VOORWOORD Het doel van deze studie is een transcriptie met woordverklaringen te bezorgen van één van de belangrijkste teksten uit de middeleeuwse artes-literatuur in onze volkstaal: Den Herbarius in Dyetsche. Het leek mij daarbij wenselijk dit herbarium te situeren binnen de ontwikkelingen van de geneeskunde van de oudheid tot de nieuwe tijd. Een complete geschiedenis van de geneeskunde zou te uitgebreid zijn en dient het nut van deze studie niet. Daarom heb ik geopteerd voor een overzicht van de belangrijkste leerstellingen. Tevens leek het mij wenselijk beknopt de ontwikkeling van de farmacie te bespreken, in het bijzonder wat betreft het gebruik van kruidengeneesmiddelen. Tenslotte heb ik in het kort ook enkele andere voorbeelden van geneeskundige receptliteratuur besproken om een beeld te geven van de middeleeuwse kennis en de gebruiken waarin Den Herbarius in Dyetsche gesitueerd is. Belangrijke namen en begrippen die in teksteditie van Den Herbarius in Dyetsche voorkomen heb ik zoveel mogelijk geïntegreerd in het eerste deel van deze studie.
Dan rest mij enkel nog de aangename taak iedereen te bedanken die mij geholpen heeft bij het totstandkomen van deze studie. Speciale dank gaat uit naar Prof. Dr. Joris Reynaert en Dr. Youri Desplenter, die mij met raad en daad hebben bijgestaan, en naar Herman, voor de steun en het grenzeloze vertrouwen.
1
DEEL I: DE ONTWIKKELING VAN DE GENEESKUNDE EN DE KRUIDENGENEESKUNDE EN DE PRODUCTIE VAN KRUIDENBOEKEN
2
HOOFDSTUK 1. DE ONTWIKKELING VAN DE GENEESKUNDE VAN HIPPOCRATES TOT VESALIUS Reeds in de vroegste beschavingen vinden we aanwijzingen dat er een zekere vorm van geneeskunde bestond. De primitieve mens was in staat zichtbare kwetsuren te verzorgen met behulp van planten en kruiden en zelfs chirurgische ingrepen werden al uitgevoerd, zoals de trepanatie (het doorboren van de schedel).
Twee schedels van ca. 5000 jaar vot die getrepaneerd zijn.
Wanneer een ziekte echter geen aanwijsbare oorzaak had, werd deze toegeschreven aan bovennatuurlijke krachten. Het was dan de taak van de priester-geneesheer om de goden gunstig te stemmen in de hoop dat die de ziekte zouden wegnemen.1 Deze theürgische filosofie was ook in het posthomerische tijdperk nog populair.2
1. Hippocrates van Kos (460-377 vot) Hippocrates was de eerste die duidelijk afstand nam van deze magisch-religieuze benadering van ziekte en gezondheid. Hij beriep zich op waarneembare verschijnselen om tot een diagnose te komen, zoals een verandering in de lichaamstemperatuur van de patiënt, zijn ademhaling, kleur, gelaatsuitdrukking, huid, haar, nagels en vorm van de buik. Zijn bevindingen tekende hij op in casusrapporten. Deze empirische methode was zeer belangrijk voor de verdere ontwikkeling van de geneeskunde. Hippocrates wordt dan ook terecht de ‘vader van de geneeskunde’ genoemd.3 Humoraalpathologie Volgens Empedokles (490-430 vot) bestond alles in de natuur uit vier elementen: vuur, water, aarde en lucht.4 Hippocrates nam deze zienswijze over en breidde ze uit naar de mens.5 De hieruit afgeleide humoraalpathologie werd de basis van zijn ziekteleer.6
1
Sondervorst, 1981 (p. 6) en Lewis en Margotta, 1996 (p. 9) Lewis en Margotta, 1996 (p. 22) 3 Nuland, 1997 (p. 33) 4 Algera,, 2000 (p. 69) 5 Algera, 2000 (p. 71) 6 Appelboom en Bluard, 1997 (p. 57) betwisten dit: de humoraalpathologie zou in werkelijkheid uitgewerkt zijn door Polybos, een leerling van Hippocrates. 2
3
Volgens de humoraalpathologie heeft de mens vier lichaamssappen of humoren in zich: bloed, gele gal, zwarte gal en slijm. Deze ontstaan respectievelijk in het hart, de lever, de milt en de hersenen en staan in rechtstreeks verband met de vier elementen vuur, water, aarde en lucht en dus ook met hun eigenschappen heet, nat, droog en koud. Zo is bijvoorbeeld bloed heet en nat, gele gal is heet en droog, zwarte gal nat en droog en slijm tenslotte koud en nat. De vier sappen worden aangevuld door het voedsel dat de mens tot zich neemt. De natuurlijke warmte (calor innatus) speelt hierbij een belangrijke rol. Deze ingeboren warmte wordt ontwikkeld door het hart en zet verteerd voedsel om in lichaamssappen om die op peil te houden. Wanneer het evenwicht tussen de vier humoren in balans is, spreekt men van eukrasis en is de mens gezond. Een verstoord evenwicht of dyskrasis daarentegen zorgt ervoor dat de mens ziek wordt. De behandeling is dan ook principieel eenvoudig: het natuurlijke evenwicht tussen de humoren moet hersteld worden. Dit gebeurt bij voorkeur door de natuur zelf: door de ingeboren warmte kan het lichaam het teveel aan sap van één van de humoren laten koken. Dit noemt men koking of pepsis. Het overtollige sap wordt vervolgens afgescheiden in de vorm van etter, slijm, kwijl, diarree of door een bloeding. Gebeurt dit snel, dan heeft men het over een genezing door crisis. Verloopt dit proces geleidelijk, dan noemt men het lysis.7 Hippocrates was geen voorstander van drastische geneeswijzen. Hij was van oordeel dat de mens slechts mocht ingrijpen wanneer dat echt nodig was, dus enkel om de natuur te helpen. Hij raadde dan ook gematigde therapieën en natuurlijke geneesmiddelen aan. Naast de aderlating en de purgatie genoot vooral het dieet zijn voorkeur. Een goed dieet betekende voor Hippocrates meer dan alleen de juiste voeding. Men moest ook het evenwicht zien te vinden tussen slapen en waken, eten en vasten, beweging en rust. Het dieet als medicatie was nog lange tijd succesvol, ook in onze contreien. In veel Middelnederlandse handschriften is een hoofdstuk terug te vinden over voedingsleer (bromatologie). Ook Meester Gheeraert Vorselman waagde zich in 1560 aan Een nyewen Coock boeck, een dieet ter ondersteuning van medicatie.8 Volgens de Hippocraten had ieder mens de vier humoren in zich, maar kon één van de sappen de bovenhand krijgen. Zo verklaarde men tevens de verschillende temperamenten van de mens: sanguinisch, cholerisch, melancholisch of flegmatisch.9 Anatomie Ten tijde van Hippocrates was er nog maar weinig kennis van de menselijke anatomie. De Grieken voerden uit respect voor de overledenen geen dissecties uit. Men experimenteerde wel op dieren, maar dit bleek ontoereikend om een goed inzicht te krijgen in de anatomie van de mens.10 De geschriften van Hippocrates en een aantal andere artsen werden samengebracht in het Corpum Hippocratum (zie infra). Dit omvangrijke werk bestaat uit 72 medische teksten die alle gebaseerd zijn op een rationeel beeld van de ziekte en haar mogelijke oorzaken en vormt de basis van het wetenschappelijk onderzoek.
