UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2009 – 2010
Deregulering en concurrentiegraad in de telecommunicatiesector: een vergelijkende analyse voor de EU15landen
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de bedrijfseconomie
Pieter Van Trappen onder leiding van Prof. Dr. Glenn Rayp
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2009 – 2010
Deregulering en concurrentiegraad in de telecommunicatiesector: een vergelijkende analyse voor de EU15landen
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de bedrijfseconomie
Pieter Van Trappen onder leiding van Prof. Dr. Glenn Rayp
PERMISSION Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of gereproduceerd worden, mits bronvermelding. Pieter Van Trappen
In dit woord vooraf wil ik graag Universiteit Gent danken als onderwijsinstelling die mij de kans bood de opleiding Master in de Bedrijfseconomie te volgen. Verder wil ik ook mijn promotor, prof. Dr. Glenn Rayp, danken voor de ondersteuning tijdens het schrijven van mijn thesis. Ook wil ik van deze kans gebruik maken om mijn vorige onderwijsinstelling, Hogeschool Gent, te danken voor de algemene en meer specifieke kennis die mij gedurende mijn vier jaar durende master in de toegepaste ingenieurswetenschappen werd bijgebracht.
I
Gebruikte afkortingen EU
Europese Unie
PE
Profit Elasticity
OESO
Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling
ETCR
Indicator of Energy, Transport and Communications Regulation
RTT
Regie voor Telefonie en Telegrafie
UD
Universele Dienstverlening
BIPT
Belgisch Instituut voor Postdiensten en Telecommunicatie
BRIO
Belgacom Reference Interconnection Offer
BRUO
Belgacom Reference Unbundling Offer
BROBA
Belgacom Reference Offer for Bitstream Access
H-index
Hefindahl index
PCM
Price Cost Margins
OECD
Organisation for Economic Co-operation and Development
NACE
Nomenclature statistique des Activités économiques dans la Communauté Européenne
COGS
Cost Of Goods Sold
VK
Verenigd Koninkrijk
II
Inhoudsopgave 1.
Inleiding .......................................................................................................................................... 1
2.
Telecommunicatie sector ................................................................................................................ 3 2.1.
2.1.1.
Telecommunicatie sector als een netwerkindustrie.......................................................... 3
2.1.2.
Deregulering van het natuurlijk monopolie ...................................................................... 4
2.2. 3.
België ...................................................................................................................................... 5
Methode ......................................................................................................................................... 7 3.1.
4.
Algemeen ................................................................................................................................ 3
Indicatoren .............................................................................................................................. 7
3.1.1.
De Herfindahl index ......................................................................................................... 7
3.1.2.
De Profit Elasticity indicator ............................................................................................. 7
3.1.3.
OECD’s regulatie indicator ............................................................................................... 8
3.2.
Onderzoekshypothese ............................................................................................................10
3.3.
Gegevensverzameling en berekening......................................................................................10
Resultaten en interpretatie ............................................................................................................12 4.1.
ETCR .......................................................................................................................................12
4.2.
België .....................................................................................................................................13
4.3.
Finland ...................................................................................................................................15
4.4.
Frankrijk .................................................................................................................................17
4.5.
Italië .......................................................................................................................................19
4.6.
Spanje ....................................................................................................................................21
4.7.
Zweden ..................................................................................................................................23
4.8.
Verenigd Koninkrijk ................................................................................................................25
4.9.
Europa ....................................................................................................................................26
5.
Besluit ............................................................................................................................................28
6.
Geraadpleegde werken ..................................................................................................................30
III
Lijst van figuren Figuur 1 - ETCR indicator voor alle landen ..............................................................................................12 Figuur 2 - Concurrentie indicatoren voor België .....................................................................................13 Figuur 3 - Concurrentie indicatoren voor Finland ...................................................................................15 Figuur 4 - Concurrentie indicatoren voor Frankrijk .................................................................................17 Figuur 5 - Concurrentie indicatoren voor Italië .......................................................................................19 Figuur 6 - Concurrentie indicatoren voor Spanje ....................................................................................21 Figuur 7 - Concurrentie indicatoren voor Zweden ..................................................................................23 Figuur 8 - Concurrentie indicatoren voor het Verenigd Koninkrijk ..........................................................25 Figuur 9 - Concurrentie indicatoren voor Europa ....................................................................................26
IV
1. Inleiding De Europese Unie (EU) heeft sinds zijn ontstaan1 altijd getracht een welvarende en competitieve economie te verwezenlijken. Dit werd nog eens benadrukt in de strategie van Lissabon, afgesloten in 2000 voor een looptijd van 10 jaar. De economische pijler van deze strategie was de EU te laten evolueren tot de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld, met een blijvende economische groei en meer en betere jobs. Concurrentiestijging in de EU zelf zal de economische activiteit en groei positief beïnvloeden. Om deze concurrentiestijging te verwezenlijken zal voor bepaalde sectoren nationale deregulering nodig zijn, gestuurd door Europese richtlijnen. De telecommunicatiesector is een sterk florerende sector welke door de technologische veranderingen een sterke groei gekend heeft, en nog steeds heeft. Vooral de ontwikkeling van digitale elektronische componenten heeft zowel de grootte, vorm, energieverbruik, reikwijdte, prijs als toepassinggebied positief beïnvloed. Activiteiten in de telecommunicatiesector gaan doorgaans gepaard met grote investeringen (e.g. telefoonnetwerk). Omwille van die investeringen waren ondernemingen in de telecommunicatiesector vroeger natuurlijke overheidsmonopolies waar enkel door de schaalvoordelen te benutten efficiënt geproduceerd kon worden. Om de welvaart en dienstverlening te laten stijgen moest het natuurlijk monopolie doorbroken worden door concurrentie toe te laten. Dit is mogelijk door toepassing van deregulering. Het is de concurrentiestijging die bovenstaande technologische vooruitgang mede mogelijk gemaakt heeft. Door deze wijzigingen in regulering en concurrentie is de telecommunicatiesector bijgevolg een interessante sector om te bestuderen. Bovendien is er ook een grote maatschappelijke betrokkenheid voor de prijsstelling van de telecommunicatieproducten, wat bewezen wordt door de talrijke mediaberichten. In dit onderzoek wordt nagegaan in welke mate de deregulering effectief voor een concurrentiestijging gezorgd heeft. Dit voor verschillende landen in de EU, naargelang er voldoende financiële informatie beschikbaar is. Die informatie is nodig om bepaalde concurrentie-indices te berekenen, namelijk de Herfindahl index (H-index) en de Profit Elasticity indicator (PE-index). Beide hebben verschillende manieren om de concurrentie te beoordelen, respectievelijk de concentratie en de procentuele winstdaling in vergelijking met de kostenstijging. Er wordt hier ook gekeken welke index het best de effectieve concurrentie weerspiegelt en welke beperkingen elke index met zich mee brengt. Als maatstaf van de deregulering wordt een indicator, opgesteld door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), gebruikt. Het betreft hier een sectorale reguleringsindicator voor telecommunicatie, die deel uitmaakt van de “Indicator of Energy, Transport and Communications 1
Oprichting in 1993, door ondertekening van het Verdrag van Maastricht.
