Den Brink na KEMA Transformatie van het Zoetenlab
AR3AR051 Thesis plan Student: Paul Mulder Datum: 23-05-2012 Begeleiders: Lidy Meijers, Frank Koopman en Hielkje Zijlstra
Colofon Afstudeerscriptie: Paul Mulder Jacoba van Beierenlaan 61 2613 JA Delft
[email protected] +31 6 10879944 Student nr: 4041674 Studio: MSC 3 Kema Arnhem TU Delft Datum: 23-05-2012 Student: Paul Mulder Faculteit Bouwkunde, richting architectuur MSc 3 R-MIT graduation studio KEMA Begeleiders Lidy Meijers, Frank Koopman en Hielkje Zijlstra
Fig Omslag. Den Brink met het Zoetenlaboratorium
Inhoud 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12.
Persoonlijke motivatie Context Probleemstelling Gebouwkeuze Functie Onderzoeksvraag en subvragen Onderzoeksmethode Sociale en wetenschappelijke relevantie Mogelijke ethische bedreigingen voor onderzoek en ontwerp. Doel Producten Planning Literatuurlijst
3 4 6 7 7 8 9 10 10 11 11 12
1. Persoonlijke motivatie Mijn interesse in de bouwkunde kreeg al op jonge leeftijd gestalte. Als kind was ik vaak in de weer met het bouwen van, al dan niet geheime hutten. Van ochtenden vroeg tot avonds laat werd er getimmerd, gegraven en geklommen. Het bedenken van een zo groot, diep of hoog mogelijke hut vormde altijd een uitdaging. Deze eerste bouwactiviteiten zouden op de middelbare school naar de achtergrond verschuiven om plaats te maken voor een interesse in verschillende aan bouw en constructie gerelateerde documentaires, op zenders al National Geograpic Channel en Discovery Channel. Ook vond ik het leuk om boeken over dergelijke projecten te lezen of in te zien. Het feit dat de mens in staat was om technische mega projecten uit te voeren fascineerde me. Maar ook de enorme diversiteit die ik in mijn eigen gebouwde omgeving zag sprak me erg aan. Vanuit deze interesse ben ik aan het eind van mijn Havo opleiding op zoek gegaan naar een technische studie die aansloot bij mijn interesses. civiele techniek en bouwkunde wekten al snel beide mijn interesse, maar doordat ik dacht dat men bij civiele techniek hoofdzakelijk met slechts een beperkt aantal reeds bekende oplossingen werkte en dat de studie minder breed was, leek het me leuk om bouwkunde te gaan studeren. Tijdens mijn studie HBO Bouwkunde in Arnhem kwam ik erachter dat een HBO bouwkundige keer op keer dezelfde bouwkundige oplossingen in andermans ontwerpen implementeert. Aanvankelijk vond ik de techniek achter deze bouwkundige oplossingen interessant en was ik tevreden over de studie. Maar na een paar jaar veranderde deze mening echter langzaam. Het uitwerken van andermans ontwerpen met een beperkt scala aan bouwtechnische oplossingen begon na verloop van tijd te beperkend aan te voelen. Ik kreeg het idee dat de architect de beslissingen nam die er echt toe deden en dat ik zijn ideeën slechts ten uitvoer bracht. Het oplossen van de problemen van de architect vond ik niet uitdagend meer. Aangezien ik zelf de belangrijke ontwerp beslissingen wilde nemen, besloot ik een architectuur master te gaan volgen aan de TU Delft. De universitaire Bouwkunde opleiding bood precies dat wat ik in het HBO onderwijs miste. Hier kon ik op een zelfstandige manier een geheel gebouw of gebied ontwerpen zonder veel beperkingen. Na enkele semesters met een nadruk op nieuwbouw te hebben gevolgd, speelde de tijdens mijn stage op een architectenbureau opgedane interesse voor herbestemmen en renoveren weer op. Dit leidde mij naar een Dwelling project waarbij een Bijlmerflat her bestemd diende te worden. Doordat ik met veel plezier aan deze ontwerpopdracht heb gewerkt, werd mijn intresse in deze bouwkunde richting gewekt. Samen met het feit dat herbestemming een zeer belangrijke, groeiende tak binnen de bouwkunde vormt besloot ik in deze richting te willen afstuderen. Mijn keuze voor R-MIT’s Kema studio kwam voort uit mijn interesse voor het KEMA terrein. Toen ik nog in Arnhem studeerde zat ik elke dag in de trein tussen Arnhem en Nijmegen. Tijdens de reis kwam ik keer op keer langs het KEMA terrein. De oude enigsinds vervallen fabrieken en de zekere mystiek die om het terrein hing wekte destijds al mijn interesse. Toen ik binnen R-MIT de keuze had om op woningbouw in den Haag af te studeren, of op het KEMA terrein was de keuze snel gemaakt. De oude, zeer diverse testhallen, laboratoria en kantoren in Arnhem leken mij veel interessanter dan rigide Haagse woonblokken. Nog voordat ik aan de studio begon had ik al verschillende ideeën over mogelijke interventies.