7
Nuland, 1997 (p. 32 e.v.) Vandewiele, 1981 (p. 26) 9 Vandewiele, 1981 (p. 21) 10 Lewis en Margotta, 1996 (p. 28) 8
4
Hippocrates verzamelde in zijn Aforismen 406 gezegden over zijn dagelijkse ervaringen. Dit boek werd al vóór de zesde eeuw vertaald in het Latijn en in het midden van de dertiende eeuw was een groot deel ervan opgenomen in de beroemde rijmpjes van de school van Salerno.11 De hippocratische geneeskunde lag geheel in de lijn van de school van Kos. Daar was de geneeskunde vooral toegespitst op onderzoek en diagnose. Ziekten werden beschouwd als algemene toestanden en waren niet beperkt tot één orgaan of lichaamsdeel. De oorzaken van een ziekte waren ondergeschikt aan de prognose van de patiënt. Er bestond een voortdurende machtsstrijd tussen de school van Kos en die van Knidos.12 De geneeskunde in de school van Knidos was eerder gericht op de ziekte zelf, met speciale aandacht voor de classificatie van ziekteprocessen en het perfectioneren van de diagnostiek. Hoewel deze werkwijze meer wetenschappelijk was, kwam de Knidische geneeskunde pas tot volle bloei na de ontwikkeling van de anatomie door Andreas Vesalius.13
2. De Romeinen De vroegste Romeinse geneeskunde werd nog sterk beïnvloed door het bovennatuurlijke. Het beroep van arts werd als minderwaardig beschouwd tot de Romeinen inzagen dat van de Griekse geneesheren een grondige opleiding in een erkende school werd verwacht. Veel Griekse dokters weken dan ook uit naar Rome, onder hen Asklepiades van Perusa (1ste eeuw vot) die er een succesvol arts werd. Hij verwierp de humorenleer van Hippocrates en kon op niet veel bijval rekenen van Galenus.14 Volgens Asklepiades was het lichaam opgebouwd uit onzichtbaar kleine deeltjes, de atomen, die door elkaar bewogen. Tussen deze atomen lagen kanaaltjes. Wanneer vloeistoffen zich via deze kanaaltjes ongehinderd door het lichaam konden voortbewegen, was de mens gezond. Wanneer de deeltjes echter een verstopping veroorzaakten in één van de poriën of kanalen zodat de circulatie van de vloeistoffen gehinderd werd, ontstond een ziekte. Dergelijke blokkaden konden ontstaan wanneer een groot aantal atomen samenklonterden of wanneer de poriën waardoor de atomen stroomden te nauw waren. 15 Celsus was een medisch encyclopedist uit het begin van onze tijdrekening. In zijn bekendste werk, De Re Medica16, verzamelde hij gegevens over ziekten, geneesmiddelen en hun bereiding en het belang van hygiëne. Hij ordende de ziekten volgens de aangewezen behandeling en maakte daarbij een onderscheid tussen diëtica,
11
Lewis en Margotta, 1996 (p. 30) Lewis en Margotta, 1996 (p. 25) In Lyons en Petrucelli, 2000 (p. 193) wordt deze machtsstrijd betwist. 13 Nuland, 1997 (p. 26 e.v.) 14 Lewis en Margotta, 1996 (p. 33) 15 Lewis en Margotta, 1996 (p. 33) en Elaut, 1952 (p. 119 e.v.) 16 Het volledige werk heette Artes en handelde over landbouwkunde, geneeskunde, krijgswetenschap , welsprekendheid, wijsbegeerte en rechtswetenschap. Enkel de boeken 6 tot 8 zijn bewaard gebleven onder de naam De re medica libri octo. Vandewiele, 1981 (p. 40) 12
5
farmaceutica en chirurgia17. De Re Medica was in feite een praktische handleiding voor artsen en bevatte ongeveer 250 plantensoorten, waarvan het grootste deel medicinaal was.18 Het werk raakte in de middeleeuwen op de achtergrond, maar kende een heropleving in de vijftiende eeuw en zou zelfs tot in de achttiende eeuw het medisch denken beïnvloeden.19 Celsus onderscheidde de vier ontstekingspijnen die nu nog deel uitmaken van de medische opleiding: rubor, calor, dolor en tumor (roodheid, warmte, pijn en zwelling).20
3. Galenus van Pergamon (ca. 130-203) Galenus vatte alle medische kennis van de klassieke oudheid samen en systematiseerde die. Net als Hippocrates baseerde hij zich op eigen waarnemingen en ervaringen.21 Anatomie Galenus bestudeerde het menselijk skelet, had ervaring als chirurg van de gladiatoren en ontleedde dieren. Zijn bevindingen tekende hij op in het zestiendelige werk Over Anatomische Preparaten. Hij maakte wel nog de cruciale fout zijn bevindingen van dissecties op dieren rechtstreeks op de mens toe te passen. Zijn beschrijvingen van botten en spieren daarentegen waren vrij accuraat en ook de hersenen, de zenuwen en het vaatsysteem beschreef hij opmerkelijk gedetailleerd. De fouten in zijn anatomie werden pas aangetoond in de renaissance, nadat de ontleedkunde tot volle bloei was gekomen. Galenus was voor zijn onderzoek immers nog grotendeels aangewezen op proefnemingen op dieren.22 Fysiologie Ook de fysiologie van de mens, beschreven in de zeventien delen van De usu partium (over de functie van de delen van het menselijk lichaam), onderzocht hij op die manier. Hij kwam tot de conclusie dat “iedere verandering in het functioneren van het menselijk lichaam voortkomt uit één of ander letsel en dat elk letsel leidt tot een functieverandering.”23 Aan de grondslag van het leven lag volgens Galenus het pneuma dat in drie vormen voorkwam en drie soorten werkingen had: • De ziel-geest (spiritus animalis) in de hersenen, het centrum van de zintuiglijke waarneming en van de beweging. • De levensgeest (spiritus vitalis) die vanuit het hart de stroom van het bloed en de lichaamstemperatuur regelde. • De natuurlijke geest (spiritus naturalis) met zijn zetel in de lever, het centrum van de voedingsopname en de stofwisseling. 17
Lewis en Margotta, 1996 (p. 35) en Algera, 2000 (p. 89) Armand, 1977 (p. 140) 19 Vandewiele, 1981 (p. 40) 20 Lewis en Margotta, 1996 (p. 35) 21 Lewis en Margotta, 1996 (p. 40) 22 Lewis en Margotta, 1996 (p. 40-41) 23 Lewis en Margotta, 1996 (p. 41) 18
6
Het pneuma is volgens de vitalistische filosofie een soort van levenbrengende essentie, een levenskracht die de mens inademt en die zo over het hele lichaam verspreid wordt.24 Galenus ontwikkelde een uniek fysiologisch systeem. Het voedsel dat de mens tot zich neemt, wordt verteerd in de maag (eerste digestie) waar het omgezet wordt in de chylus. De milt haalt de schadelijke stoffen uit deze chylus waarna die via de poortader als zwarte gal naar de lever wordt gevoerd. Daar wordt deze door de tweede digestie omgevormd tot rood bloed. Een teveel aan gele gal wordt via de darm en de nieren uitgescheiden. Het bloed wordt door de aderen verder gevoerd door heel het lichaam. Een deel ervan komt via de onderste holle ader in de rechterhartkamer terecht waar het gezuiverd wordt door de natuurlijke warmte (calor innatus). Afvalstoffen komen via de longen in de longaders terecht en worden zo uitgeademd. Een deel van het bloed van de rechterkamer komt via het septum (volgens Galenus was er een opening tussen de verschillende hartkamers) in de linkerkamer waar ook het pneuma zich bevindt. Een ander deel van het bloed gaat naar de armen en het hoofd. De afvalstoffen die daar overblijven worden via de neus afgevoerd. Vanuit de linkerhartkamer wordt het bloed over het hele lichaam verspreid. Wanneer de lichaamsdelen alle voedingsstoffen uit het bloed hebben gehaald (derde digestie), blijven afvalstoffen over die afgevoerd worden als zweet. Galenus’ fysiologie berustte dus op de bloedsomloop en de stofwisseling.25
24
Een uitvoeriger beschrijving van de werking van het pneuma is te vinden in Lewis en Margotta, 1996 (p. 41). Nuland, 1997 (p. 71-72) gebruikt een andere terminologie voor de drie vormen van het pneuma. 25 Elaut, 1952 (p 159-160), Jetter, 1994 (p. 132-134), Lewis en Margotta, 1996 (p. 41), Vandewiele, 1981 (p. 45) en Algera, 2000 (p. 91)
7
