95
DEEL TWEE: KWANTITATIEF ONDERZOEK IN BELGIË
HOOFDSTUK 1: DOELSTELLINGEN EN HYPOTHESEN Om de omvang van geweld op het werk in België te bepalen en in het bijzonder om pesterijen en ongewenst seksueel gedrag, de eigenschappen en risicofactoren die ermee geassocieerd worden te beschrijven, werd een enquête uitgevoerd. Deze kwantitatieve enquête werd uitgevoerd bij een willekeurige steekproef van personen uit de drie Belgische gewesten (Vlaanderen, Wallonië en Brussel) die een beroepsactiviteit uitoefenen of recentelijk hebben uitgeoefend. Dit eerste, kwantitatieve luik van het onderzoek heeft niet tot doel geweld op het werk diepgaand te analyseren door contextualisering van deze problematiek. Dit soort analyse vormt de doelstelling van het tweede, kwalitatieve luik. De vijf hoofddoelstellingen van de kwantitatieve enquête zijn: 1) de frequentie van pesterijen, ongewenst seksueel gedrag en fysiek geweld op het werk bepalen; 2) risicogroepen aanduiden op basis van demografische en beroepseigenschappen; 3) de kenmerken van pestgedrag en ongewenst seksueel gedrag beschrijven; 4) het verband aantonen tussen de fenomenen van pesterijen en ongewenst seksueel gedrag enerzijds en arbeidstevredenheid anderzijds; 5) het voorlichtingsniveau evalueren van de werknemers en werkneemsters inzake de wetgeving betreffende de bescherming van werknemers tegen geweld op het werk. Na analyse van de wetenschappelijke literatuur rond pesterijen en ongewenst seksueel gedrag komen we tot volgende hypothesen: (1) Volgens de frequentiecriteria van Leymann, kunnen we ons verwachten aan een victimisatiepercentage van ongeveer 5 tot 10 % voor pesterijen en 5 % voor ongewenst seksueel gedrag.
(2) De werknemer met een onzeker beroepsstatuut (arbeidsovereenkomst van bepaalde duur, deeltijdse arbeidsovereenkomst, uitzendkrachten, leercontract, gesubsidieerde arbeidsovereenkomst - programma voor werkloosheidsvermindering, weinig anciënniteit) is wellicht het voornaamste mikpunt van dit soort geweld op het werk. (3) De meest getroffen activiteitensectoren zouden de openbare sector, meer bepaald de administratieve sector, het onderwijs en de sector van gezondheidszorg en sociale actie zijn. (4) We verwachten een verhoogd risico van pesterijen en ongewenst seksueel gedrag vast te stellen in grote bedrijven.
96 (5) Door de machtsdynamiek die schuilgaat achter geweld op het werk, zouden de personeelscategorieën van een laag hiërarchisch niveau (arbeiders en bepaalde categorieën van bedienden die geen of weinig managementverantwoordelijkheden hebben) kwetsbaarder zijn. (6) Pesterijen en ongewenst seksueel gedrag zouden in verband staan met een lage graad van arbeidstevredenheid.
(7) Bij ongewenst seksueel gedrag zouden de slachtoffers meestal vrouwen zijn. (8) Pesterijen zouden zowel mannen als vrouwen treffen. Aangezien mannen echter vaker managementsfuncties vervullen en er een verband bestaat tussen macht en belaging, mag men verwachten dat het grootste deel van de slachtoffers vrouwen zijn. (9) De categorieën die het meest worden blootgesteld aan risico's van geweld op het werk zijn wellicht de werknemers met een laag inkomen, een zware familiale last en een gebrekkige sociale steun (afwezigheid van een partner of een sociaal en familiaal ondersteunend kader).
(10)
Met betrekking tot de leeftijd kan men een hypothese formuleren die een bimodale verdeling van de resultaten voorspelt. Daarbij kan men de slachtoffers op de volgende polen van het continuüm situeren: de jongsten en de oudsten
(11)
Ten slotte moet de doeltreffendheid worden getest van de van kracht zijnde wetgeving betreffende preventie en bestrijding van geweld op het werk (de vertrouwenspersoon, de wetgeving betreffende ongewenst seksueel gedrag, de wet betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van werk, het beroep kunnen doen op de vakbond, etc.). Hier kan de volgende hypothese worden gesteld: indien deze wettelijke bepalingen doeltreffend zijn, zouden er bij goed voorgelichte werknemers minder klachten over pesterijen of ongewenst seksueel gedrag moeten bestaan.
HOOFDSTUK 2: METHODOLOGIE
2.1.
Referentiepopulatie
Dit onderzoek spitst zich toe op twee specifieke vormen van geweld op het werk: pesterijen en ongewenst seksueel gedrag. We kunnen de referentiepopulatie niet eenvoudigweg gelijkstellen met de populatie van werknemers die onder de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid vallen. Wanneer het proces van pesterijen en ongewenst seksueel gedrag tot het uiterste wordt gedreven, heeft dit namelijk de uitsluiting van het slachtoffer uit de arbeidsmarkt tot gevolg. Daarom mogen werklozen niet uit het onderzoeksveld worden geweerd. Sommigen onder hen kunnen namelijk op zoek zijn naar een nieuwe baan na een onrechtmatig ontslag dat voortvloeide uit een proces van victimisatie.
97 Derhalve blijkt het noodzakelijk de volledige Belgische actieve bevolking - dus zowel de werknemers die onder de RSZ vallen als de werklozen - als referentiepopulatie voor dit onderzoek te beschouwen. Toch is deze selectie ontoereikend omdat een andere categorie van potentiële slachtoffers van pesterijen, te weten de "jong" gepensioneerden, niet tot de actieve bevolking wordt gerekend. De beslissing van vervroegd pensioen of prepensioen kan immers het gevolg zijn van een proces van "mobbing" dat als managementstrategie wordt toegepast. Bepaalde bedrijven blijken inderdaad dergelijke praktijken toe te passen om zich van de te "duur" geworden diensten van oudere werknemers te ontdoen. Prepensioen kan eveneens het gevolg zijn van andere vormen van pesterijen. Overigens bestaat er nog een categorie van potentiële slachtoffers van pesterijen en/of ongewenst seksueel gedrag: personen die uit de arbeidsmarkt "uitgesloten" zijn, de werkzoekenden die geen werkloosheidsuitkeringen genieten. Dit kan het gevolg zijn van bijvoorbeeld een "vrijwillig" ontslag uit een functie die door de RVA als "passende job" werd beschouwd, maar die de werknemer ten gevolge van pesterijen en/of ongewenst seksueel gedrag gedwongen werd op te zeggen. Bijgevolg wordt de referentiepopulatie van dit onderzoek gedefinieerd als het geheel van personen van 18 jaar of ouder die in België wonen, en die momenteel beroepsactief zijn of dat recent nog waren. Ze omvat dus de actieve bevolking (werklozen inbegrepen), de "jong" gepensioneerden en de personen die recentelijk een job uitoefenden en nu eventueel niet in aanmerking komen voor werkloosheidsuitkeringen.
2.2.
Keuze van een techniek voor de steekproeftrekking
De willekeurige selectie van de steekproef uit de referentiepopulatie is in wetenschappelijk opzicht de ideale techniek voor steekproeftrekking aangezien ze de statistische inferentie toelaat. Toch is deze techniek - wegens de overeengekomen termijn voor dit onderzoek en de Belgische wetgeving die de toegang tot gemeentelijke bevolkingsregisters beperkt - in het kader van dit onderzoek moeilijk toepasbaar. Het was inderdaad onmogelijk om te werken op basis van lijsten van Belgische burgers, want de wet op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer beperkt de toegang tot persoonsgegevens. Voor wetenschappelijk onderzoek bestaan er bijzondere bepalingen die het mogelijk maken om uit het Rijksregister van natuurlijke personen een willekeurige steekproef van Belgische burgers te trekken. De procedure om toegang te krijgen tot het Rijksregister is echter tijdrovend en duur. Volgens de informatie van het ministerie van Binnenlandse Zaken moet men rekenen op een periode van zes maanden tussen het indienen van de aanvraag bij de Juridische Dienst van het ministerie van Binnenlandse Zaken en het overleg in de Ministerraad betreffende het Koninklijk Besluit dat deze inzage toestaat. Artikel 5 van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van het Rijksregister van natuurlijke personen, stelt immers dat het de Koning is die, bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de toegang tot dit register voor wetenschappelijke doeleinden kan toestaan. Dit wetsartikel vindt u in bijlage. Het geheel van abonnees op een vast telefoonnetwerk vormt een andere, meer toegankelijke bron van potentiële respondenten waarmee willekeurig een uitgebreide steekproef kan worden samengesteld. Daarom hebben wij gekozen de peiling telefonisch bij 2000 respondenten uit te voeren.
98 Rekening houdend met het feit dat een enkelvoudige willekeurige selectie geen geografische representativiteit van alle te ondervragen personen verzekert, werd de steekproef per administratief arrondissement gestratificeerd. De personen werden uit 43 strata willekeurig geselecteerd. De berekening van het aantal respondenten per administratief arrondissement werd uitgevoerd op basis van de gegevens over de op 1 januari 2002 in het Rijksregister ingeschreven Belgische en buitenlandse bevolking Deze gegevens kunnen bij het Nationaal Instituut voor de Statistiek worden geraadpleegd. De volgende tabel toont de stratificatie van de steekproef.
99 Tabel 1. Stratificatie van de steekproef per administratief arrondissement.
Administratief arrondissement
Provincie Brussels Gewest
Hoofdstedelijk
Provincie Antwerpen Vlaams-Brabant West-Vlaanderen
Oost-Vlaanderen
Limburg
Brussel Antwerpen Mechelen Turnhout Halle-Vilvoorde Leuven Brugge Diksmuide Ieper Kortrijk Oostende Roeselare Tielt Veurne Aalst Dendermonde Eeklo Gent Oudenaarde Sint-Niklaas Hasselt Maaseik Tongeren
Vlaams Gewest Waals-Brabant Henegouwen
Luik
Luxemburg
Namen
Nijvel Aat Charleroi Bergen Moeskroen Soignies Thuin Doornik Hoei Luik Verviers Borgworm Aarlen Bastenaken Marche-en-Famenne Neufchâteau Virton Dinant
%
Aantal interviews
9%
180
9% 3% 4% 5% 4% 3% 0.5% 1% 3% 1% 1% 1% 0.5% 2.5% 2% 1% 5% 1% 2% 4% 2% 2%
180 60 80 100 80 60 10 20 60 20 20 20 10 50 40 20 100 20 40 80 40 40
57.5%
1150
3% 1% 4% 2% 1% 2% 1% 1% 1% 6% 3% 1% 0.5% 0.5% 0.5% 0.5% 0.5% 1%
60 20 80 40 20 40 20 20 20 120 60 20 10 10 10 10 10 20
100 Namen Philippeville
3% 1%
60 20
Waals Gewest
33.5%
670
TOTAAL
100%
2000
Om de representativiteit nog te vergroten, werden eveneens leeftijds- en geslachtsquota op de steekproef toegepast. Die werden bepaald op basis van de beschikbare gegevens van het Nationaal Instituut voor de Statistiek over de op 1 januari 2000 in het Rijksregister ingeschreven Belgische en buitenlandse bevolking. Tabel 2. Opgelegde leeftijds- en geslachtsquota bij de steekproef.
Mannen n 18 - 29 jaar
Vrouwen %
n
Totaal %
n
%
878.714
13.6
844.710
13.1
1.723.424
26.7
30 -49 jaar
1.506.459
23.4
1.459.282
22.7
2.965.741
46.1
50 -65 jaar
855.764
13.3
898.418
13.9
1.754.182
27.2
3.240.937
50.3
3.202.410
49.7
6.443.347
100 %
Totaal
De methodologische keuze om een lijst van telefoonabonnees te gebruiken als basis voor de peiling, zorgt evenwel voor een belangrijke beperking, omdat een abonnement op een vast telefoonnetwerk de referentiepopulatie filtert. Ten eerste hebben niet alle personen die tot de populatie behoren een telefoonabonnement op eigen naam en ten tweede zijn er, door het massale gebruik van alternatieve communicatiemiddelen, zoals GSM en e-mail, steeds minder burgers die voor een vaste telefoon kiezen. Bovendien vragen steeds meer abonnees een privé-telefoonnummer aan. Men kan zich de vraag stellen of deze categorieën die geen potentiële respondenten meer zijn, niet bepaalde terugkerende eigenschappen gemeen hebben die een bias in de steekproeftrekking kan veroorzaken. Daar kunnen we nog de bias van de weigering van deelname aan toevoegen. Men kan bijvoorbeeld de vraag stellen of de personen die weigeren aan de enquêtes mee te werken bepaalde bijzondere of gemeenschappelijke kenmerken delen. Het is duidelijk dat absolute representativiteit waarschijnlijk niet bestaat. De hoofdbekommernis bij de voorbereiding van de steekproeftrekking was het aantal factoren die de representativiteit van de ondervraagde personen konden verstoren zoveel mogelijk te beperken. Bovendien dient erop gewezen te worden dat de omvang van de steekproef de bekomen resultaten in zekere zin betrouwbaar maakt. De statistische wet van het grootste aantal stelt immers dat hoe uitgebreider de steekproef is, hoe preciezer de representativiteit wordt. De grootte van de steekproef wordt bepaald in functie van de zekerheidsgraad die men wenst te bereiken en niet zozeer in functie van de grootte van de populatie. Daarom werd voor deze enquête besloten de peiling bij 2000 personen uit te voeren.
101 Om de representativiteit van de aldus samengestelde steekproef te vrijwaren, werd halverwege de gegevensinzameling een analyse van de demografische structuur van alle respondenten voorzien om de steekproef zo nodig in functie van de geslachts- en leeftijdsquota en beroepscategorieën aan te passen.
102 2.3.
De gegevensverzameling
De gegevensverzameling bij 2000 personen werd toevertrouwd aan een professionele instelling die gespecialiseerd is in het uitvoeren van peilingen. De criteria om een respondent in de steekproef op te nemen waren enerzijds van linguïstische aard (zich kunnen uitdrukken in het Nederlands of het Frans) en anderzijds van professionele aard (een beroepsactiviteit uitoefenen of in de afgelopen drie jaar, op continue basis gedurende drie maanden, een beroepsactiviteit uitgeoefend hebben). De interviews werden telefonisch afgenomen per vragenlijst (zie bijlage) samengesteld door een onderzoeksteam op basis van de uitgewerkte hypothesen en de gegevens uit de geraadpleegde wetenschappelijke literatuur betreffende geweld op het werk. De vragenlijst is rond verschillende onderdelen opgebouwd die in de volgende paragraaf gedetailleerd worden beschreven.
2.4.
