overeenkomst van toepassing. De tekstregels tussen haken zijn aantekeningen van mij, behalve die onder de hoofdtitel staan van de fabel De Lupo et Vulpe. Die zijn overgenomen van Hervieux.
Tiecelijn, 20, 2007
278 Literatuur
Berechiah ha-Nakdan. Fables of Jewish Aesop. Translated by Moses Hadas, New York, 1967. Brewer’s Dictionary of Phrase & Fable. 15de editie. Revised by Adrian Room, New York, 1995. Burmann, Petrus, Phaedri, Aug. liberti, Fabularum Aesopiarum Libri V. Cum integris Commentariis, Amsterdam, 1698. Flinn, J., Le Roman de Renart dans la littérature française et dans les littératures étrangères au Moyen Age, Toronto, 1963. Friend, A.C., Master Odo of Cheriton, in: Speculum 23, (1948). Goethe, J.W., Reineke Fuchs. Goethe’s neue Schriften, (2. Band), Berlijn, 1794. Goethe, J.W., Reineke Fuchs. Mit Zeichnungen von Wilhelm von Kaulbach, München, 1846. Goethe, J.W., Reineke Fuchs, in zwölf Gesängen mit 37 Stahlstichen nach Originalzeichnungen von Heinrich Leutemann, Leipzig/Dresden/Wenen/Berlijn, 1871. Hellinga, W.Gs, Van den vos Reynaerde. I. Teksten diplomatisch uitgegeven naar de bronnen vóór het jaar 1500, Zwolle, 1952. Hervieux, L., Les Fabulistes Latins Depuis le siècle d’Auguste jusqu’à la fin du moyen âge, Parijs, 1884. Jacobs, J.C., The Fables of Odo of Cheriton, Syracuse, 1985. Laprade, P., Fables Choisies mises en vers par M. De La Fontaine. Illustrations de Edmond Malassis et Fred. Money, (3 vol.), Parijs, 1930. Lestrange, le Chevalier, Les Fables d’Esope, & de plusieurs autres excellens mythologistes, Accompagnées du sens moral et des reflexions, Amsterdam, 1714. Lulofs, F., Van den vos Reynaerde. De tekst kritisch uitgegeven, met woordverklaring, commentaar en tekstkritische aantekeningen, Groningen, 1985 (2de, verb. oplage). Menke, H., Bibliotheca Reinardiana. Teil I: Die europäischen Reineke-Fuchs Drucke bis zum Jahre 1800, Stuttgart, 1992. Niermeyer, J.F. & C. van de Kieft, Mediae Latinitatis Lexicon Minus, Darmstadt, 2002, (Herz. door J.W.J. Burgers). Perry, B.E., Aesopica, Urbana, 1952. Schnur, H.., Fabeln der Antike. Griechisch – Lateinisch – Deutsch. Überarbeitet von Erich Keller. München/Zürich, 1985. (2de druk). Van Nimwegen, A., Van den vos Reynaerde, Utrecht, 1979. Voigt, E., Ysengrimus, Halle a. S., 1884.
Tiecelijn, 20, 2007
279 ■ Nard
Loonen
Homo Homini Vulpes Op gezette tijden vallen er zuinig afgeknipte stukjes papier bij ons in Nederland in de brievenbus die aandacht vragen voor ‘leuke bijverdiensten’, ‘het naderende buurtfeest’, of een ander triest, onbetrouwbaar of folkloristisch verschijnsel. Als taalkundige blijf ik toch het meest gecharmeerd van dit bericht van een paar jaar geleden:
Op 20-3 komen wij de glazewassers Bij uw langs heb uw intressen, plak dan a.u.b. dit briefje duiddelijk op uw raam, of deur, kosten hiervan in overleg De Glazewassers Omdat deze wervende tekst mij onvoldoende garantie bood voor de kwaliteit van de te leveren dienst, ben ik op het verzoek niet verder ingegaan. Als Reynaerdofiel echter werd ik onlangs diep geraakt door het drama dat op het volgende vlugschrift stond te lezen:
Beste bewoner(s), Help, wij zijn onze witte dove kater kwijt! Hij is ontsnapt op donderdagavond 14 juni 2007 (normaal doen we hem aan een lijntje in de tuin omdat hij doof is, maar hij is wel eens eerder ontsnapt en gewoon teruggekomen). Hij had een rood tuigje om, hij is gecastreerd en 4 jaar oud. Wij, maar vooral onze dochter kan echt niet zonder hem en we missen hem heel erg, dus als u ook maar de geringste aanwijzing of vermoeden hebt waar hij op of vlak na die datum was, of waar hij nu kan zijn, laat het ons alstublieft weten! Hij miauwt vaak, dus daar moet hij makkelijk aan te herkennen zijn, en hij kan uit zichzelf niet ver zijn weggelopen, omdat hij dat niet gewend was. Omdat dit al onze derde verdwenen kat binnen 6 jaar is, ga ik door tot ik weet wat er met onze prachtige lieve Witje is gebeurd; asiels en dierenartsen hebben niks gevonden. Help ons alstublieft, voor tips kunt u mij desnoods anoniem bellen (...). Alvast bedankt! Ik zie het al helemaal voor me. Witje heeft, deerlijk en op merkwaardig hoge toon miauwend, met het touw nog om de nek en de oren zwaar gehavend door een steenworp, weten te ontsnappen uit de Tuin van Eden, de heer des huizes, tenminste mentaal al moedernaect, in vertwijfeling achterlatend, tot woede en wanhoop van de ontroostbare dochter die zich, met een bang voorgevoel gewekt door het onheilspellend laweit in de tuin, slechts in haar naveltruitje met spaghettibandjes gekleed naar beneden spoedde en ook niets meer kon waarnemen dan een gat
Tiecelijn, 20, 2007
280 in de buxushaag, niet groot, maar voor een kat in het nauw licht groot genoeg, waardoorheen het dier zich, spijt al zijn auditieve beperkingen, een vrijheid dacht tegemoet te snellen die ongetwijfeld beklemmender, zo niet levensbedreigender zou blijken te wezen dan de huisdierdetentie waaraan het al vier jaren was onderworpen. Maar dat kon Witje niet weten, net zomin als Bruintje en Grijsje die hem op vergelijkbare wijze en op ongetwijfeld identieke gronden in de afgelopen zes jaren waren voorgegaan. Vanuit zijn zoldervelux sloeg Reinhart het schouwspel in de tuin van de buren gade. Afwisselend liet hij zijn blikken rusten op de radeloos rondbenende heer Depape die vanuit een soort plaatsvervangend schuldbewustzijn tegen beter weten in, doch niettemin de valse hoop koesterend dat het dier wellicht toch begiftigd was met Oost-Indische oren, poogde met zoetgevooisde roepjes de dovemanskater te laten herintreden, dan weer op de door het maanlicht voluptueus beschenen wulpse vormen van dochter Yulok, ‘welke vormen zij met zorg meer omhulde dan verborg’, zoals Drs. P dat in zijn lied Oud verhaal zo treffend weet te formuleren. Hij had de schurft aan katten en kattengejank. Weliswaar had hij de steen niet geworpen, eerder met een boogje laten vallen, maar die nu al weken durende heropvoering van nocturnes door een kat met gecastreerde oren in de tuin van de buren kostte hem echt te veel van zijn concentratie voor de dingen waar hij zo graag mee bezig wilde zijn op zijn zolderkamer. Homo homini vulpes. Morgen zou hij, nog intens nagenietend van zijn succes en de eruit voortvloeiende consternatie, met genoegen Yulok opzoeken om zijn leeftijdgenote zijn diepe leedwezen met het geleden verlies te betuigen. Wie weet zat er nog wel meer in het vat voor hem. Hij legde zich weer op zijn bed, de handen tevreden onder het hoofd. In ieder mens schuilt wel een Reynaert. Ook het houden van huisdieren is immers een kwestie van belang. En wanneer het om uiteenlopend belang gaat, dient list ende baraet. Er zijn mensen die er een cavia op na houden, populair bij scholieren om te dienen als ultieme smoes (‘Meneer, ik heb mijn huiswerk niet kunnen maken, want mijn cavia is gisteren doodgegaan’). Velen kiezen, tot mijn afgrijzen, voor een hond (‘U hoeft niet bang te zijn hoor; hij doet helemaal niets!’). Ik heb eens een student gekend die thuis een gedomesticeerd fret hield dat hij ‘s nachts mee naar bed nam en aan zijn hoofdkussen vleide; het blijft behelpen. In Frankrijk is de puik werkende vossenklem nu bij wet verboden omdat het herhaaldelijk bleek voor te komen dat de honden van de jagers erin bekneld raakten, en dat is zielig en schadelijk tegelijk. De Spaanse douane, zo meldde het NOS-journaal kort geleden, weet zich geen raad met al die onderschepte berberaapjes uit Marokko die als speeltjes naar het luxe West-Europa worden gesmokkeld. Helaas heb ik het zelf de facto nooit verder geschopt dan een goudvis die ik ter gelegenheid van mijn Eerste Heilige Communie bij het ontbijt kreeg in een kleine, ronde kom waarin vanuit een soort milieubewustzijn-avant-la-lettre ook wat groene plantensliertjes dreven. Toen ik na een week of zo iets minder consciëntieus werd met het voederen, dobberde hij op een kwade dag met zijn bleke buikje naar boven doelloos aan het wateroppervlak. Dood, zei mijn moeder, en zij spoelde hem weg door de wc.
Tiecelijn, 20, 2007
281 Misschien ga ik er nog wel eens op uit om een opgezette vos te bemachtigen. ‘Opzetten’ heet in het Frans ‘naturaliser’, en sinds Rita Verdonk uit het Haagse Carnaval der Dieren is vertrokken, is die procedure aanmerkelijk versoepeld. Vooralsnog overweeg ik binnenkort huis-aan-huis een noodkreet in zoveel mogelijk brievenbussen te stoppen met de volgende strekking:
Beste bewoner(s), Help, wij hebben weer last van vossen! Op donderdagavond 14 juli 2007 verscheen er alweer eentje in onze tuin (normaal leggen we een heleboel uien langs de heg in de tuin omdat ze die nie blieven, maar ze komen er soms toch doorheen). Nu heeft hij een van onze kuikentjes meegenomen, dat was pas 4 weken oud. Wij, maar vooral onze dochter kan echt niet zonder haar knuffeltje en we missen het heel erg, dus als u ook maar de geringste aanwijzing of vermoeden hebt waar die vos op of vlak na die datum vandaan kwam, of waar hij nu kan zijn, laat het ons alstublieft weten! Hij maakt nauwelijks geluid, dus daar kan hij moeilijk aan te herkennen zijn, echter kan hij niet van ver weg komen, want hij komt iedere keer weer terug. Omdat dit al ons derde verdwenen kuikentje binnen 6 jaar is, ga ik door tot ik weet waar die vieze, schadelijke vos thuishoort; en van de politie hoor je ook niks als je ze nodig hebt. Help ons alstublieft, voor tips kunt u mij desnoods anoniem bellen (...). Alvast bedankt! Rosoy-sur-Amance, juli 2007
afb. 1
Tiecelijn, 20, 2007
282 ■ Leon
Matthijs
De Lootse Reynaert Sprokkelingen 1. Lochristi: Reynaertgemeente Lochristi is niet alleen het centrum van de bloementeelt, maar ook een betekenisvolle Reynaertgemeente. Dat laatste dankt ze in hoofdzaak aan haar gehucht Hijfte, dat in het Reynaertverhaal als locatie voor de samenzwering tegen koning Nobel letterlijk vermeld wordt onder de volgende bewoordingen: Ende quamen teenen dorpe, hiet Hijfte. Tussen Hijfte ende Ghend Hilden si haer paerlement In eere belokenre nacht. Daer quamen si bi sduvels cracht Ende bi sduvels ghewelt, Ende zwoeren daer an twoeste velt Alle vive des coninx doot. (2264-2271) Reynaert werd sinds 1965 in Lochristi herhaaldelijk in de schijnwerpers geplaatst. Zijn Reynaertmonumenten, -reuzen, -bibliotheek, -rustbanken, -evenementen, het Reinaertbier, Chiro-Reinaert en andere Reynaertbenamingen leggen daarover getuigenis af. We willen het Lootse Reynaerdiaanse verleden in de volgende regels wat kleur en inhoud meegeven, met soms iets meer dan een anekdotische waarde.
2. Reinaertfeesten 1936 We mogen een pluimpje geven aan hen die in 1936 een poging ondernamen om de Reynaertgedachte in Lochristi te doen opflakkeren. Onder de stuwende kracht van toenmalig onderpastoor/kapelaan J. van de Putte brachten de leden van de studentenclub ‘Zoo knaap, zoo man’ de bewerking van Reinaert de Vos te Hijfte in open lucht ten tonele in Lochristi-Dorp in de hof van A. Van Ootegem op 30 augustus, in de ‘hof’ van het jongenspatronaat te Destelbergen-Dorp op zondag 6 september en te Lochristi-Hijfte op de weide van Cyriel Naudts op dinsdag 8 september 1936. Op het programmablaadje met de rolverdeling lezen we: ‘In afwachting dat men eens te Hijfte een onvergankelijk bronzen monument oprichte aan de schrijver van ons meesterwerk, onthullen onze studenten U een levend monument door deze ‘wereldberoemde Roman van den Vos Reynaerde’ in openlucht voor U te vertolken’. De vertolkers waren Jos. D’Hollander, Jules Schoonjans, Jules Matthijs, Cesar Block, Achiel Denert, Omer Segers, Marcel de Veirman, Gerard Tollenaere, Germain Droesbeke allen uit Lochristi; Jos van Acholeyn, Archène Raes, Gaston
Tiecelijn, 20, 2007
283 Brunneel, Roger Boxtaele uit Destelbergen; Robert Thys uit Zeveneken, plus nog enkele andere figuranten.
3. Ontstaansgeschiedenis van het Lootse Reynaertmonument In 1964-1965 deed het gerucht de ronde dat er in Destelbergen een Reynaertmonument zou opgericht worden. Blijkbaar liep het er niet van een leien dakje. Men bereikte (onder andere) geen (politiek) akkoord over de plaats van oprichting en misschien speelden ook andere beweegredenen een rol. Als ondervoorzitter van de heemkundige kring De Oost-Oudburg stelde ik Lochristi-Hijfte voor als kandidaat voor het oprichten van een vossenmonument. Het aantal Reynaertmonumenten was in 1965 nog beperkt tot Hulst en Sint-Niklaas. Nu is het aantal Reynaertbeelden in het Vlaamse land bijna niet meer te tellen. Gelukkig kreeg Destelbergen nadien ook zijn monument, eveneens ontworpen door Firmin de Vos. Jozef Van Overstraeten, toenmalig voorzitter van de Vlaamse Toeristenbond, wilde het monument sponsoren. De Calvarieberg in Hijfte, als voorbestemde locatie, kwam jammer genoeg niet in aanmerking omdat er in de jaren 1960 weinig verkeer was en de investering daarom niet verantwoord leek. Over de kasseiwegen in Hijfte bolden er alleen maar enkele karren en wagens en een klein aantal auto’s. De definitieve keuze viel uiteindelijk op de hoek van de huidige Dekenijstraat en de N70, de grote weg tussen Antwerpen en Gent, in het centrum van Lochristi. Hijfte kreeg geen monument. Het gehucht beleefde in 1965 onder de treurwilgen van de Calvarieberg toch de feestelijke doop van de reuzen Reinaert en Hermeline, voorafgegaan door een folkloristische stoet. Later werden in Hijfte een Reynaertgedenksteen, twee Reynaertbanken en uit metalen platen gesneden figuren van de vijf samenzweerders geplaatst. De Marnixring Bloemenland stippelde langs de rustige wegen van Hijfte ook de Samenzweerdersroutes uit.
4. Reinaertfeesten 1965 De onthulling van het monument van Firmin de Vos had onder grote belangstelling plaats op zondag 19 september 1965 in de dorpskom van Lochristi. De plechtigheid werd opgeluisterd door de Harmonie Willen is Kunnen uit Lochristi en ging gepaard met een gevarieerd programma: een voordracht door pastoor Jozef de Wilde uit Lembeke (Reinaert achterna), een Reynaertstoet met kinderen, een tentoonstelling Van den Vos Reynaerde in het gemeentehuis, een Reynaertprijskamp (het schatten van het gewicht van een levende vos!), de opvoering van de monoloog Reinaert de Vos door Joost Noydens en tot slot een prachtig Reynaertvuurwerk. Frida Goethals maakte de tekst en de muziek van het Reinaertlied en bracht het persoonlijk ten gehore op de klanken van haar gitaar. (Zie hierna onder nr. 5.) Gelet op de ‘samenzwering’ stelde ikzelf aan ontwerper Firmin de Vos voor de koppen van de samenzweerders (de vader van Reynaert, Bruun de beer, Tibeert de kater, Grimbeert de das en Isegrim de wolf) uit te beelden op een sokkel en
Tiecelijn, 20, 2007
284 Reynaert daar bovenop te laten tronen als een onschuldige, maar sterk geïnteresseerde belanghebbende (afb. 1). Er werd ook voor gezorgd dat wijlen Dr. Jozef Goossenaerts, naast het Reynaertmonument met een bronzen bas-reliëf werd vereeuwigd. Hij was er heilig van overtuigd dat de herkomst van onze Reynaert in het Gentse lag. Hij bezat een bezielende kracht in functie van het herleven van de Reynaertgedachte.
5. Reinaertlied Frida Goethals verleende bereidwillig haar toestemming voor de hierna volgende opname van tekst en muziek van haar Reinaertlied. Het lied werd voor de eerste maal gezongen ter gelegenheid van de Reinaertfeesten op 19 september 1965 bij de onthulling van het Reynaertmonument te Lochristi. De oorspronkelijke tekst van 1965 werd lichtjes gewijzigd in 1989. Kleinkunstenares Frida Goethals oogstte met haar luisterliedjes veel succes in Vlaanderen en Nederland.
afb. 1
Tiecelijn, 20, 2007
afb. 2
1. Mensen uit het Vlaamse land Waar de Reinaart eens ontsproot. Kijkt behoedzaam in het rond Want de Reinaart is niet dood!
Hij leeft, hij leeft nog in de harten Als een sympathiek schavuit! Hij moet steeds and’re mensen tarten Want zijn lied is nog niet uit!!
En ieder roept, en ieder klaagt: De VOS heeft ons alweer geplaagd!
Tiecelijn, 20, 2007
286 2. Dag Bruin de beer, voel jij je goed? Zo bont en blauw met bloed geslagen De bijenhoning was niet zoet Geen tweemaal zul je ‘t Reinaart vragen! O ik zeg u, en ik roep u overluid Ja dat lied van Reinaart is nog niet uit! En ieder roept, en ieder klaagt: De VOS heeft ons alweer geplaagd!
5. Dag Koning Nobel majesteit Een radde tong heeft U belogen Met woorden, zuchten valse spijt Heeft Reinaart U nogmaals bedrogen!! En ik zeg u, en ik roep u overluid Ja dat lied van Reinaart is nog niet uit! En ieder roept, en ieder klaagt: De VOS heeft ons alweer geplaagd!
3. Dag Tibeert kater vol fatsoen Hoe vond je de pastoor zijn muizen Reinaarts hulpe niet vandoen Om gewond je leden te verhuizen? En ik zeg u, en ik roep u overluid Ja dat lied van Reinaart is nog niet uit! En ieder roept, en ieder klaagt: De VOS heeft ons alweer geplaagd!
6. Dag mensen hier al bij mekaar Wilt gij de Reinaart nog negeren ? Past op want zelfs bij dage klaar Bezorgt hij u gescheurde kleren! En ik zeg u, en ik roep u overluid Ja dat lied van Reinaart is nog niet uit! En ieder roept, en ieder klaagt: De VOS heeft ons alweer geplaagd!
4. Dag Grimbeert bruine wijze das Onschuldig zal u Reinaart schaden Dat ‘t tussen Gent en Hijfte was Dat gij de Koning hebt verraden! En ik zeg u, en roep u overluid Ja dat lied van Reinaart is nog niet uit! En ieder roept, en ieder klaagt: De VOS heeft ons alweer geplaagd!
7. Mensen uit het Vlaamse land Waar de Reinaart eens ontsproot Kijkt behoedzaam in het rond Want de Reinaart is niet dood! Hij leeft, hij leeft nog in ons midden Als een sympathiek schavuit En morgen zullen wij hem bidden Want zijn lied is nog niet ‘UIT’!!
6. De Lootse Reinaertreuzen en hun uitstraling De historie van de Lootse Reynaert kreeg nog een vervolg. Ik liep reeds lang met ‘reuzengedachten’ rond… het werden Reinaertreuzen! De reuzen Reinaert en Hermeline naar een ontwerp van Firmin de Vos zagen het levenslicht twee weken voorafgaand aan de onthulling van het Reynaertmonument. Op zondag 5 september 1965 werden ze ter gelegenheid van Hijftekermis met recht en reden in Hijfte folkloristisch gedoopt. In 1986, na 21 jaar, kregen ze het gezelschap van een nieuwe reus: Koning Nobel, de opponent van Reinaert (afb. 3). Deze derde reus werd gedoopt in het park van het gemeentehuis en stoetsgewijze naar de Dekenijstraat gedragen, vergezeld van de Koninklijke Harmonie ‘Willen is Kunnen’. In de zaal van de Kring was aansluitend een Reynaerttentoonstelling te bewonderen. Het kon niet anders of ook de reus Bruin de Beer zou het gezelschap aanvullen. Tijdens de reuzenfeesten op zondag 28 augustus 2005 werd hij voorgesteld en op zondag 4 september 2005 werd hij folkloristisch gedoopt tijdens de kermis van Hijfte. De Lootse reuzen hebben jarenlang een vaste ‘slaapplaats’ gehad in Hijfte. Ze worden vergezeld van een enthousiaste groep dragers, begeleiders en begeleidsters, die sinds eind 2000 origineel gekostumeerd zijn. Jaarlijks wordt aan een tienà vijftiental reuzenstoeten, zowel in binnen- als in buitenland (o.a. Deinze, Deurne,
Tiecelijn, 20, 2007
afb. 3
Brussel, Borgerhout, Wilrijk, Lokeren, Daknam, Overmere, Rupelmonde, Amsterdam, Rotterdam, Maastricht, Alphen aan de Rijn, Bergen op Zoom, Duisburg, Rijsel, Bar-le-Duc, Steenvoorde, enz.), met succes deelgenomen, uitsluitend op vraag van de organisatoren van optochten. Toen ik in 2003 als ridder in de Orde van de Vossenstaart werd opgenomen (Firmin de Vos was reeds eerder geridderd), werd het Reynaertgezelschap in Rupelmonde aan de Scheldeboorden door onze reuzen begroet. Reinaert, Hermeline en Koning Nobel daagden ook dikwijls gevraagd of ongevraagd op als verrassing bij speciale gelegenheden, zoals de openingsplechtigheid van het jaarlijkse Begoniafestival, een huwelijksfeest van een reuzendrager (zie elders), de doop van een plaatselijke reus, de begroeting in Hijfte van deelnemers aan autocaruitstappen, een plechtigheid aan het Reynaertmonument in Sint-Niklaas, de plechtigheid bij de aanvang van het Lootse voorzitterschap van het Land van Reynaert, een Reynaerttentoonstelling in Hijfte, bij activiteiten rond Reynaert in scholen, enz.
7. Het ‘verzilverde’ Reynaertmonument in Sjanghai Maar de kracht van de Lootse Reynaert overstijgt de grenzen van de gemeente zeer ver. In 2007 won de gemeente Lochristi de zilveren ‘award’ op Mosaicultur, de driejaarlijkse wereldtentoonstelling voor bloemen en planten in Sjanghai. Lochristi won de prijs met de uitvoering van een meer dan vijf meter hoog beeld van Reynaert de Vos, uitgevoerd als een (verborgen) metalen constructie, bedekt met Alternanthera, een tropische plant die vaak gebruikt wordt in aquariums. De keuze van de plantensoort werd grotendeels bepaald door de Chinese organisatoren. De planten moesten namelijk maandenlang doorgroeien. Het beeld bevatte een ingenieus bevloeiingssysteem en moest geregeld geknipt worden.
Tiecelijn, 20, 2007
afb. 4
Secretaris-generaal Roland de Wulf en beheerder Peter Block van de Gentse Floraliën lieten het beeld in Sjanghai realiseren naar een idee van de Lootse schepen Hervé Stevens. De gemeente ontving een bronzen beeld en een diploma. Lochristi liet in deze internationale wedstrijd Gent en Koksijde, de enige twee andere Belgische steden die deelnamen, achter zich. Op deze manier kreeg de oude vos uit 1965 een moderne evenknie waar Lochristi (en de VTB-vos) fier op kan zijn.
Tiecelijn, 20, 2007
289 ■ Philippe
Proost
De ‘Reinaertwijk’ in Gent In 2004 werd mij door een handelaar in tweedehandsboeken die mijn verzamelrage voor alles wat met het Reynaertverhaal te maken heeft kent, een blauwe, metalen, straatnaamplaat aangeboden waarop, lichtjes verkleurd en bevuild, onder het wapenschildje van de stad Gent de naam ‘Koning Nobelplein’ te lezen was. Tot dan was de naam van dit plein mij, hoewel geboren Gentenaar, totaal onbekend; ik bezit echter een reeks oude uitgaven van het Gentse stadsplan en het was dus eenvoudig om het plein terug te vinden. Tot mijn grootste verbazing vond ik niet alleen een ‘plein’, maar waarachtig een volledige ‘Reinaertwijk’. Eind negentiende eeuw bleek er in Gent een sterke behoefte te bestaan aan goedkope woningen voor ‘Werklieden’ en er werden dan ook verscheidene verenigingen opgericht om dergelijke woongelegenheden te bouwen. Een daarvan was de Gentsche Maatschappij voor Goedkope Woningen die in 1904 het licht zag. In 1921 kreeg deze maatschappij een lening toegekend van de ‘Nationale (Lening) Maatschappij’ voor het verder ontwikkelen van arbeiderswoningen en ze besloot daarmee een uitgestrekte lap grond van vier hectaren aan te kopen, gelegen langs de Brugsesteenweg, goed voor een driehonderdtal woningen met ieder vijf bewoonbare kamers. Het complex werd ontworpen door Oscar van de Voorde en kreeg de naam: ‘Werkliedenkolonie’. Uiteindelijk werden het 294 meergezinswoningen verdeeld over 49 gebouwen, die alle te huur werden aangeboden voor een ‘schappelijke’ prijs, haalbaar voor ‘Werklieden’. Dergelijke wooncomplexen werden in Gent op verscheidene plaatsen opgetrokken, o.a. langs de Zwijnaardesteenweg en de Voskenslaan (Tuinwijk). De verantwoordelijke diensten van het stadsbestuur vonden het logisch dat al de straten in deze woonwijken een naam zouden krijgen behorend tot eenzelfde familie, ten einde ‘het sorteren van de te bestellen briefwisseling te vereenvoudigen’. Zo zijn er in Gent wijken met allemaal bloemennamen of vogelnamen, maar in de ‘Werkliedenkolonie’ werd voor namen uit het dierenepos Reynaert de Vos gekozen. De volgende straatnamen komen voor: Koning Nobelplein, Malpertusplein, Grimbertstraat, Coppestraat, Isegrimstraat, Kanteklaarstraat, Firapeelstraat en Hermelindeplein. Er is geen spoor te vinden van een ‘Reinaertstraat’, maar dit is logisch aangezien nog geen kilometer ervandaan, aan de andere zijde van de Gentse binnenring, dicht bij het Casinoplein, al een Reinaertstraat bestond; in deze straat vindt men trouwens op nummer 28, het ‘Parochiaal Centrum Reinaert Centrum’ waar thans tal van culturele evenementen plaatsvinden; op nummer 125 van deze straat treft men het Buurtstation Gent West aan, waar de toneelgroep Vieze Gasten onderdak gevonden heeft; dit theatergezelschap pakte van 15 tot 24 oktober 1999 uit met een eigen versie van Reynaert de Vos. Nu blijft de vraag: hoe kwam die boekhandelaar in godsnaam aan dat straatnaambord? Na enig speurwerk kwam ik te weten dat de volledige Reinaertwijk zou afgebroken worden omdat dit woningcomplex plaats moest maken voor nieuwe, moderne gebouwen en ik vernam ook dat de afbraak al begonnen was. Vandaar…
Tiecelijn, 20, 2007
afb. 1
Heel vlug ging ik ter plaatse kijken en inderdaad: de huisjes van de Kanteklaarstraat en de Isegrimstraat waren reeds verdwenen en van het Koning Nobelplein bleef ook niet veel over. Was het mogelijk dat de stad Gent geen ‘Reinaertwijk’ meer zou hebben in de toekomst? Aangezien de grond nog steeds eigendom was van de vroegere bouwmeesters ging ik aanbellen bij de (nu genaamde) Gentse Maatschappij voor de Huisvesting en werd er heel vriendelijk ontvangen door de directeur, de heer Putman. Deze laatste wist mij te vertellen dat in plaats van het verdwijnen van een Gentse ‘Reinaertwijk’, er een nieuw gepland gebouwencomplex de naam had gekregen van ‘Malpertuus Housing Project’. Ik kreeg zelfs inzicht in de plannen voor deze moderne wijk.
afb. 2
Tiecelijn, 20, 2007
291 Bij het horen en zien van dit goede nieuws kende mijn Reynaertenthousiasme geen grenzen meer. In mijn wildste dromen zag ik al een officiële opening van deze nieuwe woonwijk met Reynaertreuzen en een reeks ludieke activiteiten rondom dit epos. De verantwoordelijke van de huisvestingsmaatschappij was heel begrijpend en in feite stond deze man heel positief tegenover een bredere aanpak van ‘Reynaert’ in zijn project. Op bepaalde punten echter moest hij mijn enthousiasme ietwat temperen. Zo bijvoorbeeld wat de straatnamen betreft. De meeste straatnamen zouden bewaard blijven, al dan niet op dezelfde plaats, afhankelijk van het veranderde stratenplan; de straatnaam die verdwijnt is de ‘Coppestraat’. Dit verwonderde mij ten zeerste, want de geplande wijk heeft in feite één straat meer dan deze die afgebroken werd. De directeur wist mij te vertellen dat de huisvestingsmaatschappij geen, of weinig, impact heeft bij de benaming van de straten. Dit hangt af van de Technische diensten van de Administratie van de stad Gent en die hadden een andere kijk op de zaak. Het Gentse schepencollege wenste in dit samenhangend geheel van straatnamen twee vreemde eenden in de bijt te zetten, namelijk twee namen van Gentse, vooruitstrevende politici, met name Amanda Foket en Lucienne (Herman-) Michielsen. Ik heb uiteraard niks tegen deze twee dames, maar ik vond dit heel jammer vanwege de eenheid van de toekomstige straatnamen en vooral vanwege de niet gevolgde logica. De nieuwe Reinaertwijk zou er dan als volgt uitzien (zie plannetje):
afb. 3
Tiecelijn, 20, 2007
292 Bij deze straatbenaming veranderen een paar straten in ‘pad’; behalve het verdwijnen van de Coppestraat zijn alle andere namen gebleven plus… een Amanda Foketstraat en een Lucienne Michielsenstraat. Van zodra ik van deze nieuwe benamingen kennis had genomen, heb ik contact opgenomen met de heer Dieter Herregots, journalist bij de krant De Gentenaar om te trachten daar nog enige verandering in te brengen. Deze verslaggever deed zelf enig speurwerk en kwam zo te weten dat ‘er een inhaalmanoeuvre moest gebeuren wat betreft straatnamen van vrouwelijke politica’s (te veel mannennamen) en dat vermits er niet alle dagen nieuwe straten voorkomen dit een enige gelegenheid was…’ (De Gentenaar, 22 maart 2004). Via een contactpersoon in de Gentse Stadsbibliotheek kwam ik te weten dat de kansen om het schepencollege tot andere gedachten te brengen nihil waren… het zij zo! Toch blijf ik bij de gedachte dat het mooi zou zijn mocht op dit nieuwe Koning Nobelplein een beeld prijken van één van onze bekende beeldhouwers, bijvoorbeeld Chris Ferket, en mocht er jaarlijks een Reynaertgebeuren in deze wijk plaatsvinden. Als ik echter zie hoe moeilijk het is om voor Tiecelijn, een pracht van een tijdschrift, steun te vinden, dan vrees ik ook voor ‘mijn’ Reynaertdroom! Deinze, 28 juni 2007 Afbeeldingen 1. Ontstaan en groei van de Gentse Maatschappij voor de Huisvesting; Frank van Audenaerde (Proefschrift, 1984). 2. Gentse Maatschappij voor de Huisvesting – Malpertuus Housing Project. 3. Stad Gent – Administratie – Technische Diensten.
Tiecelijn, 20, 2007
293 ■ Danny
Reunes
‘Tussen list en macht’, Reynaert in de Stekense Broederschool… een anekdote Het was een tijdje na de eerste Sinksendag toen regisseur Marc Boon ‘zijn hofhouding’ naar de Stekense campus riep. De laatste opvoering stond op stapel en de kriebels vlogen heen en weer tussen de (gescheiden) kleedruimtes. Het werd behoorlijk levendig toen bleek dat er één dier niet was komen opdagen. Volgens het Middelnederlandse scenario klopte dit volledig. Had Marc Boon voor deze laatste opvoering de link naar de realiteit extra in de verf gezet? Toen hij zelf verschrikkelijk zenuwachtig werd (kon hij werkelijk zo goed toneelspelen?), beseften we dat er echt iets aan de hand was. Bovendien ontbrak niet Reinaert op het appel, maar Grimbeert, de das… In dit moderne tijdperk stuurden we er niemand op uit om hem op te halen, maar toetsten we eenvoudig zijn gsm-nummer in. Bij de derde poging kregen we hem te pakken. Zijn biecht was eerlijk en overladen met schuldgevoelens: hij zat met een verschrikkelijke kater en kon die niet in de steek laten. In feite had hij noch de zin noch de kracht om naar de set te komen. Konden we iemand als doublure aanduiden? We speelden wel met maskers en alles stond op de geluidsband, maar de rol van Grimbeert was redelijk groot en de gebaren hadden veel oefening en voorbereiding gekost… De overredingskracht van Marc deed de rest en Grimbeert kwam uiteindelijk toch uit zijn dassenhol. Zijn lijkbleke verschijning paste perfect, maar deed het ergste vermoeden. De tussenkomst was erg kort: nog voor zijn kostuum volledig aangetrokken was, volgde er al een spurtje naar de toiletten…
Tiecelijn, 20, 2007
Hoe moest dit nu verder? Er waren wel genoeg bomen en struiken op de scène en in een masker kan ook wel wat, maar echt verfijnd konden we deze oplossing niet noemen… Twee collega’s besloten zich over de ongelukkige te ontfermen: hij kreeg redelijk wat water te drinken om de gulzigheid van de dag tevoren te verdunnen. Bovendien zouden ze proberen hem klaar te stomen voor de rest van het stuk. En zo geschiedde: Grimbeert stond niet heel de tijd op de scène zoals de andere dieren; tussen toiletbezoek en drinkpauzes door ‘dook’ hij net op tijd uit de struiken, om met de juiste gebaren zijn rol te spelen. Het moet gezegd: zijn timing (en die van de collega’s die hem de scène opjoegen) was perfect, net als zijn inschattingsvermogen voor een volgend, dringend toiletbezoek. Het oplapwerk voor elke scène verliep dus prima en hij kon het stuk uitspelen, vermoedelijk zonder dat het publiek er wat van merkte. Alleen jammer dat hij de buiging op het einde van de voorstelling niet meer haalde… Nieuwkerken, 13 augustus 2007
Danny Reunes (°1962) is leerkracht in de Broederschool te Stekene en speelde de rol van Isengrim tijdens de Reynaertvoorstellingen van Duel tussen list en macht in de meimaand 2007.
Tiecelijn, 20, 2007
295 ■ Hans
Rijns
Adieu Tiecelijn
Aan het verzoek van Rik van Daele om voor het 76ste Tiecelijntje, het laatste nummer, een ‘korte maar spitse bijdrage te leveren’ wilde ik graag voldoen. Tiecelijn stond immers aan het begin van mijn passie voor de Reynaert. Het maakte de studie een stuk aangenamer. Naast de zware kost die verstouwd moest worden was het kwartaalblad voor mij een weldadige afwisseling. Ik verslond de artikelen, recensies en verslagen en genoot van de vele prachtige afbeeldingen die later ook in kleur werden afgedrukt. Maar laat ik bij het begin beginnen. Met Reynaert de vos, en daarmee ook met Tiecelijn, maakte ik kennis in het vroege voorjaar van 1996 tijdens het werkcollege ‘Reinaert de vos en Gerrit Komrij’. Het college, onderdeel van de specialisatie Historische letterkunde van het Nederlands aan de Universiteit van Utrecht, was door Bart Besamusca en André Bouwman opgezet om Komrij te begeleiden bij zijn voornemen om Van den vos Reynaerde te hertalen. Wij zouden hem helpen om de Reynaert goed te interpreteren, dachten we. Het is helaas bij een voornemen van Komrij gebleven. Nooit werd er iets van hem op dit gebied vernomen. Mijn interesse voor de Reynaert was echter gewekt. Ik voelde mij meteen thuis in de Reynaertstof. Veel van de passages in de Reynaert zijn doorspekt met dubbelzinnigheden, vaak vermengd met kerkelijke rituelen en gewoontes. Deze kerkelijke cultuur is mij met de paplepel ingegoten. Opgegroeid in een rooms-katholiek gezin in de jaren 1950 heb ik nog een staartje van het rijke roomse leven mee kunnen maken. Van huis uit waren wij trouwe praktiserende gelovigen. Al vanaf mijn zesde jaar, ik was toen nog te klein om het zware missaal van de epistelzijde naar de evangeliezijde te sjouwen, en later als laatgeroepen kleinseminarist bij de norbertijnen in het Noord-Brabantse Gemert, raakte ik vertrouwd met de lichtvoetige spiritualiteit in de rooms-katholieke kringen.
Tiecelijn, 20, 2007
296 Het alledaagse woordgebruik was bij ons thuis doorspekt met woordspelingen die vaak een erotische betekenis hadden. Het sacrale werd moeiteloos met het profane vermengd. Een seminarie werd bijvoorbeeld gekscherend een ‘zaaddrogerij’ genoemd. Tijdens een Marialiedje mocht mijn moeder graag en met volle overtuiging zingen: ‘O moeder vol met tegenzin’ in plaats van ‘O moeder vol van teed’re min’. Bij het Magnificat zongen we uit volle borst ‘Annie mag mee naar opoe toe’, terwijl er toch duidelijk ‘anima mea dominum’ stond. De katholieken, en zeker die in de Haagse volksbuurt de Schilderswijk, namen het niet zo nauw. Tiecelijn leerde ik kennen bij de voorbereiding op het werkstuk waarmee het werkcollege afgesloten moest worden. Op zoek naar relevante informatie die mijn vermoeden moest bevestigen dat er met Cuwaert meer aan de hand was dan alleen maar het credo leren zingen om kapelaan te worden, stuitte ik in 1996 in de Universiteitsbibliotheek in Leiden op de bloemlezing uit 1993. In deze overbekende bloemlezing binnen de kring van de Reynaerdofielen, trof ik een schat aan gegevens aan. De Reynaert, zo bleek uit de bloemlezing, kan vanuit vele hoeken benaderd worden. Ze bevatte artikelen over handschriften, gedrukte bronnen en edities, ex librissen, besprekingen van houtsneden in de verschillende bronnen, toneeluitvoeringen, musicals, beeldende kunst, biografieën van Reynaertdeskundigen, recensies over zojuist verschenen edities en studies. Allemaal stuk voor stuk interessante onderwerpen. Rijp en groen door elkaar. Ik was voorgoed verloren en bleek te behoren tot een grote groep van volwassenen die zich druk kon maken over iets schijnbaar onbenulligs als de ‘scuvuut’. Was deze vogel, die zich nestelde in het struikgewas bij Kriekeputte, nou een rode wouw, een dwergooruil of toch gewoon een kerkuil? Ook problemen als de familieverbanden van een groep dorpelingen die Bruun de beer een pak slaag geven, deden onder de lezers, zo las ik tot mijn stomme verbazing, de gemoederen hoog oplopen. Was Hughelijn met de kromme benen nu wel of niet de man van vrouwe Ogernen die slappe kromme kaarsjes recht maakte? Drie jaar later besloot ik bij de voorbereiding voor mijn doctoraalscriptie over obscene en scabreuze passages in 1999 een abonnement te nemen op het tijdschrift. Een beetje vossenjager kan niet zonder. Tijdens het inlezen voor de nota ter afsluiting van het werkcollege trof ik een intrigerende verwijzing aan in het ‘Commentaar’ van Lulofs bij zijn kritische editie uit 1985. ‘Hellinga vermoedt dat het haasje homoseksuele betrekkingen met deze honden onderhield. [...] ‘Alles’, zo schreef Hellinga in zijn bekende artikel Het laatste woord is aan Firapeel (1958-1959), ‘wat in deze verzen staat heeft betrekking op sodomie’. Paul Wackers, las ik in de bloemlezing, ging daar dwars tegenin. In zijn recensie over Van den vos Reynaerde. Het Comburgse handschrift (de facsimileuitgave van het Davidsfonds, 1991) spreekt Wackers zijn verbazing uit over deze interpretatie en weerlegt in een goed opgebouwd betoog de homoseksuele lading. Aanvankelijk wilde ik daarom alleen al mijn doctoraalscriptie geheel aan Cuwaert de haas wijden. Dat vond Bart Besamusca, mijn scriptiebegeleider, toen wat mager. Op zijn advies werden nog een elftal andere ondeugende passages aan een nader onderzoek onderworpen. Met veel plezier en de nodige hoeveelheid ‘cloesterbier’ namen we op Reviaanse wijze, onder het welwillend toeziend oog van de Heilige Maagd (een Mariabeeldje in een eet- en drinklokaal in Utrecht), de laatst gevonden scabreuze passages door. De doctoraalscriptie resulteerde in een bul, maar de stelling van Wackers bleef mij bezighouden. Dit was de aanleiding om verder onderzoek te doen naar de connotatie van de haas in de dertiende eeuw. In twee grote
Tiecelijn, 20, 2007
297 artikelen heb ik in Tiecelijn (december 1999 en december 2006) gewag gemaakt van mijn bevindingen. Toen ik in 1999 aan de voorbereidingen van de editie De gedrukte Nederlandse Reynaerttraditie begon, bleef ik een trouw lezer en werd later, tot mijn eigen verbazing, zelfs medewerker van Tiecelijn. Aangemoedigd door de plaatsing van het eerste Cuwaertartikel in 1999 en het enthousiasme van Rik van Daele, begon ik artikelen te schrijven en kleine stukjes in te zenden. Zo kondigde ik in het eerste nummer van 2001 de editie van de gedrukte Reynaertbronnen na 1500 aan. In juni 2006 deed ik in Tiecelijn uitgebreid verslag van mijn onderzoek naar de afwijkingen in bestaande uitgaven. Die afwijkingen kwamen aan het licht omdat ik gebruik maakte van bestaande edities bij de totstandkoming van mijn uitgave. Op verzoek van de redactie lichtte ik met korte beschrijvingen de edities toe waardoor het artikel geschikter werd voor het populair wetenschappelijk tijdschrift. De leesbaarheid van het taaie artikel werd erdoor vergroot. Deze toelichtingen zijn dankzij Tiecelijn, hoewel enigszins aangepast, ook terechtgekomen in de editie. En nu houdt mijn lijfblad ermee op. Een blad dat mij door de jaren heen steeds dierbaarder werd. Ik kon er mijn pen in uitproberen en op de hoogte blijven van de laatste ontwikkelingen in soms prikkelende artikelen. Hoewel Rik van Daele in zijn uitnodiging schreef dat Tiecelijn vanaf volgend jaar een jaarboek wordt, dat met evenveel liefde en passie gemaakt zal worden, weet ik nu al dat ik het gekras van de raaf (of de roek of toch de kraai, wie het weet mag het zeggen) zal gaan missen. Voor mij was Tiecelijn zeker geen ongeluksbode. Leiden, 19 juli 2007
Tiecelijn, 20, 2007
298 ■ Marcel
Ryssen
Het begon in 1988
Voor mij ligt het eerste nummer van Tiecelijn, ‘groenig van coleur’ zou Bredero zeggen, erg dunnetjes maar met een flink uit de kluiten gewassen raaf van Ivo Dewulf op het titelblad. Een klein pienter vosje trekt gelaarsd en gespoord de lijn van zijn tocht aan, gezwind en vol overtuiging. De ‘Nieuwsbrief voor reynaerdofielen’ begint zijn tocht. Ik herinner het mij als de dag van gisteren. Een bevlogen Rik van Daele aan de deur. ‘Willen we met een Reynaerttijdschrift beginnen,’ zei hij. Als zijn oud-leraar had ik hem de Reynaertdrug gedeald en nu was hij onherroepelijk verslaafd. Ja, zei ik, zonder nadenken. Hij haalde er nog een derde man bij: Herman Heyse, helaas ons al te vroeg ontvallen. Wij planden een eerste redactievergadering. Er moest een titel gevonden worden. In het Reynaertverhaal is Tiecelijn de boodschapper, zei ik en meteen was de titel er. De groene lenteaanhef van het epos deed ons voor een groen titelblad kiezen. ‘Niet te geweldig in het begin,’ opperde Herman, ook mateloos enthousiast, maar met de toom ietwat bezadigder in de hand. Ik hoor het hem nog zeggen: ‘zestien bladzijden, en als we het vijf jaar volhouden is het een geslaagde onderneming geweest.’ Het werden er twintig en het aantal bladzijden barst vandaag uit zijn voegen. Maar dat eerste nummer. Ambachtelijk zou men het vandaag noemen. Met de hand getypt en geniet. Gedrukt bij ‘de broeders’ (Hiëronymieten te Sint-Niklaas), het ‘Malpertuus’ van Broeder Aloïs, een van de Reynaertpioniers in het Waasland. De eerste exemplaren werden fier genummerd, je weet maar nooit hoe gegeerd dat eerste Tiecelijnnummer zou worden bij de bibliofielen. We koesterden stoere dromen. Ik had de eer het allereerste artikel te mogen schrijven. Ik had het over zes nog niet verwaarloosde Reynaertbanken. Maar in de eerste plaats was Tiecelijn een echte nieuwsbrief (Reynaertgebeurtenissen, recensies, aankondigingen…) en dat zou het blad lange tijd blijven, Waas getint weliswaar, maar ook met een oplettend
Tiecelijn, 20, 2007
299 oog naar de sporen van ‘de fellen’, waar ook ter wereld. Het was een zalige oertijd, waarin met primitieve middelen gestaag een gewaardeerd Reynaerttijdschrift groeide, waarvan de grenzen steeds ruimer werden, de look steeds moderner en verfijnder, de verspreiding steeds internationaler, het volume steeds lijviger, de illustraties steeds kleurrijker en vooral van belang: waarin de inhoud steeds rijker, diepgaander en wetenschappelijker werd en de medewerkers tot de meest gezagvolle Reynaertspecialisten behoorden, zodat vandaag terecht mag gezegd: een literair tijdschrift dat in het Reynaertlandschap een eerste rol heeft gespeeld en baanbrekend, blijvend werk heeft verricht. Herman en Reynaert kunnen tevreden zijn. Wellicht oordelen jonge en vooral meer commercieel gerichte en postjesminnende zogezegde culturele roergangers daar anders over: te oubollig, te eenzijdig, te provincialistisch, mannen die vastgeroest zitten in middeleeuwse tijden waarmee je vandaag geen bal opschiet. Intussen leverden die middeleeuwen het beste wat onze literaire cultuur heeft voortgebracht, honderdmaal degelijker dan heel wat hedendaagse blotebillenliteratuur en gek gekluts met cryptisch gebral. Maar daar is blijkbaar meer geld voor. Met weemoed denk ik aan die voorbije twintig jaren, een stuk van mijn leven. De Tiecelijnvlek kan niet meer weggewist worden. Ik was nooit een specialist, miste daarvoor de wetenschappelijke opleiding. Ik was wat Anton van Wilderode een ‘amator’ noemde, een minnaar van een onzeglijk knap verhaal, het beste wat ooit in de Nederlanden verscheen. En daarvan heeft Tiecelijn ruimschoots getuigenis afgelegd. Ik ben fier dat ik daaraan een heel klein beetje heb mogen meewerken. Sint-Niklaas, 14 augustus 2007
Pastoor Jozef de Wilde, nestor van de vossenjagers bij de voorstelling van Tiecelijn in 1988.