3
2. Context Arnhem De projectlocatie is gelegen in de Gelderse stad Arnhem, een stad die zich op verschillende manieren profileert. Arnhem wordt vaak beschouwd als een van de groenste steden van Nederland. Kenmerkend voor de stad zijn de groene uitlopers van de Veluwe die tot aan het centrum van de stad reiken. Ook wordt de rivier de Rijn die dwars door de stad loopt omgeven door brede, veelal met gras begroeide uiterwaarden. Daarnaast profileert de stad zich als mode-stad met een kunstacademie en een uitgebreide winkelaanbod. De derde manier waarop de stad zich profileert is iets minder opvallend maar zeker niet onbelangrijk. Dit is namelijk de energiesector in Arnhem. Belangrijke bedrijven als KEMA, Nuon, Essent, TenneT en Aliander hebben grote vestigingen in de stad. Met de slogan ‘Energy made in Arnhem’ probeert de stad haar positie als ‘de energiestad van Nederland’ te versterken. Positionering in Arnhem Arnhems Buiten (Het voormalige KEMA terrein) is gelegen aan de noordwest kant van Arnhem. Het gebied ligt aan de voet van een stuwwal en wordt doorkruist door de Utrechtseweg en de Spoorlijn Arnhem-Nijmegen. Aan de noordkant wordt het terrein begrensd door de spoorlijn tussen Arnhem en Utrecht en aan de zuidkant door de rivier de Rijn. Door de ligging aan de stuwwal kent de noordkant van het terrein (Den Brink en Mariëndaal) relatief veel hoogteverschillen. Het zuidelijke deel van Arnhems Buiten (De Hes en Rosande) is vlakker. Het terrein wordt ontsloten door een zeer gevarieerd weefsel. Ten oosten van het terrein ligt stadswijk Lombok en de rijkere buurt Klingelbeek en aan de westkant is op kleine afstand het rijke dorp Oosterbeek te vinden. Aan de noordkant van het gebied is park Mariëndaal (een uitloper van de Veluwe) gesitueerd en aan de zuidkant ligt de rivier de Rijn met haar brede uiterwaarden. Geschiedenis Arnhems Buiten Den Brink is het oudste deel van Arnhems Buiten en door haar architectuur en landschap voor mij ook het meest interessante. Daarom zal mijn onderzoek zich op dit deel van het terrein focussen. Den Brink was oorspronkelijk ontworpen als Engelse landschapstuin voor de familie van Pallandt. Dit voormalige landgoed werd in 1931 aangekocht door de NV KEMA omdat haar huidige huisvesting reeds veel te klein was geworden. In 1939 werd het terrein in gebruik genomen na de opening van het nieuwe hoogspanningslaboratorium. In de hierop volgende decennia zouden nog diverse in Haagse School stijl ontworpen panden worden gebouwd om de grote groei van KEMA te kunnen faciliteren. In de jaren 70 werd Den Brink te klein voor het bedrijf en werd er uitbreidt naar de Hes. Later zou ook Rosande aan het terrein worden toegevoegd. In 2005 werden alle KEMA gronden verkocht aan projectontwikkelaar TCN en omgedoopt tot Arnhems Buiten. Destijds huisveste het gebied al een breed scala aan energie gerelateerde bedrijven. Door de bouw van diverse gebouwen en rechte wegen resteert er van de oorspronkelijke Engelse landschapstuin nog maar weinig. Huidige functie Den Brink Den Brink is het oudste deel van het KEMA terrein. De meeste gebouwen in het park dateren uit de periode 1939-1961. Daarnaast huisvest het terrein nog enkele uit de jaren negentig daterende panden. De oudere gebouwen zijn allen in een uniforme Haagse School vormtaal ontworpen. Kenmerkend bij deze oude gebouwen is dat zij allen zeer zijn toegespitst op één specifieke functie. Dit maakt het samen met de slechte bouwfysische staat van de meeste bouwwerken, het erg lastig om de panden her te bestemmen. De inflexibiliteit genereerd anno 2012 verschillende problemen. Doordat de gedateerde gebouwen niet meer geschikt zijn voor KEMA’s hedendaagse werkzaamheden verhuisd het bedrijf haar activiteiten langzaam naar de Hes en Rosande. Hierdoor staan momenteel verschillende panden op den Brink leeg. Slechts een deel van de gebouwen is momenteel verhuurd aan andere bedrijven. De verwachting is
4
dat het aantal leegstaande panden in de toekomst verder toe zal nemen aangezien KEMA verschillende verhuizingen gepland heeft voor de nabije toekomst. Doordat de Haagse School gebouwen slechts beperkt adaptief zijn lijkt de toekomst van Den Brink als ‘groene enclave met uniforme architectuur’ onzeker.