Meting van de variabelen 2.4.1. Werksituatie
Het telefonische interview startte bij het hoofdcriterium om de respondenten tot de enquête toe te laten: het kunnen getuigen van een huidige of recente werkervaring. Daarom behandelt het eerste deel van de gegevensinzameling de variabelen die betrekking hebben op het beroepsstatuut van de persoon. Afhankelijk de beroepsactiviteit van de ondervraagde personen tegenwoordig of verleden was, werden twee verschillende versies van de vragenlijst opgesteld. Wanneer de persoon in de afgelopen drie jaar gedurende minstens drie maanden heeft gewerkt, werd hem/haar gevraagd om zijn/haar huidige beroepsstatuut te preciseren. De overige vragen waren in beide versies van de vragenlijst identiek, behalve dan voor de vervoeging: verleden tijd in de ene lijst, tegenwoordige tijd in de andere. Er werden een aantal variabelen gemeten die verband houden met de werksituatie van de respondent: -
de geografische ligging van de werkplaats (postcode)
-
de bezettingsgraad van het werk (voltijds of deeltijds)
-
het type van de arbeidsovereenkomst
-
de activiteitensector
-
het arbeidsstatuut (loontrekkend, zelfstandig, vrij beroep, bediende, arbeider)
-
de managementverantwoordelijkheden die hij/zij uitoefent
-
de beroepsanciënniteit van de werknemer
-
de grootte van het bedrijf of de administratie
De inzameling van deze elementen had tot doel feiten te meten die met de bestudeerde fenomenen van pesterijen en ongewenst seksueel gedrag in verband kunnen worden gebracht. Tegelijkertijd was het de bedoeling een eerste contact te leggen met de respondent om geleidelijk aan de gevoeliger vragen over geweld op het werk in te leiden.
103 2.4.2. Arbeidstevredenheid De auteurs die de fenomenen van pesterijen en ongewenst seksueel gedrag hebben geanalyseerd beschrijven meestal een schadelijke effect van deze vormen van geweld op de arbeidstevredenheid. Onder de gebruikelijke naslagwerken betreffende "job satisfaction" wordt de "Minnesota Satisfaction Questionnaire (MSQ)” binnen de Angelsaksische literatuur erkend om zijn psychometrische kwaliteiten" (Moorman, 1993). De MSQ werd voor deze enquête evenwel niet in aanmerking genomen, enerzijds wegens zijn omvang (20 items) en anderzijds wegens het feit dat het een telefonische peiling betrof. Het bleek bovendien relevanter de 10 items te behouden die in 1984-1985 werden voorgesteld bij een enquête over ongewenst seksueel gedrag op het werk in België, uitgevoerd door de Université Catholique de Louvain op vraag van de Minister van Tewerkstelling en Arbeid (Garcia A., 1985). Op die manier kon een vergelijking worden getrokken en hypothesen geformuleerd betreffende de mogelijke evolutie van de arbeidstevredenheid in de afgelopen vijftien jaar. 2.4.3. Geweld op het werk Door de vele vragen en het repetitieve karakter van de evaluatieschaal van gewelddadig gedrag, werden de items betreffende ongewenst seksueel gedrag, pesterijenen, en fysiek geweld door elkaar behandeld. Op die manier was de kans op een gunstig onthaal van de vragenlijst door de aangesproken personen het grootst. De bedoeling van deze werkwijze was de vermoeidheid van de respondent tegen te gaan en te vrijwaren dat de drie thema's, althans gedeeltelijk, konden worden behandeld en geanalyseerd in het geval de respondent de vragen beu werd en besloot het gesprek voortijdig te stoppen. Een herziene versie van de "Leymann Inventory of Psychological Terror (LIPT)" (Leymann, 1996), werd aan de respondenten voorgelegd. De oorspronkelijke versie van de vragenlijst, die uit 45 items bestaat, is namelijk een heel lange lijst stellingen die niet in zijn geheel in de vragenlijst voor de enquête kon worden opgenomen. Daarom werden de overbodig geachte items gehergroepeerd en werd een kortere versie van de LIPT bereikt. Zestien items verdeeld over de vijf door Heinz Leymann onderscheiden gedragscategorieën van "mobbing" werden weerhouden. Deze categorieën van vijandig gedrag vormen echter geen homogeen geheel wat hun ernstigheidsgraad betreft. De vijfde categorie van Leymann's lijst omvat immers daden die "tot doel hebben de gezondheid van het slachtoffer te schaden". De drie gedragingen die onder deze categorie vallen zijn fysieke gewelddaden die het slachtoffer ernstige schade berokkenen, zelfs al doen ze zich slechts eenmalig voor. Daarom wordt deze categorie van vijandig gedrag beschouwd als een vorm van reëel fysiek geweld, waarbij het voor de auteur van de LIPT belangrijke frequentiecriterium niet meer van toepassing is.
104 Tabel 3. Reeks van dertien vormen van psychologisch geweld. Het slachtoffer verhinderen zich uit te drukken
1.
« een werknemer of werkneemster voortdurend in de rede vallen»
2.
« Verbaal of schriftelijk bedreigen van een werknemer of werkneemster» « Een werknemer of werkneemster herhaaldelijk plagen, kwetsen of beledigen »
3.
Het slachtoffer isoleren
Het
slachtoffer brengen
in
1. « Het systematisch voorkomen of weigeren om met een werknemer of werkneemster te praten» 2. « De bevoegdheden van een werknemer of werkneemster wijzigen om hem/haar van zijn/haar collega's te isoleren » 3. « Een werknemer of werkneemster alle vormen van communicatie ontnemen » diskrediet
Het werk van het slachtoffer diskrediet brengen .
in
1.
« onophoudelijk spotten met het privé-leven, de etnische afkomst, de sociale rang of de geloofsovertuiging van een werknemer of werkneemster» 2. « Het verspreiden van kwaadwillige geruchten of laster »
1. «Systematisch kritiek leveren op het werk van iemand en de beslissingen die hij/zij neemt in zijn/haar werk tegenspreken.» 2. «Een werknemer of werkneemster taken opdragen die ver onder zijn/haar bekwaamheden liggen.» 3. « Het opleggen van nutteloze of absurde taken » 4. « Iemands voornaamste taken van zijn werk ontnemen » 5. « Iemand in een moeilijke positie brengen door hem/haar onjuiste of onvolledige inlichtingen te verstrekken»
Tabel 4. Reeks van drie vormen van fysiek geweld. De gezondheid van het slachtoffer « Iemand tot gevaarlijke werken dwingen » in gevaar brengen « Goederen van een werknemer of werkneemster beschadigen of vernietigen » « Een werknemer of werkneemster fysiek aanvallen »
De acht items die in de enquête van 1984-1985 het ongewenst seksueel gedrag evalueerden werden opnieuw aangewend en geëxpliciteerd om de evolutie van dit fenomeen in België in de afgelopen vijftien jaar te kunnen bestuderen. Door de seksuele connotatie volstaat ook hier de loutere aanwezigheid van deze gedragingen om de ernst te bepalen, ook al doen ze zich niet frequent voor. Daarom werd bij de analyse van de gegevens geen rekening gehouden met het aan de termen pesterijen en ongewenst seksueel gedrag inherente frequentiecriterium.
105 Tabel 5. Reeks van acht vormen van seksueel geweld. « Naar een werknemer of werkneemster lonken» « Suggestieve opmerkingen maken over de kleding of het uiterlijk van een werknemer of werkneemster » « Een werknemer of werkneemster om seksuele gunsten vragen » « Het opdringen van lichamelijke contacten (aanrakingen, strelingen, knijpen, bij de hand nemen) bij een werknemer of werkneemster » « Met de ogen uitkleden van een werknemer of werkneemster » « Met aandrang compromitterende uitnodigingen voorstellen » « Tentoonspreiden van pornografische voorwerpen, foto's of tijdschriften op de werkplaats » « Een werknemer of werkneemster in een hoek dringen om hem/haar te omhelzen of seksueel aan te randen »
De vierentwintig vijandige gedragingen, van zowel psychologische, fysieke als seksuele aard, zijn bedoeld om de omvang van de problematiek van geweld op het werk in België te evalueren. Elk item dat de respondenten werd voorgelegd bestond uit vier vragen die een verfijnde diagnose van de bestudeerde problematiek mogelijk maakten. Eerst werd de persoon gevraagd of het beschreven onrechtmatig gedrag op zijn/haar werk voorkwam. Vervolgens werd de ondervraagde gevraagd of hij sprak als getuige of als slachtoffer van dat vijandig gedrag in kwestie. Een derde antwoordcategorie werd opgesteld tijdens de gegevensinzameling, aangezien een aantal respondenten zichzelf zowel in de positie van slachtoffer als in de positie van getuige van pesterijen en ongewenst seksueel gedrag situeerden. Het aan het concept van pesterijen en ongewenst seksueel gedrag inherente frequentiecriterium werd ingeleid door de derde vraag, waarvoor vier antwoordmogelijkheden bestonden: zelden, soms, meestal, altijd. Door de vierde vraag was het mogelijk rekening te houden met het subjectieve karakter van de inbreuk op de integriteit van de menselijk persoon. De respondent werd namelijk gevraagd of het vermelde kwetsende gedrag hem/haar in verlegenheid had gebracht. Vanuit een maatschappelijk perspectief bleek het ook interessant te zijn te evalueren in welke mate het geweld op het werk op een machtsdynamiek wees. Daarom werd de slachtoffers gevraagd het hiërarchische statuut en het geslacht van de hoofddader van deze misdragingen te vermelden. Daarnaast werd de slachtoffers gevraagd zich uit te spreken over de gevolgen van deze voorvallen op hun gezondheid en hun loopbaan. Op die manier wilden we de reikwijdte van geweld op het werk inschatten. Ten slotte werden de personen die verklaard hadden het slachtoffer van pesterijen en/of ongewenst seksueel gedrag te zijn of te zijn geweest, uitgenodigd tot een diepgaander gesprek dat in het kwalitatief gedeelte van het onderzoek zou plaatsvinden.
106 2.4.4. Kennis over de wetgeving betreffende de bestrijding van geweld op het werk Het sociaal-analytische perspectief waarbinnen deze enquête kadert, maakte het noodzakelijk informatie in te winnen omtrent de kennis van de werknemers over de bestaande wetgeving betreffende de bestrijding van geweld op het werk. Aangezien dit sociologische onderzoek op lange termijn wenst bij te dragen tot de preventie van pesterijen, ongewenst seksueel gedrag en fysiek geweld, leek het belangrijk te peilen in welke mate de Belgische burgers op de hoogte zijn van het geïmplementeerde beleid en de beschikbare middelen om ongewenst seksueel gedrag uit te roeien en slachtoffers de nodige hulp te bieden. Het was essentieel bij de populatie eveneens hun kennis te peilen op het gebied van pesterijen, temeer omdat steeds meer bedrijven onder de impuls van de vakbonden reeds werkgroepen hebben opgericht om op dit vlak een nieuw preventie- en interventiebeleid in te voeren. 2.4.5. Persoonlijke situatie Met de sociaal-demografische variabelen, die gewoonlijk deel uitmaken van epidemiologische en sociologische onderzoeken, werd ook in dit onderzoek rekening gehouden om het mogelijke verband te onderzoeken tussen bepaalde sociaaldemografische eigenschappen van de persoon en het geweld op het werk waarvan hij/zij slachtoffer is. Deze variabelen waren het geslacht, de leeftijd, de nationaliteit, het opleidingsniveau, het ouderlijk statuut, de burgerlijke staat, de levensstandaard (de eigen inkomenscategorieën en de inkomenscategorieën van het gezin), en de geografische regio waar de respondent woont.
HOOFDSTUK 3: RESULTATEN INLEIDING
3.1.
Beschrijving van de steekproef Inleiding :
In totaal werd met 2226 in België wonende personen tussen de 18 en 65 jaar telefonisch contact opgenomen. De geografische stratificatie en de voorziene geslachts- en leeftijdsquota werden toegepast op dit geheel van "actieve" personen. Toch beantwoordden slecht 1341 onder hen aan de criteria om in de steekproef te worden opgenomen, namelijk het beschikken over een huidige of recente beroepservaring. In de 15 à 45 minuten waarin deze personen telefonisch werden ondervraagd, werd de volledige vragenlijst behandeld. De latere analyses zullen worden uitgevoerd op basis van de specifieke steekproef die hieronder wordt beschreven.
107 De 885 abonnees op een vast telefoonnetwerk die wegens hun professionele inactiviteit van langer dan drie jaar uit het onderzoek werden geweerd, vormen weliswaar een niet te verwaarlozen sociale categorie, aangezien demografen deze personen ook vandaag nog tot de groep van beroepsactieve leeftijd rekenen. De steekproef van 1341 personen werd als definitief beschouwd nadat geografische stratificatie en quota op alle gecontacteerde personen werd toegepast. Dit geheel van personen kan als volgt worden beschreven. 3.1.1. Sociaal-demografische structuur a) Geografische representativiteit Zoals blijkt uit de volgende tabel, stemt de geografische spreiding van de respondenten uit de steekproef in het algemeen met de referentiepopulatie overeen indien de analyse op regionaal en provinciaal niveau wordt uitgevoerd. Er bestaan een aantal verschilpunten tussen de voorziene stratificatie en de daadwerkelijke verdeling van de onderzoekspersonen per administratief arrondissement. Dit is vooral het geval in de provincies Oost-Vlaanderen en Limburg die licht oververtegenwoordigd zijn, waardoor er verhoudingsgewijs meer Vlaamse dan Brusselse en Waalse respondenten zijn. In Wallonië is de provincie Namen ook licht oververtegenwoordigd.
108 Tabel 6. Verdeling van de respondenten volgens woonplaats. Brussels Hoofdstedelijk Gewest en Vlaams Gewest Provincie
Administratief arrondissement
Brussels Brussel Hoofdstedelijk Gewest Provincie Antwerpen Antwerpen Mechelen Turnhout Totaal Vlaams-Brabant Halle-Vilvoorde Leuven Totaal West-Vlaanderen Brugge Diksmuide Ieper Kortrijk Oostende Roeselare Tielt Veurne Totaal Oost-Vlaanderen Aalst Dendermonde Eeklo Gent Oudenaarde Sint-Niklaas Totaal Limburg Hasselt Maaseik Tongeren Totaal Vlaams Gewest
steekproef 120 100 39 67 206 71 53 124 34 9 12 50 17 13 12 8 155 32 29 7 59 28 19 174 36 24 53 113 772
% steekproef 8
% populatie 9
8 3 5 16 5 4 9 3 1 1 4 1 1 1 0.5 12.5 2.5 2 1 4 2 1 12.5 3 2 4 9 59
9 3 4 16 5 4 9 3 0.5 1 3 1 1 1 0.5 11 2.5 2 1 5 1 2 12.5 4 2 2 8 56.5
109 Tabel 7. Verdeling van de respondenten volgens woonplaats. Waals Gewest
Provincie
Administratief arrondissement Nijvel Aat Charleroi Bergen Moeskroen Soignies Thuin Doornik Totaal Hoei Luik Verviers Borgworm Totaal Aarlen Bastenaken Marche-en-Famenne Neufchâteau Virton Totaal Dinant Namen Philippeville Totaal
Waals-Brabant Henegouwen
Luik
Luxemburg
Namen
Waals Gewest TOTAAL van gewesten
de
N steekproef 35 18 52 13 11 22 25 11 152 23 68 36 12 139 8 3 11 3 8 33 17 60 13 90 449 1341
% steekproef 3 1 4 1 1 2 2 1 12 2 5 3 1 11 0.6 0.2 0.8 0.2 0.6 2.5 1 4 1 6 34.5 100
% populatie 3 1 4 2 1 2 1 1 12 1 6 3 1 11 0.5 0.5 0.5 0.5 0.5 2.5 1 3 1 5 33.5 100
110 b) Geslachts- en leeftijdsquota De geografische spreiding van de ondervraagde personen stemt relatief goed overeen met de gegevens betreffende de Belgische actieve bevolking in het jaar 2000 die bij het Nationaal Instituut voor de Statistiek beschikbaar zijn. De leeftijds- en geslachtsgroepen van de personen met een huidige of recente beroepservaring blijken daarentegen ongelijk verdeeld te zijn. In de praktijk betekent dit dat de mannen, ten nadele van de vrouwen, in onze steekproef van actieve of ex-actieve personen licht oververtegenwoordigd zijn. Deze resultaten kunnen worden verklaard wegens het feit dat het aantal vrouwen met een beroepsactiviteit lager is dan het aantal mannen. Wat de leeftijd betreft, dient eraan te worden herinnerd dat de referentiepopulatie waarop deze quota zijn berekend, bestaat uit het geheel van personen die zich theoretisch binnen de beroepsactieve leeftijd bevinden. De ondervertegenwoordiging die men vaststelt bij de jonge en oudste categorieën weerspiegelt daarentegen meer dan waarschijnlijk de reële tewerkstellingsstructuur in België. Het is inderdaad zo dat de werkloosheidscijfers het hoogst liggen bij de jongeren, de ouderen en de vrouwen. Tabel 8. Leeftijds- en geslachtsquota toegepast op de steekproef. Mannen n
18 - 29 jaar 30 -49 jaar 50 -65 jaar Totaal
Vrouwen
%
%
steekproef
populatie
159
11.9
13.6
446
33.3
145 750
n
Totaal
%
%
steekproef
populatie
143
10.7
13.1
23.4
360
26.8
10.8
13.3
88
55.9
50.3
591
n
%
%
steekproef
populatie
302
22.5
26.7
22.7
806
60.1
46.1
6.6
13.9
233
17.4
27.2
44.1
49.7
1341
100
100 %
c) Opleidingsniveau Het gemiddelde opleidingsniveau van de respondenten blijkt hoger te liggen dan dat van de actieve bevolking. De hoogst gediplomeerde categorieën (hoger secundair en hogere studies) zijn systematisch oververtegenwoordigd. De laagste opleidingsniveaus daarentegen (tot het lager secundair) zijn systematisch ondervertegenwoordigd. We stellen met andere woorden een bias vast wat het opleidingsniveau betreft. Dit beperkt de mogelijkheid om de resultaten te veralgemenen tot alle actieve personen die over een hoog opleidingsniveau beschikken.
