MtB
VN (O) N CW
Nederland
Aan de voorzitter en de leden van de Vaste Commissie voor Financiën uit de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 '1 .. 1'1 A A 1')R1\1 UA An.
kJ..I.J .Lu · ..
~,l...JJ."
,L.&..J..I..J. ...........
Briefnummer
Den Haag
12/11.534/JlalHa
9 oktober 2012
Onderwerp
Te]cfoonnummcr
Commentaar VNO-NCW en MKB-Nederland op het Belastingplan 2013 c.a.
070-3490423 B·m.i!
[email protected]
Weledelgestrenge dames en heren, VNO-NCW en MKB-Nederland hebben met veel interesse kennis genomen van de verschillende wetsvoorstellen die samen het Belastingplan 2013 vormen. Wij maken graag van de gelegenheid gebruik om te reageren op het Belastingplan 2013 c.a.. Het commentaar van VNO-NCW en MKBNederland op deze voorstellen treft u aan in de bijlage bij deze brief. VNO-NCW en MKB-Nederland verzoeken u dit commentaar bij uw overwegingen te betrekken. Een afschrift van deze brief is verstuurd aan de staatssecretaris van Financiën en de minister van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie.
Drs. C. Oudshoom Directeur Beleid Bijlage
Malietoren / Bezuidenhoutseweg 12 / Postbus 93002 / 2509 AA Den Haag www.vno-ncw.nl / 070-349 03 49 / www.mkb.nl /015-219 12 12
VN (ü) N CW Blad
2
Nederland
B
Bijlage: Commentaar VNO-NCW en MKB-Nederland op het Belastingplan 2013 c.a. VNO-NCW en MKB-Nederland hebben met interesse kennisgenomen van de wetsvoorstellen die gezamenlijk het Belastingplan 2013 vormen. Hieronder is per wetsvoorstel een aantal opmerkingen bij de voorstellen opgenomen. Hierbij is zo veel mogelijk de volgorde en nummering uit de wetsvoorstellen gevolgd.
1. Commentaar op het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige ander wetten (Belastingplan 2013) (33402) 1.4. Horizonbepaling De toelichting memoreert dat in de Fiscale agenda is gesteld dat het bij belastinguitgaven voor de hand ligt om een horizonbepaling op te nemen. De reden hiervoor is dat het een politieke afweging is om een belastingvoordeel te geven en dat deze politieke afweging niet voor de eeuwigheid geldt. Naar onze mening zou dezelfde redenering in principe ook moet gelden voor belastinginkomsten. Ook bij heffingen zou daarom een horizonbepaling moeten worden opgenomen, zodat ook hierbij de politieke afweging of een bestaande heffing al dan niet effectief is steeds opnieuw kan worden gemaakt. Hierbij zij opgemerkt dat een horizonbepaling op ander fiscaal wetgevingsterrein niet onbekend is. Wij roepen de in 1992 in de Invorderingswet geïntroduceerde horizonbepaling met betrekking tot het fiscale bodemrecht in herinnering. De horizon van de horizonbepaling is derhalve al enige tijd niet tot belastinguitgaven beperkt. Wij verzoeken dan ook om in ieder geval bij nieuwe wetgeving een horizonbepaling op te nemen en te inventariseren welke bestaande heffingen hiervoor in aanmerking zouden moeten komen.
4. Werkkostenregeling In de memorie van toelichting is aangegeven dat de vrije ruimte per 1 januari 2013 verhoogd wordt van 1,4% naar 1,6% van de fiscale loonsom. De verruiming van de vrije ruimte hangt samen met de in werking tredende Wet Uniformering Loonbegrip (per 1 januari 2013), waarvan een eerder ingevoerd onderdeel afgelopen jaar al voor een aanzienlijke lastenstijging heeft gezorgd. Het is positief dat hiermee eerdere toezeggingen gestand worden gedaan.