Veluwe
Utrecht
Arnhem
N
Nijmegen Duitsland
Source: Kaartenenatlassen.nl
Fig 2. Arnhem ligt aan de zuidzijde van deVeluwe en heeft goede connecties met Utrecht, Nijmegen en Duitsland.
KEMA
Forrest Fields
0
1000 2000
Centrum
3000
N
Fig 3. De groene uitlopers van de Veluwe reiken tot aan het centrum van Arnhem en raken ook het KEMA terrein.
5
3. Probleemstelling Den Brink vormt een unieke enclave binnen Arnhem. Ze is onderscheidend in haar architectuur, landschap en functie. Het enclave gevoel wordt versterkt door de excessieve hekwerken die het terrein omringen en de bomen die het zicht van en naar het terrein beperken. Op Den Brink ervaar je weinig binding met de omgeving. Het terrein lijkt zich compleet los van de stad ontwikkeld te hebben ontwikkeld. Het feit dat den Brink slechts op zichzelf is gefocust en ‘anders is’ vormt misschien wel haar belangrijkste kwaliteit.
Mariendaal
Den Brink
De Hes
Rosande
Tegelijkertijd ligt in de kwaliteiten die Den Brink als enclave heeft ook het belangrijkste probleem besloten. De Brink functioneert als een opzichzelfstaande entiteit binnen een zeer divers weefsel. Er zijn nauwelijks connecties met de omgeving en de ontsluiting van het terrein is op een onlogsche manier opgezet. Ook de verbinding met de omliggende terreinen vanaf Arnhems Buiten zijn inefficiënt. Het feit dat het gebied zo gedefinieerd en opzichzelfstaand is verkleind haar vermogen om een nieuwe rol of functie aan te nemen. De unieke functionele gebouwen zijn op bouwtechnisch gebied gedateerd en bevatten veelal ruimten die voor zeer specifieke functies ontworpen zijn. Door deze inflexibiliteit verlaten de huidige bedrijven langzaam het terrein. Zij gaan op zoek naar grotere panden die beter aan hun hedendaagse wensen voldoen. Blijkbaar was het voor deze bedrijven niet mogelijk of wenselijk om de huidige gebouwen aan te passen aan hun veranderde standaard. Hierdoor lijkt het vermogen van de Brink om in de toekomst nieuwe functies te incorporeren bepalend voor haar toekomst.
Fig 4. Hekken scheiden de verschillende delen van Arnhem’s Buiten en de ontsluiting is onlogisch.
e rièr bar e en G ro
Groene barrière
Gr
e rièr bar e oen
Fig 5. Bomen scheiden de verschillende delen van Arnhem’s Buiten visueel.
?
Fig 6. Veel bedrijven verlaten Den Brink.