111 Tabel 9. Behaald diploma. Gegevensbron voor de referentiepopulatie: ministerie van Economische Zaken. Nationaal Instituut voor de Statistiek. Sociale statistiek. Enquête naar de arbeidskrachten 1999. (2000: 174). Mannen
Basisonderwijs diploma
of
geen
Lager secundair Hoger secundair Hoger niet-universitair Universitair Totaal
Vrouwen
Totaal
Steekproef
Populatie
Steekproef
Populatie
Steekproef
Populatie
3.2%
9.0%
2.2%
9.8%
5.4%
18.8%
9.8%
13.6%
5.4%
12.0%
15.2%
25.6%
21.8%
16.7%
18.1%
16.2%
39.9%
32.9%
13.6%
6.6%
14.5%
8.7%
28.2%
15.3%
7.2%
4.5%
4.1%
2.9%
11.3%
7.4%
55.7%
50.4%
44.3%
49.6%
100%
100%
(591)
(743)
(1334)
d) Nationaliteit Aangezien we niet over de gegevens beschikken die het mogelijk maken een vergelijking te trekken tussen de steekproef en de actieve bevolking, wordt de beschrijving van de verdeling van de respondenten volgens hun nationaliteit slechts ter informatie meegedeeld. Er werd vastgesteld dat een grote meerderheid van de personen die aan de enquête deelnam van Belgische nationaliteit is. Aangezien het aantal personen dat bij de twee te vergelijken categorieën behoort verhoudingsgewijs te onevenredig is, zal de invloed van de nationaliteitsvariabele op feiten van geweld, pesterijen, en ongewenst seksueel gedrag op het werk, geleden door autochtone of allochtone respondenten, niet worden bestudeerd. Tabel 10. Nationaliteit.
Belgen NietBelgen Totaal
Mannen
Vrouwen
Totaal
53.5%
42.7%
96.3%
2.3%
1.4%
3.7%
55.9%
44.1%
100%
(748)
(591)
(1339)
112 e) Gezinssituatie Aangezien we niet over de gegevens beschikken die het mogelijk maken een vergelijking te trekken tussen de steekproef en de populatie, wordt de beschrijving van de gezinssituatie slechts ter informatie meegedeeld. De meerderheid van de respondenten (60%) leeft binnen een klassieke gezinsstructuur (een koppel met kinderen). Naar frequentie volgen daarna de ongehuwden zonder kinderen (18%) en de koppels zonder kinderen (14%). De minst voorkomende situatie is ten slotte die van de eenoudergezinnen (8%). Er bevinden zich opmerkelijk meer vrouwen dan mannen in deze specifieke situatie (de teststatistiek X² met een waarde van 225.029*** is heel significant). Daarentegen is het aantal mannen dat zich in een situatie van alleenstaande zonder partner of kinderen bevindt opmerkelijk hoger. Tabel 11. Gezinssituatie. Mannen
Ouders Zonder kinderen Totaal Totaal
Vrouwen
Totaal
Alleenstaand
Met partner
Alleenstaand
Met partner
Alleenstaand
Met partner
6%
57.9%
10.5%
62.3%
8%
60%
21.9%
14.3%
13.5%
13.7%
18%
14%
27.9%
72.1%
24%
76%
26%
74%
100%
100%
100%
(750)
(591)
(1341)
3.1.2. Sociaal-professionele structuur Een aantal gegevens met betrekking tot de sociaal-professionele situatie van de respondenten werden verzameld om de hypothese te testen volgens welke bepaalde eigenschappen van de werkomgeving of van het statuut van de werknemer in verband staan met de problematiek van pesterijen en ongewenst seksueel gedrag. De vergelijking van de gegevens die in dit onderzoek werden verzameld met gegevens uit andere bestaande bronnen, zal de resultaten kunnen valideren die op basis van de samengestelde respondentensteekproef zullen worden verkregen.
113 a) Beroepsstatuut Tabel 12. Beroepsstatuut van de populatie van de beroepsactieve leeftijd Gegevensbron voor de referentiepopulatie: ministerie van het Waalse Gewest. Dienst Studie en Statistiek. Economische tendensen. Analyses et prévisions conjoncturelles. n°20. Juni (2001: 16-17). Mannen
Heeft werk Student Werkloos Andere:
-
OCMW mutualiteit Met zwangerschaps-/ ouderschapsverlof verlof zonder wedde pensioen en prepensioen andere
Totale actieve populatie
Vrouwen
Totaal
Steekproef
Populatie
Steekproef
Populatie
Steekproef
Populatie
48.3%
34.3%
36.8%
25%
85%
59.3%
1.8%
5.7%
0.6%
5.7%
2.4%
11.3%
1.6%
2.7%
1.8%
2.9%
3.4%
5.6%
4.2%
7.7%
4.9%
16.1%
9.1%
23.8%
0%
0.1%
0.1%
0.6%
0.6%
1.2%
0%
0.5%
0.5%
0.1%
0.1%
0.2%
2.3%
1.6%
3.9%
1.2%
2%
3.2%
55.9%
50.4%
44.1%
49.6%
100%
100%
(1341)
De respondenten van de kwalitatieve enquête zijn grotendeels personen die een beroepsactiviteit uitoefenen wat voor de populatie van de beroepsactieve leeftijd weinig representatief is. Alle overige categorieën van het beroepsstatuut zijn ondervertegenwoordigd. Deze onevenwichtige situatie geeft aanleiding tot een beperking op niveau van de veralgemeenbaarheid van de resultaten die zullen worden verkregen. Deze resultaten zullen hoofdzakelijk gelden voor de populatie van de beroepsactieve leeftijd die een beroepsactiviteit uitoefent.
114 b) Arbeidsstatuut Tabel 13. Arbeidsstatuut Gegevensbron voor de referentiepopulatie: ministerie van het Waalse Gewest. Dienst Studie en Statistiek. Tendances Economiques Analyses et prévisions conjoncturelles. n°20. Juni (2001: 16). Mannen
Loontrekkenden Zelfstandigen helpende partner
en
Totale binnenlandse tewerkstelling
Vrouwen
Totaal
Steekproef
Populatie
Steekproef
Populatie
Steekproef
Populatie
44.9%
46.1%
37.9%
36%
82.8%
82.1%
11%
11.1%
6.2%
17.2%
17.9%
55.9%
57.2%
44.1%
100%
100 %
6.8 % 42.7%
(591)
(750)
(1341)
Het beroepsstatuut van de werknemers die aan de enquête hebben deelgenomen stemt grotendeels overeen met de gegevens van de in de steekproef vertegenwoordigde populatie van de beroepsactieve leeftijd. c) Activiteitensector De verdeling van de personen die bereid waren de enquête te beantwoorden stemt eveneens overeen met de structuur van de in de steekproef vertegenwoordigde populatie van de beroepsactieve leeftijd. Tabel 14. c) Activiteitensector Ministerie van het Waalse Gewest. Dienst Studie en Statistiek. Tendances Economiques Analyses et prévisions conjoncturelles. n°20. Juni (2001: 38). Mannen
Privé-sector Openbare sector Totaal loontrekkenden
Vrouwen
Totaal
Steekproef
Populatie
Steekproef
Populatie
Steekproef
Populatie
42.2%
40.7%
26.5%
27.8%
68.7%
68.5%
13.7%
15.5%
17.6%
16%
31.3%
31.5%
55.9%
56.2%
44.1%
43.8%
100%
100 %
(750)
(591)
(1341)
115 d) Bedrijfstak Bij de verdeling van de respondenten volgens de bedrijfstak waarop de beroepservaring waarvan zij getuigden betrekking had, stellen we een aantal verschilpunten vast ten opzichte van de verdeling van de populatie volgens bedrijfstak. Twee bedrijfstakken zijn ondervertegenwoordigd: de industrie en de mijnbouw enerzijds en de dienstensector anderzijds. Wat deze laatste betreft, kan het verschil in verhouding tot de populatie wellicht wegens een verschil in nomenclatuur¹ worden verklaard. Twee beroepsactiviteiten zijn daarentegen oververtegenwoordigd: de handelssector enerzijds en de sector van de gezondheidszorg en sociale actie anderzijds. Rekening houdend met de globale structuur van de bedrijfstakken lijkt de steekproef evenwel relatief evenwichtig.
1
Bij het opstellen van de vragenlijst werd de categorie "dienstensector" immers niet voorzien aangezien we ons gebaseerd hebben op de door de RSZ gebruikte nomenclatuur die verschilt van deze die door het Nationaal Instituut voor de Statistiek in de enquête over de werkkrachten werd gebruikt
116 Tabel 15. d) Bedrijfstak Ministerie van Economische Zaken. Nationaal Instituut voor de Statistiek. Sociale statistiek. Enquête naar de arbeidskrachten 1999. (2000: 64-67). Mannen
Vrouwen
Totaal
Steekproef
Populatie
Steekproef
Populatie
Steekproef
Populatie
Landbouw en visserij
2.3%
1.4%
0.7%
0.6%
3.1%
2.0%
Industrie en mijnbouw
11.3%
15.4%
2.2%
4.4%
13.5%
19.8%
Bouwsector
5.1%
6.3%
0.5%
0.5%
5.6%
6.8%
Handelssector
9.2%
7.7%
8.7%
7%
18%
14.7%
Horeca
2.4%
1.7%
2.2%
1.7%
4.6%
3.4%
Vervoersector
4.5%
5.8%
0.8%
1.6%
5.4%
7.4%
Bank en verzekeringen
2.3%
2.2%
1.7%
1.8%
4%
4.0%
Vastgoedsector en dienstverleningen aan bedrijven
3.9%
4.2%
2.6%
3.4%
6.5%
7.6%
6.3%
5.5%
4.3%
4.1%
10.6%
9.6%
Onderwijs
4%
2.7%
7.6%
5.8%
11.6%
8.5%
Gezondheidszorg en sociale actie sector
4.2%
2.8%
12%
8.4%
16.2%
11.2%
Collectieve, sociale diensten en dienstenverlening/ Wetenschaps- en onderzoeksactiviteiten
0%
1.8%
0%
2.1%
0%
3.9%
Andere
0.3%
0.4%
0.7%
0.7%
1%
1.1%
55.9%
57.9%
44.1%
42.1%
100%
100 %
Overheidsadministratie
Totaal loontrekkenden
(750)
(591)
(1341)
117 e) Arbeidsstelsel De personen die aan de kwantitatieve enquête deelnamen lijken met betrekking tot het arbeidsstelsel dat hun beroepsactiviteit kenmerkt de populatie van de beroepsactieve leeftijd adequaat te vertegenwoordigen. Tabel 16. Arbeidsstelsel Ministerie van Economische Zaken. Nationaal Instituut voor de Statistiek. Sociale statistiek. Enquête naar de arbeidskrachten 1999. (2000: 122). Mannen
Voltijds Deeltijds Totaal loontrekkenden
Vrouwen
Totaal
Steekproef
Populatie
Steekproef
Populatie
Steekproef
Populatie
52.4%
54.5%
25.7%
25.9%
78.2%
80.5%
3.5%
2.9%
18.3%
16.7%
21.8%
19.5%
55.9%
57.4%
44.1%
42.6%
100%
100 %
(591)
(750)
(1341)
f) Type arbeidsovereenkomst De verdeling van de respondenten volgens het type van hun arbeidsovereenkomst stemt overeen met de in de steekproef vertegenwoordigde populatie van de beroepsactieve leeftijd. Toch stellen we een aantal verschilpunten vast in verhouding tot de referentiepopulatie wat betreft de verdeling van deze personen volgens het geslacht. De steekproef bevat verhoudingsgewijs meer vrouwen en correlatief minder mannen met een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur. Tabel 17. f) Type arbeidsovereenkomst Ministerie van Economische Zaken. Nationaal Instituut voor de Statistiek. Sociale statistiek. Enquête naar de arbeidskrachten 1999. (2000: 122). Mannen
Arbeidsovereenkomst onbepaalde duur
van
Arbeidsovereenkomst bepaalde duur
van
Totaal loontrekkenden
Vrouwen
Totaal
Steekproef
Populatie
Steekproef
Populatie
Steekproef
Populatie
48.9%
52.9%
40.2%
37.2%
89.1%
90.1%
5.4%
4.2%
5.5%
5.7%
10.9%
9.9%
54.3%
57.1%
45.7%
42.9%
100%
100%
(573)
(482)
(1055)
118
g) Managementverantwoordelijkheden Tabel 18. Managementverantwoordelijkheden Ministerie van Economische Zaken. Nationaal Instituut voor de Statistiek. Sociale statistiek. Enquête naar de arbeidskrachten 1999. (2000: 82). Mannen
Ja Neen Totaal loontrekkenden
Vrouwen
Totaal
Steekproef
Populatie
Steekproef
Populatie
Steekproef
Populatie
16.5%
7.5%
4.5%
3.3%
21%
10.8%
39.4%
50.4%
39.5%
38.8%
79%
89.2%
55.9%
57.9%
44.1%
42.1%
100%
100%
(750)
(591)
(1341)
In de referentiepopulatie wordt deze variabele aangeduid door de categorie "bedrijfsleiders en hoger kaderpersoneel" van de internationale standaardclassificatie van beroepen (in het Engels: International Standard Classification of Occupations). Het verschil dat we vaststellen tussen de steekproef en de referentiepopulatie kan verklaard worden vanuit het verschil in de definiëring van deze variabele. Het is immers niet uitgesloten dat bij andere categorieën van de ISCO (bijvoorbeeld: "intellectuele beroepen" of "tussenberoepen") bepaalde personen personeel onder hun verantwoordelijkheid hebben. Het is overigens interessant vast te stellen dat vanuit statistisch oogpunt een significant verband (X²=72.954***) tussen geslacht en managementverantwoordelijkheden bestaat. Verhoudingsgewijs bekleden meer mannen dan vrouwen een baan van een hoger hiërarchisch niveau. Dit toont aan dat het zogenaamde "glazen plafond", de moeilijke toegankelijkheid tot leidinggevende functies voor de vrouwen nog steeds in de structuren van de arbeidsmarkt aanwezig is.
