DEEL I GROTE KWALEN, GROTE REMEDIES Evolutieleer, Landbouwcrisis, Question des Humanités en Pedagogiek als Zoötechnie Ca. 1870 - 1900
(Het kind) ‘is nog een echte wilde die alle dierlijke tendensen van de menselijke natuur manifesteert. Daarom dat we niet aarzelen te zeggen dat men zeer groot profijt kan trekken uit de toepassing van de wetten van de zoötechnie in zijn eerste levensjaren, wanneer de onontwikkelde morele vermogens nog de heerschappij van het beest verzekeren.’I1 (Alphonse Proost, 1881)
,
&·HVWXQYUDLVDXYDJHTXLPDQLIHVWHHQFRUHWRXWHVOHVWHQGDQFHVDQLPDOHVGHODQDWXUH
KXPDLQH9RLOjSRXUTXRLQRXVQ·KpVLWRQVSDVjGLUHTX·RQSHXWWLUHUOHSOXVJUDQGSURILWGH O·DSSOLFDWLRQ GHV ORLV GH OD ]R|WHFKQLH DX SUHPLHU kJH ORUVTXH OHV IDFXOWpV PRUDOHV QRQ GHYHORSSpHVDVVXUHQWHQFRUHODUqJQHGHODErWH
23
|1| GODSDIENST & WETENSCHAP IN DE LAAT-NEGENTIENDE EEUWSE CULTUUR 1900: De Nieuwe Verlichting
Brussel, 1900. Op zondag 11 februari, om drie uur ’s namiddags, opende in de grote zaal van Hotel Ravenstein de eerste Algemene Vergadering van de Ligue de l’Education Familiale. De zaal was te klein voor de twee tot driehonderd notabelen (adel, artsen, parlementsleden)2 die hadden gereageerd op de persoonlijke uitnodigingen of op de aankondigingen in de Brusselse pers. De stichter van de Ligue, Alphonse Proost, liet zich verontschuldigen.3 Pol Demade, arts, schrijver en christen-democraat, stelde het programma van de nieuwe vereniging voor aan het publiek. Het hoofddoel was: ‘de introductie van de wetenschap in het gezin, door middel van de vrouw.’I4 De officiële naam van de vereniging werd nooit gebruikt - te onhandig: Ligue nationale pour la vulgarisation des sciences pratiques, pédagogiques et sociologiques dans les familles.5 Maar hij gaf wel beter aan dan de korte versie wat nu precies de bedoeling was. De Ligue was niet uitsluitend een pedagogische vereniging. Ook fysica, chemie, hygiëne en puériculture hadden hun plaats in het huisgezin. Moeders moesten ook voedingsdeskundigen worden. Ze mochten zich niet koesteren, zei Demade in zijn openingstoespraak, in de illusie dat hun melkleverancierster wel een ‘eerlijke landbouwster’ zou zijn met een ‘gezonde koe’.6 Ze moesten de kwaliteit van de melk zelf controleren, met apparaten als de crémomètre, de pèse-lait en de
,
/D /LJXH GH O·(GXFDWLRQ )DPLOLDOH P·D FRQILp O·KRQQHXU GH YRXV H[SRVHU VRQ
SURJUDPPH OHTXHO FRPSRUWH HVVHQWLHOOHPHQW FHFL ¶O·LQWURGXFWLRQ GH OD VFLHQFH GDQV OD IDPLOOHSDUO·LQWHUPpGLDLUHGHODIHPPH
24
lacto-densimètre.7 Ook de opvoeding moest in het teken staan van de wetenschap – Demade steunde de nieuwe, ‘wetenschappelijke’ pedagogiek, de zogenaamde pedologie: ‘Laat dit woord (pedagogiek), enigszins nefast geworden omdat het heeft gediend om handelswijzen te maskeren die eerder de barbarij dan de beschaving waardig waren, u niet afschrikken. Dat het, in uw geest, de betekenis hebbe van een nieuwe en weldoende wetenschap, nauwelijks gisteren geboren, maar reeds gebaseerd op de observatie en de ervaring.’I8
‘Nauwelijks gisteren geboren’: als geboortedatum van de pedologie in België werd vaak 1895 genoemd, toen de arts Jean Demoor aan de Universiteit van Brussel zijn leergang begon over ‘les bases scientifiques de l’education’. Demoor was er die dag in Hotel Ravenstein ook bij: het eerste jaar was hij medewerker van de Revue de l’Education Familiale, het tijdschrift van de vereniging - net als zijn Antwerpse collega-pedoloog Carolus Médard Schuyten.9 De meeste katholieken reageerden op de pedologie op zijn best afwachtend. Alphonse Proost, daarentegen, sprak in 1900 over ‘een totale revolutie van de pedagogiek’, over het ‘bouleverseren’ van de bestaande pedagogiek, over hoe de bestaande methodes ‘helemaal overhoop zouden worden gehaald’.II10 De jaren rond de eeuwwisseling waren voor vele tijdgenoten niets anders dan de ‘nieuwe verlichting’. Schrijver-politicus Henry Carton de Wiart citeerde Talleyrand - wie ’89 niet heeft meegemaakt, beseft niet wat een plezier het kan zijn te leven - en voegde eraan toe dat hij dat wel besefte: hij had 1900 meegemaakt.11 Hij zei dat in 1945, toen de tussenliggende jaren, door contrast, de herinnering meer helder deed uitschijnen.12 Ook antropoloog Etienne De Greeff keek er rond dezelfde tijd met verbazing op terug: ‘De verschijning van het wetenschappelijk ,
4XH FH PRW GHYHQX HQ TXHOTXH VRUWH QpIDVWH SRXU DYRLU VHUYL j GpJXLVHU GHV
SURFpGpV SOXW{W GLJQHV GH OD EDUEDULH TXH GH OD FLYLOLVDWLRQ QH YRXV HIIDURXFKH SDV 4X·LO GHPHXUH GDQV YRV HVSULWV DYHF OD VLJQLILFDWLRQ G·XQH VFLHQFHQRXYHOOHHWELHQIDLVDQWHQpH G·KLHUjSHLQHPDLVIRQGpHGpMjVXUO·REVHUYDWLRQHWO·H[SpULHQFH ,,
¶XQHUpYROXWLRQFRPSOqWHGHODSpGDJRJLH·
25
tijdvak had de mens dronken gemaakt.’I De ‘bevrijdende literatuur van 1900’ meldde dat het obscurantisme ten einde was, dat de wetenschap de mens zou bevrijden van ziekte en honger, dat de wetenschap de mens eindelijk zou toelaten op te staan uit zijn geknielde houding; met de wetenschap als gids was hij niet langer ‘ten prooi aan de uitbuiters van de vrees.’II13Auguste Lameere, bioloog en rector van de Université Libre, zag in 1907 de mensheid uit de duisternis te voorschijn komen: ‘de fantomen geschapen door onze angstige voorouders beginnen te vervliegen’; ‘hier en daar zien we klaarheid; ‘de waarheid komt ons voor als stralend en schoon, ze jaagt ons geen angst aan.’ ‘Wij hebben begrepen wat wij zijn: niet de schepselen van een antropomorfe God, maar de zonen van de energie.’III14 Te verwachten woorden van de rector van een strijdbaar vrijzinnige universiteit, maar de katholiek Proost sprak, op die laatste zin na, dezelfde taal. In 1885 zei hij dat alleen de wetenschap ‘daglicht kon brengen in het duister van de onwetendheid, waarin de moderne mens nog steeds worstelt’.IV15 Zo moest ook de volledige pedagogische traditie van tafel worden geveegd. Alfred Binet had in 1898 verklaard dat het ging om niets anders dan verbiage – woordenkramerij, kletspraatjes. Het waren niet de enige controversiële stellingen die de Ligue lanceerde. Het eerste wat de mens moest leren, zei Pol Demade, was een goed dier te zijn. Uit de soms bitse toespraak van Demade bleek dat het initiatief zich moest ontwikkelen in een vijandig milieu. Zelfs de brieven met gelukwensen leken eerder damning with faint praise. Een felicitatiebrief van de Leuvense professor filologie en pedagogiek François Collard, die ook lid werd, spoorde de initiatiefnemers aan zich eerder te ,
¶/·DSSDULWLRQGHO·qUHVFLHQWLILTXHO·DYDLWHQLYUp·
,,
¶ODOLWWpUDWXUHOLEpUDWULFHGH·¶HQSURLHDX[H[SORLWDQWVGHODSHXU·
,,,
¶(SDLVVHV VRQW OHV WpQqEUHV GH QRWUH LJQRUDQFH QRXV QRXV DYDQoRQV j WkWRQV GDQV
XQH QXLW SURIRQGH PDLV OHV IDQW{PHV FUppV SDU O·LPDJLQDWLRQ GH QRV DQFrWUHV WHUULILpV FRPPHQFHQW j V·pYDQRXLU GpMj QRXV HQWUHYR\RQV GHV FODUWpV OD YpUWp QRXV DSSDUDvW UDGLHXVHHWEHOOHHOOHQHQRXVIDLVSDVSHXU1RXVDYRQVDSSULVFHTXHQRXVVRPPHVQRQ OHVFUpDWXUHVG·XQ'LHXDQWKURSRPRUSKHPDLVOHVILOVGHO·pQHUJLH· ,9
¶OD FXOWH GHV VFLHQFHV VHXO HW SDUWLFXOLqUHPHQW GHV VFLHQFHV GH OD QDWXUH SHXW
FRQWULEXHU j IDLUH OH MRXU GDQV OHV WpQqEUHV GH O·LJQRUDQFH R O·KRPPH PRGHUQH VH GpEDW HQFRUHVRXYHQWjVRQLQVX·
26
laten inspireren door spirituele psychologie dan door laag-bijde-gronds materialisme: de pedagogiek was niet het diensmeisje van de biologie. Collard gaf Proost een lesje: ‘raak niet lichtzinnig in vervoering voor opvoedkundige systemen die de hemel op aarde beloven; verzet u tegen die hardnekkige vernieuwers die het verleden willen uitwissen.’16I De nieuwe vereniging kreeg wél een ondubbelzinnig hartelijke felicitatiebrief van de Fransman Jules Payot: ‘We hebben burgers nodig die kunnen nadenken, observeren, die de mist van woorden kunnen verjagen, van de leugenachtige formules die de maatschappelijke werkelijkheid aan ons oog onttrekken.’II17
Jules Payot was voor katholieken geen voor de hand liggende bondgenoot. Hij was één van de voornaamste inspiratoren van de omstreden cours de morale laique in de Franse scholen; zijn werken waren verboden door de Franse bisschoppen; in Frankrijk namen strijdbare katholieken hem steeds meer onder vuur. George Valois, Frans conservatief katholiek denker, deed Payot in 1911 af als een voorzanger van de Religion du Progrès, een dogmatische pseudo-wetenschapper en een ‘mediocre verstand’ die zonder kop-zorgen onderzoeksresultaten vervalste, als dat maar de katholieke godsdienst kon schaden.18 De Ligue van haar kant beschouwde Payot’s L’Education de la Volonté als een klassieker en beval het boek iedereen aan. Payot bedankte Proost in zijn brief met gelukwensen voor de vriendelijke woorden die deze over had voor l’Education de la volonté; hij werd ook corresponderend lid van de Ligue 19 De Ligue was een initiatief genomen door katholieken (Proost was diepgelovig; Demade’s literaire werk grensde aan de mystiek) maar daarom nog geen katholiek inititiatief. Niemand werd uitgesloten van medewerking of lidmaatschap. Iedereen was welkom: ‘moeders, jonge meisjes, pas getrouw,
¶« QH YRXV HQWKRXVLDVPH] SDV j OD OpJqUH SRXU GHV V\VWqPHV HGXFDWLIV TXL
SURPHWWHQW PRQWV HW PHUYHLOOHV GpILH]YRXV GH FHVLQQRYDWHXUVKDUGLVTXLIRQWWDEOHUDVH GXSDVVp· ,,
,O QRXV IDXW GHV FLWR\HQV TXL VDFKHQW UpIOpFKLU REVHUYHU TXL VDFKHQW GLVVLSHU OH
EURXLOODUGGHPRWVGHIRUPXOHVPHQVRQJqUHVTXLQRXVFDFKHQWOHVUpDOLWpVVRFLDOHV
27
den, toekomstige religieuzen, schoolmeesteressen, tantes, voorouders, blondines en brunettes’.I20 En ook vaders, broers, neven, zonen. Opmerkelijk is dat Demade uitdrukkelijk verklaarde ‘geen politieke verdeeldheid’ te willen. 21II De historiografie meldt dat vanaf de eerste schoolstrijd (1879-1884) de maatschappij gepolariseerd raakte in twee groepen. Katholieken en liberalen sloten zich op in hun eigen kamp. Een Nederlandse dominee op bezoek in La Roche-en-Ardennes in 1879 en de daaropvolgende jaren tekende op dat de Belgische toeristen zich terugtrokken in twee hotels: een liberaal en een katholiek, en geen onderling contact hadden. De eigenaar van het katholieke hotel was burgemeester; die van het liberale hotel hoofd van de schoolcommisie – vandaar het conflict. Dominee Perk koos zelf geen kant en verbleef in beide hotels. (Het liberale Hôtel des Ardennes was het beste, al had het katholieke Hôtel du Nord een betere keuken.)22 Verhalen als deze zijn er genoeg; er zijn ook vele deelstudies, maar een overzichtswerk ontbreekt. Maar op de deur van de Ligue stond verboden toegang voor politiek, dus mocht ook Jean Demoor binnen (die een sociologische studie had geschreven met de socialistische leider Vandervelde) of Médard Carolus Schuyten, die nog had gedoceerd aan de Université Nouvelle (1895-1920) een anarchistische afsplitsing van de Brusselse Université Libre. Met hun hulp wilden Proost en Demade ‘de introductie van de wetenschap’ (en de sociologie) ‘in het huisgezin door middel van de vrouw’.III Het lijkt ongerijmd, in een periode waarin de katholieke partij zijn verzet tegen de leerplicht nog niet had opgegeven, met het argument dat dit het gezag van de vader zou aantasten. Katholieken stonden rond 1900 nog grotendeels vijandig tegen het doceren van sociologie aan de universiteit van Leuven, niet het minst omwille van de biologische metaforen.23 In de katholieke beeldwereld van die tijd lijkt ‘de introductie van de sociologische wetenschap in het gezin’ niets anders dan blasfemie. ,
¶PqUHV GH IDPLOOH MHXQHV ILOOHV QRYLFHV GX PDUULDJH UHOLJLHXVHV IXWXUHV PDvWUHVVHV
G·pFROHWDQWHVDwOHXOHVEORQGHVRXEUXQHV· ,,
¶,O\DGDQVQRWUHSD\VDVVH]G·HQGURLWVRO·RQV·RFFXSHGHFHWREMHWSRXUTXHQRXV
SXLVVLRQVpFULUHVXUQRWUHSRUWH¶'pIHQVHjODSROLWLTXHG·HQWUHULFL· ,,,
¶O·LQWURGXFWLRQGHODVFLHQFHGDQVOHVIDPLOOHVSDUO·LQWHUPpGDLUHGHODIHPPH·
28
Het gezin was het zinnebeeld van alles waar ze voor stonden: het gezag van de vader, de liefde van de moeder, de orde door God gewild. Sociologie was alles waar ze tegen waren: etatisme, Franse Revolutie, materialisme. Ook Alphonse Proost had in 1875 de sociologie nog afgedaan als Darwinisme toegepast op de geschiedenis.24 *** Alphonse Proost, op de stichtingsdag afwezig maar wel degelijk de stichter,25 was een man met uitgesproken overtuigingen en een vurige schrijfstijl. De eerste paar maanden trad hij niet op in naam van de vereniging. Vermoedelijk dacht hij nog de Ligue aan anderen te kunnen overlaten, te superviseren zonder zelf zeer actief betrokken te zijn. Maar dat wilde niet echt lukken. In september 1900 al moest het Uitvoerend Comité zich voornemen om in het tijdschrift van de vereniging, de Revue de l’Education Familiale dat voor het eerst verscheen in maart 1900, het half jaar oude programma beter te volgen.I26 Van dan af is Proost meer betrokken. De eerste artikels van de stichter verdienen het om uitgebreid geciteerd te worden. Wie in 1900 geïnteresseerd was in gezinsopvoeding en een abonnement nam op de Revue, leerde Proost kennen als polemist met de degen vooruit en de mantel in de wind. Zijn eerste bijdrage, in september 1900, was een aanval op de klassieke scholing en geschiedschrijving: ‘Gevormd naar het voorbeeld van de Grieken en de Romeinen door een opvoeding die even verzorgd is in de vorm als barbaars en materialistisch in de diepte, inspireren vele historici zich op een ridicuul chauvinisme, dat volmaakt vergelijkbaar is met een kind waarvan de ouders, buiten hun weten, de ijdelheid buiten proportie zouden hebben ontwikkeld, door weg te zwijmelen bij al zijn daden. Zo vormt men verwende kinderen die zich superieur achten aan alle anderen en die in werkelijkheid voor iedereen onuitstaanbaar zijn, om-
,
/HSURJUDPPHH[SRVpGDQVOHQVHUDGRUpQDYDQWPLHX[VXLYL