VN (ü) N CW Blad
3
Nederland
B
Wij kijken met zeer veel interesse uit naar de resultaten van de evaluatie van de werkkostenregeling. Hierbij is van belang dat de evaluatie laat zien dat de doelstellingen van de werkkostenregeling daadwerkelijk worden bereikt. Dit betekent in ieder geval dat de werkkostenregeling moet zorgen voor een verlichting van de administratieve lasten voor werkgevers. Dit lijkt nog niet door alle werkgevers als zodanig te worden ervaren. Dit blijkt onder meer uit het feit dat een groot deel van de werkgevers nog niet is overgestapt op de werkkostenregeling. Tevens moet de werkkostenregeling er niet toe leiden dat werkgevers worden geconfronteerd met hogere loonkosten. Ook moet duidelijk zijn dat zo lang werkgevers ten behoeve van hun werknemers zaken vergoeden dan wel verstrekken die in het belang zijn van dan wel noodzakelijk zijn voor de bedrijfsvoering dit niet ten koste moeten gaan van de vrije ruimte. Twee onderwerpen hebben onze bijzondere aandacht. Allereerst hebben veel werkgevers een regeling voor producten uit eigen bedrijf. Dit betreft binnen deze bedrijfstakken een belangrijke regeling die door de jaren heen een vaste en alom geaccepteerde plek heeft gekregen in het arbeidsvoorwaardenpakket. Door de invoering van de werkkostenregeling dreigen deze werkgevers nu onevenredig hard geraakt te worden, aangezien de vrije ruimte voor deze regeling geen soelaas biedt. Werkgevers worden zodoende geconfronteerd met een eindheffing van 80% over een substantieel bedrag. Wij vinden daarom dat voor producten eigen bedrijf een gerichte vrijstelling binnen de werkkostenregeling moet worden opgenomen, opdat werkgevers niet onevenredig hard getroffen worden door een lastenstijging. Te meer daar werkgevers met een regeling voor producten uit eigen bedrijfveelal actief zijn in branches waar wordt gewerkt met veel parttime medewerkers met een arbeidsbeloning van minder dan € 17.229. Met de invoering van de Wet Uniformering Loonbegrip per 1 januari 2013 worden deze werkgevers door het vervallen van de Awf-franchise immers geconfronteerd met een lastenstijging. Een ander belangrijk punt is de toepassing van de werkkostenregeling op concernniveau. Een dergelijke optie is van belang voor ondernemingen die bestaan uit meerdere werkmaatschappijen (en CAO's) waar personeel in werkzaam is, bijvoorbeeld een productie- en een verkoopwerkmaatschappij . Niet alleen op het niveau van de inhoudingsplichtige, maar ook op het niveau van het concern moet het mogelijk zijn de werkkostenregeling toe te passen. Op deze manier kan optimaal gebruik worden gemaakt van de vrije ruimte binnen de groep van verbonden maatschappijen en zorgt de concernregeling bovendien voor een aanzienlijke verlichting van de administratieve lasten.
VN (ü) N CW Blad
4
Nederland
B
Wij hopen dat een dergelijke regeling snel wordt uitgewerkt, opdat er duidelijkheid komt voor het bedrijfsleven.
5. Afdrachtvermindering onderwijs De afdrachtvermindering onderwijs heeft bewezen effectiefte zijn en de overheid geeft aan te investeren in leerwerkplekken. Positief is dat wordt voorgesteld dat het toetsloon voor werknemers onder de 25 jaar komt te vervallen. Hiermee wordt de rechtsongelijkheid tussen werknemers boven en onder de 25 jaar opgeheven. Echter, de overige voorgenomen maatregelen uit het Belastingplan 2013 beperken de toepassing van de afdrachtvermindering onderwijs. Daarbij komt dat door invoering van de eis dat een gedetailleerde programmaverklaring tussen werkgever, onderwijsinstelling en leerling-werknemer moet worden overeengekomen, werkgevers worden geconfronteerd met een stijging van hun administratieve lasten en voortaan het risico lopen een boete te krijgen. Hierdoor zullen werkgevers zich geconfronteerd zien met hogere lasten met als gevolg dat leerwerkplekken zullen verdwijnen.
6. S&O-afdrachtvermindering Op basis van de evaluatie van WBSO wordt voorgesteld deze regeling aan te passen om doeltreffendheid en doelmatigheid te vergroten. Hiertoe wordt het plafond van de regeling net zoals de afgelopen jaren op € 14 miljoen vastgesteld. Het tariefvan de eerste schijfwordt verlaagd van 42% naar 38% en het starterstariefwordt verlaagd van 60% naar 50%. Tegelijkertijd wordt de eerste schijf verlengd van € 110.000 naar€ 200.000. Wij juichen toe dat het plafond wordt gehandhaafd op het niveau van de afgelopen jaren. Hiermee voert de overheid consistent beleid dat ten goede komt aan het vestigingsklimaat en uit de evaluatie blijkt dat hiennee innovatie effectief wordt gestimuleerd. Wij zijn tevreden met de verlenging van de eerste schijf van de 8&0afdrachtvermindering naar EUR 200.000. Op deze manier wordt met name het bedrijfsleven in het midden- en kleinbedrijf gestimuleerd tot meer speuren ontwikkelingswerk. Het nadeel van de verlaging van het tarief in de eerste schijfkan door ondernemingen die op dit moment op of rond de huidige grens zitten worden goedgemaakt door de R&D-activiteiten te vergroten. Echter, dit geldt niet voor ondernemers die (ver) onder de huidige grens zitten. Zij zullen zich niet gestimuleerd voelen zich toe te leggen op (meer) speur- en ontwikkelingswerk. Wij betreuren dan ook dat het percentage van
VN (ü) N CW Blad
5
Nederland
B