6
4. Gebouwkeuze Dit onderzoek zal zich hoofdzakelijk focussen op het Zoetenlaboratorium ensemble. Dit ensemble is in mijn optiek anders dan de rest van Den Brink aangezien de gebouwen hier veel dichter op elkaar staan en de tussenruimten bestraat zijn. Waar de meest gebouwen opzichzelfstaande elementen in een groene omgeving zijn, zijn de gebouwen in het Zoetenlab ensemble op elkaar georiënteerd. Hier is het woord ensemble ook vanaf geleid. De letterlijke betekenis van het woord ‘ensemble’ is ‘samen’ (Coenen, 2010. Pp. 29) De hogere dichtheid rondom het Zoetenlaboratorium resulteert in een in een zeer interessante aaneen schakeling van verschillende ruimten. De gebouwen in het ensemble hebben zowel architectonisch als ruimtelijk gezien een duidelijke relatie. Binnen het ensemble vind ik het Zoetenlaboratiorium (B16) het meest interessante gebouw. Het Zoetenlab neemt een dominante positie in binnen het ensemble door haar sterke vormtaal en formaat. De twee torens, grote monumentale hal en zeer diverse binnenruimten spreken mij erg aan. Door het uniforme materiaalgebruik en detaillering is het Haagse School stijl gebouw sterk gelinkt aan de andere panden op het terrein. 5. Functie Arnhem is een stad met een groen imago. Al in de 19e eeuw diende de plaats als uitvalsbasis of voor mensen die het stedelijke Den Haag wilden ontvluchten. De kwaliteiten die het glooiende landschap van de Veluwe destijds bood zijn nog steeds aanwezig. Ook het groene imago van de stad is nog is nog geheel intact aangezien de stad in 2008 nog werd uitgeroepen tot groenste stad van Nederland en in 2009 tot groenste stad van Europa. Daarnaast kent de stad relatief veel water door de verschillende beekjes en de Rijn. Veel mensen associeerden groen en water met recreëren en ontspanning. Hierop kan het KEMA terrein inspelen. Het terrein is door haar ligging aan de rand van de Veluwe en haar glooiende groene landschap zeer geschikt om een recreatieve functie te huisvesten. De herkenbaarheid van Den Brink kan worden vergroot door het incorporeren van een groep gelijksoortige functies in uniforme Haagse School gebouwen. Aangezien Arnhem dient als het belangrijkste regionale centrum in de omgeving heeft zij een behoorlijke reikwijdte. De stad kent een goede aansluiting op de snelwegen in alle richtingen en vormt een belangrijk spoorwegknooppunt. Sinds enkele jaren stopt ook de hoge snelheidstrein van en naar Duitsland in de stad. De goede bereikbaarheid ervoor dat een grotere of gespecificeerde functie waarschijnlijk in staat om ook mensen uit bijvoorbeeld Duitsland, de Achterhoek, de Veluwe of het gebied rond Zutphen aan te trekken. Inspelende op het groene karakter van de stad lijkt een Health resort/Spa een logische keuze. Deze functie kan Arnhem als groene stad nog beter op de kaart helpen zetten. Om de Spa te promoten zou de stad bijvoorbeeld gebruik kunnen maken van Veluw’s bronwater. Het bouwen van een spa valt ook goed te verantwoorden binnen de landelijke tendens in Nederland. De afgelopen jaren zijn dit soort health functies steeds populairder geworden en een Spa lijkt goed gebruik te kunnen maken van de gunstige ligging van het terrein. Ruimtelijk gezien zou een dergelijke functie goed in het huidige Zoetenlab ensemble kunnen worden ingepast. Dit gebouw bevat voldoende vierkante meters en veel mogelijkheden voor het creëren van interessante ruimten. Ook buitenruimten die tegenwoordig essentieel lijk te zijn voor een badhuis kunnen hier prima worden aangelegd.
Fig 7. Het Zoetenlaboratorium van buiten.
Fig 8. Het Zoetenlaboratorium van binnen.
7
6. Onderzoek en subvragen Onderzoeksvraag Hoe kan het Zoetenlab ensemble met behoud van eigen identiteit en karakteristieken, transformeren in een aantrekkelijk badhuis met enkele nevenfuncties, voor bezoekers uit de regio Arnhem en tegelijkertijd ook het karakter en de identiteit van Den Brink behouden? Subvragen Architectuur Wat is de identiteit van het Zoetenlab ensemble en welke elementen dienen behouden te blijven? Welke nevenfuncties passen goed bij een badhuis? Tijdens welke uren en in welke periode van het jaar moeten de gebouwen op Den Brink gebruikt worden? Wat zijn de essentiële waarden waaraan Den Brink haar identiteit aan ontleend en welke van deze waarden dienen behouden te blijven? Is het mogelijk de bestaande parkstructuur of bebouwing drastisch te veranderen zonder dat de historische beleving en samenhang verdwijnt? Subvragen stedenbouwkundig Hoe wordt Den Brink gebruikt door de bewoners van Arnhem? Welke wensen heeft een Nederlandse of Duitse bezoeker van een badhuis in de eenentwintigste eeuw? Wat is de reikwijdte van Den Brink met betrekking tot de huidige ontsluiting? En wat als deze ontsluiting wordt aangepast? Kan Den Brink een bruikbare infrastructurele verbinding vormen tussen die vier verschillende gebieden waarin ze ligt ingeklemd? Hoe moet de infrastructuur van Den Brink en haar directe omgeving worden aangepast om de bestaande gebouwen op een toegankelijke manier te ontsluiten? Moeten visuele connecties tussen Den Brink en omliggende gebieden versterkt worden om het gebied een toegankelijke open uitstraling te geven?