Besluit De steekproef, samengesteld uit personen die in het kader van de enquête bereid waren te antwoorden, schetst waarschijnlijk een juist beeld van de huidige situatie op de Belgische arbeidsmarkt. De verschilpunten die we vaststellen tussen de sociaaldemografische structuur van het geheel van de ondervraagde personen en de referentiepopulatie stemmen immers overeen met de reeds benadrukte tendensen betreffende de moeilijkheid die sommige persoonscategorieën ondervinden bij de inpassing in het arbeidsproces. Vrouwen, heel jonge en oudere personen, maar ook personen met een laag opleidingsniveau komen in de geselecteerde steekproef (bestaande uit personen met een beroepsactiviteit of personen die hun beroepsactiviteit recent hebben onderbroken) minder aan bod dan in de globale populatie. De steekproef bevat een groter aandeel personen uit de referentiepopulatie die een beroepsactiviteit uitoefenen. Dit is de enige bias die we vaststellen. "In fine" kunnen we dus stellen dat de resultaten die hierna worden voorgesteld een aanvaardbare geldigheid hebben.
119 3.2.
Prevalentie van geweld op het werk in België
De problematiek van geweld op het werk in België ontsnapt niet aan de moeilijkheden die samenhangen met de meeste thematische onderzoeken in de menswetenschappen: namelijk het objectief kwantificeren van een uitermate subjectieve belevenis. Om een evenwicht te bewaren tussen deze twee uitersten, objectiviteit en subjectiviteit, werden twee van de vier criteria aangewend, waarbij de respondent telkens elk item van de schaal werd voorgesteld, om de prevalentie van pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk te bepalen. Het eerste toegepaste criterium werd als volgt geformuleerd: "zich slachtoffer voelen van ten minste één vijandig gedrag van de vierentwintig voorgedefinieerde voorvallen". Dit leidde het subjectieve karakter in van het geweld dat de ondervraagde persoon had meegemaakt. Dit criterium volstaat op zich al om de prevalentie van situaties van fysiek en seksueel geweld te bepalen. Dit heeft te maken met de ernst van de in de beoordelingsschalen geïnventariseerde gedragingen van deze twee vormen van schending van de integriteit van de persoon bij het uitoefenen van een beroepsactiviteit. Het tweede criterium was: "zich meestal of altijd slachtoffer voelen van dit soort gedrag". Door de toepassing van de meting van de frequentie van de daden van psychologisch geweld die het slachtoffer heeft verduurd, hield dit criterium rekening met één van de objectiviteitsmaatstaven zoals gedefinieerd door Heinz Leymann. In het geval van pesterijen is het immers het repetitieve eerder dan de aard van de gepleegde feiten die het slachtoffer schade toebrengt. In tegenstelling tot wat normaal bij het merendeel van de epidemiologische onderzoeken het geval is, werden de hieronder voorgestelde prevalentiecijfers niet prioritair in functie van een tijdelijk voorbepaald kader vastgesteld. Hier hebben de prevalentiecijfers betrekking op de laatste beroepsactiviteit die de respondent uitoefende. Op die manier kan een waarheidsgetrouwer beeld worden geschetst van wat tegenwoordig op het werk gebeurt. Het criterium om voor het onderzoek in aanmerking te komen, namelijk het kunnen getuigen van een recente (in de afgelopen drie jaar) beroepservaring, vrijwaart de actualiteitswaarde van de ingezamelde gegevens en houdt tegelijkertijd rekening met de personen die uit het beroepsmilieu werden uitgesloten, misschien ten gevolge van geweld die ze tijdens hun beroepsactiviteit hebben verduurd. Tabel 19. Prevalentie van geweld op het werk in België tijdens de laatste beroepsactiviteit. Pesterijen (13 items)
Ongewenst seksueel gedrag (8 items)
Fysiek geweld (3 items)
"Zich meestal of altijd slachtoffer "Zich slachtoffer voelen van "Zich slachtoffer voelen van minstens voelen van minstens één vorm van minsten één vorm van vijandig één vorm van vijandig gedrag" vijandig gedrag" gedrag" n
%
n
%
n
%
154
11.5
107
8
47
3.5
120
121 3.3. Risicofactoren met betrekking tot pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk in België Inleiding : De hieronder uiteengezette benaderingswijze beoogt de nadruk te leggen op de factoren die het risico van geweld in de beroepsmilieus en meer in het bijzonder van pesterijen of ongewenst seksueel gedrag in de hand werken. Om deze doelstelling te halen verloopt de statistische analysemethode in dit onderzoek volgens twee aparte fases. In een eerste fase wordt een bivariate analyse op de ingezamelde gegevens toegepast. De contingentietafels die in één tabel werden opgenomen meten de associatie tussen twee nominale variabelen. Wanneer een statistisch significant verband bestaat tussen pesterijen en/of ongewenst seksueel gedrag en één van de voorziene sociaal-demografische of sociaal-professionele variabelen, wordt de waarde van de teststatistiek X² aangegeven. Het significantieniveau van dit verband wordt verduidelijkt door middel van de gebruikelijke nomenclatuur: één ster wanneer het foutniveau 0.05 bedraagt, twee sterren bij een niveau van 0.01 en drie sterren wanneer het aanvaarde foutrisico beperkt is tot 0.001. In een tweede fase werd een binaire logistieke regressie gerealiseerd om te bepalen in welke mate de verklarende variabelen (in dit geval het geheel van de sociaaldemografische en de sociaal-professionele variabelen) de kans beïnvloeden dat de gebeurtenis die door de afhankelijke variabele wordt gemeten zich al dan niet voordoet. Deze multivariate statistische analysemethode heeft het voordeel rekening te houden met het geheel van de onafhankelijke variabelen die geacht worden geweld op het werk te verklaren, eerder dan met het afzonderlijk verband tussen pesterijen en/of ongewenst seksueel gedrag en elk van de verklarende variabelen. De onafhankelijke variabelen zijn: het geslacht, de leeftijd, de nationaliteit, het opleidingsniveau, de woonregio, het ouderlijke statuut, de burgerlijke staat, het arbeidsstelsel, de activiteitensector, het arbeidsstatuut, de managementverantwoordelijkheden, de anciënniteit, de bedrijfstak, de grootte van het bedrijf of de administratie waarin de persoon zijn beroepsactiviteit uitoefent, het type van de arbeidsovereenkomst en de regio van de werkplaats in kwestie. Door het hoge aantal ontbrekende waarden kwamen eigen inkomen en gezinsinkomen niet in aanmerking voor de analyse. De modaliteiten van deze variabelen zijn opgenomen in de volgende tabel.
122 Tabel 20. Modaliteiten van de onafhankelijke variabelen Onafhankelijke variabelen Geslacht : Leeftijd
Nationaliteit. Opleidingsniveau
woonregio Ouderlijk statuut Burgerlijke staat Eigen inkomen Gezinsinkomen
Arbeidsstelsel Activiteitensector Arbeidsstatuut Personeelsbeheer Anciënniteit Bedrijfstak
Grootte van de onderneming Type arbeidsovereenkomst Regio van de werkplaats
Modaliteit van de variabele 1=man 2=vrouw 1=18-30jaar 2=31-40 jaar 3= 41-50 jaar 4= 51-65 jaar 1 = Belg 2= andere 1= basisonderwijs of lager secundair 2= hoger secundair 3 =Hoger niet-universitair 4= hoger universitair 1= Vlaams gewest 2= Waals Gewest 3= Brussels Hoofdstedelijk Gewest 1= zonder kinderen 2= ouder 1= gehuwd 2= alleenstaand 1= meer dan 80.000BEF per maand 2= tussen 40 en 80.000BEF per maand 3= minder dan 40.000BEF per maand 1= meer dan 120.000BEF per maand 2= tussen 100 en 120.000BEF per maand 3= tussen 70 en 100.000BEF per maand 4= tussen 50 en 70.000BEF per maand 5= minder dan 50.000BEF per maand 1= voltijds 2= deeltijds 1 = privé-sector 2= openbare sector 1= zelfstandig of vrij beroep 2= loontrekkend bediende 3= loontrekkend arbeider 1= ja 2= neen 1= 21 jaar en meer 2=6 tot 20 jaar 3= 0 tot 5 jaar 1= landbouw en visserij 2= industrie en mijnbouw 3= bouwsector 4= handelssector 5= horeca 6= vervoersector 7= bank en verzekeringen 8= vastgoed- en dienstensector 9= overheidsadministratie 10= onderwijs 11= Gezondheidszorg en sociale actie sector 12= andere 1= minder dan 50 personen 2= van 50 tot 500 personen 3= meer dan 500 personen 1= Arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur 2= Arbeidsovereenkomst van bepaalde duur 1= Vlaams Gewest 2= Waals Gewest 3= Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Opmerking: De referentiecategorie voor de logistieke regressies die gerealiseerd zullen worden is de laatste modaliteit van elke variabele die hier wordt voorgesteld. Bijvoorbeeld, voor de variabele "activiteitensector" die twee modaliteiten bevat, zal de referentiecategorie modaliteit 2 zijn (de openbare sector) Het bekomen resultaat voor de privé-sector zal vergeleken worden met de openbare sector die de waarde heeft van de eenheid (1).
123 3.3.1. Pesterijen
a) Bivariate analyse. Verband tussen pesterijen en onafhankelijke variabelen. Aan de hand van de bivariate analyse kan een significant verband worden aangetoond aantonen tussen het feit slachtoffer te zijn van pesterijen en bepaalde sociaaldemografische en sociaal-professionele variabelen. Met uitzondering van de woonregio van de respondent, maken alle andere variabelen die met pesterijen in verband lijken te staan deel uit van de arbeidscontext. Deze resultaten lijken er op te wijzen dat de problematiek van moreel geweld op het werk eerder in verband staat met de arbeidsvoorwaarden dan met de persoonlijke eigenschappen van het slachtoffer. De regio van de werkplaats, de activiteitensector, de bedrijfstak, de grootte van het bedrijf en het arbeidsstatuut staan statistisch gezien in verband met het feit slachtoffer te zijn van pesterijen.
124 Tabel 21. Verband tussen victimisatie door pesterijen en de onafhankelijke variabelen.
Pesterijen Onafhankelijke variabelen
Waarde van X²
Geslacht :
n.s
Leeftijd
n.s
Nationaliteit.
n.s
Opleidingsniveau
n.s
Woonregio
26.814***
Ouderlijk statuut
n.s
Burgerlijke staat
n.s
Eigen inkomen
n.s
Gezinsinkomen
n.s
Arbeidsstelsel
n.s
Activiteitensector
20.920***
Arbeidsstatuut
22.574***
Personeelsbeheer
n.s
Anciënniteit
n.s
Bedrijfstak
34.033***
Grootte van onderneming
de 22.925***
Type arbeidsovereenkomst
n.s
Regio van de werkplaats
17.318***
Een gedetailleerdere analyse van de potentiële risicogroepen volgt hieronder. ·
woonregio Tabel 22. Verband tussen pesterijen en de woonregio.
Niet-slachtoffers
Vlaams Gewest
Waals Gewest
Brussels Hoofdstedelijk Totaal Gewest
n
%
n
%
n
%
n
%
713
92.4%
376
83.7%
98
81.7%
1187
88.5%
125
Slachtoffers
59
7.6%
73
16.3%
22
18.3%
154
11.5%
Totaal
772
100%
449
100%
120
100%
1341
100%
Personen die in Wallonië of Brussel wonen klagen duidelijk vaker over pesterijen in het kader van hun beroepsactiviteit dan personen die in Vlaanderen wonen. Betekent dit dat de problematiek van geweld op het werk zich vaker voordoet in het centrum en het zuiden van het land of heeft dit te maken met de regionale cultuur en zouden Walen en Brusselaars zich bijgevolg meer bewust zijn van deze problematiek? ·
Regio van de werkplaats Tabel 23. Verband tussen pesterijen en de regio van de werkplaats. Vlaams Gewest
Waals Gewest
Brussels Hoofdstedelijk Totaal Gewest
n
%
n
%
n
%
n
%
Niet-slachtoffers
663
91.8%
344
84.1%
159
85.5%
1166
88.5%
Slachtoffers
59
8.2%
65
15.9%
27
14.5%
151
11.5%
Totaal
722
100%
409
100%
186
100%
1317
100%
Werken in het Vlaams Gewest lijkt een beschermende factor te zijn tegen pesterijen. Personen die in Brussel of Wallonië werken maken daarentegen vaker dan de anderen melding van pesterijen in het kader van hun beroepsactiviteit. Verschilt de werkomgeving tussen de regio's zodanig dat ze de ontwikkeling van psychologische belaging in de hand werken of afremmen?
126 ·
Activiteitensector Tabel 24. Verband tussen pesterijen en de activiteitensector. Privé-sector
Openbare sector
Totaal
n
%
n
%
n
%
Niet-slachtoffers
840
91.2%
347
82.6%
1187
88.5%
Slachtoffers
81
8.8%
73
17.4%
154
11.5%
Totaal
921
100%
420
100%
1341
100%
We stellen een significant verband vast tussen de victimisatie door pesterijen en de activiteitensector: het verband wijst op een grotere blootstelling aan pesterijen in de openbare sector.
127 ·
Bedrijfstak Tabel 25. Verband tussen pesterijen en de bedrijfstak. De niet-slachtoffers
Slachtoffers
Totaal
n
%
n
%
n
%
Landbouw en visserij
40
97.6%
1
2.4%
41
100%
Industrie en mijnbouw
160
88.4%
21
11.6%
181
100%
bouwsector
170
93.3%
5
6.7%
75
100%
Handelssector
220
91.3%
21
8.7%
241
100%
Horeca
57
91.9%
5
8.1%
62
100%
Vervoersector
63
87.5%
9
12.5%
72
100%
Bank en verzekeringen
46
85.2%
8
14.8%
54
100%
Vastgoed- en dienstensector
81
93.1%
6
6.9%
87
100%
Overheidsadministratie
109
76.8%
33
23.2%
142
100%
Onderwijs
132
84.6%
24
15.4%
156
100%
Gezondheidszorg en sociale actie sector
196
90.3%
21
9.7%
217
100%
Andere
13
100%
0
0%
13
100%
Totaal
1187
88.5%
154
11.5%
1341
100%
Werken in de overheidsadministratie, het onderwijs, de financiële sector en de vervoersector lijkt een risicofactor te vertegenwoordigen aan pesterijen in het kader van de beroepsactiviteit te worden blootgesteld. We stellen in deze vier sectoren immers een percentage slachtoffers vast dat hoger ligt dan het gemiddelde.