Volgens Galenus waren er drie mogelijke oorzaken voor het ontstaan van een ziekte: een verstoring van de lichaamssappen, een ziekte van de organen of een afwijking in de weefsels. Hij behandelde de patiënt - afhankelijk van de diagnose - volgens het principe van de gelijksoortigen (similia similibus) of volgens het principe van de tegenovergestelden (contraria contrariis). Wanneer men bijvoorbeeld ziek was door een teveel aan één van de sappen kon men genezen door aderlating.26 Galenus hechtte ook veel belang aan de topografische anatomie voor het lichamelijk onderzoek. Het was voor artsen uiteraard belangrijk de exacte positie te kennen van de verschillende organen, weefsels en vaten.27
4. Rhazes en Avicenna Hoewel de Arabieren niet veel vernieuwing brachten op het vlak van de geneeskunde, hebben zij - vooral de Perzen - een grote inbreng gehad in het behoud van de medische kennis. Zij vertaalden de oude Griekse werken in het Arabisch en deze werden later op hun beurt vertaald in het Latijn.28 Rhazes (860-932) was een Pers die geneeskunde studeerde in Bagdad. Hij was de auteur van meer dan 200 werken waarvan ruim de helft over geneeskundige kwesties ging. In zijn Liber continens beschreef hij de medische praktijk en behandeling. Het Liber Almonsoris was een compilatie van grote werken van onder andere Hippocrates en Galenus. Een origineel en op eigen waarnemingen gestoeld werk was het Liber pestilentia, waarin hij een klinisch ziektebeeld geeft van pokken en waterpokken.29 Opmerkelijk is dat Rhazes zijn geneesmiddelen eerst op apen testte alvorens hij ze aan mensen toediende.30 Avicenna (980-1037) trachtte in zijn Canon Medicinae de biologische leerstellingen van Aristoteles te verzoenen met de medische van Hippocrates en Galenus. Bij de compilatie van dit werk ging Avicenna zeer theoretisch te werk en liet hij zich - in tegenstelling tot zijn voorgangers - niet leiden door de theologie. Het eerste deel behandelde de ziekten met hun symptomen en de mogelijke behandelingen en gaf tevens regels voor hygiëne en gezondheid. Het derde deel bevatte een ziekteleer met de beschrijving van een aantal aandoeningen en het vierde ging over besmettelijke ziekten en chirurgische ingrepen. Deel twee en vijf waren farmacologisch van aard (zie infra). De Canon Medicinae werd in de twaalfde eeuw vertaald in het Latijn en kende een blijvend succes tot ver in de middeleeuwen.31
5. De school van Salerno In de middeleeuwen was de ziekenzorg voornamelijk in handen van de kloosters. Vooral bij de benedictijnerorde was de medische vooruitgang zichtbaar. De 26
Algera, 2000 (p. 72) en Nuland, 1997 (p. 73) Nuland, 1997 (p. 71) 28 Vandewiele, 1981 (p. 55) 29 Lewis en Margotta, 1996 (p. 46-47) 30 Elaut, 1952 (p. 187) 31 Vandewiele, 2000 (p. 57) en Lewis en Margotta, 1996 (p. 48) 27
8
kloosterziekenhuizen werkten autonoom en hadden meestal een kruidentuin binnen de kloostermuren. Dit was het gevolg van een verordening van Karel de Grote (zie infra). Monniken hadden vaak een goede kennis van de werking van planten en maakten zelf geneesmiddelen.32 Ook de lekengeneeskunde kende een nieuwe opbloei, vooral in de school van Salerno. Deze school ontstond in de tiende eeuw en kende haar hoogtepunt in de elfde eeuw. Opmerkelijk aan de Salernitaanse school was de aanwezigheid van een groot aantal vrouwen, waaronder Trotula, de auteur van De milierum passionibus ante, in et post partum. Dit was een handboek voor verloskundigen met adviezen over wat men diende te doen voor, tijdens en na de geboorte. Het is tot op heden nog steeds niet geheel duidelijk of zij echt een arts was, dan wel of Trotula een algemeen gebruikte bijnaam was voor alle Salernitaanse vroedvrouwen.33 De anatomie in Salerno was gebaseerd op Galenus. Men voerde vooral dissecties uit op varkens. Zo wordt De Anatomi Porci toegeschreven aan Copho, verbonden aan de school van Salerno.34 De Salernitaanse meesters goten hun leerstof in versvorm als mnemotechnisch hulpmiddel voor de studenten. Dit bleek zeer doeltreffend te zijn. Het Regimen Sanitatis Salernitatum werd een groot succes en vormde de basis van de klinische geneeskunde tot het einde van de middeleeuwen. De praktische medische kennis werd gepopulariseerd in (vaak humoristische) aforismen. Een eerste versie werd uitgebracht door Arnoldus van Villanova35, hoewel de tekst op dat moment nog niet volledig afgewerkt was. Deze editie, gedrukt in 1480, telde 362 verzen. Later nam dit aantal toe tot 3520. Dit toont aan dat geneeskundige werken in de loop van de tijd door de verschillende gebruikers aangevuld en aangepast werden volgens de specifieke noden. De school van Salerno kreeg officiële erkenning in 1224, toen Frederik II verordende dat niemand de geneeskunde kon beoefenen zonder de goedkeuring van de Salernitaanse meesters. De positie van de school verzwakte echter door de groeiende concurrentie van nieuwe universiteiten in het noorden.36
6. De invloed van de universiteiten De universiteiten - waaronder die van Bologna - ontstonden in de twaalfde en de dertiende eeuw. Anatomie De anatomie werd nieuw leven ingeblazen door Mondino (ca. 1270-1327). Hij gaf les in Bologna en voerde op systematische wijze secties uit. Hij schreef ook een richtlijn voor het uitvoeren van die secties. Zijn Anathomia uit 1316 werd nog drie eeuwen lang gebruikt door docenten in de anatomie. De dissecties werden echter uitgevoerd aan de hand van werken van Galenus en waren vooral bedoeld om diens bevindingen te staven. 32
Lewis en Margotta, 1996 (p. 52) Elaut, 1952 (p. 216) en Lewis en Margotta, 1996 (p. 52-53) 34 Elaut, 1952 (p. 216) en Lewis en Margotta, 1996 (p. 54) 35 In Den herbarius in Dyetsche wordt verwezen naar de ‘afforismen’ van ‘Arnoldus de villa noua’ 36 Lewis en Margotta, 1996 (p. 54-55) 33
9
Ze werden uitgevoerd door barbier-chirurgijns op instructie van de professoren. Deze laatsten zagen zelf niet of de praktijk wel strookte met de theorie en de barbierchirurgijns waren onvoldoende opgeleid om de fouten te ontdekken. Niettegenstaande het feit dat veel van zijn informatie oppervlakkig bleef, bestudeerde Mondino wel de anatomie aan de hand van het menselijk lichaam.37 In de dertiende eeuw maakte de geneeskunde ook in Frankrijk vorderingen. Lanfranc moest om politieke redenen Milaan ontvluchten en trok naar Frankrijk. In 1295 werd hem gevraagd chirurgie te doceren in Parijs. Een jaar later legde hij de laatste hand aan zijn Cyrurgia Magna. Tot die tijd werd de chirurgie in Frankrijk beoefend door rondtrekkende barbiers. Lanfranc zorgde voor een opwaardering van het beroep en ijverde ervoor dat het vak werd uitgeoefend door bekwame artsen.38 In het middeleeuwse Engeland stond de geneeskunde sterk onder invloed van de kerk. De vroegst bekende artsen waren dan ook geestelijken. Aangezien de chirurgie en de verloskunde voor hen ongepast geacht werden, oefenden de barbier-chirurgijns en de vroedvrouwen hun vak onafhankelijk uit.39 Ook werden vroedvrouwen vaak ingezet als tussenpersoon tussen vrouwelijke patiënten en hun arts. Er bestond een voortdurende concurrentiestrijd tussen de geestelijke en de wereldlijke geneesheren. Intussen bleef men in de kleinere dorpsgemeenschappen een beroep doen op volksgenezers met een uitgebreide kennis van kruidenremedies en natuurlijke geneesmiddelen. Door de gelijkvormigheid die aan de basis lag van de verschillende medische opleidingen werden geen vernieuwende werken meer geschreven. Bovendien was de studie vooral op de theorie gericht en veel minder op de praktijk. Wel werden veel werken over allerhande medische onderwerpen uit het Latijn in het Engels vertaald.40 In de chaos van de middeleeuwen kon de geneeskunde maar weinig hulp bieden. De ziekteleer was nog altijd gebaseerd op de humoraalpathologie en de diagnose gebeurde hoofdzakelijk op basis van het onderzoek van bloed, urine en speeksel. De meest courante behandeling van patiënten bestond nog steeds uit het toedienen van purgeer- en braakmiddelen, lavementen, blaartrekmiddelen en aderlatingen, aangevuld met bijgeloof en magie. Zo werd scrofulose (een tuberculeuze vergroting van de klieren in de hals, ook bekend als ’s konings kwaal) in Engeland en Frankrijk tot in de achttiende eeuw behandeld door handoplegging door de koning.41 Paus Honorius III verbood de geestelijken om nog langer de geneeskunde te beoefenen, waardoor in de late middeleeuwen de geneeskunde volledig in handen kwam van nietgeestelijken. Dit leidde tot de oprichting van stedelijke ziekenhuizen en apotheken. Bovendien gingen artsen zich verenigen in gilden die strenge regels aan het beroep oplegden. De ziekteleer volgde nog steeds de oude humorenleer en de behandeling gebeurde nog altijd volgens het principe van de tegenovergestelden. Aderlatingen