Tiecelijn, 20, 2007
300 ■ Alexander
Schwarz
Maupertuus in Porrentruy Een keer per jaar leef ik enkele dagen in een andere wereld. Hij heet Ajoie en ligt (voor mij) achter de twee tunnels, hoog boven het pittoreske stadje Saint-Ursanne aan de rivier Doubs in de Zwitserse republiek Canton du Jura. Ik ben daar, in Porrentruy, het centrum van de Ajoie, expert Duits bij de maturiteitsexamens in de twee middelbare scholen van het kanton, het Lycée cantonal en het katholieke Collège Saint-Charles. In het Collège mag ik wonen en daarvoor geef ik soms als dank een les aan de studenten, bijvoorbeeld over de taalverschillen tussen het Frans en het Duits of over Tijl Uilenspiegel. In het Collège beginnen ook al mijn wandelingen door Porrentruy. Vanuit mijn kamer zie ik rechts op een rots het trotse middeleeuwse kasteel. Beneden, langs de kleine rivier, die ik met open ramen kan horen, ligt de oude voorstad. Dan gaat het naar links, zachtjes de heuvel omhoog, door de oude stad en langs een ‘betoverde’ vijver tot op de top, het Lycée, het oude jezuïetencollege, en zijn prachtige plantentuin. Op een van mijn wandelingen moest ik, niet plotseling maar heel geleidelijk, aan iets denken wat ik gelezen had. Niet in een verhaal, maar in een wetenschappelijk werk over een verhaal. Ja, in Rik van Daeles proefschrift Ruimte en naamgeving in ‘Van den vos Reynaerde’. Ik keek van het kasteel naar het lyceum en zag hof en hol. Het kasteel staat natuurlijk voor het hof van koning Nobel. De haan, het wapendier van de familie van de Baseler vorst-bisschop Blarer von Wartensee, die op de toren geschilderd is, herinnert aan Cantecleer, die over zijn dochter Coppe weeklaagt. Het voorstadje aan het water is de plaats van Bruuns avontuur. De grote gotische graanzolder doet denken aan Tibeerts muizen, de Cour des Moines is de priorij uit Reynaerts biecht op zijn tocht met Grimbeert naar het hof. De betoverde vijver herinnert aan Kriekeputte, dus blijft voor Maupertuus alleen nog maar het Lycée. Mijn verrassing was dan ook niet zeer groot toen ik in de plantentuin een klein bronzen beeld met twee jonge vossen vond. En zo werd Porrentruy nog in een andere betekenis voor mij een ‘andere wereld’: de wereld van Reynaert. Dat past zelfs bij een mooie etymologie (ook al zou ze niet helemaal correct zijn): Porrentruy = pourri trou = kwaad hol = Maupertuus. Ik ben ervan overtuigd dat men in elk land deze ‘andere wereld’ kan vinden, als men maar op vossenjacht gaat. De vossenjacht is misschien niet altijd even wetenschappelijk, maar grote literatuur heeft aan meer mensen iets te zeggen dan alleen maar aan wetenschappers. Maar wat zou ik nu doen met mijn wetenschap dat Porrentruy een van de vele Maupertuussen is? Dat is toch iets te persoonlijk om het aan andere mensen te vertellen. En wat zouden de mensen in Porrentruy (les Bruntrutains – of natuurlijk: Brun-Trutains) met Nederlandse middeleeuwse literatuur te maken willen hebben? Toen schoot mij een andere gedachte te binnen. In plaats van een les zou ik de studenten van Saint-Charles voorstellen om een toneel te spelen, een openluchttoneel in de straten van Porrentruy. En het zou met Duits verband moeten houden omdat dat mijn vak is. Duits wordt in het Frans soms ‘la langue de Goethe’ genoemd, en
Tiecelijn, 20, 2007
301 zo had ik tegelijkertijd een titel – Goethe à Porrentruy – en een idee. Stukken uit Goethes Reineke Fuchs zouden gelezen worden, de passages van de verteller door ‘Goethe’, de andere door de verschillende beesten die het woord hebben. Een gesprek tussen Goethe en de das zou parallel met deze lezingen lopen en als commentaar en verklaring dienen. ‘Goethe’ kent natuurlijk het verhaal; Grimbeert kent het niet, maar hij kent de beesten – en hij weet waar Maupertuus ligt, wat Goethe niet weet. Daarom vergezelt Goethe de das graag op diens weg naar Reynaert om hem voor de derde keer te dagen. En de das op zijn beurt neemt hem graag mee omdat hij niet weet wat hem na de vernederingen van Bruun en Tibeert wacht. De tekst van dit gesprek tussen das en dichter was mijn eigen kleine creatieve bijdrage. De studenten van Francis Heinrich, leraar Duits van Saint-Charles, hebben het uit het Duits naar het Frans vertaald. En de maskers en kostuums gemaakt. Onder de leiding van Henri Jolissaint, leraar wijsbegeerte, zal het stuk in september 2007 tweemaal opgevoerd worden, een keer voor de studenten, een keer voor het brede publiek. Sommige leraars zijn een beetje bang voor alles wat zou kunnen mislopen, maar de studenten delen mijn optimisme. De tekening die een van de studentes (Sûria Barbier) spontaan gemaakt heeft, bewijst dat ze zelfs mijn vermoeden delen dat ze in Porrentruy in een andere wereld leven. Lausanne, 26 juli 2007
Tiecelijn, 20, 2007
302 ■ Herr
Seele
Mijn grootmoeder was een foxy lady. Een mooie vrouw. Een sexy dame. Net als in ARE YOU EXPERIENCED van James – Jimi – Hendrix uit 1967... Hendrix, Hen, de kip en de vos ‘You make me feel like feel like sayin’ foxy foxy foxy lady’ FOX – FUCHS in het Duits. Bij mijn geliefde radiostation BBC World Service werkt ene Rachel Fuchs, die altijd voorzichtig wordt aangekondigd als Rachel Fjoeks, want het heeft veel weg van Rachel Fucks. Rudi Fucks de ex-directeur van het Stedelijk Museum van Amsterdam, die het meer van geslepenheid moet hebben, dan van inzicht. – ‘t is ne loozen (op z’n West-Vlaams) – in 1517 uitgegeven boek: de Loose Vossen der Werelt De loosheyt van de vos betekent: zijn sluwheid, bedrog en list. Op een tekening van Hieronimus Bosch ‘Het veld heeft ogen, het bos heeft oren, ik wil zien, zwijgen en horen’ zien we vreedzaam samenliggen – de vrije liefde! – een haan en een vos. Even later – maar toen was Bosch al een eind verderop – wordt de haan de kop afgebeten door de vos. De vos kan goed lullen. Hij lult er zich uit, ‘t is een redenaar. Reynaert komt niet van Rein van aert, maar van redeneren, redenaar, een kletskous. Een held voor deze tijd, graag geziene gast in tv-panels en talkshows. Altijd klaar voor een witz. Maar we hoeven geen tv te kijken! Laten we naar het Museum voor Oude Kunst gaan in deze stad Gent! Een andere vos van Bosch staat op het schilderij ‘Hieronymus’ (Hieronymus is aan het bidden maar lijkt te slapen. Het verschil is vaak klein. Mijn Bobonne zat uren als het ware ingedommeld, maar echter waakzaam, te bidden voor het grote raam van haar belle époque-huis); linksonder zien we een slapende vos. Wat verderop een dode haan. Wat voor zin heeft doodbijten als je de prooi niet opeet? Vegetariër, maar niet vies van doodslag. You make me feel like sayin foxy lady fox sex sox Het Engelse oude woord Foxey betekent stank. Jimi overlijdt aan een overdosis.
Tiecelijn, 20, 2007
303 Drugdealers kennen deze truuk: om drugshonden te misleiden, geen tijger in je tank, maar een vos meenemen in de wagen! De kunst van het misleiden. Lust en list. De list, het strategemen. De spreuk: ‘Wereldwijsheid is een kwestie van geleerdheid, rationele omgang met de mensen om je heen is een kwestie van getruceerdheid’ Reynaert de Vos toont dit aan: hoe beschaafder een maatschappij, hoe meer bedrog. Reynaert is een praktische geest, wars van moraliseren en vermanen. De Reynaert is populair als de beschaving hoogtij viert, tijdens de late middeleeuwen, in de negentiende en twintigste eeuw en nu ook zoals deze verse editie toont. Het strategemen, zeer geliefd wapen van de Chinese krijgsheer, is van oudsher ook het wapen van de vrouw. De vrouw omhult zich met de mantel van de list. Een dame draagt een vos. Een mantel van vos. Mijn mooie Bobonne kocht een bontmantel in Oostende. De pels heette heel chique Rat Du Nord. Toen ze later begreep dat hij van muskusrat was vervaardigd, gaf ze hem aan een vriend. Perzisch spreekwoord: ‘De geslepenheid van de vrouw is even groot als het gewicht van een ezel.’ De vrouw bestaat niet, Lacan zegt het. Ze heeft de list nodig, ze IS haar eigen bontmantel. Vrouwen zijn praktisch, geen gemoraliseer, geen vermaningen. Je pense donc je suis. Je suis jésuit. Je pense... je peint donc je suis. Ik schilder dus ik ben. Ik maak me op dus ik ben. Je pense, ik peins dus ik ben. Ik veins dus ik ben. Alles in de natuur is camouflage. Mijn favoriete boekje: Animal Camouflage, een Penguin uitgave. De foto’s erin lijken zinloze prenten: de dieren zijn zo goed gecamoufleerd dat je ze niet van de achtergrond kunt onderscheiden. Is deze editie boerenbedrog? Het surrealisme is een kunstvorm – als de vrouw – die aanleunt bij de natuur. Alles is fake, grap, prank. Ceci n’est pas une femme. Het beest vos, met één van de mooiste staarten uit het dierenrijk, is een surrealist. Een slapende vos vangt geen kippen. Ik geloof dat het Gilles Deleuze was die zei dat ‘Kunst ontstaat uit schaamte’, het kan ook iemand anders zijn geweest. Maar Kunst is ook immer prank, scherts, bedrog en bedriegen. Trompe ce oeil! Al is ook schaamte – het rood worden – kleur aanbrengen op z’n gelaat en dus schilderkunst. Rood is een duidelijke kleur. Vulpes, de rode vos is een duidelijk dier, geen impressionist. Surrealist! Veel truuken op de mouw. Oh foxy foxtrot met je elastieken benen!
Tiecelijn, 20, 2007
304 Het mannetje is de rekel, het wijfje heet moervos. Een troep vossen is in ‘t Engels a SKULK of foxes. Ik ben Jan Vos – lied van Wim T. Schippers – en als ik speel dan gooi ik alle remmen los!
Herr Seele, pseudoniem van Peter van Heirseele (°1959), is kunstenaar, striptekenaar (Cowboy Henk), programmamaker, scenarioschrijver, presentator, mediafiguur, pianostemmer, -hersteller en -verzamelaar. Enkele van zijn tv-programma’s zijn Sfeervol Bullshitten, Kamagurka en Herr Seele, Johnnywood, Lava, Wees Blij Met Wat Je Hebt en Bob & George. De bovenstaande tekst was zijn zeer bijzondere en gesmaakte inleiding (voorzien van een koffer attributen) van de nieuwe druk van Henri van Daeles Reynaertbewerking (uitgeverij Manteau) met de prachtige tekeningen van Klaas Verplancke op 31 januari 2007 in Het Vosken op het SintBaafsplein in Gent.
Tiecelijn, 20, 2007
305 ■ Elze
ter Harkel
Vos kruiste ook mijn pad Beste Eekhoorn, Als je deze brief leest, als hij dus daadwerkelijk bij je aankomt, aankomt met de wind, ben ik weg. Of tenminste, bijna weg. Ik ben vastbesloten. Dus dat weet je dan nu. Vastberaden heb ik besloten weg te gaan. Ik ben zo vaak aangekomen dat ik nu wel eens weg wil. Houd daar rekening mee. Ik deel je dit mee. Want ik weet het echt zeker. Tenminste als er niets tussenkomt. Daarom groet ik je toch maar. Voor alle zekerheid. Want weg is weg. Ga jij wel eens weg? Wil je mij dat schrijven? Tot later, Tiecelijn. De Friese dichter Jan Wybenga toont in zijn gedichten een sterk besef van vergankelijkheid, zo niet doelloosheid van het menselijke bestaan. Zou hij ons als aankomende schoolmeesters daarom hebben voorgelezen uit Van den Vos Reinaerde? (uitgegeven door Tinbergen bij J.B. Wolters/Groningen-Djakarta, bezorgd door Van Dis, veertiende druk, 1956, gebonden f 3,90). Hij deed dat met verve en met een Friese tongval. Wij vonden dat wel mooi en gemakkelijk. Want zelf waren we nog niet zo bedreven in het lezen van middeleeuws Nederlands. Of ik toch in die jaren de tekst zelf ook las, ik herinner het me niet. Het was 1972 toen Reinaart bij mij weer in beeld kwam. Paul Biegel maakte een eigentijdse bewerking, om, net als Willem destijds, het volk te vermaken, zoals hij in zijn inleidende Ter Waarschuwing schreef. Daarom koos hij voor een spreektaaltekst ‘in een poging de geladenheid van het middeleeuwse vers te spuien in het taaleigen van heden’. Nou, daar is hij behoorlijk in geslaagd. Ikzelf las het pas verschenen boek met veel plezier en besloot het in de klas tijdens de boekpromotie ook maar eens aan de orde te stellen. Dat hield dan in: iets over de achtergronden en iets over Paul Biegel vertellen en een enkel fragment uit het boek ter illustratie voorlezen. Het boek zou daarna opgenomen worden op de plank zojuist verschenen en geleend kunnen worden. Dat boek, Reinaart de Vos, door Paul Biegel bewerkt, kwam nimmer op die plank terecht! Ik moest en zou nog een fragment voorlezen, en ‘Nog een klein stukje, meneer!’ Ik ontkwam er niet aan: binnen onverantwoord korte tijd (er moest toch eigenlijk ook geplust, gemind en geschreven) had ik het boek helemaal voorgelezen. Rode oortjes en vaak hilariteit. Wat meneer wel allemaal voor woorden gebruikte en situaties beschreef! Het boek was daarna zelden in de boekenkast. Ik herinner me verontruste ouders die informeerden hoe het toch zat met ene juffer Julock en meneer pastoor en z’n lekkere spelletje. En die vos, kruipt die nou echt met zijn tante in bed? Was enige boetedoening misschien op zijn plaats? Nomine Patrum Christum Filje. Biegels bewerking is door de kinderen van mijn klas stuk gelezen en werd snel vervangen door een nieuw exemplaar.
Tiecelijn, 20, 2007
306 De in 1498 bij een Lübeckse drukker verschenen incunabel met dertig houtsneden die de Nederduitse Reyneke de Vos verbeelden, vormden de aanleiding voor mij om me opnieuw, heftiger nu, uitgebreider, met veel plezier met Reinaart bezig te houden. Ik was ondertussen met lood gaan drukken, mijn pers zou in 1998 tien jaar bestaan en ik wilde een letterproef samenstellen van de letters die ik gebruikte bij mijn uitgaven. Om te vieren. Zo ontstond Tibeerts* Laatste Strohalm**, een letterproef (Stad Groningen, 1998) in een oplaag van negentig exemplaren. Het drukken ervan was een groot genoegen. Maar het meest boeiende en inspirerende was het voorwerk, het veldwerk. Ik had me voorgenomen om verschillende bewerkingen van het vossenverhaal, in verschillende talen en dialecten te gaan lezen. De Tibeertpastoorscène zou de rode (oef) draad vormen …with his claws and teeth so fastened on his genytors, that not in great Turkes Seralia, was not a cleaner Eunuch… Dat leverde veel zoekwerk op. Bibliotheken, rommelmarkten, antiquariaten, marktplaats.nl, overal zocht ik. En ik vond zo’n 30 variaties op een pijnlijk thema. Dat was genieten. Vooral ook omdat anderen met mij genoten, opnieuw genoten, van het immer actueel blijvende vossenverhaal. En weer las ik Paul Biegel voor: Christemezielen, kijk nou es wat een ramp. Wat een ellende, wat een schande, wat zonde en jammer. (…) Stomkop met je strik! Heeft die roodgloeiende duivel je soms verteld dat je hier die strik moest zetten? Kijk nou wat er gebeurd is. Zie je dat niet? Daar op de grond ligt het, daarzo, van je vader is dat, je eigenste vader, schade en schande en zonde en jammer ligt daar. Wat kan hij nou nog? Wat is hij nou nog waard? Wat denk je, als die wond al heelt, dat ie z’n lekkere spelletje nog spelen kan? Of zoals Stijn Streuvels het vertelde: en razend van pijn deed hij eenen sprong naar ’t hoofd van den huisbaas. Die dicht genaderd was, en beet hem den neus af, zoodat hij in onmacht viel. Jan Wybenga, Paul Biegel, de Lübeckse drukker, Louis Paul Boon, Tiecelijn, Rik van Daele en Willem, die Madocke maecte hielden me en houden me bij de les. De les die te leren valt uit die avonture van Reinaerde. Zo, en nu ga ik mijn kleinkinderen voorlezen.
Mijn allerbeste Tiecelijn, Het doet mij werkelijk geen goed dat je vastbesloten bent weg te gaan. Het doet me zelfs verdriet. Ik weet niet wat ik ermee aan moet. Ik heb er lang over nagedacht. Over dat je zo vaak aankwam. En dat je nu weg wilt. Laat mij je iets aankondigen. Het is niet somber. Nee, juist niet. Je put er misschien hoop uit. Laten we elkaar weer zien: tijdens een warm weerzien. Daarom schrijf ik je bij dezen. Tijdens dat weerzien kunnen we, onder voorbehoud, misschien onze stemmen bundelen. Ik bedoel: samen zingen. Op een mooie pinksterdag. Zoals vroeger wel meer gebeurde. Kunnen we ook dansen, om de boom van olifant. Hij klimt niet meer, danst vaker. Meer dieren kunnen dan meedoen. En we kunnen weer nieuwtjes uitwisselen: die en die is dood, en heb je het al gehoord van Tibeert… Gaarne Tiecelijn, overweeg mijn brief. Dat wil ik. Eekhoorn Groningen, 6 augustus 2007
Tiecelijn, 20, 2007
307 ■
Georges van Dooren
Vossenverhalen van Fong Siue-Fong (1903-1976) In 1955 verscheen de eerste editie in het Frans van de Fong Siue-Fong Fables. Het boek werd gedrukt in de Volksrepubliek China en bevat 51 dierenverhalen en is voorzien van 26 houtgravures van Huong Yong-yu. Evenals de zeer oude dierenverhalen geven de fabels een bepaalde toestand weer of klagen die zelfs aan. Om in de sfeer te komen citeer ik eerst een poëtische beschrijving van China, zoals de Vlaamse pater Valère Rondelez het land in 1947 in De Gele Orkaan beschreef: ‘China! Heerlijk land met de tover van oude beschaving, met cultuur die eeuwen kent. Land met schittering van kleuren en sierlijke lijnen. Hier vecht een volk voor zijn bestaan met een grond, wiens vruchtbaarheid geboeid ligt aan de banden van een grillig klimaat. Goed en gaaf is dit volk, maar arm en bedreigd.’ 1 Wie was deze Fong Siue-Fong? Als zoon van een kleine boer, geboren in 1903 in het district Yiwou van de provincie Tchékiang, had hij het geluk school te kunnen lopen om op zestienjarige leeftijd naar de normaalschool (in Nederland: Kweekschool voor Onderwijzers; nu Pedagogische Academie voor Basisonderwijs) van Kinhowha te gaan. Hij werd er aan de deur gezet omdat hij deelnam aan een studentenbetoging. Toegelaten tot de normaalschool van Hangtcheou slaagde hij erin om zijn diploma van onderwijzer te behalen. In 1925 begaf hij zich naar Peking, waar hij gedurende enkele maanden privé-onderricht gaf bij een rijke familie. In 1927 trad hij toe tot de Chinese communistische partij (CCP). In 1921 en 1922 schreef hij zijn eerste verhalen en gedichten. Van 1925 tot 1932 zette hij al zijn krachten in om de Russische literatuur in China te introduceren; daarbij toonde hij zich een vurige propagandist van het marxisme in de kunst en de literatuur. In 1930 was hij – volgens zijn eigen inleiding tot zijn fabels – een van de stichters van de Liga van de Linkse Schrijvers. Eigenaardig genoeg vinden wij zijn naam niet terug bij de opsomming van de stichters in verscheidene boeken en encyclopedieën die deze Liga aanhalen. Kwam dit door zijn grote liefde voor de Chinese volksmens die hij in zijn poëzie uitte, of kwam er een naamsaanpassing bij zijn toetreding tot de CCP? Of veranderde hij zijn naam toen hij het Rode Chinese Leger gedurende de ‘Lange Mars’ van 1934 tot 1935 vervoegde? Of ging hij niet akkoord met de visie van de Liga, die het ‘sociaal realisme’ in de literatuur liet overheersen? In de communistische partij werd hij alleszins Feng Xuefung genoemd. Blijkbaar zou zijn oorspronkelijke naam Feng Fuchun zijn. Genoeg stof om deze Chinese puzzel door een specialist te laten uitpluizen. In 1941 werd hij in het bezette gebied gearresteerd door de Kuo Min Tang (KMT). Bij het verlaten van de gevangenis in 1942 had hij talrijke essays en fabels geschreven. Bij de 51 fabels van Fong Siue-Fong zijn er een tiental waarin de vos voorkomt: met name De vos die in het moeras was gevallen, De vos, de wolf en de geiten, De brandstichtende vos, De vos en de kip, De vos en de haas, De vos en het konijnenhol, De wolf, de vos, de aap en de boerin en tot slot De vos en de krabben. Om de lezer een idee te geven van deze fabels hebben wij er een drietal uit het Frans (verkort) geparafraseerd.
Tiecelijn, 20, 2007
308 1. De brandstichtende vos Er wordt verteld dat op zekere dag een vos in allerijl door het veld liep, een trompet in zijn snoet en een fakkel aan zijn staart. ‘Brand,’ riep hij met de trompet. ‘Bandieten branden uw huizen af.’ Terwijl hij op die wijze iedereen alarmeerde, stichtte hij met de toorts stevig aan zijn staart gebonden overal brand. De toegelopen bewoners van het dorp waren met stomheid geslagen door dit ontzettende spektakel. Zeer tevreden met zijn succes, legde hij hen de betekenis van zijn stunt uit. ‘Beste vrienden,’ sprak hij hen toe. ‘U weet zo goed als ik dat de schaduw steeds het voorwerp volgt. Wat ik u hieruit wil leren is dat een brand altijd uitbreekt daar waar men roept: ’Brand’.’
2. De vos, de wolf en de geiten Op zekere dag drong een vos in een kudde geiten. Van de algemene verwarring profiterend, pakte hij een geitje beet en vluchtte hij ijlings weg met zijn prooi. De geiten hadden zo’n schrik dat ze de dief niet eens hadden herkend. Ze dachten dat de wolf de dader van de roof was. In koor riepen ze: ‘De wolf komt alweer ons domein binnendringen. Opnieuw komt hij ons van streek brengen.’ Enkele dagen later ontmoette de vos de wolf op zijn weg. ‘De geiten gooien de steen naar u,’ zei hij. ‘Ze willen uw reputatie bezoedelen, zonder hun lastertaal te bewijzen.’ ‘Dit is niet helemaal juist,’ antwoordde de wolf. ‘Men kan niet zeggen dat hun woorden geen enkele grond hebben. Indien ze zo praten, komt het doordat mijn faam veel groter is dan de uwe. Wanneer men van een agressor spreekt, is het mijn naam die onvermijdelijk over hun lippen komt.’
3. De wolf, de vos, de aap en de boerin Op een dag vermomden een wolf en een vos zich als hoge functionarissen, terwijl een van hun vrienden, een aap, zich zo had aangekleed dat hij hun knecht leek. Onze drie kameraden beslisten toen op inspectietocht te vertrekken om erachter te komen of het volk zijn oude deugdzaamheden behouden had. Nauwelijks het bos uitgekomen, merkten ze een boerin op. ‘Laten wij aan onze taak beginnen,’ zei de wolf. ‘Ik heb de indruk dat wij hier met een eerlijke vrouw te maken hebben. Zij zal ons zeker niet bedriegen.’ ‘De eerlijkheid kan inderdaad beschouwd worden als een goede deugd,’ voegde de vos eraan toe. ‘Zij is in elk geval noodzakelijk voor het mindere volk. Ik heb in mijn verhandelingen steeds aangedrongen op dit punt.’ ‘Zeer goed! Bravo!’, zei de aap. De wolf en de vos naderden de boerin. ‘Goede vrouw, heeft u enkele kippen in huis?’, vroegen ze haar. ‘Wij hebben niet de intentie om er veel te nemen. Eén voor elk van ons volstaat.’ ‘Wat mij betreft, ik ben vegetariër,’ vervolgde de aap, ‘ik ben al tevreden met een mandje tuinbonen.’ ‘U bent welgekomen,’ antwoordde de boerin. ‘Geeft u de moeite om binnen te komen alstublieft. Het is eigenaardig dat prominenten hier passeren. Het is voor mij
Tiecelijn, 20, 2007
309 een onverhoopte eer.’ Nadat ze bij de boerin binnen waren gegaan, aten de wolf en de vos elk een kip, en de aap verorberde een schotel tuinbonen. Maar eens hun maaltijd beëindigd, voelde geen van hen zich voldaan. ‘Hebt u geen schaap?,’ vroegen de wolf en de vos nogmaals. ‘Een schaap is niet meer waard dan kippen.’ ‘En pindanootjes?,’ voegde de aap eraan toe. ‘Ik ben niet veeleisend. Ik houd niet van dure gerechten.’ ‘Ik heb een schaap en pindanootjes,’ antwoordde de boerin. ‘Bedient u, bedient u!’ De wolf en de vos verdeelden het schaap, terwijl de aap zich ten goede deed aan een halve mand nootjes en de rest in een meegebrachte zak stak. Maar geen enkele van de drie kameraden was voldaan. ‘Hebt u geen varken?’, vroegen de wolf en de vos. ‘Kastanjes zouden voor mij al een goede zaak zijn,’ zei de aap. ‘Ik heb inderdaad een varken dat net is vetgemest. Ik ging u zelfs vragen om ervan te proeven. Ik heb tevens een grote provisie kastanjes in een mand. De wolf en de vos aten het varken op. De aap legde de helft van de mand kastanjes in zijn zak. Daarna at hij de rest op, die hij uitstekend vond. Maar geen van de drie kameraden had een volle buik en ze maakten zich kwaad. ‘Breng ons uw koe,’ eisten de wolf en de vos. ‘Ik moet noten hebben,’ beval de aap. De boerin bracht haar koe en bracht noten. Maar dat volstond niet om de eetlust van onze drie personages te remmen. ‘Wat hebt u nog?,’ vroegen ze. ‘Ik heb nog één ding,’ antwoordde de boerin, terwijl ze een bijl nam, waarmee ze gewoonlijk hout hakte. Zij had nog nooit iemand zo snel naar buiten zien stormen, zoals de wolf, de vos en de aap. Deze fabels van Fong Siue-Fong veroordelen zonder uitzondering en zonder pardon de vijanden van het volk, tot welke klasse ze ook behoren, zowel de bureaucraten als voortbrengers van reactionaire cultuur, de uitbuiters van het volk en de vreemde imperialisten. Ik voel een zekere verwantschap tussen Fong Siue-Fong en ‘Willem die Madocke makede’. Beiden vertoefden in de nabijheid van de ‘Hogere Regionen’ en wisten heel goed wat er bij het gewone volk in het dagelijkse leven gebeurde. Beiden gebruikten dieren om de mens een masker op te zetten. De vos trekt in deze verhalen steeds aan het langste eind en is de triomfator. Stekene, 21 augustus 2007 1. Geciteerd uit: De Gele Orkaan. Schetsen verzameld door Valère Rondelez, missionaris van Scheut in 1947. We lezen in het boek over de belevenissen van de paters scheutisten in hun missiegebied in Mongolië na het wegtrekken van de Japanners en volgend op hun confrontatie met de Chinezen. Op de website Run Run Shaw Librairy van de City University of Hong Kong staat vermeld: Fong, Siue-Fong 1903 – is not used in this library catalog. Feng, Xuefen, 1903 – is used instead.
Tiecelijn, 20, 2007
310 ■ Taf
van Duffel
Discussie tussen dieren uit het Reynaertverhaal ‘Het Fonds heeft ons de das omgedaan,’ beseft Grimbeert. ‘Het is dan ook een wolf in een schaapsvacht,’ meent Isegrim. ‘Het redeneert als een kip zonder kop,’ klaagt Coppe. ‘Als men de vos niet vangen wil, kan men geen honden vinden,’ stelt Reynaert. ‘’t Is om op de aap te schieten,’ hekelt Botsaert. ‘Wij zitten met een kater,’ oppert Tibeert. ‘Wij zijn bij de beer gedaan,’ repliceert Bruun. ‘Wij worden behandeld als een hond,’ jankt Courtois; terwijl Botsaert schimpt: ‘Wij zijn de aap in het spel. Wij staan voor aap.’ Terwijl Nobel opvliegt als een briesende leeuw, Courtois tekeer gaat als een razende hond, Cantecleer zo rood ziet als een haan, Cuwaert zo blo als een haas…, Pancer de koude bever krijgt, Roede loopt als een kip die haar ei niet kwijt kan, vindt Bruneel dat Tiecelijn die ezelsstamp niet verdient. ‘Wij worden voor de leeuwen gegooid,’ brult Nobel. Inderdaad, ‘wij worden voor de wolven gegooid,’ huilt Isegrim. ‘Nochtans zijn wij niet als geen hongerige raaf geweest,’ krast Tiecelijn. ‘Wij hebben nooit de gebraden haan uitgehangen,’ roept Cantecleer. ‘Maar ja,’ sneert Rijn, ‘een blode hond wordt zelden vet.’ ‘Wie een hond wil slaan, vindt allicht een stok. Wij zullen het nooit weten waar de hond gebonden ligt.’ ‘Wij zijn aan een kwade ram gebonden,’ mekkert Belijn. ‘Wij kunnen toch niet dik in de beer zitten,” merkt Bruun op. ‘De raven zullen u geen brood brengen,’ zucht Tiecelijn. ‘Al heb ik de aap binnen,’ verkondigt Firapeel, ‘toch zal ik de aap niet aanspreken.’ Ik ook heb een dikke hond opzij liggen, blaft Courtois, maar ik zal mijn hond niet loslaten.’ ‘Het zal dan wel een witte raaf worden,’ treurt Tiecelijn. ‘Och,’ filosofeert Cuwaert, ‘veel honden zijn des hazen dood’. ‘Je weet hoe de hazen lopen, maar je kunt nooit weten hoe een koe een haas vangt.’ ‘Men moet een oude aap geen muilen leren trekken,’ grijnst Firapeel. ‘Worden wij met een vossenstaart gegeseld?’ vraagt Reynaert zich af. Wij weten het niet, maar alleszins mogen wij onze vossenstaart niet laten hangen. Het jaarboek Tiecelijn moet als een echte witte raaf verschijnen. ‘Wij moeten vermijden dat er geen haan meer naar kraait,’ pleit Cantecleer. ‘Wij zullen moeten vechten als een leeuw,’ oordeelt Nobel. Zal hij het leeuwendeel voor zijn rekening nemen? Naar het ‘gezegde woord’ te boek bij Van Dale. Lochristi, juli 2007
Tiecelijn, 20, 2007
311
Paul Verhuyck
Twee tekstkritische notities Renart II v. 5 en Reynaert v. 6 Rik van Daele vraagt een spits stukje voor Tiecelijn 76, jaargang 20, slotnummer 3/4, het laatste trimestrieel nummer. Tiecelijn is een voortreffelijk en uniek tijdschrift. Dat wil ik even gezegd hebben. Voor het overige is hulde aan Tiecelijn en aan Rik van Daele al te evident. Al te evident is ook het gifgroen, anarchistisch beschimpen van de overheid, die middels de adviescommissie van het VFL Tiecelijn niet meer wil subsidiëren. Dit gezegd zijnde, wil ik twee kleine tekstkritische notities bij de Reynaertmaterie maken, één over de Franse, één over de Vlaamse. Het zijn twee kleine ergernisjes die ik al lang koester, maar nu kwijt wil.
Roman de Renart, branche II, vers 5 De branche II geldt als de eerste Renart-tekst. Kun je nagaan hoe aleatoir de nummering van de Franse branches is. De tekst werd toegeschreven aan Pierre de Saint-Cloud en gedateerd 1174-1177. Zoals de meeste Reynaerdofielen weten, zijn zowel de attributie als de datering al vaker op de helling gezet. In dit heikele wespennest wil ik mij niet wagen. Ik wil alleen iets zeggen over vers 5: De Tristan qui la Chievre fist. Alle handschriften geven als derde woord qui, behalve twee: que (Strubel) en dont (Roques).1 De context is eenvoudig weer te geven. In de proloog richt de anonieme auteur zich tot zijn toehoorders en somt een aantal literaire werken op, die hij bij zijn publiek bekend acht, zoals het verhaal van de ontvoering van Helena door Paris, fabliaux (boerden) en chansons de geste (jeesten). In dat rijtje hoort bovenstaand vers 5 thuis, waar Tristan ter sprake komt. Nogmaals vers 5 met vers 6 erbij: De Tristan qui la Chievre fist Qui assez bellement en dist. Vertalen is interpreteren, luidt het gezegde. Dat geldt zeker hier. Alle hogervermelde edities vertalen ongeveer hetzelfde: les aventures de Tristan d’après le beau récit de La Chièvre. In het Nederlands komt het neer op: het mooie Tristanverhaal geschreven door de heer La Chièvre, meneer De Geit. Foulet 1914 begreep het ook al zo: La Chèvre heeft Tristan geschreven.
Tiecelijn, 20, 2007
312 Roques 1951: La Chievre, auteur van een verloren roman over Tristan. Dufournet-Méline 1985 vragen zich af: de roman, geschreven door de heer La Chièvre is niet bewaard; heeft hij wel ooit bestaan? Tregenza, in een klein artikeltje (MLR 1924) maakt het wel erg bont: hij meent dat zowel Béroul, de Tristanauteur, als Pierre de Saint-Cloud een verloren Tristanroman gekend hebben, geschreven door La Chièvre (omdat er enkele gelijkenissen tussen de Tristan van Béroul en de Renart zouden zijn). Williams (BBSIA 1972) meent dat Le Chèvre (sic) geen persoon, maar een titel is. Strubel 1999, p. 1104, verwijzend naar het artikel van Lodge in Romania 1983, vraagt zich af of we que of qui moeten lezen. Met que gaat het over een verloren werk over Tristan, geschreven door een onbekende auteur La Chèvre. Maar als we qui lezen, gaat vers 5 over Tristan die ‘de geit deed’, d.w.z. Tristan die, waanzin veinzend, zich als geit vermomde om ongezien zijn geliefde Yseut te kunnen ontmoeten, want ook in de Folie Tristan vermomt hij zich. Lodge: Tristan hangt de zot uit, speelt de geit, een gek beest. Een onbekende auteur, een onbekend werk, een onbekende vermomming. Ik geloof er niets van. Waarom zo moeilijk doen? Voor mij is de oplossing zonneklaar. Als we gewoon met de manuscripten lezen: De Tristan qui la chievre fist, d.w.z. met Tristan als auteur en Chèvre = Chèvrefeuille als verhaal, dan is dit een verwijzing naar Tristan die Chèvrefeuille, Oudfrans Chievrefeuil, geschreven heeft, zoals gemeld door Marie de France, de oudst bekende Franse dichteres, die circa 1165 een verhalenbundel uitbracht, de Lais, bestaande uit twaalf liefdessprookjes. Marie de France zegt zelf dat haar verhalende lais gebaseerd zijn op lyrische lais (het woord lai is verwant met ‘lied’). Verhaaltjes die verwijzen naar vroegere, verloren gegane liedjes. Chievrefeuil, het kortste lai, gaat over Tristan die eens te meer op een stiekeme manier zijn geliefde koningin Yseut wil ontmoeten en daartoe een kamperfoelie, un chèvrefeuille, op haar weg legt, verstrengeld in een hazelaar. Zijn symbolische boodschap is: kamperfoelie en hazelaar leven in symbiose; wij ook: Ma belle amie si est de nus Ni vus sans moi ni moi sans vus. [vv. 77-78] Mooie vriendin, zo vergaat het ons U niet zonder mij, ik niet zonder u. Op het einde van dit lai zegt Marie de France dat ze het navertelt naar Tristan, die als vaardig harpspeler het lied voor het eerst gecomponeerd heeft, om de vreugde van het weerzien met zijn geliefde te herdenken: Tristram ki bien saveit harper En aveit fet un nuvel lai. [vv. 112-0113] Dat lai, voegt Marie de France eraan toe, heet in het Engels Gotelef = Goat + leaf; in het Frans chievrefeuil = kamperfoelie = etymologisch ‘geitenblad’. Tristan was
Tiecelijn, 20, 2007
313 (fictioneel uiteraard) een dichter, muzikant en componist. We kennen – zij het indirect – één werk van hem: le lai du chievrefeuil. Het idee la chievre te lezen als een verwijzing naar het Lai du Chievrefeuil, werd in 1826 al geopperd door Méon in zijn editie van de Roman de Renart (de eerste ooit), en overgenomen door Paulin Paris in zijn Renart-vertaling voor zijn kleindochter uit 1861. Maar sinds Foulet 1914 en Tilander 1923 leest men liever que, ondanks de quasi-unanimiteit van de handschriften, en is La Chievre een fantoomauteur geworden!2
Van den vos Reynaerde, vers 6 Het Comburgse handschrift geldt als het beste, maar niet in vers 1 en vers 6. In vers 1 is Madock na rasuur vervangen door vele bouke; in vers 6 staat nog eens de naam van Willem: Die Willem niet hevet vulscreven. Deze ‘mededeling rammelt aan alle kanten’, (Janssens-Uyttersprot 1991), gegeven het beroemde vers 1: Willem die vele bouke maecte. In het Dyckse handschrift luidt vers 1, zoals bekend: Willam die madocke makede. En vers 6: Die arnout niet en hadde bescreven. In de kritische edities worden de twee handschriften gecombineerd tot: Die Arnout niet hevet vulscreven. Dit vers 6 heeft zoals bekend destijds geleid tot de mening dat Arnout/Aernout de eerste schrijver-vertaler van de Reynaert was, en wel tot vers 1885 – en dat Willem die tekst heeft bewerkt en voltooid. Dit gedachtespinsel wordt nu niet meer gevolgd. Maar Arnout dan? Alweer een onbekende auteur van een onbekend werk? Alweer een spook? Neen, niet als men A(e)rnout als een kopiistenfout voor Pernout leest. Deze suggestie is in de geschiedenis van het Reynaertonderzoek al vaker gedaan. Ik heb hier niets aan toe te voegen, behalve mijn persoonlijke, intieme overtuiging: doen! Arnout = Pernout. Pernout = Perrout/Perrot. Immers, Willem vertaalt de beginverzen van zijn Van den vos Reynaerde uit het Frans, uit Li Plait, de eerste branche van de Roman de Renart. De Franse schrijver van Li Plait meldt in de eerste verzen dat ene Pierrot/Perroz/Perrot niet alles over Renart verteld heeft (reden voor Foulet e.a. om de anonieme auteur van de ‘oud-
Tiecelijn, 20, 2007
314 ste’ branche te vereenzelvigen met Pierrot – en Pierrot vervolgens met ‘Pierres qui de Saint-Clost fu nez’, genoemd in de XVIe Franse branche! Over Forschungsgeschichte gesproken!). De structuur van de Franse en Vlaamse inleidingen is hier opvallend parallel. Waarom zou dat dan ook niet gelden voor Pernout/Perrot? Paleografisch is de verwarring goed mogelijk geweest; bovendien werd per of par vaak afgekort door een p met een streepje. Pnout kan als Arnout/Aernout gelezen of begrepen zijn. Vandaar mijn reynaerdelijke oproep: makkers, staakt uw wild geraas. Zoek niet verder, doe niet moeilijk. Arnout is een leesfout/schrijffout voor Pernout, Perrot, Pierre, al dan niet van Saint-Cloud – voor Pierke, zoals Boontje hem noemde. Voilà. Oef. Ik ben van mijn ergernisjes af. Nu zitten anderen er wellicht mee. Het gaat twee keer om een intuïtie die niet nieuw is, twee keer om een intieme overtuiging, twee keer om een evidentie, gestoeld op impliciete presupposities, die even onbewijsbaar als onweerlegbaar zijn (dat is tegelijk de kracht en het gevaar van evidenties). Toch geef ik deze twee kleine tekstkritische nootjes voor verbetering vatbaar, in de hoop dat deze elucubraties anderen opnieuw aan het denken zetten. Tegen de tijd dat Tiecelijn een jaarschrift is geworden. Graauw, 2 augustus 2007 Noten 1. Ed. Dufournet 1970; ed. De Combarieu du Grès & Subrenat 1981; Dufournet-Méline 1985, alle drie naar de ed. van de alfa-groep, Martin 1882-1887. Ed. Roques II, 1951, editie van de beta-groep: branche II is hier branche III, v. 3737: De Tristant dont La Chievre fist. Ed. Fukumoto-Harano-Suzuki 1983-5; gedeeltelijke heruitgave Biancotto 2005, ed. van de gamma-groep: branche II is hier branche I. Ed. Strubel & c, 1998, naar composiethandschrift, waar de branche VIIa heet: De Tristan que La Chievre fist. 2. Trouwens, qui of que maakt niet veel uit. In het Oudfrans van de twaalfde eeuw immers werd que (lijdend voorwerp) voor qui (onderwerp) gebruikt en qui voor que. Daar zijn ook voorbeelden van in de Roman de Renart.