de S&O-afdrachtvermindering voor de eerste schijf en het starterstariefwordt verlaagd. Naar onze mening zouden deze dan ook zo veel mogelijk moeten worden gehandhaafd op het huidige niveau. 7. Vennootschapsbelasting 7.1. Afschaffen thincapregeling Wij zijn tevreden dat de aankondiging in het wetsvoorstel UFM van het voornemen van het kabinet om de thincapregeling af te schaffen in dit wetsvoorstel gestand wordt gedaan. Naast de overweging dat deze algemene aftrekbeperking geen wezenlijk doel dient naast de andere bestaande aftrekbeperkingen in de vennootschapsbelasting, wordt op deze wijze ook het probleem opgelost dat de regeling het binnenlands opererende MKB raakte terwijl de regeling daarvoor nooit bedoeld is. 8. Wijzigingen overdrachtsbelasting Het wetsvoorstel bevat een tijdelijke verlenging van de doorverkooptermijn van 6 tot 36 maanden voor zowel woningen als niet-woningen en een uitbreiding van het woonbegrip met aanhorigheden van woningen die op een later tijdstip worden verkregen dan de woning zelf. Deze maatregelen leveren naar onze mening een positieve bijdrage aan het weer op gang brengen van de woningmarkt. 9. Constructiebestrijding bodemrecht De voorgestelde maatregel heeft tot doel om in een aantal situaties de fiscus meer mogelijkheden te geven om de belastingschuld te innen. Echter, het gevolg van de maatregel is dat de financiering van bedrijfsmiddelen voor alle ondernemingen duurder wordt, dan wel dat meer zekerheid moet worden geboden. Wij zijn van mening dat de maatregel ondoordacht is, omdat de negatieve gevolgen ervan in geen verhouding staan tot het beoogde doel. Bovendien vinden wij het onbegrijpelijk dat in een tijd dat ondernemingsinvesteringen zo cruciaal zijn en de kredietverlening aan het bedrijfsleven - en met name het MKB - al enorm onder druk staat het kabinet maatregelen voorstelt die de kredietverlening nog moeilijker maken. Wij dringen er daarom met klem op aan de versterking van het bodemrecht overeenkomstig het advies van de Raad van State - uit het Belastingplan 2013 te verwijderen. Hierbij is spoed geboden vanwege mogelijke ongewenste anticipatie-effecten met betrekking tot lopende kredietcontracten.
VN (O) N CW Blad
6
Nederland
Versterking bodemrecht Met kracht wijzen wij de voorgestelde versterking per 1 januari 2013 van het bodemrecht af. Midden in de economische crisis wordt de positie van de fiscus versterkt ten koste van het bedrijfsleven, niet in de laatste plaats van het MKB. Het ingrijpende voorstel gaat volledig voorbij aan de negatieve gevolgen voor de kredietverlening aan het bedrijfsleven en voor de vervaardiging van (duurzame) productiemiddelen en inventarisgoederen. Het gaat daarbij niet alleen om leverancierskrediet (door Nederlandse en buitenlandse leveranciers), maar ook om financialleasing en huurkoop. Dit zijn in het bedrijfsleven gebruikelijke en onmisbare kredietvormen. Geen versterking maar afschaffing Het bodemrecht staat al enige decennia ter discussie. Dat is niet verwonderlijk, omdat het een inbreuk maakt op de rechten van anderen ("derden"). Door het bodemrecht kan de fiscus vorderingen van zakelijke belastingen, zoals de loon- en omzetbelasting, verhalen op roerende zaken die op het perceel ("de bodem") van de ondernemer staan, ongeacht wie de eigenaar of bezitloos pandhouder van de zaken is. Bodembeslag kan worden gelegd op roerende zaken die tot doel hebben een gebouw enigszins duurzaam overeenkomstig zijn bestemming te gebruiken. Dit betekent dat bijvoorbeeld roerende duurzame productiemiddelen (bijvoorbeeld machines in een fabriek), de roerende inventaris van winkels en horecagelegenheden, kantoormeubilair en kantoormachines (zoals computerapparatuur, kopieermachines etc.) binnen het bereik van het bodemrecht vallen. Het bodemrecht raakt ook de eigendomsrechten van derden. Alleen als zij juridisch én economisch eigenaar zijn, worden de eigendomsrechten door de fiscus gerespecteerd. Er is dus geen te beschermen eigendom als geleverd is met eigendomsvoorbehoud ofbij contracten van financiallease ofhuurkoop. In de marktsector gebruikelijke kredietvormen, die voor het functioneren van het MKB en de grotere ondernemingen onmisbaar zijn. Wat is de rechtvaardiging van handhaving van de bevoegdheid om inbreuk te maken op eigendomsrechten van derden? De discussie over deze vraag loopt al tientallen jaren. De wetgever heeft in de Invorderingswet zelfs een horizonbepaling opgenomen die het bodemrecht laat vervallen, tenzij vóór 1 januari 1993 een voorstel voor een definitieve regeling of een voorstel tot beperkte verlenging van de geldigheidsduur aan de Tweede Kamer is aangeboden. Eind 1992 is een wetsvoorstel ingediend, dat nog steeds bij de Tweede Kamer aanhangig is. Sindsdien is er radiostilte, ondanks de aanbeveling van de MDW-werkgroep Modernisering faillissementsrecht (2001) en de Commissie insolventierecht (Commissie Kortmann; 2007) om het bodemrecht af te schaffen. Een aanbeveling die door ons wordt onderschreven.
VN (O) N CW Blad
7
Nederland
B
Het Belastingplan 2013 verbreekt de radiostilte, niet met een voorstel tot afschaffing maar met een voorstel tot versterking van het bodemrecht door middel van de introductie van een meldingsplicht voor de eigenaren en bezitloos pandhouders.