29
dat hun tirannie en hun aanmatiging wedijveren met hun onwetendheid. Nu, wat waar is voor het individu, is ook waar voor naties die gehypnotiseerd, zoals in China, door het opium van een pompeuze, lege literatuur, zijn veroordeeld om de heerschappij voort te zetten van retoren en tirannen. Het zal de meest pure en meest onbetwistbare glorie zijn geweest van de negentiende eeuw om te hebben geprobeerd, in de geschiedschrijving en elders, de wetenschappelijke methode in te voeren, die in de plaats van de inspiratie van de lagere passies van de mens, de cultus brengt van de waarheid om haar eigen wil. In het licht van deze ongenadige methode bezwijken heel wat volksvooroordelen en illusies die vooral, laten we het herhalen, de rassenhaat in stand hielden of de sektarische vooroordelen waarop het merendeel van de zogenaamde philosophes van de achttiende eeuwzich baseerde. Als men bijvoorbeeld de historische werken van Voltaire herleest, is men soms verbijsterd te zien tot op welk punt de antireligieuze passies en de klassieke methode van de geletterden, van de mandarijnen van zijn tijd, dit grote genie verblindden.I 27
,
)RUPpV j O·LQVWDU GHV *UHFV HW GHV /DWLQV SDU XQH pGXFDWLRQ DXVVL VRLJQpH GDQV OD
IRUPHTXHEDUEDUHHWPDWpULDOLVWHGDQVOHIRQGEHDXFRXSG·KLVWRULHQVHQHIIHWV·LQVSLUHQW G·XQ FKDXYLQLVPH ULGLFXOH DEVROXPHQW FRPSDUDEOH j O·LJQRUDQWH SUpVRPSWLRQ G·XQ HQIDQW GRQW OHV SDUHQWV DXUDLHQW j OHXU LQVX GpYpORSSpV OD YDQLWp RXWUH PHVXUH HQ VH SkPDQW GHYDQUWRXVVHVDFWHV &·HVW DLQVL TXH O·RQ IRUPH FHV HQIDQWV JkWpV TXLVHFURLHQWVXSpULHXUVjWRXVOHVDXWUHV HWTXLVRQWHQUpDOLWpLQVXSSRUWDEOHjWRXVSDUFHTXHOHXUW\UDQQLHHWOHXUSUpVRPSWLRQHVWj ODKDXWHXUGHOHXULJQRUDQFH 2U FH TXL HVW YUDL SRXU O·LQGLYLGX HVW pJDOHPHQW YUDL SRXU OHV QDWLRQV K\SQRWLVpHV FRPPH HQ &KLQH SDU O·RSLXP G·XQHOLWWpUDWXUHSRPSHXVHHWYLGHGHVUWLQpHjSHUSpWXHUOH UqJQHGHVUKpWHXUVHWGHVW\UDQV &H VHUD OD JORLUH OD SOXV SXUH HW OD SOXV LQGLVFXWDEOH GX ;,;H VLqFOH G·DYRLU WHQWp GH UHPSODFHU HQ KLVWRLUH FRPPH DLOOHXUV OD PpWKRGH VFLHQWLILTXH TXL VXEVWLWXH DX[ LQVSLUDWLRQVGHVSDVVLRQVLQIpULHXUHVGHO·KRPPHOHFXOWHGHODYpULWpSRXUHOOHPrPH $ OD OXPLqUH GH FHWWH PpWKRGH LPSLWR\DEOH V·pFURXOHQW ELHQ GHV LOOXVLRQV HW GHV SUpMXJpVSRSXODLUHVTXLHQWUHWHQDLHQWVXUWRXWUpSpWRQVOHOHVKDLQHVGHUDFHRXOHVSUpMXJpV VHFWDLUHVGRQWV·LQVSLUDLHQWODSOXSDUWGHVVRLGLVDQWSKLORVRSKHVGXDFKWWLHQGHHHXZVLqFOH 6L O·RQUHOLWSDUH[HPSOHOHVRXYUDJHVKLVWRULTXHVGH9ROWDLUHRQHVWSDUIRLVVWXSpIDLW GH YRLU j TXHO SRLQW OHV SDVVLRQV DQWLUHOLJLHXVHV HW OD PpWKRGH FODVVLTXH GHV OHWWUpV GHV PDQGDULQVGHVRQWHPSVDXYHXJODLHQWFHJUDQGJpQLH
30
In het Westen, zei Proost, was het niet beter dan in China. Ook het avondland zat vast in oude, barbaarse vooroordelen, overgeleverd door de Grieken en de Romeinen: ‘Tot wanneer zal de heidense cultus van de kunst en het overdreven formalisme, die de waarheid en de gerechtigheid misprijst, doorgaan met de menselijke geest te tiranniseren en te verlammen? Tot op de dag waarop de pedagogiek openlijk zal breken met de tradities van hypocrisie om de wetenschappelijke methode, de cultus van de waarheid – die helemaal niet onverenigbaar is, wat men er ook van zegt, met de cultus van het schone – in de plaats te brengen van de empirische methode van de geletterden, zij die onwetend zijn van de natuurwetten, lyrische geschiedvervalsers of de retoren die onze parlementen belachelijk maken en lam leggen met hun steriele praatzucht. Wat een contrast met Transvaal, waar men gruwt van pose, van klatergoud en van nutteloze praatjes! Om een hoger niveau te bereiken in de mentale en morele evolutie, moet de mensheid, verlicht door de wetenschap en versterkt door het geloof, komaf maken met de ‘heerschappij van de aap’, volgens de humoristische uitdrukking van de Engelse natuurfilosoof. Zoals de religie, die de mens de afdoende reden geeft om zijn dierlijke passies te overwinnen en het altruïsme te belijden, dat wil zeggen de liefdadigheid, heeft de wetenschap geen ander doel dan de zoektocht naar het ware en het schone. Ze moeten dus absoluut hand in hand gaan in de opvoeding en elkaar ondersteunen in plaats van elkaar te miskennen en tegen te spreken – de tegenspraak zijnde een fataal resultaat van de onwetendheid. Men zal ook de geest van de pedagogiek zich zien veranderen, en de morele beschaving zich zien ontwikkelen, gelijkmatig met de materiële beschaving, want op de heerschappij van hoofse mandarijnen en zoetelijke diplomaten, zal deze volgen van eerlijke geleerden, dat wil zeggen van denkers die vertrouwen op de immanente kracht van de Waarheid bij de verbetering van de mensen.’I 28 ,
-XVTX·jTXDQGOHFXOWHSDwHQGHO·DUWHWOHIRUPDOLVPHH[DJpUpGpGDLJQHX[GHODYpULWp
HWGHODMXVWLFHFRQWLQXHURQWLOVjW\UDQQLVHUHWjSDUDO\VHUO·HVSULWKXPDLQ" -XVTX·DX MRXU R OD SpGDJRJLH URPSUD RXYHUWHPHQW DYHF GHV WUDGLWLRQV G·K\SRFULVLH SRXU VXEVWLWXHU OD PpWKRGH VFLHQWLILTXH OH FXOWH GX YUDL ² TXL Q·HVW QXOOHPHQW H[FOXVLI TXLRTX·RQ HQ DL GLW GX FXOWH GX EHDX ² j OD PpWKRGH HPSLULTXH GHV OHWWUpV LJQRUDQWV GHV ORLV GH OD QDWXUH HW IDOVLILFDWHXUV O\ULTXHV GH O·KLVWRLUH RX GHV UKpWHXUV TXL ULGLFXOLVHQW HW
31
Wat wilde Proost nu eigenlijk bereiken met zijn vereniging? Zeker geen specialisten maken van de vrouwen: specialisten waren ‘bijzienden’. Hij wilde, stelde hij zijn lezers gerust, geen ‘pedantes’ maken van de vrouwen, door hun geheugen te overladen met de ‘barokke terminologie waarvan schijngeleerden misbruik maken’ maar wel de vrouw behoeden tegen de pijn, de ‘wrede teleurstellingen’ haar aangedaan door ‘een hypocriete en formalistische opvoeding’ die haar niet in staat stelt een echtgenoot bij te staan in de steeds scherper wordende strijd om het bestaan in de moderne samenleving. 29I Wetenschapsvulgarisering was dringend noodzakelijk, maar de kranten konden dat niet bieden: dit waren ‘talloze pennenlikkers, onwetend of erfelijk belast, maar behendig in het jongleren met woorden en in het snijden in een mooie snit van het hypnotisme van woord en beeld, met als gevolg de corruptie van de zielen en het bevuilen van de verbeelding?’ Deze ‘pennenlikkers’ waren ‘tot op het bot geperverteerd’II.30 De liberale pers (want over hen gaat het vooral) zag zichzelf als
LPPRELOLVHQWQRVSDUOHPHQWVSDUOHXUVWpULOHORTXDFLWp4XHOFRQWUDVWHDYHFOH7UDQVYDDOR O·RQSURIHVVHO·KRUUHXUGHODSRVHGXFOLQTXDQWHWGHVSDUORWWHVLQXWXOHV 3RXU DWWHLQGUH XQ GHJUp VXSpULHXU G·pYROXWLRQ PHQWDOH HW PRUDOH O·KXPDQLWp pFODLUpH SDU OD VFLHQFH HW IRUWLILpH SDU OD )RL GRLW HQ ILQLU DYHF OH ©5qJQH GX 6LQJH² VHORQ O·KXPRXULVWLTXHH[SUHVVLRQG·XQSKLORVRSKHQDWXUDOLVWHDQJODLV &RPPH OD UHOLJLRQ TXL GRQQH j O·KRPPH OD UDLVRQ VXIILVDQWH GH YDLQFUH VHV SDVVLRQV EHVWLDOHV HW GH SUDWLTXHU O·DWUXLVPH F·HVW j GLUH OD FKDULWp OD VFLHQFH Q·D G·DXWUH EXW TXH OD UHFKHUFKH GX YUDL HW GX ELHQ (OOHV GRLYHQW GRQF DEVROXPHQW PDUFKHU G·DFFRUG GDQV O·pGXFDWLRQ HW VH VRXWHQLU O·XQ O·DXWUH DX OLHX GH VH PpFRQQDLWUH HW GH VH FRQWUHGLUH OD FRQWUDGLFWLRQUpVXOWDQWIDWDOHPHQWGHODPpFRQQDLVVDQFH $XVVLO·RQYHUUDVHPRGLILHUELHQW{WO·HVSULWGHODSpGDJRJLHHWSURJUHVVHUODFLYLOLVDWLRQ PRUDOHSDUDOOqOHPHQWjODFLYLOLVDWLRQPDWpULHOOHSDUFHTXHDXUqJQHGHVPDQGDULQVSROLVHWGHV GLSORPDWHV PLHOOHX[ VXFFpGHUD FHOXL GHV VDYDQWV KRQQrWHV F·HVW j GLUH GHV SHQVHXUVTXLRQW IRLGDQVODIRUFHLPPDQHQWHGHOD9pULWpSRXUDPpOLRUHUOHVKRPPHV ,
)RUPHU GHV VSpFLDOLVWHV GHV P\RSHV" 18//(0(17 « ,O IDXW DUPHU OD IHPPH
FRQWUH OD GRXOHXU FRQWUH OHV FUXHOOHV GpFHSWLRQV TXH OXL PpQDJH IDWDOHPHQW O·pGXFDWLRQ VXSHUILFLHOOH K\SRFULWH HW IRUPDOLVWH WRXMRXUV HQ XVDJH pGXFDWLRQ TXL OD UHQG LQFDSDEOH G·pOHYHU GHV HQIDQWV HQ FRQQDLVVDQFH GH FDXVH GH FRPSUHQGUH HW G·DVVLVWHU XQ PDUL DX[ SULVHV DYHF OHV GLIILFXOWpV WRXMRXUV FURLVVDQWHV GH OD OXWWH SRXU O·H[LVWHQFH GDQV OHV VRFLpWpV PRGHUQHV0DLV LO QH V·DJLW QXOOHPHQW UpSpWRQVOH GH IRUPHU GHV IHPPHV VDYDQWHV RX GHV SHGDQWHVHQERXUUDQWOHXUPpPRLUHG·XQHWHUPLQRORJLHEDURTXHHWEDUEDUHGRQWOHVVDYDQWV HQXVDEXVHQWFRPPHOHWHPSVGH0ROLqUH ,,
« SOXPLWLIVFRUURPSXVMXVTX·jODPRsOOH
32
een model van rede. Bij Proost riep hun bedrijvigheid een ander beeld op: ‘Meent men soms niet een sater te aanhoren, uitgedost met priesterlijke ornamenten, vocaliserend en orakelend voor de imbeciele menigte van de volgelingen van Epicurus?’ Is het niet verbijsterend, in deze eeuw van positivisme, te zien dat zo’n groot aantal mensen die het geloof zijn verloren, wél geloof hechten aan de mystico-wetenschappelijke romances van die individuen bij wie de morele zin volledig is vervaagd of vernietigd door een lange praktijk van leugens en zonde? Het is waar dat wanneer men helemaal geen ander ideaal meer heeft op aarde dan het plezier, het bal, het theater, de wedrennen, het spel etc., wat men de gewoonte heeft te noemen la grande vie, uit ironie ongetwijfeld, het niet te verwonderen is dat men zich laat vangen aan het lokfluitje van deze vileine vogelvangers en men geloof hecht aan de ongerijmdheden van deze verachtelijke hansworsten, die redekavelen in naam van de Wetenschap en de Kunst en die hun ziel of hun eer door het slijk hebben gesleurd alvorens hun wijsheid te doceren tegen zoveel-per-regel. Is het niet nu (of anders nooit) van toepassing om uit te roepen, zoals tweeduizend jaar geleden: ‘Carthago is ten prooi gevallen aan hansworsten en fluitspelers!I31
*** 1900 was niet alleen maar een tijd van hoop en geloof. De degeneratiegedachte was even sterk als de vooruitgangsge,
1H FURLUDLWRQ SDV TXHOTXHIRLV HQWHQGUH XQ VDW\UH DIIXEOp G·RUQHPHQWV VDFHUGRWDX[
YRFDOLVHU HW YDWLFLQHU GHYDQW OD IRXOH LPEpFLOH GX WURXSHDX G·(SLFXUH" 1·HVWLO SDV VWXSpILDQWHQFHVLqFOHGHSRVLWLYLVPHGHYRLUSUHQGUHDXVpULHX[SDUXQVLJUDQGQRPEUHGH JHQV GX PRQGH TXL RQW SHUGX OD IRL OHV URPDQFHV P\VWLFRVFLHQWLITXHV GH FHV LQGLYLGXV GRQW OH VHQV PRUDO HVW FRPSOqWHPHQW REOLWpUp RX DQpDQWL SDU XQH ORQJXH SUDWLTXH GX PHQVRQJH HW GX YLFH" ,O HVW YUDL TXH ORUVTX·RQ Q·D SOXV JXqUH G·DXWUH LGpDO LFLEDV TXH OH SODLVLU OH EDO OH WKpkWUH OHV FRXUVHV OH MHX HWF FH TXHO·RQHVWFRQYHQXG·DSSHOHUODJUDQGH YLHSDUDQWLSKUDVHVDQVGRXWHULHQG·pWRQQDQWjFHTX·RQVHODLVVHSUHQGUHDX[DSSHDX[GH FHV YLODLQV RLVHOHXUV HW TXH O·RQ DMRXWH IRL DX[ LQHSWLHV GH FHV KLVWULRQV PpSULVDEOHV SRQWLILDQWDXQRPGHOD6FLHQFHHWGHO·$UWHWTXLRQWWUDvQpOHXUkPHRXOHXUKRQQHXUGDQVOD ERXHDYDQWG·HQVHLJQHUODVDJHVVHjDXWDQWODOLJQH1·HVWFHSDVOHFDVRXMDPDLVGHV·pFULHU FRPPHLO\DGHX[PLOOHDQV&DUWKDJHHVWGHYHQXHODSURLHGHVKLVWULRQVHWGHVMRXHXUVGHIOWH"
33
dachte – en niet alleen bij decadente literatoren. Sommigen geloofden, met Spencer, Wallace & Kropotkin (elk op hun eigen manier) in progressie door evolutie; anderen geloofden in regressieve evolutie. In 1897 verscheen het boek L’Evolution régressive en biologie et en sociologie, geschreven door vier auteurs: de socialistische voorman Emile Vandervelde, de botanicus Jean Massart, de socioloog Guillaume Degreef en Jean Demoor. De idee waarvan ook Proost was overtuigd, dat progressie van één orgaan leidt tot regressie van een ander, werd hier omgezet in een sociale theorie waarin parasitisme een belangrijke rol speelde. Proost, die als katholiek de erfzonde niet kon laten schieten en die als man met ogen in zijn kop de ellende om zich heen zag – de ellende van altijd en overal maar ook de ellende aangericht door de tweede industriële revolutie - was nooit alleen maar een geëxalteerde profeet die de intrede in het licht verkondigde, zoals zijn collega-bioloog Lameere. Een citaat van zijn leermeester Claude Bernard zou hij zijn leven lang herhalen: wetenschap is het blootleggen van de draden die ons doen bewegen, en die ons doen lijden.32 Of: ‘Het welzijn, de vooruitgang en het geluk van naties, even goed als van individuen, zijn meer dan men denkt onderworpen aan de kennis van die onwrikbare wetten die ons te vaak folteren, verdelen en uitroeien – omdat we ze niet begrijpen.’I33
Wetenschap, voor Proost, was ook een zoektocht naar verlossing. Zijn absoluut geloof in de wetenschap verborg in zich veel romantiek, soms pathetiek: ‘de moderne wetenschapper, gewapend met de talisman van de observatiemethode, dringt door in het mysterie van het leven, zoals Oedipus in de fabel het geheim raadt van de Sfinx, symbool van de onbegrepen natuur die voorbijgangers verslindt.’34 ,
¶/H ELHQrWUH OH SURJUqV HW OD OLEHUWp F·HVWjGLUH OD YLH HW OH ERQKHXU GHV QDWLRQV
FRPPHGHVLQGLYLGXVVRQWSOXVVXERUGRQQpVTX·RQQHQHOHSHQVHjODFRQQDLVVDQFHGHFHV ORLV LQIOH[LEOHV TXL WURS VRXYHQW QRXV WRUWXUHQW QRXV GLYLVHQW HW QRXV GpFLPHQW SDUFH TXH QRXVQHOHVFRPSUHQRQVSDV·
34
Het was een beeld dat hij vaker gebruikte.35 De natuur was een verschrikkelijke vijand, die de mens dagelijks moest bestrijden, rondom zich en in zichzelf. Want de vijand was niet alleen vlakbij: hij was binnenin. Het Beest in de mens moest worden getemd. Het was een worsteling, die moest eindigen met de triomf van de Engel over het Beest. ‘het volstaat in onszelf af te dalen en een blik rondom ons te werpen (…). Het leven van de mens is niets anders dan de nooit ophoudende strijd tussen deze twee vijandelijke krachten: de ziel die hem aantrekt tot God door de zin voor het schone en het goede, en het lichaam die hem er steeds toe neigt zich weer onder te dompelen in de bestialiteit; uiteindelijk is de strijd tussen het goede en het kwade die het stramien is van onze geschiedenis, terug te brengen tot dit antagonisme.’36I
*** Alphonse Proost was een stem die de historiografie tot dusver niet laat horen. Om te begrijpen hoe hij is kunnen komen tot bovenstaande uitingen, idiosyncratisch en gechargeerd, is het nodig om te beginnen bij het begin. De rest van dit eerste deel bespreekt de studie van Alphonse Proosts ontwikkeling in de laatste dertig jaar van de negentiende eeuw.