Tiecelijn, 20, 2007
315 ■ Erwin
Verzandvoort
Verbaasd over veelzijdigheid, ongrijpbaarheid en schoonheid 20 jaar Tiecelijn. Dat is voor mij: 20 jaar lang iedere keer weer verbaasd zijn over de veelzijdigheid, ongrijpbaarheid en schoonheid van deze eeuwenoude vos. Ontelbare wetenschappelijke artikelen, vele artikelen over recente vondsten, mooie vertalingen, onder andere uit het Frans. Een degelijke bibliografie; boeiende themanummers zoals het fascinerende brievennummer. En de illustraties! De iconografische traditie van Reynaert is veelzijdig, gevarieerd en welhaast niet te overzien qua omvang. Ook altijd boeiend zijn de meer toeristische, streekgebonden artikelen en mededelingen. Dat Reynaert ‘leeft’, actueel is en een bindende factor vormt in een streek komt hierin heel goed tot uiting. Voor mij als Nederlander was dit altijd heel interessante lectuur. 20 jaar Tiecelijn heeft ook verbindend gewerkt onder de abonnementhouders. Er zijn vriendschappen door ontstaan die ik niet meer zou kunnen missen. Door Tiecelijn is de algemene en wetenschappelijke belangstelling voor Reynaert gestimuleerd, en verder uitgebouwd en voor een groot publiek gepropageerd. Door Tiecelijn is Reynaert de vos een literaire ‘heer van stand’ geworden, staande tussen en naast andere genootschapliteratoren, zoals Louis Paul Boon, Stijn Streuvels, Felix Timmermans, Louis Couperus, Godfried Bomans, Willem Elsschot, Willem Frederik Hermans. Dat is Karel en Beatrijs nog niet gelukt. Rosmalen, 14 augustus 2007
Tiecelijn, 20, 2007
Houtgravure van Antoon Vermeylen. Cadeau steunende leden van Tiecelijn in 2004.
Tiecelijn, 20, 2007
Afdeling 5
VOSSENHISTORIES
Vor Jahrhunderten hätte ein Dichter das gesungen? Wie ist das möglich? Der Stoff ist ja von gestern und heute. Johann Wolfgang von Goethe (1794)
Tiecelijn, 20, 2007
318 ■ Nicole
van Duyse
10 jaar Intergemeentelijk Project Het Land van Reynaert
Beste genodigden, leden en sympathisanten van het Intergemeentelijk Project Het Land van Reynaert, kenners van de vos Reynaert, Met een groot genoegen heet ik jullie allen hartelijk welkom op de academische zitting ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van het Intergemeentelijk Project Het Land van Reynaert. Bij het binnenkomen van het gemeentehuis wilden we jullie al op een gepaste manier onthalen, door één van de figuren uit de Vos Reynaerde in de huid van Frans Hakkemars. Het is mooi voor de gemeente Stekene om het voorzitterschap van het intergemeentelijk samenwerkingsverband op deze wijze te kunnen afronden. Vorig jaar is ons gevraagd om, één jaar vroeger dan voorzien, het voorzitterschap over te nemen, waar we met plezier positief op geantwoord hebben. Stekene heeft, zoals vele Wase gemeenten, affiniteit met Reynaert. Het mooie Reynaertbeeld op de kop van het perkje in de Polenlaan, de groep Reynaertbeelden in de Nieuwstraat uit 2004, het mooie houten beeld van Albert Poels in de ceremoniezaal en het wandtapijt in ons gemeentehuis, de fraaie Reynaertbanken bij de bibliotheek en bij de toegang van het Stropersbos, de Reynaertstraatnamen in Kemzeke, waar ook het Nobelkoor, de volksdansgroep Reintje Vos en restaurant Het Reintje huizen. Bij de jaarlijkse Herman Heyse-lezing komt tweejaarlijks het thema van de vos Reynaert aan bod. En dan is er nog Willem van Boudelo. Het Intergemeentelijk Project Het Land van Reynaert bestond in november 2006 precies tien jaar. Het is toeval, maar het is fijn dit hier te kunnen vieren, omdat de allereerste verkennende samenkomst in verband met de oprichting plaatsvond in Stekene, met name op 23 januari 1996 en dit onder voorzitterschap van toenmalig burgemeester Herman Rollier. De eigenlijke stichtingsvergadering vond plaats op 7 november 1996 in het stadskantoor te Hulst onder leiding van burgemeester Antoine Kessen en wethouder Paul Weemaes. Daar werd de oprichtingsakte ondertekend. De Hulsterse wethouder van Cultuur en Toerisme werd de eerste voorzitter tot eind december 1997. Daarom hadden we aan hem gevraagd om een toespraak te houden over de oprichting van het IGP. Wegens gezondheidsredenen is hij verhinderd en daarom zal ik zijn taak overnemen.
Tiecelijn, 20, 2007
319 Om het geheugen even op te frissen: het Intergemeentelijk Project Het Land van Reynaert is een grensoverschrijdend, cultureel samenwerkingsproject tussen gemeenten boven en onder de Belgisch-Nederlandse grens. Leden zijn alle Wase gemeenten, met name Lokeren, Sint-Niklaas, Kruibeke, Beveren, Moerbeke, SintGillis-Waas, Stekene, Temse, Waasmunster, Destelbergen en Lochristi en de Zeeuws-Vlaamse gemeenten Hulst en Terneuzen (Axel tot de fusie). De vzw Tiecelijn-Reynaert (thans vzw Reynaertgenootschap) is eveneens lid en adviseert bij de werking. Van bij de start werden de volgende doelstellingen geformuleerd: (1) De gemeenten in het Land van Reynaert streven naar een gezamenlijke promotie van de streek en naar een gezamenlijke promotie van het verhaal van Van den vos Reynaerde. (2) De gemeenten streven naar een afstemming van de grote variëteit aan initiatieven met betrekking tot de Reynaert. Zij onderhouden hiertoe contacten met de lokale initiatiefnemers. Hierbij wordt gedacht aan manifestaties, museale projecten, toeristische routes, podiumproducties, documentatiecentra, enzovoort. (3) De gemeenten streven naar een organisatie van intergemeentelijke grensoverschrijdende activiteiten. Het voorzitterschap wordt jaarlijks doorgegeven, waarbij elke voorzittersgemeente eigen klemtonen legt. Een aantal items lopen als een rode draad door alle jaren heen. Er is in de eerste plaats de gratis halfjaarlijkse nieuwsbrief met Reynaerdiaanse wetenswaardigheden. Lieven Dehandschutter en later Lucien Bats waren verantwoordelijke uitgever, Rik van Daele was van bij het eerste nummer samensteller en eindredacteur. De raad van bestuur fungeerde als redactieraad. Vervolgens was er de website www.landvanreynaert.com, waar de lezer onder andere de tekst van de laatste twee nummers vindt. Een van de meest opvallende realisaties is het stripverhaal Reynaert de Vos uit 1999. De Zeeuws-Vlaamse (van Antwerpen afkomstige) illustrator Kris de Roover heeft bewust herkenningspunten uit de geschiedenis van de streek in de tekeningen verwerkt. In het openingstafereel kijkt Nobel bijvoorbeeld naar zijn koninklijke burcht, voor de gelegenheid het Gravenkasteel van Rupelmonde. Kris de Roover en auteur Marcel Ryssen hebben het Middelnederlandse verhaal getrouw naverteld, zodat de didactische verwerkingsmogelijkheden groot zijn. De tekeningen van Kris de Roover zijn verfijnd en genuanceerd. Marcel Ryssen schreef een leesbare en smakelijke Reynaertbewerking die erg evenwichtig is en leest als een trein. Het verhaal is bedoeld voor de 8- tot 80-jarigen. Zij krijgen geen lauwe vos te zien, maar een genadeloze individualist. Momenteel is de voorraad uitgeput. Een volgende druk komt eraan. Als we de geschiedenis van het Intergemeentelijk Project (IGP) overschouwen, dan leverde elk voorzitterschap wel iets bijzonders op. In 1996 en 1997, onder voorzitterschap van Paul Weemaes, wethouder van Cultuur van de initiatiefnemende gemeente Hulst, werd een eigen folder uitgegeven, was er de keuze van het logo (met als basis de Reynaertfiguur uit het ex libris van P. Prokoviv uit de Oekraïne) en werd het voorzitterssymbool ontworpen, een gekleurd Koning Nobelbeeld in terracotta van Ernest van Huffel. Dit beeldje gaat ieder jaar mee met de nieuwe voorzitter en wordt in een openbare ruimte geëxposeerd. Ook in de eerste jaren was er de spreiding van de tentoonstelling Reynaert de vos in prent en exlibris.
Tiecelijn, 20, 2007
320 In 1998 was Patrick van Rijsselberghe, schepen van Cultuur van Lokeren de tweede voorzitter. Onder het thema Het jaar van de vos werden tal van activiteiten georganiseerd met als onbetwistbaar hoogtepunt de tentoonstelling Als de vos de passie preekt in het Stedelijk Museum van Lokeren (samenstelling door Rik van Daele en Alexander Schwarz). Verdere blikvangers waren onder andere een Reynaertcursus voor gidsen en geïnteresseerden, de presentatie van de wandelgids Reynaertland (Streek-GR rond de vos) te Lokeren en van de Suske en Wiskestrip De rebelse Reynaert en de dichtbundel Dansen met een vos van Emma Crebolder te Hulst. In Lokeren opende het Reynaertcentrum in Huis Thuysbaert en in Hulst was er de Reynaerts Historische Week. In 1999 was Sint-Niklaas aan de beurt met als voorzitter schepen van Cultuur Lieven Dehandschutter. Met de persvoorstelling van het Reynaertstripverhaal te Hulst, het herinrijden van de vernieuwde Reynaertautoroutes en de uitgave van de Reynaertbrochures in het Nederlands, Frans en Duits i.s.m. Toerisme Oost-Vlaanderen was 1999 een druk jaar. In 2000 nam burgmeester Antoine Denert van Kruibeke de fakkel over en realiseerde in zijn eigen gemeente de Reynaertlijn: in negentien bushokjes van De Lijn in Groot-Kruibeke werden Reynaerttaferelen door de schoolkinderen gemaakt onder leiding van kunstenares Hilde Metz. In 2000 speelde de vos een rol tijdens de millenniumviering in Daknam en werd zijn beeld (van Albert de Smedt) ingehuldigd nabij de kerk van Temse-Velle. In 2001 belandden we terug over de grens in Axel met als voorzitter gemeentesecretaris Tineke Luijendijk-Bergwerf. Axel plaatste een erg fraai Reynaertreliëf van de Zeews-Vlaamse kunstenaar Ronny Ivens, Reynaert en de viskar. In 2001 werden nieuwe Reynaertbeelden te Hijfte geplaatst. Het IGP bracht een eigen Reynaertprentbriefkaart op de markt, die verkrijgbaar was in alle toeristische kantoren. Hoogtepunten in 2001 waren de opening van de rondreizende tentoonstelling Reinaerts streken in Huis Thuysbaert te Lokeren (met de financiële steun van het IGP) en een internationaal bezoek aan de stad en de universiteitsbibliotheek Münster, met ontvangst op het stadhuis. In de universiteitsbibliotheek werd het originele Dyckse Reynaerthandschrift aan de aanwezige bestuurders getoond (zie persbericht p. 321).
Reynaertbank met tafereel van Kris de Roover, Haus der Niederlände, Münster.
Tiecelijn, 20, 2007
Het bezoek van het Intergemeentelijk Project Het Land van Reynaert aan de stad Münster was nieuws in de lokale pers: v.l.n.r. burgemeester Antoine Denert (Kruibeke), prof. dr. Amand Berteloot, Tineke Luijendijk (gemeentesecretaris Axel), Lucien Bats (voorzitter Toerisme Waasland), wethouder Paul Weemaes (Hulst) en ere-gemeentesecretaris Georges van Dooren (Stekene).
Tiecelijn, 20, 2007
322 In 2002 werd Peter Deckers, schepen van Cultuur en Toerisme van de gemeente Beveren, voorzitter. De bonte (Reynaert)avond met zangers, acteurs en vertellers naar aanleiding van de overdracht te Axel staat nog in het geheugen van de aanwezigen geprent. Op 10 juni 2002, in de vroege morgen, werd een gedemonteerde Reynaertbank naar een binnenschip in Rupelmonde gedragen met als bestemming Münster. In samenspraak met het stadsbestuur kreeg de bank een fijne plaats bij het Haus der Niederlände in het centrum van de stad. 2002 stond in het teken van de opvoeringen van de gloednieuwe Reynaert, De Vosical in cultuurcentrum Ter Vesten in een regie van Johan de Paepe. Het werd een groots totaalspektakel met films, lezingen en tentoonstellingen. Ook de bibliotheek en diverse scholen namen deel aan het initiatief. In 2003 kreeg deze voorstelling de Wase persprijs voor het evenement van 2002. Op pinkstermaandag 2002 ontving de stichtende voorzitter, Paul Weemaes, in Kruibeke de begeerde onderscheiding van ridder in de Orde van de Vossenstaart. André de Groote, schepen van Cultuur van Destelbergen, werd voorzitter in 2003. Onder zijn impuls kreeg het IGP een eigen website. De raad van bestuur van het IGP bezocht Utrecht en Den Haag. De International Reynard Society bezocht Kruibeke, Sint-Niklaas en Hulst ter gelegenheid van zijn congres in Louvain-laNeuve. In 2003 werd een gemeenschappelijke literaire bustocht van het IGP met Tiecelijn-Reynaert en Toerisme Waasland gereden met als centraal thema Anton van Wilderode. De tocht sloot met een bezoek aan Destelbergen. Buurgemeente Lochristi mocht het voorzittersbeeldje uitstallen in 2004. Joachim Boon, schepen van Cultuur van de gemeente, werd voorzitter. Tijdens het voorzittersjaar werd het didactisch ‘vossenspel’ van de Stichting Ryckevelde te Hulst en te Lochristi voorgesteld. Het werd bezorgd aan diverse scholen in de aangesloten gemeenten van het IGP. Lochristi organiseerde een bustocht, diverse lezingen en een Reynaertweekend met voordracht van Bart Cafmeyer en tentoonstelling in de zaal Hermeline te Hijfte. Marc Fruytier, schepen van Cultuur en Toerisme uit Moerbeke, mocht in 2005 het voorzitterschap op zich nemen en als ondervoorzitter van Toerisme Waasland ook 50 jaar Toerisme Waasland vieren. In Moerbeke vond een grote Reynaertfietshappening in het kader van de verjaardag van Toerisme Waasland plaats en werd in het park een eigen Reynaertbank geplaatst. In Hulst plaatste men in de schaduw van de basiliek het beeld De historie der dieren van Luc Ingels. Wij ronden in Stekene het tienjarig bestaan (2006) af met de ondersteuning van het openluchtspel Duel tussen list & macht, geregisseerd door directeur Marc Boon, in de Broederschool te Stekene. De raad van bestuur bracht een bezoek aan de Uilenspiegel- en Maerlantgemeente Damme en aan Sint-Laureins, de Reynaertgemeente uit het Meetjesland, om er de beelden van de uit Stekene afkomstige kunstenaar Chris Ferket te bewonderen. In Stekene werd in 2006 onder andere ook de Wandelboom in samenwerking met de vzw Grote Routepaden ingehuldigd op de plaats waar in 2004 de Reynaertbeeldengroep van Albert de Smedt werd onthuld. Begin 2007 neemt Stekene afscheid van het voorzitterschap met de plaatsing van een Reynaertbeeldengroep in cortenstaal voor de gemeentelijke basisschool te Kemzeke. Ter gelegenheid van deze verjaardag menen we dat het opportuun is om de exlibristentoonstelling Reynaert de vos in Stekene te plaatsen. Nadien verhuist deze expositie, die het resultaat is van de Internationale Exlibriswedstrijd 1996 van de vzw Tiecelijn-Reynaert (vzw Reynaertgenootschap) naar de hoofdbibliotheek. Ze
Tiecelijn, 20, 2007
323 wordt daar aangevuld met ex librissen van Reynaertverzamelaars en de Reynaertboeken uit de collectie Maurice Nonneman. Aan deze tentoonstelling verleenden Graphia, het Internationaal Exlibriscentrum, de vzw Reynaertgenootschap en de heemkundige kring d’Euzie hun gewaardeerde medewerking, waarvoor onze welgemeende dank. Tot slot wil ik meegeven dat de meeste aangehaalde Reynaertactiviteiten (en de vele andere, niet vermelde) op touw werden gezet en werden uitgevoerd met de medewerking van de scholen en de lokale verenigingen uit de diverse gemeenten. We eindigen met een dankwoord, eerst en vooral aan alle voorzitters, aan de leden en alle medewerkers die zich geheel vrijwillig hebben ingezet voor de goede werking van het IGP. En natuurlijk kunnen we dan ook niet nalaten, en niemand zal me dit kwalijk nemen, om Rik van Daele te vermelden, dé stuwende kracht die met niet aflatende ijver en gedrevenheid de impulsen geeft aan deze vereniging, Rik, uit naam van alle aanwezigen een hartelijk dankjewel! Alsook een woord van erkentelijkheid aan de vroegere gemeentesecretaris van Stekene, de heer Georges van Dooren, die reeds lange tijd (in opvolging van Karel Verelst uit Sint-Gillis-Waas) penningmeester is, en aan Lucien Bats, die ondertussen zes jaar secretaris is, en aan zijn voorganger Lieven Dehandschutter. Zij waren als voorzitter van Toerisme Waasland secretaris van de vereniging. Tot slot wens ik iedereen nog een fijne avond toe. Nicole van Duyse, voorzitter 2006 en schepen van Cultuur te Stekene Toespraak te Stekene op 8 december 2006 n.a.v. 10 jaar Intergemeentelijk Project Het Land van Reynaert
Poppenspeler Frans Hakkemars verwelkomde de aanwezigen in Stekene op 8 december 2006.
Tiecelijn, 20, 2007
324 ■ Jack
van Peer
De ex-libristentoonstelling Reynaert de Vos
afb. 1
Mijnheer de burgemeester, mevrouw de schepen, Mijnheer de voorzitter, Beste Reynaerdisten, ex-librisfanaten en straks (hopelijk) nieuwe gepassioneerde ex-libriseigenaars, Als voorzitter van Graphia vzw, dé Belgische vereniging van en voor ex-librisverzamelaars en -kunstenaars, ben ik u allen zeer erkentelijk voor de spreektijd die mij hier wordt gegund. Ik zal hiervan geen misbruik maken, zeker geen vossenstreken uithalen en absoluut, in diens sporen, mezelf niet aan de galg praten. Karakterieel zou mij dit best passen, wat overigens ook mijn actueel genoegen versterkt, nu mij de touwtjes hier in handen werden gegeven en ik vrijpostig over uw duurbare tijd kan beschikken in de wetenschap dat jullie die uit hoffelijkheid, gastvrijheid en wegens de etiquette niet zullen terugeisen. Kortom ik weet als een vos de passie te preken. Dergelijk schelms gedrag ligt trouwens aan de basis van mijn adoratie voor het anekdotische in de Reynaertverhalen enerzijds, en de fundamenten van het ex libris anderzijds. Eerst zal ik even stilstaan bij wat een ex libris is. Een ex libris of boekmerk is een door grafische kunstenaars ontworpen eigendomsmerk dat door iemand die zijn boeken koestert, ook in zijn of haar boeken wordt gekleefd. Zo kan men in een oogopslag, of met een knipoog, zien aan wie het boek toebehoort. De tekst en/of de illustratie op een ex libris vertelt meestal iets over de eigenaar ervan (beroep, hobby, karakter...) of over de auteur en vaak ook over het thema van het boek waarin het ex libris wordt gekleefd. In deze definitie zit meteen de genetische identiteit van ‘het boekmerk’. De binding van het ex libris als ‘boekmerk’ met het boek dat men koestert is onlosmakelijk. Deze benadering van het ex libris schenkt meteen ook aan kunstenaar en bezitter een grotere en intensere emotionele en anekdotische waarde. Ieder boekmerk ontstaat immers uit een soort symbiose tussen de creativiteit van de kunstenaar en de gepersonaliseerde verwachtingen en
Tiecelijn, 20, 2007
325 identiteitsdrift van de eigenaar. Het is als het ware de zoete vrucht van een intensieve en openhartige dialoog. Zo is het vanuit artistiek oogpunt voor velen een uitmuntende en toegankelijke vorm van kleingrafiek, hetzij in een traditionele hoogdruk, diepdruk of vlakdruk, hetzij in een meer moderne of gedigitaliseerde techniek via de computer. Voor leken misschien even een verduidelijking. Bij hoogdruk wordt met een snijmes of burijn alles weggesneden wat niet mag afdrukken (bijvoorbeeld bij een houtsnede, houtgravure of linoleumsnede). Bij diepdruk daarentegen zal de graveur in spiegelbeeld lijntjes op een plaat uitkrassen, die nadien met inkt worden gevuld en dan afgedrukt worden (bijvoorbeeld een ets, aquatint of mezzotint). Wanneer alles wat niet en wel moet afgedrukt worden in één vlak liggen, spreken we van een vlakdruk, zoals steendruk of litho, of een zeefdruk. Precies omdat deze ‘boekmerken’ aantrekkelijke en artistiek waardevolle grafische kunstwerken zijn, worden ze ook verzameld en internationaal geruild. Uiteraard houdt dit het gevaar in dat de essentie van het ‘eigendomsmerk’ ondergeschikt wordt gemaakt aan de artistieke doelstellingen. Aan de hand van de ex-libristentoonstelling Reynaert de Vos is het bijzonder eenvoudig u op praktische wijze met deze definiëring te confronteren. De ex librissen die u hier kunt bekijken, bestuderen, begrijpen en bewonderen, maar helaas nog niet bezitten, zijn de iconografische vertalingen van de Reynaertverhalen. Het fascinerende thema is de aanleiding en de boeiende verhaallijnen zijn de uitdaging om de symbiose tussen de beeldende en de schrijvende kunstenaar te verwezenlijken. In 1996 werd op initiatief van Tiecelijn in samenwerking met het Internationaal Exlibriscentrum een wedstrijd uitgeschreven voor ex librissen gebaseerd op het Reynaertverhaal. Dit is om en bij de 750 jaar na de vermoede publicatie van de literaire creatie. 428 kunstenaars uit 35 landen hebben 764 ex librissen ingezonden, waarvan de toenmalige juryvoorzitter, Gerard Gaudaen, getuigde dat het om topwerken ging. U ziet op deze tentoonstelling een representatief staal van deze grafische pareltjes en kunstwerkjes. Zowel aantal als geografische spreiding waren sprekende getuigen van de populariteit van onze Wase schelm in andere continenten. Hieruit mocht toen al blijken, wat u vandaag met uw talrijke aanwezigheid nogmaals bevestigt, dat ‘de vos nog springlevend is’. Elke herschepping van de Reynaertfiguur heeft een tijdsgebonden karakter. Ook in de ex librissen dragen de personages de kenmerken van politieke, commerciële en toeristische functies. Niet toevallig zaten bij de inzending eigendomsexemplaren op naam van Jean-Luc Dehaene, Ruud Lubbers en ene Bill Clinton (toen nog zonder sigaar). De dualistische benadering in de literatuur of Reynaert nu een doortrapte oplichter en crimineel was, dan wel zou getuigen van puberaal gedrag van een overjaarse tiener, weerspiegelt zich ook in deze kleingrafiek. Dit blijkt zowel uit eerder barokke en zwaarmoedige prenten van voornamelijk de Oost-Europeanen zoals Batakov en Ondreicka die zich op de ‘hofdag’ en ‘rechtszitting’ toespitsen. De Fin Hannula (afb. 2) en de Nederlander Lou Strik symboliseren veeleer op speelse en cynische wijze Reynaert als de manipulator van het Marionettentheater. U weet wel, ‘de wereld is een schouwtoneel’ en Reynaert neemt daarin bij voorkeur het leeuwendeel. In de meeste gevallen wordt hij echter vereenzelvigd met de kwaadheid. De vos staat voor degene die door middel van het woord het kwaad verspreidt. Daardoor wordt hij ook aan het machtssymbool gekoppeld. Ik verwijs daarbij terug naar o.m. Dehaene en Clinton. Het harde zwart van de hoogdrukken, zoals bij Antoon Vermeylen, accentueert dit. De hoogdrukken steken op hun beurt dan weer af tegen een zachter en verschonender expressie van de etstechniek van bijvoor-
Tiecelijn, 20, 2007
afb. 2
beeld Konstantin Kalinovich. Ik vestig vooral uw aandacht op de voortreffelijke juweeltjes van Volkamer (afb. 1) en Szumarski, getalenteerde kopergraveurs, die hun ex librissen ook consequent op klein en minutieus formaat houden, zoals het ook voor een echt boekmerk past. Dit technisch zachtaardige en rustgevende vind je ook terug in de schitterende litho die Chris Verheyen maakte voor Lode en Noëlla Deurinck en waar de confrontatie van o.m. Cuwaert en Belijn als slachtoffers van een heimelijke Reynaert wordt getoetst aan de confrontatie van de natuurelementen vuur, lucht en water (afb. 3). Gelijktijdig is er een sentimentele confrontatie met bijvoorbeeld de zwaarmoedige mezzotinten van de Rus Borovitsky. Ook het al dan niet gebruiken van kleur zorgt voor diversiteit, maar ook voor wisselende emoties. Kenmerkend voor bijvoorbeeld de Zuid-Amerikanen zijn de felle kleuren, die getuigen van een ‘fel volk’. Zij verwijzen niet toevallig naar ‘de felle met de rode baard’. De reeks van tegenstellingen lijkt trouwens wel oneindig. Zo krijg je de vos versus de beer zoals sluw ten opzichte van lomp, of de vos versus Nobel, wat staat voor de pathos ten opzichte van het statische.
Tiecelijn, 20, 2007
327 Merkwaardig toch hoe de meeste kunstenaars de vos zien als een wellusteling die verleidt, zij het verbaal, zij het gemaskerd. Hij staat onbetwistbaar symbool voor de tophit der ondeugden: de wreedheid, de trouweloosheid, het egoïsme, de schraapzucht, de wellust en de afgunst. U herkent dit meteen. Het zou uit de nieuwste verhalenbundel van Herman Brusselmans kunnen komen. Ze worden op voortreffelijke wijze uitgebeeld door de Russische grootmeester Sergey Tyukanov, eveneens voor Willy Feliers. Dezelfde karakteriële dualiteit vind je terug in een bravere thematische benadering tegenover de meer erotische van David Bekker (overigens de prijswinnaar) of Pavel Hlavaty, die daarvoor, dankbaar gebruik makend van de ‘verkrachtingsscène’ van Hersinde – of was het een verleidingsact? – en de halfslachtige castratie van meneer pastoor door Tibeert de kater. Sommigen werken strikt thematisch, anderen eerder verhalend. Een sterk staaltje van vakmanschap toont Frank-Ivo van Damme met zijn Keltische letters, o.m. de letter Q voor Reynaertfundamentalist Rik van Daele. Het Keltische schrift is uiteraard niet vreemd aan de tradities van sagen en legenden waarnaar ook op dit vlak subtiel wordt geknipoogd. Ik herhaal, het gebruik van dubbele bodems en de kunst om op een natuurlijke wijze zoveel mogelijk suggesties op een kleine schaal te verwerken, maakt het ex-librisfenomeen zo aantrekkelijk. Meer suggereren dan je wilt zeggen, zelfs meer laten ontdekken dan wat men beoogde. Dit verklaart overigens ook de sterkte en het succes van de grafiek en het ex libris in de voormalige communistische landen zoals bijvoorbeeld Tsjechoslovakije. Het eigentijdse of zelfs tijdloze karakter blijkt vaak ook uit de vermenselijking van de personages, of het allegorische karakter. Sprekend daarvoor is zeker de ‘Verleidingsscène’ van David Bekker voor Willy Feliers. Een thema dat, gezien de veelvuldige opdrachten, Willy blijkbaar zeer na aan het hart ligt. De zeer persoonlijke benadering van de verbluffende Katarina Vavrova, maar vooral de doordringende prenten die Igor Piacka voor de ex-librisgoeroe Norbert Hillerbrandt etste, verwijzen naar een Freudiaans inzicht, waaraan Reynaert in zijn tijd gelukkig nog ontsnapte. Het is intrigerend hoe het dierlijke en het menselijke met elkaar worden versmolten. Als meester van de metamorfose staat Reynaert vaak symbool voor perversiteit en obsceniteit. Op basis van deze gegevens zou Reynaert een grote publiekstrekker op de televisie kunnen zijn in navolging van ‘de Pfaffs’ of ‘de Planckaerts’. Wat mij persoonlijk verbaast, is dat blijkbaar tussen de Reynaerdisten en Reynaertverzamelaars enerzijds, en de ex-librisopdrachtgevers en -kunstenaars slechts een beperkte symbiose lijkt te bestaan, ondanks de talrijke aanleidingen, verklaringen of motiveringen die ik reeds aanhaalde. Onder de gerenommeerde exlibriseigenaars als de familie Van Waterschoot, Luc van den Briele, Riet de Haas en Norbert Hillerbrandt ontdekte ik een enkele ‘einzelgänger’ als collega Willy Feliers en Rik van Daele. Zij maakten wel een schitterende keuze met kunstenaars die actueel behoren tot ‘de groten van de kleingrafiek’: Vavrova, Tjuykanov, Baramov, Pauwels, Van Damme enzovoort.
Conclusie 1. Het Reynaertverhaal is wereldwijd populair, wat door het statistische materiaal wordt bevestigd: vooral populair in de School van Sint-Petersburg, wellicht onrechtstreeks beïnvloed door de bewerkingen van Goethe. Populair zijn ook de
Tiecelijn, 20, 2007
afb. 3
fabels van La Fontaine, meer bepaald De Vos en de Raaf. Merkwaardig genoeg duikt nergens het galgverhaal op, noch het schatverhaal of de Kriekeputte. 2. Met het Reynaertex-libris wordt ook een traditie in stand gehouden. Het Reynaertverhaal heeft altijd de iconografen geïnspireerd. De oudste illustraties zijn miniaturen uit het handschrift van de Roman de Renart. Binnen de Nederlandse traditie kennen we de eerste illustraties van de zogenaamde ‘Haarlemmer meester’ uit 1487, terwijl een eeuw later Christoffel Plantijn de eerste tweetalige druk, inclusief illustraties van Parijse meesters, voor zijn rekening nam. Recenter uit de twintigste eeuw kennen we de prenten van Joris Minne, Henri van Straten en vooral deze van Gustave van de Woestijne voor de publicaties van Stijn Streuvels. (Markant is het gelauwerde Streuvels-ex-libris van de onovertroffen portrettist Hedwig Pauwels.)
Tiecelijn, 20, 2007
329 Samen met Don Quichote en Tijl Uilenspiegel behoort Reynaert tot een van de meest dankbare en symbolische onderwerpen voor het ex libris. Als literaire VIP’s onderbouwen zij ons standpunt dat het ex libris onlosmakelijk verbonden is met het boek. Voor ons is de bibliotheek dan ook de ideale ‘schatkamer’ om een ex-libristentoonstelling in onder te brengen. Deze tentoonstelling verhuist immers binnenkort van het gemeentehuis naar de bibliotheek. Ik kan dit initiatief en de bereidwilligheid van Ward Bohé, de nieuwe conservator van de Sint-Niklase musea en dus ook van het Internationaal Exlibriscentrum, alleen maar bejubelen. Bij deze nodig ik hen uit een dergelijk initiatief op frequentere basis te onderbouwen. Onze vereniging, Graphia, staat hiervoor altijd paraat. Het past immers binnen de nieuwe strategie van ons ‘verfrist’ bestuur om het té bescheiden, en daardoor onderschatte, fenomeen van het ex libris naar een breder publiek uit te dragen. Het is dé gelegenheid bij uitstek om, zowel uit artistieke als bibliofiele overwegingen, dit onderwerp naar meer specifieke doelgroepen toe te lichten en er belangstelling voor op te wekken. Door zijn activiteiten streeft Graphia vzw niet alleen naar het stimuleren van kandidaat-bezitters of -opdrachtgevers. Een nog belangrijkere taak is het sensibiliseren van jeugdige lezers om hun dierbaarste boeken een persoonlijke meerwaarde te geven en daar ook mee naar buiten te treden. Even belangrijk is het bovendien om vooral jonge kunstenaars, inclusief hun docenten, ertoe aan te zetten dit onderschatte – maar technisch veeleisende medium – verder uit te diepen en een toekomst te blijven verzekeren. Daarbij zal men oog moeten blijven hebben voor het eigentijdse van zowel de beschikbare technieken, de behandelde thema’s, als de expressieve uitwerking ervan. Dit schitterende initiatief van de gemeentelijke overheid te Stekene en de vzw Reynaertgenootschap past voortreffelijk in dit plaatje. Ik hoop dat velen de weg naar deze tentoonstelling zullen vinden (die ik persoonlijk graag nog wat ruimer had gezien) en hoop dat zij daarbij vooral de drempel naar het ex libris voor de eeuwigheid zullen overschrijden. Nog intenser koester ik de hoop dat dit initiatief door andere verenigingen en besturen navolging zal krijgen. Wij zijn in ieder geval bereid hieraan onze medewerking te verlenen. Ik dank iedereen alvast voor de luisterbereidheid en wens jullie allemaal slapeloze en rusteloze nachten toe tot het moment dat jullie in het bezit zullen komen van jullie eerste ex libris, uiteraard zonder hiervoor gebruik te maken van een van Reynaerts vunzige truken! Jack van Peer is voorzitter van Graphia vzw Toespraak te Stekene op 8 december 2006 n.a.v. de viering van 10 jaar Intergemeentelijk Project Het Land van Reynaert
Tiecelijn, 20, 2007
330 ■ Rik
van Daele
Reinaerts streken. Een cultuurgeschiedenis met de vos als gids in Huis Thuysbaert te Lokeren Voorgeschiedenis Het statige, fel okeren Huis Thuysbaert is het meest opvallende gebouw op het fraaie Stationsplein van de stad Lokeren. Het werd in 1883 ontworpen door de Gentse architect Van Hoecke-Peeters in neobarokke stijl (een unicum voor het Waasland!). Bouwheer was oliehandelaar Hector Jean-Marie Thuysbaert-De Lausnay. Dit huis met een opvallend grote poort voor koetsen die leidt naar de 2000 vierkante meter grote tuin en met zijn sierlijke traphal en fraaie mozaïek- en parketvloeren verraadt de maatschappelijke ambitie van deze industrieel. Pracht en praal en status waren drijfveren voor het concept. De keuze van het Stationsplein als vestigingsplek wijst ook in die richting. Met zijn statige bomen was het plein via de spoorwegverbindingen met Gent, Antwerpen en Brussel, en van daaruit met heel Europa, een van de meest centrale en prestigieuze plekken van de Wase stad. In 1889 ging het gebouw – vermoedelijk via erfenis – over in de handen van notaris Prosper Franciscus Thuysbaert (1853-1908) en zijn echtgenote Irma de Vuyst. Hij zou burgemeester worden, zij het eerste vrouwelijke gemeenteraadslid van de Durmestad. Bij het overlijden van moeder Thuysbaert in 1925 werden de vier kinderen eigenaar. Prosper Paul Jozef Marie (°1889) werd eigenaar van de woning op het Stationsplein nummer 10 op 21 mei 1930. Prosper Thuysbaert was een sociaalbewogen flamingant, die notaris (1914), provincieraadslid (1921) en burgemeester van zijn geboortestad werd (1947-1959). Zijn rol als stimulator van het Vlaamse (volks)toneel is nog steeds onderbelicht, maar zal later dit jaar in een publicatie over Ast Fonteyne scherper getekend worden (in Ast Fonteyne en Reynaert de Vos, Davidsfonds, 2007). Thuysbaerts carrière als katholiek, centrumrechts, behoudsgezind en aristocratisch politicus werd door Nico van Campenhout en Hilaire Liebaut in detail behandeld (bibliografie in Ast Fonteyne en Reynaert de Vos). Een pittig historisch moment in de geschiedenis van Huis Thuysbaert is dat het huis op 4 oktober 1936 het decor was van een overleg met onder andere kardinaal Ernest-Joseph van Roey, met vertegenwoordigers van de katholieke partij, het Vlaamsch Nationaal Verbond (VNV), Rex en Verdinaso om te komen tot een Vlaamse concentratie.1 Na het overlijden van Prosper Thuysbaert in 1965 bleef zijn weduwe er tot haar dood in 1979 wonen. Het pand wisselde nog tweemaal van eigenaar in de jaren 1980 (er was onder andere een antiekzaak in gevestigd) alvorens de provincie Oost-Vlaanderen het op 6 december 1990 verwierf voor 10.724.875 frank (265.863 EUR). Het was een van vijf provinciale aankopen uit het begin van de jaren 1990, gekozen uit 48 projecten voorgedragen door 31 gemeenten. Het was de bedoeling dat de provincie eigenaar zou blijven en zou instaan voor de restauratieen aanpassingswerken en dat de stad de exploitatie zou verzorgen. Volgens toenmalig Lokers burgemeester en Oost-Vlaams provincieraadslid Hilaire Liebaut, die het pand omschreef als ‘Centrum Prosper Thuysbaert’, werd het centrum het best
Tiecelijn, 20, 2007
331 ondergebracht in een vereniging zonder winstoogmerk, waardoor een medefinanciering door externe partners mogelijk werd. Streefdatum voor de culturele ingebruikneming was de tweede helft van 1993. De eerste helft van de jaren 1990 werd gekenmerkt door een trage (onder andere door een faillissement en een stabiliteitsprobleem aan het dak) en dure restauratie. Uiteindelijk zou de provincie voor de aankoop en de restauratie meer dan 30.000.000 frank (750.000 EUR) in het gebouw investeren. Op 24 november 1998 vond dan uiteindelijk een formele onderhandelingsvergadering plaats tussen de stad Lokeren (schepen van Cultuur Patrick van Rysselberghe en de cultuurfunctionarissen Piet van Loocke en Rik van Daele, tevens conservator van het Stedelijk Museum) en de provincie Oost-Vlaanderen (de gedeputeerden Guido de Padt en Jean-Pierre van der Meiren en hoofdingenieurdirecteur en Lokerenaar Yves Cools). Van de diverse denksporen zoals een museum voor Schone Kunsten, een huis voor wisselende kunsttentoonstellingen, een huis voor kunstuitleen en een literair huis in combinatie met ruimte voor kleinere tentoonstellingen, werd voor de laatste optie gekozen. Een literair bezoekerscentrum als onderdeel van het Stedelijk Museum Lokeren (met het hoofdgebouw aan de Grote Kaai – adres Markt 15A) met de mogelijkheid tot wisselende tentoonstellingen. De keuze werd bepaald door volgende motieven: (1) binnen de museumkredieten van de provincie Oost-Vlaanderen was ruimte voor een mogelijke subsidiëring; (2) deze optie vergrootte de mogelijkheid tot erkenning van het Stedelijk Museum Lokeren in de basiscategorie binnen het Museumdecreet; (3) de mogelijke inschakeling van een provinciale suppoost en eventueel een personeelslid in functie van provinciale archivalische collecties die zouden overkomen; (4) de idee van cultuurklassen; (5) de mogelijkheden voor externe sponsoring, onder andere uit Europese fondsen; en (6) de bereidheid van de partners binnen het Intergemeentelijk Project Het Land van Reynaert om financieel en inhoudelijk (door middel van bruiklenen) bij te dragen tot de ontwikkeling van een Reynaertcentrum. Bovendien was de toenmalige Lokerse museumconservator een Reynaertspecialist. Het idee van een kunstuitleen werd verworpen door de vzw Kunst in huis, die eerder naar Gent (samen met de provincie Oost-Vlaanderen in de richting van de Sint-Pietersabdij) dan naar Lokeren keek. In november 1998 verklaarde gedeputeerde Jean-Pierre van der Meiren dat het huis een Reynaertmuseum zou worden. Het museum zou aansluiting vinden bij de andere culturele instellingen, vooral bij het Stedelijk Museum Lokeren, waarvan het definitief een onderdeel werd. De bestendige deputatie keurde het voorstel op 29 juli 1999 goed. De Koninklijke Stedelijke Museumcommissie van Lokeren had zich reeds in zitting van 25 mei 1999 onder leiding van voorzitter Marcel Pieters achter het project geschaard, hierin gevolgd door de Lokerse cultuurraad onder leiding van Hubert de Vos, die de samenwerking en het project positief adviseerde in zitting van 17 juni 1999. Het Lokerse schepencollege keurde de overeenkomst goed en de gemeenteraad besliste formeel in de zitting van 25 oktober 1999. Op 12 mei 2000 vond in een openbare zitting in Huis Thuysbaert de plechtige ondertekening van de overeenkomst plaats. Er werd bepaald dat de provincie instond voor de inkleding (binnenhuisinrichting) van het huis, de inrichting van het basismeubilair en het tentoonstellingsmeubilair (vitrines en ophangsystemen) en de audiovisuele apparatuur. Zelfs de kosten van water en elektriciteit nam de provincie op zich. In de overeenkomst werd ook bepaald dat het dakappartement werd verhuurd. De inwonende kunstenaarsfamilie Van Kerckhove zou het huis nog grote diensten
Tiecelijn, 20, 2007
332 bewijzen. De stad stond in voor bewaking, beheer, werking en het onderhoud van de tuin. Voor de provincie bleef ook een inhoudelijke koppeling met het in de jaren 1990 door Oost-Vlaanderen verworven woonhuis van Anton van Wilderode langs de Dorpvaart te Moerbeke een interessant toekomstig denkspoor. Beide centra (Thuysbaert en de beide woonhuizen Coupé) zouden ooit samen kunnen uitgroeien tot een centrum waar Oost-Vlaamse en vooral Wase literaire coryfeeën zoals Paul Snoek, Anton van Wilderode, Tom Lanoye en vanzelfsprekend ook de ‘Lokerenaars’ Yvonne Waegemans, Pol Hoste, Joris Note, Anton Vlaskop en anderen zouden kunnen bestudeerd en gepromoot worden. Er werd tussen stad en provincie een akkoord ondertekend over een museale functie met een literaire invulling. Voor de eerste verdieping werd de Rondreizende tentoonstelling Reinaerts streken ontwikkeld. Het project werd goedgekeurd in de gemeenteraad van 21 december 1999. Thuysbaert werd een bezoekerscentrum met onthaalbalie, een ruimte voor de ontvangst van groepen door middel van audiovisuele middelen, een literair huis met op de eerste verdieping een Reynaertcentrum met documentatiefunctie. Beneden werden twee tentoonstellingsruimten ingericht voor wisselende projecten in het kader van het functioneren van het centrum. In de onthaalruimte werd aandacht geschonken aan Prosper Thuysbaert. Voor de werking werd gedacht aan de organisatie van tijdelijke literaire tentoonstellingen, maar ook fototentoonstellingen en exposities van beeldende kunsten (grafiek, klein beeldhouwwerk, schilderkunst enzovoort), cultuurklassen, poëzie- en muziekmanifestaties (o.a. auteurslezingen, workshops, poëziemanifestaties). De tuin zou kunnen gereserveerd worden voor happenings, kleine muziek- of theateruitvoeringen, openluchtfilmvoorstellingen, tijdelijke tentoonstellingen van kleiner beeldend werk of als permanente poëzietuin. In dit kader kon de plaatsing gezien worden van het gedicht Aangestampt van Roland Jooris, in een monumentale steen gehouwen door schriftbeeldhouwer Pieter-Hein Boudens en onthuld op 25 juni 2000. Naar het voorbeeld van de poëziepaden aan de bibliotheek Daniël Coens te Sijsele en de plantenpoëzietuin van de Letterenfaculteit te Leuven werd poëzie in de tuin binnengebracht. Door de plaatsing van de steen in de tuin van Thuysbaert wilde de Lokerse gemeenschap in het millenniumjaar de poëzie in het centrum van de stad een vaste plaats geven. Het was de bedoeling het centrum op termijn minimaal een regionale en provinciale uitstraling te bezorgen. Er werd echter zeer bescheiden gestart, zonder extra personeelsformatie en met nauwelijks extra kredieten. In een eerste fase zou het huis slechts uitzonderlijk tijdens specifieke manifestaties toegankelijk zijn. Op middellange termijn was het de bedoeling het huis volledig in de werking van het Stedelijk Museum te integreren, zeker wanneer dit laatste gebouw een periode zou moeten sluiten voor verbouwingswerken. Op lange termijn was het plan de uitbouw te verzorgen van een reële of virtuele (via website of e-zine) bibliotheek rond de Oost-Vlaamse literatuur, het samenstellen van een documentatieapparaat (knipsels, foto’s, grafiek) en het bijhouden van een Reynaertbibliografie, dit alles in samenwerking met de Bibliotheca Wasiana. Het Reynaertstudie- en documentatiecentrum zou verder moeten instaan voor het organiseren van cultuurklassen, didactische en literaire activiteiten (zoals het succesvolle driemaal georganiseerde Lokeren te boek), voordrachten, studiedagen, congressen, opleidingen en bijscholingen (educatie), van tijdelijke tentoonstellingen (over binnenlandse en buitenlandse literatuur, fotografie, kunstuitleen, grafiek… in
Tiecelijn, 20, 2007
333 samenwerking met het plaatselijke culturele leven, het cultuurcentrum, de academies en de bibliotheek). Het huis kon in samenwerking met de dienst Toerisme literaire daguitstappen in de regio organiseren. Voor kinderen werden interactieve didactische literaire projecten gepland (cd-rom, kofferprojecten, kunstzinnige (kinder-)projecten, cultuurklassen…). Op deze manier zou een voor Vlaanderen uniek literair erfgoedhuis ontstaan. Een Oost-Vlaams huis van het boek, waar ook de geschiedenis van het boek, boekbinden, kalligrafie en mondelinge en schriftelijke verhalen een plek zouden vinden en dat een aanvulling zou betekenen voor het Gentse PoëzieCentrum en het Antwerpse AMVC-Letterenhuis. Inspirerende projecten en mogelijke partners waren het Uilenspiegelmuseum te Damme, de literaire musea in Hasselt, Ingooigem (Stijn Streuvels) en Sint-Amands aan de Schelde (Emile Verhaeren), maar ook In Flanders Fields in Ieper en het provinciaal museum in Ename waren inspirerende voorbeelden. Internationaal waren er eerste contacten met het Museum van het boek in Den Haag (Meermanno-Westreenianum) en de Koninklijke Bibliotheken van Brussel en Den Haag. In zijn toespraak bij de opening verwees de Lokerse cultuurschepen Patrick van Rysselberghe naar de doelstellingen van het literaire huis. (1) Door dit initiatief verder werken aan de positieve beeldvorming van de mooie, monumentenrijke, groene en cultuurrijke Durmestad; (2) ontmoeting en toenadering nastreven tussen de diverse stedelijke welzijns- en vrijetijdsdiensten, zoals museum, cultuurcentrum, toerisme, bibliotheek, maar ook de muziekacademie en de jeugd- en integratiedienst; (3) ontmoeting moest centraal staan, ook een literaire ontmoeting tussen de diverse culturen die in Lokeren aanwezig zijn; (4) een plek creëren voor de Lokerse culturele verenigingen die deel uitmaken van de culturele raad en met literatuur bezig zijn; (5) kinderen en jongeren een bevoorrechte plaats geven via workshops en rondleidingen. Mogelijke aanvullende opdrachten (naast de literaire) waren: (1) onderzoek naar de totstandkoming van regionale of intergemeentelijke samenwerkingen rond musea, of door losse samenwerkingsvormen, of via één groot Waas museum (het Museum van het Waasland, geïnspireerd door sterke voorbeelden als het Limburgs Museum te Venlo); bijvoorbeeld ook toeristische initiatieven (ideeën die thans met de Wase Erfgoedconvenant gerealiseerd zijn); (2) ondersteuning van het Intergemeentelijk Project Het Land van Reynaert; (3) de ambitie als ‘Provinciaal’ huis in de regio Waasland of van een ‘Waas’ huis, de plek waar ooit een regiocoördinator erfgoed, toerisme of cultuur zou kunnen huizen; (4) een toeristisch bezoekerscentrum met informatie over de geschiedenis van het Waasland of de Durme of zelfs fietsverhuur en een beperkte eetgelegenheid; (5) de band leggen tussen deze regio en de Euregio. Ook de vos is immers lokaal gebonden én geniet eveneens een Europese bekendheid. Op 27 april 2000 werd het Stedelijk Museum Lokeren als eerste Wase museum erkend door minister van Cultuur Bert Anciaux. Als tweede museum in heel Vlaanderen sleepte het Lokerse museum een erkenning als museum van lokaal belang in de wacht. Deze erkenning zou de stad Lokeren jarenlang de nodige baten brengen, net als de verplichting om verder in de museumwerking te investeren.