128 ·
Grootte van de onderneming Tabel 26. Verband tussen pesterijen en de grootte van het bedrijf. Minder personen
dan
50 Tussen 50 personen
en
500 Meer dan 500 personen Totaal
n
%
n
%
n
%
n
%
Niet-slachtoffers
664
92.4%
316
85.2%
183
82.1%
1163
88.5%
Slachtoffers
56
7.8%
55
14.8%
40
17.9%
151
11.5%
Totaal
720
100%
371
100%
223
100%
1314
100%
De bekomen resultaten lijken te wijzen op een direct proportioneel verband tussen de grootte van de onderneming of de administratie en het risico slachtoffer te worden van pesterijen: hoe groter de organisatie, hoe groter het risico aan pesterijen te worden blootgesteld. ·
Arbeidsstatuut Tabel 27. Verband tussen pesterijen en het arbeidsstatuut. Zelfstandige beroep
of
vrij Loontrekkende bediende
Loontrekkende arbeider Totaal
n
%
n
%
n
%
n
%
Niet-slachtoffers
222
96.1%
669
85.3%
296
90.8%
1187
88.5%
Slachtoffers
9
3.9%
115
14.7%
30
9.2%
154
11.5%
Totaal
231
100%
784
100%
326
100%
1341
100%
Loontrekkenden, en meer bepaald bedienden, lijken in vergelijking met zelfstandigen of personen met een vrij beroep, vaker aan pesterijen te worden blootgesteld.
129 ·
Besluit
De vaststellingen die gedaan werden vanuit de bivariate analyse lijken een aantal risicogroepen aan te duiden: - de personen die in een groot bedrijf of een grote administratie tewerkgesteld zijn - de loontrekkenden en meer bepaald de bedienden - ambtenaren - onderwijzers - de personen die in de financiële sector tewerkgesteld zijn - werknemers uit de vervoersector - de personen die een beroepsactiviteit uitoefenen in de overheidssector - de Waalse en Brusselse werknemers - de personen die in Wallonië en Brussel wonen Deze resultaten zijn echter beperkt omdat deze statistische werkwijze geen rekening houdt met het verband van alle variabelen samen. Er wordt enkel gefocust op het verband tussen twee variabelen die gescheiden worden van de rest. Daarom zal aan de hand van een multivariate analyse de risicogroepen preciezer kunnen worden omschreven. b) Multivariate analyse. Logistieke regressie bij ongewenst seksueel gedrag Tabel 28. Risicofactoren bij pesterijen
Onafhankelijke variabelen uit laatste etappe van de regressie
de Coëfficiënt van geschatte parameter
de Significatieniveau
Kansverhouding
Woonregio Brussel Vlaanderen Wallonië
-0.949 -0.104
0.003** n.s
1 0.387 0.901
Activiteitensector Openbare sector Privé-sector
-0.519
0.007**
1 0.595
Grootte van de onderneming Meer dan 500 personen Van 50 tot 500 personen Minder dan 50 personen
-0.351 -0.709
n.s 0.003**
1 0.704 0.492
Constante
-0.658
0.050*
0.518
R² de Nagelkerke
0.072
De logistieke regressie benadrukte drie risicofactoren: de woonregio, de activiteitensector en de grootte van de onderneming. Twee van de drie risicofactoren hebben te maken met de sociaal-professionele context van het individu en slechts één van de risicofactoren bij pesterijen is van sociaal-demografische aard.
130 De kansverhouding toont aan dat met betrekking tot de woonregio mensen die in Brussel wonen tweeënhalf maal meer kans lopen het slachtoffer te worden van pesterijen dan mensen die in het noordelijke landsgedeelte wonen. Wat de activiteitensector betreft, toont de kansverhouding aan dat werknemers uit de overheidssector bijna twee maal meer kans lopen het slachtoffer te worden van pesterijen in het kader van hun beroepsactiviteit dan werknemers uit de privé-sector. Ten slotte lopen mensen die tewerkgesteld zijn in bedrijven met meer dan 500 werknemers bijna twee maal meer kans moreel gepest te worden tijdens hun beroepsactiviteit dan mensen die tewerkgesteld zijn in bedrijven met minder dan 50 werknemers. 3.3.2. Ongewenst seksueel gedrag
a) Bivariate analyse. Verband tussen ongewenst seksueel gedrag en de onafhankelijke variabelen. Aan de hand van de bivariate analyse kan een significant verband worden aangetoond tussen het feit slachtoffer te zijn van ongewenst seksueel gedrag en bepaalde sociaaldemografische en sociaal-professionele variabelen. Persoonlijke eigenschappen van de respondenten, zoals het geslacht, de leeftijd, de burgerlijke staat hangen duidelijk samen met het probleem van ongewenst seksueel gedrag. Maar ook de sociaal-professionele context wordt in deze analyse onderzocht, aangezien anciënniteit, de grootte van het bedrijf en het type van de arbeidsovereenkomst op significante wijze in verband kunnen worden gebracht met het feit slachtoffer te zijn van ongewenst seksueel gedrag.
131 Tabel 29. Verband tussen victimisatie door ongewenst seksueel gedrag en de onafhankelijke variabelen.
Ongewenst seksueel gedrag Onafhankelijke variabelen
Waarde van X²
Geslacht :
11.690***
Leeftijd
8.149*
Nationaliteit.
n.s
Opleidingsniveau
n.s
woonplaats
n.s
Ouderlijk statuut
n.s
Burgerlijke staat
10.292***
Eigen inkomen
n.s
Gezinsinkomen
n.s
Arbeidsstelsel
n.s
Activiteitensector
n.s
Arbeidsstatuut
n.s
Personeelsbeheer
n.s
Anciënniteit
8.436*
Bedrijfstak
n.s
Grootte van de onderneming
8.291*
Type arbeidsovereenkomst
4.578*
Regio van de werkplaats
n.s
Een gedetailleerdere analyse van de potentiële risicogroepen volgt hieronder.
132 ·
Geslacht Tabel 30. Verband tussen ongewenst seksueel gedrag en het geslacht van de respondenten. Mannen
Vrouwen
Totaal
n
%
n
%
n
%
Niet-slachtoffers
707
94.3%
527
89.2%
1234
92%
Slachtoffers
43
5.7%
64
10.8%
107
8%
Totaal
750
100%
591
100%
1341
100%
Er zijn veel meer vrouwelijke dan mannelijke slachtoffers onder de personen die voorvallen van ongewenst seksueel gedrag hebben gemeld. Dit bevestigt de gegevens uit de wetenschappelijke literatuur over dit onderwerp. Volgens die gegevens is de genderdimensie inherent aan het fenomeen van ongewenst seksueel gedrag. ·
Leeftijd Tabel 31. Verband tussen ongewenst seksueel gedrag en de leeftijd. 18 -30 jaar
31 -40 jaar
41 -50 jaar
51 -65 jaar
Totaal
n
%
n
%
n
%
n
%
n
%
Niet-slachtoffers
313
90.2%
354
90.1%
379
94%
188
94.9%
1234
92%
Slachtoffers
34
9.8%
39
9.9%
24
6%
10
5.1%
107
8%
Totaal
347
100%
393
100%
403
100%
198
100%
1341
100%
Wat de leeftijd betreft stellen we vast dat de jongste leeftijdscategorieën (tot 40 jaar) het meest blootgesteld lijken te zijn aan de problematiek van ongewenst seksueel gedrag. Deze gegevens stemmen eveneens overeen met de bekomen resultaten van tal van andere onderzoeken terzake.
133 ·
Burgerlijke staat Tabel 32. Verband tussen ongewenst seksueel gedrag en de burgerlijke staat. (echt)paar
Alleenstaand
Totaal
n
%
n
%
n
%
Niet-slachtoffers
925
93.4%
309
88%
1234
92%
Slachtoffers
65
6.6%
42
12%
107
8%
Totaal
990
100%
351
100%
1341
100%
In de verzamelde steekproef zijn er twee maal meer slachtoffers van ongewenst seksueel gedrag bij alleenstaanden dan bij personen die vermeld hebben met een partner samen te leven. ·
Anciënniteit Tabel 33. Verband tussen ongewenst seksueel gedrag en de anciënniteit. 1= 21 jaar en meer
2=6 tot 20 jaar
2=6 tot 5 jaar
Totaal
n
%
n
%
n
%
n
%
Niet-slachtoffers
320
95.8%
445
90.8%
459
90.9%
1224
92.1%
Slachtoffers
14
4.2%
45
9.2%
46
9.1%
105
7.9%
Totaal
334
100%
490
100%
505
100%
1329
100%
Het verband tussen anciënniteit en victimisatie door ongewenst seksueel gedrag valt in lijn met de gestelde hypothese, te weten dat de minder jonge werknemers beter beschermd zijn tegen deze problematiek dan werknemers die hun arbeidspost nog niet zo lang bekleden. Hierbij kan een opmerking worden gemaakt. De anciënniteit varieert wellicht op een direct proportionele manier met de leeftijd van de respondent zodat de twee variabelen wellicht onderling met elkaar verbonden zijn, waarbij de ene een indicator is van de andere.
134 ·
Grootte van de onderneming Tabel 34. Verband tussen ongewenst seksueel gedrag en de grootte van het bedrijf. Minder personen
dan
50 Van 50 personen
tot
500 Meer dan 500 personen Totaal
n
%
n
%
n
%
n
%
Niet-slachtoffers
676
93.9%
330
88.9%
205
91.9%
1211
92.2%
Slachtoffers
44
6.1%
41
11.1%
18
8.1%
103
7.8%
Totaal
720
100%
371
100%
223
100%
1314
100%
Werkomgevingen met meer dan 50 personen lijken een groter risico van ongewenst seksueel gedrag te vertegenwoordigen dan kleinere werkomgevingen. ·
Type arbeidsovereenkomst Tabel 35. Verband tussen ongewenst seksueel gedrag en het type arbeidsovereenkomst. Onbepaalde duur
Bepaalde duur
Totaal
n
%
n
%
n
%
Niet-slachtoffers
865
92%
99
86.1%
964
91.4%
Slachtoffers
75
8%
16
13.9%
91
8.6%
Totaal
940
100%
115
100%
1055
100%
Er bestaat een significant verband tussen het type van de arbeidsovereenkomst en de problematiek van ongewenst seksueel gedrag. Statistisch gezien treft men meer slachtoffers aan bij de werknemers met een arbeidsovereenkomst van bepaalde duur dan bij de werknemers met een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur. ·
Besluit
De vaststellingen die gedaan werden vanuit de bivariate analyse lijken op een aantal risicogroepen te wijzen: - vrouwen - jongeren - alleenstaanden - werknemers met het minst anciënniteit - personen met een arbeidsovereenkomst van bepaalde duur. - werknemers van middelgrote bedrijven Zoals bij pesterij, moeten deze vaststellingen binnen de grenzen van de toegepaste statistische werkwijze worden beschouwd. De complexere werkwijze van de multivariate analyse zal het in de volgende sectie toelaten de risicofactoren van ongewenst seksueel gedrag met meer zekerheid te bepalen en te berekenen hoeveel meer of minder kans een individu uit een bepaalde groep loopt het slachtoffer te worden van deze vorm van geweld op het werk, dan een individu uit een andere groep.
135 b) Multivariate analyse. Logistieke regressie bij ongewenst seksueel gedrag
Tabel 36. Risicofactoren bij ongewenst seksueel gedrag
Onafhankelijke variabelen uit laatste fase van de regressie
de Coëfficiënt van geschatte parameter
de Significatieniveau
Kansverhouding
Burgerlijke staat Alleenstaand (Echt)paar
-0.750
0.003**
1 0.472
Geslacht : Vrouw Man
-0.728
0.002**
1 0.483
Anciënniteit 0 tot 5 jaar 21 jaar en meer 6 tot 20 jaar
-1.010 -0.202
0.008** n.s
1 0.364 1.224
Constante
-1.264
0.001***
0.283
R² de Nagelkerke
0.085
De logistieke regressie heeft drie risicofactoren benadrukt: de burgerlijke staat, het geslacht en de anciënniteit. Twee van de drie risicofactoren betreffen sociaal-demografische eigenschappen van het individu terwijl één enkele risicofactor betrekking heeft op de sociaalprofessionele context waarin het individu zich bevindt. Wat de burgerlijke staat betreft toont de kansverhouding aan dat alleenstaanden twee maal meer kans lopen het slachtoffer te worden van ongewenst seksueel gedrag dan personen die zeggen met een partner samen te leven. Wat het geslacht betreft, wijst de kansverhouding uit dat vrouwen twee maal meer kans lopen dan mannen om in het kader van hun beroepsactiviteit met ongewenst seksueel gedrag te worden geconfronteerd. Ten slotte lopen personen met minder dan vijf jaar anciënniteit vrijwel drie maal meer kans dan personen met meer dan 21 jaar anciënniteit het slachtoffer van ongewenst seksueel gedrag op het werk te worden.
136 3.4. Typologieën van de gemelde feiten van pesterijen en ongewenst seksueel gedrag Inleidende opmerking: Niet alle personen die als slachtoffers van pesterijen en/of ongewenst seksueel gedrag op het werk werden geïdentificeerd waren bereid de vragen te beantwoorden betreffende de vermeende dader van de aangeklaagde feiten. Wij betreuren dat deze vragen niet altijd werden beantwoord waardoor de hieronder vermelde resultaten de realiteit van de feiten die alle ondervraagde slachtoffers hebben meegemaakt niet volledig weergeven.
3.4.1. Pesterijen en ongewenst seksueel gedrag en de machtsverhoudingen op het werk a) Pesterijen Tabel 37. Verband tussen het hiërarchische statuut van de dader van de pesterijen en het geslacht. Mannen
Vrouwen
Totaal
n
%
n
%
n
%
De dader is een superieur
31
39.7%
39
56.5%
70
47.6%
De dader is een collega
27
34.6%
16
23.2%
43
29.3%
De dader is een ondergeschikte
10
12.8%
1
1.4%
11
7.5%
verschillend 10
12.8%
13
18.8%
23
15.6%
Totaal
78
100%
69
100%
147
100%
X²
10.973*
Er zijn meerdere daders van hiërarchisch niveau
De problematiek van pesterijen staat dus blijkbaar in verband met de machtsverhoudingen die zich binnen de beroepsmilieus ontwikkelen. Meer dan de helft van de slachtoffers (rekening houdend met de personen die meerdere daders van een verschillend statuut hebben aangeduid) melden gevallen van moreel geweld op het werk door een persoon van een hogere hiërarchische positie dan de hunne. Een aantal slachtoffers heeft meerdere daders aangewezen. In bepaalde gevallen was de ondervraagde persoon het slachtoffer van een algemene uitsluiting door meerdere personen waarmee hij/zij samenwerkte. Dit sluit aan bij het fenomeen van de zondebok. In andere gevallen is het mogelijk dat de respondent het slachtoffer is van een proces dat zich gedurende een zekere tijd heeft ontwikkeld en verslechterd is, waarbij de uitingen van moreel geweld zich vermenigvuldigen en personen die er aanvankelijk niet bij betrokken zijn, langzamerhand aan het relationeel probleem deel gaan hebben, hetzij door een actieve
137 agressie hetzij op een passieve manier, door niet te reageren. Dit laatste wordt door het slachtoffer soms als een nieuwe agressie ervaren, vooral wanneer dergelijke houding van een hiërarchische superieur afkomstig is. Bovendien merken we een significant verband op tussen het geslacht en de machtsdynamiek zoals die door de slachtoffers wordt beschreven. Onder de slachtoffers hebben de vrouwen het vaker dan de mannen over ongewenst seksueel gedrag in een verticaal dalende lijn dat van een hiërarchische superieur uitgaat. Daarentegen maken mannelijke slachtoffers vaker dan vrouwen melding van ongewenst seksueel gedrag in een horizontaal of verticaal stijgende lijn waarbij de daders collega's van het werk zijn. Deze resultaten stemmen overeen met de verdeling van mannen en vrouwen in de hiërarchische strata van de beroepsmilieus die wordt uitgedrukt door het concept van het "glazen plafond" dat de moeilijkheid beschrijft waarop de vrouwen stoten om tot hogere hiërarchische functies toegang te krijgen. Deze verdeling werd vastgesteld in de beschrijving van de sociaal-professionele structuur van de steekproef, waarbij duidelijk meer mannen dan vrouwen hebben verklaard verantwoordelijkheden te hebben op niveau van personeelsbestuur. Het aandeel slachtoffers van moreel geweld in een verticaal stijgende lijn gepleegd door een ondergeschikte blijft klein. Deze resultaten zijn vergelijkbaar met deze bekomen door Heinz Leymann (1996: 60) in een representatieve steekproef bij de Zweedse actieve bevolking. Wel is het zo dat de Zweedse gegevens overwegend op pesterijen in horizontale lijn wijzen. 44% van de Zweedse slachtoffers, tegenover 29,3% in het Belgische onderzoek, duidden een of meerdere personen van hun eigen hiërarchisch niveau als de daders van de feiten aan. b) Ongewenst seksueel gedrag Tabel 38. Verband tussen het hiërarchische statuut van de dader van het ongewenst seksueel gedrag en het geslacht. Mannen
Vrouwen
Totaal
n
%
n
%
n
%
De dader is een superieur
13
33.3%
23
36.5%
36
35.3%
De dader is een collega
14
35.9%
24
38.1%
38
37.3%
De dader is een ondergeschikte
2
5.1%
3
4.8%
5
4.9%
verschillend 10
25.6%
13
20.6%
23
22.5%
Totaal
39
100%
63
100%
102
100%
X²
n.s
Er zijn meerdere daders van hiërarchisch niveau
Bij de problematiek van ongewenst seksueel gedrag, lijken de slachtoffers uit de steekproef niet zo stellig de machtsverhoudingen als oorzaak aan te duiden.