8
7. Onderzoeksmethode Mijn huidige werkmethodiek valt het beste te categoriseren als ‘research by design’ en in een later stadium ‘design by research’. (Jong, de, 2002. Pp. 455) Dit houdt concreet in dat ik doorgaans begin met een uitgebreide contextuele analyse (Design by context). Hierbij begin ik met het verkrijgen van zoveel mogelijk, al dan niet relevante informatie over de ontwerp locatie. Deze informatie kan gevonden worden in zeer diverse, al bestaande bronnen zoals archieven, literatuur, kaarten, correspondentie, foto’s, statistieken, onderzoeken, interviews, krantenartikelen enz. Daarnaast hecht ik veel waarde aan veelvuldige locatie bezoeken en het vormen van een accuraat, eigen situatiebeeld. Dat veldwerk voor een architectonische analyse of het maken van een ontwerp zeer waardevol is wordt algemeen erkend binnen de vakwereld. Zijlstra zegt over het belang van veldwerk bijvoorbeeld het volgende: ‘‘Research analysis of the information obtained by observation should be one of the tasks of an architect when making a design for an existing building.’’ (Zijlstra, 2009 Pp. 41) Met de gevonden informatie en eigen bevindingen uit het veldwerk analyseer ik vervolgens de context. Hierbij werk ik in hoofdlijnen van groot (stedelijk) naar klein, (bouwtechnisch) maar als de situatie erom vraag wijk ik hier ook van af. Daarnaast verschuift mijn focus binnen het analyseren langzaam van een hele brede focus in het beginstadium naar steeds specifiekere analyses in een later stadium. Hierdoor dwing ik mijzelf na enige tijd om bepaalde richtingen te belichten en zo mijn waarde stelling en latere concept sturing te geven. Tijdens de op mijn waardestelling volgende conceptfase verandert mijn onderzoeksmethode langzaam van research by design in de richting van design by research. Het vanuit de analyse ontwikkelde concept is in dit stadium sturend binnen het gehele ontwerptraject. Regelmatig zal ik tijdens het ontwerpen nog extra analyses maken om mezelf te verdiepen en mijn ontwerp verdere sturing te geven. Het laatste onderdeel van het ontwerpstadium kenmerkt zich hoofdzakelijk door het inzichtelijk maken van de gevonden ideeën. Hierbij zal een breed scala aan producten worden ingezet om de plannen te presenteren.
high
Analyse
Ontwerp Waardestelling
Concept
low P1
P2
P3
P4
P5
Fig 9. Schematisch verloop ontwerp proces.