Tiecelijn, 20, 2007
334 Werking tot 2005 In de eerste fase van de werking van het huis, van het Open Monumentendagweekend van 13 september 1999 tot eind februari 2000, werden meteen de bakens voor de toekomstige werking gezet met als accenten ‘jeugd’, ‘erfgoed’ en ‘literatuur’. In juni 1999 vond als een avant-première de tentoonstelling Subjectieve verbeelding plaats, een organisatie van de jubilerende Lokerse serviceclub Inner Wheel. De eigenlijke start kwam er dan met de OMD 1999. Tijdens de voorbereidende campagne werd Huis Thuysbaert nationaal door de Koning Boudewijnstichting geselecteerd voor het jongerenproject ‘Monument zkt. Jong temperament (m/v)’ (12-28 september). De blikvangers waren de inrichting van een tijdelijke erfgoedwinkel, de aanwezigheid van de uitleenkoffer Uitpluishuis (SVE), de projecten van twee Lokerse klassen rond de thema’s ‘school’ (College) en ‘windmolens’ (Basisschool Noord) en de minitentoonstelling Prosper Thuysbaert, het Huis Thuysbaert en het Stationsplein. Op 16 november 1999 werd de tentoonstelling Als de vos de passie preekt geopend, de gedeeltelijke herneming van een succesrijke tentoonstelling in het kader van het Lokerse voorzitterschap van het Intergemeentelijk Project Het Land van Reynaert, die in 1998 meer dan 3000 bezoekers naar het Stedelijk Museum bracht. Op zondag 28 november volgde de tweede editie van Lokeren te boek met diverse kleinschalige activiteiten en de voorstelling De uren nul van theatergezelschap Woestijn 93. Op de klassieke zondagmiddagen van het Stedelijk Museum werden de museumlezingen af en toe naar Thuysbaert verplaatst, bijvoorbeeld op 5 december met een Sint-Nicolaasnamiddag met als gasten de dames Verbeke en Temmerman, de uitbaatster van de bekende Gentse snoepwinkel in het Patershol, die over de geschiedenis van het snoepgoed sprak. Zo werd het thema van het bakkersgegeven in de collectie van het Stedelijk Museum Lokeren (door de conservator het SMuL genoemd) geïntegreerd in de werking van Thuysbaert. Het inwonende kunstenaarsechtpaar creëerde steeds fantastische decors, die ervoor zorgden dat de gasten zich in het statige herenhuis thuis voelden. Ondertussen was men al geruime tijd bezig met de ontwikkeling van een permanente Reynaerttentoonstelling in twee van de kamers op de eerste verdieping. Rik van Daele wist hiervoor het team van professor J.D. Janssens van de KU Brussel warm te maken, dat bijzondere expertise had verworven in onder andere een Maerlant- en een Uilenspiegeltentoonstelling in Damme. De permanente collectie zou eerst rondreizen naar Damme en Hulst om uiteindelijk zijn vaste stek in Thuysbaert te verwerven. Het concept moest dus tegelijk mobiel en toch stevig zijn. In zitting van 21 december 1999 keurde de Lokerse gemeenteraad eenparig het project Rondreizende Reinaerttentoonstelling goed. Er waren financiële toezeggingen van de provincies Oost-Vlaanderen en Zeeland, de gemeente Hulst, het Intergemeentelijk Project Het Land van Reynaert, de Lions Club Lokeren en de Ronde Tafel Lokeren (alle partners van 100.000 frank, 2479 EUR) en de vzw Tiecelijn-Reynaert (de kleinste partner met 25.000 frank, 620 EUR). De stad Lokeren investeerde 500.000 frank (12.500 EUR). Het totale bedrag werd door Euregio Scheldemond in zitting van 23 juni 1999 verdubbeld tot 2.250.000 frank, wat het totale investeringsbedrag was. De KU Brussel en de vzw Tiecelijn-Reynaert stonden in voor de inhoudelijke ondersteuning. Na een openbare aanbesteding werd de Brugse firma C&L GrafiekGroep o.l.v. Guido Callens in samenwerking met het Gentse James & Co o.l.v. Bart Dieleman aangesteld voor de praktische realisa-
Tiecelijn, 20, 2007
335 tie. In het creatieproces mogen zeker de schrijnwerkers van de stedelijke technische diensten en museummedewerker Robert Schaeck niet onvermeld blijven. Hun vakmanschap is vooral te bewonderen in de prachtige meubels die het wandelparcours van de tentoonstelling afbakenen en dienst doen als vitrines. De tentoonstelling werd geopend op 15 februari 2001 met als sprekers de Lokerse cultuurschepen Patrick van Rysselberghe, Oost-Vlaams gedeputeerde Jean-Pierre van der Meiren, professor Jozef Janssens en met als gastspreker (de ondertussen overleden) rector Stany Matthijssen van de KU Brussel. Tezelfdertijd werd als een gids bij de tentoonstelling het fraaie Davidsfondsboek Reinaerts streken van Jozef Janssens en Rik van Daele gepresenteerd. Het ruim 320 pagina’s dikke werk met als ondertitel Van 2000 vóór tot 2000 na Christus (het millenniumjaar is niet vreemd aan deze ambitieuze titel) werd namens de Leuvense uitgever voorgesteld door secretaris-generaal van het Davidsfonds Norbert D’Hulst. Nadien verhuisde de rondreizende tentoonstelling vanuit Oost-Vlaanderen naar de twee andere Euregioprovincies, eerst naar Damme in West-Vlaanderen, waar ze van 17 maart tot 16 april 2001 in het Uilenspiegel- en Maerlantmuseum stond opgesteld, en vervolgens naar het Zeeuwse Hulst, waar ze de hele zomer (21 april28 oktober) onderdak kreeg in het Streekmuseum De Vier Ambachten en in het Hulsterse stadskantoor (stadhuis). Daarna keerde Reinaerts streken als permanente tentoonstelling naar Lokeren in Oost-Vlaanderen terug. In eerste instantie werd ze alleen door groepen bezocht (scholen uit het hele Waasland) en tijdens enkele nocturnes door individuele liefhebbers. De heropening vond plaats op 12 november 2001. Vanaf medio 2002 werd ze elke laatste zondagmiddag van de maand voor het grote publiek opengesteld. In de loop van de herfst van 2001 werd duidelijk dat de bezieler en medesamensteller van Reinaerts streken, museumconservator en directeur van het cultuurcentrum (in die functie van 1 oktober 1999 tot 31 december 2000) Rik van Daele de stad Lokeren zou verlaten. Ondertussen was ook Patrick van Rysselberghe geen schepen meer en ook burgemeester Georges Anthuenis liet het roer aan anderen over. De gewijzigde politieke en ambtelijke constellatie zorgde voor een adempauze, maar had nauwelijks een remmende invloed op de gestage groei van de pro-
Tiecelijn, 20, 2007
336 jecten en tentoonstellingen. In Thuysbaert vonden enkele fototentoonstellingen plaats (onder andere van de Lokerse fotoclub) en ook de onder de vorige conservator toegezegde tentoonstelling Alles loopt in ’t honderd naar aanleiding van het honderdste album van de stripfiguur Urbanus van Lokeraar Willy Linthout (van 18 juni tot 12 oktober 2003). Nadien waren er opgemerkte projecten rond de speelkaartenverzameling van Alex Claeys in de zomer van 2004, Artheek, een kunstuitleenexpo rond Lokerse kunstenaars, en het prestigieuze Thuis bij Thuysbaert. Nostalgische huiselijkheid van op de Lokerse museumzolder van 2 oktober tot 30 december 2005. Recent (van 15 april tot 15 juli 2007) vond een prachtige tentoonstelling plaats rond het werk van dichter Roland Jooris, die zijn hele carrière in het Lokers Koninklijk Technisch Atheneum werkzaam was. Ondertussen werden Eddy Picavet en Cecile Blot als (Reynaert-)gidsen opgeleid (zij specialiseerden zich vooral in gidsbeurten voor het lager onderwijs) en werd het pand occasioneel met Reynaerdiaanse speurzucht bezocht door enkele internationale en nationale gezelschappen, die deskundig werden rondgeleid. In het jaarverslag van Toerisme Waasland vinden we dat in 2002 5.634 bezoekers Huis Thuysbaert bezochten. Momenteel bevindt Reinaerts streken zich – na een kleine herschikking – nog steeds in ‘Thuysbaert’.
Lokeren en Reynaert: nauwe banden In deze bijdrage willen wij na deze geschiedenis van het huis en zijn culturele functie sinds 1999 ons nu concentreren op het bestaande project op de eerste verdieping: de permanente tentoonstelling Reinaerts streken. De keuze voor Reynaert in het Lokerse Huis Thuysbaert was geenszins vergezocht. Het dertiende-eeuwse Reynaertverhaal is een typisch Oost-Vlaams exportproduct. De materie is grensoverschrijdend en literair werelderfgoed. Wat Lokeren betreft zijn er diverse trefwoorden te verbinden met het verhaal zoals Daknam, Oudenbos, Reynaertroute en… Prosper Thuysbaert. Op de band tussen Lokeren en Van den vos Reynaerde komen we later dit jaar terug in de monografie over de Reynaertregies van Ast Fonteyne. Een korte verkenning maakt duidelijk waarom de optie voor een Reynaerthuis in 1999 voor de hand lag. De belangrijkste reden was de historische band van Lokeren met het Reynaertverhaal. Lokeren had al een lange traditie op Reynaertgebied. De stad was van bij het begin nauw betrokken bij het ontwikkelen van een Reynaertroute, een idee dat voor het eerst gelanceerd werd door Jozef Goossenaerts in oktober 1953. Er werd een Reynaertacademie samengesteld met specialisten die probeerden alle Reynaertplaatsen op een reële, historische landkaart in te kleuren. Als gevolg van het onderzoek van diverse Reynaertjagers werd naar aanleiding van het inrijden van de route een studie van broeder Aloïs Vandervee in De Autotoerist van 10 mei 1955 gepubliceerd: De geografie van den Reinaert. In deze studie werd verkondigd dat de Lokerse deelgemeente Daknam de hofplaats van het verhaal zou zijn. In de buurt lagen een galg en Oudenbos, de plek van de priorij van zwarte nonnen. Op het traject van de route werden zeven fraai beschilderde en gekalligrafeerde Reynaertbanken geplaatst. De stad Lokeren bezat er op haar grondgebied niet minder dan drie. Ongetwijfeld heeft Prosper Thuysbaert in dit concept een belangrijke rol gespeeld. Burgemeester Thuysbaert was als een van de stichters en als eerste voorzitter van de Bibliotheca Wasiana, de instelling die zich steeds op het vlak van de Reynaert heeft geprofi-
Tiecelijn, 20, 2007
337 leerd, een van de initiatiefnemers. Thuysbaert was de voorzitter van het ‘Reinaertcomité’ dat de festiviteiten in 1955 organiseerde. De nieuwe Reynaertbanken werden ontworpen door de Lokerse kunstschilder Romain Goeters, die ze wellicht op vraag van Thuysbaert kunstig beschilderde. Als burgemeester van Lokeren ontving Thuysbaert op 31 mei 1955 bij de opening van het Reynaertpad de vele genodigden, waaronder Stijn Streuvels. Zowat iedereen die naam had op Reynaertgebied maakte de tocht mee en ondertekende het gulden boek van de stad Lokeren. Met een boutade zou men kunnen zeggen dat het Waas toerisme startte met het inrijden van de Reynaertroute. De Gewestelijke VVV Land van Waas werd immers ook in 1955 gesticht. Geen betere plek dus voor een Reynaertmuseum dan in Huis Thuysbaert, het huis van de man die 44 jaar voordien een zo beslissende stem had in het Reynaertkapittel. In de periode na 1955 hebben de plaatselijke verenigingen, de toeristische verantwoordelijken en sommige horecazaken het Reynaertthema blijvend opgenomen. In Daknam met het ontstaan van de Reynaertkring, de Reynaertruiters, de manifestatie Reynaert viert Meye, het dorpscafé Reynaert die vos, de naamgeving Reinaertdreef en het Nobel wandelpad (en recent het restaurant Tiecelijn en het eetcafé Tibert), in Doorslaar met de Reynaert wijngilde en in Lokeren met het café Reynard the Fox. In de tweede helft van de jaren 1980 nam ook de Gewestelijke VVV van het Land van Waas (thans Toerisme Waasland) de Reynaertdraad weer op. In de jaren 1990 werden met gelden van Toerisme Oost-Vlaanderen en Euregio Scheldemond zes fietsroutes in de regio bewegwijzerd met Reynaerdiaanse namen (Nobelroute, Tibeertroute, Isegrimroute…). De Grimbeertroute start aan het Lokerse station, 100 meter van huis Thuysbaert verwijderd. De Canteclaerroute ligt op een boogscheut van het Lokerse Stationsplein in het Reynaertdorp Daknam. Misschien wel de belangrijkste factor in de ontwikkeling van een Reynaertmuseum was het Lokerse voorzitterschap van het Intergemeentelijk Project Het Land van Reynaert, een in november 1996 te Hulst boven de doopvont gehouden intergemeentelijk samenwerkingsverband van een dozijn gemeenten ten noorden en ten zuiden van de landsgrens en de vzw Tiecelijn-Reynaert. Het Intergemeentelijk Project werkte ook mee aan de hertekening en de herbewegwijzering van twee Reynaertautoroutes. De Reynaertroute Zuid, een lusvormige autoroute van circa 100 km met start- en eindpunt te Sint-Niklaas, loopt voorbij huis Thuysbaert. Ook de Reynaertstreek-GR (Grote Routepaden), in 1998 beschreven in Reynaertland en voorgesteld op het Lokerse stadhuis, loopt in de buurt. Een bezoekerscentrum rond Reynaert met didactische, culturele en toeristische doelstellingen en met een wetenschappelijke ondersteuning ligt in Lokeren toeristisch centraal in het Reynaertland. Met het Molsbroek en het Jeugdcentrum Verloren Bos in de nabijheid kwamen ook cultuurklassen in het vizier. Wellicht waren ook het specialisme en het enthousiasme van ondergetekende deels mede bepalend voor de keuze voor Reynaert en literatuur. De consensus was echter algemeen en alle beslissingen op alle niveaus unaniem. Lokeren had in 1998 zijn Reynaertstrepen verdiend.
Tiecelijn, 20, 2007
338 Lokeren voorzitter van het IGP Het land van Reynaert In 1998 had Lokeren met Patrick van Rysselberghe als voorzitter van het Intergemeentelijk project met bescheiden middelen een groot aantal manifestaties gerealiseerd, telkens met een belangrijke publieksopkomst. Het betrof naast de eerder al genoemde voorstelling van het GR-Reynaertlangeafstandswandelpad Reynaertland, een lezing van Rik van Daele (die het verhaal ook in diverse Lokerse klassen ging vertellen) voor De Souvereinen, de voorstelling van Reynaert de Vos door Theater Zwarte Meeuw in een regie van Lokeraar Alain Pringels eind januari en tijdens het Parktheaterfestival, een Reynaertmusical door de kinderen van de Vrije Basisschool Eksaarde, vier zomerfietstochten rond het Reynaertverhaal in Daknam, Oudenbos, nabij Boudelo en langs de Grimbeertroute, de tentoonstelling Rein-Art, een foto- en kunsttentoonstelling van de lokale filmclub Camera 84, een Reynaertkinderboekenexpo in de Lokerse openbare bibliotheek met een Reynaertvertelmiddag voor de jeugd, een opvoering van Reinaert, de Musical, een familiespektakel van Musical Exchange en tot slot Lokeren te boek met een voorleesmarathon van het Reynaertverhaal en enkele kleinere Reynaerttentoonstellingen (20 december 1998). Hiermee bewees men, drie jaar voor het decreet op het integraal, kwalitatief lokaal cultuurbeleid van start ging, dat het Reynaertgegeven grensoverschrijdend en gemeenschapsvormend kan werken. Hoogtepunt van het Reynaertjaar was ongetwijfeld de tentoonstelling Als de vos de passie preekt met als ondertitel Reynaert I van 5 september tot 29 november in het Stedelijk Museum, samengesteld door internationale Reynaertspecialisten uit Zwitserland (Alexander Schwarz), Duitsland (Hubertus Menke), Nederland (Paul Wackers) en Vlaanderen (Rik van Daele) en bezocht door meer dan 60 klassen. Bij die tentoonstelling hoorde een themanummer van Tiecelijn, in het Frans als Quand le renard prêche vertaald door het Centre de traduction littéraire van de Université de Lausanne, en verder een wandelbrochure en thematische lesmappen. De ruime belangstelling van de scholen maakte op alle betrokkenen indruk. Het was een bewijs dat de Reynaertmaterie een verantwoorde keuze was. De Reynaerttekst maakt immers deel uit van de literaire canon en wordt zowel in het lager als in het secundair onderwijs gelezen en gebruikt. De Reynaertstof gaf de mogelijkheid om vakoverschrijdend te leren en de eindtermen te realiseren. Randmanifestaties tijdens deze tentoonstelling waren een rondleiding voor individuelen op zondagnamiddag, een lees- en schminkhoek voor kinderen, een bijscholingscursus voor gidsen, leraren en geïnteresseerden, Reynaertvoordracht door de leerlingen van de klassen Woord van de stedelijke muziekacademie. Partners waren het Tekenatelier Lokeren, de Bibliotheca Wasiana, de Stedelijke Musea van Sint-Niklaas, de Arbeitsstelle Reineke Fuchs en het Goethe-Museum in Düsseldorf, de vzw TiecelijnReynaert, de Reinaertstichting Hulst en diverse privéverzamelaars. Het project reisde later nog naar Sint-Niklaas, Destelbergen, Lochristi en Stekene en werd ook nog in Thuysbaert opgenomen in afwachting van Reinaerts streken (ofte: Reynaert II). Kern van het project waren 36 posters over zes Reynaertvragen (waaronder ‘Alleen maar voor kinderen?’ en ‘Alleen maar over dieren?’). Aantrekkelijke trekpleisters waren de Reynaerdiaanse imitatiegobelins van de Antwerpse decorateur Henri Verbuecken uit de periode van de Arts and Crafts Mouvement (1890-1900) uit de collectie van de Stedelijke Musea van Sint-Niklaas (en opgehangen in kasteel Walburg) en de boeken uit diverse privécollecties en uit de Bibliotheca Wasiana.
Tiecelijn, 20, 2007
339 Deze voorwerpen konden dienst doen voor het latere Reynaerthuis, samen met andere mooie collecties zoals bijvoorbeeld de ruim 700 ex librissen van de vzw Reynaertgenootschap, de collecties van het voormalige Reynaertmuseum te Rupelmonde (met prenten van Paul Andreas Weber) en de Bibliotheca Wasiana te Sint-Niklaas, diverse privécollecties met Reynaerdiana (van porselein tot papier), en Reynaertwerk van schilders en beeldhouwers. Naast de Reynaertgobelins bezitten de Stedelijke Musea van Sint-Niklaas een fraai Reynaertscribaan van Hendrik van Soest uit Antwerpen van circa 1800. Tot slot was er ook kwaliteitsvol videomateriaal aanwezig zoals de intrigerende Russisch-Poolse animatiefilm van L. & I. Starewitch over de Roman de Renart, de antisemitische Reynaertfilm van Egbert van Putten, de Disneyfilm Robin Hood, een reeks verdienstelijke amateurfilms en reportages van Vlaanderen Vakantieland. Diverse van deze films werden trouwens in Reinaerts streken verwerkt.
Het verhaal van Reinaerts streken De ondertitel van de tentoonstelling ‘Een cultuurgeschiedenis met de vos als gids’ illustreert precies de opzet. De tentoonstelling bestaat uit twee modules. De eerste verkent de houding van de middeleeuwer tegenover dieren via een vlugge blik in enkele beestenboeken of bestiaria en loopt tot de romantiek. De bezoeker wordt eerst geconfronteerd met de rijke bestiariumtraditie en de vraag hoe de middeleeuwse mens tegenover de dieren staat. Jacob van Maerlant schrijft in zijn Naturen bloeme over de vos: ‘Scalker beeste en mach niet sijn’. De vos slaat zijn bepiste staart op de muil van de honden die hem achternazitten, besmeurt het hol van de das en neemt het in. De vos is voor de middeleeuwer een kippenrover. In een lange traditie werd hij aangezien voor een bijna duivels wezen, een bedrieger die argeloze zielen (de vogels) naar de verdoemenis sleurde. Als in een fictioneel verhaal de dieren spraken (iets wat in de werkelijkheid niet kon), moest dit wel als een leugen worden opgevat. Mens en dier hebben impulsen en driften gemeen. Sprekende dieren beschikken over rede en taal en leggen menselijk handelen bloot als zondig, verkeerd of belachelijk. De opeenvolging van de diverse dierenverhalen wordt uitgetekend op een lange tijdbalk van 2000 vóó r Christus tot op de dag van vandaag. Opvallend is Het verhaal van de vos, een Akkadisch dierenverhaal dat circa 1500 voor Christus op een aantal kleitabletjes werd neergeschreven. De parallel met onze Reynaert is treffend: een vos wordt door een leeuw naar het hof gedaagd. Op de tijdbalk glijden we voorbij de Griekse fabels van Aesopus (zesde eeuw voor Christus), de Latijnse vertaling van Phaedrus (eerste eeuw na Christus), de Karolingische traditie (Alcuinus, Diaconus), de Ecbasis Captivi en verder via de grootvader (Ysengrimus, circa 1150) en de moeder (Roman de Renart) naar moeders mooiste: het Middelnederlandse Van den vos Reynaerde, ontstaan in het midden van de dertiende eeuw in Vlaanderen. Wie de tijdbalk verder volgt, krijgt de vele kinderen van dit verhaal te zien en moet toegeven dat vooral de na 1375 geschreven Reynaerts historie het succes van Reynaert bepaald heeft. Deze tekst is dé scharniertekst uit de hele Reynaerttraditie met vertakkingen in heel Europa (met sterke Duitse en Engelse twijgen). De eerste Reynaert wordt via fraai uitgesneden miniaturen verbonden met het Dampierremilieu en als een hoftekst gepresenteerd. De tweede Reynaert wordt beknopt verteld aan de hand van de fraaie houtsneden van de Haarlemmer Meester.
Tiecelijn, 20, 2007
340 Het negatieve beeld van de vos rond 1500 wordt geïllustreerd aan de hand van een vos in De tuin der Lusten van Jeroen Bosch, een miniatuur van Marcus Cruyt met een vos met lichtblauwe zotskap en een schijnheilige vos die ontmaskerd wordt door de allegorische vrouwenfiguur Cautio in een prachtig tapijt uit de reeks Los Honores. Reynaert is de belichaming van het kwaad (bedrieglijkheid, schijnheiligheid, manipulatie, egoïsme) in de samenleving. Het beeld van de vos verandert echter bij de komst van het gedrukte boek en zeker in de zestiende eeuw. De twee Plantijndrukjes markeren scherp de scheidingslijn tussen de middeleeuwen en de renaissance. Het drukje uit 1564 voor een collega-boekdrukker is zeer eenvoudig gedrukt met een lettertype (civilité) dat erg lijkt op een geschreven tekst. Het meer luxueuze boekje uit 1566 in Plantijns eigen beheer is fraai uitgegeven in tweekleurendruk met prachtige houtsneden met renaissancistische kaders van de Parijse meesters G. Ballain en J. de Gourmont. Het boekje bevat ook een Franse vertaling van Johannes Florianus, docent aan de Latijnse school te Antwerpen. Dit wijst erop dat de Reynaert functioneerde in het schoolmilieu en bestemd was voor de rijke burgerij. Dit wordt bevestigd door het bestaan van bijzonder rijke Antwerpse luxekabinetten met het Reynaertverhaal als een echt stripverhaal, verteld in tinnen plaatjes naar de houtsneden van Erasmus Quellijn de Jongere, een leerling van Rubens, en Jan Christoffel Jegher. Zij maakten hun illustraties eerst voor een rijmdrukje (uitzonderlijk in rijm, dat met de opkomst van de gedrukte teksten vervangen was door proza) van de Antwerpse drukker Jacob Mesens uit 1651. Deze illustraties werden nog tientallen malen herdrukt in steeds weer nieuwe uitgaafjes met steeds verminderende kwaliteit van druksel en illustraties. We spreken dan pas van volksboekjes of blauwdrukjes/boekjes. Opvallend is het grote aandeel van Antwerpen in de naleving van de gedrukte Reynaertjes. De slechtste druk van de prentjes van Quellijn en Jegher is te vinden op centsprenten (goedkope, losse bladen, ook wel mannekensbladen genoemd) van de Turnhoutse firma Glenisson-Van Genechten. Op het moment dat men de eerste kamer in Thuysbaert verlaat, lijkt Reynaert deel te zijn geworden van het Westerse ‘Gesunkenes Kulturgut’. Reynaert verhuist sterk bekort, gruwelijk gecastigeerd en slecht geïllustreerd naar de kinderkamer en lijkt voor altijd te behoren tot het rijk der schimmen. Dit is echter buiten de vos gerekend. De vos heeft negenmaal negen levens... In de tweede module maken we de spectaculaire wedergeboorte van de vos mee tijdens de romantiek. De romantici zochten in het verleden naar authenticiteit en grootsheid. In 1830 wapende het nieuwe koninkrijk België zich tegen het expansionisme van Frankrijk door de grote figuren, gebeurtenissen en teksten uit de eigen geschiedenis te beklemtonen. Duitsers en Vlamingen vonden elkaar in een gemeenschappelijke afkeer van alles wat Frans was. De Vlamingen hadden schrik voor een nog grotere verfransing, de Duitsers wilden het Heilig Roomse Rijk laten herleven. De Duitsers hadden al in 1805 in het Ritterstift Comburg een handschrift gevonden met daarin een lang vergeten Reynaerttekst die gekopieerd werd rond 1410. Willems vertaalde de tekst in modern Nederlands tijdens zijn ballingschap in Eeklo in 1834. Zijn inleidende tekst geldt als een van de manifesten van de Vlaamse Beweging. Door de hertaling hoopt hij ‘de verworpene moedertaal te helpen opbeuren’, een dam op te werpen tegen de bekrompen Hollandse schrijfregels en de verbastering van het Vlaams schooldialect, in ‘een tyd waerop ons land van zooveel franschen uitschot wordt overstroomd!’. Willems wil de moedertaal ook als de taal van de wetenschap en geeft daarom de Reynaerttekst (samen met de tekst van
Tiecelijn, 20, 2007
341
Reynaerts historie naar de ‘Amsterdamsche redactie’) in een studie-uitgave uit in 1836. Tot slot brengt hij ook een gecastigeerde schooltekst op de markt. Willems is daarom niet alleen de vader van de Vlaamse Beweging, maar ook de vader van de moderne Reynaertstudie en de motor van de moderne naleving. Bijzonder veel andere teksten zijn schatplichtig aan Willems, bijvoorbeeld de uitgaven van de liberaal Julius de Geyter en van de katholieken C. Lindemans, Renaat Joostens (die een repressie-Reynaert schreef in het weekblad Rommelpot in 1948) en P. de Mont. Naast de tekst van J.F. Willems heeft ook de fantastische illustratiereeks van de Duitse monumentale kunstenaar Wilhelm von Kaulbach (uit 1841) de populariteit van de Reynaerttekst in Vlaanderen en Nederland in de hand gewerkt. De illustraties werden gepubliceerd bij de postume uitgave van Johann Wolfgang von Goethes Reineke Fuchs, verzorgd door uitgever Cotta in Tübingen in 1846. Deze tekst werd onsterfelijk en wereldberoemd dankzij de illustraties. De blijvende actualiteit van de tekst wordt in de Vlaamse ontvoogdingsstrijd van de negentiende eeuw niet alleen door Willems erkend, maar ook door de uitgevers van het Antwerpse katholieke blad Reinaert de Vos. Een zondagblad voor verstandige lieden, aaneengeknoopt door zeven filosofen. Aan dit blad, dat als kop een Kaulbachvos gebruikt, werkte ook Guido Gezelle onder het pseudoniem Spoker mee. Van Gezelles neef Stijn Streuvels zijn vier verschillende Reynaertversies bekend met in totaal bijna twintig fraaie drukken. Streuvels’ Reynaerden zijn ook op het gebied van de Reynaerticonografie hoogtepunten, met name de reeksen van Gustave van de Woestijne en van Bernard Wierink. Streuvels wilde de Reynaert aan de studiekamer van de geleerden onttrekken en aan het Vlaamse volk terugschenken. In de Reynaert vond de West-Vlaming ‘de ziel, de lustige adem, het sappige bloed, de zwaai, de zwier, de lenigheid van het machtig leven, waar de bruischende tocht van den gezonden, vlaamschen geest in steekt’. Na de Eerste Wereldoorlog publiceert Felix Timmermans zijn dierenverhaal Boudewijn met de ezel in de hoofdrol als weerspiegeling van de Vlaming. Reynaert kon die rol volgens de auteur van Pallieter niet opeisen omdat het Vlaamse volk ‘bijna al de verrukkelijke Reynaerthoedanigheden’ (Reynaert, die ‘vol listen en fijne knepen’ ‘de groten en de machthebbenden door zijn talent tot schande en schaamte wist te brengen’) heeft opgegeven. Reynaert lijkt in niets meer op de middeleeuwse schurk, maar hij is integendeel een icoon geworden. Dit alles wordt in de tentoonstelling in woord en beeld geïllustreerd. Reynaert is een listige en slimme intellectueel geworden. Opvallend is dat hij in alle kampen thuis is. Zijn kameleontisch vermogen zorgt ervoor dat hij zich steeds opnieuw vermomt in een strijd tussen de ideologieën. Diverse malen werd Reynaert misbruikt. Dit wordt heel duidelijk in de oorlogsjaren 1940-1945 en in de uitlopers van de oorlog. De zwartste bladzijden uit de Reynaertgeschiedenis werden geschreven door de na Wereldoorlog I naar Nederland uitgeweken Antwerpenaar Robert van Genechten. Deze jeugdvriend van Paul van Ostaijen schreef in 1937 een fascistische en antisemitische Reynaertbewerking met de neushoorn Jodocus in een twijfelachtige hoofdrol. Het boek was zo populair dat er een animatiefilm van werd gemaakt. De film van de Nederlandse cineast Egbert van Putten werd na de besloten première in Den Haag in 1943 nooit meer in het openbaar vertoond. Kwalitatief en technisch is de film de evenknie van de Disneyproducten uit die tijd. Een fragment van deze film werd pas in het begin van de jaren 1990 in Berlijn ontdekt en naar het Nederlands Filmmuseum in Overveen overgebracht. De rechten berusten bij het Nederlands Audiovisueel Archief. Een onschuldig fragmentje van de
Tiecelijn, 20, 2007
342 antisemitische film die valt ‘onder geconfisqueerd oorlogsbezit waar de Nederlandse staat de rechten op heeft’, is in Reinaerts streken te zien. Reynaert werd net als zijn bloedbroeder Uilenspiegel gebruikt en misbruikt in de oorlogsjaren. De ‘Stichting ter Bevordering van de Studie van het Nationaalsocialisme’ plaatste de vos als briefhoofd. Op hetzelfde moment riep Gerard Walschap uit: ‘Wat leutert men van amoreel. In plaats van amoreel is Reynaert juist het tegenovergestelde: het eenige dier met moraal, in den vollen zin een karakter, een harde kerel, een sterke geest’. Hij deed dat in een scherpe pennentwist met onder andere Menno ter Braak (de Reinaert van Eibergen – Eigenbergen in de Achterhoek was Ter Braaks woonplaats) en Camille Huysmans over het karakter van de vos. Volgens Huysmans huldigde de vos Machiavellistisch gedachtegoed en wordt hij op zedelijk gebied gekenmerkt als iemand met een ‘bolsjewistisch-fascistische inslag’. De vos doodt niet uit dogmatische onverdraagzaamheid, maar uit instinct. In het gedicht Ode aan Reinaert en Ulenspiegel dat hij in 1942 op de BBC uitsprak, noemt hij de beide figuren vrijheidsstrijders en ‘vrienden van ons lijdend volk’. Camille Huysmans, Antwerps burgemeester en Belgisch eerste minister, is wellicht een van de meest fervente en meest boeiende Reynaerdianen geweest. Net als Huysmans waren ook Willem Elsschot en Louis Paul Boon Reynaerdisten. Alfons de Ridder koos als voornaam van zijn pseudoniem de voornaam van de Reynaertdichter. Hij beschouwde zich ook als een Reynaert en bovendien gaf hij diverse van zijn personages Reynaerdiaanse trekjes mee. Elsschot leende zijn eigen Reynaerteditie (die van professor J.W. Muller uit 1944) uit aan Louis Paul Boon, de auteur van twee belangrijke Reynaertwerken, met name De Kapellekensbaan uit 1953 en Wapenbroeders uit 1955. Het laatste werk is door J.P. Rondas ooit de omega van de Reynaertverhalen genoemd. Boons 23 Reynaertstukjes werden later opgenomen in het Vlaamse meesterwerk van de twintigste eeuw: De Kapellekensbaan. De geschiedenis van de vos herhaalt zich in elke tijd in vele variaties. Het is steeds een masker opzetten en een nieuw kleed aantrekken. De schurk werd ondertussen langzaam schelm. Reynaert sluipt als een kameleon doorheen de geschiedenis. De uitspraak van Frits van Oostrom, dat elke tijd zijn eigen Reynaert heeft, was het uitgangspunt van deze nog steeds actuele tentoonstelling. De tentoonstelling ambieert een (deel van de) cultuurgeschiedenis van de Nederlanden te vertellen aan de hand van de rijke Reynaertgetuigenissen en een ongeëvenaarde uitbeelding in de beeldende kunsten. Dit opzet was natuurlijk té ambitieus en niet in enkele vierkante meters of in één boek van 320 pagina’s te vertellen. Bovendien ambieerden de samenstellers de lust tot lezen, de kritische geest en de verbeelding van de bezoeker te stimuleren. Thuysbaert als huis van verbeelding. Daarom moest de tentoonstelling met een open einde besluiten: tien ex libris en tien citaten die de Reynaertmaterie in al zijn complexiteit oproepen, die zowel helpen als verwarren bij de lectuur en de interpretatie van de tekst. Ze tonen aan dat de vos niet in één hol te vangen is. Zijn kentrekken zijn ‘crom ende menichfoude’. Wij zijn ervan overtuigd dat deze Reynaerttentoonstelling in Lokeren een toekomst heeft. Hiervoor zijn wel nieuwe, dynamische impulsen nodig. Men zou bijvoorbeeld kunnen aansluiten bij het nieuwe initiatief van het Platfom Literaire Erfgoedbeheerders in Vlaanderen, een krachtenbundeling van elf literaire musea en schrijvershuizen onder leiding van het AMVC-Letterenhuis te Antwerpen en de provinciale museumconsulenten van de provincies Antwerpen, West-Vlaanderen en
Tiecelijn, 20, 2007
343 Limburg, met als belangrijkste doelstellingen: permanente kennisoverdracht, het opzetten van een collectieve registratie en een uitgebalanceerde publiekswerking en communicatie. De huidige leden zijn naast het AMVC-Letterenhuis o.a. het Guido Gezellemuseum in Brugge, het Literair Museum Hasselt, de Louis Paul Boonmodule van het Stedelijk Museum Aalst, het Provinciaal Museum Stijn Streuvels ‘Het Lijsternest’ in Ingooigem en het Timmermans-Opsomerhuis te Lier (om er maar de auteurs uit te pikken die een band hebben met het Reynaertverhaal). Reynaert en Uilenspiegel (Damme) zouden de groep alleen maar versterken. Ook de provincie Oost-Vlaanderen en de Oost-Vlaamse museumconsulenten kunnen, net als de Erfgoedcel Waasland, een rol spelen in het behoud en de verdere uitbouw van een Reynaertcentrum. Men kan zich ook de vraag stellen hoe de vzw Reynaertgenootschap en de Bibliotheca Wasiana kunnen betrokken worden. Zij beschikken immers over interessante collecties en / of interessante know how. Maar ook het Hulsterse museum, het Uilenspiegelmuseum in Damme en de gemeenten Kruibeke en Sint-Niklaas blijven interessante stakeholders. In elk geval verdient de ‘matière renardienne’ in Vlaanderen of Nederland een vaste stek. Het Lokerse bezoekerscentrum, de opvolger van het ter ziele gegane Rupelmondse museum, vult deze ruimte perfect in. Reynaert blijft ook hier levenskrachtig. Daarom kan en mag de geest van deze tentoonstelling nooit uit de fles. 1. Op 9 november 2007 vindt in Lokeren een Thuysbaert-colloquium plaats.