1
Regulation” (ETCR). Deze zijn opgemaakt voor de 30 OESO lidstaten en bestrijken de tijdsperiode van 1975 tot 2007. De indicators en onderliggende data zijn uitvoerig beschreven door de OESO en beschikbaar op hun website. Een mogelijke beperking kan zijn dat enkel deze indicator voorhanden is, en geen andere of meer gedetailleerde informatie over deregulering. Het onderzoek werd als volgt gestructureerd. Eerst wordt de telecommunicatiesector besproken. Algemeen door enkele inzichten te geven in de deregulering van het natuurlijk monopolie en dan meer specifiek voor België om enkele voorbeelden te geven van dereguleringsmethoden. Sectie drie verklaart de gebruikte methode van dit onderzoek. Daarvoor worden eerst de gebruikte indicatoren in detail bekeken, dan de onderzoekshypothese opgesteld en ten slotte de methodiek achter het onderzoek en berekeningen verklaard. De bekomen resultaten worden vervolgens land per land geanalyseerd in sectie 4; er is ook een algemene vergelijking van de indicatoren over alle bestudeerde landen. Er wordt afgesloten met sectie vijf waarin de bekomen resultaten kort besproken worden en een besluit gevormd wordt.
2
2. Telecommunicatie sector 2.1.Algemeen 2.1.1. Telecommunicatie sector als een netwerkindustrie Netwerkindustrieën zijn economische sectoren waarvan de activiteit bestaat uit het verplaatsen van personen, goederen en informatie over een fysiek netwerk. Er worden drie soorten economische activiteiten onderscheiden: stroomopwaartse, infrastructuur en stroomafwaartse. Stroomopwaarste activiteiten bestaan uit het vervaardigen van kernproducten voor het netwerk terwijl stroomafwaarste bestaan uit de dienstverlening aan de eindgebruiker. Activiteiten in verband met de infrastructuur houden de aanleg, onderhoud en beheer van het netwerk in. Veelal worden deze activiteiten geïntegreerd uitgevoerd. Vanuit economisch en sociaal oogpunt hebben netwerkindustrieën bepaalde kenmerken die aansturen op een gereguleerd monopolie als optimale organisatievorm, althans dit werd lange tijd gedacht. Deze kenmerken worden beschouwd als marktfalen dat overheidsinterventie nodig maakt. Die interventie kwam dan veelal neer op nationalisering van de sector waarbij minimaal de infrastructuur en stroomafwaarste activiteiten ondergebracht werden in een staatsmonopolie. De voornaamste kenmerken zijn (van der Linden, 2005): −
Netwerk externaliteiten: Bij netwerkindustrieën is het nut voor een gebruiker afhankelijk van het totaal aangesloten leden. Club-externaliteiten werken positief door, bijvoorbeeld het bereik van communicatienetwerken. Congestie-externaliteiten werken negatief door, bijvoorbeeld in geval van overvolle wegen.
−
Natuurlijk monopolie: De uitbouw van het netwerk vergt doorgaans grote investeringen (e.g. een telefoonnetwerk), terwijl stroomafwaarste activiteiten naar verhouding lage kosten hebben (e.g. aanbieden van telefonie). Er kunnen flinke schaalvoordelen behaald worden, en duplicering van het netwerk of delen ervan is meestal niet efficiënt. Men spreekt dan van een natuurlijk monopolie, dat zich vanzelfsprekend in de infrastructuur manifesteert.
−
Diensten van algemeen belang: Netwerkindustrieën dienen zowel vanuit economisch als sociaal oogpunt het algemeen belang. Economisch door simpelweg de economische activiteit en het concurrentievermogen die voortvloeien uit de sector, terwijl vanuit sociaal oogpunt sommige diensten worden beschouwd als basisbehoeften voor iedereen (e.g. telefonie, elektriciteit).
De afgelopen kwarteeuw echter is men anders beginnen denken over de economische organisatie van netwerkindustrieën. Verschillende redenen zorgden voor een proces van hervorming. Waar mogelijk werd er concurrentie toegelaten (toetreding van andere bedrijven) door een deregulering door te 3
voeren, terwijl het algemeen belang gegarandeerd bleef. Ook de privatisering van overheidsbedrijven maakte deel uit van de hervorming. De drie belangrijkste redenen voor de hervorming waren (van der Linden, 2005): −
Inefficiënte productie en een onnodig gebruik van publieke middelen door de inherente afwezigheid van competitieve prikkels in de monopolische structuur.
−
Technologische ontwikkelingen maakten een monopolische organisatie soms overbodig door beïnvloeding van bovenstaande kenmerken.
−
Het voortbestaan van nationale monopolies was niet verenigbaar met de interne markt en het concurrentievermogen van de Europese economie.
2.1.2. Deregulering van het natuurlijk monopolie In monopolies is de kans op een inefficiënte uitkomst groot, dit om drie redenen (van der Linden, 2005): −
Een allocatief inefficiënte uitkomst treedt op wanneer de producent zijn winst maximaliseert, waardoor de prijs te hoog en de productie te laag is in vergelijking met een concurrentiële markt.
−
Een productief inefficiënte uitkomst doet zich voor door het gebrek aan concurrenten. De producent ziet daardoor geen noodzaak om tegen de laagste mogelijke kosten en met de meeste geavanceerde technologie te werken.
−
Een distributief inefficiënte uitkomst komt voor als er maatschappelijk meer waarde gehecht wordt aan het prijsvoordeel voor de consument dan aan de winst van de producent.
Deze redenering gaat ook op voor het natuurlijk monopolie (zie 2.1.1), alleen heeft het nastreven van allocatieve efficiëntie de complicatie dat de producent (de monopolist) daarbij verlies zou maken. Door schaalvoordelen zijn de gemiddelde kosten namelijk continu dalend en door het nastreven van allocatieve efficiëntie zou men op een prijs kunnen komen die lager is dan de gemiddelde kosten. Door de grote investeringen in een natuurlijk monopolie (e.g. een telefoonnetwerk) is de toetreding van concurrerende ondernemingen niet altijd mogelijk om een efficiënt werkende markt te realiseren. De uitdaging ligt erin om een uitkomst te realiseren ‘alsof-er-concurrentie-zou-zijn’. Daarvoor wordt doorgaans een marktregulator in het leven geroepen die een aantal instrumenten in handen krijgt om die taak te volbrengen. De essentie is dat de regulator een zodanige prikkel aan de monopolist geeft dat er op een allocatief, productief en distributief efficiënte manier geproduceerd wordt.