De voorgestelde meldingsplicht Het Belastingplan 2013 introduceert een meldingsplicht. De derde-eigenaar of bezitloos pandhouder die handelingen wil verrichten waardoor de zaak de status van bodemzaak kan verliezen - bijvoorbeeld door het perceel van zijn afnemer te huren of de eigendom op te eisen - moet dat eerst aan de fiscus melden. Die heeft dan vier weken de tijd om te beslissen ofhij bodembeslag gaat leggen. Wordt beslag gelegd, dan is de leverancier die goederen heeft geleverd met eigendomsvoorbehoud of de financier met zijn pandrecht, de huurverkoper of de financiallessor zijn recht kwijt. Wordt niet aan de meldingsplicht voldaan, dan moet de derde-eigenaar of de pandhouder de executiewaarde aan de fiscus vergoeden. De positie van de fiscus is dus comfortabel. Hij hoeft bij betalingsachterstanden niet direct in actie te komen, maar kan een melding van de kredietverlener rustig afwachten. Wordt gemeld, dan kan de fiscus alsnog bodembeslag leggen. Wordt niet gemeld, dan kan hij toch verhalen ondanks dat hij in het voorgaande traject geen of zeer weinig actie heeft ondernomen tot inning van de achterstallige belastingschulden.
Gevolgen van de meldingsplicht • Het voorstel, dat ten onrechte wordt gepresenteerd als constructiebestrijding, maakt de facto de in het Burgerlijk Wetboek verankerde rechten van leveranciers die hebben geleverd met eigendomsvoorbehoud, van huurverkopers en lessors illusoir. • Leveranciers (ook buitenlandse) die hebben geleverd met eigendomsvoorbehoud - waardoor zij leverancierskrediet kunnen verstrekken - zullen contante betaling verlangen. Lopend leverancierskrediet wordt daardoor getroffen en nieuwe leveringen zullen, als de afnemer niet contant kan betalen, stagneren. Hierdoor worden ondernemers, niet in de laatste plaats het MKB, hard getroffen. • Ook leasemaatschappijen en banken zullen hun financieringsbeleid aanpassen. Het gevolg zal zijn dat ondernemingen alleen tegen hogere kosten of met het verlenen van extra zekerheden financiering voor hun (duurzame) productiemiddelen kunnen verkrijgen. Of dat financiering voor hen zelfs onmogelijk wordt.
VN (O) N CW Blad
8
•
Nederfand
B
Een louter vanwege fiscale regelgeving veroorzaakte verschuiving van financial naar operationallease. Het risico van contracten van operational lease (huur) voor een leasemaatschappij is groter dan bij financiallease. Anders dan bij financiallease moeten de productiemiddelen bij operationallease een bepaalde minimum restwaarde hebben. Dat risico vertaalt zich in hogere financieringslasten voor de onderneming.
Constructiebestrijding: een onjuiste kwalificatie Met de kwalificatie constructiebestrijding wordt in de memorie van toelichting vooral gedoeld op bodemverhuurconstructies. Maakt een financier van zijn rechten gebruik en verwijdert hij de roerende zaken van "de bodem" van de onderneming, dan heeft dat ernstige gevolgen. Niet alleen kan de waarde van deze bodemzaken verminderen, ook wordt door het verwijderen van de zaken een snelle doorstart van de onderneming belemmerd. Kapitaalvernietiging is het gevolg. Daarom wordt, indien mogelijk, door de financier gekozen voor het huren van "de bodem" van de onderneming, waardoor de bodemzaken ter plaatse kunnen blijven. Daar de Hoge Raad deze bodemverhuurovereenkomsten onder voorwaarden heeft aanvaard, is de in het fiscale recht negatieve kwalificatie "constructie" hier niet op haar plaats.
VN (ü) N CW Blad
9
Nederland
B
2. Commentaar op het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen (33 403) 4. Wet op de vennootschapsbelasting Wij vinden de voorgestelde aanpassing om te voorkomen dat ook een fiscale eenheid kan worden aangegaan met vennootschappen waarin de moedermaatschappij geen enkele zeggenschap heeft begrijpelijk. Echter, wij vragen ons af of de eisen voor het aangaan van een fiscale eenheid dat de moeder 95% van de stemrechten bezit én dat het aandelenbezit van de moeder altijd ten minste recht geeft op 95% van de winst én ten minste 95% van het vermogen van de dochter, niet een onwenselijke inperking is van het fiscale eenheidregime. In de memorie van toelichting is opgenomen dat met deze maatregel geen wijziging is beoogd met het bestaande beleid. Graag vragen wij daarom ofhet kabinet kan bevestigen dat alle bestaande fiscale eenheden in Nederland op dit moment al aan deze nieuwe eisen voldoen. En als dat niet het geval is, hoe dit zich dan verhoudt met de opmerking dat geen inhoudelijke wijziging is beoogd.
7. Wet op de accijns Tabaksaccijnzen Wij zijn blij dat er voor is gekozen om de jaarlijkse aanpassing van de accijnstarieven van tabaksproducten voortaan op de gewogen gemiddelde kleinhandelsprijs over de periode van oktober tot en met september te baseren voorafgaand aan de publicatie. Op deze manier heeft het bedrijfsleven meer tijd voor de nodige aanpassingen. Ook zijn wij positief over het terugbrengen van de uitverkoopperiode in artikel 95 a, lid 1 Wet op de accijns naar de oorspronkelijke periode van 2 maanden. Handel en industrie lopen zo minder gevaar voor omzetschade en de overheid heeft meer zekerheid op accijnsinkomsten.