Beknopte bibliografie Janssens, J.D. & R. van Daele, Reinaerts streken. Van 2000 voor tot 2000 na Christus, Leuven, Davidsfonds, 2001. (Hierin alle opgenomen citaten.) Van Campenhout, N., Jonkheer Prosper (Paul) Thuysbaert (1889-1965): aanzet tot een biografische studie, in: Annalen van de Koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas, 108 (2005), p. 15-84.
Reinaerts streken is alle zondagen te bezoeken tussen 14 en 17 uur en tijdens de openingsuren van tijdelijke tentoonstellingen, Stationsplein 10 te Lokeren.
Tiecelijn, 20, 2007
344 ■ John
Buyse
Terugblik op vijftien Herman Heyse-lezingen Herman Heyse (1937-1992) was redacteur en medestichter van Tiecelijn en eerste voorzitter van de heemkundige kring d’Euzie. Beide verenigingen organiseren als aandenken aan deze bijzondere man een jaarlijkse lezing over onderwerpen uit zijn interessesfeer in de week van 17 februari, dag van Hermans overlijden. Dit laatste nummer van de driemaandelijkse Tiecelijn biedt de gelegenheid om achterom te zien op de thema’s en de sprekers van de voorbije vijftien jaar. Pinksterweekend 1993. Op zaterdagnamiddag wandelden enkele Reynaertliefhebbers in de Stroopers te Kemzeke op een kort stukje van het Reynaertlangeafstandspad. ’s Avonds trok het gezelschap naar de Broederschool te Stekene voor een academische zitting. De hoofdredacteur van Tiecelijn, dr. Rik van Daele hield de allereerste Herman Heyse-lezing over De Reynaertplaatsnamen liegen.1 Dan volgden de voorstelling van de tweede, geheel herziene druk van Het Land van Reynaert en van het aan Herman Heyse opgedragen boek Reynaert bloemleest Tiecelijn. Op zondagnamiddag werd een tweede wandeling gemaakt, van Boudelo naar Daknam. Als slot volgde de inhuldiging van vier beelden van Albert de Smedt in recreatiepark De Ster te Sint-Niklaas. De beeldengroep Reynaert en de haan Canteclaer kreeg er het gezelschap van koning Nobel, koningin Gente, Grimbeert de das en Tiecelijn de raaf. Het daaropvolgende jaar gaf dr. Frans Debrabandere, auteur van o.a. het Woordenboek van de familienamen in België en Noord-Frankrijk, een voordracht over Betekenis en etymologie van familienamen. In 1995 sprak dr. Paul Wackers, uitgever van Reinardus en docent aan de Katholieke universiteit van Nijmegen (thans hoogleraar te Utrecht), over Het Reynaertverhaal als kinderboek.2 Hij illustreerde hoe jeugdschrijvers de Reynaert door de eeuwen heen aantrekkelijk probeerden te maken voor kinderen. Marcel Ryssen praatte de avond aan elkaar en las fragmenten uit de Reynaert. Tevens ging de aandacht uit naar het pas verschenen boek Ruimte en naamgeving in Van den vos Reynaerde van Rik van Daele. Met deze dissertatie behaalde hij in 1992 zijn doctoraat aan de universiteit van Leuven. Het boek werd uitgegeven door de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. In 1996 serveerde prof.dr. Stefaan Top van de KU Leuven een rijkelijk met dia’s geïllustreerd Volkskundig cocktail. Professor Top, bekend van zijn doctoraal proefschrift over De bende van Bakelandt, liet zijn gehoor kennismaken met de traditionele en moderne uitingen van volkscultuur. In de vijfde lezing sprak professor dr. Jozef Janssens, hoogleraar Middelnederlandse letterkunde aan de Katholieke Universiteit Brussel, over Maerlant, Reynaert, Uilenspiegel trillend op de schokgolven van een beschavingsoffensief .3 Na de lezing werd een tentoonstelling geopend over het werk van Herman Heyse in de bovenzaal van het Oud-Station, de plek waar de meeste Herman Heyse-lezingen plaatsvonden. In 1998 vertelde historicus Danny Lamarcq in geuren en kleuren over Het latrinaire gebeuren – van ‘naar achter’ naar ‘’t huisken’. Lamarcq is cultuurambtenaar
Tiecelijn, 20, 2007
345 en stadsarchivaris van Zottegem. Dit ‘gebeuren’ was het onderwerp van zijn licentiaatsthesis en is ook als boek uitgegeven. De zevende lezing over Louis Paul Boon en Reynaert de vos: wapenbroeders 4 werd gebracht door de wapenbroeders Rik van Daele en Marcel Ryssen (oud-leerling en leraar van elkaar). Ze brachten een voordracht met literair-historische duiding en analyse en met voordracht van diverse Booniaanse en Elsschotiaanse fragmenten. Nadien werd een minitentoonstelling over L.P. Boon en Wapenbroeders geopend in de bovenzaal van het museum Oud-Station met de medewerking van de Culturele Centrale Boontje uit Sint-Niklaas en het Louis Paul Boon project 99. In 2000 gaf Paul Stockman een voordracht met dia’s over de Spaanse forten in het Noorden van Oost-Vlaanderen en het Zuiden van Zeeuws-Vlaanderen. Hierbij kwamen militaire strategieën, wapens en wapenuitrustingen uit onder andere de Tachtigjarige Oorlog aan bod. Stockman is een Hulsters historicus, gespecialiseerd in de streekgeschiedenis en de vestingbouw. Met antiquaar Peter Everaers schreef hij Frontier Steden en Sterckten. Vestingwerken in Oost-Vlaanderen en OostZeeuws-Vlaanderen 1584-1839. De negende lezing werd gehouden door journalist, auteur en vossenstaartridder Gaston Durnez met als onderwerp De activistische Reynaertbewerking Boudewijn in het gehele oeuvre van Timmermans. Felix Timmermans schreef zijn Reynaertbewerking immers tijdens en kort na de Eerste Wereldoorlog. In 2002 sprak Hendrik van Wittenberghe over Van Vikingschip tot Kogge. Hij concentreerde zich voornamelijk op de middeleeuwse kogge van Doel, die in 2000 werd gevonden bij de aanleg van het Deurganckdok op de Linkeroever op het grondgebied van de gemeente Beveren. Als deskundige van middeleeuwse schepen illustreerde Van Wittenberghe zijn onderwerp met digitaal geprojecteerde beelden. In 2003 gaf doctor Eric de Bruyn in zaal Boudelo te Klein Sinaai de elfde Herman Heyse-lezing, een met dia’s geïllustreerde voordracht over De vos en de uil in het werk van Hiëronymus Bosch, een fascinerend verhaal over de symboliek van dieren die nu veel positiever worden geïnterpreteerd dan hun middeleeuwse voorgangers.5 De Bruyn promoveerde tot doctor in de ‘taal- en letterkunde: Germaanse talen’ met een studie van de marskramerfiguur in het oeuvre van Bosch. In 2004 sprak doctor Karel Mortier over De zoektocht naar de Rechtvaardige rechters. De gewezen commissaris van de Gentse politie schetste het verloop van het onderzoek naar ‘de stoutmoedige diefte’ van dit schilderij, de vermoedens over de daders en de vele gissingen naar de bergplaats. Zijn openingszin is een blijver: ‘Als je niet geloofd wilt worden, moet je de waarheid vertellen’. De dertiende lezing werd in de Stekense school Toermalijn gebracht door de West-Vlaamse Sint-Niklazenaar en leraar Marcel Ryssen: Guido Gezelle: poëzie in G-groot. De declamatie uit het poëtische werk van Gezelle door Marcel Ryssen was van het hoogste niveau. Weinigen zijn zo vertrouwd met het leven en werk van Gezelle als de voorzitter van het Reynaertgenootschap. In 2006 werden twee films in première aan een bijzonder talrijk publiek (meer dan 250 mensen) in de Broederschool van Stekene voorgesteld. De eerste film, Mijmeringen langs de Stekense Vaart, is een sfeervolle film van Paul Vereecken over de vaart vroeger en nu. De band met Boudelo bezorgde het geheel een Reynaerdiaans element. De tweede film, Wardje, werd om privacyredenen als een verrassing aangekondigd. Academiestudenten Sarah Hofman en Steven Janssens portretteerden een eenentwintigste-eeuwse kluizenaar uit Stekene.
Tiecelijn, 20, 2007
3
1
4
2 5
Tiecelijn, 20, 2007
6
8
7
9
Illustraties 1. 2.
Herman Heyse (1937-1992) Uitnodiging eerste lezing (1993) 3. Jozef Janssens (1997) 4. Marcel Ryssen (1999) 5. Paul Stockman (2000) 6. Gaston Durnez (2001) 7. Eric de Bruyn (2003) 8. Karel Mortier (2004) 9. Rik van Daele en Rudi Malfliet (2007) 10. Afsluiter met Reynaertbier: Luc Tirez, Wim Gielen en John Buyse (2007)
10
Tiecelijn, 20, 2007
348 In 2007 bracht prof. dr. emeritus Rudi Malfliet De wereld van Willem die Madocke maecte. Historische verkenningen rondom Boudelo, Gent en Hulst. 1200-1260. Malfliet, die op de historische gronden van de Boudelo-abdij in het Stekense KleinSinaai woont, was hoogleraar in de theoretische kernfysica aan de Universiteit van Groningen. Na het verkrijgen van zijn emeritaat studeerde hij geschiedenis aan de Universiteit Gent. Hij specialiseerde zich in de rol van de cisterciënzerkloosters in de regio Zeeland bewesten de Schelde en Rijks-Vlaanderen van 1167 tot 1256. Hij is bijzonder onderlegd in de periode waarin Van den vos Reynaerde werd geschreven. Zijn betoog steunde op de historiciteit van het verhaal. Uitgangspunt is dat hij diverse namen en situaties uit Van den vos Reynaerde als historische realia beschouwt. Hij gaf veel verklaringen van namen en plaatsen die verbonden zijn aan historische gebeurtenissen. Nu is het uitkijken naar een publicatie.
Conclusie Zeven Herman Heyse-lezingen handelden over een literair onderwerp, twee over een kunsthistorisch thema, de andere over een militair, scheepsbouwkundig, historisch of volkskundig onderwerp. Variatie is één van de opvallende en ook sterke punten. De vijf lezingen met een directe band met het Reynaertverhaal werden alle (vooraf of nadien) in Tiecelijn gepubliceerd (zie de opsomming in de noten). De Herman Heyse-lezingen zijn het resultaat van een samenwerking tussen een literaire en een heemkundige vereniging. De vzw Reynaertgenootschap en d’Euzie coördineren om beurt de inhoudelijke werking. De leden van d’Euzie verzorgen elk jaar de logistieke voorbereiding. Na vijftien jaar zijn deze gratis voordrachten uitgegroeid tot een traditie. Ze worden bijgewoond door een select publiek van telkens meer dan 100 deelnemers uit Zuid en Noord, met lokale inbreng uit Stekene, aangevuld met bezoekers uit heel Vlaanderen en Nederland (tijdens de laatste editie kwamen de Reynaerdisten Hans Rijns en Jan de Putter zelfs met de fiets vanuit Terneuzen (en Leiden!). Noch de koude en donkere winteravonden, noch de afstand naar Stekene zijn voor de trouwe deelnemers een belemmering om er elk jaar bij te zijn. Het zijn momenten van ontmoeting geworden. Daarom worden ze vanaf de eerste lezing al even traditioneel afgesloten met een glas Reynaertbier van de Proef-Brouwerij uit Lochristi. De afwezigen hebben altijd ongelijk. Noten 1. Rik van Daele, De Reynaertplaatsnamen liegen, in: Tiecelijn, 6 (1993), p. 85-94. 2. Paul Wackers, Van Reynaert is een groot zaet ghebleven. Het Reynaertverhaal als kinderboek, in: Tiecelijn, 8 (1995), p. 92-105. 3. Rik van Daele, Louis Paul Boon en Reynaert de vos: wapenbroeders. Over Boons bronnen en poëtica (zevende Herman Heyse-lezing), in: Tiecelijn, 12 (1999), p. 50-63. 4. De lezing was deels geïnspireerd op: Jozef Janssens, Maerlant, Reynaert en Uilenspiegel. Trillend op de schokgolven van een beschavingsoffensief, in: Tiecelijn, 10 (1997), p. 2-13. 5. De lezing was deels geïnspireerd op: Eric de Bruyn, De vos als allegorisch motief in het geschilderde oeuvre van Jheronimus Bosch, in: Tiecelijn, 13 (2000), p. 107-119.
Tiecelijn, 20, 2007
Kopergravure van Frank-Ivo van Damme. Cadeau steunende leden Tiecelijn in 2001.
Tiecelijn, 20, 2007
Ridders in de Orde van de Vossenstaart
1963 Stijn Streuvels Bert Peleman Richard van Kenhoven Maurice Juamotte Renaat van der Linden Broeder Aloïs Jozef Goossenaerts Mandus de Vos 1977 Willem Melis Ferdinand Verbist Maurice Nonneman Albert Poels Frans Mertens Jozef Contrijn José Olmos Wilfried van den Broeck 1978 Bert Decorte 1982 Oscar Bonnevalle 1984 Herman Vos Nand Moors Anton van Wilderode Jan Lambin Freddy van Bogget 1985 Edgard Ernalsteen Frank-Ivo van Damme René Duyck Eugeen van den Broeck 1986 Gerard Gaudaen
1987 André Stoop 1988 Rik van Daele Bert van Woensel Bert van den Broeck 1989 Antoine Denert Jo van Eetvelde 1991 Marcel Ryssen Herman Heyse 1992 Wim de Cock Albert de Smedt 1993 Firmin de Vos Erwin Verzandvoort Jozef D. Janssens 1994 Gaston Durnez Wim Gielen 1995 Wilfried Delforge Paul Wackers 1996 Julien Lyssens Staf van Daele
1999 Karl Meersman Piet Thomas 2000 Peter Everaers Kris de Roover 2001 Marcel de Meyer Willy Feliers Chris Ferket Waaslandwolf
2002 Paul Weemaes Marcella Piessens 2003 Ivan Bernage Juliaan de Cuyper Leon Matthijs Ingrid Peeters 2004 Yvan de Maesschalck Taf van Duffel 2005 Alexander Schwarz Lucien Bats
1997 Marc Moorthamer Antoon Vermeylen
2006 Emma Crebolder Paul van Keymeulen René van Bogaert
1998 Lieven Dehandschutter Joke van den Brandt
2007 Lucien de Cock Peter Holvoet-Hanssen
Tiecelijn, 20, 2007
351 ■ Freddy
van Bogget
De Orde van de Vosse(n)staart Hiernaast staat ze, stralend in het gelid, de weledele Ridderschare (m + v). Zij werden ‘Om hun Reynaerdieën speels aanvaard in de Orde van de Vosse(n)staart’1
Bert Peleman: fundator In Rupelmonde aan de Schelde, wellicht vertoevend op De Karekiet (zijn woonboot, veilig op het droge), intussen gulzig genietend van het zicht op de Stroom en naar alle waarschijnlijkheid in aanwezigheid van niet onbelangrijke culturele gezellen, stichtte Bert Peleman anno 1963 voornoemde Orde. De ‘meester-vossenjagers’ Stijn Streuvels, Willem Melis en Broeder Aloïs schraagden het hooggestemde initiatief van bij het ontluiken. Bert zelf koesterde de vurige hoop dat Reynaert aldus in Rupelmonde voor altijd een vaste stek zou verwerven.
Speels-Reynaerdiaans met Vrijbuitertrekjes Elke morgen passeer ik In ’t Vossenhol, een prachtig gekleurde prent van Oscar Bonnevalle, waarop Reynaert en Tijl Uilenspiegel die gezellige pleisterplaats verlaten en samen op pad vertrekken in typische Bonnevalle-stijl. De blik van verstandhouding tussen die twee verraadt ontegensprekelijk welk vlees er in de kuip zit en geeft perfect de sfeer weer die tijdens de 30 eerste Ordejaren hoogtij vierde. Het speelse karakter, de luim, het ludieke, de glimlachende humor, de satire en de kritische knipoog waarmee op Reynaerdiaanse wijze naar de maatschappij werd gekeken vormden de basistrekken. De Reynaerdie heeft hier een schalkse betekenis. Het vrijbuiterige zat in het soms chaotische en in de improvisatie op het moment. De Ridders waren evenwel beslagen genoeg om daar met verve op in te spelen. In ieder geval was de populaire Reynaert dat soort schelm waarmee men graag kameraad was.
De komst van Rik van Daele Rik van Daele, een jonge snaak uit Sint-Niklaas, was al verscheidene malen in Rupelmonde langs geweest om daar de heerlijke geuren van het Reynaertnest in uitbouw te komen opsnuiven. Hij spreidde een uitzonderlijke kennis en interesse tentoon met betrekking tot het hele Reynaertgebeuren.
Tiecelijn, 20, 2007
1
2 3
4
Tiecelijn, 20, 2007
Illustraties 1. 1998: v.l.n.r. Rik van Daele, Joke van den Brandt, Lieven Dehandschutter en Freddy van Bogget 2. 1996: Erwin Verzandvoort en Firmin de Vos 3. 2001: kunstwerk van Joke van den Brandt en Frank-Ivo van Damme 4. 2002: Hermina Horvath, Frank-Ivo van Damme, M.-J. Dieltjens, Gerard Gaudaen, Joke van den Brandt en Antoon Vermeylen. Op de achtergrond Trude Gielen en Erwin Verzandvoort
2005: Lucien Bats en Alexander Schwarz
2002: Ridder-gastheer en burgemeester Antoine Denert
2006: Paul Wackers en Emma Crebolder
2006: Willy Feliers en Peter Everaers
2006: groepsfoto
Tiecelijn, 20, 2007
354 De Reynaertraad – zowat het presidium van de Orde – vond het dan ook aangewezen hem, niettegenstaande zijn jonge leeftijd, in de Ridderorde op te nemen. We schrijven 1988. De Raad wist toen nog niet dat Reynaertspeurder Van Daele niet alleen op weg was naar het Reynaerthogepriesterschap, maar nog minder dat door zijn komst de Orde nooit meer dezelfde zou zijn. Want, daar waar Bert Peleman in de luwte van De Karekiet en op pootafstand van ‘De Reynaertzolder’ tussen zijn vele gezellen steeds opnieuw kandidaten opmerkte met duidelijke Reynaertkenmerken en daaruit plukte voor het ridderschap, zo zou dit geleidelijk aan evolueren naar echte nominaties (!), een longlist (!!), een shortlist (!!!) en enkele onder de Reynaertmicroscoop (!!!!) gelegde kandidaten op basis van kennis en uitstraling. Het moge evenwel duidelijk zijn dat dit maar één evolutieaspect was. Zoals men verder zal kunnen vaststellen zorgden ook andere factoren voor het streven naar meer diepgang.
1988 – De geboorte van Tiecelijn Vóór mij ligt het genummerde exemplaar 29 van de allereerste Tiecelijn. Rik van Daele schreef het ‘editoriaal’, Marcel Ryssen durft verantwoordelijke uitgever te zijn, en wijlen Herman Heyse tekent met hen samen voor de redactie; 200 exemplaren, 16 bladzijden. Helemaal achteraan en met als initialen R.V.D. staat te lezen: ‘De Rupelmondse Reynaertraad vergadert dit jaar op zaterdag 24 september 2 onder het voorzitterschap van Bert Peleman. Vorig jaar werd de Sint-Niklase ere-bibliothecaris André Stoop opgenomen in de Orde van de Vossestaart. In het tweede Tiecelijnnummer wordt een artikel opgenomen van Bert Peleman met als titel Reynaert 25 jaar te Rupelmonde. In het kader van deze terugblik is de inhoud bijzonder boeiend, maar een volledige opname zou ons te ver leiden. In ieder geval is het duidelijk dat, hoewel Tiecelijn niet de boodschapper was van de Orde, er toch van kruisbestuiving onder de auspiciën van Reynaert mag gesproken worden.
De Intocht van de Schriftgeleerden Het gebeurde subtiel en het is niet zo direct aanwijsbaar, maar toch is het bijna zeker onder de onderduimse impulsen van Ridder Van Daele dat de Orde in een bijzonder korte tijdsspanne een aantal Reynaertexegeten met wereldfaam in stelling bracht. Zo waren er maar drie Reynaertjaren nodig om zijn leermeester, Marcel Ryssen te laten intreden. Die was dan nog vergezeld van wijlen Herman Heyse. Het is zeer spijtig dat Herman ons zo vroeg ontvallen is… Hij had misschien de acceleratie wat kunnen vertragen? Hij was toch een boom van een ridder! Gelukkig kwamen een aantal beeldende kunstenaars de gelederen versterken. We kunnen empirisch vaststellen dat deze overtuigde Reynaerdianen nog altijd het beeld van de schalkse schelm getrouw blijven. Dan was er nog Jozef Janssens, professor in o.m. de Reynaerdologie; maar die zag dat er reeds zoveel Reynaertgeleerdheid aanwezig was dat hij zijn verdere tussenkomsten allicht overbodig vond.
Tiecelijn, 20, 2007
355 Denk nu echter niet dat het streefniveau bereikt was. Want intussen hadden al enkele Reynaerticonen uit Nederland ontdekt wat er in het zuidelijke Reynaertgebied aan de orde was. Zij stonden dan ook aan de grens, even voorbij Hulst, ongeduldig te dringen, voorzien van pakken geloofsbrieven en bakken Reynaertgeleerdheid om hun Ridderlijke geschiktheid aan te tonen. Zij droegen tevens een enorm vaandel mee dat door één van hun gemalinnen eigenhandig was gemaakt en waarvan de kleur en de beeldinhoud hun waarachtige Reynaerttrouw moesten verzinnebeelden. Een aantal jaren later zou dat vaandel zelfs de tafel waarrond het Reynaertpresidium zetelt, voor altijd bedekken en versieren. En zoals dat in het leger de gewoonte is, staat de grootste, in het gegeven geval de langste kandidaat-ridder, vooraan: Erwin Verzandvoort! Wie van de toen aanwezigen herinnert zich niet zijn inaugurale rede in de pelswarme boshut Malpertuus! Wim Gielen kreeg het volgende jaar de Ordeversierselen. Wim, die kundig is in de anatomie Van den vos Reynaerde, voelde zich als een vis in het zuiverste Wase slootwater uit de eerste helft van de twintigste eeuw. Zijn lieftallige Hermeline, die hem steeds hoofs vergezelt, had trouwens de grootste moeite om hem, telkens als het Hofdag 3 was, enigszins in toom te houden. Meestal moesten enkele raadsleden bijspringen en diende de mobiele kasteelklok 4 gehanteerd te worden. Een jaar later werd professor Paul Wackers geïntroduceerd. Dat was het ergste; toen was het hek echt van de dam! Want hij heeft velen onder ons een waar trauma bezorgd. Al van bij zijn allereerste aantreden heeft hij ons in wetenschappelijk ondersteunde en niet weerlegbare termen uiteengezet dat Reynaert een pervers, vies kereltje was. Dat was nog niet het ergste! Al die geleerden met Van Daele op kop en Wackers als gelederenduwer, begonnen samen te spannen op een manier die men nog nooit tussen Vlaanderen en Nederland heeft gezien. Onze schalkse schelm, onze kameraad werd vernederd en de ermee samenhangende Reynaerdie ontkracht! Samenzweerderig probeerden zij ons 5 in gesloten gelederen wijs te maken dat Reynaert niet die populaire schurk is met sociaal-sympathieke trekken, maar een schijnheilige bedrieger, een leugenaar, een gevaarlijke dubbelzinnigaard, een hypocriet, een pervert ook, kortom, horesco referens, een echte smeerlap! En de Reynaerdie? Dat is in feite leugen en bedrog verpakt in zulke mooie taal dat iedereen er zich door laat misleiden! Zij die de populaire Reynaert diep in hun hart koesteren waren compleet van slag; sommigen werden zelfs depressief. Het heeft lang geduurd, maar door het sterke lichaam en door de krachtige psyche die toch elke ridder siert, zijn praktisch allen terug de oude en heeft men zich met de voortschrijdende diepgang6 verzoend.
De Loutering Kort na de Hofdag van 1996 overleed Bert Peleman. Wellicht bracht respect bij het heengaan van de fundator de noodzakelijke rust en zochten de Ridders weer steun bij elkaar. Dat warme gevoel werd aanzienlijk versterkt door het aantreden in 1998 van de eerste Vrouw-Ridder: Joke van den Brandt. Zij bracht geborgenheid in het Reynaertnest, verzoening en contemplatie, daarbij onverdroten gesteund door de Reynaerdiaans-rondborstige uitbeeldingsstijl van haar Ridder-gemaal.
Tiecelijn, 20, 2007
356 De Consolidatie Het moge duidelijk zijn dat het adembenemende niveau dat door de Reynaertgeleerden in de Orde werd geïmplementeerd, vooral door de Reynaertkunstenaars van divers pluimage, maar evenzeer door de Ridders van een meer praktische discipline, terug tot een aangenaam evenwicht werd gebracht. De ‘Reynaerdie’, het fundamentele begrip waarop zij in de Orde werden aanvaard, wordt in de twee betekenissen aangenomen, waarbij beide speels worden gestreeld. Zo werd er ‘pays gemaect van alle dinghen’. Het spreekt voor zich dat de lokroep van de Orde de fameuze longlist, waarvan hoger sprake, intussen heeft doen aangroeien tot verscheidene straatlengten. Nooit kon men vermoeden dat er in Vlaanderen en Nederland en zelfs ver daarbuiten zoveel geëngageerde Reynaerdianen rondzwerven.
De Voleinding Hier dient duidelijk gesteld dat de lezer dezes het volgende stukje het liefst niet zou lezen. Het betreft immers een groot geheim. Maar ja, zoals dat tegenwoordig gaat, steeds is er een lek of wordt er gelekt. We weten niet veel, maar wat we reeds weten is meer dan belangwekkend. Zo hebben we uit welingelichte bron vernomen dat enkele – een drietal, naar het schijnt – Reynaertcoryfeeën-Orderidders het plan hebben opgevat om een Reynaertcongregatie te stichten. Momenteel zouden zij volop bezig zijn om de congregatieregel te schrijven. De regel zou volledig gestoeld zijn op hun brede Reynaertstudie. De bedoeling zou zijn niet alleen een tempel op te richten ter ere van Reynaert, maar eveneens een aanhorig congrescentrum en een Malpertuus-verblijfsaccommodatie. Naar verluidt zou reeds een omwald domein zijn aangekocht in de directe omgeving van Boudelo. Voor de aankoop van het domein en voor de realisatie van het Congregatiecomplex zouden al voldoende gelden zijn samengebracht door zakelijke lieden die op Reynaerdiaanse wijze bijzonder veel geld hebben verdiend, maar die om begrijpelijke redenen verder anoniem willen blijven. Hoe dan ook zouden al die gelden nu reeds op een geblokkeerde rekening staan bij de Kriekeputtebank. De eerste principaal zou de naam ‘Willem van Boudelo’ voeren. Naast de drie stichtende leden zouden er ook reeds vier postulanten hun intrede voorbereiden. Onze bron wist ook te vermelden dat er in de congregatieregel is opgenomen dat elke morgenstond zal begonnen worden met het Confiteor, ten einde de dag met een schone lei op te starten. Voor alle zekerheid zal het Credo driemaal daags beleden worden en elke dag zal besloten worden met de Vigiliën ter ere en ter nagedachtenis van alle overleden Ridders. Meer weten we momenteel niet, maar we kijken reikhalzend uit naar verdere toekomstgerichte berichten, eventueel via het persagentschap Tiecelijn. Lang leve de Orde!
Freddy van Bogget is Ere-voorzitter7 van de Orde van de Vosse(n)staart.
Tiecelijn, 20, 2007
357 Noten 1. Zo staat het in de statuten van de Orde. 2. Ook volgens de statuten vergadert de Orde ‘omtrent de tsinxendaghe’, maar in de eerste periode kon Sinksen, binnen het Reynaerdiaanse gedachtegoed, ook op een ander moment gevierd worden. 3. Hofdag: de officiële benaming van de dag waarop de Ridders hun samenkomst plegen te houden. Nadat de uitbreidende Orde, De Karekiet, De Reynaertzolder en de pelswarme boshut Malpertuus was ontgroeid, wordt nu jaarlijks Hofdag gehouden in de waterburcht Wissekerke te Bazel bij Rupelmonde, alwaar Ridder-burgemeester Antoine Denert – de flamboyante met de grijze baard – de gulle gastheer is. 4. De mobiele kasteelklok is een typisch gebruiksvoorwerp van de Ridderorde om aandacht en stilte te vragen. 5. Wij, ons en zij, wijzen op een zekere tweespalt binnen de gelederen, met aan de ene kant de verdedigers van Kameraad Reynaert en aan de andere kant de onstuitbaar gepassioneerde Reynaertresearchers. 6. Zo wordt toch de diepere Reynaertstudie voorgesteld. 7. Freddy van Bogget was gedurende tien jaar voorzitter van de Orde, van 1993 tot 2002. Als bedrijfsleider werd hij in de prille jaren 1980 door Bert Peleman aangezocht om op speelsReynaerdiaanse wijze enige structuur en orde te brengen in de Orde. In 1984 werd hij tot Ridder geslagen. Al die tijd was René van Bogaert (cfr. Hofdag 2006) zijn onmisbare steun bij de praktische uitwerking.
Houtgravure Frank-Ivo van Damme (2004).
Tiecelijn, 20, 2007
358 ■ Rik
van Daele
Tiecelijn doorgelicht
Tiecelijnbeeld van Albert de Smedt, De Ster, Sint-Niklaas.
In de loop van 2005 kreeg Tiecelijn de kans van het Vlaams Fonds voor de Letteren om samen met de andere gesubsidieerde literaire tijdschriften deel te nemen aan een lezersonderzoek van het Fonds. De uitdoofsubsidie vormde hierbij gelukkig geen beletsel. De resultaten van dit onderzoek werden in februari 2007 vrijgegeven en zijn binnenkort hopelijk raadpleegbaar op www.fondsvoordeletteren.be. In deze bijdrage willen wij de belangrijkste resultaten meedelen. De lezers van dit nummer kunnen dan evalueren of zij tot deze of gene groep lezers horen. Wij vermoeden dat de grootste supporters en de grootste critici aan het onderzoek hebben deelgenomen. Wij zijn al de deelnemers aan de bevraging bijzonder dankbaar voor hun inzet omdat wij dankzij hun inzet ook het profiel van onze lezers beter kunnen bepalen, maar ook hun/uw verzuchtingen en beoordeling. De resultaten komen in elk geval van pas om de verdere richting die de vzw Reynaertgenootschap wil uitgaan, mee te sturen. Deze bijdrage begint met een algemene samenvatting van de globale resultaten. Wij baseren ons hier volledig op de analyse van de enquêteurs en het Fonds als opdrachtgever en interpretator. In een tweede deel geven wij de Tiecelijn-gebonden cijfers en proberen deze te interpreteren. In het laatste deel sommen wij de individuele slotbemerkingen die geformuleerd werden op. Normaliter zijn ze alleen nuttig voor een interne bespreking of voor publicatie op de site. Gezien het liber amicorum-achtig karakter van dit slotnummer, achten we ze hier op hun plaats. We permitteren ons zelfs de vrijheid om er kort op te reageren. In een aparte bijdrage / bijlage bezorgen wij u ook een overzicht van Tiecelijn in cijfers (p. 365).
Tiecelijn, 20, 2007
359 1. De enquête bij lezers van literaire tijdschriften van het VFL Het Vlaams Fonds voor de Letteren verspreidde 10.200 gedrukte formulieren, met de hulp van de door het VFL gesubsidieerde literaire tijdschriften. In elk tijdschrift werd een enquêteformulier gestopt. Ze werden ook uitgedeeld op literaire manifestaties. Uiteindelijk werden 549 exemplaren volledig ingevuld terugbezorgd. Via internet werden 77 vragenlijsten gedownload en ingevuld terugbezorgd. De analyse van de lezer van literaire tijdschriften uit Vlaanderen is gebaseerd op 626 antwoordformulieren. In de algemene analyses werden alle antwoorden betrokken, bij detailanalyses per tijdschrift enkel de ‘trouwe’ lezers, d.w.z. de lezers die naar eigen verklaring ‘altijd’ of ‘regelmatig’ minimum één literair tijdschrift lezen. Driekwart van de gerapporteerde lezers zijn mannen. Literaire tijdschriften worden weinig gelezen door personen jonger dan 35 jaar; zij vertegenwoordigen 20% van de lezersgroep. Bijna de helft van de lezers is ouder dan vijftig jaar. De tussengroep 35-49 jaar vormt 30% van de lezerspopulatie. De gemiddelde leeftijd van de lezer van een literair tijdschrift is 48 jaar. 70% van de respondenten geeft aan interesse te hebben op cultureel vlak. Opvallend groot is de groep van de artistiek actieven. Vooral de nieuwkomers in het tijdschriftenlandschap zijn minder bekend (freespace Nieuwzuid en ZL), net zoals de nichetijdschriften (Het Trage Vuur, Tiecelijn). ‘Bekend’ wil nog niet zeggen ‘gelezen’: wie vertrouwd is met de literaire tijdschriften, maakt zeer gerichte leeskeuzes. Bladen met een trouw lezerspubliek zijn Poëziekrant, Tiecelijn en ZL. Een minder trouwe lezersgroep hebben DWB, Revolver, De Brakke Hond en Deus ex Machina. Vlamingen lezen meer Vlaamse literaire tijdschriften, Nederlanders meer Nederlandse. Eén op zes respondenten leest één of meer tijdschriften enkel af en toe. Bijna de helft van de respondenten beperkt zich tot één literair tijdschrift. De trouwe lezers lezen gemiddeld 2,14 tijdschriften, met een topgroep van ‘heavy users’ (meer dan vijf tijdschriften) van 10%. Mannen lezen significant meer tijdschriften (2,3) dan vrouwen (1,49). Naar leeftijd zijn er geen significante verschillen. Lezers van Tiecelijn en Het Trage Vuur lezen het minst andere literaire tijdschriften. Lezers van freespace Nieuwzuid (5,4) en Spiegel der Letteren (5,4) lezen gemiddeld het meest andere tijdschriften. Onderlinge uitwisseling is er tussen de lezers van Yang, De Brakke Hond, Deus ex Machina, DWB en Revolver. Lezers van Yang en freespace Nieuwzuid delen de belangstelling voor elkaars tijdschrift. Vier op de tien respondenten lezen ook nog andere literaire tijdschriften dan de 25 titels die in de vraagstelling vermeld werden. Zeven op de tien zijn trouwe lezers van één of meer algemeen-culturele, kunst- of theatertijdschriften. Contacten met de tijdschriften ontstonden via de bibliotheek (38%), artikelen in kranten of tijdschriften (31%), door de opleiding (25%) of het beroep (25%) en d.m.v. recensies (26%). Het informele circuit (medewerker, familie/vriend, eigen bijdrage: samen 59%) is gecumuleerd de meest genoemde manier om literaire tijdschriften te leren kennen. Bijna acht op tien van de gelezen tijdschriften krijgt men via de post, één op drie via de boekhandel; voor één op vier is de bibliotheek de raadplegingsplek. Naar eigen verklaring raadpleegt één op twee de maandelijkse krantenadvertentie met korte inhoud over de literaire en culturele tijdschriften. De website van CeLT en van DBNL wordt door één op zes lezers regelmatig bezocht.
Tiecelijn, 20, 2007
360 De acceptatie van de abonnementsprijs is hoog. De prijsacceptatie voor losse nummers is minder algemeen. Redenen om geen abonnement te nemen zijn de prijs, tijdsgebrek en de vrijheid om een nummer te kopen als de inhoud je echt aanspreekt en vice versa. Globaal genomen geeft de lezer aan (te) veel fragmenten te (moeten) lezen in de tijdschriften, beoordeelt hij de aanwezigheid van literatuur uit Vlaanderen als voldoende en vraagt hij meer essays, meer recensies en meer aandacht voor buitenlandse literatuur. Uiteraard liggen deze verwachtingen per tijdschrift anders, afhankelijk van de inhoud. De tevredenheid over de inhoudelijke kwaliteit is groot. Bijna 60% omschrijft die als ‘hoog’, slechts 2% noemt die (te) laag. Het aanbod aan titels wordt voldoende ruim en divers geacht. Er zijn op dit punt geen verschillen tussen mannen en vrouwen. Oudere respondenten beoordelen het aanbod als (te) ruim en (te) divers. Literaire tijdschriften zijn in de boekhandel beperkt vertegenwoordigd én slecht zichtbaar. De zichtbaarheid in bibliotheken is beter, maar ook hier stelt 42% van de respondenten dat het aanbod tegenvalt. Lezers staan positiever tegenover de mogelijkheid losse artikelen te kunnen downloaden (70%) dan tegenover de mogelijkheid om een pdf-versie van het hele nummer te kunnen raadplegen (57%). Hoe lager de leeftijd, hoe positiever de reactie. De belangrijkste functie die wordt toegeschreven aan literaire tijdschriften is het introduceren van nieuw talent. Aansluitend: ‘kritisch overzicht van het literaire veld’ en ‘een andere, bijzondere kijk op literatuur bieden’. Cross-overs en nieuw werk van gevestigde auteurs wordt minder noodzakelijk geacht. Tijdschriften worden als aanvulling op de boekenbijlagen beschouwd. Tijdschriften gaan naar het oordeel van de lezers dieper, maken meer ruimte en zijn gedetailleerder. Lezers zijn tevreden over de inhoud en de kwaliteit en appreciëren het niet-commerciële aspect van de Vlaamse tijdschriften. Of zoals een respondent het stelt: tijdschriften moeten ‘… kwaliteit blijven bieden, al is het voor een beperkte doelgroep.’1 De hierboven bijna integraal overgenomen samenvatting is voor elk literair tijdschrift op een andere manier relevant. Als literair-historisch tijdschrift heeft Tiecelijn natuurlijk andere doelstellingen dan literaire tijdschriften die vooral nieuw werk en jong talent aan bod laten komen. Doordat Tiecelijn geen deel uitmaakt van CeLT (vzw Culturele en Literaire Tijdschriften), is een boekhandelsverspreiding niet haalbaar gebleken, zijn publieksgerichte activiteiten (bijvoorbeeld deelname aan de Boekenbeurs) minder gemakkelijk. Tiecelijn is mede daarom bij de andere tijdschriftenlezers minder bekend, genereert minder de aandacht van de nationale media, enzovoort. Een vicieuze cirkel! Uit de algemene conclusies komt Tiecelijn enkele malen ter sprake vanwege een eigen accent. Het tijdschrift heeft een trouw lezerspubliek, dat het tijdschrift altijd of regelmatig leest (na de Poëziekrant komt Tiecelijn hier op de tweede plaats, zij het op afstand: 35,5 tegenover 56,3%). Spiegel der Letteren wordt bijvoorbeeld maar door 13,2% regelmatig gelezen. De lezer van Tiecelijn leest minder andere literaire tijdschriften dan de gemiddelde lezer van andere literaire tijdschriften. Tiecelijn springt werkelijk uit de band wanneer het om de gemiddelde leeftijd van de respondent gaat. Die is precies 60 jaar, tegenover 48,2 jaar gemiddeld. 62% van de Tiecelijnlezers is 60 jaar of ouder. Dit heeft mede te maken met het feit dat vele
Tiecelijn, 20, 2007
361 abonnees al twintig jaar trouw met het tijdschrift ouder worden. Hier ligt natuurlijk één van de uitdagingen voor de toekomst. Misschien heeft ook de uitgewerkte website hier een interessant effect. Het websitegebruik is significant hoger tijdens het schooljaar en vooral in periodes van eindwerken en scripties. Zeker nu de laatste nummers integraal op het net verschijnen zappen vele jongere gebruikers (lezers?) naar een tijdschrift dat in de diepte werkt. In elk geval is het ook goed te weten dat een ouder publiek het diepgaande werk van de redactie en de auteurs apprecieert. Nog een opvallend resultaat is dat Tiecelijn op de derde plaats (van elf tijdschriften) komt wat het aantal Nederlandse respondenten betreft met 37% (en dit na Het Trage Vuur en ZL). Dit betekent dat de enquête het internationale karakter van het tijdschrift in de verf zet. Deze resultaten zijn natuurlijk steeds in de wetenschap dat de enquête meer richtinggevend is dan puur wetenschappelijk. Dan had de selectie van de respondenten anders plaats moeten vinden. Voor de gestelde doelen is de bevraging echter meer dan nuttig en bevredigend. En zoals het bij zovele bevragingen gebeurt: iedereen kan de gegevens in eigen voordeel uitleggen. Voor Tiecelijn echter kwamen de resultaten op een strategisch moment omdat er op middellange termijn moet gekeken worden om met minder middelen toch levensvatbaar te blijven. De Vlaamse subsidies zijn sinds 2006 voor het tijdschrift volledig weggevallen, terwijl de enquête ons leert dat een verhoging van het abonnementsgeld met 2 EUR te veel is voor 64,3% van de lezers (dit wil zeggen dat bijna alle gewone abonnees een prijsverhoging niet echt zien zitten).