4
De toegepaste vorm van deregulering hangt daarbij af van verschillende factoren (e.g. de doelstelling van de regulator, asymmetrie in informatie) en er is een zeer uitgebreide literatuur over deregulering van netwerkindustrieën beschikbaar. Een bespreking van de verschillende vormen van deregulering (e.g. financiële overdrachten, prijsplafonneringen) is hier niet van toepassing in dit onderzoek. Door het toepassen van deregulering nemen de mark-ups (het verschil tussen de verkoopsprijs en de gemiddelde productiekost) af en wordt de productie efficiënter waardoor de productiviteit toeneemt en de kosten afnemen. Beide effecten geven ruimte voor het verlagen van de prijs voor het gebruik van het netwerk. Voor de stroomafwaartse activiteiten (e.g. internet over het telefoonnetwerk) zijn deze toegangsprijzen een onderdeel van de productiekosten, waardoor hun gemiddelde productiekost zal dalen wat voor de eindgebruiker een gunstig effect op de prijzen heeft (van der Linden, 2005).
2.2.België Hoewel hier een vergelijkende studie gemaakt wordt tussen verschillende EU-15 landen, wordt hier kort de deregulering in België besproken bij wijze van voorbeeld van gangbare deregulatiemethoden. De informatie is afkomstig uit een working paper van het Federaal Planbureau (van der Linden, 2006). Rond 1990 bestond er in de telecommunicatie in België een wettelijk monopolie bij de Regie voor Telefonie en Telegrafie (RTT), opgericht in 1930 en volledig in handen van de overheid. Er was reeds een beperkte mogelijkheid voor privé ondernemingen om openbare netten aan te leggen, echter onder strikte voorwaarden. In 1991 werd de RTT verzelfstandigd tot een autonoom overheidsbedrijf (Belgacom) onder invloed van een wet1 betreffende de hervorming van bepaalde economische overheidsbedrijven. Deze wet definieert een Universele Dienstverlening (UD) en voorziet in de mogelijkheid tot oprichting van een fonds ter compensatie van de kosten ervan. Ook in 1991 werd het Belgisch Instituut voor Postdiensten en Telecommunicatie (BIPT) opgericht als marktregulator; hun activiteiten startten in 1993. Eind 1995 werd Belgacom voor 50% min één aandeel overgenomen door het beleggingsconsortium ADSB, dat bestond uit telecommunicatiebedrijven uit de Verenigde Staten, Denemarken en Singapore. In 1998 werd onder Europese richtlijn 97/51 de markt volledig geopend. Daarbij moest Belgacom onder toezicht van het BIPT jaarlijks een referentieofferte voor interconnectietarieven (BRIO2) maken, welke de prijs die toetreders moeten betalen voor de toegang tot het netwerk van Belgacom bepaalt. Om concurrentie in de huisaansluitingen tot stand te brengen, werd het aanbieden van telefoonverkeer via 1 2
Wet van 21/03/1991, onder invloed van het Groenboek van 1987 (bron: Wikipedia) BRIO: Belgacom Reference Interconnection Offer
5
de tv-kabel toegelaten. Ook de uitbouw van mobiele netwerken en internettelefonie spelen een rol in deze concurrentie. In de jaren na de openstelling van de markt nam het aantal vergunningen voor openbare netwerken en telefonie toe van 39 in 1998 tot 107 in 2001. Het marktaandeel van Belgacom nam daarbij geleidelijk af; in 1999 bedroeg het 70%. In 2000 startte de ontbundeling van de lokale lus (het vaste netwerk van huisaansluitingen) met bijhorende referentieoffertes voor ontbundeling (BRUO) en dataverkeer (BROBA).1 Onder de voorwaarden van deze offertes krijgen toetreders rechten op het gebruik van de lokale lus. In 2002 was er een hervorming van het BIPT (meer bestuurlijke onafhankelijkheid), de mogelijkheid bij mobiele netwerken dat abonnees hun bestaande nummer konden behouden en de lancering van een nieuw regelgevingpakket door de EU. Dit waren drie belangrijke stappen inzake concurrentieverhoging. In 2004 kreeg Belgacom een beursnotering (enkel het aandeel van ADSB kwam op de beurs). In 2006 was er levendige concurrentie in de verschillende deelmarkten van de telecommunicatie. Belgacom, als ex-monopolist, heeft nog steeds een groot marktaandeel. Hun prijzen staan daarom onder controle van het BIPT, dat modellen van efficiënte prijsvorming ontwikkelde. Informatie na 2006 is nog niet beschikbaar.
1
BRUO: Belgacom Reference Unbundling Offer; BROBA: Belgacom Reference Offer for Bitstream Access
6
3. Methode 3.1.Indicatoren 3.1.1. De Herfindahl index De Herfindahl index of H-index geeft aan hoe geconcentreerd een industrie is. Hoe meer geconcentreerd de industrie, hoe minder ondernemingen de markt bedienen. Een weinig geconcentreerde markt met veel ondernemingen zorgt voor meer onderlinge concurrentie. De H-index wordt gedefinieerd als de som van de kwadraten van de marktaandelen van alle ondernemingen in een bepaalde sector. Indien het marktaandeel niet gekend is, kan het benaderd worden door de relatieve omzet. Het is dus een indicator die relatief eenvoudig en snel berekend kan worden uit data van de jaarrekening. Is Mi het relatieve marktaandeel van onderneming i, dan is de Hindex voor een industrie met n ondernemingen: n
H = ∑ Mi2 i =1
De H-index heeft een bereik van 0 tot 1, van een markt met veel kleine ondernemingen tot een enkele monopolist respectievelijk.
Een hogere
H-index waarde wijst algemeen gezien
op een
concurrentiestijging doordat de vele ondernemingen een competitieve markt vormen. Door het kwadrateren heeft de H-index de eigenschap dat er meer gewicht wordt toegewezen aan grotere ondernemingen. Belangrijk bij het berekenen van de H-index is de definitie van de specifieke markt. Als deze niet correct gebeurt en verkeerde bedrijven bij de berekening worden betrokken, zullen de resultaten geen weerspiegeling zijn van de realiteit. Zo kan bijvoorbeeld een onderneming, aanwezig in een bepaalde sector maar met vele nevenactiviteiten in andere sectoren, onterecht een veel groter marktaandeel toegewezen krijgen bij de berekening van de concentratie in die bepaalde sector.