Alcoholaccijnzen In navolging van onze eerdere opmerkingen in het commentaar op het Wetsvoorstel Wet uitwerking fiscale maatregelen begrotingsakkoord 2013 willen wij nogmaals pleiten voor een latere invoering van de accijnsverhoging op alcoholhoudende dranken.
Aanpassing niet per 1 januari, maar per 1 maart De maanden november, december en januari staan in het teken van (de voorbereiding op) de feestdagen. Behalve de hectiek voor en tijdens deze periode, geldt er voor vele bedrijven een zogenaamde IT-freeze, waarbij het niet mogelijk is om aanpassing te doen in de Ir -systemen. Dit heeft als voornaamste doel er voor te zorgen dat de IT -systemen (bijv: kassa-systemen) niet plat gaan tijdens de feestperiode. Een aanpassing van de prijzen, als
VN (O) N CW Blad
10
Nederland
B
gevolg van de accijnsverhoging, vereist enorm veel commerciële inspanning, zowel op de achtergrond (leveranciers) als op de voorgrond (winkels). Net als bij de vorige accijnsverhoging vinden wij dat een aanpassing het beste kan plaatsvinden in de periode na de jaarwisseling. I maart 2013 heeft daarbij de voorkeur.
8. Wet belastingen op milieugrondslag Wij hebben in ons commentaar op het vorige Belastingplan positief gereageerd op de voorstellen om een aantal kleine heffingen te schrappen. Vanwege de dekking is toen bepaald dat een aantal van deze heffingen pas per 1 januari 2013 zou verdwijnen. Als gevolg van het begrotingsakkoord is echter bepaald dat een aantal van deze heffingen - met uitzondering van de Verpakkingenbelasting - nog niet per 1 januari 2013 zal verdwijnen. Wij gaan er echter van uit dat deze heffingen alsnog zullen worden geschrapt vanaf 2014.
VN (ü) N CW Blad
11
Nederland
B
3. Commentaar op het wetsvoorstel Wet herziening fiscale behandeling woon-werkverkeer ("forenzentax") (33 404) Op 1 oktober 2012 hebben de infonnateurs Kamp en Bos een briefaan de Tweede Kamer gestuurd waarin de maatregelen onder de naam Deelakkoord Begroting 2013 worden gepresenteerd. In deze brief wordt onder meer aangegeven dat van de voorgenomen maatregel inzake de reiskosten woonwerkverkeer ("forenzentax") wordt afgezien. Wij zijn positief ov er het feit dat de zogenaamde forenzentax hierbij komt te vervallen. Echter, wij verwerpen de dekking die ervoor is gevonden. Het verhogen van het tariefvan de assurantiebelasting van 9,7% naar 21 % zorgt voor een aanzienlijke lastenstijging voor bedrijfsleven en burgers. In het Deelakkoord is opgenomen dat het tarief van de assurantiebelasting wordt verhoogd naar het niveau van het algemene btw tarief. Dit leidt er echter toe dat de belastingdruk op verzekeringsproducten zeer hoog wordt, voor zowel burgers als bedrijven. Immers, het feit dat verzekeraars vrijgesteld zijn van btw betekent aan de ene kant dat zij geen btw hoeven te rekenen over verzekeringsproducten, maar tegelijkertijd kunnen zij aan hen in rekening gebrachte btw niet in vooraftrek brengen. Dit laatste verhoogt dus de kostprijs van verzekeringsproducten. Daarbovenop moet als gevolg van het voorstel voortaan 21 % assurantiebelasting worden betaald over de verschuldigde premies. Deze belasting kan door ondernemers echter niet in vooraftrek worden gebracht en zijn dus (extra) kosten voor de ondernemers. Veel sectoren worden onevenredig getroffen door deze verhoging van de assurantiebelasting. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan sectoren die werken met kapitaalintensieve machineparken en aan andere sectoren die objecten van grote waarde (moeten) verzekeren als de tuinbouw, scheepsbouw, binnenvaartschipperij en de logistieke sector. Daarnaast leidt het Deelakkoord tot stijging van de lasten voor het bedrijfsleven omdat toegezegde compensatie voor eerdere lastenverzwaringen ter grootte van € 649 miljoen achterwege wordt gelaten. Het bedrijfsleven was namelijk toegezegd dat het gecompenseerd zou worden voor de stijging van de inkomensafhankelijke bedrage Zorgverzekeringswet ("Zvw-premie") in 2012. Deze premiestijging kwam ten laste van het bedrijfsleven en was bedoeld om de koopkracht van de burgers op niveau te houden. Het achterwege blijven van deze compensatie komt bovenop de lastenstijging in 2013 als gevolg van het Begrotingsakkoord 2013, gesloten door de vijf partijen in het vOOljaar van 2012. Hierbij viel namelijk al een enveloppe ter grootte van € 350 miljoen vrij ten behoeve van de financiering van het Begrotingsakkoord 2013 die ook bedoeld was als compensatie voor lastenverzwaringen van het bedrijfsleven.