37
Lewis en Margotta, 1996 (p. 56), Jetter, 1994 (p. 229-230) en Lyons en Patrucelli, 1981 Lewis en Margotta, 1996 (p. 59) 39 Huizenga, 2004 heeft een uitgebreid hoofdstuk “Beroepsdifferentiatie in de geneeskunde van de late Middeleeuwen” gewijd aan de verschillen tussen beoefenaars van de geneeskunde. 40 Lewis en Margotta, 1996 (p. 59) 41 Lewis en Margotta, 1996 (p. 65) 38
10
werden veelal overgelaten aan de barbiers, die zo steeds nauwer verbonden raakten met het beroep van arts.42
7. Het begin van de moderne geneeskunde Op het einde van de middeleeuwen kende de klassieke kennis een heropleving. Veel Griekse en Romeinse auteurs werden in hun oorspronkelijke vorm bestudeerd. De uitvinding van de boekdrukkunst heeft hier een belangrijk aandeel in gehad. Enkele geleerden durfden het aan de intussen gedogmatiseerde leerstellingen van Hippocrates en Galenus aan te vechten en begonnen onbevooroordeeld hun eigen onderzoek. Eén van hen was de Vlaming Andreas Vesalius (1514-1563). Deze apothekerszoon studeerde in Leuven, Montpellier en Parijs. Later trok hij naar Padua, waar hij baanbrekend werk verrichtte.43 Anatomie Vesalius’ eerste werk was in feite een overgangswerk tussen de galenische en de moderne anatomie. Zijn Tabulae anatomicae sex (1538) stemde in grote lijn nog overeen met de bevindingen van Galenus. Het bleek niet makkelijk om deze eeuwenoude authoriteit omver te werpen. Vaak werden de eigen observaties verdraaid totdat ze ingepast konden worden in de geest van diens geschriften. Het duurde nog vijf jaar voor Vesalius zich volledig kon lostrekken van de verstarde visies op de anatomie. Dat gebeurde in 1543 toen hij zijn De humani corporis fabrica libri septem afwerkte. Dit werk bracht een golf van protest teweeg waar Vesalius niet tegen op kon. Hij verbrandde al zijn nog onuitgegeven werk en trok weg uit Padua. Hij bleef wel actief als geneesheer maar het anatomisch onderzoek liet hij voortaan aan anderen over. Vesalius was in Padua goed bevriend geraakt met de schilder Stephaan van Calcar, die illustraties maakte bij Vesalius' werk. Uiteindelijk werden deze prenten bekender dan de eigenlijke tekst van de Fabrica. Vesalius heeft met de publicatie van zijn De humani corporis fabrica de weg bereid voor de moderne geneeskunde.44
42
Elaut, 1952 (p. 220) en Lewis en Margotta (p. 66) Lewis en Margotta, 1996 (p. 70) 44 Nuland, 1997 (p. 81 e.v.) en Lewis en Margotta, 1996 (p. 77 e.v.) 43
11
HOOFDSTUK 2. DE ONTWIKKELING VAN DE KRUIDENGENEESKUNDE EN DE PRODUCTIE VAN KRUIDENBOEKEN
45
De vroeg-middeleeuwse recepten hebben zich parallel in twee grote lijnen ontwikkeld: een wetenschappelijke en een meer volkse. De eerste lijn vindt haar oorsprong bij Galenus en culmineert in het Salernitaanse Antidotarium. De recepten die hiertoe behoren waren gecompliceerd van samenstelling, heel uitvoerig en bijgevolg ook te duur voor de doorsnee middeleeuwse mens. De tweede lijn is terug te voeren tot Plinius en wordt gekenmerkt door eenvoudige recepten die makkelijk te bereiden zijn. Het waren duidelijk huismiddeltjes, goedkoop en populair en bestemd voor de gewone mens. Ze waren meestal ook eenvoudig klaar te maken, hoewel de dosering in veel gevallen nogal vaag aangegeven werd. Over het algemeen kan men stellen dat de in het Latijn schrijvende auteurs dichter aanleunden bij de volkse receptuur, waarbij ook belang werd gehecht aan bijgeloof, en waarin toverformules en amuletten werden beschreven. Het kan niemand ontgaan, bij het bestuderen van verschillende kruidenboeken, dat deze ondanks hun duidelijke verschillen ook veel overeenkomsten vertonen. Een eerste verklaring hiervoor is van praktische aard. Elke beoefenaar van de geneeskunde, van de hoogopgeleide doctor tot de ongeschoolde barbier, had behoefte aan een handboek dat aan zijn persoonlijke beroepsvereisten voldeed. Men stelde dus vaak zijn eigen kruidenen receptengids samen. Wanneer men ergens een recept aantrof dat nuttig leek, nam men het op in de verzameling, andere werden aangepast of eenvoudigweg geschrapt. Vaak ontstond zo een onoverzichtelijk allegaartje van recepten. Wanneer de auteur echter aan het begin van elk recept had aangegeven waarvoor het diende, kon hij later een logische volgorde in het geheel brengen. Eén zo'n volgorde was die volgens het principe a capite ad calces (van het hoofd tot de voeten). In andere werken zijn de recepten gegroepeerd naargelang de ziekte waarvoor ze gebruikt werden. De arts moest dan enkel de juiste diagnose stellen en kon dan eenvoudig opzoeken welke geneesmiddelen geschikt waren voor deze aandoening. Meestal bleven de recepten echter in een willekeurige volgorde staan, in het beste geval voorafgegaan of gevolgd door een inhoudstafel die het opzoeken iets makkelijker moest maken. Een bijkomende verklaring is dat veel auteurs van kruidenboeken hun inspiratie haalden bij beroemde voorgangers. Zoals zal blijken uit dit hoofdstuk waren vooral Hippocrates, Dioskorides en Galenus veelgebruikte bronnen. Dit was vanzelfsprekend het geval voor compilaties, maar ook voor nieuwe werken werd vaak teruggegrepen naar de oudere meesters. Kruidenboeken bevatten ook vaak illustraties van de planten die erin beschreven werden. Jammer genoeg waren deze zelden accuraat, zodat men van sommige prenten tot op de dag van vandaag niet heeft kunnen achterhalen welke plant precies werd afgebeeld. In dit hoofdstuk zal ik proberen een overzicht te geven van de ontwikkeling van de kruidenkennis, beginnend bij de oudste beschavingen om zo te komen tot de middeleeuwen en de ontstaansperiode van Den Herbarius in Dyetsche. 45
De inleiding tot dit hoofdstuk is gebaseerd op Braeckman, 1970
12
1. De oudste beschavingen46 Al sinds het begin der tijden was de mens op zoek naar middelen om zijn gezondheid in stand te houden of te herwinnen. Daarvoor deed men in de meeste gevallen een beroep op het bovennatuurlijke, maar men zocht ook naar natuurmiddelen om de pijn van de zieke te verlichten. De eerste bewijzen daarvan vond men bij de Soemeriërs, de Assyriërs en de Babyloniërs. Bij archeologische opgravingen in Nippoer (in het oude Mesopotamië) vond men gebakken lemen tabletten (ca. 2100 vot) met daarop voorschriften van geneesmiddelen. Bij het ontcijferen van het spijkerschrift ontdekte men 14 artsenijen waarvan de meeste ingrediënten plantaardig waren, aangevuld met enkele minerale. Niet enkel de namen van de planten werden opgetekend, maar ook hun werking en gebruikswijze. De Soemeriërs hielden ook rekening met het tijdstip waarop een plant het meest werkzaam was en dus best geplukt kon worden.