3.1.2. De Profit Elasticity indicator De Profit Elasticity (PE) indicator, ook wel Boone indicator genoemd naar prof. Dr. Jan Boone, werd als nieuwe concurrentie-indicator ontwikkeld naast de meer bekende Herfindahl index (H) en Price Cost Margins (PCM) meettechniek. De PE wordt gedefinieerd als de procentuele winstdaling als gevolg van een stijging in de (marginale) kosten. Natuurlijk zorgt een stijging van de kosten voor een daling van de winst, echter in een meer competitieve markt zal eenzelfde procentuele stijging van kosten zorgen voor 7
een groter winstverlies. Het onderliggende idee is dat in een meer competitieve markt, bedrijven zwaarder worden afgerekend op hun inefficiënt functioneren. In tegenstelling tot de H-index en PCM, houdt PE-index rekening met het selectie-effect en het reallocatie-effect. We spreken van een selectie-effect wanneer in een sterk competitieve markt, de concentratie verhoogd wordt omdat inefficiënte bedrijven uit de markt verdwijnen door het agressieve gedrag van andere bedrijven. Het reallocatie-effect treedt op wanneer – door een concurrentie stijging – het marktaandeel van efficiënte bedrijven verhoogt ten koste van inefficiënte bedrijven (Boone, van Ours & van der Wiel, 2007). Het is duidelijk dat beide effecten de H-index onterecht kunnen beïnvloeden, zie 3.1.1. De relatie tussen de winst en de marginale kosten, voor de berekening van de PE-index, werd als volgt vastgelegd (Boone et. al., 2007):
ln(π it ) = α i + α t − β t ln(cit ) + ε it
π it = winst op tijdstip t van de onderneming i α i = de ondernemingsterm α t = de tijdsterm β = PE cit = marginale kosten
ε it = foutterm voor onderneming i Met deze lineaire veronderstelling tussen ln(πit) en ln(cit), kan de richtingscoëfficient β geïnterpreteerd worden als een elasticiteit. Het duidt de procentuele winstdaling ten gevolge van de procentuele stijging in marginale kosten aan, dus de profit elasticity (PE). Hoe groter de waarde van de PE-indicator, hoe competitiever de markt voor de berekende sector.
3.1.3. OECD’s regulatie indicator De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) – Engels: Organisation for Economic Co-operation and Development (OECD) – heeft verschillende indicatoren betreffende marktregulatie ontwikkeld, die vrij beschikbaar zijn op hun website.1 Voor dit onderzoek werd gekozen voor één van de sectorale indicators, de regulatie indicator voor energie, transport en communicatie – Indicator of regulation in energy, transport and communications (ETCR).
1
http://www.oecd.org/eco/pmr
8
Deze ETCR indicator vat zeven sector indicatoren samen: telecommunicatie, elektriciteit, gas, post, spoorwegen, vliegvaart en vrachtverkeer. De telecommunicatie ETCR indicator is de aangewezen indicator om de regulerende voorzieningen qua telecommunicatie te vergelijken in de OECD Countries. De indicator werd jaarlijks opgesteld voor de tijdspanne 1975 tot 2007 voor 30 landen. De data gebruikt voor het opstellen van de ETCR indicatoren kan als objectief beschouwd worden en bestaat uit regels, voorschriften en markt condities. Het zijn transparante indicatoren waarvan elke waarde herberekend kan worden uit de onderliggende data. Een nadeel hierbij is dat de uiteindelijke uitvoering van de beoogde deregulatie moeilijk of niet ingecalculeerd kan worden. De sectorale telecommunicatie indicator werd samengesteld uit volgende sub-indicators (Conway & Nicoletti, 2006): −
Intrede regulatie, gebaseerd op de limieten voor het aantal toegestane concurrenten.
−
Publieke eigendom, gebaseerd op het aandeel van de overheid in de telecom bedrijven.
−
Markt structuur, gebaseerd op het marktaandeel van de nieuwe intreders.
Al de beschikbare data over regulering zijn opgeslagen in de OECD International Regulation Database. Deze data werden verzameld vanuit verschillende bronnen, waaronder publicaties van het OESO en andere instituties. Ook bevat deze database informatie van de OECD Regulatory Indicators Questionnaire, een enquête die in bepaalde jaren ingevuld werd door de lidstaten van het OESO. Om de score van de indicator te berekenen moet kwalitatieve informatie omgezet worden in kwantitatieve informatie. Voor elk van bovenstaande sub-indicators wordt voor verschillende kenmerken een score gegeven.1 Deze data werden gecodeerd, gewogen en geaggregeerd tot de sectorale indicatoren. Al de gecodeerde informatie werd genormaliseerd op een schaal van 0 tot 6, naargelang een stijgende concurrentiebeperking door de opgelegde regulering. Deze schaal is arbitrair gekozen door de OESO en een andere schaal zou geen invloed hebben op de resultaten. De waardering van 0 tot 6 is relatief ten opzichte van theoretische situaties (respectievelijk beste of slechtste toepassing) en zal niet noodzakelijk sommige extreme situaties in de bestudeerde landen weergeven (Conway & Nicoletti, 2006). Zo betekent een score van 0 niet dat er helemaal geen regulering is. De databank heeft echter ook enkele zwakheden (van der Linden, 2005). De OESO erkent bijvoorbeeld dat er bij het beantwoorden van de enquêtes interpretatieverschillen kunnen optreden, of blanco antwoorden gegeven worden. Verder heeft de databank betrekking op slechts enkele jaren, het zijn dus momentopnames. Los van wat de OESO zelf als zwakheden aandraagt, is er nog een derde nuancering. Hoewel een lage waarde voor de index samenhangt met een goede economische performantie, mag 1
Deze kenmerken zijn volledig beschreven en gewaardeerd, zie http://www.oecd.org/eco/pmr.
9
niet zomaar geconcludeerd worden dat elk land een zo laag mogelijke index moet nastreven. In sommige gevallen is regulering nodig om tot een goede marktwerking te komen, bijvoorbeeld voor bescherming van de consumenten.
3.2.Onderzoekshypothese De concurrentie in de verschillende EU-15 landen zal geanalyseerd worden aan de hand van de PE-index en de H-index. De ETCR indicator vormt een maatstaf voor de regulering, een lage waarde ervan toont een sterke deregulering aan (zie 3.1.3). Deregulering heeft een concurrentiestijging als doel om zo de welvaart te verhogen. De onderzoekshypothese is hier dan ook dat deregulering leidt tot meer concurrentie.