VN (ü) N CW Blad
Nederland
12
Het laten vrijvallen van deze enveloppes is niet in lijn met de afspraken die zijn gemaakt over het lastenkader. Deze lastenverschuiving is zeer onwenselijk omdat hiermee de loonkosten bijna onzichtbaar steeds verder worden verhoogd. Dit heeft tot gevolg dat de concurrentiepositie internationaal veràer onàer àruk komt te staan.
B
VN (O) N CW Blad
Nederland
B
13
4. Commentaar op het wetsvoorstel Wet herziening fiscale behandeling eigen woning (33 405) In ons commentaar op het Wetsvoorstel Wet herziening fiscale behandeling eigen woning zullen wij eerst onze bezwaren uiten tegen de voorgestelde delegatiebepaling die het mogelijk maakt zonder parlementaire goedkeuring de aftrekbaarheid van kosten van geldleningen te beperken. Vervolgens wordt een aantal technische vragen gesteld met betrekking tot de uitvoering.
Beperking zonder parlementaire goedkeuring van de aftrekbaarheid van kosten van geldleningen De aftrekbaarheid van de overige (d.w.z. niet-rente)kosten van geldleningen daarbij gaat het hoofdzakelijk om afsluitprovisie, taxatiekosten en notariskosten - wordt in het wetsvoorstel vooralsnog gehandhaafd. Dat de aftrekbaarheid snel kan worden ingeperkt, blijkt uit de voorgestelde delegatiebepaling die het mogelijk maakt om de kostenaftrek bij ministeriële regeling te maximeren. Op die wijze zouden constructies worden tegengegaan waarmee een deel van de hypotheekrente wordt omgevormd tot kosten van een geldlening, zo blijkt uit de memorie van toelichting. Met die omvorming zou aan de aflossingseisen voor renteaftrek worden ontkomen. Wij hebben ernstig bezwaar tegen het bij ministeriële regeling beperken van de aftrekbaarheid. Zonder parlementaire toetsing van de reikwijdte van een aftrekbeperking en van de daarvoor gehanteerde argumentatie kan de belastingwetgeving ingrijpend worden veranderd met een hogere ffi-Iast tot gevolg. Afgezien van de vraag hoe de voorgestelde wijze van regelgeving zich verhoudt tot het fiscale legaliteitsbeginsel, kwalificeren wij de voorgestelde delegatiebepaling als onzorgvuldig met het oog op de belangen van de dienstverleners die hun diensten verlenen bij het aangaan van geldleningen. Wij dringen er dan ook op aan de delegatiebepaling uit het wetsvoorstel te verwijderen.
Aanpassing begrip eigenwoningschuld e.a. - technische vragen In de memorie van toelichting wordt melding gemaakt van de brief van het kabinet naar aanleiding van de motie Kuiper c.s .. In deze kabinetsbrief is te lezen dat er sinds 2001 al een aantal belangrijke beperkingen zijn aangebracht op de mogelijkheid om hypotheekrente af te trekken. Niet in de laatste plaats gaat het dan om het feit dat de duur van de renteaftrek destijds is beperkt tot 30 jaar, zodat per 2031 een belangrijk deel van de hypotheekrenteaftrek per die datum zal verdwijnen. Verder wordt in de kabinetsbrief aangekondigd dat de maatregelen die zijn overeengekomen in het Begrotingsakkoord 2013 met betrekking tot de fiscale
VN (O) N CW Blad
Nederland
B
14
behandeling van inkomsten uit eigen woning zullen worden opgenomen in een wetsvoorstel dat zal worden behandeld met het Belastingplan 2013. In het voorliggende wetsvoorstel zijn nu de volgende voorstellen vastgelegd: a. De aanpassing van het begrip eigenwoningschuld waarvoor voor leningen die op of na 1 januari 2013 zijn aangegaan, geldt dat de rente alleen aftrekbaar is als die lening in maximaal 360 maanden ten minste volgens een annuïtair aflossingsschema volledig wordt afgelost. b. De afschaffing van de vrijstelling in box 1 (en daarmee ook in box 3) voor op ofna 1 januari 2013 afgesloten kapitaalverzekeringen eigen woning, beleggingsrechten eigen woning en spaarrekeningen eigen woning. c. Het overgangsrecht op basis waarvan een lening wordt aangemerkt als een 'bestaande lening' waarvoor eerbiedigende werking geldt of als een 'nieuwe lening', waarvoor de nieuwe regeling voor fiscale behandeling eigen woning geldt. Deze voorstellen leiden bij ons tot een aantal technische vragen met betrekking tot de uitvoering. 