Soemerische lemen tablet met medicinale voorschriften
Ook op zuilen vond men inscripties met medicinale gegevens. Hiervan is bijvoorbeeld de Hammurabi-codex (ca. 1700 vot) in Babylon een bekend voorbeeld. In Assur en Ninive vond men vanaf 1845 bij opgravingen verschillende duizenden kleitafeltjes met medicinale inhoud. In de zevende eeuw voor onze tijdrekening stichtte koning Assurbanipal in Ninive een bibliotheek. Tafels uit die bibliotheek tonen aan dat de Mesopotamiërs ruim 250 plantaardige geneesmiddelen kenden, 180 dierlijke en 120 minerale. Ze gebruikten alruin, zoethout, venkel, look en andere kruiden. De Mesopotamiërs kenden zalven, suppositoria, en klisteren. Over de Meden en Perzen is er weinig informatie tot ons gekomen. Wel leverden ze in de negende eeuw een belangrijke bijdrage aan de geneeskunde, vooral dankzij Rhazes en Avicenna. Bij de Indiërs was er een nauw verband tussen geneeskunde en religie. De belangrijkste bron van informatie zijn de Veda’s. In een deel hiervan, de Ayurveda47 (‘kennis van het 46 47
Deze paragraaf is gebaseerd op Vandewiele, 1981 (p. 12 e.v.) en Armand, 1977 (p. 55 e.v.) Vandewiele, 1981 gebruikt de naam Jadjoerveda.
13
leven’) vond men gebeden en spreuken die werden opgezegd bij het bereiden en toedienen van geneesmiddelen. De Ayurveda van Susrata (een hindoe-arts uit de negende eeuw voor onze tijdrekening) bestond oorspronkelijk uit 100 kapittels met elk 1000 verzen. Later werd dit werk ingedeeld in acht kapittels. Het vijfde kapittel was opgesteld in dialoogvorm en handelde over chirurgie en inwendige geneeskunde. Het zesde ging over tegengiffen, het zevende over chemische verschijnselen en het achtste over de voortplanting van de mens. Het geschrift bevatte 600 à 700 namen van planten, maar verder onderzoek wees uit dat veel van deze namen synoniemen waren voor eenzelfde plant. De plantaardige geneesmiddelen werden ingedeeld in 37 groepen volgens de ziekte waarvoor ze gebruikt werden. De Indiërs kenden onder andere aloës, curcuma, galanga en rietsuiker. De planten werden verwerkt in pleisters, lavementen, purgativa, sudativa (verdovende middelen) en vomica (braakmiddelen). Zij hadden ook al enige kennis van giftige stoffen. Meerdere gegevens uit de Veda’s werden geciteerd door Theophrastes in zijn Historia Plantarum, door Strabo in diens Geographia en door Dioskorides in de Materia Medica en vonden zo hun weg naar onze kruidengeneeskunde. Een ander Oudindisch boek, de Nidâna, vermeldde 404 ziekten en veel geneeskrachtige planten. De oudste Indische astronoom Aryabhatta schreef een geneeskundig werk met daarin veel medicinale planten. De arts en astroloog Schanah was de auteur van een boek over gifstoffen. De eerste twee werken werden in de zesde eeuw in het Arabisch vertaald, het derde werd eerst in het Perzisch vertaald en later in het Arabisch. De Arabieren zorgden er op die manier voor dat deze kennis overgeleverd werd. De kruidengeneeskunde bij de Egyptenaren was al verder ontwikkeld. Getuige daarvan is de Ebers-papyrus (ca. 1550 vot48) met informatie over ruim 500 plantennamen waaronder anijs, venkel, galnoten, vijgen en bilzenkruid. Het was een medisch handboek voor Egyptische artsen en bevatte naast de vele geneesmiddelen ook zo’n 800 recepten uit de algemene geneeskunde. Elk recept werd in een bepaalde volgorde geschreven en bij de samenstelling werd ook belang gehecht aan de juiste gewichtsverhouding van de ingrediënten en aan de toe te dienen dosis.
Fragment van de Ebers-papyrus
De Egyptenaren beschikten ook over verschillende farmaceutische toestellen, waaronder de alembiek (een distilleertoestel). 48
Algera, 2000 situeert de papyrus van Ebers rond 1500 vot
14
In de Oudegyptische sagen komen vijf plantennamen steeds terug. Eén ervan is scilla maritima, een geneesmiddel tegen waterzucht veroorzaakt door moerassen. In Den Herbarius in Dyetsche behandelt kapittel 134 de plant squilla. Hoogstwaarschijnlijk betreft het hier dezelfde plant want de auteur wist: “hi is oeck goet teghen die watersucht”.49 Ondanks de weinige rechtstreekse meldingen kunnen we toch aannemen dat de kennis van de officinale planten bij de Egyptenaren aanzienlijk was. Talrijke plantennamen van Egyptische origine zijn immers terug te vinden bij andere auteurs, niet in het minst bij Dioskorides. Een aparte vermelding verdient het geneesmiddel mumia50, dat tot in de zeventiende eeuw werd aanbevolen om de levensgeest van de mens te versterken. Bij de Egyptenaren werden lijken geconserveerd door balseming waarna het gebalsemde lichaam met linnen werd omzwachteld. Men dacht dat de geest van de overledene in deze windsels was ingekapseld en aan mumia werd dan ook een heilzame kracht toegekend. In de huidige geneeskunde worden voorschriften voor medicijnen voorafgegaan door het teken R . Dit is een eeuwenoud gebruik waarvan de meeste mensen de oorsprong niet meer kennen. Vaak wordt aangenomen dat de R staat voor het Latijnse recipe (‘neem’), waarna de bestanddelen van het medicijn worden vermeld. In werkelijkheid is dit teken een invocatio, het inroepen van de hulp van een godheid. R is de vervorming van , in de oudheid het teken van Jupiter en op zijn beurt weer afgeleid van de vorm van een Egyptische amulet, de Uzat (het oog van Horus).51 Ook later, bij de Arabieren treffen we dit gebruik nog aan. Zij lieten hun voorschriften voorafgaan door de laus, een bede tot God. 2. De Griekse oudheid52 De oude Grieken vertrouwden voor hun gezondheid vooral op de goden. Toch gebruikten zij ook planten bij de behandeling van wonden. Zowel in de Ilias als in de Odysseus had Homerus het over zalven en oliën op basis van planten. Hij vermeldde een zestigtal plantennamen. Omdat de Homerische werken geen wetenschappelijke geschriften waren, werden de planten ook niet op die manier behandeld, maar eerder terloops met hun volksnaam aangehaald in functie van de verhalen. Niettemin geeft dit toch al een zeker beeld van de kennis van geneeskrachtige kruiden en planten bij de Grieken. Het Corpus Hippocratum (zie supra) was een compilatie van de werken van verschillende geneesheren. Twee van de geschriften in dit lijvige werk worden vandaag met zekerheid aan Hippocrates zelf toegeschreven. De zeven boekdelen van de Aforismen behandelden de kenmerken en de eigenschappen van de lucht, het water en de woonplaatsen. In de Verhandeling over de oude geneeskunde beschreef hij de gepaste therapeutische behandeling: in de eerste plaats het dieet, daarna pas geneesmiddelen. Zoals reeds eerder gezegd, was Hippocrates een aanhanger van de 49