9
8. Sociale en wetenschappelijke relevantie Nederland kampt met een groeiende hoeveelheid industrieel erfgoed waar op dit moment geen passende bestemming voor is. Door stagnatie van de bevolkingsomvang en het verschuiven van productiewerkzaamheden richting de lage lonenlanden raken steeds meer industriële gebouwen in onbruik. Het blijkt lastig om deze gebouwen die vaak op één specifieke functie zijn toegespitst een goede herbestemming te geven. Door een overschot op de kantorenmarkt en instabiele huizenmarkt lijkt concurreren in deze grote sectoren zeer lastig. De vraag ‘wat te doen met de groeiende hoeveelheid leegstaande industrie’ is hierdoor zeer actueel. De situatie op het KEMA terrein in Arnhem lijkt onderdeel van de landelijke toenemende leegstand. Dat het probleem urgent is blijkt uit de vele pogingen die in verschillende steden worden gedaan om oude fabriekspanden en nieuwe bestemming te geven. Helaas valt men bij dergelijke herbestemmingen maar al te vaak terug op het beproefde concept van culturele fabrieken. Soms krijg ik het idee dat elke in een stad gelegen, leegstaand fabriekspand wordt omgetoverd tot een culturele broedplaats of culturele fabriek. Een functie die doorgaans zeer geringe eisen aan haar onderkomen stelt en dus vrijwel overal ondergebracht kan worden. De gewenste revitalisatie moet in dit geval niet zozeer voortvloeien uit een nieuw architectonisch ontwerp maar uit de werkzaamheden van de kunstenaars. Voordeel van deze aanpak is wel, dat een culturele fabriek met bijvoorbeeld ateliers voor kunstenaars tegen relatief lage kosten kan worden opgestart. Een culturele fabriek kan in zeer diverse omstandigheden gedijen. Nadeel is dat een culturele broedplaats een gebouw doorgaans slechts een kort tweede leven geeft. Er wordt doordat er geen wezenlijke aanpassingen gedaan worden, vaak weinig bereikt om het bouwwerk op te waarderen naar de eenentwintigste eeuwse standaard. Hierdoor zal het gebouw bij een eventuele volgende herbestemming wederom niet concurrerend zijn. Een dergelijke oplossing kan een pand tot een soort tweederangs bouwwerk maken waardoor haar levensverwachting vaak met slechts enkele jaren gerekt kan worden. Daarnaast lijkt een plan voor een culturele fabriek in een tijd van een recessie, waarin cultuur subsidies ter discussie staan weinig realistisch. In de zoektocht naar een meer duurzame oplossing voor de leegstand, lijkt het dan ook logischer om op zoek te gaan naar een functie met een realistischer commercieel oogmerk. Bij een zoektocht vormen vragen als: Moet een oplossing multi-interpretabel zijn voor diverse oude fabriekspanden of dient elk project afzonderlijk behandeld te worden? Zeer relevant. Ook andere duurzaamheid aspecten als bouwfysica, energieverbruik en de eerder besproken levensduur zijn erg belangrijk. Een gebouw moet bouwfysisch en ruimtelijk gezien, goed genoeg zijn om nieuwe functies te incorporeren. Anders zal een lange levensduur niet gegarandeerd kunnen worden.
10
10. Doel Het doel van dit afstudeertraject is het geven van een antwoord op in hoofdstuk zes (pagina 8) behandelde onderzoeksvraag en subvragen. Om een goed antwoord te kunnen geven zal ik een ontwerp voor het Zoetenlaboratorium maken waarbij de identiteit en karakteristieken van dit gebouw behouden blijven. Veel aandacht zal hierbij uitgaan naar het creëren van aantrekkelijke ruimten en goede overgangen tussen oud en nieuw. Alleen dan kan een onsamenhangende ratjetoe worden voorkomen. (Coenen,2010 Pp. 29) 11. Producten Op dit moment in het ontwerp proces (Afronding analyses en begin conceptvorming) zijn er nog verschillende onduidelijkheden over het gewenste eindresultaat. Dit maakt het lastig om op voorhand een accurate beschrijven van de uiteindelijk te vervaardigen producten te geven. De hieronder beschreven lijst dient dan ook als richtlijn en kan niet als een vast gegeven worden beschouwd. Het ontwerpproces kan er uiteindelijk toe leiden dat andere producten benodigd zijn om het gewenste eindresultaat te verkrijgen. De onderstaande lijst kan dus muteren. De keuze om in het lijstje slechts de ijkpunten P2 en P4 te benoemen komt voort uit het feit dat deze twee momenten cruciaal zijn voor het doorlopen van het afstudeertraject. De hieronder genoemde producten zijn tegen een tijdlijn afgezet in de in hoofdstuk 12 (pagina 12) ondergebrachte planning. P2 Peiling