1. Het wetsvoorstel gaat uit van een maandelijkse termijn van de annuïteit. Daarmee worden de in de huidige praktijk veel voorkomende kwartaal-, halfjaar- enjaarbetalingen onmogelijk gemaakt. Stel dat een lening op 1 december wordt aangegaan en de betalingen ieder kwartaal wordt gedaan, dan zou deze lening op het toetsmoment van 31 december niet voldoen. Wij gaan ervan uit dat dit niet de bedoeling is. 2. Aan het eind van een wooncarrière zullen er als gevolg van dit wetsvoorstel veel verschillende leningen zijn met verschillende einddata, looptijden en rentevastperioden. Deze informatie moet door de banken en de Belastingdienst over deze gehele periode betrouwbaar worden bijgehouden. Ook moet deze informatie overzichtelijk blijken voor de burger. Wij gaan ervan uit dat hierin wordt voorzien. 3. Het bijhouden van alle leningen wordt ingewikkelder bij bijvoorbeeld een echtscheiding. De bestaande hypotheekschulden en de resterende aftrekperioden zullen dan via een beschikking van de Belastingdienst moeten worden toegerekend aan de beide partners om te kunnen bepalen welk recht op renteaftrek bij beide partners bestaat. In het geval dat één van de partners in de woning blijft wonen, wordt echter veelal d.e bestaande hypothecaire schuld voor de woning door de blijvende partner overgenomen en verandert er dus bancair niets. In het nieuwe voorstel zou dat zeer onvoordelig uitpakken. Er zal dan voor het van de vertrekkende partner overgenomen aandeel een nieuwe lening die annuïtair wordt afgelost moeten worden afgesloten, omdat dan een nieuwe 30-jaarsperiode start. Dit kan echter betekenen dat de lasten van de blijvende partner veranderen. Er zal daarom een oplossing moeten worden geboden om
VN (O) N CW Blad
Nederland
B
15
veranderingen in de leefsituatie van belastingplichtigen goed en overzichtelijk te kunnen administreren. 4, Verder is het de vraag hoe moet worden omgegaan met de situatie waarbij de ene bank een bestaande lening overneemt van een ander bank, Dan moet allereerst duidelijk zijn wat de hoogte van de schuld is, rekening houdende met de 360-maandeneis. Bovendien moet de overnemende bank weten wat de fiscale ingangsdatum van de overgenomen lening is. Hierbij moet de overnemende bank weten dat de klant voldaan heeft aan zijn aflossingsschema. Ook dit dient adequaat te worden geregeld. 5. Duidelijk is dat de belastingplichtige zelf de verantwoordelijkheid heeft om ervoor te zorgen dat hij op 31 december van elk jaar voldoet aan de maximale hoogte van de schuld. De Belastingdienst heeft aangegeven dat zij dat niet kunnen melden aan de belastingplichtige als dat niet het geval is. Het is dan de vraag wat er gebeurt als pas na 5 jaar een onbedoelde fout (in de zin van artikeI3.11ge, lid 2, sub b, Wet m 2001) wordt ontdekt en er - logischerwij s - niets is ondernomen om het te herstellen. Volgens de wet zou het gevolg moeten zijn dat het recht op (hypotheek)renteaftrek verloren gaat en dat de betreffende lening naar box 3 overgaat en nooit meer in aanmerking kan komen voor box 1. Echter, de financiële gevolgen voor de belastingplichtige hiervan zijn enorm en de toepassing van de wettelijke artikelen luisteren zeer nauw. Zeker in combinatie met de hiervoor opgenomen praktische vragen, lijkt het voor de hand te liggen dat in de wet een mogelijkheid wordt opgenomen dat de belastingplichtige de onbedoelde fout kan corrigeren in het jaar waarin deze wordt ontdekt. 6. Het is mogelijk dat een werknemer voor 2013 is uitgezonden naar het buitenland en na inwerkingtreding van deze voorstellen terugkeert. Ingeval deze uitgezonden werknemer zijn woning in deze periode heeft verhuurd, maar na terugkeer zijn woning weer als hoofdverblijf gaat gebruiken, is niet duidelijk dat sprake is van een 'bestaand geval'. Het lijkt voor de hand te liggen dat het overgangsrecht ook in deze situatie van toepassing zou moeten zijn. Wij zouden daarom verzoeken dat het kabinet aangeeft dat dit inderdaad de bedoeling is geweest van de wetgever.