,
¶4XH QRWUH DQLPDO VRLW WUDQVILJXUp HQ TXHOTXH VRUWH SDU OH UD\RQQHPHQW GH O·kPH
QRXV O·DGPHWWRQV YRORQWLHUV 0DLV OD ErWH Q·HQ H[LVWH SDV PRLQV HW LO QRXV VXIILW GH GHVFHQGUHHQQRXVPrPHVHWGHMHWHUXQUHJDUGDXWRXUGHQRXVSRXUHQrWUHFRQYDLQFXV/D YLHGHO·KRPPHQ·HVWTX·XQHOXWWHLQFHVVDQWHHQWUHFHVGHX[SXLVVDQFHVHQQHPLHVO·kPHTXL O·DWWLUH YHUV 'LHX SDU OH VHQV GX EHDX HW GX YUDL HW OH FRUSV TXL WHQG j OH UHSORQJHU VDQV FHVVHGDQVODEHVWLDOLWpDXIRQGODOXWWHHQWUHOHELHQHWOHPDOTXLIRUPHODWUDPHGHQRWUH KLVWRLUHHWWRXWHQWLqUHGDQVFHWDQWDJRQLVPH·
35
Alphonse Proost wijst zijn klassieke vorming af en trekt naar Parijs Alphonse Proost werd geboren op veertien februari 1847 in Brussel. Hij was de zoon van Prosper Alexandre Proost, toneelauteur en professor Franstalige literatuur aan de faculteit filosofie van het Institut Saint-Louis.37 Proost Sr. schreef christelijk moralistisch drama, specifiek bedoeld om de jeugd te stichten. Zijn toneelstukken, met verklarende ondertitels als Triomphe de la foi en La vengeance chrétienne,38 werden uitsluitend opgevoerd in scholen. Slechts één keer, in 1860, haalde een stuk de publieke scène. Alphonse Proost volgde de middelbare afdeling aan het instituut van zijn vader. Het beviel hem niet erg: hij zag meteen hoe het beter kon. Na zijn middelbare schooltijd, in 1866, wees hij in de Cercle Academique van Saint-Louis de klassieke vorming af. Het moest helemaal anders, aldus de negentienjarige: minder literatuur, meer wetenschap. Op deze Question des Humanités, sinds Port Royal in de zeventiende eeuw periodiek aanleiding tot debatten tussen intellectuelen en in de jaren 1860 ook in het parlement, zou Proost nog vaak terugkomen, zonder zijn opvattingen te wijzigen. Proosts visie was gevormd toen hij negentien was, en veranderde niet tot en met het laatste artikel dat hij schreef over pedagogiek in 1929 – hij was toen 82. Hij vervolgde zijn opleiding aan de Université Libre van Brussel, waar hij doctor in de natuurwetenschappen werd.39 Voor een katholiek misschien geen voor de hand liggende keuze, maar Proost was niet alleen: ook Charles Woeste, leider van de conservatieve katholieken, én Henry Carton de Wiart40, de latere leider van de christendemocraten, waren het product van de Brusselse universiteit. De opleiding natuurwetenschappen in Leuven zou overigens veel te wensen over gelaten hebben, en werd pas vanaf 1871 hervormd.41 In dat jaar was Proost al afgestudeerd in Brussel en schreef hij zich in aan de Sorbonne in Parijs. Hij maakte er de Commune-opstand mee en verwerkte die ervaring in een dichtbundel genaamd Le Progrès- La Guerre- La Science-La Foi, opgedragen aan de Ligue de la Paix: Paris brûlait…l’émeute expirait dans la rue Un malheureux râlait au seuil de ma maison
36
Oorlog en opstand waren niet de oplossing, dichtte de jonge wetenschapper in de klassieke alexandrijnen van zijn leerdicht een weinig beoefend genre in de late negentiende eeuw: ‘La guerre est le produit d’une longue ignorance (…) On berçe les enfants de funestes récits On leur fait admirer, ô préjugé stupide Les barbares exploits d’un tyran homicide (…) Ah ! si l’on confiait l’école aux vrais savants Que l’étude affranchit des préjugés courants On nous inculquerait le respect de la vie’42
In Parijs volgde hij de colleges van Claude Bernard, bioloog en invloedrijk wetenschapsfilosoof. Proost zou naar hem blijven verwijzen als zijn leermeester.43 Claude Bernard was vooral bekend om zijn neurologisch onderzoek. Hij wilde fysiologie op hetzelfde wetenschappelijk niveau tillen als chemie of fysica. In de jaren 1850 onderzocht hij op experimentele wijze de fysiologie en de pathologie van het zenuwstelsel. Bernard bracht het vaso-motorisch systeem in kaart en de functies van pancreas en lever. Hij was een voorstander van hypothese-gestuurd laboratoriumonderzoek op testdieren.44 Voordien beschouwde men het experiment als kunstmatig en onwetenschappelijk. Ziekte dwong hem in de jaren 1860 om zijn belangstelling geheel te verleggen naar wetenschapsfilosofie. Hij schreef de Introduction à l’étude de la médecine expérimentale (1865), een werk dat nog decennia lang zou worden gebruikt als handboek aan de universiteit. Toen Alphonse Proost in 1871 in Parijs aankwam was Claude Bernard een gevierd wetenschapper en wetenschapsfilosoof. De hypothese of idée préconcue was voor Bernard een vereiste van de wetenschap. Hij geloofde in de verbeelding ‘de vrije loop laten’I45, maar nadien moest alles natuurlijk wel netjes worden gecheckt. Alle grote experimenteerders hadden voor-
,
2QGRLW« GRQQHUOLEUHFDUULqUHjVRQLPDJLQDWLRQF·HVWO·LGpHTXLHVWOHSULQFLSHGH
WRXWUDLVRQQHPHQWHWGHWRXWHLQYHQWLRQF·HVWjHOOHTXLUHYLHQWWRXWHHVSqFHG·LQLWLDWLYH·
37
opgezette ideeën; daarmee ‘ondervroegen ze de ervaring, die hen antwoordde.’I46 Het antwoord was vaak, zo niet altijd, onverwacht. Wiskunde was niet het model voor alle wetenschappen. Met redeneren vanuit vaste bases kwam men in de fysiologie niet ver: het vertrekpunt daar, was geen axioma, maar een onzekere hypothese.47 Bernard wantrouwde vulgarisatoren, systeembouwers, die grote deining veroorzaakten maar niets ontdekten, niets achterlieten. Hij had het kunnen hebben over Herbert Spencer. Het enige wat voor Bernard telde was laboratoriumwerk; slechts wie zijn leven had doorgebracht in laboratoria kon het belang begrijpen van alle details en procédés. ‘Die pseudo-wetenschappers die zichzelf généralisateur noemen’ begrepen dit niet altijd.II48 Bernard was voor Proost het perfecte voorbeeld van een volledige vorming, van een perfect evenwicht tussen imagination en observation. Wanneer Proost later zou pleiten voor een afgewogen onderwijs in wetenschappen én schone kunsten, vertelde hij het verhaal van Claude Bernard: hoe die aanvankelijk literaire ambities had en enkele toneelstukken had geschreven. Bernard had de geest van een treurspeldichter maar schuwde het praktische, vuile werk niet. Het testen van hypothesen deed hij tenslotte door een dier open te snijden, een spier door te knippen en te horen of het beest al dan niet een kreet uitstootte.49 Bernard deed verslag van zijn experimenten in een door ieder bewonderde sobere, exacte stijl. Om dat effect te bereiken moest hij weliswaar het vuile laboratoriumwerk wat polijsten en geïnspireerd improviseren voorstellen als doelrationeel handelen, zo bleek nadien uit een vergelijking tussen zijn boeken en zijn oorspronkelijke nota’s.50 In Claude Bernard had de jonge Belgische wetenschapper een model gevonden om na te volgen.51 De eerste les die Proost bijwoonde, opende de fysioloog met verontschuldigingen: het ,
,O QRXV VHUDLW IDFLOH GH YRXV PRQWUHU TXH WRXV OHV JUDQGV H[SpULPHQWDWHXUV +DUYH\
6SDOODQ]DQL 5pDXPXU HWF RQW HX GHV LGpHV SUpFRQoXHV F·HVW DYHF GHV LGpHV TX·LOV RQW LQWHUURJpO·H[SpULHQFHTXLOHXUDUpSRQGX· ,,
,O IDXW DYRLU pWp pOHYp HW DYRLU YpFX GDQV OHV ODERUDWRLUHV SRXU ELHQ VHQWLU WRXWH
O·LPSRUWDQFHGHWRXVFHVGpWDLOVGHSURFpGpVG·LQYHVWLJDWLRQTXLVRQWVLVRXYHQWLJQRUpVHW PpSULVpVSDUOHVIDX[VDYDQWVTXLV·LQWLWXOHQWJpQpUDOLVDWHXUV
38
jaar voordien had hij een theorie onderwezen over de vorming van suiker in levende wezens; intussen had hij ingezien dat hij zich had vergist. Voor een man met een wereldreputatie een indrukwekkende verklaring.52 Proost zou de anekdote later steeds herhalen ten overstaan van zijn eigen studenten.53 In 1881 schreef hij: ‘Wanneer de exactitude en de consequente geest, geboren uit de wetenschappelijke methode, zich verenigen in een man met esthetische vermogens, die worden ontwikkeld door kunsten en letteren, dan is het zeldzaam dat deze zich, door zijn werken of zijn ontdekkingen, niet verheft boven zijn tijdgenoten Dit was het geval voor Galileo, voor Pascal, voor Newton, voor Lavoisier, voor Cuvier. Dat is vandaag nog het geval voor de grootste fysioloog van Frankrijk, de beroemde Claude Bernard die, na verschillende tragedies te hebben geschreven, de literatuur opgaf voor de geneeskunde en de exacte wetenschappen, en die op een zo hoog niveau de luciditeit en de verbeelding, in zijn experimenten en zijn onderwijs weet te verenigen.’’I54
Proost wilde niet horen van het verwijt dat wetenschap – en zeker fysiologie - de verbeelding doodde, de poëzie de nek omwrong en het geloof aanvrat: ‘de strengheid van de methode sluit het sentiment niet uit.’II55 Daarentegen - een exclusief literaire vorming was wél nefast: deze methode was ‘onnauwkeurig’ en liet ‘de meest geoefende geesten drijven in het vage; men raakt eraan gewend te kijken zonder te zien.’III56 In persoonlijke gesprekkenIV met zijn studenten veroordeelde ook Bernard de ‘slechte mentale gewoonten’ die de leerling opdeed aan de mid,
4XDQGO·H[DFWLWXGHHWO·HVSULWGHVXLWHQpVGHODPpWKRGHVFLHQWLILTXHV·XQLVVHQWGDQV
XQKRPPHDX[IDFXOWpVHWKpWLTXHVTXHODFXOWXUHGHVOHWWUHVHWGHVDUWVGpYHORSSHLOHVWUDUH TXH FHW KRPPH QH V·pOqYH SDV SDU VHV WUDYDX[ RX VHV GpFRXYHUWHV DXGHVVXV GH VHV FRQWHPSRUDLQVFHIXWOHFDVSRXU*DOLOpHSRXU3DVFDOSRXU1HZWRQSRXU/DYRLVLHUSRXU &XYLHU &·HVW HQFRUH OH FDV DXMRXUG·KXL SRXU OH SOXV JUDQG SK\VLRORJLVWH GH OD )UDQFH O·LOOXVWUH &ODXGH %HUQDUG TXL DSUqV DYRLU pFULW SOXVLHXUV WUDJpGLHV DEDQGRQQD OD OLWWpUDWXUH SRXU OD PpGHFLQH HW OHV VFLHQFHV H[DFWHV HW VXW DOOLHU j XQ VL KDXW GHJUp OD OXFLGLWp OD PpWKRGHHWO·LPDJLQDWLRQGDQVO·H[SpULHQFHHWGDQVO·HQVHLJQHPHQW· ,,
ODULJXHXUGHO·HVSULWQ·H[FOXWSDVOHVHQWLPHQW·
,,,
¶/·LQH[DFWLWXGH GH FHWWH PpWKRGH ODLVVH OHV LQWpOOLJHQFHV OHV SOXV GpOLpHV HW OHV SOXV
H[HUFpHV IORWWHU GDQV OH YDJXH RQ V·KDELWXH j UHJDUGHU VDQV YRLU IDXWH GH VDYRLU DQDO\VHU ULJRXUHXVHPHQWOHVIDLWVDSSUpFLHUOHXUSRUWpHHWOHXUVFRQVpTXHQFHVUHVSHFWLYHV· ,9
¶HQWUHWLHQVIDPLOLHUV·
39
delbare school en die de student aan de universiteit weer moest afleren. De literaire vorming vuurde de verbeelding aan en wendde de geest af van gedetailleerde observaties. ‘Zo ziet men in de dingen wat men erin verlangt of wat men erin vreest en niet wat men er in vindt,’57 aldus Bernard. In de negentiende en vroege twintigste eeuw was de wetenschap nog niet geïsoleerd van de algemene cultuur. Een wetenschapper werd nog mede afgerekend op zijn proza, dat sober en elegant moest zijn. Proost waardeerde Pasteur mede omwille van ‘de precisie, de eenvoud en de elegantie’ van zijn methode.I58 Ook hijzelf kon weg met woorden: zijn stijl werd door tijdgenoten omschreven als ‘correct, elegant en scherp’.II59 Hij kreeg lof voor zijn ‘grote helderheid van uiteenzetting’ en zijn ‘beeldende stijl’;III60 formuleerkunde die hij, zei men, dankte aan zijn vader, de literator.IV61 Prosper Proost hechtte inderdaad belang aan exactitude. Wie een generatieconflict of een Freudiaans drama zoekt in het verhaal van de schrijverszoon die de letteren afzweert om wetenschapper te worden, zit ernaast – al hadden ze een conflict, want Prosper Proost had zijn zoon voorbestemd voorbestemd tot de balie, maar dat lag niet in diens aard.62 Vader Proost was in zijn jeugd in Parijs onder de invloed gekomen van de romantische literatuur, maar had zich van die ‘aandoening’ uitstekend hersteld: in zijn verdere leven bepleitte hij niet vervoering en roes, maar exactitude in het leesonderwijs. Hij veroordeelde de werken van politicusschrijver Lamartine, die voor hem geen gedachten bevatten, geen redeneringen, maar slechts een vage harmonie van woorden die de verbeelding verhitten en de geesten opzweepten. Het verband met de revolutionaire koorts van 1848 was snel gelegd. Prosper Proost wilde het ‘misbruik van woorden’ bestrijden met de ‘wetenschap van woorden’; zijn zoon wilde ,
¶&H TXL FDUDFWpULVH OHV UHFKHUFKHV GH O·LOOXVWUH VDYDQW IUDQoDLV F·HVW j OD IRLV OD
SUpFLVLRQODVLPSOLFLWpHWO·pOpJDQFHGHODPHWKRGH· ,,
¶FRUUHFWpOpJDQWHWLQFLVLI·
,,,
]LMQJHVFKULIWHQ ¶VHFDUDFWpULVHQWSDUXQHJUDQGHFODUWpG·H[SRVLWLRQHWSDUXQHVW\OH
LPDJpTXLHQUHQGODOHFWXUHDWWUD\DQWH ,9
0$OSKRQVH3URRVWWLHQWVDQVGRXWHGHVRQSqUHFHVTXDOLWpVGHVW\OHTXLGRQQHQWj
VHV±XYUHVOHVSOXVDUGXVO·DWWUDLWHWODYDOHXUG·±XYUHVOLWpUDLUHV
40
hetzelfde maar dan met de ‘observatiewetenschap’. Voor de vader vormden de exacte wetenschappen geen goede basis voor onderwijs: ze waren te veranderlijk.63 Herbert Spencer, de anti-Bernard Claude Bernard was niet de enige leermeester van Alphonse Proost. De jonge Brusselaar was in gelijke mate beïnvloed door een man die als wetenschapsfilosoof minstens even beroemd was als Bernard maar inhoudelijk haaks op hem stond: Herbert Spencer. Spencer was op wereldbeschouwelijk vlak dan wel zijn vijand (hij muntte de term agnosticisme; Proost omschreef hem als de ‘chef’ van de moderne positivistische school)64 niettemin voelde Alphonse Proost oprecht ontzag voor de man. Hij niet alleen: de Engelsman werd in de negentiende eeuw alom bewonderd. Hij drukte dan ook de tijdgeest uit: de basisgedachte van zijn system of synthetic philosophy was dat alles materie, mensen, maatschappijen - onderhevig was aan evolutie, een evolutie die ging van homogeniteit naar heterogeniteit en van incoherentie naar coherentie. Op alle vlakken was er vooruitgang: zo was de aard der zaken, dit was een natuurwet, onontkoombaar als de zwaartekracht. In de optimistische negentiende eeuw was de belangstelling voor dit project (de vooruitgang wetenschappelijk bewezen) groot genoeg om Spencer via de verkoop van zijn boeken van een levensonderhoud te voorzien - wat toen nog niet veel auteurs lukte.65 Spencer had het pessimisme van Malthus overwonnen en het achttiendeeeuwse optimisme van Condorcet & Co heringevoerd én verbeterd. Terwijl de philosophes alleen maar meenden en hoopten dat de mens de vooruitgang voor mekaar kon brengen, als alles meezat, verhief Spencer de vooruitgang tot een onwrikbare natuurwet.66 In een artikel over Spencer somde William James eens een reeks volstrekt tegenovergestelde reacties op die Spencer bij tijdgenoten losweekte, gaande van ‘de krachtigste denker aller tijden wiens bijdragen van een diepte, diepzinnigheid en grootsheid zijn die geen weerga kennen in de geschiedenis van de geest’ tot ‘een filosofische houtzagerij, die feiten die we al
41
kenden inschakelt in een formidabel opgeblazen innerlijk contradictoir filosofisch systeem, dat zijn naaktheid verbergt, deels onder jargon, deels onder oermist.’67 Proost ervaarde in zich beide reacties op het werk van de Engelsman. Hij nam Spencer in bescherming tegen critici die beweerden dat zijn werken, met hun aaneenschakeling van hypothesen, eigenlijk eerder romans waren. Als dat al zo was, zei Proost, dan waren het wel Engelse romans, ‘vol ingenieuze observaties, fijne en precieze beschrijvingen, originele gezichtspunten, die uitzicht geven op horizonten die vaak bedrieglijk zijn, maar altijd nieuw.’I68 Die verbeeldingskracht en ‘klasseringskunst’ kan men ook losse associatie noemen. De wet van vraag en aanbod gebruikte Spencer om de evolutie van organen in een levend wezen te beschrijven. Spencer geloofde in de zelfregulerende kracht van de dingen, zowel in de vrijhandel als de in de eigen ontwikkeling van het kind. Een orgaan waarvan meer wordt gevraagd, begint te groeien. Anders gezegd: het plaatst tegenover de stijgende vraag een stijgend aanbod. Wanneer het orgaan groeit, wordt van heel het organisme een grotere inspanning verlangd: ook de omringende aders en klieren zullen groeien. In de maatschappij gebeurt hetzelfde. Bij de overgang van een landbouwsamenleving naar een industriële samenleving ontstond een klasse van handelaars die de circulatie en productie van goederen verzorgden, zoals bij sommige diersoorten organen stoffen bewerken en doorzenden, terwijl bij lagere diersoorten de stoffen bijna onbewerkt passeren. Spencer nam het ‘sociaal lichaam’ letterlijk – hij was één van de bekendste en meest consequente vertegenwoordigers van het organicisme, een denktrant die in de tweede helft van de negentiende eeuw wijd verspreid was. Proost kwam nooit echt in het reine met Spencer. Als trouwe leerling van Claude Bernard wees hij dit soort speculaties af. Claude Bernard stond wantrouwig tegenover wetenschappelijk werk dat te véél klopte, dat vanuit duidelijke uitgangspunten gestroomlijnd richting keurige conclusies leidde. In de weten,
« SOHLQV G·REVHUYDWLRQV LQJpQLHXVHV GH GHVFULSWLRQV ILQHV HW SUpFLVHV GH YXHV
RULJLQDOHVTXLGpFRXYUHQWGHVKRUL]RQVVRXYHQWWURPSHXUVPDLVWRXMRXUVQRXYHDX[
42
schap was er veel ondoordringbaar; de vorser kon wel, met hard werk, een hoekje vrijkappen, dat hij wat inzicht had.69I Maar zoals Spencer het ganse universum weg verklaren, dat was geen wetenschap, dat was leunstoelfilosofie. In het woord vooraf bij zijn Leçons sur la physiologie et la pathologie du système nerveux verklaarde Bernard dat over het zenuwstelsel nog veel onbekend was, en dan sprak hij niet over aanvullende details: hij bedoelde fundamentele lacunes.70 Laat staan dat men de kosmos kon herinrichten op grond van de fysiologie. Bernard doceerde dat de wetenschap geen stap vooruit zette wanneer een nieuwe theorie een oude verving zonder direct bewijs: de wetenschapper moest zich schrap zetten tegen ‘verleidelijke analogieën’. Voor Spencer, daarentegen, was de wáre wetenschapsman niet ‘de loutere meter van afstanden, de ontleder van chemische verbindingen, de labeler van soorten’ maar wel de syntheticus. Als consequente leerling van Bernard moest Proost Spencer van de hand wijzen als niet meer dan een econoom die de wetten van de evolutie niet verklaarde met wetten, maar illustreerde met vergelijkingen uit de politieke economie. Proost sprak in sommige passages vernietigend over Spencer. Zijn grondwet (uit First Principles) die de instabiliteit van het homogene aanduidt was ogenschijnlijk helder maar voor wiskundigen bespottelijk: ‘een travestie van mechanica’.71 Zijn zogenaamde ‘first principles’ bleken bij nader inzien niets anders dan ‘een weefsel van gissingen en vergelijkingen.’72 Proost besefte dat Spencer vaak uit de bocht ging. Maar hij kon het niet helpen: ook Proost had een zwak voor de brede interpretatieve geste. Vis Inertiae in de Landbouw Proost bleef in contact met Bernard73 maar keerde in 1873 terug naar België. Hij werkte in Leuven in de laboratoria van de chemici Charles Blas en François Dewalque. De overstap van de