P4 Peiling
Masterplan Den Brink
Definitief programma
Programma en volumes Programma gerichte analyses Vlekkenplan programma
Plattegronden 1:200 Plattegronden 1:100
Ontwerp schetsen Concept schema’s Concept model Zoetenlanb 1:500 Schets ontwerp model Zoetenlab 1:200
Doorsneden 1:100 Doorsneden 1:20 Gevelaanzichten 1:200 Gevelaanzichten 1:100 Details 1:5 Klimaat schema’s Constructie schema’s Constructie tekeningen Model 1:200 Deel model 1:50 Digitaal model Renders
11
12. Planning afstuderen May Week 21 30-06
Week 19 07-13
Week 20 14-20
Week 21 21-27 Finalize thesis plan Work on building program Develop building concept Finalize masterplan
June Week 22 28-03
Week 23 04-10
Week 24 11-17
Week 25 18-24
Finalize masterplan
Make models 1:500/1:200
Make presentation models
19 june P2 presentation
Finalize building program
Finalize building concept
Make P2 presentation
Critically reflect an adjust
Work on building concept
Develop climate concept
Search for references
to P2 critique
Make models 1:500
Critically reflect on proces
July Week 26 25-01
Week 27 02-08
Week 28 09-15
Week 29 16-22 Holidays
Week 30 23-29 Holidays
Adjust to P2 critique
Work on building concept
Work on drawings 1:200
Work on 1:200 drawings
Sri Lanka
Work on urban concept
Work on models 1:200
Work on models 1:200
Work on climate concept
Work on drawings 1:20
Work on conctruction
Work on climate concept
Week 31 30-05 Holidays
Week 32 06-12 Holidays
Week 33 13-19
Week 34 20-26
Sri Lanka
Work on 1:20 drawings
Work on 1:200 drawings
Work on 1:200 drawings
Work on 1:20 drawings
Work on 1:20 drawings
Work on climate concept
Work on climate concept
Work on construction
Finalize construction
August
September Week 35 27-02
Week 36 03-09
Week 37 10-16
Week 38 17-23
Week 39 24-30
Make 1:50 models
Make 1:50 models
Work on 1:200 drawings
Finalize 1:200 drawings
Work on 1:20 drawings
Work on 1:200 drawings
Work on 1:200 drawings
Work on 1:20 drawings
Work on 1:20 drawings
Develop 1:5 details
Work on 1:20 drawings
Work on 1:20 drawings
Work on climate concept
Finalize climate concept
Work on materialisation
Search for references
Develop facade drawings
Work on facade drawings
Develop materilasation
Critically reflect on proces
Week 40 01-07
Week 41 08-14
Week 42 15-21
Week 43 22-28
Prepare P3 presentation
P3 Presentation
P3 Presentation
Work on 1to 20 drawings
Make models 1:100
Critically reflect an adjust
Critically reflect an adjust
Work on 1:5 details
to P3 critique
to P3 critique
Work on materialisation
Week 44 29-04
Week 45 05-11 Finalize 1:20 drawings
Work on 1:5 details
Finalize 1:5 details
Week 46 12-18 Adjust to R-MIT essay critique Develop digital 3D model
Week 47 19-25
Work on 1:20 drawings
Work on materialisation
Search for references
Critically reflect on work
Prepare P4 presentation
Week 48 26-02
Week 49 03-09
Week 50 10-16
Week 51 17-23
Week 52 24-30 Holidays
Prepare P4 presentation
P4 Presentation
P4 Presentation
Adjust to P4 critique
Make renders
Make model for p4
Prepare P4 presentation
Critically reflect an adjust
Make renders
Make final model 1:100
Make model for p4
to P4 critique
Make final model 1:100
Week 1 31-06 Holidays
Week 2 07-13
Week 3 14-20
Week 4 21-27
Week 5 28-03
Make final model 1:100
Make final model 1:100
P5 Presentation
P5 Presentation
P5 Presentation
Prepare P5 presentation
Prepare P5 presentation
Oktober
November
Finish digital 3D model Make renders
December
Januari
12
Bibliografie Coenen, J. (2010) Noties. Amsterdam, Sun. Gouda, S. (1953) Arnhem’s stadsplan. Arnhem, Quint. Jong, T.M. de; Voordt, D.J.M. van der; ed. (2002) Ways to Study and Research Urban, Architectural and Technical Design. Delft, DUP Science. Meurs, M. H. (2004) Arnhem in de Twintigste eeuw. Utrecht, Mattrijs. Mulder, P. (2012) P1 Analyse boekje. Delft. Schuil, H. (2009). Bliksem aan de Rijn, nieuwste lab van KEMA. De Gelderlander (Arnhem). Zijlstra, H. (2009) Analysing Buildings from Context to Detail in Time. ABCD Research Method. Delft, Delft University Press. * Naar overige bronnen die gebruikt zijn voor de analyse en waardestelling wordt verwezen in het P1 Analyse boekje. Afbeeldingen Alle afbeeldingen door de auteur vervaardigd of gefotografeerd.