138 Rekening houdend met de personen die meerdere daders van verschillend hiërarchisch niveau hebben aangeduid, blijkt het aandeel van de vermoedelijke daders van een hoger hiërarchisch niveau dezelfde drempel van 50% te behalen zoals uitgewezen in het kader van de problematiek van pesterijen. Het aantal personen dat een collega als enige dader van de feiten aanduidt ligt hoger dan het aantal personen dat een hiërarchische superieur als enige dader van de feiten aanduidt. Zoals bij pesterijen ligt het aantal slachtoffers dat melding maakt van ongewenst seksueel gedrag in een verticaal stijgende lijn verhoudingsgewijs zeer laag.
3.4.2. Belaging en genderverhoudingen a) Pesterijen Tabel 39. Verband tussen het geslacht van de dader van pesterijen en het geslacht van het slachtoffer. Mannen
Vrouwen
Totaal
n
%
n
%
n
%
De dader is een man
63
80.8%
30
43.5%
93
63.3%
De dader is een vrouw
7
9%
26
37.7%
33
22.4%
Er zijn meerdere daders, zowel mannen als 8 vrouwen
10.3%
13
18.8%
21
14.3%
Totaal
78
100%
69
100%
147
100%
X²
23.376***
Meestal worden de mannen, zowel door de mannelijke als de vrouwelijke slachtoffers, als de daders van de pesterijen aangewezen. Dit is in meer dan driekwart van de beschreven situaties het geval, rekening houdend met de gevallen waarbij meerdere personen van beide geslachten werden aangewezen. Wanneer de vermoedelijke dader een vrouw is, is het slachtoffer meestal ook een vrouw. Zeldzamer zijn echter de gevallen waarbij een man het slachtoffer is van moreel geweld van een vrouw. Het verband tussen het geslacht van het slachtoffer en dat van de vermoedelijke dader wordt statistisch aangetoond en wijst uit dat zowel de mannen als de vrouwen meestal het slachtoffer zijn van mannelijke daders.
139
140 b) Ongewenst seksueel gedrag Tabel 40. Verband tussen het geslacht van de dader van de feiten en het geslacht van het slachtoffer. Mannen
Vrouwen
Totaal
n
%
n
%
n
%
De dader is een man
26
66.7%
36
58.1%
62
61.4%
De dader is een vrouw
7
17.9%
15
24.2%
22
21.8%
Er zijn meerdere daders, zowel mannen als 6 vrouwen
15.4%
11
17.7%
17
16.8%
Totaal
39
100%
62
100%
101
100%
X²
n.s
Bij ongewenst seksueel gedrag kan het onderzoek daarentegen geen opmerkelijk verband aantonen tussen het geslacht van de dader en dat van het slachtoffer. Toch stelden we ook hier dezelfde tendensen vast als bij pesterijen. Mannen en vrouwen zijn heel vaak het slachtoffer van mannelijke daders. Zoals bij de problematiek van pesterijen, is dit in meer dan driekwart van de situaties die in het kader van dit deel van het onderzoek werden beschreven het geval. Wanneer de vermoedelijke dader een vrouw is, is het slachtoffer meestal ook een vrouw. De situatie waarbij een man het mikpunt is van ongewenst seksueel gedrag van een vrouw komt ook voor, vrijwel in even sterke mate als ongewenst seksueel gedrag tussen twee vrouwen. Op dit vlak stellen we een verschil vast met pesterijen. Het proportioneel verschil tussen ongewenst seksueel gedrag "van een vrouw jegens een man" en "van een vrouw jegens een vrouw" is niet groot genoeg (2,3%) om een verband tussen beide bestudeerde variabelen uit te wijzen.
Conclusie De gemelde gevallen van moreel en seksueel geweld op het werk profileren zich op dezelfde manier wat betreft de formele machtsdynamiek die in meer dan de helft van de aangetroffen gevallen aanwezig is. Met betrekking tot het bestudeerde verband vanuit een genderperspectief, lijken pesterijen een specifiekere connotatie te hebben dan ongewenst seksueel gedrag. Voor beide vormen van geweld op het werk die hier worden behandeld, worden de mannen meestal als de daders van de aangeklaagde feiten aangewezen.
141 3.5.
Gevolgen van pesterijen en ongewenst seksueel gedrag Inleidende opmerking:
Zoals in de vorige sectie ontbreken helaas een aantal waarden, omdat niet alle personen die als slachtoffer van één of andere vorm van pesterijen en ongewenst seksueel gedrag werden geïdentificeerd bereid waren te antwoorden op de vragen met betrekking tot de gevolgen van de beschreven vormen van geweld op het werk.
3.5.1. Impact op de gezondheid van de vrouwen en de mannen a) Pesterijen Tabel 41. Verband tussen de impact van pesterijen op de gezondheid en het geslacht van het slachtoffer. Mannen
Vrouwen
Totaal
n
%
n
%
n
%
Ja
42
54.5%
52
75.4%
94
64.4%
Neen
35
45.5%
17
24.6%
52
35.6%
Totaal
77
100%
69
100%
146
100%
X²
6.877**
De meerderheid (64,4%) van de slachtoffers die bereid waren te antwoorden op de vragen met betrekking tot de gevolgen van pesterijen waarmee ze op hun werk werden geconfronteerd, heeft de impact van deze situatie op hun gezondheid bevestigd. Aan de hand van deze resultaten kon een statistisch significant verband worden aangetoond tussen het geslacht van het slachtoffer en de gevolgen van pesterijen op zijn/haar gezondheidstoestand. Meestal waren het vrouwen die het mikpunt van moreel geweld in het kader van hun beroepsactiviteit zijn geweest, die een aantasting van hun gezondheidstoestand melden.
142 b) Ongewenst seksueel gedrag Tabel 42. Verband tussen de impact van ongewenst seksueel gedrag op de gezondheid en het geslacht van het slachtoffer. Mannen
Vrouwen
Totaal
n
%
n
%
n
%
Ja
12
30.8%
37
59.7%
49
48.5%
Neen
27
69.2%
25
40.3%
52
51.5%
Totaal
39
100%
62
100%
101
100%
X²
8.010**
In tegenstelling tot wat we zopas vaststelden voor pesterijen, lijkt de impact van ongewenst seksueel gedrag op de gezondheid niet zo vanzelfsprekend. Slechts een kleine helft van de slachtoffers die zich hierover wensten uit te spreken, geeft een bevestigend antwoord op deze vraag. De ernst van bepaalde vormen van ongewenst seksueel gedrag en hun impact op de gezondheid, zoals de items "lonken" of "pornografisch materiaal tentoonspreiden", kan in vraag worden getrokken. Zoals bij pesterijen werd een significant verband tussen het geslacht van het slachtoffer en de gevolgen van de benarde situatie op zijn/haar gezondheid statistisch bevestigd. Vrouwen zijn, meer dan mannen, geneigd te stellen dat de feiten van seksueel geweld waaraan zij werden blootgesteld gevolgen op hun gezondheidstoestand hebben gehad. 3.5.2. Impact op het beroepsleven van de vrouwen en de mannen a) Pesterijen Tabel 43. Verband tussen de impact van pesterijen op het beroepsleven en het geslacht van het slachtoffer. Mannen
Vrouwen
Totaal
n
%
n
%
n
%
Ja
35
44.9%
45
64.3%
80
54.1%
Neen
43
55.1%
25
35.7%
68
45.9%
Totaal
78
100%
70
100%
148
100%
X²
5.599**
143 Iets meer dan de helft van de personen die geconfronteerd werden met pesterijen op het werk, stelt dat deze benarde situatie negatieve gevolgen op hun beroepsleven heeft gehad. Ook hier kon een significant verband worden aangetoond tussen het geslacht van het slachtoffer en de impact van de pesterijen. Opnieuw zijn het vooral de vrouwen die bevestigend antwoorden op de vraag met betrekking tot de gevolgen van deze benarde situatie op hun beroepsleven. b) Ongewenst seksueel gedrag Tabel 44. Verband tussen de impact van ongewenst seksueel gedrag op het beroepsleven en het geslacht van het slachtoffer. Mannen
Vrouwen
Totaal
n
%
n
%
n
%
Ja
10
25.6%
24
38.7%
34
33.7%
Neen
29
74.4%
38
61.3%
67
66.3%
Totaal
39
100%
62
100%
101
100%
X²
n.s
Zowat een derde van de personen die verklaarden het slachtoffer van ongewenst seksueel gedrag te zijn, oordelen dat deze situatie een negatief effect op hun beroepsleven heeft gehad. De bekomen resultaten volstonden daarentegen niet om een significant verband aan te tonen tussen het geslacht van de ondervraagde personen en de impact van het ongewenst seksueel gedrag op het beroepsleven. Het aantal slachtoffers dat een negatief antwoord gaf op deze vraag is verhoudingsgewijs bij de mannen en de vrouwen ongeveer gelijk.
Conclusie Heel wat slachtoffers van moreel geweld op het werk hebben de impact van deze benarde situatie, zowel op hun gezondheidstoestand als op hun beroepsleven aangevoerd. Van de slachtoffers zijn het vooral de vrouwen die de gevolgen van pesterijen en ongewenst seksueel gedrag ondervinden en melden. Er zijn minder slachtoffers van seksueel geweld op het werk die de impact van deze benarde situatie, zowel op hun gezondheidstoestand als op hun beroepsleven, hebben gemeld. Meer vrouwen dan mannen menen dat het ongewenst seksueel gedrag waarvan zij tijdens hun beroepsactiviteit het slachtoffer zijn geweest, een negatief effect heeft gehad op hun gezondheid. Hier was het daarentegen onmogelijk een significant verband aan te tonen tussen het geslacht van het slachtoffer en de impact van de pesterijen op het beroepsleven.
144 3.6.
Arbeidstevredenheid Inleiding :
De arbeidstevredenheid op het werk is een variabele die van belang is voor de betrokkenheid van een werknemer bij zijn beroepsactiviteit. Gezien de negatieve gevolgen van geweld op het werk die werden aangetoond in de vorige sectie, kunnen we de hypothese stellen dat de slachtoffers van pesterijen of ongewenst seksueel gedrag zich minder tevreden voelen op het werk dan de niet-slachtoffers. Tien aspecten van het werk werden in beschouwing genomen bij de schaal van arbeidstevredenheid die de respondenten werd voorgelegd. De ondervraagde persoon werd verzocht zich uit te spreken over zijn tevredenheidsgraad voor elk aspect van het werk, door een cijfer van 0 tot tien te geven. De gemiddelde quotering voor elk aspect van het werk wordt in een eerste tabel weergegeven, die de arbeidstevredenheid bij het geheel van de respondenten beschrijft. Vervolgens worden de resultaten berekend en tussen twee groepen respondenten vergeleken: ten eerste tussen de slachtoffers en de niet-slachtoffers van pesterijen, ten tweede tussen de slachtoffers en de niet-slachtoffers van ongewenst seksueel gedrag, en ten derde tussen de mannen en de vrouwen die deel uitmaken van de steekproef. Wanneer het verschil in de gemiddelden tussen beide bestudeerde groepen significant is, wordt de waarde van de teststatistiek t aangegeven. Het significantieniveau van dit verschil wordt verduidelijkt door middel van de gebruikelijke nomenclatuur: één ster wanneer het foutniveau 0.05 bedraagt, twee sterren bij een niveau van 0.01 en drie sterren wanneer het aanvaarde foutrisico beperkt is tot 0.001. 3.6.1. Beschrijving van de arbeidstevredenheid van de respondenten Tabel 45. Gemiddelde graad van arbeidstevredenheid voor het geheel van respondenten
Arbeidstevredenheid
Gemiddelde
Kwadratisch gemiddelde fout
Betrouwbaarheids -interval
1. Arbeidsbetrekkingen met superieuren
7.65
1.91
(5.74 ;9.56)
2. Arbeidsbetrekkingen met collega's
8.40
1.39
(7.01 ; 9.79)
3. type activiteit
8.14
1.48
(6.66; 9.62)
4. Inkomen
7.15
1.72
(5.43; 8.87)
5.Verantwoordelijkheden
7.71
1.76
(5.95; 9.47)
uitgeoefende
145 6. Uurrooster
7.76
2.00
(5.76; 9.76)
7. Promotiekansen
4.58
3.27
(1.31; 7.85)
8. Fysieke omgeving
7.23
1.89
(5.34; 9.12)
9. Dagelijks werkritme
7.13
1.86
(5.27; 8.99)
10. Carrièrekansen
5.29
3.27
(2.02; 8.56)
De gemiddelde quotering die aan elk besproken aspect van het werk werd gegeven, getuigt in het algemeen van de tevredenheid van de ondervraagde werknemers of exwerknemers. De meeste quoteringen liggen namelijk hoger dan 7/10. De aspecten van het werk waarover de respondenten zich tevreden tonen zijn: de arbeidsbetrekkingen met hun collega's (8,40), het soort activiteit die ze uitoefenen (8,14), het uurrooster (7,76), de verantwoordelijkheden die ze kunnen nemen bij hun werk (7,71), de arbeidsbetrekkingen met hun superieuren (7,65), de fysieke werkomgeving (7,23), hun inkomen (7,15) en het dagelijkse werkritme (7,13). De meningen zijn daarentegen meer verdeeld wanneer carrièrekansen en promotiemogelijkheden betreft, die een lagere gemiddelde quotering krijgen (5,29 en 4,58), met een grote variatie van deze cijfers. Deze resultaten lijken aan te geven dat Belgische werknemers veeleer tevreden zijn met hun beroepsleven. Toch weerspiegelt deze totaalvisie waarschijnlijk op gebrekkige wijze de mening van bepaalde groepen van werknemers die zich het slachtoffer voelen van geweld op het werk. Daarom wordt in de volgende paragrafen een specifieke analyse voorgesteld van de graad van arbeidstevredenheid van bepaalde subgroepen. 3.6.2. Pesterijen en arbeidstevredenheid
Tabel 46. Vergelijking van de gemiddelde graad van arbeidstevredenheid tussen de slachtoffers en de niet-slachtoffers van pesterijen. Arbeidstevredenheid
Gemiddelde bij de niet-slachtoffers
Gemiddelde bij de slachtoffers
Verschil in de gemiddelden
t
1. Arbeidsbetrekkingen met superieuren
7.87
6.16
1.71
8.18***
2. Arbeidsbetrekkingen met collega's
8.52
7.57
0.94
6.26***
3. type activiteit
8.23
7.45
0.78
4.66***
4. Inkomen
7.25
6.44
0.81
4.42***
5. Verantwoordelijkheden
7.85
6.67
1.18
5.75***
uitgeoefende
146
6. Uurrooster
7.84
7.17
0.67
3.19**
7. Promotiekansen
4.71
3.68
1.03
3.51***
8. Fysieke omgeving
7.36
6.23
1.14
5.81***
9. Dagelijks werkritme
7.22
6.53
0.69
3.45***
10. Carrièrekansen
5.32
5.02
0.30
n.s
Met uitzondering van het item carrièrekansen, voelen de slachtoffers van pesterijen zich in vergelijking met de niet-slachtoffers, opmerkelijk minder tevreden in alle beschouwde aspecten van het werk. Toch ligt het grootste deel van de gemiddelde quoteringen bij de slachtoffers hoger dan 6/10, ook voor de relationele aspecten, zowel met hun collega's (7,57) als met hun superieuren (6,16). De arbeidsbetrekkingen met deze laatsten worden minder bevredigend bevonden dan de arbeidsbetrekkingen tussen personen van eenzelfde hiërarchisch niveau.