,
(QHIIHWTXHOTXHKHXUHX[TXHO·RQSXLVVHrWUHGDQVVHVUHFKHUFKHVH[SpULPHQWDOHVRQ
QH SHXW MDPDLV DUULYHU TX·j pFODLUHU SDUWLHOOHPHQW XQ RUGUH GH SKpQRPqQHV PDLV LO \ D WRXMRXUV GHV TXHVWLRQV SOXV RX PRLQV FRQQH[HV TXL UHVWHQW HQFRUH REVFXUHV 6L WRXW pWDLW pFODLUHG·XQFRXSODVFLHQFHVHUDLWILQLHFHODQHVHUDMDPDLV«
43
Universiteit van Brussel, via Parijs naar Leuven was misschien niet zo gebruikelijk, maar rector Laforêt was een vriend van de familie.74 Proost werd ook secretaris van de in 1853 gestichte Société Centrale d’Agriculture, een particuliere vereniging van enkele honderden grootgrondbezitters en wetenschappers.75 De vereniging legde proefvelden aan, organiseerde wedstrijden, had een inlichtingendienst en deelde gratis veredelde graansoorten uit. Proost ontplooide bij deze vereniging een grote en gevarieerde activiteit. Als hoofdredacteur van het tijdschrift, het Journal de la Société Centrale d’Agriculture, schreef hij tientallen artikels over landbouw, overal ter wereld: ‘pagina’s vol van overtuigde onstuimigheid, naar wens gekanaliseerd door die soepele, kleurrijke zinswendingen, gepunctueerd met krachtige woorden’ aldus een liefhebber (Maurice Rouvroy).76 Voor de rest van zijn leven was Proosts lot met de landbouw verbonden. Hij had daar niet echt voor gekozen. Volgens een oudleerling wilde hij zich eigenlijk wijden aan laboratoriumonderzoek, maar had hij ook interesse voor wetenschapsfilosofie. Daarom ging hij studeren bij de grootste autoriteit op dit vlak, Claude Bernard. Omdat hij nu eenmaal in Parijs was liep hij ook eens langs bij een publieke les van de man die al sinds de jaren ’50 ophef maakte in de landbouwwetenschappen: George Ville.77 Hij raakte onder de indruk van de nieuwlichter; de twee raakten bevriend. En zodoende - al dient gezegd dat de Proosts al eeuwen waren gevestigd in Alsemberg als landbouwers.78 De passie voor naturalisme en landbouw had Proost opgedaan bij zijn oom die in deze gemeente een landbouwbedrijf leidde. Bij de opening van de jacht begaven oom en neef zich naar het Grooten Bosch, waar ze evenwel, naar Proosts eigen zeggen, meer dan één haas en patrijs de vrije loop lieten om zich over te geven aan de vangst van een zeldzaam insect of de studie van de gewoonten der vogels.79 *** Proost begon zijn carrière in de landbouwwetenschap en landbouwadministratie. In 1876 drong hij samen met Léon ’t
44
Serstevens, voorzitter van de Société Centrale, bij aartsbisschop Deschamps aan op de oprichting van een landbouwhogeschool in Leuven.80 De aartsbisschop twijfelde een tijd lang, maar gaf uiteindelijk toe.81 Proost bezocht meermaals het Parijse Institut National Agronomique, opgericht in 1876, en maakte met Jules Cartuyvels een blauwdruk voor het nieuwe instituut.82 In 1878 opende in Leuven naar dat voorbeeld de Ecole Supérieure d’Agriculture. Proost was er titularis van de colleges landbouwchemie, hygiëne, geologie en fysiologie. Na een moeilijk begin (beperkt budget, te weinig staf, tegenstand binnen en buiten de universiteit83) werd het instituut in 1884 ingelijfd bij de universiteit zelf. De studenten waren voornamelijk zonen van grootgrondbezitters.84 Tijdens de eerste jaren van de katholieke landbouwhogeschool in Leuven merkte Alphonse Proost hoe diep het wantrouwen jegens de wetenschap was bij katholieken. De bisschoppen waren vooral over de streep getrokken omdat ze vreesden dat een monopolie voor de ‘liberale’ hogeschool in Gembloux de geesten zou perverteren: een katholiek tegengewicht, met aandacht voor filosofie en katholieke levensbeschouwing, drong zich op. Maar ze bleven weifelend staan tegenover het eigen initiatief; voor sommigen was het niet meer dan dood gewicht.85 De hogeschool viel duurder uit dan verwacht: Proost en ’t Serstevens wilden een volwaardige wetenschappelijke vorming - niet leerlingen weglokken uit een als vijandelijk geziene hogeschool om ze vervolgens aan het lijntje te houden. De universitaire overheid wilde liefst niet teveel geld besteden aan een vernieuwing waarvan ze de gevolgen vreesde.86 Ze verbond geen hoeve aan de instelling: de docenten moesten maar in hun tuin een experimenteerveld aanleggen. In het academiejaar 1883-84 werden de lonen maar voor de helft uitbetaald. Ook de ouders van de leerlingen, de grootgrondbezitters, waren hoogstens halfhartig. Volgens Proost stuurden ze hun zonen niet uit geestdrift voor de nieuwe ontwikkelingen in de landbouwwetenschappen: ze waren gewoon ten einde raad.87 De pacht bleef maar dalen, als gevolg van de landbouwcrisis.
45
Vis inertiae niet alleen in het episcopaat, maar overal. Boeren, pachters, grootgrondbezitters, politici: geen van allen was volgens Proost overtuigd van het belang voor de landbouw van wetenschappelijk onderwijs. Politicus en financier Jules Malou bladerde rond 1870 eens in het Journal de la Société Centrale d’Agriculture en zei tot zijn collega-kamerlid Léon ’t Serstevens, voorzitter van de vereniging: ‘De landbouwwetenschap, het landbouwonderwijs, leuke academische vraag, goede oefening in voordracht, maar uiteindelijk, u weet dat zeer goed, is de landbouwwetenschap een kruiwagen met mest, een spade, een hark en sterke armen om er gebruik van te maken.’I88
Proost maakte zich geen illusies. Inrichtende overheid en doelpubliek bleven sceptisch staan tegenover de Ecole Supérrieure. Allen leken de wetenschap te vrezen. Wetenschap, in hun ogen, was het wapen waarmee de liberale tegenpartij zwaaide. Alphonse Proost was op dit moment al enige tijd begonnen met de pennenstrijd die hij zijn ganse leven zou voeren. Hij wilde aantonen dat, wat liberale polemisten ook beweerden, er in de wetenschap niets was dat het geloof kon bedreigen. Hij wilde de vrees voor wetenschap bij katholieken weg nemen. Vulgarisatie van wetenschap In het publieke debat van de tweede helft van de negentiende eeuw kwamen wetenschap en geloof als vijanden tegenover elkaar te staan. De controverse barstte los met de publicatie van Darwins Origin of Species in 1859 en woedde door in de jaren 1860, ’70 en ’80. Het conflict eindigde onbeslist: het filosofisch materialisme was net zo min bevredigend als de letterlijke bijbelinterpretatie houdbaar.89 Al sinds een paar decennia reageerden wetenschappers tegen het gebruik van de bij-bel als kenbron. In de jaren ’30 had Charles Lyell geargu-
,
/DVFLHQFHDJULFROHO·HQVHLJQHPHQWDJULFROHMROLHTXHVWLRQDFDGHPLTXHERQH[HUFLFH
RUDWRLUH PDLV HQ ILQ GH FRPSWH OD VFLHQFH DJULFROH YRXV OH VDYH] ELHQ PDLV F·HVW XQH EURXHWWHGHIXPLHUXQHSHOOHXQUDWHDXHWGHERQVEUDVSRXUV·HQVHUYLU
46
menteerd dat in de geologie geen vooruitgang mogelijk was zolang de vorser mirakels moest inlassen om de bijbel niet tegen te spreken. De geoloog mocht als verklaring enkel nog grijpen naar krachten die ook vandaag nog actief zijn, zoals erosie.90 Tegelijk was er een traditie van kritische bijbelexegese ont-staan, met de Duitser David Strauss en later de Fransman Renan. Sommigen wendden zich af van de bijbel, anderen begonnen hem overdrachtelijk te interpreteren, maar naarmate de eeuw vorderde werd de bijbel en zijn letterlijke interpretatie voor steeds minder wetenschappers een struikelblok. Robert Young vat het eenvoudig samen: ‘Very roughly speaking, as the period proceeds, one must look to less and less intelligent men for literal interpretations of the bible’.91 Volgens Proost berustte het conflict tussen geloof en wetenschap op een misverstand, verspreid door een handvol wetenschappers (of pseudo-wetenschappers) en gretig overgenomen door de liberale pers. Hij had in die zin gelijk, dat ten aanzien van wetenschap en geloof, door gelovigen en ongelovigen, zoveel verschillende standpunten werden ingenomen, dat van een strijd tussen duidelijk gescheiden kampen geen sprake was. Over de visie van Darwin zelf op wetenschap en geloof, bijvoorbeeld, lopen de opvattingen uiteen. In zijn jeugd wilde Darwin dominee worden (maar misschien alleen om een positie te hebben om zich over te geven aan natural history?); later zou zijn geloof (als het al had bestaan) een langzame, maar niet pijnlijke dood zijn gestorven (het gleed mogelijk gewoon van hem af); tegen de dichter Tennyson gaf hij te kennen dat de evolutieleer ‘zeker niet’ in tegenspraak was met het christendom;92 in een brief aan Asa Gray meldde hij dat hij niettemin met een nieuw boek een ‘flankbeweging’93 op de vijand had uitgevoerd. Bij zijn begrafenis in Westminster Abbey zei de priester: ‘Deze man, jarenlang door femelarij en onwetendheid met hoon overgoten, is wel een materialist genoemd. Ik zie in al zijn geschriften geen spoor van materialisme. Ik lees in elke regel de gezonde, nobele,
47
evenwichtige verwondering van een diep eerbiedige geest, gloeiend van de diepste bewondering voor Gods werken.’I’94
Niemand wist of weet wat Darwin precies wilde. Wel eisten vrijzinnigen, onder meer in zijn naam, het alleenrecht op de wetenschap op en verklaarden ze dat de natuurlijke openbaring de irrationele verklaring van de zondeval had ontmaskerd. Alphonse Proost wilde dat bestrijden. Aanvankelijk zocht hij daarbij zelf de publieke tribune op. Maar zijn pogingen waren van meet af aan halfhartig. In 1872, in een polemisch artikel in de Gentse stadskrant Le Bien Public, twijfelde de 25-jarige aan de rol die de pers kon spelen bij de vulgarisatie van wetenschap. De pers, schreef hij, was een geïmproviseerd tribunaal zonder mogelijkheid tot beroep waar ‘halve geleerden’ jongleerden met formules: de wetenschap bewijst, de wetenschap toont aan, de wetenschap veroordeelt! Het was een simpel trucje: antireligieuze polemisten ontdeden hypothesen, zoals de spontane genese van materie of het transformisme der soorten, van elke nuance en verhieven ze tot feit. Voor het uitoefenen van deze functie was diepgaande studie een ongemak; troeven waren, volgens Proost, ‘zelfingenomenheid, branie en onbeschaamdheid.’II95 De ‘baliekluivers’III96 zaten intussen altijd klaar om te luisteren, te geloven en te applaudisseren.97 Proost was scherp voor de vrijzinnige propagandisten van rede, wetenschap en verlichting: ‘In deze eeuw der verlichting, oefenen sarcasme en leugens, die wapens van de verrader en de eunuch, aan de negentiende eeuw overgeleverd door Voltaire, een despotisch bewind uit op de geesten van het publiek.IV98
,
¶7KLV PDQ RQ ZKRP IRU \HDUV ELJRWU\ DQG LJQRUDQFH SRXUHG RXW WKHLU VFRUQ KDV
EHHQFDOOHGDPDWHULDOLVW,GRQRWVHHLQDOOKLVZULWLQJVRQHWUDFHRIPDWHULDOLVP,UHDGLQ HYHU\OLQHWKHKHDOWK\QREOHZHOOEDODQFHGZRQGHURIDVSLULWSURIRXQGO\UHYHUHQWNLQGOHG LQWRGHHSHVWDGPLUDWLRQRIWKHZRUNVRI*RG ,,
¶O·DXGDFH·¶ODVXIILVDQFH·¶O·DSORPE·
,,,
¶EDGDXGV·
,9
'DQV FH VLqFOH GH OXPLqUHV OH VDUFDVPH HW OH PHQVRQJH FHV DUPHV GH WUDvWUH HW
G·HXQXTXH OpJXpHV SDU 9ROWDLUH DX ;,;H VLFqOH H[HUFHQW VXU O·HVSULW SXEOLTXH XQ HPSLUH GHVSRWLTXH·
48
Voor deze scherpe veroordeling had hij zo zijn redenen. Toen hij in 1883 zijn doctrine van de biologische fixatie van stikstof uiteenzette, door hemzelf getest op zijn experimenteerveld, werd hij hier en daar weggelachen met zijn ‘klerikale’ theorie, die door wetenschappers niet ernstig zou worden genomen. Aan de landbouwschool van Gembloux, een staatsschool (voor staat lees vrijzinnig, liberaal, vijand van het geloof) werd in 1885 gedoceerd dat die theorie was weerlegd. Twintig jaar later werd de theorie overal onderwezen – zo stipte Proost zelf aan in 1907.99 (En vandaag nog.) Vulgarisatie van de wetenschap was het levensdoel van Alphonse Proost, maar de dagbladpers was duidelijk niet zijn forum – al was hij als polemist spits en flamboyant genoeg. (Hij had ook fans: voor Maurice Rouvroy was hij ‘één der meest vooraanstaande polemisten van België.’100) Hij moest meer naar de kern van de zaak gaan. In 1875 was hij één van de initiatiefnemers (volgens sommige bronnen de voornaamste) van de Brusselse Société Scientifique.101 Toen Proost terugkeerde uit Parijs, waar zowat alle gereputeerde geleerden in zijn vakgebied atheïsten waren, vatte hij het plan op van een ‘internationale liga van gelovige geleerden tegen het materialisme’I102 die een dam zou moeten opwerpen tegen ‘het binnendringen van materialistische doctrines in de zuivere wetenschap’.II103 Volgens Léon ’t Serstevens hadden de stichters van de Société Scientifique genoeg van de voortdurende beschuldigingen in de liberale pers, als zouden katholieken vanuit hun aard vijanden van de wetenschap zijn.104 Het wapenschild van de vereniging bevatte een citaat uit de Latijnse catechismus: Nulla umquam inter fidem et rationem vera dissensio potest.105 Deze passage uit de geloofsbelijdenis, goedgekeurd tijdens het eerste Vaticaans Concilie, klinkt voluit als volgt:
,
0 3URRVW pWDLW UHQWUp GH 3DULV R LO DYDLW IUpTXHQWp GHV ODERUDWRLUHV GHV VDYDQWV
FpOqEUHV PDLV LQFUpGXOHV SpQpWUp GH OD QpFHVVLWp GH IRQGHU XQH /LJXH GHV VDYDQWV UpOLJLHX[ FRQWUHOHPDWpULDOLVPH ,,
'HVRFLpWpEHVWRQGXLW¶VDYDQWVGpVLUHX[G·RSSRVHUXQHGLJXHDX[HPSLqWHPHQWVGHV
GRFWULQHVPDWpULDOLVWHVGDQVOHGRPDLQHGHODVFLHQFHSXUH·
49
‘Hoewel het geloof boven het verstand staat, kan er nooit sprake zijn van een werkelijke tegenstelling tussen het geloof en het verstand. Aangezien dezelfde God die de mysteries openbaart en het geloof meedeelt, ook het licht van het verstand in de menselijke geest heeft doen neerdalen, zou God zichzelf niet kunnen loochenen en de waarheid nooit de waarheid kunnen tegenspreken.’
De Société Scientifique was in de eerste plaats gericht op zuivere wetenschap, maar er was ook plaats voor wetenschapsfilosofische debatten. Tijdens de bijeenkomsten, drie per jaar, kwamen in de voormiddag de vijf secties afzonderlijk samen (wiskunde, ‘natuurwetenschappen,’ fysica, geneeskunde en economie),’s namiddags volgden lezingen van algemeen belang, met daarbij ook thema’s uit wetenschaps-filosofie en geloof.106 De vereniging bracht twee tijdschriften uit: de Revue des Questions Scientifiques, die aan haute vulgarisation deed, en de Annales de la Société Scientifique waarin de leden verslag deden van eigen werk. Voor de jezuïet en wiskundige Ignatius Carbonnelle, tot aan zijn dood in 1889 hoofdredacteur van de tijdschriften en drijvende kracht van de vereniging (ook meestal genoemd als de stichter), was het essentieel dat de vereniging niet alleen aan geloofsverdediging deed, maar ook het technisch-wetenschappelijke werk van zijn leden een forum bood.107 Geloofsverdediging zou men slechts indirect doen, door gevolgtrekking.108 De Société was een bloeiende vereniging, met een paar honderd leden.109 Paus Leo XIII schreef de vereniging in 1879 een aanmoedigingsbrief, en nog één bij de viering van het vijfentwintig-jarig bestaan in 1901. De eerste brief werd in elke aflevering van de Annales afgedrukt op het schutsblad als logo.110 De paus zou persoonlijk tussenbeide gekomen zijn in 1889, toen na de dood van drijvende kracht Ignatius Carbonnelle de vereniging in zijn voortbestaan werd bedreigd.111 Op de ledenlijst figureerden gereputeerde wetenschappers: het bekendste lid was Louis Pasteur. Eén van de actiefste leden was Alphonse Proost: in 1900 had maar één man vaker het woord gevoerd, de Franse geoloog Auguste de Lapparent.112 In de vergaderingen113 en in het bulletin van de vereniging kwam Proost
50
vaak terug op hetzelfde thema: het Engelse materialisme, zoals vertegenwoordigd door Charles Darwin, Herbert Spencer en Thomas Henry Huxley—voor Proost de vertegenwoordigers van de ‘nieuwe theologie van de natuurlijke openbaring’114 en dus vijanden van het geloof. Huxley was de meest zichtbare vijand: hij schreef polemische stukken tegen geloof en dogma. Spencer liet zich daarmee niet in maar stelde een alles verklarend systeem op waarin hij het uitstekend kon stellen zonder krachten van bovennatuurlijke aard. Darwin was misschien wel de meest verraderlijke vijand. Hij presenteerde zich niet als boud filosoof of groot systematicus, maar als pragmatisch en voorzichtig wetenschapper, Engelse stijl, die filosofische speculaties en polemiek het liefst terzijde liet. Daarvoor had hij zijn dagboek, waarin onder meer de vraag: ‘Waarom zou de gedachte, als excrement van het brein, bewonderenswaardiger zijn dan de zwaartekracht, als eigenschap van materie?I115
Dit radicaal materialisme, schokkend voor velen, vertrouwde Darwin enkel toe aan zijn dagboek; niet, als sommige medestanders, aan de Daily Telegraph. De verdediging van de evolutieleer liet hij over aan Huxley – diens bijnaam werd Darwin’s Bulldog – zelf bleef hij thuis en observeerde orchideeën. Het Mechaniek van de Evolutie Hoewel hij zelf beweerde steeds standvastig te zijn geweest in zijn gedachten, was Proost ten aanzien van de evolutieleer niettemin onderhevig aan mode. Eerst, in de jaren 1870, viel hij Darwin over de ganse lijn aan; dan, in de jaren 1880, aanvaardde hij geleidelijk aan diens doctrine grotendeels; tenslotte, in de jaren 1890, liet hij hem, met vele anderen, weer varen.