3.3.Gegevensverzameling en berekening Voor de berekening van de Profit Elasticity indicator en de Herfindahl index zijn er financiële gegevens nodig uit de jaarrekeningen van ondernemingen in Europa. Deze gegevens werden uit de Amadeus database gehaald. Dit is een database, eigendom en gedistribueerd door Bureau Van Dijk, met vergelijkende financiële informatie van meer dan 14 miljoen publieke en private ondernemingen in Europa. Om de meest nauwkeurige gegevens te hebben, werd telkens voor het bestudeerde jaar t de Amadeus DVD, uitgegeven in jaar t+2, gebruikt. Van de EU-15 landen werden uiteindelijk België, Finland, Frankrijk, Italië, Spanje, Zweden en het Verenigd Koninkrijk weerhouden. Enkel voor deze landen was er voldoende financiële informatie (en dus opgenomen ondernemingen) beschikbaar. Het gaat over ondernemingen die geklasseerd zijn onder NACE 64.20 (Telecommunicatie). Volgende data van de jaarrekeningen werden gebruikt in dit onderzoek: de omzet (Turnover), materiaalkost (Material Costs), werknemerskost (Costs of Employees), COGS (Costs Of Goods Sold) en een identificatienummer van de onderneming (IDname). Voor de berekening van de H-index is enkel de omzet nodig; het relatieve marktaandeel van een onderneming wordt berekend aan de hand van de omzet. De marginale kosten, nodig voor de PE-index, kunnen niet rechtstreeks uit de jaarrekening worden gehaald. Daarom zullen ze benaderd worden door de gemiddelde variabele kosten, de verhouding van de variabele kosten tot de omzet (Boone et. al, 2007). De variabele kosten worden berekend door de sommatie van de werknemerskost en de productiegoederen (intermediate goods). De productiegoederen worden benaderd door de materiaalkost, uitgezonderd voor het Verenigd Koninkrijk. Daar nemen de ondernemingen de materiaalkost niet op in hun jaarrekening, en daarom
10
worden de productiegoederen benaderd door de COGS in de berekening. De winst wordt gedefinieerd als de omzet min de variabele kosten (Boone et. al, 2007). Alle benodigde data werden geëxtraheerd uit de Amadeus database (beschikbaar op DVD) voor de tijdsperiode 1998 tot 2005. De gekozen tijdsperiode heeft geen achterliggende reden, het is van die periode dat er data beschikbaar waren ten tijde van dit onderzoek. Per land werden alle data samengebracht in een Microsoft Excel bestand om eenvoudig bewerkingen toe te kunnen passen, en importeren in andere software programma’s mogelijk te maken. In Excel kon rechtstreeks de H-index berekend worden. Verder werd in Excel ook een verkleinde dataset afgesplitst. Deze verkleinde dataset werd ingevoerd voor het berekenen van de PE-index. Dit gebeurt door regressieanalyses en het was gewenst na te gaan of de relatief grootste en kleinste ondernemingen de resultaten verstoorden. Daarom werden eenvoudigweg de 5% grootste en 5% kleinste (gezien de omzet) ondernemingen uit de dataset verwijderd. De achterliggende redenen is dat grote internationale ondernemingen met een geconsolideerde jaarrekening de resultaten voor een bepaald bestudeerd land kunnen verstoren door hun buitenlandse activiteiten. Verder is er ook de mogelijkheid dat grote beursgenoteerde ondernemingen een kapitaalsverhoging doorvoeren en afwijkende financiële cijfers hebben voor bepaalde jaren. De kleinste bedrijven werden afgestoten omdat dit bijvoorbeeld eenpersoonszaken zijn met weinig toepassing in de beoogde telecommunicatiesector (e.g. een telefooninstallateur). Voor de regressieanalyses werd het statistisch softwareprogramma EViews 7 gebruikt. De regressievergelijking is deze voor de schatting van de PE-index, zie 3.1.2. De ondernemingsterm en de tijdsterm werden samengevoegd voor de schatting aangezien deze niet van betekenis zijn in dit onderzoek. De gebruikte statistische methode achter de regressieanalyse was de t-toets (gebaseerd op de student t-verdeling). Resultaten werden aanvaard als ze in een betrouwbaarheidsinterval van 90% lagen.
11
4. Resultaten en interpretatie 4.1.ETCR Volgende grafiek geeft de evolutie van de ETCR indicator voor de telecommunicatiesector weer. Deze indicator heeft een range van 0 tot 6; hoe hoger, hoe meer concurrentiebeperkende regulering (zie 3.1.3).
ETCR indicator 5,0 4,5 4,0
België
3,5
Finland
3,0
Frankrijk
2,5
Italië
2,0
Spanje
1,5 1,0
Zweden
0,5
VK
0,0 1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
Figuur 1 - ETCR indicator voor alle landen
12
4.2.België België heeft algemeen gezien de sterkst concurrentiebeperkende regulatie in vergelijking met andere landen, zie Figuur 1. Deregulerende maatregelen zorgen ervoor dat de telecommunicatie ETCR indicator 2,3 punten daalt over een tijdsperiode van 8 jaar. Figuur 2 toont de evolutie van de drie bekomen concurrentie-indicatoren.
België 5,0
0,60
4,5 0,50
4,0
0,40
3,0 2,5
0,30
2,0 0,20
1,5 1,0
H-index
ETCR, PE-index
3,5
ETCR PE-index PE-index (2) H-index
0,10
0,5 0,0
0,00 1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
Figuur 2 - Concurrentie indicatoren voor België
Een hogere PE-index wijst op een sterkere competitieve markt (zie 3.1.2) terwijl een hogere H-index meer concentratie aanduidt en dus een minder competitieve markt. De onderzoekshypothese volgend, wordt een positieve correlatie verwacht tussen de ETCR indicator en de H-index en een negatieve correlatie tussen de ETCR indicator en de PE-index. De positieve correlatie tussen de ETCR indicator en de H-index komt duidelijk naar voor in Figuur 2. De twee curven hebben eenzelfde verloop, enkel in de jaren 2001 en 2002 is er een lichte stijging van de concentratie ten opzichte van 2001. Of dit een toevallig voorval is of niet kan hier, met de beschikbare data, niet afgeleid worden. Wel toont ook de PE-index een duidelijke daling van de concurrentie in 2002. De vraag is hier evenwel of we de resultaten van de PE-index kunnen betrouwen. De curve PE-index (2) is deze met de waarden berekend op een kleinere dataset, na verwijdering van de 5% grootste en kleinste ondernemingen (zie 3.3). Er is een duidelijke correlatie tussen beide PE-indices; deze 13
ondernemingen verstoren dus de resultaten niet. De bekomen resultaten voor de PE-index tonen een stijgende concurrentie aan gedurende het tijdsverloop, enkel de waarden voor 2002, 2004 en 2005 roepen vragen op. Vergelijking met andere landen (zie verder) toont dat de afwijkende waarden in deze drie jaren geen algemeen voorkomend fenomeen zijn, dus ze kunnen niet toegeschreven worden aan een algemene trend in Europa. Een sluitende verklaring werd niet gevonden, er kan enkel besloten worden dat de PE-index slechts deels een concurrentiestijging aanwijst terwijl er een blijvende dalende regulering plaatsvindt. Bovenstaande resultaten kunnen erop wijzen dat (a) de PE-index geen sluitende concurrentie-indicator is of dat (b) deregulering geen concurrentie als gevolg heeft. Aangezien de H-index wel een stijging van de concurrentie aantoont, is optie (a) meer plausibel maar dit kan niet besloten worden uit de resultaten voor slechts één land.
14
4.3.Finland Finland heeft een sterke deregulering in de telecommunicatiesector doorlopen gedurende de jaren 1998 tot 2005. Dit volgt uit de waarden van de ETCR indicator, zie Figuur 1. Deze indicator toont dat Finland een gemiddelde regulering had in 1998 (dit in vergelijking met de andere bestudeerde landen) terwijl het in 2005 eindigde als een van de sterkst gedereguleerde landen. Dit zou moeten blijken uit de concurrentie-indicatoren, zie Figuur 3.