2. Het profiel van de Tiecelijnlezer In de enquête werden drie types van vragen opgenomen. Een eerste groep bestond uit algemene vragen, een tweede uit tijdschriftspecifieke vragen voor alle respondenten en een derde groep bestond uit eigen vragen, geformuleerd na een interne bespreking binnen de raad van bestuur van de vzw Tiecelijn in overleg met de redactie. Deze laatste vragen waren vooral belangrijk voor het toekomstig profiel van dit tijdschrift, dat in 2005 werd geconfronteerd met een uitdoofsubsidie. In totaal werden 402 enquêteformulieren meegestuurd in het vierde nummer van jaargang 18 van Tiecelijn (verzending op 29 december 2005). 45 lezers of 11% beantwoordde de oproep en stuurde een enquête in. Dit betekent dat 13% van de 335 betalende abonnees reageerde. Als we rekening houden met het feit dat er bij deze abonnees ook diverse instellingen zijn (gemeentediensten, bibliotheken), dan betekent dit dat circa 16% van de individuele abonnees heeft gereageerd. Occasionele lezers werden niet opgenomen. 40% van de gewone abonnees is steunend lid. Steunende leden zijn trouw, maar er wordt ook af en toe gewisseld. Het ene jaar is men steunend, het andere jaar gewoon abonnee. Toch is 37,5% van de respondenten steunend lid van vóór 2000. De lezer van Tiecelijn leest nauwelijks andere literaire tijdschriften. Een enkele lezer verdiept zich in Spiegel der Letteren. De verwantschap met literaire genootschappen is nauwelijks groter. 83,7% van de respondenten is geen lid van een ander literair genootschap. Dubbel lidmaatschap is er met de genootschappen rond Streuvels, Timmermans, Uilenspiegel en Boon (bescheiden: 6 tot 8%). Eén respon-
Tiecelijn, 20, 2007
362 dent (2%) is lid van het Elsschot- of Couperusgenootschap. 14% is lid van een genootschap dat niet op het lijstje van de enquêteurs voorkomt (bijvoorbeeld het De Pillecyngenootschap, het Claesgenootschap etc.). Opvallend is dat de Tiecelijnlezer relatief goed bekend is met de website van het Reynaertgenootschap (in 2005 nog te vinden als www.welcome.to/tiecelijn, thans als www.reynaertgenootschap.be). Bijna twee derde van de abonnees (62%) raadpleegt de site en een derde (34%) gebruikt de site zelfs meer dan viermaal per jaar. Dit betekent natuurlijk ook dat 38% de website nooit gebruikt. De populairste e-rubrieken zijn de e-brief en de activiteiten (60-70%), vervolgens de bibliografie, de teksten en de inventaris (30-40%). Het register is minst in trek (23%), maar dit is wel de aantrekkingspool voor nieuwe gebruikers. 38% van de respondenten gebruikt af en toe ook de site van het Land van Reynaert. 60% van de respondenten leest het e-zine van Tiecelijn. Vijftien respondenten beoordeelden de site positief, drie waren negatiever (waaronder één omschrijving als ‘matig’). De lezer van Tiecelijn is tevreden met het tijdschrift. De redactie besteedt genoeg aandacht aan essay (95%), verslagen (93%), vertaling (86,7%), grafiek (84,8%) en recensies (81,8%). Op de vraag wat er te weinig aan bod komt, is het enige relevante cijfer de 18,2 % voor de recensies. 51% zegt de recensies te lezen. In het vorige Tiecelijnnummer werden (mede als gevolg van de enquête) drie belangwekkende nieuwe Reynaertboeken besproken. De Tiecelijnrespondenten zijn – zo blijkt – trouwe lezers. Velen lezen alle bijdragen – iets wat de redactie steeds weer opvalt wanneer abonnees over het tijdschrift spreken of schrijven. De eigenlijke essays, zowel kort als lang, worden het meest gelezen, nadien volgen de artikelen over grafiek, en vervolgens de intro’s en de vertalingen. Verslagen (een genre dat nauwelijks nog voorkomt, behalve bij belangwekkende manifestaties, zoals bijvoorbeeld de tweejaarlijkse congressen van de International Reynard Society) worden minder gesmaakt. De Tiecelijnlezers vinden de moeilijkheidsgraad ‘acceptabel’ (95,7%); 4,3% spreekt van te moeilijke artikels. In het populariteitslijstje van de artikels doen vooral de robotfoto van de Reynaertdichter, het artikel over De Leeuw van Vlaanderen, de themanummers over de wolf, de kat en de leeuw, de bundel vossenpoëzie, het bibliografisch nummer, de vertalingen en de grafiekbesprekingen het goed. Hierbij dient meteen gezegd dat de artikels die het meest in het geheugen blijven, de recentst gepubliceerde zijn. De themanummers krijgen een bijzondere appreciatie. In de top 3 staan de bibliografie van Reynaertbewerkingen, het leeuwennummer en het register van de jaargangen 1-15. De verhouding tussen gewone en themanummers is prima (81,6%). Diverse lezers suggereerden nieuwe themanummers zoals een nummer over de hond en eentje over (Reynaert) de vos in de muziek. Er werd via enkele open en gesloten vragen ook gepolst naar sterkten en zwaktes van bepaalde aspecten van het tijdschrift. Hier was het opvallend – maar geenszins verwonderlijk, want zegt de zegswijze niet dat men over kleuren en smaken niet discussieert – dat er nauwelijks een constante in de antwoorden is te vinden. De aandacht voor grafiek wordt door velen bejubeld, door een enkeling minder geapprecieerd. Hier was het anonieme karakter een handicap. Meteen roepen wij de lezers op om via de e-mail in gesprek te treden met de redactie. Zwaktes voor de ene lezer worden als sterktes beschouwd door andere lezers. In een aantal gevallen bleek er zelfs een fifty-fifty verdeling te zijn. Zo bijvoorbeeld over het specialisme (het nichekarakter van Tiecelijn). Sommigen vinden verbreding interessant, weer anderen dan weer niet: ‘verbreding van de materie moet kunnen’: 51%!
Tiecelijn, 20, 2007
363 Opvallend is dat nogal wat lezers een nieuwsrubriek missen, iets waar bewust werd teruggeschroefd en waaraan verholpen werd (door een inlegblaadje) en wordt (door het e-zine). Opvallend is dat de lezers de analyses van de beoordelingscommissie van het Fonds voor de Letteren niet delen. De opmaak wordt door 93% als zeer geslaagd beschouwd. De kleurenkaternen worden door 79% als een meerwaarde beschouwd en 86% vindt het aantal illustraties voldoende. Ook naar de toekomst van het tijdschrift werd – zoals hierboven reeds gesteld – gevraagd. De antwoorden op de vragen (en ook de individuele antwoorden op de finale open vraag, zie verder) waren zeer bemoedigend en waren ook beslissend voor de verdere toekomst van deze publicatie. Bijna 82% van de lezers is van oordeel dat Tiecelijns taak nog niet is volbracht. 72% van de lezers vindt dat Tiecelijn het beste wordt verdergezet als driemaandelijks tijdschrift (dit in tegenstelling tot de subsidiërende overheid). Over een jaarboek zijn de meningen erg verdeeld; 36,6% gaat akkoord, 34,1% gaat niet akkoord en 29,3% heeft hier geen expliciete mening. De raad van bestuur van de vzw heeft hier dus een gordiaanse knoop moeten ontwarren. Financiële haalbaarheid en overleven op lange termijn waren de belangrijkste redenen om in elk geval met dezelfde kwaliteitsvolle werking door te gaan, evenwel met een jaarboek. De omvorming naar een digitaal tijdschrift vond 73% van de lezers geen goed idee. Dit was trouwens een constante bij alle tijdschriften in deze lezersbevraging. Het steunend lidmaatschap werd door 86% van de lezers positief beoordeeld. De ene tegenstem klonk des te schriller. Tot slot werd gevraagd naar de accenten die de vzw Reynaertgenootschap in haar toekomstige werking dient te ontplooien naast de uitgave van een tijdschrift/jaarboek. In volgorde van belangrijkheid (uit een lijstje van 13 + de mogelijkheid van andere suggesties via een open variant) resulteerde dit in de volgende top 5: 1. 2. 3. 4. 5.
Reynaertpublicaties verzorgen; onderzoek stimuleren; een jaarlijkse Reynaertdag organiseren; een documentatiecentrum uitbouwen; de Reynaertmaterie naar de scholen brengen.
De verrassende conclusie van deze lijst is dat lezers vooral de wetenschappelijke en de didactisch-educatieve invalshoek appreciëren. De belangrijkste conclusie van de bevraging is dat Tiecelijn een trouw en tevreden lezerspubliek heeft dat zijn tijdschrift bijzonder waardeert. De globale analyse van de lezer strookt niet met de aanbevelingen van de (vaak jonge) leden van de adviescommissie Literaire Tijdschriften. Niet alleen de fans, maar ook kritische lezers hebben gereageerd. In elk geval willen de lezers van geen stoppen weten. Daarin delen zij een van de aanbevelingen uit het fondsverslag: tijdschriften moeten kwaliteit blijven bieden, al is het voor een beperkte doelgroep. Tiecelijn is een nichetijdschrift voor een ouder én trouw publiek dat erg hoge kwaliteitscijfers krijgt (na Poëziekrant, de absolute topper van de Vlaamse literaire tijdschriften, de hoogste kwalitatieve waardering van zijn lezers!). De lezer is 60, blank en van het mannelijke geslacht. (Slechts 1 op 10 lezers is een vrouw.) Hier zijn natuurlijk ook uitdagingen aan verbonden… Heeft de jongere generatie weinig boodschap aan het tijdschrift, of haalt die de mosterd via het Internet?
Tiecelijn, 20, 2007
364 De uitsmijter. Tot slot van deze bijdrage willen wij de 29 antwoorden op de vraag: ‘Wilt u nog een slotbemerking formuleren (een appreciatie, een suggestie voor de toekomst)?’ volledig publiceren zoals wij ze hebben ontvangen. Wij grijpen niet in door de dubbels te schrappen, maar laten de lezers eigen conclusies trekken. In een afsluitend nummer is dit wellicht de beste – zij het anonieme – stem van de lezer van dit tijdschrift. In het licht van de toekomstige werking roepen wij alvast de abonnee op met de mededeling: ‘ik sta klaar’ om zich kenbaar te maken. Wij hopen alvast dat hij of zij de eeuwige jeugd in zich draagt… -
Bespreken van oude/bijzondere uitgaven Beste wensen voor 2006! Reinaerd houdt zijn kop wel boven water! Blijven verder doen Complimenten kwaliteit inhoud en uitgave De Reynaert naar de basisscholen brengen! Doe verder zoals jullie al jaren presteren Doordacht, en misschien ietwat verbreed (verbanden...) verder uitbouwen Een boeiend tijdschrift Een tijdschrift dat meer biedt over deze ‘Vossenfiguur’. DOORGAAN! Graag veel over Streuvels Het verdwijnen van Tiecelijn zou een verschraling betekenen Hopelijk minder betutteling en meer steun van VFL. Doorlichting van VFL. Horizon verbreden Ik zou ‘t heel jammer vinden als er geen vervolg komt in welke vorm dan ook! Realistisch uitvoerbaar - Indien je hulp nodig hebt: ik sta klaar! - Liefst verbreding buiten thema Reynaert - Mijn gelukwensen voor wat jullie gedaan hebben en nog doen zullen. Doe zo verder! - Mijn mening: 1. medewerkers vinden 2. onderwerpen vinden ivm Reinaert 3. mensen vinden die over die onderwerpen kunnen schrijven... maar na 20 jaar??? - Nog iets meer onderwijsgericht werken. - Redactie en VZW Tiecelijn: Doe zo verder! - Specifieke invalshoek bewaren; verbreding leidt tot ‘één van de vele’ - Stop a.u.b. met elitair te doen, gedraag jullie een beetje zoals Reinaert - Tiecelijn moet blijven zoals het nu gestalte krijgt (dus in huidige vorm) - Uitstekend zoals het nu is - Vaker een enquête naar suggesties houden! - Veel waardering voor goed werk! - Vossenstaart meer serieus houden - Waarom moet men het opzeggen van het abonnement schriftelijk meedelen? - Zij die, lid of niet, alles over de vos verzamelen samen brengen voor expo over vos.
1. Deze bijdage is gebaseerd op het rapport dat het Vlaams Fonds voor de Letteren ons ter beschikking heeft gesteld na het tijdschriftenonderzoek 2005-2006.
Tiecelijn, 20, 2007
365
20 jaargangen Tiecelijn (1988-2007) in cijfers Aantal Aantal Aantal leeuw, Aantal Aantal Aantal
jaargangen: 20 nummers: 76 themanummers: 12 (beer, raaf, Als de vos de passie preekt, wolf (2), kat, poëzie, bibliografie, brieven, haas, slotnummer) extra uitgaven: 2 (Quand le renard prêche (1998, 3/4) + register 1-15) verschillende auteurs van bijdragen: 97 pagina’s: 4100 (precies!)
Dunste nummers: 1988, nr. 1 & nr. 2: 16 p. Dikste nummers: 2006, nr. 1: 120 p. & 2007, nr. 3/4: 224 p. Dunste jaargang: I: 32 p. Dikste jaargang: XIX: 424 p. Dubbelnummers: 2 (1998, 3/4 en 2007, 3/4) Abonnees in 9 landen Aantal geregistreerde abonnees 1988-2007: 802 Aantal verzonden exemplaren per nummer: 402 Website, best bezochte week: week van 5 maart 2007: 467 hits
Tiecelijn, 20, 2007
366 Vijftien cadeaus voor steunende leden 1993-2007 Tot 1998 een Reynaertknipselkrant Vanaf 1998: de nieuwsbrieven van het IGP Het Land van Reynaert 1993: Reynaert bloemleest Tiecelijn (18 steunende leden) 1994: houtsnede van Wim de Cock 1995: kalligrafie van de openingsverzen van de Reynaert op handgeschept papier 1996: knipselkrant Tobias Hagtingius 1997: inventaris Reynaertgebeuren en stenen jeneverkruikje met Kaulbachfiguurtjes 1998: een ex libris van Pavel Hlavaty (60 steunende leden) – zie illustratie 1999: gids Reynaertland van de vzw Grote Routepaden 2000: houtgravure van Gerard Gaudaen 2001: kopergravure van Frank-Ivo van Damme 2002: houtsnede van Wim de Cock 2003: set van 12 Reynaertkaarten met werk van Wim de Cock, Gerard Gaudaen, Frank-Ivo van Damme en Antoon Vermeylen 2004: houtgravure van Antoon Vermeylen 2005: litho in kleur van Bernard Wierink uit 1910 2006: aparte, genummerde druk van de bundel Vossentaal 2007: houtsnede van Wim de Cock (130 steunende leden)
Tiecelijn, 20, 2007
Afdeling 6
VOSSENKOPPEN
Als er een plek in het verhaal is waar hij sympathiek lijkt over te komen, dan ga ik ervan uit dat ik de dubbele bodem nog niet heb gevonden. Wat er allemaal gebeurt in de Reynaert is heel erg, en tegelijk heel leuk. Je lacht je kapot als je ziet hoe de beer afgaat, hoe de vos de koning bedriegt. Ik denk vaak: hoe kan het dat ik lach, terwijl ik daar woedend om hoor te worden? Misschien heeft de Reynaert het daarom zo lang uitgehouden. Paul Wackers
Tiecelijn, 20, 2007
368 ■ Marcel
Ryssen
Een ‘werk van geduldige liefde’. De berijmde bewerking van Reynaert I van Hubert Melis (1926) In 1926 verscheen bij de Antwerpse uitgeverij De Sikkel Reinaart de Vos. Een aanpassing op heden ten dage van de aloude handschriften naar de critische uitgave van Prof. Dr. J.W. Muller door Hubert Melis (In den oorspronkelijken verstrant). Hubert Melis draagt het boek op: ‘Aan mijn Vrouw dit werk van geduldige Liefde’. Hetzelfde werk werd ook te Utrecht uitgegeven (Uitg. Comp. ‘De Branding’) ‘zowel’ in een ‘genaaide papieren, als in een linnen gebonden variant’. Blijkbaar was deze nochtans zoveelste bewerking van het vossenverhaal (in Vlaanderen waren o.a. de uitgaven van Jan Frans Willems, Julius de Geyter, Prudens van Duyse en Stijn Streuvels op de markt) een groot succes. De oplage was in minder dan twee maanden uitverkocht, wat de uitgever meteen deed besluiten om een tweede, ditmaal geïllustreerde uitgave met houtsneden van de Antwerpse kunstenaar Henri van Straten op de markt te brengen.1 Die tweede uitgave kwam er in 1927. Opnieuw bij de De Sikkel uitgegeven, maar een variant vermeldt bovendien: ‘ook verkrijgbaar bij C.A. Mees te Santpoort’. De nieuwe ondertitel luidt: ‘Vertolking op heden ten dage van het oorspronkelijke dierenepos in middelnederlandschen versvorm’. De 100 bladzijden van de eerste uitgave zijn er 110 geworden, waarbij het verhaal in negen episodes met afzonderlijke titels is opgesplitst. De tekst is ‘licht ingekort’ en ‘gecastigeerd’ (zo ontbreken nu de 40 inleidende verzen van ‘Willem die Madocke maecte’, is de ‘paster’ een koster geworden en luidt de beiaard ‘in des pasters schuur’ bijzonder bescheiden, ja hij is zelfs niet meer te horen).2 De uitgever motiveert de ingreep: ‘met het oog op een ruimere verspreiding’ werden ‘enkele minder geschikte versregels uit den tekst gelicht, zonder echter aan de gang van het gedicht te schaden’ (publicitair pamflet, afb. p. 369). Het blijft gissen wat de echte oorzaak van deze castigatie kan zijn. Druk die werd uitgeoefend door de toenmalige kerkelijke overheid? Het katholieke Lectuur-Repertorium, lang de niet tegen te spreken scherprechter in het beoordelen van de zedelijke waarde van een boek,3 bedacht deze Reynaertbewerking met een II, dit wilde zeggen voor de gelovigen en zeker voor de jeugd nagenoeg ontoelaatbare lectuur, ja zelfs gevaarlijke en verderfelijke lectuur. Het Lectuur-Repertorium beschouwde het niet lezen van het boek ook niet als een groot verlies: volgens de beoordelaar valt de bewerking van Melis meestal op door ‘oppervlakkigheid’ (p. 941). De uitgave uit 1927 bevat achttien houtsneden van Henri van Straten, ‘met de hand gekleurd’.4 Het speciale, bibliofiele karakter van de uitgave wordt onderstreept door de mededeling dat het boek is ‘genummerd en gesigneerd’ en door de beperkte oplage van 480 exemplaren. De kuise lezer zag bij de Tibeertpassage een houtsnede van onverdachte zeden. Deze tweede uitgave kende een meer bescheiden en goedkopere herdruk die op de markt kwam als ‘volksuitgave’. De illustraties zijn niet ingekleurd. Van deze editie werden drie varianten uitgegeven: een in karton met een rood ovalen uitgeversvignet (een zittend vosje in het bos), nog een in karton met het rechthoekige uitge-
Tiecelijn, 20, 2007
Tiecelijn, 20, 2007
370 versvignet van ‘De Sikkel’ en een genaaide versie met hetzelfde vosje in het groen.5 Hubert Melis schreef ook het luisterspel Reinaert de Vos in drie handelingen (Vrij naar den oorspronkelijken tekst). Een kopij van deze tekst werd gebruikt door het NIR (Nationaal Instituut voor de Radio-omroep). De eerste uitzending vond plaats op pinksterdag 1933. Melis typeerde dit stuk in drie taferelen (De aanklacht, Reinaert te Malpertuis en Reinaerts zegepraal) als ‘een Pinkstergedicht bij uitnemendheid’.
Een zoon van een van Lamfreits nazaten op het Antwerpse stadhuis Cornelis A. Hubert Melis (pseudoniemen M. Huybrechts en Monsieur Hubert) werd geboren te Antwerpen op 25 maart 1872.6 Zijn vader was timmerman. Blijkbaar was Hubert goed thuis in culturele en vooral literaire middens. Op 23-jarige leeftijd trad hij in dienst van de stad Antwerpen en dit op voorspraak van de door hem zeer bewonderde Max Rooses (literatuurcriticus, kunsthistoricus en flamingant, 18391914). Het archief Hubert Melis (bewaard in het AMVC-Letterenhuis) bevat een klein ongedateerd naamkaartje met een dankwoord aan het adres van de ‘Geachte heer Rooses: Ik ben benoemd! Hartelijk dank voor uw welwillende tussenkomst’ (Getekend: ‘Bureel overste ten Stadhuize’).7 Blijkbaar leverde hij op het Antwerpse stadhuis goed werk, want reeds na korte tijd werd hij privésecretaris van de liberale burgemeester Jan van Rijswijck (1853-1906), volgens die andere Reynaertbewerker Julius de Geyter, een Vlaamsgezinde man van het volk (SintAndrieskwartier, ‘parochie van miserie’), geestig spreker, journalist met pit en neef van de volksdichter Theodoor van Ryswyck (‘den Door’), die ‘geen grooten ter wereld’ vleide, ‘wat recht was en schoon joeg zijn boezem in brand’ (De Geyter). Ook de broer van ‘den Door’, Jan Baptist van Ryswyck (1818-1869), hanteerde een soms zwepende dichterspen en schreef striemende stukjes tegen de verfransing en het militarisme. Hubert Melis promoveerde tot kabinetschef van de twee volgende burgemeesters, Alfons Hertogs en Jan de Vos. Op 28 december 1914 werd hij bij het begin van de oorlog benoemd tot stadssecretaris. Dit werd niet door iedereen geapprecieerd. Zijn Vlaamsgezindheid was velen een doorn in het oog, vooral toen hij als bestuurslid van de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen het manifest ondertekende ter vernederlandsing van de Gentse universiteit (ook al werd die vernederlandsing later goedgekeurd door de ‘regering van Loppem’ en getekend door Albert I die in het kasteel van de adellijke familie van Caloen verbleef). Melis zond zijn zoon tijdens de oorlog naar de Gentse universiteit. Nog een andere ‘activistische’ daad werd Melis nadien erg kwalijk genomen: hij had ingetekend op een uitgave van de gedichten van René de Clercq. Wellicht beging hij nog andere onvoorzichtigheden. Zijn goede vriend Lode Baekelmans had hem al gewaarschuwd om geen al te verregaande betrekkingen met de Duitsers aan te gaan, beter ‘geen andere dan deze door het ambt opgelegd’.8 Hubert Melis werd op 16 december 1918 geschorst als stadssecretaris. In 1922 ontving hij ‘wachtgeld’, maar hij zocht vergeefs naar werk (‘een ondergeschikt emplooiken’ in de bibliotheek of het zeemanshuis, schrijft hij in 1922 aan Lode Baekelmans). Op 53-jarige leeftijd gaat hij in 1925 op pensioen. Er was dus tijd zat voor zijn bewerking van het Reynaertverhaal. Hubert Melis kreeg na de eerste oorlog geen eerherstel. De titel van eresecretaris werd hem geweigerd. Die titel wordt hem uiteindelijk toch door de Antwerpse
Tiecelijn, 20, 2007
371 gemeenteraad toegekend einde 1940, opnieuw tijdens de bezetting. In zijn archief vonden wij een kaartje met een portret (litho door P.D.M) met de pamfletachtige tekst: ‘Hubert Melis, de gewezen Stadssecretaris die door de Franskilionsche reactie uit het stadhuis verdrongen werd en door de Vlaamsche demokratie er terug wordt ingehaald’. Tijdens de oorlog meende Melis aanspraak te mogen maken op een vergoeding als plaatsvervangend lid van de Bormscommissie. Deze commissie onder leiding van August Borms was een zogenaamde ‘herstelcommissie’, opgericht op 6 september 1942 door de toenmalige militaire bevelhebber in België en Noord-Frankrijk met de bedoeling een schadevergoeding of herstel van rechten toe te kennen aan activisten die na Wereldoorlog I ontslagen of/en vervolgd werden.9 Na de bevrijding werden de commissieleden, Hubert Melis incluis, vervolgd en veroordeeld en hun ‘goederen’ in beslag genomen. Na zijn ontslag als stadssecretaris was hij dankzij de bemiddeling van de katholieke Vlaamsgezinde industrieel Lieven Gevaert (1868-1935) algemeen secretaris geworden van het Vlaams Economisch Verbond, wat meteen bewijst dat Hubert Melis in de toenmalige culturele en zakelijke wereld een zeker aanzien genoot. Deze benoeming bracht hem touwens in nauw contact met Jozef Goossenaerts (1882-1963), die pas na de Tweede Wereldoorlog bijzondere interesse voor de Reynaert vertoonde. In de brieven tussen Hubert Melis en Jozef Goossenaerts die bewaard worden in het AMVC wordt met geen woord over Reynaert gerept. Dat Melis een bijzondere interesse had voor de Reynaert blijkt wel uit de naam die hij zijn woning in de Louis de Pretlaan in Brasschaat-Vriesdonk had gegeven: Huize Reinaard de Vos. Hubert Melis stierf op 7 april 1949 in De Panne.
Dichter, toneelschrijver en Reynaertbewerker Na deze korte biografie waarin we onder andere zijn professionele bezigheden bekeken, concentreren we ons op zijn literair werk. Al vroeg zat het schrijven hem in de vingers. Melis was een leerling van Pol de Mont, invloedrijk flamingant10 in het Antwerpse atheneum. Daar richtte Melis in 1890 samen met Victor de Meyere (1873-1938), Edmond van Offel (1871-1959) en Marten Rudelsheim (1873-1920) het studentenblad De Strijd op. Samen met Alfons de Ridder (Willem Elsschot) en Ary Delen (1883-1960) stond hij aan de wieg van het studentengenootschap Flandria. Reeds in zijn jeugd was Hubert Melis actief als gelegenheidsdichter. Als stadsfunctionaris werd geregeld beroep op hem gedaan als ‘stadsdichter’. Van hem zijn huldegedichten aan Hare Koninklijke Hoogheid Prinses Elisabeth van België (1900) en aan het koningspaar Albert I en Elisabeth n.a.v. hun blijde intrede in 1912 bewaard. Hij publiceerde geregeld in diverse tijdschriften, waarvan sommige met uitgesproken Vlaamse reflex. Zo is er dichtwerk van Melis te vinden in het liberale algemeen maandschrift De Vlaamse Gids (opgericht in 1905, waarbij ook Max Rooses en Pol de Mont betrokken waren), in Vlaamsch en Vrij (1893-1897), Het Nederlandsch Tooneel (1895-1914) en later ook in De Schelde, een ‘Nieuws- en aankondigingsblad van Temsche en omliggende’, een Vlaams, gelovig en politiek onafhankelijk blad dat in 1882 was opgericht door Petrus de Landsheer en dat een
Tiecelijn, 20, 2007
372 sterk accent legde op culturele aangelegenheden. Tussen de beide wereldoorlogen drukte zoon Clemens de Landtsheer (later een van de bezielers van de IJzerbedevaart) duidelijk zijn stempel op het blad.11 Naast Hubert Melis was ook de Rupelmondse toneelschrijver Lode Scheltjens een belangrijke medewerker. Dit blad is niet te verwarren met het gelijknamige De Schelde (1919-1936, waarvan Pol de Mont hoofdredacteur was van 1919 tot 1923), de voorloper van het Vlaams-nationalistisch dagblad Volk en Staat, en waarin Melis ook verzen publiceerde. Aan Pol de Mont schrijft Melis in een brief van 26 oktober 1926 over De Schelde: ‘een der weinige gelegenheden waar menschen – Vlaamsche melaatschen – als wij [ook de Mont was na 1918 scherp aangevallen] nog met eenige welwillende objectiviteit kunnen behandeld worden’. De brief werd wellicht geschreven n.a.v. Melis’ Reynaertbewerking (af te leiden uit de mededeling: opdat ‘mijn werk een plaatsje‘ zou gegund worden in ‘uw boekenrek’.12). In 1894 was zijn eerste dichtbundel, Gedichten, verschenen, in 1904 gevolgd door Zonnige dreven. Heel wat teksten van Melis werden op muziek gezet, onder meer door Jan Blockx en Flor Alpaerts. Hij waagde zich ook aan toneel en schreef in 1897 Koning Hagen, een stuk dat zich afspeelt in het land van de Bataven waarmee hij in de driejaarlijkse wedstrijd voor toneelletterkunde uitgeschreven door de stad Antwerpen een derde prijs haalde, en Een nieuw leven (1905). In De literatuur in Zuid-Nederland sedert 1830 vermeldt Marnix Gijsen Koning Hagen als een ‘verdienstelijk Oudgermaansch drama’, Wagneriaans en ietwat in het spoor zittend van Starkadd van Alfred Hegenscheidt.13 Maar ondertussen is het stuk uit elke literatuurgeschiedenis verdwenen. Dat geldt ook voor andere toneelspelen zoals het boerendrama Schuldeloos! (1896), de komedie Tortelduiven (1901), De vader (1906) enzovoort, of de ‘zangspelen Het schuttersfeest (1901), Shylock (‘fantasij naar Shakespeares ‘Merchant of Venice’ uit 1913). Zijn grote productiviteit situeert zich vóór 1914. Verder verschenen van zijn hand de monografieën Onafhankelijk België (18301905) (ca. 1909), Peter Benoit. Eenige woorden over zijn leven, zijne werken en zijne school (1892), Frans Gittens (1894) en het artikel Reizen te water en te land in Toerisme van 16 november 1934 (p. 815-819).14 Dat Melis ook over de volkse en populaire Antwerpse toneelschrijver Frans Gittens schreef, verwijst opnieuw naar de artistieke en literaire wereld waarin hij zich bewoog, een wereld waarin onder andere de dichtkunst en het theater als een middel tot volksopleiding en volksopvoeding werden gezien,15 een wereld waarin ook Peter Benoit en andere Vlaamse componisten zoals Emiel Wambach en Emiel Hullebroeck thuishoorden. Melis is een echte sinjoor met connecties met vele Antwerpse kunstenaars en vooraanstaanden, zoals Max Rooses, Pol de Mont (die hij aanschrijft als ‘Mijn zeer lieve vriend’), Lode Baekelmans (een familievriend), Emmanuel de Bom (‘Mijn waarde Mane’), Maurits Sabbe en Lode Monteyne. Melis verzorgde enkele bewerkingen van middeleeuwse teksten, met name een ballade naar Genoveva van Brabant en een ‘metrische overzetting’ van Het lied van Heer Halewijn, een muzikale legende van Lucien Solvay op muziek gezet door A. Dupuis. Dat brengt ons bij een van de weinige werken van Hubert Melis die nu nog enige bekendheid genieten, zijn bewerking van het Middelnederlandse Van den vos Reynaerde uit 1926. Hij was 54 toen de tekst gepubliceerd werd.
Tiecelijn, 20, 2007
373
Reinaart de Vos (1926) ‘Reinaart de Vos in ‘sappige, gemoedelijke taal, naar den oorspronkelijken verstrant en vaak met dezelfde rijmklanken van het origineel’. Zo typeerde de Nieuwe Rotterdamsche Courant 16 de Reynaertbewerking van Hubert Melis. Dit lijkt me een perfecte synthese. Het taalvermogen van Melis wordt terecht geprezen. Hij is uiterst handig in het hanteren van rijmwoorden. De bewerking loopt als een trein (‘gelaüfig’ (NRC) zegt men in het Duits, wat sprekender is dan ‘vlot’). Daarbij moest Melis geen taalacrobatieën uitvoeren. Zijn taal blijft eenvoudig en zeer bevattelijk. De Volksgazet formuleerde het nog anders: ‘De heer Melis is erin geslaagd op zijn beurt den ‘rooden metten fellen baarde’, zijn kornuiten en tegenstrevers, leven in te blazen.’ Ook dit kunnen we volledig beamen en we vergeven grootmoedig de lapsus waaraan de redacteur zich bezondigt. Ook De Tijd reageerde bijzonder positief en eert de mannen die de Reynaert vulgariseren. ‘Volwassen Vlamingen zullen er naar grijpen en zullen er aan smekken.’ Dit gold zeker in de dagen dat de bewerking op de markt kwam. Menig moderne lezer zal zich storen aan de verouderde taal en spelling, maar die moeten natuurlijk in hun historische context geplaatst worden. Deze tekst is immers ondertussen een ‘historisch document’. We laten de lezer zelf oordelen en citeren de openingsverzen 41-60. Het was op eenen Sinksendage, Dat beide èn bosch èn hage Waren gesierd met teeder groen. Nobel, de koning, had konden doen, Dat hij Hofdag houden zou, Waardoor hij hoopte, zoo ’t lukken wou, Te zullen stijgen in aanzien en lof. Toen kwamen naar des konings hof Alle dieren, groot en kleen, Behalve Reinaart de vos alleen: Hij had ten hove zooveel misdaan Dat hij er niet naartoe dorst gaan. Hij, die kwaad doet, schuwt het licht, (Een wijs woord, waar veel waars in ligt). Zoo schuwde Reinaart ook het hof, Dat hem vernoemde met luttel lof. Toen gansch het hof verzameld was Bleef er niemand, buiten den das, Die den fellen met den rooden baarde Zijn bittere klachten spaarde. De hertaling van J.F. Willems uit 1834 loopt inderdaad nog meer ‘gelaüfig’. Wie de oorspronkelijke tekst naast die van Willems en Melis legt, zal direct opmerken hoeveel vrijer Willems met het origineel omspringt. Waar Willems ‘het groene lenteloof’ ‘over bossen en hagen’ laat hangen, siert Melis ‘beide én bosch én hage’ (‘dat bede bosch ende haghe’) met ‘teeder groen’ (‘met groenen loveren’). Het Comburgse ‘dat hi waende-hadde hijs gheval / houden te wel groten love’ zet Melis om als: ‘Waardoor hij hoopte, zoo ’t lukken wou / te zullen stijgen in aanzien en lof’. Willems wist die Comburgse verzen uit en laat de dieren roepen uit veld en wouden zonder
Tiecelijn, 20, 2007
374 verdere bedoelingen. De dieren die op Nobels oproep afkomen zijn voor Willems ‘groot en klein, een bonte schaar’ waar het origineel het heeft over ‘alle die diere, groot ende clene’. Melis volgt op de voet met ‘alle dieren, groot en klein’. Melis behoudt Middelnederlandse woorden zoals ‘clene’ (‘kleen’), ‘dorste’ (‘dorst’) en ‘ fellen metten grijsen baerde’ (‘den fellen met den rooden baarde’), waardoor zijn taalgebruik zelfs in zijn eigen tijd archaïsch klonk. Melis vertaalt ‘grijsen’ door ‘rooden’, naar het Dyckse handschrift (F), hierbij duidelijk geïnspireerd door J.W. Mullers Critische commentaar op Van den Vos Reinaerde naar de thans bekende handschriften en bewerkingen uit 1917,17 een boek dat tijdens de bewerking op Melis’ schrijftafel lag als zijn meest betrouwbare gids. En niet alleen het boek was een gids, maar de hooggeleerde Reynaertspecialist in hoogsteigen persoon had Melis in zijn moeizame arbeid gevolgd, niet zelden hem bijspringend waar het sommige duistere plaatsen betrof. Vreemd genoeg is in het archief van Melis geen briefwisseling met de Leidse hoogleraar bewaard. Wel maakte Melis in zijn brief aan Stijn Streuvels van 9 december 1925 18 gewag van een bezoek aan Muller, die hem vertelde alle bewerkingen van Streuvels te bezitten op één na (een ‘vervolledigde uitgave’ noemt hij het). Melis vraagt als een soort tussenpersoon aan Streuvels om Muller deze ontbrekende uitgave te bezorgen en hij schrijft hem: ‘Ik zit volop in de copie van de Reinaart, waarop mijn uitgever wacht.’ In een brief aan August Vermeylen van 1 juni 1931 verwijst Melis nogmaals naar J.W. Muller als autoriteit. Hij neemt het Vermeylen kwalijk dat hij in een bijdrage voor de Nieuwe Winkler Prins bij het lemma Van den vos Reynaerde zijn bewerking niet vermeld heeft, dit terwijl hij de bewerkingen van J.F. Willems, J. de Geyter en S. Streuvels wel noemt: ‘Mijn aanpassing heeft toch de verdienste dat zij de eerste volledige aanpassing is van de tot nu toe nieuwe ontdekte bronnen.’ Muller, die de Reynaert kritisch uitgaf, moet tevreden zijn geweest met het feit dat Melis (vijf jaar na Streuvels’ veel vrijere bewerking) zo dicht bij het origineel bleef. Het is trouwens J.W. Muller die in de lente van 1926 in de Koninklijke Vlaamsche Academie de voltooiing van een nieuwe metrische aanpassing van de Reynaert van Melis aankondigt.19 Hubert Melis ontving van Muller een schrijven dat hem bijzonder gelukkig zal hebben gemaakt, zeker in een tijd dat hij zo oneervol zijn hoge Antwerpse functie had moeten neerleggen. ‘Uw bewerking is zeer getrouw – en zij is in vlotte, welvloeiende en welklinkende verzen, in hetzelfde of soortgelijke rythme als het origineel, geschreven; de kleur en de toon van het beroemde gedicht zijn wèl bewaard.’ Wij illustreren Mullers uitspraak met een tweede, langer fragment, ditmaal uit de gecastigeerde uitgave van 1927 en lichten uit deze verzen 1508-1567 enkele aspecten voor een verdere commentaar.20 Sint leeddickene up eenen dach Tote des papen van Vimbloys. In al dat lant van Vermendoys, So en woende gheen pape riker. Die selve pape hadde eenen spijker, Daer menich vet bake in lach. Des haddic dicken goet ghelach. Onder dien spijker haddic een gat Verholenlike ghemaect. In dat, Daer dedic Ysingrijn in crupen. Daer vant hi rentvleesch in cupen
Nadien leidde ik hem, zekeren dag, Tot bij den koster van Boloois, Al in het land van Vermandoois. Geen koster in de streek was rijker, Want hij bezat een ruimen spijker, Waar menige zijde spek in lag. Daar had ik dikwerf goed gelag. Onder dien spijker maakte ik een gat, Voor elk verholen, en ik had Er Isegrim toen in doen kruipen, Alwaar hij rundvleesch vond in kuipen
Tiecelijn, 20, 2007
375 Ende baken hanghende vele. Des vleesch dedi dor sine kele So vele gheliden utermaten. Als hi weder huten gate Waende keeren huter noet, Hem was dien leeden buuc so groet, Dat hi beclaghede zijn ghewin. Daer hi was commen ongherich in, Ne condi niet commen huut. Ic liep, ic maecte groet gheluut Int dorp en maecte groet gherochte. Nu hoert wat ic daer toe brochte: Ic liep aldaer die pape zat Te ziere taflen ende hat. Die pape hadde eenen cappoen, Dat was die alre beste hoen Dat men in al dat lant vant Hi was ghewent al toter hant. Dien prandic in minen mont Voer die tafle daer hi stont, Al daert die pape toe sach. Doe riep die pape: ‘Nu vant, slach! Helpe! Wie sach dit wonder nye! Die vos comt daer ic toe zye Ende roeft mi in mijns huus. So helpe mi Sancta Spiritus, Te wers hem, dat hire quam!’ Dat tafel mes hi up nam Ende stac de tafle datso vloech Verre boven mi harde hoech In midden waerde up den vloer. Hi vloucte zeere ende zwoer Ende hi riep lude: ‘Slach ende va!’ Ende ic voeren ende hi na. Sijn tafel mes haddi verheven Ende brochte mi ghedreven Up Ysingrijn daer hi stont. Ic hadde dat hoen in minen mont, Dat arde groet was ende zwaer. Datso moestic laten daer, Waest mi leet ofte lief. Doe riep die pape: ‘Ay heere dief, Ghi moet den roef hier laten!’ Hi riep ende ic ghinc miere straten Danen, daer ic wesen woude. Alse die pape up heffen soude Dat hoen, sach hi Ysengrine.
En varkens hangen zag zóóveel. Van ’t vleesch liet hij door zijne keel Zooveel glijden buiten mate, Dat, toen hij weder uit den gate Waande te keeren zonder nood, Zijn verwenschte buik nu was zoo groot, Dat hij beklagen moest zijn buit, Want, voldaan, kon hij niet meer uit, Waar, hongerig, hij wèl in geraakte. Ik liep, wijl ik luide kreten slaakte; Heel het dorp te roeren begon. Nu luister, wat ik dan verzon: Ik liep, alwaar de koster zat Ter tafel, waar hij gewoonlijk at. De koster hield een tammen kapoen, Zulk een fijn en lekker hoen Als men vindt daar in dat land. Hij leerde pikken uit ’s kosters hand. Dien greep ik snel in mijnen mond, Vlak voor de tafel, alwaar hij stond. Toen riep de koster: ‘Hulp, sla dood: Wie zag er schelmstuk ooit zo snood? De vos, (wie zag ooit dief zoo koen)? Rooft hier onbeschaamd mijn hoen, In huis hier, onder mijn oogen, dus Zoo help mij, sancta spiritus: Het zal hem rouwen, dat hij hier kwam!’ Hij nam het tafelmes en, gram, Stiet hij de tafel naar omhoog En stuikte haar toen, zoodat zij vloog In het midden op den vloer. Hij vloekte deerlijk en hij zwoer En riep steeds luider: ‘Sla hem dood!’ En liep mij na, terwijl ik vlood. Hij had opnieuw zijn mes geheven En onverhoeds werd ik gedreven Op Isegrim, alwaar die stond. Ik had het hoen in mijnen mond Dat groot was en al even zwaar. Daarom moest ik het laten daar, Was mij leed, was het mij lief. Toen riep de koster: ‘Ha, heer dief, Dezen roof zult hij hier laten!’ Hij riep en ik maakte mij uit de gaten Daarheen, waar ik vrijer wezen zou. Toen de koster dan grijpen wou Het hoen, zag hij daar Isegrim staan.
Tiecelijn, 20, 2007
376 Doe naecte hem eene grote pine. Hi warpene int hoeghe metten messe.
Gramschap greep den koster aan; Hij wierp hem een oog uit met zijn mes.
Melis volgt, op een enkele uitzondering na, het origineel op de voet. Een constante is dat hij vaak het niet meer gangbare Middelnederlandse woord gebruikt (zoals ‘spijker’ of ‘verholen’). Om de preutse tijdsgeest te volgen en vermeende ergernis te ontwijken, laat hij de ‘pape’ een koster zijn (een heel rijke dan!). Via Mullers kritische studie houdt hij het bij ‘Boloys’ uit handschrift F (i.p.v. ‘Vimbloys’). Waar het echt moeilijk anders kan, weet Melis een volwaardig equivalent te vinden, zoals bij de totaal verdwenen uitdrukking ‘te werst hem’ (des te erger voor hem), die hij omzet tot ‘het zal hem rouwen,’ met ongeveer dezelfde betekenis. De acrobatie met de tafel weet hij even pittig als in het origineel weer te geven. Waar het ritme dreigt verstoord te worden door het gebruik van een eenlettergrepig woord, weet hij dit zeer goed op te vangen (‘hi vloecte zeere’ / ‘hij vloekte deerlijk’ i.p.v. ‘hij vloekte zeer of luid’). Weinig geslaagd en zelfs foutief is de omzetting van ‘Doe naecte hem eene grote pine’ tot ‘Gramschap greep den koster aan’.
Een positieve balans De bewerking van Hubert Melis uit 1926 is nog steeds leesbaar, en als men het archaïsch woordgebruik erbij neemt, best een (her)ontdekking. De metrische bewerking behoudt meer het authentieke van het origineel. Daarin is Hubert Melis geslaagd. Ik ga immers gedeeltelijk akkoord met de voorkeur van de ‘felle’ Camille Huysmans, die koos voor de ‘verheffingsverzen’ van De Geyter, Willems, Van Duyse en Melis, terwijl hij Streuvels’ proza-Reynaert een dwaling noemde ‘die hij [hem] nooit zou vergeven’. Ik volg slechts gedeeltelijk, want het is duidelijk dat een prozaomzetting inhoudelijk bijzonder verhelderend kan zijn. Bovendien kan het ontsnappen aan het keurslijf van rijm en metriek ook het creatieve genie van de bewerker laten zien. Aan vele bibliofielen die deze editie wellicht al jaren ongeopend in de kast hebben staan, durf ik de lectuur van Melis’ Reinaart warm aanbevelen. Zij kunnen dan zelf bekijken of zij de afsluitende uitspraken van Pol de Mont en Joris Eeckhout vandaag de dag nog delen. We willen echter niet verzuimen, te zeggen, dat Melis werkelijk het verhaal heeft gemoderniseerd, verjongd, opgefrischt, dat hij het werkelijk genietbaarder heeft gemaakt voor den gewonen lezer, wien het niet om archeologie of filologie, maar om belletristisch genot te doen is. [Pol de Mont, in: De Schelde.] De vertaling volgt overal den oorspronkelijken tekst zoo kort mogelijk op de hielen. Waar, om wille van het rijm, een lichte wijziging diende aangebracht, werd met de allergrootste zorg vermeden, al wat het verhaal, ook maar eenigszins, ‘uit den toon’ kon brengen. Meer dan eens kreeg de vertaler met niet geringe moeilijkheden te kampen; van een worstelen met zijn tekst draagt de vertaling nochtans nergens de sporen…’ [Joris Eeckhout, in: De Standaard.]