,
:K\LVWKRXJKWEHLQJDVHFUHWLRQRIEUDLQPRUHZRQGHUIXOWKDQJUDYLW\DSURSHUW\RI
PDWWHU
51
Proost had een goede kennis van de geschiedenis van de biologie en wees voortdurend op de antecedenten van Darwin, van Buffon tot ver terug in de klassieke oudheid. In de jaren 1870 was het Darwinisme voor Proost niet meer dan de gerecycleerde theorieën van Lucretius en vele andere Ouden de priesters van Isis waren óók transformisten, zo tekende hij aan.116 Het ‘transformisme’ was slechts ‘een school die zich vruchteloos inspant om een verouderde en bevooroordeelde theorie voor te stellen als een verovering van de wetenschap’117I en die alweer op zijn retour was. Dat de evolutiegedachte ver terug ging, was natuurlijk geen argument contra. Men was gewend aan die denkvorm: klassieke beschaving, middeleeuwse christelijke barbarij, herontdekking van de beschaving in Renaissance en Verlichting. Het Darwinisme paste mooi in dat schema. T.H. Huxley vond sporen tot de zesde eeuw voor Christus aan de Ganges-Vallei. Voor de oude filosofen van Ionië en Hindustan was veranderlijkheid de essentie van de zichtbare wereld: ‘de rusteloze flux van alle dingen; van geboorte naar zichtbaar bestaan en vandaar naar het niet-bestaan’.II118 De opkomst van het christendom en zijn aan het platonisme gekoppelde scheppingsleer leidde de aandacht weg naar een veronderstelde onzichtbare orde achter het panta rhei van de zichtbare wereld. De evolutieleer werd vergeten tot hij in de achttiende eeuw weer aanhangers vond, in Buffon, Lamarck, en Charles’ grootvader Erasmus Darwin. Maar hun vroege pogingen tot theorievorming werden gediscrediteerd door een gebrek aan empirische basis. In de eerste helft van de negentiende eeuw bloeide de idee van evolutie, onder invloed van de romantische beweging, die was gefascineerd door verandering en verscheidenheid. Kant en Laplace vonden evolutie in het zonnestelsel, Lyell op het aardoppervlak, Herder in de geschiedenis, Newman in
,
¶XQH pFROH TXL V·HIIRUFH YDLQHPHQW GH SUpVHQWHU FRPPHXQHFRQTXrWHGHODVFLHQFH
« XQHWKpRULHVXUDQQpHHWSUpFRQoXH ,,
WKH XQUHVWLQJ IORZ RI DOO WKLQJV WKURXJK ELUWK WR YLVLEOH EHLQJ DQG WKHQFH WR QRW
EHLQJ·7
52
Kerkdoctrine, Hegel in de Goddelijke Geest en Spencer in alles.119 De idee van biologische evolutie werd de populairste ketterij in Europa. Toen de Schot Robert Chambers haar (anoniem) verdedigde in Vestiges of the natural history of creation (1844) kon hij rekenen op een schandaalsucces. Maar niemand wilde de kat uit de zak laten, tot Darwin in 1859 ‘revolutionair’ zou worden met ideeën die zijn eigen grootvader Erasmus al op papier had gezet. Darwins werk, vakkundig geplugd door Huxley, bracht in de Engelse dagbladpers een storm te weeg, maar biologen bleven er eerder rustig bij. Zeker buiten Engeland verhitte de Origin of Species de gemoederen niet meteen, ook in België niet.120 Alphonse Proost was niet diep onder de indruk toen hij rond 1874 zijn eerste artikels schreef over Darwin. Het boek was toen al vijftien jaar oud. Er was veel discussie heen en weer geweest en Darwin had zes edities geredigeerd, met belangrijke wijzigingen op essentiële punten. Anno 1874 zag Proost het transformisme als een Proteus die aan zijn vijanden wilde ontsnappen door voortdurend van gezicht te veranderen.121 Zoals Pierre Flourens, de secrétaire perpétuelle van de Académie des Sciences in een beroemd artikel, las Proost in Darwin vooral veel tegenspraak, duistere nuances en onwetenschappelijke beeldspraak.122 Het was volgens hem allemaal al eens eerder en beter gezegd, bijvoorbeeld door Jean-Baptiste Lamarck.123 Darwin sprak zichzelf tegen: vroeg men hem waar de ontelbare tussenvormen waren, vereist in zijn theorie124 – de quasi onmerkbare accumulatie van kleine verschillen – dan antwoordde hij dat een soort zichzelf snel vastlegt; vroeg men hem waarom er sinds een paar duizend jaar geen veranderingen meer waren, dan riep hij de extreme traagheid in waarmee een soort zich vastlegt: ‘Dat is niet ernstig.’125 Misschien had Proost als katholiek een probleem met de evolutieleer, maar hij zocht wel naar zwakke plekken in de redenering, niet naar tegenspraak met de Schrift. Waar de openbaring van de schrift en de wetenschappelijke openbaring in conflict kwamen, koos Proost nooit voor de bijbel. In 1872, toen hij nog niet geloofde in evolutie, merkte hij weliswaar op
53
dat het dankzij de bijbel was dat middeleeuwse geleerden zich los wisten te rukken van ‘het traditionele vooroordeel omtrent de oorsprong der soorten’ – te weten de evolutiegedachte.126 Maar toen hijzelf overtuigd raakte van Darwins doctrine, vormde de bijbel geen obstakel. Zo lang het kon, zo lang een wetenschappelijke stelling die tegen de Bijbel inging, feilen vertoonde, verdedigde Proost de mogelijkheid dat de Bijbel de letterlijke waarheid zou kunnen verkondigen; werd de letterlijke waarheid (in zijn ogen) onhoudbaar, dan liet hij die schieten en rekende hij op de inventiviteit van exegeten om één en ander aan elkaar vast te knopen. Toen hij, na wat tegenstribbelen,127 onder ogen moest zien dat de mensheid veel ouder was dan stond geschreven, schoof hij de bijbel meteen terzijde: ‘Niets is meer obscuur,’ zei hij eenvoudig, ‘als de bijbelse chronologie.’I128 In 1907 verklaarde hij dat de bijbel ‘geen uitspraken’ deed over de ouderdom van de mensheid of over de evolutie.129 De katholieke exegese stond voor niets: velen trachtten de zes dagen uit genesis in overeenstemming te brengen met de nieuwe wetenschappelijke gegevens.130 ‘De Katholieke Kerk weet zich veilig. Zij kan zich aanpassen, en blijft dezelfde,’131 aldus Johan Huizinga over de evolutieleer. Voor elke schrift-plaats die indruiste tegen de evolutieleer, was er wel één die erop leek te zinspelen: uit het boek Genesis citeerde Proost een ‘profetische’ passage: God beveelt het water vissen en vogels voort te brengen.II132 Proost beperkte zich tot wetenschapsinterne kritiek. Hij zag wel hoe de strijd om het leven de sterksten vrijwaarde, maar zag niet in hoe daaruit nieuwe soorten voortkwamen.133 Kwekers konden in geen tijd nieuwe rassen voortbrengen; waarom dan niet de natuurlijke teeltkeus?134 (Dit was een punt waarop de aanhangers van de evolutieleer destijds erkenden dat ze ,
¶5LHQQ·HVWSOXVREVFXUTXHODFKURQRORJLHELEOLTXH·
,,
¶«TXHOHVHDX[SURGXLVHQWOHVDQLPDX[TXLYLYHQWGDQVODPHUHWTXLYROHQWGDQVOHV
DLUV·'HVWDWHQYHUWDOLQJVFKLHWGHHYROXWLHOHHUPLQGHUGXLGHOLMNWHKXOS¶(Q*RG]HLGH'DWGH ZDWHUHQRYHUYORHGLJOLMNYRRUWEUHQJHQHHQJHZHPHOYDQOHYHQGH]LHOHQHQKHWJHYRJHOWHYOLHJHERYHQGHDDUGH LQKHWXLWVSDQVHOGHVKHPHOV¶,QGH3HWUXV&DQLVLXVLVYDQGHVFKHSSHQGHNUDFKWYDQKHWZDWHU KHOHPDDOJHHQVSUDNH¶·*RGVSUDN/DDWKHWZDWHUNULRHOHQYDQOHYHQGJHZULHPHOHQRYHUGHDDUGHGH YRJHOVYOLHJHQODQJVKHWKHPHOJHZHOI·
54
zwak stonden, maar intussen zijn nieuwe soorten gecreëerd zonder kruising.135) Proost vond wel argumenten voor een intentionele modificatie – die geen ophoping van kleine verschillen kón zijn, wegens het ontbreken van tussensoorten.136 Onberedeneerd en traag kon niet; snel en bewust kon wel. In tien jaar tijd groeide het evolutiebegrip in Proosts geest. In 1882 schreef hij lovend over Darwin. Hij prees hem omdat hij zoveel nieuwe observaties had gepresenteerd, die hadden geleid tot nieuwe studies in de anatomie en vergelijkende fysiologie.I137 Wat de theorie op zich betrof, wierp Proost nog steeds bezwaren op tegen het mechanisme van de natuurlijke teeltkeus. De soort wijzigde volgens hem wel, maar transformeerde niet: er waren limieten.138 Tot deze wijziging was hij gedwongen door de ontdekking van tussensoorten van paarden.139 In 1884 aanvaardde Proost de evolutie wél: de opeenstapeling van kleine modificaties kon tóch een nieuw geheel vormen.140 Meer onder de invloed van Spencer, verder weg van Claude Bernard, verklaarde Proost dat evolutie een kapitaal begrip was in astronomie, fysica, geologie, celbiologie, embryologie, paleontologie, plantkunde en zoölogie.141 De introductie van het begrip ‘evolutie’ heette nu ‘een immense vooruitgang’ in de biologie. Het stond toe zin en orde te zien in fenomenen die voordien onverklaarbaar waren. Zo raakte Proost overtuigd van het feit van de evolutie door een opeenstapeling van kleine veranderingen. Maar hij was niet overtuigd van Darwins Evolutieleer, die het fenomeen aanvankelijk verklaarde door seksuele selectie, en die toen de Origin zijn zesde editie kende, al een groot aantal andere factoren in overweging nam. Proost suggereerde rond de eeuwwisseling een andere motor van de evolutie: de eerste wet van de thermodynamica, de wet op het behoud van energie142, in de negentiende eeuw evenzeer een fetisj als het Darwinisme.143 Maar die idee werkte hij niet echt uit. Het was een complexe materie, en wat Proost zei over de evolutieleer werd goed in de gaten gehouden door zijn col,
2Q Q·HQ ILQLUDLW SDV VL O·RQ YRXODLW pQXPpUHU WRXWHV OHV PHUYHLOOHV GH OD IpFRQGDWLRQ
FURLVpHPLVHVHQOXPLqUHSDUOHVWUDYDX[GHVQDWXUDOLVWHVFRQWHPSRUDLQV·
55
legae- wetenschappers. Het aanvaarden van de evolutieleer was voor sommigen de lakmoestest van ware wetenschappelijkheid tegen oude vooroordelen. Leo Errera, directeur van de Brusselse Jardin Botanique, had Proost eens verweten te zijn ‘geëvolueerd’: eerst zou hij zich hebben aangesloten bij theologen die het transformisme toegaven, daarna zou hij van opvatting zijn veranderd ‘onder druk van occulte invloeden.’I144 Proost verwierp de beschuldiging in Le Bien Public. Occulte invloeden speelden inderdaad niet; inzake evolutieleer scherpte zijn geloof alleen maar zijn kritisch vermogen aan, al leidde dat tot een vijandigheid tegen de theorie die hij uiteindelijk moest opgeven – onder druk van het geaccumuleerde bewijs. l’Intélligence Suprême, Créatrice de l’Univers Eén zaak bleef gelijk– de enige belangrijke. Proost bleef standvastig strijden tegen voor hem te verregaande conclusies die Darwinianen trokken buiten het toepassingsbereik van de biologie; als zou Darwin een vervangreligie hebben opgesteld die een allesomvattende verklaring bood voor de kosmos. Darwin zelf had dit nooit beweerd, maar bijvoorbeeld in het woord vooraf van de Franse vertaling (1862) verklaarde Clémentine Royer dat Darwins openbaring van de vooruitgang in directe oppositie was met de irrationele openbaring van de zondeval.145 Het leverde haar bij sommigen de titel op van première femme de génie. Niet voor Proost: bij haar dood in 1902 schreef hij een smalende obituary in de Revue de l’Education Familiale.146 Het Darwinisme, zei Proost, was geen antwoord op de vragen D’ou venons-nous, où allons-nous. Het antwoord van de aap was betwistbaar, en bovendien, als het al zo was, dan zei dat nog niet zo verschrikkelijk veel.147 De grootsheid van de mens school niet in het lichaam, maar in de ziel. De vraag naar de fysieke afstamming van de mens was boeiend, maar van geen belang voor de godsdienst. De evolutie had slechts betrekking op het lichaam, niet de ziel.148 Volgens de Bijbel was de ziel, en de
,
¶VRXVODSUHVVLRQG·LQIOXHQFHVRFFXOWHV·
56
ziel alleen, door God geschapen naar zijn wezen en gelijkenis.149 Het Darwinisme bood geen verklaring voor de oorsprong van het leven en het denken, net zomin als voor de materie en de beweging. Beweren dat uit materie spontaan bewustzijn ontstaat – de doctrine van de génèse spontanée, waar ook Claude Bernard in geloofde en die materialistische wetenschappers bewezen achtten - is niets zeggen.150 Materialisten beweerden dat atomen eeuwig waren en zich bewogen volgens vaste wetten: ‘Dat zijn gratuite beweringen die niets verklaren.’I151 Huxley beweerde dat de katholieke dogma’s waren omvergeworpen door recente ontdekkingen van de wetenschap. Religie was niets anders dan een mythe verzonnen door de primitieve mens, om zijn oerangst te sussen. Astronomen hadden intussen de oneindigheid van het heelal vastgesteld en zijn eeuwigheid. Ook kracht en materie waren eeuwig. De aarde was niet het centrum van het heelal. De mens was niet het centrum van de schepping, maar wel ‘een tijdelijk punt in de oneindige modificaties van het leven’. Volgens Proost ging het telkens om ‘pure hypothesen’. De sprong van onverwoestbaarheid van materie naar de eeuwigheid van het heelal, was een geloofssprong. Op sommige punten heeft de geschiedenis Proost gelijk gegeven. In 1907 kwam hij na enkele decennia stilte nog eens op het onderwerp terug, om zijn gelijk vast te stellen. Rond 1910 bleek dat atomen niet ondeelbaar en eeuwig waren. Dit was inderdaad niet meer dan een van de Grieken overgenomen hypothese. De astrofysica verwierp het solid-state model van het heelal rond het midden van de twintigste eeuw. De Big Bang theorie werd voor het eerst geformuleerd door een Belgische katholiek, abbé Georges Lemaître, en wel op een bijeenkomst in de jaren 1920 van Proosts geesteskind, de Brusselse Société Scientifique. Lemaître sprak overigens niet over een grote knal maar over het Kosmisch Ei. Ook hier was nu evolutie.