Zie Den Herbarius in Dyetsche, bl. y ij verso Vandewiele, 1981 (p. 15) en Van Dijk, 1981 (p. 49) 51 In Vandewiele, 1981 (p. 16) is een afbeelding van dit oog van Horus te zien. 52 Deze paragraaf is gebaseerd op Vandewiele, 1981 (p. 17 e.v.) en Armand, 1977 (p. 30 en p. 86 e.v.) 50
15
elemententheorie van Empedokles. Bovendien stond hij nog sterk onder invloed van de oude oosterse opvattingen. Hij deelde ongeveer 200 planten in volgens hun vochtige, droge, warme of koude aard. Hij beschreef geen enkele van de planten, maar gaf slechts hun geneeskrachtige eigenschappen bij de behandeling van een ziekte. Diokles van Karystos was de eerste die in de vierde eeuw voor onze tijdrekening een Kruidboek samenstelde. Dit werk gaf de aanzet tot de ontwikkeling van de farmacie. In zijn Rizotomikon behandelde hij enkel die artsenijmiddelen die na proefneming effectief bleken. Theophrastes van Eresos (ca. 371-286 vot) schreef twee traktaten over geneeskunde. Zijn Decem libri de Historia plantarum was een algemene plantkunde. Negen van de tien boeken zijn bekend en behandelen de morfologie, de anatomie en de systematiek van de planten. De Sex libri de causis plantarum is meer fysiologisch van aard. Theophrastes voegde geen afbeeldingen toe aan de ruim 450 planten in zijn werken. Vaak gebruikte hij ook één naam voor verschillende plantensoorten. Hij was zich echter wel bewust van de verwantschap van soorten. Hij benoemde zeer veel planten binominaal, waarmee hij zowel het geslacht als de variëteit aanduidde. Theophrastes gaf ook aanwijzingen over de wijze waarop kruiden moesten verzameld en bereid worden en stipte enkele bijgelovige praktijken aan. 3. Alexandrië53 Nikander van Kolofon (ca. 200-135 vot) stond aan de wieg van de toxicologie. Hij schreef twee belangrijke werken over giffen en tegengiffen. Alexipharmaka was een leerdicht in 630 hexameters met (bijna allemaal plantaardige) geneesmiddelen tegen 21 giftige stoffen. Hij gaf evenwel geen beschrijving van de geneeskrachtige planten. De 958 verzen van zijn Theriaka beschreven de giftige dieren en de voorbehoedsmiddelen die men kon gebruiken. Vanaf vers 493 volgde een opsomming van de medicijnen tegen mogelijke verwondingen. Nikander vermeldde de aristolochia als een universeel geneesmiddel tegen alle giftige dieren. Ook de auteur van Den Herbarius in Dyetsche raadde deze plant aan “tseghen fenijnen ende fenijninghe beten” omdat ze “bouen alle medicine goet” zou zijn.54 Deze werken werden zeer op prijs gesteld door de Romeinen die steeds beducht waren voor vergiftiging. Veel receptenboeken hebben dan ook de term Antidotarium in hun titel. Nikander gaf ook de recepten van enkele samengestelde geneesmiddelen. Eén ervan had 26 plantaardige bestanddelen en was goed tegen alle mogelijke ziekten. Het zou niet veel later verfijnd worden en bekend staan onder de naam theriac of driakel, een soort wondermiddel dat ook in Den Herbarius in Dyetsche vaak aangeprezen wordt. Krataegas (130-63 vot) wordt aangegeven als de eerste die zijn beschrijvingen van planten aanvulde met afbeeldingen. Plinius vermeldde deze illustraties in zijn eigen werken. Krataegas werd vaak geciteerd door andere auteurs, onder andere door
53
Deze paragraaf is gebaseerd op Vandewiele, 1981 (p. 30 e.v.) en Armand, 1977 (p. 114 e.v.) Zie Den Herbarius in Dyetsche, bl. d i recto. De plant wordt in capittel 13 op bl. c vi verso “sarafine oft lange hoelwortel oft aristologia longa” genoemd.
54
16
Dioskorides. Hij is echter ook bekend als de lijfarts van koning Mithridates VI van Pontus. Mithridates was bevreesd voor vergiftiging door zijn vijanden. Het was dan ook in zijn opdracht dat Krataegas een tegengif samenstelde dat bestond uit minstens 55 bestanddelen. Dit werd het Antidotum Mithridaticum55 genoemd. Andromachus, de lijfarts van keizer Nero, verbeterde de formule een eeuw later en breidde ze uit tot maar liefst 74 ingrediënten.56 Het middel dat bekend werd onder de naam theriak of triakel zou eeuwenlang niet alleen gebruikt worden als tegengif, het werd ook voor allerlei andere (besmettelijke) ziekten aanbevolen. In Rome, in de Farmacia di Santa Maria della Scala zou men nu nog een ‘teriaca’ met daarin zesentwintig bestanddelen verkopen.57 Een van de bekendste giftige planten was de mandragora of alruin. Deze plant werd echter ook gebruikt in de vroege anesthesie: chirurgen drenkten een spons in het sap van de mandragora en hielden die voor de mond van de patiënt om hem te verdoven voor de ingreep. Deze toepassing is gekend als spongia somnifera58. Met azijnhoudende sponzen werd de patiënt nadien terug bijgebracht. In Den Herbarius in Dyetsche wordt regelmatig aangeraden een spons in het geneesmiddel te drenken om het toe te dienen. 4. De Romeinen59 De Romeinen hielden zich aanvankelijk weinig bezig met geneeskunde en de bereiding van geneesmiddelen. Dit werd liever overgelaten aan de slaven en de Grieken. Veel Romeinse geleerden die bijdroegen aan de ontwikkeling van de geneeskunde waren dan ook van Griekse afkomst. Scribonus Largus (1ste eeuw) legde in zijn Compositiones Medicamentorum een lijst aan van ziekten en kwalen met daarbij de aangewezen geneesmiddelen, zowel enkelvoudige als samengestelde. Hij vermeldde daarnaast ook een honderdtal plantensoorten en -producten die Celsus in zijn De Re Medica (zie supra) niet opnam. Het werk bevatte naast 242 plantaardige geneesmiddelen ook 29 dierlijke en 36 minerale artsenijen. Scribonus Largus nam ook verschillende recepten over uit Griekse bronnen. Pedaikos Dioskorides Anazarbeus (1ste eeuw) was een militair arts. In deze functie reisde hij veel, onder andere naar Klein-Azië, Griekenland, Italië en Spanje. Hij bestudeerde de planten die hij op zijn weg vond en schreef zijn bevindingen op in de De Materia Medica libri quindecim, dat niet minder dan 600 planten bevatte. Gezien dit grote aantal moest Dioskorides wel zeer methodisch en nauwkeurig te werk gaan om verwarring te vermijden. Elk van de vijf boeken was opgedeeld in kapittels. Elk kapittel bevatte één artsenij. De plant waaruit de artsenij werd verwerkt, werd benoemd met de Griekse en de Latijnse benamingen. Verder gaf hij een korte beschrijving van de plant, vermeldde het voorkomen, gaf uitleg over de bereiding van de artsenij en van het 55
In Den Herbarius in Dyetsche wordt meermaals een driakel voorgeschreven, een enkele keer ook een metridatum, zo genoemd naar het Antidotum Mithridaticum. 56 In Algera, 2000 (p. 85) wordt een voorschrift gegeven van het Theriaca Andromachi. 57 Zie Bosman-Jelgersma, 1983 (p. 108) 58 Diverse bronnen vermelden ook de term spongia soporifera. 59 Deze paragraaf is gebaseerd op Vandewiele, 1981 (p. 39 e.v.) en Armand, 1977 (p. 141 e.v.)