Finland 5,0
0,60
4,5 0,50
4,0
0,40
3,0 2,5
0,30
2,0 0,20
1,5 1,0
H-index
ETCR, PE-index
3,5
ETCR PE-index PE-index (2) H-index
0,10
0,5 0,0
0,00 1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
Figuur 3 - Concurrentie indicatoren voor Finland
De daling van de regulering wordt voorgesteld door de ETCR-curve. Er wordt een positieve correlatie verwacht met de H-index maar uit de grafiek volgt duidelijk dat dit hier niet het geval is. Beide curven tonen geen enkele overeenkomst, behalve dan voor de jaren 2003 en 2004 waar een lichte daling van de H-index zichtbaar is. Voor Finland kan dus gesteld worden dat er qua concentratie (en dus H-index) geen bijkomende concurrentie vastgesteld werd naarmate de regulering afnam. Omwille van een te grote onnauwkeurigheid in de regressieanalyses werden verschillende waarden van de PE-indices weggelaten. Daar waar er resultaten beschikbaar zijn is er wel een sterke correlatie tussen beide resultaten. Met de verkleinde dataset (zie 3.3) werden meer nauwkeurige waarden bekomen dus wordt deze gebruikt om conclusies te trekken. De vermindering in regulering in 1999 is duidelijk zichtbaar aan de waarde van de PE-index (sterke stijging, meer concurrentie) maar in 2001 is er wel 15
minder concurrentie alhoewel de ETCR indicator (regulering) blijven dalen is. De volgende vier jaar toont de PE-index opnieuw meer concurrentie om in 2005 te eindigen met een plotse sterke daling. Een verklaring voor deze sprongen werd niet gevonden, er kan enkel besloten worden dat de PE-index opnieuw slechts deels wijst op een stijgende concurrentie terwijl er wel blijvend deregulering plaatsvindt.
16
4.4.Frankrijk Frankrijk behoort tot de strengst gereguleerde landen qua telecommunicatie. Dit volgt uit Figuur 1 met de waarden van de ETCR indicator. Maar, zoals in elk land, is er een duidelijke daling in regulering gedurende de tijdsperiode 1998 – 2005.
Frankrijk 5,0
0,60
4,5 0,50
4,0
0,40
3,0 2,5
0,30
2,0 0,20
1,5 1,0
H-index
ETCR, PE-index
3,5
ETCR PE-index PE-index (2) H-index
0,10
0,5 0,0
0,00 1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
Figuur 4 - Concurrentie indicatoren voor Frankrijk
De H-index (concentratie) toont niet veel correlatie met de ETCR-curve (regulering). Enkel gedurende de eerste drie jaar neemt, corresponderend met de regulering, de concentratie af. De jaren erna stijgt de H-index vooral, wat wijst op een stijgende concentratie en dus afnemende concurrentie. Dit is dus in tegenstelling met de hypothese want de deregulering zorgt in Frankrijk niet voor meer concurrentie, beoordeeld op vlak van concentratie. Beide PE-indices vertonen een bijna perfecte correlatie; de uitgefilterde bedrijven maken dus het verschil niet (zie 3.3). De PE-index daalt eerst, om daarna te stijgen en vervolgens weer licht te dalen. Er is dus bijna geen negatieve correlatie met de ETCR indicator, enkel de stijging tussen 1999 en 2002 verloopt corresponderend met de dalende regulering. Verder zou de PE-index ook een negatieve correlatie moeten vertonen met de H-index, wat hier echter niet het geval is. Enkel de overgangen tussen 1999 en 2000, en tussen 2004 en 2005 vertonen gelijke inzichten qua concurrentie. Te weinig dus om van een vast patroon te spreken.
17
Besluiten trekken ligt bijgevolg moeilijk voor Frankrijk. Er is sprake van een afnemende regulering, terwijl beide concurrentie indicatoren (PE- en H- index) verschillende inzichten weergeven. Frankrijk toont ons enkel dat de H-index en PE-index, alhoewel ze beiden concurrentie aanduiden, uiteenlopende resultaten kunnen opleveren. Dit was echter al geweten, zie 3.1.2.
18
4.5.Italië Italië heeft een lage regulering ten opzichte van de andere bestudeerde landen. Enkel in 1998, het eerste bestudeerde jaar, heeft het een van de strengste reguleringen. Na een sterke daling in 1999 neemt de regulering relatief traag af, zie Figuur 1 en Figuur 5.
Italië 5,0
0,60
4,5 0,50
4,0
0,40
3,0 2,5
0,30
2,0 0,20
1,5 1,0
H-index
ETCR, PE-index
3,5
ETCR PE-index PE-index (2) H-index
0,10
0,5 0,0
0,00 1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
Figuur 5 - Concurrentie indicatoren voor Italië
De sterke deregulering in 1999 is niet onmiddellijk zichtbaar in de waarden van de H-index, er is zelfs een lichte stijging in 1999. Er is echter wel een sterke daling voor de drie daaropvolgende jaren, wat wijst op een meer competitieve markt. Dit is waarschijnlijk het gevolg van de sterke deregulering in 1999, welke wat tijd vraagt om effectief een invloed op de concurrentie te hebben. In 2003 is er een opmerkelijke stijging van de H-index die niet verklaard kan worden aan de hand van de regulering want deze blijft gestaag afnemen. Opnieuw zijn beide PE-indices sterk gelijklopend en verstoren de uitgefilterde bedrijven de resultaten dus niet. De PE-index toont duidelijker de sterke deregulering in 1999 want gedurende 1998, 1999 en 2000 is een sterke stijging waarneembaar, wat wijst op meer concurrentie. Na 2000 toont de curve echter een vreemd verloop, met eerst een relatief sterke daling om daarna gestaag te dalen. De regulering blijft afnemen, dit wordt echter niet weergegeven in de waarden van de PE-index. Deze wijzen op een lichte afname van de concurrentie gedurende de laatste vijf jaar.
19
Het vreemde verloop van de H-index curve heeft weinig negatieve correlatie met de PE-index. Opnieuw kan er geen eenduidig besluit getrokken worden qua concurrentie aan de hand van beide indicatoren. De vreemde sprong in 2003 buiten beschouwing latend, toont de H-index een stijgende concurrentie terwijl de PE-index wijst op een dalende concurrentie gedurende de laatste jaren.
20
4.6.Spanje De regulering in Spanje kent een gelijkaardig verloop met die in Italië. Dus afgezien van de strenge regulering in 1998, komt er een relatief lage regulering voor die elk jaar langzaam afneemt.