,,
&HVRQWOjGHVDIILUPDWLRQVJUDWXLWHVTXLQ·H[SOLTXHQWULHQ
57
Het grootste probleem van Proost met Darwin was niet de bijbel, wel het deïstische bouwmeesterargument. De chemicus Dumas gaf een voorbeeld: als iemand drukletters van een toren gooit en aan de voet vormt zich Athalie van Racine, dan kan men moeilijk anders concluderen, dan dat een Intelligentie toezag op val en schikking van de letters.152 Net zo was het met het universum. Overal was vooruitzicht. Dit toeval noemen, is ‘een zuivere aberratie van de geest’.I153 Dit was geen kwestie van Darwin versus het geloof, maar van Darwin versus iedereen. Zelfs van Darwin tegen Darwin: de Engelsman zelf werd door critici beschuldigd van teleologie. Huxley ontkende de aanklacht op alle punten,154 maar een hedendaags Darwiniaan als Michael Ruse merkt hetzelfde op. Ruse verklaart het door de tijdgeest: de natuurlijke theologie was toonaangevend in Oxford - Darwin kon er zich niet helemaal aan ontworstelen. Proost kende de discussie over Darwin als verborgen teleoloog, maar hij beschouwde deze aantijging als een misverstand, een ‘pur effet du hasard’; het gevolg van Darwins onbeholpen formuleringen.155 Zelf was hij wel een uitgesproken teleoloog: hij verdedigde de causae finales, dat wil zeggen het aanwezig zijn van een hogere intelligentie.156 ‘Al wie in de wetenschap iets anders zoekt dan de eenvoudige vaststelling van verschijnselen, zal in de diepgaande studie van de manifestaties van het instinct bij insecten een vruchtbaar onderwerp voor overpeinzingen vinden.’II157
De arbeidsverdeling bij poliepen bracht voor Proost de filosofische notie van individualiteit aan het wankelen. Poliepen zijn ogenschijnlijk vrij maar ze hechtten zich aan elkaar vast en vormen gevarieerde organen. Sommigen spelen uitsluitend de rol van mond, anderen maag, anderen voeten… Poliepen onderscheidden zich in gunstige zin van menselijke samenlevingen door ‘eenheid, orde en harmonie.’158 De bij lost in de ,
¶XQHSXUHDEHUUDWLRQG·HVSULW·
,,
¶7RXV FHX[ TXL FKHUFKHQW GDQV OD VFLHQFH DXWUH FKRVH TX·XQH SXUH HW VLPSOH
FRQVWDWDWLRQ GH SKpQRPqQHV WURXYHURQW GDQV O·pWXGH DSSURIRQGLH GHV PDQLIHVWDWLRQV GH O·LQVWLQFWFKH]OHVLQVHFWHVXQVXMHWGHPpGLWDWLRQVIpFRQGHV·
58
bouw van haar korf een geometrisch probleem op dat sommige wiskundigen voor problemen zou stellen en sommige wespen praktiseren vivisecties vooraf gegaan door inentingen met verdovende middelen. Intelligentie in het dier zelf kwam daarbij niet kijken – wel een hogere intelligentie. Nieuwe studies hadden erop gewezen dat wouden het water zuiverden. De mens had er niet beter op gevonden dan zoveel mogelijk bomen om te hakken, ze stonden blijkbaar in de weg: ‘Het kwam toe aan de mens, die arme bijziende die altijd en overal zijn grootste belangen opoffert voor de passies van het moment, om te breken met dit bewonderenswaardige evenwicht door de Voorzienigheid ingesteld, wat niet verhindert dat hij het haar verwijt, wanneer de molensteen, roekeloos verplaatst, hem op het lijf valt en verplettert.’I159
Er was veel verkeerd in België. Het woudbeheer was één van die dingen. Proost raadde een herbebossing aan: dit zou ‘een uitstekende en patriottische speculatie zijn’ waarvoor het nageslacht dankbaar zou zijn.160 De menselijke ‘rede’ was niet zoveel waard. De mens had wetenschap nodig, langdurige observatie volgens exacte methoden met controle door het collectief, om zelfs maar een glimp op te vangen van de Voorzienigheid, van de Intelligentie in de natuur. Intelligentie was geen functie van de hersenen. Slechts datgene aanvaarden wat we kennen via de zintuigen, is vrijwillige zelfverminking: zo kennen we slechts de meest oppervlakkige, de meest onzekere der fenomenen. In de menselijke samenleving, zoals in de natuur, was een hogere intelligentie aan het werk. Afzonderlijke intellecten vulden elkaar aan:
,
¶,O pWDLW UpVHUYp j O·KRPPH FH SDXYUH P\RSH TXL VDFULILH WRXMRXUV HW SDUWRXW VHV
LQWpUrWVOHVSOXVJUDYHVjVHVSDVVLRQVGXPRPHQWGHURPSUHFHWWHDGPLUDEOHSRQGpUDWLRQ pWDEOLH SDU OD 3URYLGHQFH VDXI j V·HQ SUHQGUH j HOOH TXDQG OD PHXOH LPSUXGHPPHQW GpSODFpHOXLUHWRPEHVXUOHFRUSVHWO·pFUDVH·
59
‘Daarom behandelen wetenschappers en filosofen, artsen, chemici en denkers elkaar onderling als utopisten, als kleine geesten of als fanasten; ze vergeten dat hun intelligenties geroepen zijn elkaar te vervoledigen en onophoudelijk te worden gecompenseerd in de huishoudunde van de natuur.’I161
Wie vér ziet, ziet niet meer goed van nabij; een generalist heeft noodzakelijkerwijs te weinig oog voor detail. De mens, zelfs de meest briljante, was ‘essentieel geborneerd’. 162 Maar: ‘Boven deze menselijke kleinheid, deze bekrompen persoonlijke vijandigheden, die de zwakheid van de menselijke geest verraden of de brutale aanvechtingen van het egoïsme, zweeft, onwrikbaar en sereen, de eeuwige waarheid, waarvan de arme dwergen van deze planeet proberen de sluier af te rukken.’II163
Kortom, de mens die zomaar beweerde dat de natuur geen doel of richting kende, omdat hij die niet meteen zag, overschreed de grenzen van zijn rede. Natural Theology Het was misschien wel de echte reden waarom vooral in Engeland Darwin zo’n schok teweegbracht: natural theology. In de eerste helft van de negentiende eeuw was natural history één van de voornaamste vormen van tijdverdrijf in Engeland. Alle klassen van de bevolking beoefenden geologie, botanie, ornitologie. E.P. Thompson omschreef het in zijn Note-book of a naturalist (1845) als ‘een soort van vrijmetselarij’:164 een naturalist kon altijd een collega-liefhebber aanschrijven, los van sociale achtergrond, zonder formele introductiebrief - en rekenen op een antwoord.165 De studie van Natural History bood vele mogelijkheden: het was wetenschappelijk, het was morally up,
¶&·HVW SRXUTXRL VDYDQWV HW SKLORVRSKHV PpGHFLQV FKLPLVWHV HWSHQVHXUVGHWUDLWHQW
PXWXHOOHPHQW G·XWRSLVWHV GH SHWLWV HVSULWV RX GH YR\DQWV RXEOLDQW TXH OHXUV LQWHOOLJHQFHV VRQWDSSHOpHVjVHFRPSOpWHUHWjVHFRPSHQVHUVDQVFHVVHGDQVO·pFRQRPLHGHODQDWXUH· ,,
¶$XGHVVXVGHFHVSHWLWHVVHVKXPDLQHVGHFHVPHVTXLQHVDQLPRVLWpVSHUVRQQHOOHVTXL
WUDKLVVHQW OD IDLEOHVVH GH O·HVSULW KXPDLQ RX OHV LPSXOVLRQV EUXWDOHV GH O·HJRwVPH SODQH LPSDVVLEOH HW VHUHLQH O·pWHUQHOOH YpULWp GRQW OHV SDXYUHV PLUPLGRQV GH QRWUH SODQqWH V·HIIRUFHQWG·DUUDFKHUOHVYRLOHV·
60
lifting, het bood dames onderwerpen voor pastelschilderijen en borduursels en heren de gelegenheid om er op uit te trekken en iets neer te schieten.166 Liefhebbers spraken over de hoogtes en dieptes in de passie van een man die zich gedurende maanden over gaf aan de studie van het kustleven op een eenzame plek. Herbert Spencer raadde de Seaside Studies van Lewes aan, deels omwille van de poëzie, en zei: ‘Denkt u dat een waterdruppel, die voor het ongeoefend oog niet meer is dan een waterdruppel, ook maar iets verliest in het oog van de fysicus die weet dat zijn elementen worden samen gehouden door een kracht die, indien plots vrijgemaakt, een bliksemschicht veroorzaakt? (…) De waarheid is, dat degenen die zich nooit hebben ingelaten met wetenschappelijke bezigheden, blind zijn voor het meeste van de poëzie waardoor ze worden omringd.’I167
Ook Alphonse Proost was in de greep van deze aparte romantiek. Hij zei: wie op zijn wandelingen aan de kust nooit een microscoop of een aquarium heeft meegenomen, kent de zee niet.168 Contemplatie van de ‘de harmonieën van de natuur’ doodde het religieuze gevoel en de poëzie niet, maar was er een bron voor.’II169 Proost had de voorliefde, opgedaan als kind bij zijn oom in Alsemberg, aangehouden als volwassene. In zijn tweede verblijf in Mousty (nabij Ottignies) bewaarde hij zijn collecties geologie, lithologie, zoölogie, paleontologie en folklore, verzameld tijdens reizen in België en het buitenland.170 Hij werkte samen met de schoolmeester van de lagere school van Mousty: meester Borlée bracht Proosts visie op landbouwonderwijs in de praktijk. Soms gaf hij zelf les of nam hij de klas uit wandelen in de natuur. Er waren daar zoveel prachtige dingen, vond Proost; God had op de aardkorst een groots ,
¶7KLQN\RXWKDWDGURSRIZDWHUZKLFKWRWKHYXOJDUH\HLVEXWDGURSRIZDWHUORVHV
DQ\WKLQJ LQ WKH H\H RI WKH SK\VLFLVW ZKR NQRZV WKDW LWV HOHPHQWV DUH KHOG WRJHWKHU E\ D IRUFH ZKLFK LI VXGGHQO\ OLEHUDWHG SURGXFHV D IODVK RI OLJKQLQJ"·« 7KH WUXWK LV WKDW WKRVH ZKR KDYH QHYHU HQWHUHG XSRQ VFLHQWLILF SXUVXLWV DUH EOLQG WR PRVW RI WKH SRHWU\ E\ ZKLFKWKH\DUHVXUURXQGHG· ,,
/RLQGHFRQGXLUHDXPDWpULDOLVPHODFRQWHPSODWLRQGHVKDUPRQLHVGHODQDWXUHpOqYH
OHFRHXUHWFRQVWLWXHO·XQHGHVVRXUFHVOHVSOXVSXUHVGHVHQWLPHQWUHOLJLHX[HWGHSRpVLH·
61
episch gedicht geschreven. Intussen vlogen kamergeleerden elkaar in hun stoffige vertrekken in de haren omwille van hun 'miserabele controversen' of ze leverden geleerde kritiek op een Griekse ode.171 Spencer had zich al afgevraagd hoe het kwam dat mensen zich afkeerden van natuurstudie, waarom ze de ‘architectuur van de hemelen’ links lieten liggen om zich uitgebreid te verdiepen in de meest misprijzenswaardige disputen omtrent de intriges van Mary, Queen of Scots.172 Proost trok er liever op uit. Hij verkende Ardeense grotten, zocht naar fossielen in La Roche met advocaat J. De Greef, exploreerde Pellenberg met bodemkundige Paul Cogels,173 maakte wandelingen doorheen de Dijle-vallei in en rondom Mousty en bracht daarvan verslag uit tijdens bijeenkomsten van de Société Scientifique. Dit was meer dan een vrijblijvende vrijetijdsbesteding; het was een bijdrage aan een groot, collectief plan. De Belgische fauna en flora werd in de negentiende eeuw in kaart gebracht.174 Geregeld overhandigde Proost vondsten aan specialisten en musea: in minstens één geval werd zijn naam vereeuwigd in een nomenclatuur. In Plançenoit (Waals Brabant) ontdekte hij het fossiel van een aan de tonijn verwante vissoort: de 2,5 meter grote Cybium Proosti, destijds te bewonderen in het Brusselse Musée d’Histoire Naturelle, in de zaal van de Iguanodons die waren ontdekt in 1878 in Bergen.175 Tijdens deze wandelingen was hij niet zoals Rousseau in gemijmer verzonken en voerde hij geen twistgesprekken met zichzelf. Hij was het vermoedelijk altijd met zichzelf eens en mijmeren was een gebrek aan tegenwoordigheid van geest: een vif esprit was alert, nam waar. Proost was geen toerist: hij maakte studietochten - ook in het buitenland: vanaf ongeveer 1900 werd Nice en omgeving zijn geliefkoosde terrein voor hérborisations (botanische zoektochten.) Zijn latere overste, minister van landbouw Léon De Bruyn, was op reizen in het buitenland onder de indruk van zijn ‘wakkere observatiegeest, die, geholpen door een diepgaande eruditie en de perfecte kennis van de
62
verschillende natuurgebieden hem het karakter deden waarderen van de regio’s die we doorkruisten’.I176 Bij auteurs van natural history werken, vaak vicars, leidde het vaststellen van de orde in de natuur altijd tot gedachten over God. Lynn Barber, die over het onderwerp een boek schreef, zag daarin niet meer dan een excuus, een rechtvaardiging van wat velen, in een maatschappij in stijgende mate geobsedeerd door werk, beschouwden als een ijdel tijdverdrijf – vlinders vangen en bloemen plukken. Soms stootten de naturalisten op (en zich aan) fenomenen waarmee ze geen raad wisten. Overal het Schone en het Goede vinden, was geen makkelijke opdracht. Een naturalist wist niet zo goed waarom vleesetende planten zo nodig insecten moesten eten – hij ging er ten onrechte van uit dat ze dat om te overleven niet nodig hadden – en kastijdde zich voor zijn twijfel en arrogantie om maar even de voorzienigheid in twijfel te trekken.177 Darwin wierp een schaduw op deze wandelingen in Gods lieflijke natuur. De natuur van Darwin was onherbergzaam, wreed, zinloos. Huxley zei het zonder omwegen: geen wet zo wreed of het blijkt een natuurwet te zijn. Daarover handelden de Psalmen en de boeken Job en Prediker, de Buddhistische suttra’s en het antieke Griekse drama, dat meestal neerkwam op ‘de voorstelling van de vernietiging van de onschuldigen door de werken van eigen hand, of de fatale werking van de zonden van anderen.’II178Hun onverbeterlijke optimisme verhinderde Westerse filosofen in te zien dat de kosmos geen school was voor de deugd.179 Er was geen gerechtigheid. Er was geen zin, doel, richting. Er was alleen strijd, dood, het recht van de sterkste, blinde kracht. Proost zag in de Evolutieleer een ‘monsterlijke notie van de Goddelijkheid, opgevat als een ,
¶'DQV OHV H[FXUVLRQV j O·pWUDQJHU TXH M·DL IDLWHV DYHF OXL M·DL pWp IUDSSp SDU VRQHVSULW
G·REVHUYDWLRQ WRXMRXUV HQ pYHLO TXL DLGp G·XQH pUXGLWLRQ SURIRQGH HW GH OD FRQQDLVVDQFH SDUIDLWHGHVGLYHUVGRPDLQVQDWXUHOVOXLIDLVDLWDSSUpFLHUOHVFDUDFWqUHVGHVUpJLRQVTXHQRXV SDUFRXULRQVM·DLFRQVHUYpOHVRXYHQLUOHSOXVYLIHWOHSOXVDJUpDEOHGHVH[SOLFDWLRQVFODLUHV LQWpUHVVDQWHVTX·LOQRWDLWHQTXHOTXHVPRWVLQFLVLIVHWIUDSSDQWV· ,,
:KDW LV D PRUH FRPPRQ PRWLYH RI WKH DQFLHQW WUDJHG\ LQ IDFW WKDQ WKH
XQIDWKRPDEOHLQMXVWLFHRIWKHQDWXUHRIWKLQJVZKDWLVPRUHGHHSO\IHOWWREHWUXHWKDQLWV SUHVHQWDWLRQRIWKHGHVWUXFWLRQRIWKHEODPHOHVVE\WKHZRUNVRIKLVRZQKDQGVRUE\WKH IDWDORSHUDWLRQRIWKHVLQVRIWKHRWKHUV
63
willekeurige, blinde en barbaarse kracht; een nieuwe God Pan, die, zichzelf niet kennend, duizend kwaadwillende listen gebruikt om zijn onvolmaakt werk te vrijwaren.’180 Dit was geen kwestie van gelovigen versus ongelovigen, of, in de geagiteerde politieke context van de tijd, van katholieken versus liberalen. In de liberale onderwijshervorming, voorbereid in de jaren zestig en zeventig, uitgevoerd in de jaren tachtig, was natuuronderzoek een belangrijk onderdeel. Voor liberalen was de natuur zelf God, en dat was niet de God van Darwin met zijn Oudtestamentische wreedheid. De radicale boodschap van Huxley ketste af op katholieken, maar ook op liberalen. De hedendaagse filosoof Michael Ruse, in Taking Darwin Seriously, wil uitleggen wat het betekent te werken met een ‘rede’ die niets meer is181 dan het toevallig product van duizenden jaren lukrake evolutie. Hij zoekt een ander antwoord dan dat van Proost, voor wie God de garantie was voor de Rede. Wie niet gelooft in een God kan zijn waarneming, zijn observaties, zijn deducties voor niets meer nemen dan toevallige aanvliegingen. De negentiende-eeuwse wereldse onderwijzer, aanhanger van wetenschap en evolutieleer, nam Darwin niet zo seriously als Ruse: wanneer hij met zijn leerlingen de natuur introk, zoals voorgeschreven door de liberale onderwijsdenktank Ligue de l’Enseignement, was het niet om gezamenlijk te contempleren op de mens als het voorlopige eindpunt van een blind proces en op a-moraliteit en onverschilligheid ten opzichte van doelloze wreedheid als ultieme wet van de kosmos. De mens was voor de humanisten van de Ligue de l’Enseignement geen tijdelijk, zwak punt in de voortdurende modificaties van Het Leven, maar integendeel de maatstaf van alle dingen. Hun natuurbeschouwing was dezelfde als in de natural theology. Kortom. Darwin had een oude theorie een betere empirische basis gegeven. Hij overtuigde daarmee ook Alphonse Proost, al duurde dat even. Maar op filosofisch vlak, zo beklemtoonde Proost, bracht het boek niets nieuws. En inderdaad. Het probleem werd al helder geformuleerd door een Romeins
64
keizer. Marcus Aurelius schreef, in zijn legertent in de jaren ’70 van de tweede eeuw, volgende bedenking: ‘Er is ofwel een mengelmoes van atomen die aan elkaar blijven haken en weer verstrooid worden, of eenheid, ordening en Voorzienigheid. Als het eerste het geval is, waarom verlang ik dan nog mijn leven te slijten in zo’n toevallig samengestelde wereld en zo’n warboel? (…) Maar als het andere waar is, ben ik vervuld van eerbied en rust en vertrouw ik op de kracht die alles bestuurt.’182
Evolutieleer & Kerkdoctrine Tijdens de eerste vergadering van de Société Scientifique, in de Taverne du Globe aan het Koningsplein in Brussel, ontstond discussie: was het een vereniging voor ‘gelovigen’ of voor ‘katholieken’? De vraag was omstreden in deze tijd. Vier jaar later, in 1879, brak de schoolstrijd los. Liberalen wilden toen het katholieke onderricht vervangen door algemeen religieus onderricht, met als basis een vaag gevoel; de idee dat er een ‘hogere intelligentie’ moest zijn. Het was genoeg om een natiebreed conflict te ontketenen; niet verwonderlijk dus, dat ook in de Société Scientifique over de kwestie ruzie kwam. De latere stichter van de Boerenbond, architect Joris Helleputte, wilde een vereniging voor alleen maar katholieken: hij stapte op en kwam pas terug toen zijn opinie de doorslag kreeg.183 Een ‘gelovige’ had niet zo veel plichten. Een katholiek wel. Een katholiek moest geloven in de tussenkomst van de maagd door persoonlijke verschijning. Proost nam nu en dan gewetensvol de verdediging op zich van de Maagd in Lourdes184 en het Oost-Vlaamse bedevaartsoord OostakkerLourdes, waar Maria was verschenen in 1875. Hij verweet de vrijdenkers dat ze tegen Lourdes ‘een hatelijke kruistocht’ voerden:185 als miraculeus gerapporteerde verschijnselen werden door wetenschappers niet eens onderzocht; alleen door de pers bespot. Dat was niet helemaal fair: de medische pers had vrij veel belangstelling voor ‘bovennatuurlijke’ genezingen,186 al zochten de artsen wel steeds, vanzelfsprekend, naar medische verklaringen en hadden ze zelden de attitude van Le Bien