17
officinaal gebruik. Tevens waarschuwde hij voor vervalsingen. Hij voorzag de planten ook van afbeeldingen, maar deze waren nog vrij rudimentair en de afbeeldingen stonden niet altijd bij de juiste plant. Als arts was Dioskorides geïnteresseerd in de biologische eigenschappen van de geneeskrachtige planten. Hij besprak als eerste de pijnstillende en slaapverwekkende werking van opium, hoewel deze stof reeds lang gekend was. Dioskorides was een empirist. Hij vertrouwde op zijn eigen observaties en waarnemingen en indien mogelijk zelfs op zijn eigen ondervinding. Hij vulde ook de lijst van vergiffen in de Alexipharmaka van Nikander aan. De Materia Medica werd in de zesde eeuw vertaald in het Latijn en later in het Arabisch. Tot ver in de zestiende eeuw was Dioskorides een autoriteit en zijn werk een instituut. Caius Plinius Secundus (23-79) was de auteur van de Historia Naturalis. Dit werk in 37 boekdelen was eigenlijk de compilatie van ongeveer 2000 rollen. De boeken 12 tot 37 behandelden de plantkunde. Plinius nam soms (onbewust) eenzelfde plant verschillende keren over van andere auteurs, onder een andere benaming. In sommige gevallen nam hij zelfs hele stukken letterlijk over van Theophrastes. Zijn werk is veel minder wetenschappelijk dan dat van Theophrastes en Dioskorides omdat hij al te veel vertelsels en bijgeloof in zijn werk verweefde. Claudius Galenus (131- ca. 200) schreef een uitgebreid medicinaal werk, het Opera Omnia. Het bevat informatie over anatomie en fysiologie, maar ook over de ziekteleer, behandelingswijzen en geneesmiddelen. Galenus beschreef veel geneesmiddelen met hun bereidingswijze, maar vooral ook met hun dosis. Bij Hippocrates was de hoeveelheid bij de bereiding van medicijnen van weinig belang, maar Galenus zag dit anders. Volgens hem kon een geneesmiddel op vier verschillende manieren inwerken op het menselijk lichaam: met licht waarneembaar effect, met sterk waarneembaar effect, met schadelijk of met dodelijk effect. Een precies afgewogen dosis was dus uiterst belangrijk.60
Een doosje met de gewichten in de vorm van de medicinale tekens
Met betrekking tot de planten pleitte Galenus ervoor inheemse soorten te gebruiken omdat deze verser waren. 60
Ook Nicolaus Salernitanus zag het nut van een juiste dosering in en stelde daarom in de 12de eeuw een gewichtenstelsel samen op basis van het gewicht van een grein (64 mg). Daaraan werden nog toegevoegd: een scrupel (1.28 g), een drachme (3.85 g), een ons (30.8 g) en een pond (369.1 g). Algera, 2000 (p. 150)
18
Galenus deelde de planten ook in volgens de kenmerken koud, warm, droog en vochtig. Zo was alsen heet in de eerste graad en droog in de tweede. Citroen was koud en nat in de eerste graad en chicorei was koud in de tweede en nat in de eerste graad. Oribasios Pergamenos (4de eeuw) schreef elf verhandelingen, waarvan vier geneeskundige. Galenus was daarbij zijn voornaamste bron. Het materiaal voor zijn Epitome haalde hij bij deze auteur, alsook de gegevens voor zijn Geneeskundige Verzamelingen. In de 70 delen van dit werk verzamelde hij uittreksels uit geschriften van Galenus en andere grote auteurs en vulde ze aan met eigen bijdragen. Een samenvatting van de Geneeskundige Verzamelingen werd in het Latijn bewaard als Synopsis. De Euporista tenslotte is een overzicht van de huismiddeltjes in vier delen. De vele geneeskrachtige planten werden letterlijk uit de Materia Medica van Dioskorides gehaald. De Medicamentis van Marcellus Empiricus (4de-5de eeuw) behandelde de enkelvoudige en samengestelde geneesmiddelen, maar was doorspekt met bijgeloof. Dit volksboek was vooral belangrijk op het gebied van de plantkunde omwille van de vele Keltische en Gallische plantennamen die het bevatte, ook al werden de planten niet uitgebreid beschreven. Het Herbarium van Apuleis Platonicus (4de eeuw) bevatte een groot aantal recepten uit de Historia Naturalis van Plinius. Het was een farmaceutische plantenatlas met 130 planten en afbeeldingen. Elke afbeelding kreeg als titel de ziekte waarvoor de plant gebruikt werd, met vermelding van de Latijnse naam van de plant in kwestie. Er zijn zeer veel manuscripten bekend van het Herbarium. Het werk was populair tot ver in de middeleeuwen. In de zestiende en zeventiende eeuw verloor men de belangstelling omdat het Herbarium van Apuleus - in tegenstelling tot de Materia Medica van Dioskorides - zijn waarde vooral haalde uit de afbeeldingen en niet uit voorschriften of beschrijvingen van de planten. Het Herbarium van Apuleus ontstond drie eeuwen na de Materia Medica, maar was vermoedelijk wel een oorspronkelijk werk. Het was een voorschriftenboek met enkel de officinale planten, zonder botanische beschrijvingen. 5. De middeleeuwen61 Isodorus Hispalensis (570-636) was een belangrijk auteur voor de determinatie van Oudgriekse en Oudromeinse plantennamen. In het veertiende boek van zijn Etymologiae behandelde hij in elf hoofdstukken de landbouw en de planten. Hij vermeldde de Latijnse en Griekse synoniemen en ook de volksnamen van de planten. Paulus van Aegina (7de eeuw) was een arts die een zevendelig werk schreef over de geneeskunde. Het laatste deel ging over enkelvoudige en samengestelde geneesmiddelen. Hij gaf zelf als voornaamste bronnen Dioskorides, Galenus en Oribasios aan, maar ondanks het feit dat hij voornamelijk een compilator was, legde Paulus van Aegina zich niet a proiri neer bij het gezag van deze grote namen.
61
Deze paragraaf is gebaseerd op Armand, 1977 (p. 223 e.v.)