Spanje 5,0
0,60
4,5 0,50
4,0
0,40
3,0 2,5
0,30
2,0 0,20
1,5 1,0
H-index
ETCR, PE-index
3,5
ETCR PE-index PE-index (2) H-index
0,10
0,5 0,0
0,00 1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
Figuur 6 - Concurrentie indicatoren voor Spanje
In tegenstelling tot de resultaten voor de H-index in Italië (zie Figuur 5) toont de H-index hier wel een directe invloed van de regulering op de concurrentie. De sterke deregulering in 1998 zorgt ervoor dat de concentratie de volgende twee jaren sterk afneemt, wat wijst op een stijging van de concurrentie. In 2001 is er een plotse daling van de concurrentie, alsook in 2005; beide kunnen niet verklaard worden aan de hand van de beschikbare data. Tussen deze jaartallen is er een stijging van de concurrentie welke verklaard kan worden door de afnemende regulering. De PE-index curven zijn quasi gelijklopend, afgezien van een vast verschil. Dus ook hier maakt de verkleinde dataset het verschil niet. De PE-index neemt echter wel vreemde waarden aan. Eerst wordt een sterke vermindering in concurrentie aangeduid, terwijl er in de daaropvolgende jaren sprake is van een bijna constante concurrentiegraad. Dit dus in tegenstelling met de waarden van de ETCR indicator. Het enige mogelijke verband is de weinig veranderende regulering (heel licht dalend) en de weinig veranderende PE-index (licht dalend en stijgend).
21
Terwijl de H-index deels een stijging in concurrentie aanduidt, toont de PE-index het omgekeerde en geeft eerder een daling aan. Zoals in elk land is ook in Spanje sprake van een algemene deregulering dus hier kan niet besloten worden dat de deregulering leidt tot een concurrentiestijging.
22
4.7.Zweden Zweden behoort tot de landen met de strengste regulering. Gedurende de bestudeerde tijdsperiode neemt ze relatief rechtlijnig af zonder opmerkelijke sprongen, zoals bijvoorbeeld wel het geval is in Spanje (zie Figuur 1).
Zweden 5,0
0,60
4,5 0,50
4,0
0,40
3,0 2,5
0,30
H-index
ETCR, PE-index
3,5
2,0 0,20
1,5 1,0
ETCR PE-index PE-index (2) H-index
0,10
0,5 0,0
0,00 1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
Figuur 7 - Concurrentie indicatoren voor Zweden
De H-index toont een stijgende concurrentie gedurende de eerste drie jaren, overeenkomstig met de dalende regulering die de ETCR indicator weergeeft. Vanaf 2001 is er echter een sterke stijging van de Hindex (wijst op minder concurrentie) waarna deze min of meer constant blijft. Deze daling in concurrentie, aangetoond door de H-index, kan niet verklaard worden door de regulering want deze blijft afnemen gedurende de bestudeerde periode. De regressieanalyse gaf resultaten met grote onnauwkeurigheid. Echter na verwijdering van de 5% grootste en kleinste ondernemingen, werden resultaten met een grotere nauwkeurigheid bekomen. Er werden
meer
resultaten
voor
PE-index
(2)
opgenomen
in
de
grafiek
aangezien
een
nauwkeurigheidinterval van 90% vooropgesteld werd (zie 3.3). Ondanks deze grotere betrouwbaarheid, lopen de resultaten voor de PE-index (2) niet in lijn met de regulering. Enkel in 1999 is een stijging in concurrentie merkbaar, de andere jaren heeft de curve een vreemd verloop met onverklaarbare sprongen.
23
Zowel de H-index als de PE-index tonen geen concrete stijging in concurrentie aan, en beiden vertonen ook geen onderlinge correlatie. Besluiten trekken over de concurrentie in Zweden is dus moeilijk, er kan enkel vastgesteld worden dat de deregulering niet voor een concurrentiestijging zorgt.
24
4.8.Verenigd Koninkrijk Het Verenigd Koninkrijk wordt gekenmerkt met de laagste regulering van alle landen, die wel relatief constant verloopt (zie Figuur 1). Het is het enige land dat, weliswaar een marginaal kleine, stijging kent na 2003.
Verenigd Koninkrijk 5,0
0,60
4,5 0,50
4,0
0,40
3,0 2,5
0,30
2,0 0,20
1,5 1,0
H-index
ETCR, PE-index
3,5
ETCR PE-index PE-index (2) H-index
0,10
0,5 0,0
0,00 1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
Figuur 8 - Concurrentie indicatoren voor het Verenigd Koninkrijk
De H-index vertoont relatief gezien, ten opzichte van de andere landen, lage waarden maar niet zo beduidend laag als de ETCR indicator. Er is een lichte daling in concurrentie waarneembaar tot 2003, terwijl de ETCR indicator daarentegen wijst op een lichte daling in regulering. Na 2003 neemt de concentratie dan plots een lichte duik (dus stijging van de concurrentie), tegengesteld tot de verwachtingen aangezien de regulering licht verstrengt. De analyses om de PE-index te bepalen, gaven afwijkende waarden (waaronder negatieve waarden) met grote onnauwkeurigheid. Ook de dataset verkleinen (zie 3.3) bood geen oplossing. Bijgevolg kunnen er geen besluiten getrokken worden uit het verloop van de PE-index. Een mogelijke situering van het probleem ligt bij de berekening van de variabele kosten, waar in plaats van de materiaalkost de COGS (Cost Of Goods Sold) gebruikt werd aangezien ondernemingen in het Verenigd Koninkrijk enkel de COGS opnemen in hun jaarrekening, zie 3.3.
25
Afgaand op de evolutie van de H-index, wordt er in het Verenigd Koninkrijk een daling in de concurrentie waargenomen terwijl er een lichte deregulering is (uitgezonderd de laatste twee bestudeerde jaren). Dit dus in tegenstelling tot de onderzoekshypothese.
4.9.Europa Uit bovenstaande resultaatbesprekingen volgt dat uit de bekomen resultaten geen sluitende verbanden getrokken kunnen worden door de evolutie van de indicatoren voor telkens één land te vergelijken. Om de betrouwbaarheid van de indicatoren te testen, wordt nu het niveau van de indicatoren voor de bestudeerde landen uitgezet in grafiek. Er werd gekozen voor de mediaan en niet het gemiddelde van de indicatoren (gedurende de 8 bestudeerde jaren) om het effect van extreme waarden weg te filteren. Zo geeft de mediaan van bijvoorbeeld de ETCR indicator voor Italië een veel getrouwer beeld dan het gemiddelde, zie Figuur 5. Verder werd ook geprefereerd om de waarden van de PE-index (2) te gebruiken (deze met de verkleinde dataset, zie 3.3) omdat hiervoor na de regressieanalyses meer waarden bekomen werden met een grotere betrouwbaarheid.