65
Public, de Gentse katholieke stadskrant waar Alphonse Proost ook in publiceerde. Nog in 1854 schreef die dat de beste remedie tegen de cholera-epidemie was: veel bidden.187 (In 1903 zou Proost in de Revue de l’Education Familiale als zijn voornaamste reden om te geloven de mirakels opgeven, verricht door Christus en de heiligen. Deze bewijzen van bovennatuurlijke kracht waren afdoende aangetoond, in het geval van de heiligen door de Bollandisten).188 En mocht een katholiek eigenlijk wel een aanhanger zijn van Darwin, of geloven in de evolutieleer? Volgens Proost wel. Hij citeerde zelf een kerkelijke overheid, P. Girodon, in wiens Exposé de la doctrine Catholique de evolutieleer stond gecatalogeerd als een lofzang op God.189 Sinds de jaren 1860 werkte de Engelse katholiek Saint George Jackson Mivart190 aan een grandioze synthese van katholicisme en Darwinisme. Maar in de laatste jaren van de negentiende eeuwkwamen er problemen. De evolutieleer werd in Rome met de tijd niet minder, maar méér controversieel. De voornaamste tendens in het laatste kwart van de negentiende eeuw was de toenadering, onder supervisie van Rome, van geloof en wetenschap. De Belgische Kerk was in de jaren 1860 en 1870 vooral bezig met het onderdrukken van verzet aan conservatieve zijde. In de eerste helft van de negentiende eeuw was de Leuvense filosofie en theologie antimodern en antirationeel, met nadruk op traditie of onmiddellijke intuïtie van God. Voor Rome was dit geen antwoord op de Franse Revolutie – de stromingen werden veroordeeld in de jaren 1830.191 Daarmee waren ze niet uitgeroeid: aartsbisschop Victor Deschamps zette in de jaren 1870 nog enkele tegenstribbelende Ultramontanen uit hun functie.192 Tegelijk superviseerde paus Leo XIII een beweging voor een verzoening van Kerk en wetenschap. De Société Scientique (die uitdrukkelijk de pauselijke goedkeuring genoot) was daarin een factor, net als de organisatie van enkele grote internationale Wetenschappelijke Congressen in Parijs in 1888 en 1891, en in Brussel in 1894. Op dit laatste congres, mede georganiseerd door de
66
Société Scientifique,193 sprak Proost over opgravingen in de grotten van Spy.194 Een andere belangrijke factor was de oprichting, in 1889, van het Institut Supérieur de Philosophie in Leuven. De bedoeling was een synthese te maken van wetenschap en geloof, in neothomistisch perspectief.195 De directeur van het instituut, Désiré-Joseph Mercier, nam zijn opdracht ernstig. Hij bestudeerde in Leipzig de psychologie van Wundt, die in 1879 het eerste psychologisch laboratorium had opgericht, en begaf zich naar het Salpetrière in Parijs, waar hij incognito en met een valse knevel de lessen volgde van de befaamde arts Charcot.196 (Charcot, positivist en Boeddhist, stond erom bekend dat hij geen kaloten kon luchten197 – vandaar allicht de vermomming.) Net zo min als Proost zag Mercier een conflict tussen experimentele psychologie en spiritualistische filosofie.198 Zijn psychologie was gebaseerd op ‘de biologische, anatomische, fysiologische, embryologische, psycho-fysiologische wetenschappen.’199 Mercier wilde in zijn instituut mensen vormen die zich wijdden aan de wetenschap omwille van de wetenschap, niet omwille van de geloofsverdediging. Hij wilde tonen dat de Kerk respect had voor de wetenschap, en omgekeerd bij wetenschappers respect afdwingen voor katholieken.I200 Wie wilde speculeren over de ultieme waarheid moest eerst de wetenschappelijke waarheid kennen. Historica Kaat Wils bekritiseert Mercier: hij zou van het positivisme slechts integreren wat hij er van kon aanvaarden, op grond van de theologie, en voorts wat terminologie overnemen, om modern te lijken.201 Vreemd is, dat Proost Mercier nooit vermeldt en blijkbaar ook geen enkele relatie had met het instituut.202 Wat er ook van zij: de synthese van godsdienst en geloof was in het laatste kwart van de
,
¶0DLVGLWLOIRUPHUGHVKRPPHVTXLVHYRXHQWjODVFLHQFHSRXUHOOHPrPH)RXUQLUj
O·(JOLVH GHV WUDYDLOOHXUV TXL GpIULFKHQW OH WHUUDLQ GH OD VFLHQFH FRPPH MDGLV OHV PRLQHV G·2FFLGHQW RQW GpIULFKp OH VRO LQFXOWH GH O·(XURSH FKUpWLHQQH HW SUpSDUp OD FLYLOLVDWLRQ PDWpULHOOH GRQW HOOH MRXLW DXMRXUG·KXL PRQWUHU OH UHVSHFW TXH O·(JOLVH D SRXU OD UDLVRQ KXPDLQH HW OH IUXLW TX·HOOH DWWHQG GH VHV ±XYUHV j OD JORLUH GH FHOXL TXL V·HVW SURFODPp OH 0DvWUHGHVVFLHQFHVDIILUPHUFHWWHFDSDFLWpjODVFLHQFHTXHUHYHQGLTXHQWOHVFDWKROLTXHVHW FRQTXpULUOHGURLWGHSDUOHUDXPRQGHVDYDQWHWGHV·HQIDLUHpFRXWHU
67
negentiende eeuw niet het eenzame streven van een zonderling, maar een voorname kracht binnen de katholieke Kerk. Maar in de jaren vóór de eeuwwisseling stokte de vernieuwing. Hernieuwde zorgen om steeds stijgende ontkerkelijking deden de Kerk van koers wijzigen. In de nadagen van de heerschappij van Leo XIII heerste in het Vaticaan een sfeer van paranoia: verdachtmakingen en leugens leidden tot occasionele heksenjachten. In het slotkwart van de negentiende eeuw, met het succes van het neothomisme, kon men leven in de illusie dat de Kerk terug het forum van wetenschap zou worden, zoals ze dat zou geweest zijn in de middeleeuwen daarvan was ook Proost overtuigd.203 Onder het pontificaat van Pius X, vanaf 1903, werd die hoop begraven. Met Pius X begon wat een kerkhistoricus noemt een reign of terror204 waarbij ook de evolutieleer opnieuw in het vizier kwam. De Kerk reageerde niet, zoals bij Galilei, met een algemene veroordeling van de doctrine: slechts individuele katholieken werden veroordeeld.205 In 1887 en 1891 publiceerde de dominicaner monnik D. Leroy werken over de evolutie die het imprimatur kregen, onder meer op gezag van de Franse geoloog Auguste de Lapparent, lid van de Société Scientifique. Leroy vreesde voor een herhaling van de zaak-Galileo: de Kerk die een doctrine in de ban deed en uiteindelijk toch gedwongen werd ze te erkennen. De visie van Leroy was dezelfde als die van Proost: het lichaam van de mens was al sinds lang ‘voorbereid’, de ziel was in één keer geschapen. Rome trad op: in 1895 werd Leroy ter verantwoor-ding geroepen en gedwongen afstand te doen van zijn thesen: ‘ik verklaar alles wat ik in het voordeel van deze theorie heb gezegd, geschreven en gepubliceerd, af te zweren, terug te trekken en te veroordelen.’I206 Ook het werk van de Duitser Hermann Schnell, Der Katholizismus als Prinzip des Fortschritts (1897) werd in de ban gedaan.207 In 1900 werd ook nog eens Mivart geëxcommuniceerd; Mivart die in de jaren 1890 nog doceerde aan het Leuvense Institut Supérieur. Het maakte ,
¶MHGpFODUHGpVDYRXHUUpWUDFWHUHWUpSURXYHUWRXWFHTXHM·DLGLWpFULWSXEOLpHQIDYHXU
GHFHWWHWKpRULH·
68
katholieke evolutionisten niet monddood: nog in 1902 prees een conférencier van de Ligue de l’Education Familiale de doctrine-Leroy aan.208 In Leuven werkte theoloog en paleontoloog De Dorlodot voort aan een verzoening tussen Darwinisme en geloof.209 Proost was in tegenstelling tot de Dominikaan Leroy niet onderworpen aan de gelofte van gehoorzaamheid. Maar er waren wél pogingen om hem onder druk te zetten. Hij had de reputatie gekregen een materialist te zijn, een vijand van het geloof die werkte van binnenuit. In 1881 werd hij in het Vaticaan daarover op het rooster gelegd door kardinaal Tommasso Zigliara. Proost redde er zich uitstekend uit, zozeer dat de kardinaal, zelf een pleitbezorger van het huwelijk van geloof en rede, hem een functie aanbood in Rome, bij de geloofsverdediging. Proost weigerde vriendelijk: zijn belangstelling ging eerder uit naar zuivere wetenschap. Hij wilde zich niet opofferen voor geloofsverdediging, zoals een halve eeuw eerder een man deed die hij bewonderde: de chemicus J.-B. Dumas. Dumas had zijn zuiver wetenschap-pelijke activiteit stil gelegd om zich volledig toe te leggen op wat voor Proost maar een nevenactiviteit was: ‘volksverlakkers’I het terrein betwisten dat hen niet toebehoorde - de wetenschap.210 De gedachten van Dumas, gedragen door wetenschap én letteren, waren voor Proost een magistrale samenvatting van de moderne wetenschappen, beschouwd vanuit de spiritualistische filosofie en de godsdienst.II211 Hij beval ze iedereen aan - geletterden die de wetenschap wantrouwden evengoed als geborneerde specialisten. Alphonse Proost bevond zich, inzake kerkdoctrine, aan de rand van het aanvaardbare. Les Sources van de Franse geestelijke Alphonse Gratry noemde hij een ‘te zeer vergeten boek’.212 Gratry’s redenering was: alle autoriteit is in God, en God is in de mens, dus is alle autoriteit in de mens. Logischerwijs was
,
¶DEVXVHXUVGHSHXSOH·
,,
¶6HV (ORJHV HW 'LVFRXUV $FDGpPLTXHV « FRQVWLWXHQW XQH V\QWKqVH PDJLVWUDOH GHV
FRQTXrWHV GH OD VFLHQFH DX ;,;H VLqFOH FRQVLGpUpHV DX SRLQW GH YXH GH OD SKLORVRSKLH VSLULWXDOLVWHHWUHOLJLHXVH·
69
Gratry een tegenstander van de pauselijke onfeilbaarheid, tot dogma verheven in 1870. Gratry was ook een sympathisant van Lammenais: hij had voor deze geëxcommuniceerde priester, die de ‘algehele en onbegrensde denkvrijheid’213 verdedigde, een provocerende herdenkingsmis gecelebreerd. In Les Sources klinken voor wie Proost kent vertrouwde geluiden: Gratry sprak over ‘parleurs inutiles’; over ‘des livres qui sont des obstacles’. De pers was barbarij, leugen en ordeverstoring. In de plaats daarvan, moest men de stilte opzoeken. Gratry meende dat de fysiologie de redding was van de theologie. Hij sprak over ‘la science du devoir’ en de passie van de jongeman op de drempel van zijn leven, die zichzelf een Opdracht stelt. Gratry bevond zich aan de marge van de Kerkdoctrine; Proost dus ook - al maakte hij daarover geen drukte. Hij schreef (in elk geval voor 1903) nooit over zijn geloof. Proost las alle boeken door Rome verboden en beval ze iedereen aan; ging er van uit dat God in hem huisde; omschreef godsdienst als een biologisch fenomeen eigen aan de mens; hoopte dat de psychofysiologie het geloof zou redden en werd alom verdacht van materialisme en het ondergraven van het geloof; maar hij voelde geen lust tot scheurmakerij. Geloof was voor Proost een privé-zaak. De religie van Proost was geen volksdevotie, was niet zoals veel negentiendeeeuws katholicisme pathetisch of gekweld (‘doornenkronen en van bloed druipende harten’)214; was eigenlijk nauwelijks een kerkreligie. Hij komt soms eerder voor als een deïst (al ontkende hij dat zelf krachtig)215: als uiteindelijke oorzaak bevredigde Spencer’s amorfe ‘kracht’ hem niet, dus hield hij het bij God, die hij overal terugvond in de natuur. Geloof ging niet in tégen de rede, maar steeg er bovenuit. Ook Spencer zei dat tussen wetenschap en geloof geen kloof was. Slechts de ware wetenschapsman, zei Spencer, kan zich een voorstelling vormen van de mate waarin de Universele Kracht het menselijke begripsvermogen te boven gaat.216 Proost kon geen vrede nemen met het agnosticisme; geloof begon voor hem waar de wetenschap ophield. Greep krijgen op de schepping, haken naar het absolute: daar was de wetenschap onmachtig. Weten-
70
schap was niet het ‘doordringen in het geheim van het leven’ zoals sommigen beweerden - onder wie Claude Bernard. De wetenschap stond de mens toe hier en daar het mechaniek van het leven te imiteren, maar dat was niet hetzelfde.217 Proost was duidelijk een tegenstander van het magister dixit, en toen Aquinas al was aanvaard als officiële leermeester van de Kerk, zei hij dat als ‘dit groot’ genie vandaag had geleefd, en wist wat Proost wist, hij over sommige zaken wel anders zou hebben gedacht. Wie de Engelachtige Leraar verdedigde in zaken waar hij er duidelijk naast zat, maakte misbruik van hem.218 Maar wat zich heel precies afspeelde in zijn geheime leven, dat hield Proost voor zich. Er waren twee wegen om tot kennis van de wereld te komen: wetenschap en godsdienst. Proost bewandelde ze allebei, het ene pad bij dag, het andere bij nacht. Hij geloofde vooral ook in de verdienste van de religie op sociaal vlak. Het geheim van de sociale vooruitgang, voor hem, school niet in de scheiding maar in het bondgenootschap van de religieuze idee met de wetenschappelijke idee.219 Hij was er absoluut van overtuigd, dat religie voor de mensheid een biologische noodzaak was. Religie verwierf aan het einde van de negentiende eeuw een nieuw respect als maatschappelijke ‘vorm’. Volgens Brunetière wilden de laat-negentiende-eeuwse academici met hun genuanceerde opvattingen over de waarde van de religieuze vorm in de ontwikkeling van de mensheid zich onderscheiden van de radicale, soms wilde opvattingen hierover van achttiendeeeuwse philosophes, wier stijl – een combinatie van argumentatie en satire; en cowboymentaliteit –het gemak en de frivoliteit waarmee ze eeuwenoude tradities afdeden als larie, niet academisch respectabel was.220 Positivisten, zei Proost, zagen een feit over het hoofd: ‘de morele tegenstelling tussen de mens en het dier’. De sociale orde was ‘onlosmakelijk’ verbonden met de idee van God. Religie behoorde tot de natuurwetten, en het was de staat niet alleen toegestaan, het was haar plicht om het volk te beschermen tegen scepticisme en tegen elke doctrine die de sociale orde ondermijnde, en dat met ‘de meest energieke repressieve maat-
71
regelen’. Al in 1872, als 25-jarige, insisteert hij op dit punt: in alle geledingen van het universum heerst orde, en in de samenleving van de mens bestaat die orde alleen bij gratie van de religie.221 Alle wezens zijn begenadigd met de noodzakelijke middelen om hun doel te bereiken. Nu is het duidelijk dat de mens, als hij slechts gebruik maakt van zijn rede en zijn geweten, steeds weer de slaaf wordt van passies. De religie daarentegen, schept grote en pure deugden.222 Indien men de geesten de vaste grond van religie onder de voeten wegneemt, en laat drijven in filosofische systemen, stranden ze altijd op hetzelfde punt, namelijk scepticisme. Besluit: religie is een natuurwet, en de tegenstelling in de mens, tussen het menselijke en het dierlijke, tussen stof en geest, tussen ziel en lichaam, tussen God en Duivel is een feit: de natuur was in opstand tegen de mens en voerde hem naar zijn ondergang, indien hij niet, tegen de verleidingen van het instinct in, de rem van de rede stelde.’223Om te triomferen over zijn egoïsme heeft de mens bovennatuurlijke drijfveren nodig. Tot Slot Dit was het verhaal van de problemen die een negentiendeeeuwse Belgische katholieke bioloog ondervond, toen hij de vereisten van zijn vak in overeenstemming wilde brengen met de religie die hij van thuis uit had meegekregen. Zijn strategie was divers. Ten eerste minimaliseerde hij de problemen. De confrontatie tussen christelijk creationisme en het transformisme van Darwin ging hij uit de weg; desnoods bracht hij een schriftplaats in als ‘bewijs’. Vervolgens hield hij vol dat atheisme en agnosticisme, door exacte wetenschappers in die tijd meer en meer gezien als beroepsvereiste, niet voortkwam uit de wetenschap. Voorts stelde hij een eigen filosofisch systeem op, waarin religie behoorde tot de categorie van de natuurwetten. Proost kende een diep verlangen naar eenheid; met de wetenschap als voorlopig geheel van hypotheses, zoals Bernard dat zag, kon hij geen vrede nemen: hij wilde de Waarheid kennen, en dat leidde hem tot speculaties van het type Herbert
72