VN (O) N CW Blad
Nederland
B
16
5. Commentaar op het wetsvoorstel Wet verhuurderheffing (33 407) In de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel is opgemerkt dat het nu en in het verleden gevoerde beleid ertoe heeft geleid dat er een marktsegment voor betaalbare huurwoningen is ontstaan dat een hoge mate van stabiliteit en gewaarborgde inkomsten kent voor verhuurders. Deze markt is in het verleden door de overheid gecreëerd met objectsubsidies gericht op de bouw van sociale huurwoningen. Daarnaast bestaat voor de minst draagkrachtigen de huurtoeslag, die vraag- en prijsondersteunend werkt. Het kabinet acht het tegen deze achtergrond gerechtvaardigd dat alle verhuurders die op deze markt actief zijn een bijdrage leveren aan de uitgaven van het Rijk. Met deze bijdrage wordt de verhuurderheffing bedoeld. Dit roept echter de vraag op waarom deze bijdrage niet kan worden geleverd via de vennootschapsbelasting. Immers, in 2008 zijn woningcorporaties integraal belastingplichtig gemaakt voor de vennootschapsbelasting om zo een gelijk speelveld te creëren met andere belastingplichtige aanbieders van vastgoed. Met de verhuurderheffing wordt nu voorgesteld om - naast de vennootschapsbelasting - een heffing te introduceren die ongeacht of er winst wordt gemaakt of niet zal moeten worden betaald door verhuurders van sociale huurwoningen. Naar onze opvatting is het terecht dat de overheid terugkomt van het gevoerde beleid om op twee manieren op de huurmarkt aan inkomensbeleid te doen. Te meer, omdat het inkomensbeleid via objectsubsidies nu eenmaal niet goed werkt, gezien het probleem van scheefwonen. Het is daarom een goede zaak dat woningcorporaties de ruimte krijgen om binnen de huursom differentiatie in de verhoging van huren naar marktconform niveau aan te brengen. Dit zal bijdragen aan het terugdringen van scheefwonen. Echter, het ligt voor de hand dat met deze beweging het argument dat dit altijd een stabiele markt is geweest en ook altijd zal blijven wellicht meer en meer onder druk komt te staan. Immers, het inningsrisico schuift op deze manier ook steeds meer naar de woningcorporaties. Daarbij vragen wij ofmeer inzicht kan worden gegeven of verruiming van huurprijsverhoging voldoende zal blijken om daadwerkelijk voor corporaties de benodigde ruimte te creëren waaruit ze die heffing kunnen betalen. Immers, de gemiddelde heffing in 2014 en verder bedraagt volgens de memorie van toelichting per woning € 356 per jaar (in totaal € 800 miljoen per jaar). De grondslag voor de heffing is de WOZ-waarde van alle woningen met een huur onder de huurtoeslaggrens. Om dit te kunnen opbrengen moeten de woningcorporaties dus gemiddeld per woning een extra huurverhoging kunnen opleggen van hetzelfde bedrag. Echter, de woningcorporaties kunnen voortaan alleen een extra huurverhoging van 1% opleggen bij inkomens
YN (Q) Blad
N CW Nederland
B
17
tussen € 33.000 en € 43.000 en een extra verhoging van 5% bij inkomens groter dan € 43.000. Daarbij komt dat een gemiddelde heffing van € 356 per jaar - ervan uitgaande dat dit 5% van de huurprijs is - correspondeert met een gemiddelde huurprijs van € 593,33. Omdat de verhuurderheffing alleen van toepassing is op woningen met een huur tot de huurtoeslaggrens (€ 664,66 per maand in 2012), lijkt het waarschijnlijk dat de gehele verzamelingen woningen waarover een extra huurstijging is toegestaan, onvoldoende zal blijken om de verschuldigde heffing te kunnen financieren. Indien dit het geval is, betekent dit dat de verhuurderheffing ervoor zou zorgen dat de vermogens- en inkomstenpositie van de woningcorporaties juist zou verslechteren, hetgeen de sociale huurmarkt - en daarmee de woningmarkt in zijn geheel - geen goed zou doen. En daarmee druist deze heffing juist in tegen één van de doelstellingen die met deze heffing worden beoogd. Ten slotte vragen wij ons af in hoeverre dat een heffing die een duidelijke scheiding aanbrengt in de markt vanwege de huurgrens die in de wet is vastgelegd, daadwerkelijk EU proof is. Naar onze mening ontbreekt in de memorie van toelichting een duidelijke overweging van het kabinet op dit punt en wij zouden dan ook graag zien dat het kabinet hier nader uitsluitsel over geeft.
VN (ü) N CW Blad
Nederland
B
18
6. Aanvullend commentaar VNO-NCW en MKB-Nederland Research- & Developmentaftrek (RDA) Er lijkt sprake van ongelijke behandeling van bepaalde kosten voor de RDA. Het gaat dan met name om de wijze waarop wordt omgegaan met de kosten die dienstbaar zijn aan het verrichten van R&D, zoals IeT, bewaking en huisvesting. Worden dergelijke diensten namelijk verricht door personen die in dienst zijn bij de ondernemer die de RDA wil toepassen, dan komen de kosten die zien op het loon van deze medewerkers, niet in aanmerking voor toepassing van de RDA. Echter, als deze diensten worden verricht door een derde die daarvoor een factuur stuurt aan de ondernemer, dan kunnen wel alle met deze diensten samenhangende kosten onder de RDA worden gebracht. Door deze uitwerking van de RDA wordt het dus interessanter om dit soort diensten in te huren dan daarvoor eigen personeel in dienst te hebben. Dit lijkt ons niet de bedoeling van de regeling. Wij verzoeken dan ook om deze ongelijke behandeling zo op te lossen dat wordt goedgekeurd dat de RDA ook van toepassing kan zijn op de loonkosten die dienstbaar zijn aan de R&Dactiviteiten van de ondernemer, maar die niet onder de WBSO vallen. Vrijstelling energiebelasting voor mineralogische procedés
In eerdere commentaren hebben wij reeds gepleit voor het slechten van de nationale kop in de Nederlandse energiebelasting. De Energiebelastingrichtlijn biedt ruimte voor het bieden van een vrijstelling van energiebelasting voor mineralogische procedés. Veel lidstaten maken van deze mogelijkheid gebruik. In de Nederlandse wetgeving is echter niet voorzien in een dergelijke vrijstelling. Wij roepen u daarom op om een eind te maken aan deze nationale kop in onze wetgeving en het gelijke speelveld voor de Nederlandse industrie te herstellen.