Tiecelijn, 20, 2007
377 Noten 1. Zie: W. Feliers, Henri van Straten, de virtuoos van ‘de Vijf’, spoorloos verdwenen, in: Tiecelijn, 14 (2001), p. 36-52. De auteur gaat gedetailleerd in op de Reynaerthoutsneden. 2. Zie ook Willy Devreese, Tibeerts laatste strohalm, een letterproef, in: Tiecelijn, 12 (1999), p. 145-150, waar de castratiescènes in de edities van 1926 en 1927 naast elkaar geplaatst zijn, m.n. p. 148-150. 3. Lectuur-Repertorium, Auteurslijst, bevattende 12000 bibliografische schrijversnota’s en 1300 portretten onder redactie van Joris Baers. Antwerpen, 1936. 2 dln. Supplement I. 1939. Uitgave van het A.S.K.B. (Algemeen Secretariaat voor Katholieke Boekerijen). 4. Willy Feliers (a.w., p. 46) twijfelt. Hij meent dat het hier om kleurendruk gaat. 5. De gegevens zijn ontleend aan: Rik van Daele, Peter Everaers, Willy Devreese & Erwin Verzandvoort, De bibliografie van de Nederlandstalige Reynaertbewerkingen van 1800 tot nu, Sint-Niklaas & Ter Hole, vzw Reynaertgenootschap & Antiquariaat Secundus, 2004. Melis = nrs. 130 & 131. 6. Voor de biografie van Melis hebben wij ons gebaseerd op: J. van Roey en M. Somers, Hubert Melis, in: Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt, Lannoo, 1998, p. 2031. 7. Archief Hubert Melis, AMVC-Letterenhuis (Antwerpen), map M 445 (brieven en documenten). 8. AMVC, M 445, brief uit oktober 1916. 9. Er werden 1692 aanvragen gedaan. 972 personen kregen de vergoeding (samen voor 197.852.736 BEF). Na de bevrijding werden de uitbetaalde bedragen teruggevorderd. 10. Over de rol van Pol de Mont als leraar aan het Antwerpse atheneum, zie de bijdrage over Melis’ generatiegenoot Karel Collens: W. Feliers, Scaldenkunstenaar Karel Collens en de ‘Reynaert’, in: Tiecelijn, 20 (2007), p. 3-24; de rol van De Mont p. 15-16. 11. Digna Coppieters, Schelde, De, in: Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt, Lannoo, 1998, p. 2704. 12. AMVC, M 445. 13. M. Gijsen, De literatuur in Zuid-Nederland sedert 1830, Antwerpen, Standaard Boekhandel, 1945, p. 51 (3de druk.) 14. Wij baseren ons op: J. van Roey en M. Somers, p. 2031. 15. Ook zijn Reynaertbewerking kreeg een ‘volksuitgave’. 16. Alle krantencitaten zijn ontleend aan het prospectus / reclamefolder van uitgeverij De Sikkel bij de tweede druk. 17. J.W. Muller, Critische commentaar op Van den Vos Reinaerde naar de thans bekende handschriften en bewerkingen, Utrecht, A. Oosthoek, 1917. 18. AMVC, M 445, (B)94871|a-c. 19. Reclamefolder van uitgeverij De Sikkel bij de tweede druk (waarin ook de brief van Muller geciteerd wordt). 20. De Middelnederlandse tekst is geciteerd uit: J.D. Janssens e.a., Van den Vos Reynaerde. Het Comburgse handschrift, Leuven, Davidsfonds, 1991.
Tiecelijn, 20, 2007
Tiecelijn, 20, 2007
379 ■ Joke
van den Brandt
Ex libris ‘Antoon Vermeylen 75’ Op 27 juli 2006 werd Antoon Vermeylen 75. Bij die gelegenheid maakte zijn vriend Frank-Ivo van Damme een ex libris waarin alle kwaliteiten van deze uitzonderlijke Reynaertbroeder belicht worden. Wie kent Antoon beter dan Frank-Ivo? Reeds op vijftienjarige leeftijd leerden ze elkaar kennen door het jongerentijdschrift Pijpkruid, dat Frank-Ivo uitgaf samen met zijn broer René en enkele jonge kunstenaars. Ondanks hun zeer verschillend karakter werden ze vrienden voor het leven. Antoon is een Vlaming in hart en nieren, het leeuwenschild prijkt bovenaan op het ex libris. Ook Uilenspiegel kon hier niet ontbreken. Antoon wijdde vele vrije prenten aan dit Vlaamse icoon. Centraal staat Reynaert, die samen met de uil en vele kleine diertjes, insecten, vlinders en vissen, veelvuldig figureren op ex libris, prent en glasraam. Naast het zeer gelijkend portret verrijst de Lievevrouwentoren als symbool van Toons geliefde stad Antwerpen. In zijn rechterhand houdt Antoon een glasraam, want ook in dit eeuwenoude ambacht is hij een ware Meester. Hierop bracht FrankIvo het portret aan van Toons Hongaarse vrouw Hermina Horvàth. In zijn linkerhand houdt hij een blad met solsleutel en de naam Belà Bartok, geëerd Hongaars componist, waarmee Antoon zich sterk verbonden voelt door zijn jarenlange vriendschap met de grote Bartok-kenner Denijs Dille. De solsleutel staat voor de musicus Antoon Vermeylen. Dat Toon Vermeylen ook muziekstudies deed aan het Conservatorium te Antwerpen is maar weinigen bekend. Hij volgde er muziekgeschiedenis bij Dr. Jan L. Broeckx, muziektheorie bij Renaat Veremans en piano bij de befaamde componist Em. Durlet. Zijn muziekkennis is fenomenaal. Onderaan links op het ex libris Toons gestileerde grafisch teken. Op zijn hoofd zit een vogeltje met kloppend hartje. Dit is een verwijzing naar een ex libris dat hij voor Hermina graveerde. Een rij herkenbare ex librissen van zijn hand sluit de prent onderaan, terwijl rechts een salamander kruipt. Hij heeft er twee in een terrarium, die ook steeds de reis naar Hongarije meemaken. Vijftien jaar geleden waren we samen op een ex-libristreffen in Duitsland, waar Antoon verliefd werd op Hermina. Sindsdien is Hongarije zijn tweede vaderland. Tijdens lange periodes van afwezigheid schreven de vrienden Antoon en Frank-Ivo elkaar lange brieven. Toons brieven zijn gesteld in een sprankelende taal waarin de humor niet ontbreekt! Want ook met de pen is hij zeer bedreven: hij schreef sonnetten, rondelen, limericks en gelegenheidsverzen. Omdat Antoon zeer bescheiden en nederig is, komt hij, bij zij die hem niet goed kennen, over als een schuchtere, teruggetrokken persoonlijkheid. Bij vrienden echter, waar hij zich thuis voelt, ontpopt hij zich tot een geanimeerd verteller, die door zijn zelfrelativering en goed gedoseerde humor een heel gezelschap kan amuseren. Als graficus knoopt hij aan bij de oude tradities, de folklore en de volkse verhalen, zowel wat de vorm als wat de inhoud betreft. Zijn houtgravures zijn met zorgzame vaardigheid gecomponeerd en getuigen van een groot vakmanschap. Vooral zijn ex librissen worden gegeerd en gewaardeerd door verzamelaars van over de hele wereld. Ekeren, 7 augustus 2007
Tiecelijn, 20, 2007
Tiecelijn, 20, 2007
381 ■ Rik
van Daele
Marcel Ryssen 80 23 april is werelddag van het boek. Het is de sterfdag van de Spaanse schrijver Miguel de Cervantes Saavedra (1547-1616), auteur van de meesterlijke Don Quichot. 23 april is ook de sterf- en geboortedag van de Engelse schrijver-dichter en acteur William Shakespeare (1564-1616). In Engeland wordt op 23 april ‘Shakespeare Day’ gevierd. Het stond wellicht in de sterren geschreven dat toen op 23 april 1927 in het Brusselse Elsene Marcel Ryssen werd geboren literatuur zijn passie zou worden. Zijn ouders trokken in zijn zeventiende levensmaand terug naar het West-Vlaamse Zwevezele. Vaders beroep, bakker, was niet aan hem besteed. In 1946 zou hij bij de broeders Hiëronymieten te Sint-Niklaas een lange carrière als leraar Nederlands aanvatten (tot zijn pensioen in 1987). Een Cervantes of Shakespeare heeft nooit in de Brusselse wieg gelegen, wel een begenadigd leraar die generaties studenten de liefde voor de literatuur en de lust tot lezen bijbracht. Niet alleen een leraar, maar ook een heerlijk voordrachtskunstenaar en een vloeiend en barok schrijver. Een leraar met een passie voor de poëzie van Guido Gezelle en de vossentekst van Willem. Twintig jaar is Marcel Ryssen voorzitter van de vereniging die Tiecelijn (dat van hem zijn naam ontving) uitgaf. Marcel was/is voorzitter van de feitelijke vereniging Tiecelijn (1988), van de vzw Tiecelijn-Reynaert (1993) en van de vzw Reynaertgenootschap (2003), (verantwoordelijke) uitgever van Tiecelijn, voorzitter van de Orde van de Vossenstaart (2003), reisleider en gids van vijftien literaire bustochten, auteur van vele tientallen bijdragen in Tiecelijn, samensteller van het Tiecelijnregister 1-15 (een hondenjob!), tekstschrijver bij de striptekeningen van Kris de Roover, medeauteur van het massaspel Ik, Reynaert enzovoort. Op 23 april 2007 vierde Marcel in alle stilte zijn tachtigste verjaardag. Als cadeau en uiting van diepe dankbaarheid bracht een delegatie van de raad van bestuur van het Reynaertgenootschap en de redactie van Tiecelijn deze taalkunstenaar een sprekend beeld. Wat kon het geschenk beter zijn dan een ex libris, de vorm van klein- en gebruiksgrafiek die dit tijdschrift en zijn bibliofiele lezers sinds de komst van Willy Feliers bij de redactie zo innig omhelsd hebben? Portretkunstenaar Hedwig Pauwels uit Hasselt maakte een bijzonder fraaie ets. In groene (Marcel en de raaf Tiecelijn) en bruine (vos Reynaert) tinten maakte hij een tafereel met Marcel in zijn meest typische pose: voorlezend, vertellend, de bril spits op de neus. Wees maar zeker dat hij op een stoel, bank, of tafel staat. Reynaert kan niet ontkomen. Hij spitst de oren. Sint-Niklaas, 29 augustus 2007
Tiecelijn, 20, 2007
382 ■ Yvan
de Maesschalck
Peter Holvoet Hanssen – laudatio Geachte voorzitter, geachte Peter Holvoet-Hanssen, geachte dames en heren, Zwarte gaten, een kapersnest, woorden die neersneeuwen en zich verdichten tot een roos, de duikboot van kapitein Nemo, een troubadour die de liefde bezingt met de hese stem van een vos. Waar vind je als lezer een ontwijde wijkplaats voor deze heterogene collectie? Er is, geachte toehoorders, in de Lage Landen maar één adres: de plagerige, springerige gedichten van Peter Holvoet-Hanssen. Zijn poëzie, voorlopig gepubliceerd in vier dichtbundels en enkele tijdschriften, onttrekt zich aan elke banale karakterisering. En dat is verfrissend in een wereld waarin elk wezen, elk object, elk gen na verloop van tijd een trefzeker etiket opgespeld krijgt. Peter Holvoet-Hanssen is, om het met de woorden van Louis Paul Boon te zeggen, allesbehalve een ‘apothekersflesken’. Wat valt over deze minzame boekanier dan wél te zeggen? Bijvoorbeeld dat er alle reden is om niet alleen zijn verzen te lezen, maar ook om naar de lezingen, of beter, opvoeringen ervan te gaan. Zelf heb ik tot nog toe maar één keer de tijd gevonden – dit is een gemene leugen, natuurlijk – om zo’n lezing bij te wonen. Maar ze staat in mijn herinnering gebrand als een donderslag bij heldere hemel. Sindsdien kniel ik voor de troon van zijn vossenknepen en kan daarbij een onzichtbare schaterlach niet onderdrukken. Een paar jaar geleden zat ik op de eerste rij van een statige zaal in het Beverse kasteel Cortewalle, naast mij een guitige Joris Gerits, toenmalige overbuur van de dichter. Om ons heen, de spreekwoordelijke leegte, op een paar kapersvriendinnen van de dichter en de organisator na. Maar dat mocht de pret niet bederven. Peter kwam de ruimte binnengepikkeld in matrozenpak, omgord met een reddingsboei, het kromzwaard in zijn dichtershand. Buiten rommelde het onophoudend en het water stroomde bij beken naar beneden. Aanwezig waren alleen wij, zeven vrouwen en een vossenkop. Wat hij toen vertelde, herinner ik me woord voor woord – een vrome leugen, natuurlijk. Maar ik ben in ieder geval niet vergeten hoe hij als een lichtvoetige potsenmaker zijn machtige wapen hanteerde: zijn drie toen gepubliceerde bundels die hij als een antenne boven het hoofd hield en naar de vergramde kosmos richtte. Om de signalen op te vangen die onophoudend door donder en bliksem werden doorgestraald. Om te verhinderen dat hijzelf stolde tot een zuil van dichterlijk zout, verplaatste hij zich voortdurend. De dichter als beweeglijk element. En toch kwam hij, de iele clown die in hem woont, zijn nest niet uit. Begrijpelijk, want een dichter die ook vrijbuiter is, moet op zijn hoede zijn voor wat in de wolken schuilt, vooral als ze zwanger zijn van zwartgalligheid en onrecht. Rechtvaardigt dit betoog Peters opname in een kapersorde als die van de vossenstaart? Ik heb daar lang en diep over nagedacht – een half leugentje om bestwil. Te oordelen naar het aantal gedichten waarin een vos langskomt, had hij allang erevoorzitter kunnen zijn. Ik heb de vossenwoorden niet geteld, maar alleen al in de bundel Santander. Ontboezemingen in het vossenvel (2001) laten zoveel vossen
Tiecelijn, 20, 2007
383 zich even over de pels aaien dat geen menselijk oog hun schuwe levenswijze volgen kan. De grimmigste vos is misschien wel ‘Reintje Reintje Repelsteen’ uit de meesterlijke bundel Spinalonga (2005), maar in andere omstandigheden laat ‘kleine nar’ Peter Holvoet-Hanssen met grote toegeeflijkheid toe dat de vos zich tooit met de vacht van de liefde. Betrouwbaar wordt de vos allicht nooit, maar in de volgende verzen, klinkt zoveel hoofse tederheid op dat men zich weliswaar geen vos, maar toch een vossenstaart in huis zou halen. Ik citeer een aantal regels uit het gedicht ‘Reintje en de liefde’: De muze – Een cours d’amour, een troubadour knielt voor de troon niet voor de edelvrouw maar voor haar vossenknepen de opdracht: elke regel zestien lettergepen laat los de jamben, hels en hemels moet de toon De minne – Als een troubadour voor een cours d’amour kniel ik voor haar zetel niet voor de gravin de Carcassonne maar voor haar vossenbont vermoed verwantschap in de kraag, schuif met de buik over de grond lastig om aan de riem mee naar buiten te nemen, vermetel Zo meet ik haar verdedigingsgordel (een wolf heeft haar belaagd vermomd als knuffelbeer) en inventariseer haar omgeving peutert met een tandenstoker restjes kip uit haar beleving de held uit een ridderroman wordt door bazuingeschal verjaagd Wie het hele gedicht wil lezen, verwijs ik naar pagina 15 van genoemde bundel Santander. Ik heb deze verzen geciteerd om aan te tonen hoe zelfs een weinig conventionele dichter zich graag van omarmend rijm en over elkaar heen dansende klanken bedient, hoe hij een loopje neemt met overgeleverde verhalen, hoe hij vos en wolf samenbrengt binnen de krijtlijnen van een cours d’amour. Het laatste woord is aan de liefde en het is gevaarlijk haar tegen te spreken, maar ik doe het op deze hofdag voor één keer toch. Peter Holvoet-Hanssen, dichter en verhalenspinner, held uit een ridderroman: je wordt niet door bazuingeschal verjaagd, maar op bazuingeschal onthaald. Vandaag word je, met de volmondige instemming van de hele vossenbent, plechtig opgenomen in de Orde van de Vossenstaart. We zijn trots op je aanwezigheid en wensen je van harte proficiat. Opname in de Orde van de Vossenstaart Bazel, 28 mei 2007
Tiecelijn, 20, 2007
384 ■ Rik
van Daele
Lucien de Cock – laudatio Geachte voorzitter, geachte Lucien de Cock, geachte dames en heren, Op 23 april 1985 stuurde ik vanuit Leuven een brief naar Laarne, Kasteeldreef 82. Ik had de bewoner, Lucien de Cock, een exemplaar van mijn licentiaatsthesis bezorgd. Hij was toen al op zoek naar alle mogelijke verwijzingen naar Malpertuus. De reden was dat zijn woonst de naam deelde met Reynaerts burcht: Malpertuus. Later, vanaf 1988, werd Lucien Tiecelijnabonnee. Maar de contacten vervaagden. Raakte onze nieuwe vossenridder het Reynaertspoor bijster? Niet verwonderlijk als men ziet waarmee de man bezig was. Een kort ‘curricuraal’ intermezzo is wenselijk. Luc(ien) de Cock werd in 1948 in Lokeren geboren. Hij is internist-geriater in een Brussels ziekenhuis en lector gerontologie, geriatrie en psychogeriatrie. Hierop ga ik niet verder in, want zijn rijke wetenschappelijke medische carrière is niet de reden van zijn komst naar deze hofdag. Ook niet zijn vele onderscheidingen, ridderschappen, kruisen, prijzen en een ereburgerschap. Ook niet de veelheid aan plekken waar hij reeds verbleef voor congressen en lezingen. Hij wordt niet met een staart getooid omdat hij lezingen gaf aan de universiteiten van Budapest, Marseille, New-York, Singapore, CentraalAmerika, Bali, Indonesië, de Filippijnen, Taiwan en in Pakistan. Uit het curriculum van Lucien de Cock onthoud ik o.a. zijn studies Grieks-Latijnse aan het Sint-Antoniuscollege te Lokeren, waar hij toneel speelde onder leiding van Ast Fonteyne en in choreografieën van Lea Daan en Alice Borgten, en onthoud ik zijn 25 boekpublicaties, samen vele duizenden bladzijden over de meest uiteenlopende onderwerpen met als rode draad het ouder worden: ik som er enkele op: Kan ik 120 jaar worden? Van levenselixir tot celtherapie, Ouder worden nieuwe stijl, Depressie bij ouderen en bejaarden, Het geheugen bij ouderen, Open voor bloot. Over liefde, intimiteit en seksualiteit na de vijftig en als laatste het recente volumineuze standaardwerk uit 2006 in twee delen: Geschiedenis van de dood. Rituelen en gewoonten in Europa’ (I) en Begraafplaatsen in Europa (II). Het curriculum vitae van Lucien de Cock is indrukwekkend: honderden lezingen, 100 artikelen en meer dan 100 tv-optredens. Men kan hem best als ‘mijnheer 100’ omschrijven. Hij geniet immers vooral (maar niet alleen) mediabekendheid om dat getal 100, want telkenmale er een Vlaamse 100-jarige is, valt zijn naam. Bij elke oudste inwoner die overlijdt (en dat gebeurt evident zeer frequent!), vinden de media probleemloos de weg naar Malpertuus in Laarne. De Franse Jeanne Calment, de oudste ooit geregistreerde vrouw ter wereld, werd bijna onsterfelijk in Vlaanderen dankzij Lucien de Cock. Net als de vos blijkt ook de oudste Belg wel eens onvindbaar… Soms is ook Lucien de Cock nergens te bespeuren (een Reynaerdiaanse trek?). Hij heeft schuilplaatsen in Laarne, Zele, Middelkerke en in het Franse Mirabel, waar hij intens studiewerk en locaal onderzoek doet met oog op een publicatie over de geschiedenis van de gemeente en de geschiedenis van de godsdienstoorlogen en de Hugenoten. Maar Malpertuus is ‘die beste van sinen borghen’. En De Cocks Malpertuus ligt fantastisch. Onvindbaar vanuit het nabijgelegen en impressionante
Tiecelijn, 20, 2007
Malpertuus nabij het kasteel van Laarne. Tekening van Oscar Bonnevalle.
kasteel van Laarne. Naast een rechte straat, een kasteeldreef. Wie de (gemechaniseerde!) ‘barbecane’ voorbij is, vindt in de hall van zijn hol zeven vossen, meer dood dan levend. De oudste lijkt wel 100. Wie verder tussen de boeken Hermeline volgt naar het diepste van de ‘haghedochte’, langs smalle gangen vol boekenrekken, vindt in de studeerkamer meester vos, heersend over duizenden volumes die gemakkelijk drie antiquariaten kunnen vullen. Als op een troon zit hij daar, vos Reynaert. In een georganiseerde chaos. Elke losjes slingerende boekendoos betekent een afgerond artikel of boekproject of een werk ‘in progress’. Want vaak werkt hij simultaan aan drie of vier projecten. Binnenkort, op 23 oktober 2007, staat vast ergens een nieuw exemplaar bij de stapel overvolle dozen. In die doos zullen dan de boeken, artikelen en drukproeven te vinden zijn van het boek Ast Fonteyne en Reynaert de Vos. Het wordt een waardige opvolger van Ast Fonteyne (1906-1991). Een kwestie van stijl uit 1999, dat hij als voorzitter van het Ast Fonteynegenootschap samen met het KADOC uitgaf. Het nieuwe boek wordt een prachtige uitgave bij het Davidsfonds, voorzien van meer dan 100 foto’s (mét een kleine geschiedenis van de Orde van de Vossenstaart). Die geschiedenis begon in 1963 bij Bert Peleman, oud-leerling van Ast Fonteyne, en in zijn levensavond trouwe gezel van de oude Fonteyne. Ze woonden beiden op een appartement op de Antwerpse Linkeroever en bezochten elkaar geregeld. Ook vroeger deelden ze gemeenschappelijke interesses en gemeenschappelijke karaktertrekken, goede en andere (enige ijdelheid was hen beiden niet vreemd), waarna het wel eens kletterde tussen beiden. De eerste ideeën voor dat boek moeten in 2003 zijn ontstaan. Het boek is er bijna. Tijdens het studie- en schrijfproces heb ik Lucien de Cock leren kennen als iemand die zich niet laat stoppen door een tegenslag of een vertraging, als een doordrijver, een man met een ongekende energie die tegelijk op vele fronten actief is. Ik ontdekte in hem een man met een bijzondere voorliefde voor het vossenverhaal, wel-
Tiecelijn, 20, 2007
386 licht mede gevoed door de opvoering van de Reynaert door de leerlingen van dat kleine paterscollege Sint-Antonius in Lokeren. Het boek biedt een uniek beeld van het collegeleven in Vlaanderen, ik denk maar aan de voordelen voor de studentenacteurs en aan de anekdote over de vrije rol van de leraar dictie die de leerlingen na 22 uur nog uit hun bed kon halen om te repeteren. Lucien de Cock wordt vandaag gehuldigd om zijn vele culturele verdiensten en Reynaerdieën en ‘speels aanvaard in de Orde van de Vossenstaart’. Maar er is meer. Deze vereniging haalt expertise binnen: voor burgemeester Antoine Denert, tevens oud-leerling van hetzelfde Lokerse Antoniuscollege, want als oud-voorzitter van de Vrienden van het Slot van Laarne kan Lucien de Cock u ideeën leveren over zilvercollecties, massaspelen, bloemenmanifestaties, antiekbeurzen en zelfs over de organisatie van een dag van de Vlaamse Pint. Misschien nog ideeën voor de werking van Wissekerke? Wij halen ook expertise binnen voor iedereen onder ons. We zijn zo nieuwsgierig naar dat elixir om 120 jaar oud te worden. Als u het nog niet gevonden heeft, dan geef ik hier een voorzet. Reynaert is reeds zevenmaal honderd jaar oud. Geen betere gids dan Reynaert de vos om (ook bijna letterlijk) ‘a man of all seasons’ te worden. Misschien kan een vos ons dit drankje leveren. Reynaert bezocht de universiteiten van Salerno en Montpellier. Hij genas koning leeuw van een ongeneeslijke ziekte. Een aantal ingrediënten kennen wij uit de vossenverhalen. Een mantel van de huid van een jonge wolf, een scheut vossenurine en een stukje van een vossenstaart. Voeg daarbij een juiste mengeling Vossentaal of Reynaerdieë. Wij schenken u alvast de staart en hopen u hier nog vele jaren te mogen begroeten als ridder van de Orde van de Vossenstaart. We zijn fier dat u de onderscheiding aanvaardde en wensen u van harte proficiat. Opname in de Orde van de Vossenstaart Bazel, 28 mei 2007
Tiecelijn, 20, 2007
387 ■ Hans
Rijns
De Reynaerdisten Foeke Buitenrust Hettema en Leendert Meeuwis van Dis in de DBNL DNBL De Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL) is een website over de Nederlandse taal en literatuur. De site bevat literaire teksten, secundaire literatuur en aanvullende informatie als biografieën, portretten en hyperlinks. De Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren is een initiatief van de Stichting DBNL die in 1999 werd opgericht door de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. In de DBNL zijn in het voorjaar van 2007 in het bio- en bibliografisch lexicon van de neerlandistiek twee nieuwe lemma’s toegevoegd: Foeke Buitenrust Hettema en Leendert Van Dis. Beide wetenschappers zijn van Reynaerdiaans belang. Voor de vervlaamsing van de Universiteit van Gent zette Buitenrust Hettema in 1917 zijn reputatie op het spel. De passages over de betekenis van beide Reynaertdeskundigen zijn hieronder samengevat. Ook een samenvatting van het ‘Gents intermezzo’ van Buitenrust Hettema wilde ik de Tiecelijnlezer niet onthouden. De DBNL is via het internet te raadplegen. Google > dbnl > auteurs in de dbnl > klik B of D aan en scroll naar Buitenrust Hettema of Van Dis > klik op Bio- en bibliografisch lexicon van de neerlandistiek en de gehele biografische en bibliografische beschrijving van Buitenrust Hettema of van Van Dis opent zich.
Foeke Buitenrust Hettema ° 6 juni 1862 te Harlingen - † 5 oktober 1922 te Zwolle In 1903 geeft Buitenrust Hettema samen met J.W. Muller de tekstuitgave Van den vos Reynaerde (het Comburgse handschrift, hs. A) uit. Deel II, waarin de inleiding, aantekeningen en woordverklaringen worden opgenomen, geeft Buitenrust Hettema alleen uit. Tussen hem en Muller ontstaat een groot meningsverschil over het uitgeven van oude teksten. Buitenrust Hettema is voorstander van het zo dicht mogelijk bij de oorspronkelijke tekst blijven en benadert daarmee het diplomatisch uitgeven volgens de normen van de ‘Leidsche school’. Muller daarentegen is een fervente aanhanger van de ‘Duitsche methode’. Deze methode wil, indien er meerdere niet omgewerkte teksten voorhanden zijn, via tekstreconstructie komen tot de ‘urtext’. In 1908 besluit Muller niet meer aan deel II mee te werken. De irritaties lopen bij hem te hoog op, zeker nadat bekend wordt dat Degering een nieuw handschrift (F) ontdekt heeft. Muller wil met behulp van deze tekst en hs. A de oorspronkelijke tekst van Van den vos Reynaerde reconstrueren. Buitenrust Hettema wil niet langer wachten en gaat alleen verder. Over deze breuk meldt Buitenrust Hettema in het voorbericht van deel II dat deze ‘met wederzijds goedvinden’ heeft plaatsgevonden. In 1917, de oorlog (1914-1918) is nog in volle hevigheid gaande, vraagt het Duitse bezettingsbestuur van de vernederlandste (toen nog) Hogeschool te Gent hem pro-
Tiecelijn, 20, 2007
388 fessor te worden met als leeropdracht de geschiedenis van de Nederlandse letterkunde en encyclopedie der Germaanse filologie. De voertaal aan de Gentse Hogeschool was na de oprichting door Willem I van Oranje tot de scheiding met Nederland in 1830 het Latijn. Van 1830 tot 1930 gold het Frans als voertaal en een tweetalig stelsel. De Franstalige professoren weigeren onder de Duitse bezetting nog les te geven. Van het docentencorps blijven slechts acht Vlaamse docenten over. De vervlaamsing is tijdelijk gelukt. Onder de leus: ‘Noch Frans, noch Duitsch’ laten in 1918 circa vierhonderd studenten zich inschrijven aan de Vlaamse Hogeschool te Gent. Buitenrust Hettema opent met een college over Bredero. Ook de Reynaert behandelt hij in dat eerste jaar. Nog voordat de oorlog eindigt, wijken de Gentse professoren per trein uit naar Nederland. Buitenrust Hettema was toevallig al in Nederland. Met het eind van de oorlog komt er ook een voorlopig einde aan de Nederlandstalige Hogeschool in Gent. Pas in 1930 wordt het Nederlands als voertaal ingevoerd. Zijn ‘Gents intermezzo’ wordt hem echter in Nederland niet in dank afgenomen. Op 10 oktober 1922 wordt hij, verguisd door zijn Gents avontuur, slechts door enkele vrienden begraven in Midlum bij Harlingen.
Leendert Meeuwis van Dis ° 21 mei 1904 te Zaamslag (Zeeuws-Vlaanderen) - † 13 juni 1973 te Naarden Naast zijn inzet voor de verbetering van het onderwijs in de Nederlandse taal, blijft Van Dis zich vanaf het begin van zijn loopbaan ook bezighouden met de historische letterkunde. Na het overlijden van dr. D.C. Tinbergen (1874-1951) neemt hij de verzorging van de succesvolle tekstenserie Van Alle Tijden van Tinbergen over. Vooral de Reynaert trekt hem erg aan, niet vreemd voor iemand die uit ZeeuwsVlaanderen komt. De titel van het oorspronkelijke handschrift uit circa 1250 is Van den vos Reynaerde. Tinbergen en Van Dis noemen de vos Reinaert. Dankzij zijn inzet vanaf de dertiende tot de twintigste druk (1953-1972) wordt Van de vos Reinaerde uiteindelijk een modeluitgave. Hoewel gedateerd, de laatste editie in de reeks Van Alle Tijden stamt uit 1972 (Van den vos Reinaerde), zijn deze edities nog zeer goed bruikbaar als uitgangspunt. Van Dis betrok bij elke nieuwe druk de jongste stand van het onderzoek van de uit te geven tekst.
Tiecelijn, 20, 2007
Afdeling 7
VOSSENBOEKEN
In scharlaken gaat ze scheep, moge een wolk haar beschermen want zoals een vos = kat + hond, zo schuilt in de hemel de hel voor de moeder met de pluim schrijf ik verzen hard en zacht in haar vacht bijt ik mijn ‘ontboezemingen in het vossenvel’ Peter Holvoet-Hanssen, Santander, Hinderlaag bij de watervalbeuk, 2001.
Tiecelijn, 20, 2007
390
Yvan de Maesschalck
‘Wardje maat, het was per ongeluk, eerlijk waar’. Over RotVos! van Frank Pollet
Hoe maak je een middeleeuws verhaal als Van den vos Reynaerde hapklaar voor erg jonge lezers? Je kunt het wellicht gewoon navertellen met weglating van enkele scabreuze details. Je kunt het uitbeelden op scène en alle personages door kinderen laten spelen. Je kunt het ook vertimmeren tot een strip en de dramatische kracht van de tekst in hoge mate visualiseren. Al deze mogelijkheden zijn in recente tijden met meer of minder succes uitgeprobeerd, zeker in het Land van Waas, het thuisland van de ‘dietse’ vos. Frank Pollet heeft bij zijn bewerking van het epos voor een heel eigen weg gekozen. In zijn versie is het epicentrum van de handeling een (lagere) school in Stekene, die zich sterk maakt pestvrij gebied te zijn. Tijdens het jaarlijkse ‘Feest van Onze School’ wil directeur Noël Leeuwenhart een toespraak houden, maar zijn goedbedoelde woorden worden verstoord door verwijtende uithalen naar de enige afwezige leerling, Rein De Vos. Leerlingen met namen als Tim Decater, Harry Van Wolvelaer en Bruno De Bruyn laten zich niet onbetuigd en eisen genoegdoening. De directeur kan de commotie nauwelijks de baas. De verontwaardiging stijgt ten top wanneer Penny Van Beveren, Courina Dondt en het kreupele jongetje Wardje De Haas uitleggen hoe ook zij door Rein De Vos zijn gemaltraiteerd. Een poging van medeleerling Grimbert Mettendas om Rein schoon te spreken loopt met een sisser af, vooral omdat Han Kips de ruimte binnen trippelt en even alle aandacht naar zich toe trekt. Dezelfde Rein heeft Hans dochter Eytjen een hersenschudding bezorgd toen hij haar van haar mp3-speler wou beroven. Er rest de directeur maar één optie: Rein van de school af gooien. Maar daarvoor moet hij wel eerst aanwezig zijn. Bruno biedt zich aan om die rotzak van een Rein naar de school te slepen. De altijd hongerige Bruno krijgt onderweg ‘algauw dat bekende gevoel: holle maag, grommende darmen, slappe benen’. En dat wordt meteen zijn ondergang: Bruno toont zich welwillend, maar wordt door Rein tot bij een broodautomaat geloodst. En daar komen Bruno’s grijpgrage handen klem te zitten. Na Bruno is het de beurt aan Tim, die verzot is op cola en door Rein dan ook letterlijk onder kratten cola bedolven wordt. Rein lijkt ongrijpbaar, maar Grimbert wil het alsnog proberen. En zoals verhoopt, laat Rein zich door zijn neef meetronen. Onderweg bestookt Rein zijn neef met allerlei oprispingen en bekentenissen, de ene al onwaarschijnlijker dan de andere. En vóór iedereen het goed en wel beseft, staat Rein voor een zweterige, besluiteloze directeur Leeuwenhart. De stemming is erg grimmig. Iedereen wil Rein weg, maar die vraagt het woord, bekent schuld, maar slaagt er tegelijk in zichzelf te verontschuldigen. Onschuldige pesterijen zijn, door toedoen van anderen en in weerwil van hemzelf, uitgegroeid tot een soort tweede natuur. Het eindigt er voorwaar mee dat Rein zich als een gedupeerde en sociaal achtergestelde jongen weet voor te stellen. Er zijn de ‘omstandigheden’, zoals zijn aan drank verslaafde moeder en zijn verwaarloosde broers en zussen. En dus krijgt Rein uiteindelijk de zegen: zijn vele zonden worden hem ver-
Tiecelijn, 20, 2007
391 geven en de jongens die zijn spullen al aan het pakken waren, zien zich eensklaps geconfronteerd met een woedende Leeuwenhart. Berouwvol neemt Rein afscheid van de school, onder luid applaus van de kinderen. Hij trekt richting Onze Lieve Vrouw van de Boskapel in Puivelde, vergezeld van Wardje en Beltran Déram. Thuisgekomen neemt hij afscheid van broers en zussen. Wardje mag delen in de pret: hij gespt zijn kunstbeen af en duikt mee het bad in. En dat is het moment waarop Rein zwaar uithaalt. De ware toedracht blijkt wanneer Beltran op school aankomt en een hem door Rein toevertrouwde tas aan Leeuwenhart overhandigt. En die bevat niet de beloofde brieven maar het pijnlijke bewijs van zijn verderfelijke aard. In bovenstaande samenvatting zijn vele smeuïge details (met opzet) weggelaten, maar wie Pollets bewerking leest, zal merken dat niet alleen de hoofdlijn, maar ook die details het oorspronkelijke verhaal recht doen. Dat gebeurt bijvoorbeeld door in de namen van de personages die van de dieren te laten doorklinken en door in de dialogen de ‘geest’ van de oorspronkelijke tekst te respecteren. Het jonge volkje dat deze bewerking mag lezen, wordt getrakteerd op een transpositie die eigentijds is en tegelijk het grote voorbeeld tot leven brengt. Lectuur van deze modernisering is dan ook een uitstekend (didactisch) middel om de oude tekst te leren kennen en waarderen. Daar helpt ook het toegankelijke, door Rik van Daele geschreven nawoord uiteraard bij. Omdat het doelpubliek erg jeugdig is, zijn een paar erotisch te duiden toespelingen uit de bewerking verdwenen. Zo is van de vermoedelijke sodomie tussen haas en vos niets meer te bespeuren. Ook Hersinde heeft een nieuwe rol gekregen. Ze fungeert niet langer als de geile, ontrouwe echtgenote van Isegrim, maar als de zus van Harry Van Wolvelaer. Deze ingrepen tonen meteen aan dat de auteur de voorbeeldtekst aandachtig heeft gelezen en goed heeft nagedacht over de haalbaarheid van zijn omzetting. Omdat de personages ‘menselijk’ zijn en niet langer dierlijk heeft de auteur gezocht naar situaties die parallel lopen met het origineel. Het hof is hier de school, de verzamelde dieren zijn hier de kinderen, die luisteren naar wat koning directeur te vertellen heeft. Enzovoort. Hiermee is niet gezegd dat elke vondst even gelukkig mag heten. Zo heb ik enige moeite met de vraatzuchtige broodautomaat die Bruno in de tang neemt en met een pastoor die vele kratten cola in voorraad heeft. Een en ander is allicht het gevolg van de zelfopgelegde tucht om het verhaal zo trouw mogelijk te volgen. Ook het feit dat leerlingen worden uitgezonden om een afwezige medeleerling naar school te halen vraagt om enige welwillendheid van de volwassen lezer. Maar wellicht heeft de ‘tienjarige’ lezer voor wie RotVos! bedoeld is weinig op met deze bedenkingen in de marge. Ze doen dan ook niets af aan de vaststelling dat het verhaal een gedurfde en creatieve herschrijving is van ons aller Reynaert de vos. Frank Pollet, RotVos!, Sint-Niklaas, Abimo, 96 p. verschijnt in de loop van oktober 2007.
Tiecelijn, 20, 2007
392 ■ Lieven
de Wolf
Indrukken van een stripliefhebber bij de Reynaertstrip van De Roover/Ryssen Reynaert de Vos is de tweede druk van het reeds in 1999 uitgegeven stripverhaal met tekeningen van de Zeeuwse natuur- en eroticatekenaar Kris de Roover op tekst van de gepensioneerde Vlaamse leraar Marcel Ryssen. De uitgave is een traditioneel 48 pagina’s tellende op gewoon papier in vierkleurendruk gedrukte soft cover editie. Het is geen nieuwe reeks maar een echte ‘one-shot’ (een afgewerkt verhaal zonder vervolg). Het verhaal is geschreven in de – vooral voor Nederland karakteristieke – vorm van tekststrip, d.w.z. dat de getekende plaatjes vergezeld worden van een eronder liggende tekststrook. Bovenstaande zinnen vatten heel goed samen wat je kunt verwachten. In heel de strip is geen tekstballon te bekennen, wat het mogelijk maakte het volledige verhaal in één strip te vertellen. Marcel Ryssen vertelt in mooie, klare zinnen het middeleeuwse verhaal. Hierdoor blijft het boekje vlot leesbaar. Het mag echter duidelijk zijn dat de man geen professionele stripscenarioschrijver is, maar oud-leraar Nederlands met een goed taalgevoel. Het maakt wel nieuwsgierig naar wat pakweg een Cothias, een Bardet, een Dufaux, of misschien een Jacques Martin of vroeger een Bob de Moor met het scenario zou kunnen aanvangen, want het Reynaertverhaal bevat meer dan genoeg inhoud en subplots om er een volwaardige reeks, natuurlijk losjes gebaseerd op het origineel, over te maken. Figuren en verhalen genoeg, en dan bedoel ik dus niet enkel stripverhalen van Suske en Wiske-niveau (al is daar op zich natuurlijk niks mis mee), want Reynaert de Vos is helemaal geen kinderverhaal. De tekeningen van Kris de Roover komen in deze uitgave niet altijd even scherp over en ook de inkleuring is wat flauwtjes, al kan dat natuurlijk ook aan de drukker liggen. Het mist allemaal wat dynamiek. Het geheel doet een beetje denken aan de tekenfilms van het Dierenbos en Waterschapsheuvel waar dieren ook als dieren worden uitgebeeld. Geheel anders dan de vol gearceerde zwartwittekeningen in de Reynaertstrip van Cabanes en Forest. Bijzonder leuk zijn de voor iedere Waaslander prettige, bewust gewilde anachronismen. Hij zal er duidelijk enkele plaatsen uit zijn buurt in herkenen. Zo is het kasteel van koning Nobel is het Gravensteen van Rupelmonde, wordt Coppe begraven in het kerkje van Daknam, vindt de ontmoeting tussen Reynaert en Isengrim plaats in Belsele. Verder ontdek je duidelijk landschappen uit Absdale, Destelbergen, Stekene en Hulst. Leuk is het ook om oude woorden zoals baar, wis en staak, die in het Wase dialect nog wel eens gebruikt worden, achteraan in het boek verklaard te zien worden. Het geeft het geheel een meer middeleeuws tintje. De strip is vooral een leesboek met veel illustraties. Het gemis aan tekstballonnen maakt wel dat je je minder betrokken voelt bij het verhaal. Een goede strip zuigt je als het ware mee in het verhaal en doet je de dagelijkse beslommeringen gedurende een drietal kwartier vergeten. Dat was met dit boekje niet het geval, al heb ik zeker niet met tegenzin gelezen. Ook in stripland zijn er verschillende genres en stijlen, en de tekststrip is sinds Kresses Eric De Noorman en Maarten Toonders Tom Poes nu eenmaal niet meer zo populair, ook niet bij mij.
Tiecelijn, 20, 2007
393 Meer info over de strip is te vinden op www.reynaertgenootschap.be. De strip is te bestellen bij Toerisme Waasland, Grote Markt 45 te 9100 Sint-Niklaas, tel. 03 760 92 62, bij Toerisme Hulst, VVV Hulst, Steenstraat 37, NL-4561 AR Hulst, tel 0031 114 315 221 en in de boekhandel voor 5 euro.
‘Ik dacht aan het hachelijk avontuur dat de dwaze kikkers overkwam. Die kwaakten hun kaken stuk naar een koning. Ze leefden vrij en ongehinderd in een paradijselijk oord en toch moest God hun iemand sturen die orde op zaken zou stellen. En jawel!’
‘God verhoorde hun gekwaak. Maar ze schrokken zich nog groener dan ze al waren toen ze boven hun gezegende poel een ooievaar zijn vleugels zagen strekken. Zijn speurende ogen en scherpe bek voorspelden weinig goeds voor het naïeve kikkervolkje.’
‘En de kermis begon. Waar sire ooievaar ze ook aantrof, in vijvers, op het veld of in de wei, hij verslond ze zonder pardon. En smeken dat onze kikkertjes nu deden! Van de wrede ooievaar, verlos ons Heer! Maar hun berouw kwam te laat. Gedaan met hun vrijheid, voor altijd!’
‘Dit zou ons lot worden. Ik ken Bruun, een vreetzak, vals, gemeen en boosaardig. Een slechtere keuze kon niet. Nobel die zo goed is en genadig voor alle dieren laten vervangen door een brutale schurk! Ik bad God de snode plannen van mijn vader te verijdelen.’
‘Als mijn vader die schat behield, was de zaak om zeep. Daarom zat ik hem dag en nacht, weer of geen weer, ongemerkt op de hielen. Ik volgde zijn doen en laten. U kunt zich niet voorstellen hoeveel listen en behendigheden het vergde om voor zijn speurend oog verborgen te blijven.’
‘Geen hindernis was me te zwaar. En waar ik overal niet terechtkwam! Soms verlieten zijn paden het dichte bos om verder te kronkelen in het open veld. Ik sloop hem achterna in onherbergzame streken: een verlaten heide, gevaarlijke moerassen. Maar ik verloor hem nooit uit het oog.’