147 De aspecten van het werk waarbij de slachtoffers van pesterijen zich het minst tevreden voelen betreffen de promotiemogelijkheden (3,68) en de carrièrekansen (5,02). De problematiek van pesterijen is dus niet enkel een relationeel probleem. Hier blijkt dat die ook gepaard gaat met een blokkering van het verloop van de beroepscarrière van de slachtoffers. 3.6.3. Ongewenst seksueel gedrag en arbeidstevredenheid Tabel 47. Vergelijking van de gemiddelde graad van arbeidstevredenheid tussen de slachtoffers en de niet-slachtoffers van ongewenst seksueel gedrag. Arbeidstevredenheid
Gemiddelde bij de nietslachtoffers
Gemiddelde bij de slachtoffers
Verschil in de gemiddelden
t
1. Arbeidsbetrekkingen superieuren
met
7.72
6.92
0.79
3.35***
2. Arbeidsbetrekkingen collega's
met
8.46
7.71
0.75
4.15***
3. type uitgeoefende activiteit
8.18
7.74
0.44
2.95**
4. Inkomen
7.18
6.83
0.35
5. Verantwoordelijkheden
7.78
6.96
0.82
6. Uurrooster
7.78
7.53
0.25
n.s
7. Promotiekansen
4.62
4.10
0.52
n.s
8. Fysieke omgeving
7.27
6.74
0.53
9. Dagelijks werkritme
7.16
6.84
0.32
10. Carrièrekansen
5.36
4.53
0.83
n.s 3.59***
2.75** n.s 2.40*
De slachtoffers van ongewenst seksueel gedrag zijn opmerkelijk minder tevreden dan de niet-slachtoffers wat betreft bepaalde aspecten van hun beroepsleven: de arbeidsbetrekkingen met superieuren en met collega's, het inkomen, het soort uitgeoefende activiteit, de fysieke werkomgeving en de carrièrekansen. De verschillen die we vaststellen wat betreft andere beschouwde aspecten van het werk zijn niet statistisch bevestigd.
148 3.6.4. Gender en arbeidstevredenheid. Tabel 48. Vergelijking van de gemiddelde graad van arbeidstevredenheid bij de mannen en de vrouwen. Arbeidstevredenheid
Gemiddelde bij de mannen
Gemiddelde bij de vrouwen
Verschil in de gemiddelden
t
1. Arbeidsbetrekkingen met superieuren
7.53
7.80
-0.27
2. Arbeidsbetrekkingen met collega's
8.37
8.43
-0.06
3. type activiteit
8.05
8.25
-0.20
4. Inkomen
7.15
7.14
-0.01
n.s
5.Verantwoordelijkheden
7.67
7.77
-0.10
n.s
6. Uurrooster
7.58
7.99
-0.41
-3.78***
7. Promotiekansen
5.03
4.03
1.01
5.148***
8. Fysieke omgeving
7.16
7.31
-0.15
n.s
9. Dagelijks werkritme
7.18
7.08
0.10
n.s
10. Carrièrekansen
5.55
4.97
0.58
uitgeoefende
-2.36*
n.s
-2.42*
2.99**
De resultaten tonen aan dat de vrouwen meer tevreden zijn dan mannen met betrekking tot hun arbeidsbetrekkingen met hun superieuren, het soort activiteit en het uurrooster. De mannen zijn daarentegen meer tevreden dan vrouwen wat betreft promotiemogelijkheden en de carrièrekansen die hun beroepsactiviteit hun biedt. De overige vastgestelde verschillen in gemiddelden zijn niet statistisch gevalideerd.
de
149 Conclusie De ondervraagde personen zijn over het algemeen tevreden met de verschillende aspecten van het werk. De enige uitzonderingen hierop zijn de carrièrekansen en de promotiemogelijkheden. In de huidige sociaal-economische context meent een aantal personen dat hun baan hun niet de mogelijkheid zal bieden om in hun beroepsstatuut te evolueren of dat hun baan niet duurzaam zal zijn. Het feit het slachtoffer te zijn van pesterijen heeft een impact op de arbeidstevredenheid: voor de meeste beschouwde aspecten van het werk, zijn de slachtoffers minder tevreden dan de niet-slachtoffers. Nochtans liggen de door de slachtoffers toegekende quoteringen veel hoger dan het gemiddelde, ook wat de arbeidsbetrekkingen betreft. Aangezien deze minder bevredigend worden geacht, worden de superieuren met de vinger gewezen. Pesten is vooral een problematiek die verband houdt met machtsverhoudingen. Wat de promotiemogelijkheden en de carrièrekansen betreft, verschilt de mening van de slachtoffers van psychologisch geweld op het werk niet van de mening van het geheel van de respondenten: deze beroepsaspecten zijn nog steeds de minst bevredigende. Pesterijen worden niet enkel als een relationeel probleem gezien maar lijken ook verband te houden met een gebrek aan positieve perspectieven in het carrièreverloop. Ongewenst seksueel gedrag heeft eveneens een impact op de arbeidstevredenheid maar die is niet zo algemeen als bij pesterijen. De verschillen tussen de slachtoffers en de niet-slachtoffers wat betreft tevredenheid houden vooral verband met de arbeidsbetrekkingen met superieuren en collega's, het inkomen en het soort beroepsactiviteit. De slachtoffers van ongewenst seksueel gedrag voelen zich eveneens minder tevreden dan de niet-slachtoffers wat betreft de fysieke werkomgeving en de carrièrekansen. Zoals bij pesterijen, worden de arbeidsbetrekkingen met superieuren minder bevredigend beschouwd dan de arbeidsbetrekkingen met collega's. Hierdoor wordt eveneens een verband gesuggereerd tussen ongewenst seksueel gedrag en de machtsdynamiek op het werk. De analyse van de arbeidstevredenheid vanuit een genderperspectief toont aan dat het werk de mannen en de vrouwen niet dezelfde voordelen biedt. De vrouwen zijn meer tevreden dan de mannen wat betreft de arbeidsbetrekkingen met hun superieuren, het soort activiteit en het uurrooster. De mannen zijn daarentegen meer tevreden dan de vrouwen wat betreft de promotiemogelijkheden en de carrièrekansen die hun beroepsactiviteit hun biedt.
150 3.7.
Kennis van de ondervraagde personen over de bescherming van de werknemers tegen geweld op het werk in België Inleiding
Op het ogenblik dat de gegevens van de enquête werden ingezameld, was de wet betreffende de bescherming van de werknemers tegen de verschillende vormen van geweld op het werk nog niet van kracht. Wel bestond in de Belgische wetgeving reeds een bepaling die in heel wat bedrijven werd toegepast met de bedoeling werknemers tegen ongewenst seksueel gedrag te beschermen. Uit de contacten die het onderzoeksteam legde met vertegenwoordigers van de verschillende beroepsmilieus, blijkt dat in een bepaalde aantal bedrijven en administraties de vertrouwenspersoon benoemd in het kader van de wetgeving betreffende ongewenst seksueel gedrag, eveneens werd aangesproken om in gevallen van pesterijen te bemiddelen. Bovendien werden bepaalde organisaties en bedrijven reeds geconfronteerd met klachten over pesterijen en hadden maatregelen getroffen om het probleem op te lossen, meestal geval per geval. Ook de vakbonden werden over de problematiek van pesterijen aangesproken en hadden reeds bepaalde maatregelen ter preventie en hulp aan de slachtoffers getroffen. Ook de medische dienst op het werk werd voor dit soort situaties reeds gesensibiliseerd. Daarom leek het interessant de ondervraagde werknemers en ex-werknemers te vragen of ze op de hoogte waren van de wettelijke maatregelen die beogen hen tegen dergelijk vijandig gedrag te beschermen. Aangezien deze gegevens verzameld werden vóór de aanneming van de wet en de bewustmakingscampagne van de werknemers betreffende de verschillende vormen van geweld op het werk, zullen de ingezamelde gegevens tijdens een later onderzoek met nieuwe informatie moeten worden aangevuld en vergeleken. De resultaten die in dit deel van het onderzoek worden voorgesteld zullen ook op bivariate wijze, aan de hand van contingentietafels worden geanalyseerd. Deze analysemethode van de gegevens zal het mogelijk maken de mening van de slachtoffers van pesterijen en ongewenst seksueel gedrag te vergelijken met die van de nietslachtoffers, en de mening van mannen te vergelijken met die van vrouwen.
151 3.7.1. Wetgeving op nationaal niveau Nadat zij zich hadden uitgesproken over vijandig gedrag dat ze mogelijkerwijs op hun werk hadden vastgesteld werden de ondervraagde personen de volgende vraag gesteld: "Bestaat volgens u in België een wetgeving die de werknemers beschermt tegen het gedrag waarover we het zonet hebben gehad?" a) Pesterijen en de kennis van de Belgische wetgeving betreffende de bescherming tegen geweld op het werk Tabel 49. Verband tussen pesterijen en de kennis van de Belgische wetgeving. De niet-slachtoffers pesterijen
van De slachtoffers van pesterijen
Totaal
n
%
n
%
n
%
Ja
772
65%
103
66.9%
875
65.2%
Neen
415
35%
51
33.1%
466
34.8%
Totaal
1187
100%
154
100%
1341
100%
X²
n.s
De meerderheid van de ondervraagde personen (65,2%) meende dat in België een wetgeving bestaat die het mogelijk maakt geweld op het werk te bestrijden. De ondervraagde werknemers en ex-werknemers lijken dus relatief goed op de hoogte te zijn van het bestaan van een referentiekader om zich te kunnen verdedigen in geval van geweld op het werk. De slachtoffers van pesterijen zijn niet minder geïnformeerd dan de niet-slachtoffers. Geen enkel significant verschil kon tussen deze twee groepen worden aangetoond. b) Ongewenst seksueel gedrag en de kennis van de Belgische wetgeving betreffende bescherming tegen geweld op het werk. Tabel 50. Verband tussen ongewenst seksueel gedrag en de kennis van de Belgische wetgeving. De niet-slachtoffers van osg
De slachtoffers van osg
Totaal
n
%
n
%
n
%
Ja
804
65.2%
71
66.4%
875
65.2%
Neen
430
34.8%
36
33.6%
466
34.8%
Totaal
1234
100%
107
100%
1341
100%
X²
n.s
152 Wanneer men de mening van de slachtoffers van ongewenst seksueel gedrag vergelijkt met die van de niet-slachtoffers, kan geen significant verschil tussen beide groepen worden aangetoond. c) Gender en de kennis van de Belgische wetgeving betreffende geweld op het werk Tabel 51. Verband tussen het geslacht van de respondenten en de kennis van de Belgische wetgeving. Mannen
Vrouwen
Totaal
n
%
n
%
n
%
Ja
496
66.1%
379
64.1%
875
65.2%
Neen
254
33.9%
212
35.9%
466
34.8%
Totaal
750
100%
591
100%
1341
100%
X²
n.s
Zoals de bovenstaande tabel aantoont, kon verhoudingsgewijs geen significant verschil worden aangetoond tussen het aantal vrouwen en het aantal mannen dat op de hoogte was van het bestaan van een Belgische wetgeving ter bestrijding van geweld op het werk. Hoewel iets minder vrouwen bevestigend hebben geantwoord, wordt dit verschil niet statistisch bevestigd. 3.7.2. Voorschriften op het niveau van de onderneming Er werd ook een vraag met betrekking tot de voorschriften in de bedrijven of administraties gesteld: "Bestaan binnen uw bedrijf of administratie voorschriften ter bestrijding van het besproken gedrag?" a) Pesterijen en de kennis van het bestaan van voorschriften binnen de organisatie Tabel 52. Verband tussen pesterijen en de kennis van het bestaan van voorschriften binnen de organisatie. De niet-slachtoffers pesterijen
van De slachtoffers van pesterijen
Totaal
n
%
n
%
n
%
Ja
340
28.6%
54
35.1%
394
29.4%
Neen
847
71.4%
100
64.9%
947
70.6%
Totaal
1187
100%
154
100%
1341
100%
X²
n.s
153 De grote meerderheid van de ondervraagde personen is niet op de hoogte van het bestaan van interne voorschriften in hun bedrijf of administratie ter bestijding van vijandige gedragingen die hun in het kader van dit onderzoek werden voorgesteld. Dit betekent dat, wegens het gebrek aan een duidelijke en op alle beroepsmilieus toepasbare wetgeving, de bedrijven geen of onvoldoende maatregelen hebben getroffen om het welzijn van hun werknemers te bevorderen of hun doeltreffend in te lichten. Deze resultaten tonen aan dat het noodzakelijk is de beroepsmilieus bewust te maken van de verschillende vormen van geweld op het werk en van de noodzaak maatregelen te treffen ter preventie en bestrijding van dergelijk vijandig gedrag. Hoewel het aandeel van de slachtoffers dat op de hoogte is van interne maatregelen binnen hun bedrijf, hoger ligt dan dat van de niet-slachtoffers, wordt dit verschil niet statistisch bevestigd. b) Ongewenst seksueel gedrag en de kennis van het bestaan van voorschriften binnen de organisatie Tabel 53. Verband tussen ongewenst seksueel gedrag en de kennis van het bestaan van voorschriften binnen de organisatie. De niet-slachtoffers van osg
De slachtoffers van osg
Totaal
n
%
n
%
n
%
Ja
361
29.3%
33
30.8%
394
29.4%
Neen
873
70.7%
74
69.2%
947
70.6%
Totaal
1234
100%
107
100%
1341
100%
X²
n.s
Er kon geen enkel significant verschil worden aangetoond tussen de mening van de slachtoffers van ongewenst seksueel gedrag en van de niet-slachtoffers omtrent het bestaan van voorschriften binnen hun werkomgeving. c) Gender en de kennis van het bestaan van voorschriften binnen de organisatie bij de mannen en de vrouwen. Tabel 54. Verband tussen het geslacht van de respondenten en de kennis van het bestaan van voorschriften binnen de organisatie. Mannen
Vrouwen
Totaal
n
%
n
%
n
%
Ja
248
33.1%
146
24.7%
394
29.4%
Neen
502
66.9%
445
75.3%
947
70.6%
Totaal
750
100%
591
100%
1341
100%
X²
11.141***
154
Meer mannen dan vrouwen zijn op de hoogte van het bestaan van maatregelen getroffen door hun bedrijf of organisatie ter preventie en bestrijding van vormen van vijandig gedrag zoals voorgesteld in het kader van de telefonische enquête. Dit resultaat lijkt verassend in die zin dat de maatregelen die de beroepsmilieus tot nog toe in toepassing van de Belgische wetgeving dienden te treffen, ongewenst seksueel gedrag betroffen, te weten een vorm van geweld die vooral de vrouwen treft. Men zou verwachten dat de vrouwen beter ingelicht zijn over de voorschriften binnen hun bedrijf of administratie betreffende geweld op het werk, wat duidelijk niet het geval is. De interpretatie van deze resultaten blijft echter beperkt aangezien de vraag niet preciseerde of de maatregelen in kwestie specifiek de problematiek van pesterijen betrof. Daarom werd er een preciezere vraag gesteld die betrekking had op de kennis van de respondenten over het bestaan van een vertrouwenspersoon of -dienst binnen het bedrijf. De resultaten van deze vraag worden in de volgende paragraaf voorgesteld. 3.7.3. Kennis van de vertrouwenspersoon of -dienst. De volgende vraag werd gesteld: "Kent u de vertrouwenspersoon of vertrouwensdienst binnen uw bedrijf of administratie?" a) Pesterijen en de kennis van de vertrouwenspersoon of -dienst Tabel 55. Verband tussen pesterijen en de kennis van de vertrouwenspersoon of -dienst. De niet-slachtoffers pesterijen
van De slachtoffers van pesterijen
Totaal
n
%
n
%
n
%
Ja
569
47.9%
86
55.8%
655
48.8%
Neen
618
52.1%
68
44.2%
686
51.2%
Totaal
1187
100%
154
100%
1341
100%
X²
n.s
Minder dan de helft van de ondervraagde personen (48,8%) verklaart de vertrouwenspersoon of -dienst te kennen die in het kader van de wetgeving betreffende ongewenst seksueel gedrag werd aangesteld. Dit resultaat dient echter genuanceerd te worden: voor een bepaald aantal respondenten geldt deze wettelijke bepaling niet aangezien ze in bepaalde activiteitensectoren, zoals bijvoorbeeld het onderwijs, niet van toepassing is. Dit percentage blijft evenwel heel laag, wat kan betekenen dat bedrijven en administraties niet in orde zijn met deze wetgeving, of dat ze hun personeel onvoldoende over het bestaan van deze vertrouwenspersoon of -dienst hebben ingelicht. Hoewel het aantal personen dat de vertrouwenspersoon of -dienst kent proportioneel hoger ligt bij de slachtoffers van pesterijen dan bij de niet-slachtoffers, wellicht omdat deze eerste groep zelf heeft geprobeerd informatie in te winnen over de verschillende mogelijke middelen om het probleem waarmee ze werden geconfronteerd op te lossen, is het verschil niet statistisch bewezen.