3,0
0,60
2,5
0,50
2,0
0,40
1,5
0,30
H-index
ETCR, PE-index
Vergelijking concurrentie in Europa
ETCR PE-index (2) H-index
1,0
0,20
0,5
0,10
0,0
0,00 België
Finland Frankrijk
Italië
Spanje
Zweden
VK
Figuur 9 - Concurrentie indicatoren voor Europa
26
Er geldt nog steeds, de onderzoekshypothese volgend, dat er een negatieve correlatie tussen de ETCR indicator en de PE-index verwacht wordt. Uit de grafiek blijkt onbetwistbaar dat dit niet het geval is, wat enigszins verwacht werd uit de bestudering van de landen apart. Zo heeft bijvoorbeeld Zweden meer concurrentiebeperkende regulatie dan Italië, terwijl evenwel het niveau van de PE-index meer concurrentie in Zweden aanduidt. Dit trekt de betrouwbaarheid van de PE-index als concurrentie indicator sterk in twijfel. De H-index, welke een indicator voor de concentratie is, zou een positieve correlatie met de ETCR indicator moeten hebben om de hypothese van meer concurrentie door deregulering te volgen. Deregulering (lagere ETCR indicator waarde) zou tot meer concurrentie leiden, wat gekenmerkt wordt door een lagere concentratie. Dit verband gaat goed op als enkel België, Finland en het Verenigd Koninkrijk bekeken worden. Maar als alle landen geanalyseerd worden, is het duidelijk dat er niet meer gesproken kan worden van een eenduidig verband. De H-index is in deze studie een meer betrouwbare indicator voor concurrentie dan de PE-index, maar veel waarden zijn nog onduidelijk en roepen vragen op.
27
5. Besluit Uit de evolutie van de ETCR indicator, die de regulering aangeeft, blijkt dat in alle zeven bestudeerde landen sprake is van deregulering gedurende de tijdsperiode van 1998 tot 2005. Enkel in het Verenigd Koninkrijk is er sprake van een marginaal kleine stijging gedurende de laatste twee jaar maar aangezien dit land al een zeer sterke deregulering heeft, is dit niet van groot belang. De evolutie van de ETCR indicator is verschillend voor de meeste landen. De ETCR indicator is afhankelijk van nationale factoren, namelijk intrede regulatie, publieke eigendom en marktstructuur (zie 3.1.3). De H-index geeft de concentratie weer in de telecommunicatiesector, en is een maatstaf voor de concurrentie. De onderzoekshypothese volgend zou deregulering (een dalende ETCR indicator waarde) een stijging van concurrentie (een dalende H-index waarde) als gevolg hebben. Een positieve correlatie wordt dus verwacht tussen beide indicatoren. Uit de resultaten blijkt deze correlatie niet. Enkel voor België en Spanje gaat dit deels op, voor de andere vijf landen werd geen sluitend verband gevonden. Opmerkelijk is dat voor vijf van de zeven landen (uitgezonderd Italië en Finland) de H-index wel een correcte correlatie vertoont met de ETCR indicator gedurende de eerste drie bestudeerde jaren. De PE-index werd tweemaal berekend, een tweede maal met een verkleinde dataset om te verzekeren dat de procentueel grootste en kleinste ondernemingen de resultaten niet negatief beïnvloedden. In bijna alle gevallen waren beide indices perfect gecorreleerd, enkel voor Finland en Zweden werden meer betrouwbare resultaten bekomen met de verkleinde dataset. Een stijgende PE-index wijst op een stijgende concurrentie, zie 3.1.2. Er wordt dus een negatieve correlatie verwacht met de ETCR indicator. Dit is nergens eenduidig het geval, enkel uit de resultaten voor België en Finland blijkt enigszins de verwachte correlatie. In alle andere landen heeft de PE-index een evolutie die niet verklaard kan worden aan de hand van de deregulering, zoals weergegeven door de ETCR indicator. Beide concurrentie-indices, de H-index en de PE-index, wijzen dus niet op een stijgende concurrentie door deregulering. De paar alleenstaande gevallen waar dit wel het geval is, zijn te uitzonderlijk om de hypothese te aanvaarden. Een ander besluit over de concurrentiewijziging kan niet bepaald worden aangezien beide indicatoren andere resultaten voorleggen. Dat beide indicatoren kunnen verschillen, werd al specifiek besproken door professor Dr. Jan Boone (zie 3.1.2). Verder is het ook niet onverwacht dat de indices verschillen aangezien ze beiden de concurrentie op een andere manier trachten te analyseren. Dus, ongeacht welke van beide indices bekeken wordt, er kan geen systematisch verband gevonden worden met marktderegulering. Of nu de H-index of de PE-index het best concurrentie aanduidt, is
28
moeilijk te zeggen. Uit de vergelijkende studie van de mediaanwaarden over alle landen blijkt wel dat de H-index meer consistent de concurrentie weergeeft, maar nog steeds niet betrouwbaar. De oorzaak van de onnauwkeurigheid en onbetrouwbaarheid van de indices kan twee oorzaken hebben. Ofwel ligt het probleem bij de financiële data uit de Amadeus database ofwel schuilt er een incorrecte methodologie achter de indices. Het probleem van de data situeert zich op vlak van de sectorspecificatie. De gebruikte data behoren tot bedrijven die ingedeeld zijn onder telecommunicatie (NACE 62.20) maar er is nergens meer informatie beschikbaar hoe deze indeling precies uitgevoerd is. Het kan dus zijn dat ondernemingen met gerelateerde activiteiten, maar niet specifiek behorend tot de telecommunicatiesector, de resultaten verstoren. Verder zijn er ook geconsolideerde jaarrekeningen opgenomen in de Amadeus database en kan de invloed van buitenlandse moeder- of dochterbedrijven de resultaten voor het specifiek geanalyseerde land beïnvloeden. De tweede oorzaak heeft betrekking tot de methodologie van de indices. De berekening van de H-index is eenduidig (zie 3.1.1) maar het verband tussen concentratiegraad en concurrentie kan in vraag gesteld worden, net zoals professor Dr. Boone deed (zie 3.1.2). De PE-index zou dan een betere weergave van de concurrentie zijn, maar veel empirische literatuur is er niet beschikbaar. Een voorbeeld van een opmerkelijkheid die de methodologie niet volledig betrouwbaar maakt, is de volgende. De formule voor de berekening van de PE-index maakt gebruik van het logaritme van de winst en de marginale kosten van de onderneming. Door de berekening van het logaritme van de winst kunnen geen negatieve winsten, dus verliezen, in de formule voorkomen. Alle ondernemingen met verlies werden bijgevolg niet meegerekend bij de analyses. Verder onderzoek zou eruit kunnen bestaan om andere concurrentie-indicatoren te berekenen om een vast patroon te ontdekken tussen verschillende indicatoren. Een gedetailleerd overzicht van alle regulatieaanpassingen in de verschillende landen zou een beter inzicht kunnen geven in de evolutie van verschillende indicatoren.
29
6. Geraadpleegde werken 1. Paul Conway, Giuseppe Nicoletti. Product market regulation in the non-manufacturing sectors of OECD countries: measurement and highlights. sl : OECD, 2006. 2. Jan Boone, Jan C van OUrs, Henry van der Wiel. How (not) to measure competition. sl : CEPR, 2007. 3. Linden, J. van der. Hervorming van netwerkindustrieën: theoretisch kader. sl : Federaal Planbureau, 2005. 4. Chrissopighi Braila, Glenn Rayp, Shreosi Sanyal. Competition and regulation Belgium, 1997 to 2004. sl : Federaal Planbureau, 2010. 5. Linden, J. van der. Hervorming van de netwerkindustrieën in België: de macro-economische effecten. sl : Federaal Planbureau, 2006.
30