Tiecelijn, 20, 2007
394 ■ Marcel
Ryssen
Reinardus 18 Baudouin van den Abeele & Paul Wackers (red.), Reinardus. Yearbook of the International Reynard Society, vol. 18, Amsterdam/Philadelphia, John Benjamins Publishing Company, 2005. ISSN 0925-4757/E-ISSN 1569-9951. ISBN 90 272 4047 7. In dit achttiende nummer van Reinardus wordt een selectie gepubliceerd uit de lezingen die gehouden werden op het vijftiende internationaal colloquium dat plaatsvond in Louvain-la-Neuve in augustus 2003. Na de onverwachte dood van Brian Levy (Hull) nam Baudouin van den Abeele, eerder assistent-uitgever van 1998 tot 2001, Levy’s taak over. Een viertal bijdragen hebben het over de vos. Op de titelpagina vertelt een vijftiende-eeuwse middeleeuwse houtsnede uit de Wynkyn de Worde Reynard the Fox-serie over de visdiefstal: de vos deed het vuile werk maar moet toekijken hoe de wolf de pladijzen binnenschrokt. De Française Nathalie Le Luel heeft het over afbeeldingen van de ezel, de wolf, de kraanvogel en de vos (L’âne, le loup, la grue et le renard: à propos de la frise des fables du tympan Saint-Ursin de Bourges, p 53-68) in de ‘frise des fables’ in het romaanse portaalfronton van de Sint-Ursinkerk van Bourges (Frankrijk, Cher). Op dit fries worden drie middeleeuwse fabels uitgebeeld waarin de mens geen enkele rol speelt: Ane enseignant, Loup et la grue en Faux-enterrement de Renart. Via de literaire bronnen van die tijd of via mondelinge overlevering hebben deze fabels de monumentale, religieus getinte romaanse kunst sterk beïnvloed. Geïntegreerd in een uitgebreid profaan programma met moraliserende inslag toont de fries drie beelden die de geestelijkheid zorgvuldig had uitkozen om vooral de eigen populariteit te stimuleren. Van Bohdana Librová (Brno, Tsjechië) is de lezing over La métaphore renardienne en français médiéval afgedrukt (p. 69-92), een niet zo gemakkelijke kluif, bestemd voor specialisten. De vos staat voor heel wat begrippen waarbij list en lafheid of lage streken de kroon spannen. Waar geïnspireerd door de idee van de list zijn deze begrippen zeer talrijk en syntactisch verschillend, terwijl de metaforen die lafheid duiden typologisch minder rijk zijn. De metaforische taal wordt door enkele eenvoudige principes geregisseerd en dit zeer nauw verbonden met onze perceptie van de ons omringende wereld. Eenvoudiger om te begrijpen en bijzonder interessant is de bijdrage van Rik van Daele: La Belle et la Bête: deux films d’animation renardiens des années 19301940 (p. 143-152). De schrijver draagt zijn artikel op aan Brian Levy, die hem sterk stimuleerde om de lezing die één van de avondsessies in Louvain-la-Neuve inleidde (nl. de vertoning van de film van Starewitch) tot een lezingtekst om te werken. De films waarover het gaat zijn Le Roman de Renard (1929-1941) van de RussischPools-Franse cineast Ladislas Starewitch en Van den vos Reynaerde van de Nederlander Egbert Van Putten (1943). Bron van deze laatste animatiefilm was de prozabewerking Van den vos Reynaerde, Ruwaard Boudewijn en Judokus van de Antwerpenaar Robert van Genechten. De uitgever ervan bracht ook de Nederlandse vertaling van Hitlers Mein Kampf op de markt. De film van Starewitch speelde nooit een rol in een ideologische oorlog. Het gaat om een gefilmde adap-
Tiecelijn, 20, 2007
395 tatie van een Franse vertaling van Goethes Reineke Fuchs (1794). De film werd sterk geïnspireerd door de houtgravures van Wilhelm von Kaulbach (1846). Beide films hebben Reynaert/Renart/Reineke als uitgangspunt en zijn hoogtepunten in de evolutie die de animatiefilm onderging tussen 1930 en 1940. Toch staan ze zeer diametraal tegenover elkaar: zuivere antipoden. Een laatste vossenbijdrage is van de Amerikaanse Mary Jane Schenck. Zij behandelt Paulin Paris’ Influence on Writing about de Feudal Trial in the Roman de Renart. (p. 117-130). In heel wat recente werken over het middeleeuwse recht en literatuur wordt de Roman de Renart vaak als voorbeeld gebruikt. Mary Jane Schenck gaat in op de blijvende en schadelijke invloed die Paulin Paris’ vertaling en adaptatie op het werk van de historicus Graven (midden van de twintigste eeuw) heeft gehad. Gravens boek wordt blijvend geciteerd als belangrijke bron over feodale procesprocedures. In een bijdrage die weerom voor specialisten bedoeld is analyseert Schenck de motivatie om naar Nobels hof te gaan, de reacties van de koning en de edellieden op de toespraak van de kameel en de discussies onder de getuigen. Verder vinden we in deze Reinardus een uitvoerige bijdrage over de beesten die mogelijk in de middeleeuwse uitbeeldingen van de ark van Noé hebben getoefd: Les animaux de l’arche de Noé: un bestiaire exemplaire? van de Franse onderzoekster Marianne Besseyre (Centre de Recherche sur les Manuscrits Enluminés, Bibliothèque nationale de France, p. 3-27). Susan Carter (Nieuw-Zeeland) analyseert twee laatmiddeleeuwse gedichten waarin monsterlijke figuren een rol spelen in de bijdrage Trying Sir Gawain: The Shape-shifting Desire of Ragnelle and Bertilak (p. 29-51). Yomb May (Universität Bayreuth) bekijkt Poesie und Poetologie: Die deutschsprachige Fabel des 18. Jahrhunderts als Literatur (p. 93-104). La Dispitaciò de l’asne de fra Anselm Turmeda et ses sources encyclopédiques is het onderzoeksobject van Michel Salvat (Frankrijk, p. 105-116). Broeder Anselme Turmeda (ca 1352-ca 1432) was een franciscaan die zich tot de islam bekeerde. Adrian P. Tudor onderzoekt in La Vie des Pères: texte, contexte, paratexte de verbanden tussen dit godvruchtig verhaal en het genre van de fabliau (p. 131-141). Tania van Hemelryck (Louvain-la-Neuve) gaat dieper in op de figuur van Robert du Herlin, thuis aan koninklijke hoven, en de kopiist en schrijver van onder andere het Débat du faucon et du lévrier (Autour de Robert du Herlin. Questions littéraires et codicologiques, p. 153-165). Tot slot vindt de geïnteresseerde lezer een bijdrage over The Northumberland Bestiary and the Art of Preaching (Cynthia White (USA), p. 167-192). De Duitse Sabine Obermaier stelt een nieuw groot onderzoeksproject voor over Tiere in der Literatur des Mittelalter (500-1500). Zij plant een interdisciplinair lexicon waarin het dier in de middeleeuwse literatuur, de architectuur, de heraldiek en de beeldende kunsten zou worden behandeld (p. 193-201). Diverse leden van de International Reynard Society zijn betrokken bij het project. In het jaarboek vinden we ook een ode aan de in 2005 te vroeg overleden Italiaanse fabelspecialist professor Gianni Mombello (°1933), eminent lid van de International Reynard Society (lid sinds 1979, vice-president vanaf 1987) door zijn leerlinge en collega Paola Cifarelli (p. 203-205). Gewoontegetrouw besluit het jaarboek met enkele (23) illustraties. Vooral de stenen beeldhouwwerken in Bourges, Parma, Saint-Ursanne-sur-le-Doubs en Reichenhall en het mozaïek van de schijnbegrafenis van Reynaert in de vloer van de Venetiaanse San Marco spreken tot de verbeelding.
Tiecelijn, 20, 2007
Houtsnede van Wim de Cock. Cadeau steunende leden Tiecelijn in 2007.
Tiecelijn, 20, 2007
Afdeling 8
VOSSENEPILOOG
Doene was daer doe gheen langher sparen. Si daden hem alle up die vaert: Ermeline ende heere Reynaert Ende hare jonghe welpkine; Dese ane vaerden die woestine. Willem, Van den vos Reynaerde, ca 1250, v. 3325 e.v.
Tiecelijn, 20, 2007
398 ■ Yvan
de Maesschalck
Reynaert of de dodelijk liefste anarchist in het beestenbos. Een column
Iedereen met enige leeservaring kent best een stuk of wat personages met een kwalijke reputatie. Wat ze ook ‘uitvreten’ in hun literaire nabestaan, hun blazoen blijft bespat, bevlekt, bezoedeld. Ik heb het gevoel dat het personages daarbij niet beter vergaat dan reële mensen: wie om een of andere reden een blaam heeft opgelopen, raakt van dat imago nooit meer af. Dat is natuurlijk niet helemaal eerlijk, omdat slechte, ontspoorde of vernachelde personages, dat nooit helemaal zijn. Bovendien is het niet onwaarschijnlijk dat sommige van hen die slechte faam niet verdienen en recht hebben op herziening, op hoger beroep, op billijkheid kortom. Emma Bovary staat bekend als een overspelige, dweepzieke vrouw. Ze bedriegt haar echtgenoot waar hij bij staat en pleegt ten slotte zelfmoord omdat het leven al te schril afsteekt bij haar verhitte (dag)dromen. Wat zij bekokstooft in Flauberts meesterwerk, zou ook in de werkelijkheid van vandaag op het dedain van de medemens kunnen rekenen. Toch ligt de vraag voor of Emma zoveel minachting verdient. Zij is door de mallemolen gehaald van een seksistisch te noemen nonnenschool en heeft zich van de weeromstuit teruggetrokken in een fictieve wereld waarin galanterie en hoofse strijkages de hoofdtoon voeren. Daarnaast ‘moet’ ze het leven delen met Charles Bovary, een uiterst geduldige plattelandsdokter, die even saai als middelmatig mag worden genoemd. Emma voelt zich verstikken in haar mediocre leven, haar huwelijk, de banaliteit van haar omgeving. Zij ‘zet een proces in gang dat zonder enige twijfel een duister, instinctief bevrijdingsproces genoemd mag worden’.1 De woorden van Mario Vargas Llosa, die een indringend en uitvoerig essay over het gelijknamige personage van Madame Bovary (1857) heeft geschreven, zijn maar al te waar. Zij wordt het machteloze slachtoffer van een onhaalbaar romantisch ideaal en heeft na vele bladzijden ongeëvenaard proza de euvele moed arsenicum te slikken en voor dat ideaal te sterven. Jaren later zal Alfonso Nitti, in menig opzicht het mannelijke spiegelbeeld van Emma Bovary, eveneens de hand aan zichzelf slaan in Italo Svevo’s roman Una vita (1892), omdat het hoofdpersonage ‘si sentiva incapace alla vita’ is. Die zelfmoord maakt, vreemd genoeg, ook van de goedige, introverte Alfonso een zeldzame, moedige idealist. In Het recht van de sterkste (1893) tekent Cyriel Buysse in Reus Balduk een mannelijk personage waarover op het eerste gezicht weinig goeds te vertellen valt. Balduk laat zich gelden als een verkrachter en vernielt de bescheiden idealen van Maria Beert, die gedoemd is met hem te trouwen. Haar huwelijk met Balduk is een onmenselijke beproeving. Zij kan het leven met een dergelijke monomane man niet aan, en gaat er mentaal en lichamelijk aan ten onder. Hoewel de verteller het hele boek door partij kiest voor Maria, haar zelfs ‘een fraaie bloem (…) op een mesthoop’ noemt, zijn er voor Balduk toch verzachtende omstandigheden te pleiten. Voor de verkrachting zelf kan hij nauwelijks worden verschoond, maar het feit dat hij Maria brutaal opeist en daarna onbarmhartig aan zich onderwerpt, is het resultaat van noodlottige krachten die zijn individuele wil ver te boven gaan. Balduk handelt op een manier die hem door het ‘noodlot’ en door omgevingsfactoren dwingend wor-
Tiecelijn, 20, 2007
399 den ‘ingefluisterd’. Balduk maakt deel uit van de ‘marginale’ maar kleurrijke Zijstraat, die leeft bij de gratie van haar eigen regels. Buysse komt trouwens, behalve in Schoppenboer (1898), later terug op die ‘beruchte en alomgeduchte boevenbende van vroeger’ in onder meer De dood van Donder De Beul (1927) en (het nooit gebundelde) Donder De Beul.2 Als er in de Nederlandse letteren één personage mag bogen op een terechte afkeer bij de lezer, dan wél Batavus Droogstoppel in Multatuli’s Max Havelaar (1860). Toch heeft zelfs deze ‘makelaar in koffie, verpersoonlijking van alles wat inhalig, bekrompen, plat en gemeen is die reputatie niet helemaal verdiend’.3 In een badinerende column, eerder gepubliceerd in Het Parool op 7 september 1974, gaat W.F. Hermans op zoek naar argumenten om Droogstoppel voor te stellen als ‘een miskende verzetsheld’. Wat hij opgiet, is sterke koffie, en die is wellicht niet voor iedereen even drinkbaar. Maar het moet gezegd dat ook Droogstoppel aanspraak mag maken op meer egards. ‘Hij moet op zijn manier een dromer geweest zijn, Batavus, een man met, ondanks alles, een grote dorst naar wat anders dan koffie: hij was eerzuchtig’. Natuurlijk steunt Hermans’ pleidooi in grote mate op de gedachte dat Droogstoppel een man van vlees en bloed is, die uit het boek het werkelijke leven is ingestapt. Natuurlijk is niet alles voor waar aan te nemen in zijn betoog, maar dat hij ondanks alles ‘wel een realist is die overhoop ligt met de romantiek’, daar valt weinig op aan te merken. Er zijn in de Nederlandse letteren maar weinig personages die een soortnaam zijn geworden. Dat is Droogstoppel in ieder geval wél overkomen/gelukt. Wie iemand een droogstoppel noemt, denkt daarbij zelfs niet noodzakelijk (meer) aan het literaire voorbeeld. Het is een beetje verwonderlijk dat met de vossennaam niet hetzelfde is gebeurd, behalve in de Franse literatuur en vanzelfsprekend in kringen van Reynaerdofielen. Daar gelden ‘reynaert/renard’ en ‘vos’ als quasi-synoniemen.4 Bovendien kan ik me niet van de indruk ontdoen dat over hém, de éne, wáre vos steevast met de nodige warmte en sympathie wordt gesproken. Deze vos is het troetelkind van alle hartstochtelijke Reynaertlezers. De hamvraag blijft, na zoveel jaren exegese en academische bespiegelingen, waarom dat zo is. Valt Reynaerts reputatie toe te schrijven aan het zo geroemde oersterke verhaal? Daar is iets voor te zeggen, want bijna alle beproefde parameters die spanning genereren, zijn in het (leugen)verhaal terug te vinden. Dat heeft Rik van Daele overtuigend aangetoond in zijn doctoraalscriptie. Hij concludeert: ‘De Reynaertdichter (…) bouwt de verleiding langzaam op. Hij neemt de toehoorders in vertrouwen, hij bouwt de spanningsmomenten op, hij retardeert, hij noemt zonder prijs te geven’.5 Toch zijn er veel spannender verhalen geschreven waarvan het hoofdpersonage die faam niet geniet. Dankt Reynaert zijn sympathie aan de evenwichtige structuur van het verhaal, waarin de vos gaandeweg álle aandacht naar zich toe zuigt? Mag Reynaert op zoveel eerbetoon rekenen omdat de literaire taal van Willem en vooral de ‘scone tale’ van Reynaert zelf zo onovertroffen zijn? Wie zou het, na alle gedane studies van Lulofs, Janssens, Wackers, Bouwman e.a., nog betwijfelen? En wat te denken van de parodische slagkracht van het dierenverhaal, dat in één klap veel grotere epische voorbeelden onderuit haalt? Zo zijn er wel meer motieven aan te voeren om de vos voor lief te houden. Ik geloof dat zelfs een niet helemaal ernstig bedoeld onderzoek naar de aaibaarheid van Reynaert altijd uitkomt bij de herkenbaarheid van het beest.6 Wie het epos graag (her)leest, doet dat wellicht om allerlei redenen, maar niet in de laatste plaats omdat hij zich in de vos niet alleen herkent, maar vooral wénst te herkennen. Ook
Tiecelijn, 20, 2007
400 al ‘bevindt de verteller zich in de regel buiten de personages’ en ‘gaat (hij) geregeld met het perspectief van een van zijn ‘helden’ mee’,7 toch zal de lezer zich niet met de haan, de kat, de wolf, de beer, de leeuw, de das of de haas identificeren, maar wél met de vos. En dat ondanks het feit dat die vos staat maakt op de kwalijkste reputatie in het dierenrijk ooit. De feiten liegen er niet om: de vos heeft ze zelf bekend en opgedist, in twee elkaar fraai aanvullende biechten, die tegelijk staaltjes zijn van retorisch meesterschap. Vooral Rik van Daele en Jozef Janssens hebben herhaaldelijk betoogd hoezeer de vos des Duivels is, één en al Demonie, de incarnatie van het Kwaad, telkens mét hoofdletter.8 Maar zelfs dat besef kan niemand ervan weerhouden de vos in stilte aan te moedigen, ja zelfs toe te juichen, wanneer hij zijn zoveelste vileine streek uithaalt. Hoe komt het dat ook een keurig opgevoede lezer onwillekeurig de kant kiest van een crimineel pur sang als Reynaert? Hoe komt het dat de vos, ondanks alle verwoede pogingen hoofdzakelijk zijn negatieve kanten te doen oplichten, een positief imago blijft uitstralen? Verre van mij om in dezen het laatste woord te willen hebben, maar het is hoe dan ook onmiskenbaar dat een echte lezer iets weg heeft van een voyeur. Hij leest wat anderen overkomt, omdat hij voor de duur van zijn lectuur in hun huid kan kruipen. Daarbij gaat de voorkeur van de rechtgeaarde lezer niet uit naar rechtgeaarde personages, die zich keurig houden aan regel en wet, netjes thuisblijven bij vrouw en welp en dus nooit een scheve schaats rijden. Er speelt altijd zoiets als een verholen empathisch effect, en dat is bij lectuur van de Reynaert niet anders. Reynaert doet namelijk wat elke lezer in gedachten ook zou willen doen. Hij vertegenwoordigt de ‘donkere’ kant die ieder van ons in zich draagt. Reynaert is de moordenaar, echtbreker en verkrachter die potentieel in elke lezer schuil gaat. Vandaar ook het weergaloze succes van deze misdaadroman: de lezer wil de misdaad allerminst zien verdwijnen, hij wil er, zij het op papier, telkens weer mee worden geconfronteerd. De Reynaertlezer herleest het epos om zich te laven aan de onstuitbare ‘Reynaerdie’, zeg maar misdadige branie waar de vos hét waarmerk van draagt. Reynaert is de held die elke lezer graag omhelst omdat hem in realiteit die kans al te zelden wordt geboden, of omdat hij ze niet durft te grijpen. Bovendien kan bezwaarlijk worden ontkend dat Reynaert, hoe vermaledijd ook, altijd strijdt met ongelijke wapens. Hij gedraagt zich als een outlaw, een buiten de wet gestelde die het in zijn dooie eentje opneemt tegen een georganiseerde overmacht. En die overmacht bedient zich maar al te graag van gezagsgetrouwen, die van zoveel zelfgenoegzaamheid blijk geven dat ze eigenhandig hun ondergang bewerken. En dat ondanks hun ontembare ambitie aan het hof hoge ogen te gooien. Reynaert perverteert weliswaar het hele hof, maar dat is alleen mogelijk omdat de hovelingen de kiemen van de perversie in zich dragen. Wat dát betreft, is Reynaert vooral een katalysator van het ‘kwaad’ dat in anderen huist. Verblind door eigenwaan en opportunisme laat Bruun zich aftuigen door een ‘mekel heere’ en wordt publieke vernedering zijn deel. Tibeert haalt zich al te gretig de strop om de hals, terwijl oom Isegrim als een potsierlijke horendrager te kijk wordt gezet. Nobel en diens eega tonen zich, zelfs in officiële omstandigheden (een hofdag nota bene), van hun allerkleinste kant. De koningin slaagt erin de rechtsgang te laten stoppen en de zo goed als doodgeknepen vos heel omstandig volgens het geijkte ritueel eerherstel aan te bieden. In ruil voor zilverglans en klatergoud. In ruil voor een spiegeling die het vorstenpaar ten gronde ridiculiseert. Met recht en reden triomfeert de9 vos: tegenover zoveel zelfverklaarde individuele en collectieve verwatenheid
Tiecelijn, 20, 2007
401 plaatst hij het verzet van de superieure ‘Einzelgänger’ die zich niet conformeert aan wet of gezag. Het moet daarbij worden beklemtoond dat Reynaert, wanneer hij zijn tegenstanders ten val of te schande brengt, zelf geen poot uitsteekt. ‘Zijn opponenten worden uiteindelijk steeds door hun eigen tekortkomingen, door hun gebrek aan doorzicht en zelfbeheersing bestraft’.10 Reynaert slaat alles van op een veilige afstand gade, kijkt toe, bespiedt. Hij is in wezen een even onverbeterlijke voyeur als de lezer die hem in de armen sluit. Reynaert wil Bruun morsdood, maar voor die dood zullen anderen (het volk en de gemeenschap der dieren) moeten zorgen. Hij wil Tibeert zien hangen, maar de strik wordt door (de zoon van) de pastoor gezet. Hij wil Isegrim en Hersinde genadeloos verminken en zal dan ook grijnslachend toekijken wanneer hofdienaren op last van Nobel de wolf en de wolvin wreedaardig ontschoeien. Hém ten gerieve, uiteraard. De slimheid, gewiekstheid, uitgeslapenheid waarvan de vos altijd weer getuigt, blijkt niet alleen wanneer hij zich op zijn ‘kromme paden’ begeeft, maar vooral wanneer hij fataal in de knel zit. Dat hij er telkens weer in slaagt zich heelhuids te redden, dát neemt de lezer voor hem in. Wie zou niet als Reynaert éven ontembaar, vindingrijk en ongrijpbaar willen zijn? Reynaert incarneert de overlevingsdrang van de modale mens. Het is opvallend hoe precies dat aspect hem de sympathie verzekert van vele (Vlaamse) schrijvers die zich over Willems gewrocht hebben gebogen. Cyriel Buysse bijvoorbeeld heeft het in een te weinig opgemerkte bespreking van Stijn Streuvels’ hertaling (van 1910) ondubbelzinnig over ‘Reinaert de vos en zijn deugnietstreken’ en over een ‘aardig en koddig verhaal’.11 En dat positieve beeld is grosso modo tot vandaag overeind gebleven. Van de oorspronkelijk demonische inkleuring van de vos, valt eeuwen later nauwelijks iets te bespeuren. Op het gevaar af Reynaert mooier voor te stellen dan goed voor hem is, wil ik proberen een kleine lans te breken voor zijn oprechtheid. Ik besef dat ik me op glad ijs begeef, maar wie Reynaert met enige inschikkelijkheid ‘beluistert’, zal toegeven dat hij op zijn minst de waarheid liegt of ze net niet helemaal spreekt. Geef toe, dat overkomt zelfs de beste huisvader al eens. En dat is wat Reynaert op zijn beste momenten ook wel is. Zijn familiale trouw aan Hermeline mag niet worden betwijfeld, een erg bescheiden vossenwijfje dat overigens ‘in ons epos een onberispelijke reputatie geniet’.12 Voor hij zogenaamd op pelgrimage vertrekt, brengt hij vrouw en welpen een bezoek. Niet om afscheid te nemen, want de vos stiefelt niet naar het verre Rome – hoe had Nobel zoiets kunnen geloven? – maar om hen van voedsel te voorzien.13 Dat Cuwaert er zijn kop bij inschiet, valt zeer te betreuren, maar is van vossenstandpunt uit gezien de normaalste zaak ter dierenwereld. Ik hoor het de lezer al denken: en zijn echtelijke ontrouw dan? Ja, daar kan je natuurlijk niet omheen, maar wie Reynaert niet vooringenomen aanhoort, wanneer hij zijn biecht spreekt aan Grimbeert, wordt nogmaals getroffen door zijn spitse zin voor waarheid. Wie zou niet mét Reynaert aan God vragen hem het volgende te vergeven: ‘Haer dedic dat mi liever ware bleven / Te doene dant es ghedaen’ (A 1654-1655). Er is enige moed voor nodig om de waarheid zo te verwoorden, want de biecht leidt, paradoxaal genoeg, als vanzelf tot leugens om bestwil. Om ervan af te zijn, of de pastoor en de goegemeente te paaien. Welnu, daar doet Reynaert nu even niet aan mee. Dat is, om het anders uit te drukken, zijn eer te na. Uiteindelijk trekt Reynaert mee naar het hof. Welke plannen hij ook mag smeden, hoe gemeend of ongemeend hij ook zijn misdaden mag opbiechten, uiteindelijk
Tiecelijn, 20, 2007
402 stapt hij manmoedig de enge fuik binnen. Reynaert getuigt niet alleen van enige grootmoedigheid, hij houdt zich – met dank aan auteur Willem van Boudelo, uiteraard – aan de toentertijd vigerende wet. Meer dan drie indagingen kan hij zich niet permitteren. Dat hij uiteindelijk verschijnt, geeft blijk van veel realiteitszin en enige zin voor recht. Zelfs voor Reynaert, die zo graag zijn eigen kromme wegen gaat, zijn er grenzen. Natuurlijk zet hij alles op alles om de hem benauwende grenzen (van het hof, de rechtspraak) af te breken, want het gaat om leven en dood. Hij haalt dan ook alles uit zijn balg om met het verhaal van zijn leven voor de draad te komen en de om hem heen verzamelde vijanden voor zich te winnen, waarbij hij vooral de koningin diep in de ogen moet hebben gekeken. En het zal niet worden ontkend, hij haalt zijn slag thuis. Hij omspint de hele op wraak beluste, adellijke bent met een weefsel van bekoorlijke leugens. De details ervan zijn overbekend. Maar één element ervan wordt vaak onderbelicht of al te graag in een negatief daglicht gesteld. Reynaert laat het koninklijke paar weten dat zijn eigen vader mee ten grondslag lag aan een staatsgreep die Nobels bewind had moeten destabiliseren. Hij beschuldigt zijn vader schijnbaar moeiteloos van hoogverraad. Hoe Reynaerts bekentenis ook wordt geïnterpreteerd, het zal duidelijk zijn dat de vader-zoonrelatie getekend wordt door een aanzienlijke mate van ambivalentie. Men kan zich voorstellen hoe een door de zoon ‘aanbeden’ superieure vader die zelfmoord pleegt de ultieme voedingsbodem is voor een latere pathologische ontwikkeling. Ik wil niet zo ver gaan allerlei opvoedingsfactoren ter verontschuldiging voor Reynaerts misgrepen in te roepen. Toch zou het de moeite lonen uit te vlooien of Reynaerts kortstondige romance met een wellicht oudere Hersinde niet is toe te schrijven aan een zekere oedipale fixatie, die zich vermoedelijk heeft verscherpt na de dood van Reynaert senior. De lezer verneemt over Reynaerts moeder nauwelijks iets. Reynaerts ‘erotische’ omgang met tante Hersinde zou wel eens te verklaren kunnen zijn als een uiting van diens onbewuste verlangen naar de moederschoot.14 Het is jammer dat Sigmund Freud Van den vos Reynaerde niet heeft gelezen, maar ik vermoed dat hij mijn lezing niet zonder meer zou verwerpen. De verhanging van zijn vader moet Reynaert onthutsend helder voor de geest hebben gestaan, zeker wanneer hij, ironisch genoeg, met de strop om de hals zijn eigen leven tracht te rédden. Ze moet Reynaert bovendien opgezadeld hebben met een onnavolgbaar ideaal: ‘Reinaert senior… knoopt zich op, niet om zijn schuld tegenover zijn wettige suzerein, maar integendeel uit pure spijt dat zijn misdadige toeleg mislukt is’.15 Voeg daarbij een onverwerkte moederbinding, en meteen is het recept voorhanden om een lichtschuw dier met énige geldigheidsdrang voor altijd de rimboe in te sturen. Op zoek naar onvindbare rust, naar soelaas, naar enig begrip kortom. In die rusteloze wereld trekt hij nog altijd rond, als opgejaagd wild en onwetend van de sympathie die elke Reynaertlezer hem van harte toedraagt.
Tiecelijn, 20, 2007
403 Aantekeningen 1. Mario Vargas Llosa, De eeuwigdurende orgie. Flaubert en Emma Bovary, Amsterdam, Meulenhoff, 1991, p. 31. 2. Cyriel Buysse, Verzameld Werk, deel 5, Brussel, Manteau, 1979, p. 954-957 en p. 11291138. (Donder De Beul is ook een personage in Het recht van de sterkste.) 3. Willem Frederik Hermans, Droogstoppel, een miskende verzetsheld, in: Boze Brieven van Bijkaart, Amsterdam, De Bezige Bij, 1977, p. 96. Vergelijk met de visie van Herman Pleij in zijn opstel ‘Het mecenaat van Droogstoppel’: ‘Wanneer Batavus het voor het zeggen krijgt, dan is het uit met oorspronkelijke kunst’ (in: Het Nederlandse onbehagen, Amsterdam, Prometheus, 1991, p. 138). 4. Vergelijk met Rik van Daele, Van den vos Reynaerde. De vos die je ziet, ben je zelf, in: Dirk de Geest en Marc van Vaeck (red.), Brekende spiegels. Beeldveranderingen in de Nederlandse literatuur, Leuven, Uitgeverij Peeters/Afdeling Nederlandse Literatuur en volkskunde, K.U.Leuven, 1992, p. 20. 5. Rik van Daele, Ruimte en naamgeving in Van den vos Reynaerde, Gent, Secretariaat van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 1994, p. 537. Nagenoeg dezelfde bewoordingen in Rik van Daele, Van den vos Reynaerde. De vos die je ziet, ben je zelf, p. 24. 6. Die ‘herkenbaarheid’ verklaart gedeeltelijk waarom Van den vos Reynaerde herhaaldelijk is geïnterpreteerd als een sleutelroman (o.a. door Jozef de Wilde, Luk Wenseleers, Rudi Malfliet), maar ook waarom ‘de vos als collectief erfgoed uit de Germaans-Frankische mythologie’ is beschouwd. Het citaat is ontleend aan Joep Leerssen, De bronnen van het vaderland. Taal, literatuur en de afbakening van Nederland, 1806-1890, Nijmegen, Uitgeverij Vantilt, 2006, p. 79. In Leerssens boek krijgt de vos/Reynaert een centrale rol toebedeeld en wordt hij uiteindelijk omschreven als ‘een onbestemd en haast willekeurig vervormbaar, multi-inzetbaar symbool’ (p. 165). 7. Joris Reynaert, Botsaerts verbijstering. Over de interpretatie van Van den vos Reynaerde, in: Hans van Dijk en Paul Wackers (red.), Pade crom ende menichfoude. Het Reynaertonderzoek in de tweede helft van de twintigste eeuw, Hilversum, Verloren, 1999, p. 280. 8. Zie onder meer Jozef Janssens en Rik van Daele, Reinaerts streken. Van 2000 voor tot 2000 na Christus, Leuven, Davidsfonds, 2001, p. 50-54 en passim. Vergelijk met Rik van Daele, Van den vos Reynaerde. De vos die ziet, ben je zelf, p. 25 e.v. 9. Zie ook Rik van Daele, Ruimte en naamgeving in Van den vos Reynaerde, p. 524 (‘Willem moraliseert niet, maar hij schetst de domheid van de hofdieren door hun daden te beschrijven’). 10. Joris Reynaert, Botsaerts verbijstering. Over de interpretatie van Van den vos Reynaerde, p. 279. 11. Cyriel Buysses bespreking verscheen in De Amsterdammer op 31 december 1911. Ze is na te lezen in het Verzameld Werk, deel 7, Manteau, Brussel, 1982, p. 195-197. 12. Werner Waterschoot, Reinaert over sinen vader, in: Hans van Dijk en Paul Wackers (red.), Pade crom ende menichfoude, p. 233-234. 13. Over de pelgrimage als ‘een private regeling tussen’ vos en koning, zie: André Bouwman, Het dierenepos ‘Van den vos Reynaerde’ vergeleken met de Oudfranse ‘Roman de Renart’, Amsterdam, Prometheus, 1991, p. 320-321. 14. Terloops wil ik erop wijzen dat oedipaal te duiden seksuele initiaties door of verhoudingen met tantes wel vaker voorkomen in de literatuur. Zo wordt Louis Seynaeve, het hoofdpersonage van Hugo Claus’ Het verdriet van België (1983), door zijn wellustige tante Nora seksueel ingewijd (p. 576 e.v.). 15. Werner Waterschoot, Reinaert over sinen vader, p. 247. Sint-Niklaas, juli 2007
Tiecelijn, 20, 2007
404
Steunabonnee 2007 _______________________________________________ Minstens 25 euro. U ontvangt dan: (1) drie Tiecelijn-nummers (één dubbelnummer); (2) uitnodigingen activiteiten vzw Reynaertgenootschap; (3) een houtsnede van Wim de Cock; (4) vermelding van naam en woonplaats vanaf de betaling. Voor 2007, betaling tot 1 september Antiquariaat Erik Tonen, Antwerpen (B) Antiquariaat Schoon Lier, Lier (B) Antiquariaat Secundus, P. Everaers, Ter Hole (NL) Ast Fonteynegenootschap (B) Lucien Bats, Sint-Niklaas (B) Bernard Benoot, Lochristi (B) Ivan Bernage, Berchem (B) Prof. dr. A. Berteloot, Münster (D) Karel Boeckx, Hoogstraten (B) A. Boeren, Rijswijk (NL) Em. prof. J. Boets, Schoten (B) Dr. André Bouwman, Leiderdorp (NL) R. Breukers, Bree (B) René Broens, Antwerpen (B) John Buyse, Stekene (B) Jan Buytaert, Sint-Niklaas (B) Felix Claessens, Tienen (B) Jeffy Crauwels-Costeur, Antwerpen (B) Emma Crebolder, Maastricht (NL) Chris de Beer, Sint-Niklaas (B) Ivo de Cock, Stekene (B) Wim de Cock, Belsele (B) Juliaan de Cuyper, Burcht (B) Ineke De Deckere, Clinge (NL) T. de Geeter, Puurs (B) A.B. de Jong, Doetichem (NL) Maurits de Jonghe, Assebroek (B) Ignace de Kesel, Stekene (B) E. de Koning, Hulst (NL) Yvan de Maesschalck, Sint-Niklaas (B) Marcel de Meyer, Rupelmonde (B) Jan de Putter, Terneuzen (NL) Lieven Dehandschutter, Sint-Niklaas (B) Lucien Delange, Sint-Baafs-Vijve (B) Prof. dr. Robert Derom, Destelbergen (B) Ingrid Desmedt, Knokke-Heist (B) Firmin de Vliegher, Bassevelde (B) Firmin de Vos, Destelbergen (B) J. de Vos, Delft (NL) Mevr. De Vos-Keppens, Mechelen (B) Nik de Vries, ’s-Hertogenbosch (NL) Aurèle de Witte, Melsele (B) Lutg. D’haene, Bissegem (B) H. Elst, Kalmthout (B)
Erfgoedcel Waasland (B) Peter Everaers, Ter Hole (NL) Willy Feliers, De Klinge (B) Chris Ferket, Deinze (B) Theo Fonteyne, Edegem (B) J.J. Franken, Berkel Enschot (NL) Wim Gielen, Hulst (NL) Em. prof. Jan Goossens, Heverlee (B) Wilfried Grauwels, Antwerpen (B) Piet Hageman, Hulst (NL) Hakkemars, Uithoorn (NL) Yo Heyse-Herman, Stekene (B) Prof. dr. Y. Hieda, Kyoto (J) Peter Holvoet-Hanssen, Berchem (B) Huygens-Instituut, Den Haag (NL) Joel Janssens, Zottegem (B) G. Jansseune, Oostduinkerke (B) H.M. Joosse, Hoorn (NL) Th. Kerckhaert, Hengstdijk (NL) Oswald Kielemoes, Gent (B) Johan Koppen, Stekene (B) Dr. Willem Kuiper, Zaandam (NL) Prof. dr. Gert Laekeman (B) André Lampaert, Houthulst (B) Stan Lapinski, Amsterdam (NL) F.J. Lodder, Ridderkerk (NL) Dr. Nard Loonen, Boxmeer (NL) Em. prof. R. & M. Malfliet, Stekene (B) Arthur Massé, Antwerpen (B) Leon Matthijs, Lochristi (B) Peter Melis, Sint-Niklaas (B) Marie-Jeanne Moors-Peeters, Aalst (B) Marc Moorthamer, Tielrode (B) A. Musters, Heinkenszand (NL) Jan Muyldermans, Mechelen (B) Dirk Naudts, Proefbrouwerij, Hijfte-Lochristi (B) Dr. Ettina Nieboer, Amsterdam (NL) Marc Nieuwenhuis, Lelystad (NL) Simone Nonneman, Borgerhout (B) Armand Onghena, Brasschaat (B) Pijp- en Tabaksmuseum, Sint-Niklaas (B) Philip Proost, Deinze (B) R.E.I.N.A.E.R.T, Nijmegen (NL) Restaurant Reinaert, Sint-Niklaas (B) Restaurant Tiecelijn, Daknam (B)
Tiecelijn, 20, 2007
405 Paul B. Reynaert, Zellik (B) Prof. Dr. Joris Reynaert, Drongen (B) Em. prof. J.-J. Reynaerts, Tienen (B) Omer Reyniers, Sint-Niklaas (B) Hans Rijns, Leiden (NL) K. Schreuder, Leiden (NL) Prof. dr. A. Schwarz, Lausanne (CH) Paul Steuperaert, Le Faget (F) Elze ter Harkel, Groningen (NL) Th. Thiels, Beers (NL) Richard Thiron, Sint-Niklaas (B) Luc Tirez, Stekene (B) Dr. Veerle Uyttersprot, Dendermonde (B) Jan van Alphen, Limbricht (NL) René van Bogaert, Kruibeke (B) Freddy van Bogget, Kapellen (B) Willy van Cannegem, Virginal (B) Staf en Mariette Van Daele, Sint-Niklaas (B) Prof. dr. B. van den Abeele, Brussel (B) Lutgart van den Broeck, Sint-Niklaas (B) Wout van Dinther, Vught (NL) Georges van Dooren, Stekene (B)
Taf van Duffel, Zaffelare (B) P.H. van Gemert, Bunnik (NL) Roger van Huffel, Sint-Niklaas (B) Van Kemseke-Van Puyvelde, Sint-Gillis-Waas (B) M. van Kerchove-Mariman, Sint-Niklaas (B) H.G. van Otterloo, Houten (NL) Marinus van Reeth, Niel (B) Van Rompaey-Ceulemans, Aartselaar (B) Vansina-Debeuckelaere, Kalmthout (B) Jozef Verbraecken, De Klinge (B) Johan Vercruysse, Willebroek (B) Paul Verstraete, Assebroek (B) F.J.M. Vogel, Purmurend (NL) Willy Volkaert, Mechelen (B) A.M.H. Vos, Breda (NL) J.W. Walgien, Oldenzaal (NL) M. Wassenburg, Hulst (NL) Annemie Wauman, Sint-Niklaas (B) Prof. dr. Frank Willaert, Antwerpen (B) Arco Willeboordse, Sluis (NL) M.A. Winkelhuysen, Beverwijk (NL)
Tiecelijn, 20, 2007
inhoud 406
Jaargang 20 nummer 3/4 185
0 Rik van Daele
190 195 196 197 199 200
1 Rutebeuf Anton van Wilderode Anton van Wilderode Anton van Wilderode Wim de Cock Peter Everaers
Vossenverzen De verdorven Reynaert Beer Proost Solitair Grafschrift van Reynaert Van den vos
202 203 204 205 206 207 208 209 210 213
2 Emma Crebolder Norbert de Beule Joris Denoo Reine de Pelseneer Peter Holvoet-Hanssen Frank Pollet Erik Spinoy Marc Tritsmans Lies van Gasse Lieve van Impe
Vossentaal De Orde van de Vossenstaart [Na jaren fiedelfiedel heeft viool van Foks] Geheimzonnig gedicht Grip De rode vos RotVos! [Waar was ik hier?] Taferelen De tweede wolvin Kat
3
Vossenbrieven
248 249 256 258 260 269 279 282 289 293
4 Ivan Bernage René Broens Lucien de Cock Lucien de Cock Willy Feliers Wim Gielen Nard Loonen Leon Matthijs Philippe Proost Danny Reunes
295 298 300 302 305 307
Hans Rijns Marcel Ryssen Alexander Schwarz Herr Seele Elze ter Harkel Georges van Dooren
Vossenissen Afscheid van Tiecelijn Ik maakte hem monnik in Elmare Tiecelijn leve nog heel lang en gelukkig Tiecelijn: ploeg voort in ere… De verhouding van Reynaert met Haersint Odonis de Ceritona (ca. 1180-1247) Homo Homini Vulpes De Lootse Reynaert. Sprokkelingen De ‘Reinaertwijk’ in Gent ‘Tussen list en macht’. Reynaert in de Broederschool te Stekene... een anekdote Adieu Tiecelijn Het begon in 1988 Maupertuus in Porrentruy [Mijn grootmoeder was een foxy lady] Vos kruiste ook mijn pad Vossenverhalen van Fong-Siue-Fong (1903-1976)
‘Dese ane vaerden die woestine’ (Van den vos Reynaerde, A 3329)
Tiecelijn, 20, 2007
407 310
Taf van Duffel
311
Paul Verhuyck
315
Erwin Verzandvoort
318
5 Nicole van Duyse
324 330
Jack van Peer Rik van Daele
344 351 358
John Buyse Freddy van Bogget Rik van Daele
368
6 Marcel Ryssen
379 381 382 384 387
Joke van den Brandt Rik van Daele Yvan de Maesschalck Rik van Daele Hans Rijns
390
7 Yvan de Maesschalck
392
Lieven de Wolf
394
Marcel Ryssen
498
8 Yvan de Maesschalck
Discussie tussen de dieren uit het Reynaertverhaal Twee tekstkritische notities: Renart II v. 5 en Reynaert v. 6 Verbaasd over veelzijdigheid, ongrijpbaarheid en schoonheid Vossenhistories 10 jaar Intergemeentelijk Project Het Land van Reynaert De ex-libristentoonstelling Reynaert de Vos Reinaerts streken. Een cultuurgeschiedenis met de vos als gids in Huis Thuysbaert te Lokeren Terugblik op vijftien Herman Heyse-lezingen De Orde van de Vosse(n)staart Tiecelijn doorgelicht Vossenkoppen Een ‘werk van geduldige liefde’. De berijmde bewerking van Reynaert I van Hubert Melis (1926) Ex libris ‘Antoon Vermeylen 75’ Marcel Ryssen 80 Peter Holvoet-Hanssen – laudatio Lucien de Cock – laudatio De Reynaerdisten Foeke Buitenrust Hettema en Leendert Meeuwis van Dis in de BNTL Vossenboeken ‘Wardje maat, het was per ongeluk, eerlijk waar’. Over RotVos! van Frank Pollet Indrukken van een stripliefhebber bij de Reynaertstrip van De Roover/Ryssen Reinardus 18 Epiloog Reynaert of de dodelijk liefste anarchist in het beestenbos. Een column
Brieven van André Stoop, Erwin Verzandvoort, de Tiecelijnredactie, Walter de Decker, Rik van Daele, Meradith McMunn, Willy Devreese, Daniël Merlevede, Lieven Dehandschutter, Jean-Jaques Reynaerts, Emile Clemens, Theo Penneman, Yvan de Maesschalck, A. Daenen, Joke van den Brandt, Chris Ferket, Paul van Keymeulen, Erik Martens, Willem de Decker, Philippe Proost, Nard Loonen, Rita Schlusemann, Bert Anciaux, Kenneth Varty, Paul Wackers, Alfons de Belie
Tiecelijn, 20, 2007
408 Illustratoren Sûria Barbier, Oscar Bonnevalle, Wim de Cock (omslag), Kris de Roover, Bastiaan de Wit, Ivo Dewulf, Gerard Gaudaen, S. Hannula, René Hausman, W. Heskes (omslag), Pavel Hlavaty, Hedwig Pauwels, Frank-Ivo van Damme, Joke van den Brandt, C. Verheyen, Toon Vermeylen en O. Volkamer. Fotografen / eigenaars foto’s John Buyse en collega’s d’Euzie, Lucien de Cock, Robert Dewilde, Marc Hooftman, Leon Matthijs, Rik van Daele, www.marcboon.be. Medewerkers aan dit nummer De auteurs, de redactieleden, Sander van Daele en Els Wauters. Met dank aan Yvan de Maesschalck voor de redactie van de afdeling Vossentaal.
Tiecelijn, 20, 2007