155
a) Ongewenst seksueel gedrag en de kennis van de vertrouwenspersoon of -dienst Tabel 56. Verband tussen ongewenst seksueel gedrag en de kennis van de vertrouwenspersoon of -dienst. De niet-slachtoffers van osg
De slachtoffers van osg
Totaal
n
%
n
%
n
%
Ja
601
48.7%
54
50.5%
655
48.8%
Neen
633
51.3%
53
49.5%
686
51.2%
Totaal
1234
100%
107
100%
1341
100%
X²
n.s
Geen enkel statistisch significant verschil kon worden aangetoond met betrekking tot de kennis van de werknemers, slachtoffers en niet-slachtoffers van ongewenst seksueel gedrag, over het bestaan van een vertrouwenspersoon of -dienst. c) Gender en de kennis van de vertrouwenspersoon of -dienst bij mannelijke en vrouwelijke werknemers. Tabel 57. Verband tussen de kennis van de vertrouwenspersoon of -dienst en het geslacht van de respondent. Mannen
Vrouwen
Totaal
n
%
n
%
n
%
Ja
380
50.7%
275
46.5%
655
48.8%
Neen
370
49.3%
316
53.5%
686
51.2%
Totaal
750
100%
591
100%
1341
100%
X²
n.s
Hoewel het aantal respondenten die de vertrouwenspersoon of -dienst kennen proportioneel iets hoger ligt bij de mannen dan bij de vrouwen, wordt dit verschil niet statistisch gevalideerd.
156 Conclusie Verrassend genoeg stellen we vast dat een grote meerderheid van de ondervraagden (65,2%) denkt dat in België een wetgeving bestaat ter bestrijding van geweld op het werk. Deze wetgeving werd in het kader van het onderzoek vermeld. Dit cijfer vermindert naarmate de vragen met betrekking tot de toepassing van deze wetgeving preciezer worden: 29,4% van de personen hebben bevestigend geantwoord op de vraag betreffende het bestaan van voorschriften binnen het bedrijf of de administratie. 48,8% van de personen hebben vermeld de vertrouwenspersoon of -dienst van hun organisatie te kennen. Het verschil tussen beide percentages suggereert dat sommige personen die verklaren de interne voorschriften van de organisatie ter bestrijding van geweld op het werk niet te kennen, wellicht aan pesterijen in het bijzonder hebben gedacht. Op het moment van de gegevensinzameling waren de maatregelen die de wet thans oplegt nog niet van toepassing en slechts weinig bedrijven en organisaties hadden vóór de publicatie van de wet een intern beleid terzake ingevoerd. Geen enkel verschilpunt kon statistisch worden uitgewezen tussen de slachtoffers van pesterijen en/of ongewenst seksueel gedrag en de niet-slachtoffers. Een enkel verschil werd door de teststatistiek bevestigd. Het betreft de mening van de mannen en de vrouwen betreffende het bestaan van voorschriften binnen de organisatie ter bestrijding van geweld op het werk: meer mannen (33,1%) dan vrouwen (24,7%) zijn op de hoogte van het bestaan van dergelijke voorschriften. Dit bevestigt de interpretatie over de duidelijkheid van deze vraag. Het merendeel van de ondervraagden hebben wellicht aan de specifieke problematiek van pesterijen gedacht .
157
CONCLUSIE VAN HET KWANTITATIEF ONDERZOEK De kwantitatieve enquête die bij een willekeurige en representatieve steekproef uit de Belgische actieve bevolking werd uitgevoerd heeft kunnen uitwijzen dat de fenomenen van geweld op het werk, zoals pesterijen, ongewenst seksueel gedrag en fysiek geweld in het beroepsleven in ons land een realiteit zijn. 11,5% van de personen die bereid waren deel te nemen aan de enquête verklaarden zich minstens eenmaal het slachtoffer van pestgedrag te hebben gevoeld; 8,0% verklaarden het slachtoffer van ongewenst seksueel gedrag te zijn geweest en 3,5% verklaarden het slachtoffer van fysiek geweld te zijn geweest. De problematiek van pesterijen en ongewenst seksueel gedrag werden aan een diepgaande analyse onderworpen. Pesterijen Factoren die de werksituatie karakteriseren, zoals de activiteitensector, het arbeidsstatuut, de bedrijfstak en de grootte van de onderneming, konden op significante wijze met het optreden van dit soort fenomeen in verband worden gebracht. In de overheidssector (17,4%), meer dan in de privé-sector (8,8%), hebben werknemers verklaard het slachtoffer van pesterijen te zijn. De overheidsadministratie vertegenwoordigt het hoogste percentage slachtoffers (23,2%), gevolgd door het onderwijs (15,4%) en de bank- en verzekeringssector (14,8%). Het aantal slachtoffers stijgt proportioneel naarmate de grootte van het bedrijf toeneemt (7,8% in bedrijven met minder dan 50 werknemers, 14,8% in bedrijven met 50 tot 500 werknemers, en 17,9% in bedrijven met meer dan 500 werknemers). Ook het arbeidsstatuut houdt verband met het feit al dan niet slachtoffer te zijn. Zo worden bij de loontrekkenden de bedienden (14,7%) vaker gepest dan de arbeiders (9,2%). Daarentegen verklaren heel wat minder zelfstandigen en personen met een vrij beroep (3,9%) slachtoffer te zijn. Andere eigenschappen van de ondervraagde personen hadden als risicofactoren kunnen worden vermeld, zoals het geslacht, de leeftijd, de nationaliteit en het opleidingsniveau. Er werd evenwel geen enkel statistisch significant verband vastgesteld. Aan de hand van een diepgaandere statistische analysemethode konden de risico's die de werknemers lopen nauwkeuriger worden bepaald. De multivariate analyse bevestigt drie risicofactoren. Ten eerste lopen de personen die in Brussel wonen tweeënhalf maal meer kans zich over pesterijen te beklagen dan personen die in het noorden van het land wonen. Ten tweede lopen de werknemers uit de overheidssector bijna twee maal meer kans met deze problematiek te worden geconfronteerd dan werknemers uit de privé-sector. Ten derde lopen de werknemers van een bedrijf of administratie met meer dan 500 werknemers bijna twee maal meer kans het slachtoffer van pesterijen te worden dan werknemers van een bedrijf met minder dan 50 personen.
158 Overigens verklaren meer inwoners van Wallonië dan van Vlaanderen slachtoffer te zijn, hoewel de multivariate analyse een minder sterk verband aanwijst dan voor Brussel het geval was.
159 Het fenomeen van pesterijen op het werk lijkt vooral in verband te staan met de machtsverhoudingen die zich op het werk ontwikkelen. 63,2% van de slachtoffers melden gevallen van pesterijen op het werk door een persoon van een hogere hiërarchische positie dan zijzelf. Deze schatting houdt rekening met personen die meerdere daders van verschillend hiërarchisch statuut hebben aangewezen. Meestal zijn het de mannen die, zowel door mannelijke als vrouwelijke slachtoffers, als de daders van de pesterijen worden aangewezen. Deze situatie vertegenwoordigt meer dan driekwart van de beschreven gevallen: 77,6%, indien rekening wordt gehouden met de personen die verklaarden het slachtoffer van meerdere individuen van verschillend geslacht te zijn geweest. Het verband tussen het geslacht van het slachtoffer en dat van de dader van de pesterijen wordt statistisch bevestigd. De meerderheid (64,4%) van de slachtoffers van pesterijen heeft de impact van deze benarde situatie op hun gezondheidstoestand bevestigd. Van hen hebben meer vrouwen (75,4%) dan mannen (54,5%) een achteruitgang van hun psychologische of fysieke toestand gemeld. Iets meer dan de helft (54,1%) van de slachtoffers van pesterijen op het werk beweert dat deze benarde situatie negatieve gevolgen op hun beroepsleven heeft gehad. Ook hier hebben meer vrouwen (64,3%) dan mannen (44,9%) de impact van de pesterijen op hun beroepsleven gemeld. Bovendien verklaren de slachtoffers van pesterijen minder tevreden te zijn met hun werk dan de niet-slachtoffers. Met uitzondering van het aspect van het werk dat de carrièrekansen betreft, vertonen alle andere items van de schaal die de ondervraagden werd voorgelegd hetzelfde verschil. Ongewenst seksueel gedrag Wat het ongewenst seksueel gedrag betreft tonen de resultaten van de bivariate statistische analyse aan dat vrouwen de voornaamste slachtoffers blijven (10,8% tegenover 5,7% bij de mannen); dat de jongste werknemers (minder dan 40 jaar), hoewel dit fenomeen bij alle leeftijdsgroepen aanwezig is, er het vaakst aan worden blootgesteld,. Er worden twee maal zoveel slachtoffers vastgesteld zijn bij alleenstaanden dan bij personen die verklaard hebben met een partner samen te leven. De anciënniteit bij het uitoefenen van de beroepsactiviteit zou ook het ongewenst seksueel gedrag afremmen. Overigens worden verhoudingsgewijs meer slachtoffers geteld bij personen met een arbeidsovereenkomst van bepaalde duur. Aan de hand van een diepgaandere statistische analysemethode konden de risico's die de werknemers lopen nauwkeuriger worden bepaald. De multivariate analyse bevestigt drie van deze risicofactoren. Ten eerste lopen alleenstaanden tweemaal meer kans in het kader van hun beroepsactiviteit het slachtoffer van ongewenst seksueel gedrag te worden dan personen met een partner. Ten tweede lopen de vrouwen tweemaal meer kans dan de mannen het slachtoffer van dergelijk gedrag op het werk te worden. Ten derde lopen personen met minder dan vijf jaar anciënniteit bijna driemaal meer kans aan ongewenst seksueel gedrag te worden blootgesteld dan personen met een anciënniteit van meer dan 21 jaar.
160 De machtsuitoefening staat in vele gevallen in verband met het fenomeen van ongewenst seksueel gedrag, 57,8% van de slachtoffers duiden een hiërarchische superieur als dader van de feiten aan. Deze schatting houdt rekening met de gevallen waarin de ondervraagde personen meerdere daders van verschillend hiërarchisch statuut hebben aangewezen. Zowel mannen als vrouwen hebben verklaard heel vaak het slachtoffer te zijn van mannelijke daders. Zoals bij pesterijen, vertegenwoordigt deze situatie meer dan driekwart van de beschreven gevallen (78,2% indien rekening wordt gehouden met de personen die meerdere daders van verschillend geslacht hebben aangewezen). Nochtans werd het verband tussen de seksuele identiteit van het slachtoffer en die van de vermoedelijke dader niet statistisch gevalideerd, wegens de onevenredigheid die bestaat tussen bepaalde groepen (ongewenst seksueel gedrag "vrouw jegens man" en "vrouw jegens vrouw") die in de statistische analyse werden bestudeerd. Bijna de helft van de slachtoffers van ongewenst seksueel gedrag (48,5%) heeft de impact van deze situatie op hun gezondheidstoestand bevestigd. Zoals bij pesterijen, hebben meer vrouwen (59,7%) dan mannen (30,8%) gewag gemaakt van een achteruitgang van hun fysieke of psychologische toestand na een benarde situatie op het werk te hebben meegemaakt. Nochtans zijn de vormen van "ongewenst seksueel gedrag" waarmee de mannen en de vrouwen worden geconfronteerd niet dezelfde. De meetschaal van ongewenst seksueel gedrag bevat immers items van variabele ernstigheidsgraad. De gedragingen waaraan de vrouwen worden blootgesteld zijn vaak niet dezelfde als deze waaraan de mannen worden blootgesteld. Ongeveer een derde van de personen die als slachtoffers van ongewenst seksueel gedrag werden beschouwd hebben het negatieve effect van deze toestand op hun beroepsleven bevestigd. Bovendien hebben de personen die zich het slachtoffers van ongewenst seksueel gedrag noemen, verklaard minder tevreden te zijn met hun werk dan de niet-slachtoffers wat de volgende aspecten van hun werk betreft: de arbeidsbetrekkingen met superieuren en met collega's, het inkomen, het soort uitgeoefende activiteit, de fysieke werkomgeving en de carrièrekansen.