Spencer, met dit verschil dat hij er de katholieke godsdienst bij betrok. In elk geval kwam zijn diep vertrouwen in de unie van godsdienst en wetenschap ongeschonden uit de laat negentiende-eeuwse filosofische schermutselingen waarin hij zich met veel gusto had geworpen. Dit geloof was één pijler van de Ligue de l’Education Familiale zoals hij die voor zich zou zien in 1900. Een andere pijler was het geloof in de brede sociale actie, het geloof dat hij in staat was de wereld op te schrikken uit zijn dogmatische sluimer. Dat geloof had hij overgehouden aan zijn betrokkenheid bij de landbouwhervorming na 1884. A. Proost, Les lois naturelles … 142 Waren onder meer aanwezig : gravin John d’Oultremont, barones ‘t Kint de Roodenbeke, gravin de Denterghem, de graaf en gravin van Bousies, de Markies van Trazegnies, de volksvertegenwoordiger Hemeleers-Fiévé en ‘plusieurs médecins de la capitale’; onder wie Jean Demoor, vader van de pedologie. Zie Anoniem, ‘Actes de la Société,’ REF 1900, 5 3 Proost liet zich wel vaker verontschuldigen: zie Deel II, Hoofdstuk 1 4 P. Demade, ‘La Science dans la famille. Causerie’. REF 1900, 17 5 Nog andere namen werden gebruikt, zoals Ligue Familiale of Ligue Nationale de l’Education Familiale. Maar Ligue de l’Education Familiale genoot toch een consensus. 6 P. Demade, La Science… 19 7 P. Demade, La Science…20 8 P. Demade, La Science…23 9 REF 1900, 7 10 A. Proost, ‘Quelques résultats de la pédagogie scientifique,’REF 1900, 112 11 H. Carton de Wiart, Beernaert et son temps, 121 12 Daarover ook D.S. Landes, The Unbohund Prometheus, 231 13 E. De Greeff, l’Homme et son juge, 14 14 Geciteerd in C. Woeste, ‘Assistons-nous à une dissolution… ‘ 29 15 A. Proost, l’Année Scientifique et Agricole…, 71 16 REF 1900, 13 17 Geciteerd in Anoniem, ‘Actes de la Société,’ REF 1900, 5 18 G. Valois, ‘La Religion du Progrès. Études sur la morale laique.’ In George Valois, Histoire et Philosophie Sociales… 49 19 REF 1900, 7 20 REF 1900, 49 21 REF 1900, 49-50 22 M.A. Perk, In de Belgische Ardennen…, 120-122 23 K. Wils, ‘De getemde maatschappij…,’ 114; K. Wils, ‘De verleiding van de sociologie,’158; K. Wils, ‘De Sociologie.’ In R. Halleux et. Al, Geschiedenis van de wetenschappen in België 1812-2000. Deel I. 318-321 1 2
73
Proost, ‘La profession de foi de M. Littré,’ 219 REF 1900, 97 26 Anoniem, ‘Actes de la société.’ REF 1900, 221 27 A. Proost (als A.P.), ‘Comment on écrit l’histoire,’ REF 1900, 225-226 28 A. Proost (als A.P.), ‘Comment on écrit l’histoire,’ REF 1900, 228-229 29 A. Proost (als A.P.), ‘La Crédulité Scientifque,’ REF 1900, 305-306 30 A. Proost, ‘Les Congrès d’éducation et de la protection de l’enfance,’ 682 31 A. Proost (als A.P.), ‘Mes raisons de croire,’ REF 1903, 125 32 A. Proost, ‘Quelques résultats de la pédagogie scientifique,’ REF 1900, 114; Idem, ‘Herbert Spencer et la Pédagogie,’ REF 1906, 16. 33 A. Proost, l’Année Scientifique et Agricole, 71 34 A. Proost, ‘Quelques résultats de la pédagogie scientifique,’REF 1900, 113 35 A. Proost, l’Année Scientifique et Agricole, 132 36 A. Proost, La Réforme des Humanités, 144 37 J. Van der Vaeren, Alphonse Proost, 4 38 In 1855 verscheen van P.A. Proost Le Gymnase dramatique. Nouveau théâtre moral dédié à la jeunesse. Bruxelles, Goemaere, 1855. Het bevatte vier stukken: Le Col de Mouzaï, ou le Triomphe de la foi; Georget, ou le Petit Savoyard ; Le Vendéen, ou l'Expiation enVictor et Robert, ou la Vengeance chrétienne 39 Met onderscheiding. Zie L. Vanderkindere, L'Université de Bruxelles. (Lijst afgestudeerden) 40 Henk De Smaele, ‘Henry Carton de Wiart,’ 25 41 H. Deelstra, ‘De scheikunde aan de universiteiten en hogescholen,’ In R. Halleux, Geschiedenis…,167 42 Geciteerd door M. Rouvroy, Alphonse Proost, 14 43 Kan men vaststellen in zijn geschriften en zegt ook iemand die hem kende: Julien Van der Vaeren, Alphonse Proost, 4 44 Lafollette & Shanks, ‘Animal Experimentation,’ 195-210 45 C. Bernard, Introduction à l’étude de la médecine expérimentale, 43 46 C. Bernard, Leçons sur la physiologie…, 10 47 C. Bernard, Leçons sur la physiologie…, 18 48 C. Bernard, Introduction à l’étude de la médecine expérimentale, 28 49 Bijvoorbeeld het arme dier waarvan Claude Bernard de wervelkolom bloot legde, waarna hij druk uitoefende op diverse zenuwwortels: Claude Bernard, Leçons sur la physiologie… 27. 50 B. Theunissen & R.P.W. Visser, De wetten van het leven, 101 51 A. Proost, Les lois naturelles de l’eduation, 86-87 52 Een anecdote aangehaald door een oud-leerling van Proost: ‘Discours de M. Le Vicomte Georges Vilain XIII.’ In Anoniem, M.A. Proost. Manifestation…, 25 53 Julien Van der Vaeren, Alphonse Proost 1847-1931 4 54 A. Proost, Les lois naturelles de l’eduation, 86-87 55 A. Proost, Les naturalistes philosophes en Angleterre, 29 56 A. Proost, L’Enseignement des sciences naturelles, 13 57 A. Proost, La réforme des humanités, 50 24 25
74
A. Proost, l’Année Scientifique et Agricole, 18 Zei Léon t’Serstevens in Anon. Souvenir affectueux à Mr. A. Proost, 2 60 Anoniem, ‘A. Proost’ In Eugène De Seyn (ed.) Dictionnaire biographique…, 58 59
839 61 Le Comité, ‘M. A. Proost- Fondateur de la Ligue de L’Education Familiale,’ REF 1910, 5 62 In J. Renault (ed.) Souvenirs d’Education Familiale, 166 63 P.A. Proost, Discours prononcé à l’occasion….,7 Hij deelde die opvattingen met John Ruskin, bijvoorbeeld in Sesame and Lilies uit 1865. Zie Lecture I: ‘Of Kings’ Treasures’. J. Ruskin, The works of John Ruskin, 23-84 64 A. Proost, Les naturalistes philosophes…,39 65 M. Ruse, Taking Darwin seriously, 37-44 66 Robert Young, Darwin’s Metaphor, 17 67 William James, ‘Herbert Spencer’s Autobiography,’ 107-109 68A. Proost, Les naturalistes philosophes en Angleterre, 40 69 C. Bernard, Leçons sur la physiologie et la pathologie du système nerveux, 15 70 C. Bernard, Leçons sur la physiologie et la pathologie du système nerveux, VI. 71 A. Proost, Les naturalistes philosophes en Angleterre. Paris-Bruxelles, Société Générale de Librairie Catholique, 1879, 42 72 A. Proost, Les naturalistes philosophes en Angleterre, 35 73 M. Rouvroy, Alphonse Proost, 17 74 J. Van der Vaeren, Alphonse Proost, 5. Proost werd omschreven als diens ‘protégé’(p. 17). 75 L. Van Molle, Katholieken en Landbouw, 93 76 M. Rouvroy, Alphonse Proost, 19 77 ‘Discours de M. Le Vicomte Georges Vilain XIII,’ in Anon., M.A. Proost. Manifestation du 24 mai 1903, 26 78 J. Van der Vaeren, Alphonse Proost, 4 79 J. Renault (ed.) Souvenirs d’Education Familiale, 166 80 A. Proost, La pédagogie moderne et la pédagogie empirique, 32; A. Proost, ‘Réponse de M. Proost,’ in Souvenir de la remise solennelle du portrait litographié…, 39-40 81 M. Rouvroy, Alphonse Proost, 27 82 Zie A. Proost, L’ingénieur Agricole au XIXe siècle, 1 ; A. Proost, ‘Reponse de M. le professeur Proost,’ 38-41 83 L. Van Molle, Katholieken en Landbouw, 96-98 84 A. Proost, L’ingénieur Agricole au XIXe siècle, 1. 85 A. Proost, Discours de M. Proost…, 10 ; A. Proost, ‘Réponse de M. Proost’ In Souvenir de la remise solennelle du portrait lithographié…, 40 86 A. Proost, L’Avenir de l’agriculture en Belgique, 30 87 A. Proost, L’ingénieur agricole au XIXe siècle, 1 88 Anon., Souvenir affectueux à Mr. A. Proost, 1 89 Is de appreciatie van G.M. Trevelyan, English Social History, 579 90 Zie L. Boon, Geschiedenis van de psychologie, 89 91 R. Young, Darwin’s Metaphor, 11
75
W. Bronzwaer, ‘Inleiding,’ 16 W. Irvine, Apes, Angels & Victorians, 156 94 Geciteerd door R. Young, Darwin’s Metaphor, 15 95 A. Proost in Le Bien Public, 28-08-1872 96 A. Proost in Le Bien Public, 28-08-1872 97 Dezelfde passage : A. Proost, ‘De l’action du spiritualisme rationaliste…,’ 92 93
207 A. Proost, Les naturalistes philosophes en Angleterre, 25-26 A. Proost, Discours de M. Proost, 9 100 M. Rouvroy, Alphonse Proost, 19 101 Blijkbaar nam Proost het eerste initiatief voor de Société Scientifique, maar de nieuwe vereniging groeide uit meerdere stromingen: de Société Centrale d’Agriculture en personeel en debatgenootschappen (de Cauchy-kringen) van de Universiteit van Leuven. Vooral de Société Centrale d’Agriculture speelde een rol. Anon, Souvenir affectueux à Mr. A. Proost. 2. Volgens voorzitter ‘t Serstevens was Proost de initiatiefnemer, maar zijn naam kwam niet voor bij de ‘stichtende leden’ die vooraan elke jaargang werden gepubliceerd. Een ander stichtingsverslag maakt hem één van de inititiatiefnemers: Annales de la Société Scientifique 1900-1901, 201-204 102 Annales de la Société Scientifique 1900-1901, 202 103 A. Proost, l’Année Scientifique et Agricole, 82 104 Anon., Souvenir affectueux à Mr. A. Proost, 2 105 Catechismus Catholicae Ecclesiae. Pars I (Professio Fidei) , Sectio I, Caput III, 159 106 Annales de la Société Scientifique 1900-1901, 209 107 Annales de la Société Scientifique 1900-1901, 202 108 Annales de la Société Scientifique 1890-1891, 7 109 G. Van Paemel, ‘De Darwinistische revolutie,’R. Halleux et. Al. (red.), Geschiedenis van de wetenschappen in België,. 266 110 Annales de la Société Scientifique 1900-1901, 206 111 P. Mansion, ‘Léon XIII,’ 359 112 Annales de la Société Scientifique 1900-1901, 212 113 Bijvoorbeeld in 1880 : Annales de la Scoiété Scientifique de Bruxelles 1880, 94-98 ; 104 114 De ‘nouvelle theologie’ van de ‘révélation naturelle’. A. Proost, Les naturalistes philosophes en Angleterre, 5. 115 R.Young, Darwin’s Metaphor, 59 116 A. Proost, ‘Darwin et les progrès de la zoologie,’ 18 117 A. Proost, ‘Un dogme matérialiste ou la doctrine de l’évolution,’ 506 118 T.H. Huxley, Evolution and Ethics 119 William Irvine, Apes, Angels & Victorians, 86 120 G. Van Paemel, ‘De Darwinistische revolutie,’R. Halleux et. Al. (red.), Geschiedenis van de wetenschappen in België. 261-262 121 A. Proost, ‘Un dogme matérialiste ou la doctrine de l’évolution,’ 506 98 99
76
122 A. Proost, ‘Un dogme matérialiste ou la doctrine de l’évolution,’ 29. Een analyse van Darwin’s gebruik van metaforen : Ilse N. Bulhof, Darwins Origin of Species. (Hoofdstuk 4: ‘Darwin als Schrijver’.) Haar stelling is dat het boek mede zo’n impact had, doordat men in de ban raakte van Darwin’s beelden en stijl: ‘The Origin of Species heeft de natuur betoverd’(p. 112). 123 A. Proost, ‘Un dogme matérialiste ou la doctrine de l’évolution,’ 512 124 En waarvan Proost de afwezigheid bewezen achtte: A. Proost, ‘Un dogme matérialiste ou la doctrine de l’évolution,’ 501 125 A. Proost, ‘Un dogme matérialiste ou la doctrine de l’évolution,’ 30-31 126 A. Proost, ‘Un dogme matérialiste ou la doctrine de l’évolution,’ 511 127 Le Bien Public, 28-08-1872 128 A. Proost, ‘La profession de foi de M. Littré,’ 222 129 A. Proost, Les dogmes matérialistes, 7 130 H. Verbiest, Les Grandes Controverses de l’Eglise Contemporaine, 286 131 J. Huizinga, Amerika Levend en Denkend, 184 132 A. Proost, Les dogmes matérialistes, 8. Het gaat om Genesis I, 20. 133 A. Proost, ‘Un dogme matérialiste ou la doctrine de l’évolution,’ 28 134 A. Proost, ‘Un dogme matérialiste ou la doctrine de l’évolution,’29 135 M. Ruse, Taking Darwin Seriously, 22 136 A. Proost, ‘Un dogme matérialiste ou la doctrine de l’évolution,’ 522 137 A. Proost, Les naturalistes philosophes en Angleterre, 7 138 A. Proost, ‘Darwin et les progrès de la zoologie,’ 61 139 A. Proost, La philosophie zoologique avant et après Darwin, 21 140 A. Proost, La philosophie zoologique avant et après Darwin, 6 141 A. Proost, La philosophie zoologique avant et après Darwin, 4 142 A. Proost, ‘La crédulité scientifique,’ REF, 305 143 Zie M. Maher, ‘The law of the conservation of energy’ 144 A. Proost, Les dogmes matérialistes, 8 145 H. Verbiest, Les Grandes Controverses de l’Eglise Contemporaine, 283 146 XXX (A. Proost) ‘L’origine de l’homme et la première femme de génie.’ REF 1902, 126-128 147 A. Proost, ‘Le Fétichisme Scientifique,’ 165 148 A. Proost, l’Année Scientifique et Agricole, 7 et. Seq. 149 A. Proost, Les dogmes matérialistes, 8. 150 A. Proost, ‘Le Rôle des Ferments…’ 207-218 ; Idem, ‘La Doctrine des générations spontanées,’ 502-539. 151 A. Proost, Les naturalistes philosophes en Angleterre. 17 152 A. Proost, l’Année Scientifique et Agricole, 137 153 A. Proost, Les dogmes matérialistes, 11 154 Zie T.E. Huxley, ‘Criticisms on ‘The Origin of Species’ (1864),’ 80-105 155 A. Proost, La Philosophie Zoologique avant et après Darwin, 11 156 A. Proost, La philosophie zoologique avant et après Darwin, 11 157 A. Proost, l’Année Scientifique et Agricole, 11 158 A. Proost, l’Année Scientifique et Agricole, 139 159 Zie A. Proost, L’ingénieur Agricole au XIXe siècle, 28
77
A. Proost, ‘L’ingénieur agricole au XIXe siècle,’ 29 A. Proost, l’Année Scientifique et Agricole, 19; ongeveer dezeflde passage in A. Proost, La Réforme des Humanités. Bruxelles, Société Belge de Librairie, 1896, 142 162 A. Proost, l’Année Scientifique et Agricole, 19 163 A. Proost, l’Année Scientifique et Agricole, 173 164 L. Barber, The Heyday of Natural History, 37 165 L. Barber, The Heyday of Natural History, 39 166 L. Barber, The Heyday of Natural History, 16 167 H. Spencer, Education, 42 168 A. Proost, Les Lois Naturelles de l’Education, 7 169 A. Proost, L’Enseignement des sciences naturelles dans les écoles primaires et moyennes. Dedié aux instituteurs. Bruxelles, Guyot, 1879, 13 170 J. Van der Vaeren, Alphonse Proost, 15 171 A. Proost, Les Lois Naturelles de l’Education, 8 172 H. Spencer, Education, 43 173 Resp. in 1870 en 1872. Annales de la Société Scientifique, 1880 (I) 76 174 Zie J. Timmermans, ‘Science in Independent Belgium.’ In J.A. Goris, Belgium, 249-250 175 Zie M. Rouvroy, A. Proost, 107, noot 1. Zie ook Emile Demenge in La Nature (1897) 332. Deze pagina: http://cnum.cnam.fr/CGI/fpage.cgi?4KY28.49/0336/100/536/0/0. 176 Anoniem, Souvenir affectueux à Mr. Alphonse Proost, 11 177 L. Barber, The Heyday of Natural History, 25 178 T.H. Huxley, ‘Evolution and Ethics,’ 59 179 T.H. Huxley, ‘Evolution and Ethics,’ 75 180 A. Proost, ‘Science et Philosophie,’ 423 181 A. Proost, ‘Science et Philosophie,’ 417 182 Boek VI, 10. De vertaling is van Simone Mooij-Valk: Marcus Aurelius, Persoonlijke Notities, 105. 183 M. Rouvroy, Alphonse Proost, 25 184 A. Proost, ‘Les Dogmes Matérialistes,’ 5 185 A. Proost, ‘La profession de foi de M. Littré,’ 224 186 K. Velle, ‘De geneeskunde en de R.K. Kerk…,’ 12 187 K. Velle, ‘De geneeskunde en de R.K. Kerk…,’ 5 188 A. Proost, ‘Mes raisons de croire,’ 122 189 A. Proost, La philosophie zoologique avant et après Darwin., 40 190 Proost over Mivart: A. Proost, ‘Les naturalistes philosophes…,’ 16-17 191 K. Wils, ‘Het verbond tussen geloof en wetenschap bedreigd,’ 389 192 G.-H. Dumont, La Vie Quotidienne en Belgique…, 113 193 Annales de la Société Scientifique 1900-1901, 201 194 Eugène De Seyn (ed.) Dictionnaire biographique…, 259 195 Zie J.L. Perrier, The Revival of Scholastic Philosophy in the Nineteenth Century. Hoofdstuk XIII: The Neo-scholastic Revival in Belgium’; C.E.M. 160 161
78
Struyker Boudier. De filosofie van Leuven. Deel II: ‘Mercier, het instituut en de “Leuvense Wijsbegeerte II”’ 196 C. Vervoort, Kardinaal Mercier, 28 197 L. Daudet, Le Stupide XIXe siècle, 266-67 198 D.J. Mercier, La psychologie expérimentale et la philosophie spiritualiste 199 ‘Le Mouvement Philosophique. Interview de Mgr. Mercier, directeur de l’Institut Supérieur de philosophie à l’Université Catholique de Louvain’. In E. Ned, L’Energie Belge, 88 200 ‘Le Mouvement Philosophique. Interview de Mgr. Mercier, directeur de l’Institut Supérieur de philosophie à l’Université Catholique de Louvain’. In E. Ned, L’Energie Belge. 93 201 K. Wils, ‘Het verbond tussen geloof en wetenschap bedreigd,’ 400 202 ‘Alfons Proost (1847-1931) behoort reeds bij de generatie van Mercier wat zijn leeftijd betreft, maar van relaties met diens instituut is mij niets gebleken.’ C.E.M. Struyker-Boudier, De school van Leuven, 58 203 A. Proost, ‘L’Etude de la nature au moyen âge,’ 137 204 J.M. Roberts, Europe 1880-1945, 379. Roberts baseert zich op A.R. Vidler, The Church in an Age of Revolution. London, 1961, 188. Zie ook K.O. Von Aretin, The papacy and the modern world, 138-149 205 H. Verbiest, Les Grandes Controverses de l’Eglise Contemporaine, 277 206 H. Verbiest, Les Grandes Controverses de l’Eglise Contemporaine, 289 207 K.O. Von Aretin, The papacy and the modern world, 140-141 208 F. Meunier, ‘L’Origine simienne de l’Humanité’. REF 1902, 168 209 H. Verbiest, Les Grandes Controverses de l’Eglise Contemporaine, 290 210 A. Proost, l’Année Scientifique et Agricole, 136 211 A. Proost, l’Année Scientifique et Agricole, 135 212 A. Proost, ‘La credulité scientifique’. REF 1900, 306. Nog lof voor Gratry : A. Proost, l’Année Scientifique et Agricole, 182. Vandaag heeftde man overigens zijn eigen website: www.gratry.net 213 C.E.M. Struyker-Boudier, De filosofie van Leuven, 124 214 J. Demolder, ‘Motieven van de 19e Religiositeit,’134 215 Bijvoorbeeld in A. Proost, ‘De l’action du spiritualisme rationaliste en France,’ 212 216 H. Spencer, Education, 49 217 A. Proost, ‘Le Cycle Vital de la Matière,’ 55 218 A. Proost, La Réforme des Humanités, 145 219 A. Proost, ‘L’habitude est une autre nature’. REF (1900) 155 220 F. Brunetière, ‘Après une visite au Vatican (1894),’ 3-4 221 A. Proost, ‘De l’action du spiritualisme rationaliste en France,’ 213 222 A. Proost, ‘De l’action du spiritualisme rationaliste en France,’ 215-217 223 A. Proost, Les naturalistes philosophes en Angleterre, 37
79