19
Hij behandelde nog een twaalftal planten die bij andere auteurs niet voorkwamen. Zijn werk was ook in de renaissance populair, getuige daarvan is de Latijnse uitgave van het Boek der koortsen door Dodoens. Simon Seth (11de eeuw) maakte een compilatie over voedingsmiddelen. Hij gebruikte daarvoor de geneeskundige werken van Paulus van Aegina, Oribasios, Galenus, Dioskorides, Theophrastes en Hippocrates. De grootste verdienste van Simon Seth was dat hij ook talrijke gegevens overnam uit Arabische, Perzische en Indische bronnen en op die manier een aantal kruiden introduceerde die tot dan toe onbekend waren. Het Antidotarium van Joannes Aktuarios (13de eeuw) is een voedings- en geneesmiddelenleer die slechts bekend is in onvolledige uitgaven. Ook hij nam plantaardige geneesmiddelen over van Arabische auteurs, onder andere van Mesue62 (zie infra). Hij beschreef de tamarinde en de Rheum Rhaponticum die door de Arabieren geïmporteerd werd. Beide planten worden behandeld in Den Herbarius in Dyetsche.63 6. De Arabieren64 Toen de Arabieren in de zesde eeuw begonnen aan hun veroveringstochten was dit een goede zaak voor de farmacie. De Arabieren hadden een grote belangstelling voor de wetenschap en vertaalden alle belangrijke werken in het Arabisch. Ze gingen hierbij uitzonderlijk synthetisch en systematisch te werk en zorgden er zo voor dat veel van de kennis van die tijd bewaard bleef. De Arabieren brachten zelf geen noemenswaardige vernieuwing in de geneeskunde, maar hielpen wel mee aan de vooruitgang ervan. Een gebied waar ze wel vernieuwing brachten was de farmacie. Geneesmiddelen werden tot die tijd bereid door de dokters zelf of door kruidenverzamelaars die onder hun toezicht werkten. De Arabieren brachten hier verandering in. Zij vonden het raadzaam de bereiding van medicijnen aan professioneel opgeleide mensen over te laten en richtten scholen op voor toekomstige apothekers. De eerste openbare apotheek werd in de achtste eeuw in Bagdad geopend. Het Arabische rijk was zeer uitgestrekt en door de grote mobiliteit van pelgrims die elkaar ontmoetten op bedevaart werd de artsenij behoorlijk aangevuld met nieuwe planten en kruiden. Zo deden amber, berberis, manna en rabarber hun intrede. De Arabieren zochten ook nieuwe afleveringsvormen om de geneesmiddelen minder weerzinwekkend te maken. Suiker kwam daarbij goed van pas. Ook in Den Herbarius in Dyetsche wordt vaak aangeraden een medicijn te verzoeten. Een andere verdienste van de Arabieren was het verfijnen van de alembiek die de Egyptenaren en de oude Grieken al gebruikten. Mesue de Oudere (9de eeuw) vertaalde veel Griekse werken in het Arabisch. Bovendien schreef hij zelf verschillende werken over geneeskunde. Van zijn hand zijn een 62
In Den Herbarius in Dyetsche wordt verwezen naar ‘Johannes mesue olie’. Mogelijk is dit een geneesmiddel genoemd naar Joannes Aktuarios, de auteur van wie het middel overgenomen werd. Mesue zou dan wijzen op de uitvinder van het recept die door Joannes Aktuarius op zijn beurt geciteerd werd. Het is echter niet duidelijk of het gaat om Mesue de Oudere of Mesue de Jongere. Beiden zijn vroeger te situeren dan Joannes Aktuarius en kunnen dus als bron gefungeerd hebben. Armand, 1977 (p. 392) heeft de bronnen van de editie Veldener geïdentificeerd en komt uit bij Mesue de Jongere. 63 Zie Den Herbarius in Dyetsche, bl. B i recto en B iiij verso 64 Deze paragraaf is gebaseerd op Vandewiele, 1981 (p. 55 e.v.) en Armand, 1977 (p. 258 e.v.)
20
Pandectae Medicinae en een Proprietates Alimentorum. Het eerste is een geschrift over de geneeskunde in het algemeen, het tweede over de eigenschappen van voedingswaren in het bijzonder. Men mag hem niet verwarren met Mesue de Jongere, die twee eeuwen later een Antidotarium schreef. De Continens van Rhazes (9de-10de eeuw) was een belangrijke bron voor plantennamen in de middeleeuwen. Verder was hij de auteur van een overzicht van de geneeskunde in tien delen, getiteld Liber Medicinae Mansuricus en van het botanische werk De Medicamentis Simplicibus. De Canon Medicinae van Avicenna (ca. 980-1037) bevatte naast een ziekteleer en de mogelijke behandelingen (zie supra) ook twee delen over medicijnen. In deel twee, dat hoofdzakelijk gebaseerd was op Dioskorides, kwamen de enkelvoudige geneesmiddelen aan bod, in deel vijf de samengestelde. Ook een botanisch werk, De Medicamenta Cordelia, is van hem bekend. Avicenna beschreef veel planten die de Grieken nog niet kenden. Serapio de Jongere (eind 11de of 12de eeuw) was vermoedelijk een Spanjaard van Perzische afkomst die een vaak geciteerd werk schreef over enkelvoudige geneesmiddelen. Zijn belangrijkste bronnen waren Dioskorides en Galenus. Men mag hem niet verwarren met Serapio de Oudere (9de of 10de eeuw)65, de auteur van enkele medische compilaties waaronder de Pandectae.66 Hun werk werd in het verleden meermaals samen gebundeld omdat men verkeerdelijk aannam dat het om één en dezelfde auteur ging. 7. West-Europa67 Door de overwinning van Karel Martel op de Arabieren in 732 breidde het christendom zich verder uit en de geneeskunde kwam in die periode voornamelijk in handen van de kloosters terecht. Dat verklaart waarom enkele bekende werken over farmacie door kloosterlingen werd geschreven. De bekendste zijn Hrabanus Maurus, Walahfried Strabo en Hildegard von Bingen (zie infra). Karel de Grote stimuleerde de aanleg van plantentuinen en liet een Capitulare de villis uitvaardigen. Hierin stond onder andere een voorschrift over de te telen planten: 'Volumus quod in horto omnes herbas habeant…' (We willen dat in een tuin alle planten voorkomen…). Omdat in het laatste kapittel ook uitheemse gewassen werden vermeld, wordt wel eens geopperd dat dit deel geschreven werd voor de plantenteelt in Aquitanië
65
Over de data heerst onduidelijkheid. Braeckman,1970 (p. 11) plaatst Serapio de Jongere een eeuw later en Serapio de Oudere een eeuw vroeger dan Armand, 1977 (p. 268-269). 66 In Den Herbarius in Dyetsche wordt meermaals verwezen naar Pandecta als zou het een persoon betreffen. Mogelijk werd de titel van het boek als synoniem voor Serapio de Oudere gebruikt om hem te onderscheiden van Serapio de Jongere. Veldener zou voor zijn editie van 1484 de Pandectae Medicinae van Sylvaticus als bron gebruikt hebben (zie Armand, 1977, p. 392). De voor de hand liggende verklaring is dat ook de editie van 1500 deze bron heeft overgenomen, maar dat strookt mijn inziens niet met het verschil in schrijfwijze en met het feit dat in de lijst van afkortingen in Den Herbarius in Dyetsche telkens de auteur van een bron wordt aangegeven en niet de titel. 67 Deze paragraaf is gebaseerd op Vandewiele, 1981 (p. 70 e.v.) en Armand, 1977 (p. 283 e.v.)
21
en dat Karel de Grote het later overnam in zijn verordening.68 De Capitulare is niet enkel belangrijk omwille van de vele planten (een honderdtal) die er in genoemd worden, Karel de Grote zorgde er ook voor dat geneeskruiden verplicht geteeld werden en stimuleerde op die manier de ontwikkeling van de kruidengeneeskunde. Zijn verordening was vooral belangrijk voor de teelt van officinale planten. Deze gebeurde hoofdzakelijk in kloosters waar de monniken zelf de geneeskracht van de kruiden nagingen. De Universo van de abt Hrabanus Magentius Maurus (774/5-856) was een werk in 22 delen waarvan vooral het negentiende van belang was voor de kruidenkennis. Daarin werden in negen kapittels ongeveer 100 planten behandeld, met de etymologie van de plantennamen, informatie over hun producten en hun bijzonderste eigenschappen. Geneeskundige toepassingen waren er evenwel niet in te vinden. Walahfried Strabo (809-849) was een Duitse monnik en abt van het klooster van Reichenau. In zijn Hortulus (voluit De Cultura Hortum) beschreef hij in 27 Latijnse leerdichten de kruidentuin van het klooster en 23 verschillende kruiden die hij daarin vond. De planten in de tuin waren bijna allemaal geneeskrachtige kruiden. Eén ervan, de slaapbol, is nog steeds een belangrijke medicinale plant voor de bereiding van morphine en codeïne. In het Openluchtmuseum in Arnhem werd een kopie aangelegd van de middeleeuwse kloostertuin zoals die door Walahfried werd beschreven.69 De Macer Floridus, ook bekend als De Viribus Herbarum of De Naturis Herbarum (9de eeuw) behandelde in 77 hoofdstukken 65 inheemse kruiden en 12 plantendelen van uitheemse planten. Deze waren hoofdzakelijk officinaal en de meeste ervan waren overgenomen uit werken van Dioskorides en Plinius. De kloosters kregen al gauw concurrentie door de opkomende lekengeneeskunde. De universiteit van Salerno heeft enkele belangrijke farmaceutische werken voortgebracht. Gariopontus (11de of 12de eeuw) schreef De simplicibus medicaminibus ad paternianum, een verzameling alfabetisch geordende geneesmiddelen. De minder bekende medicijnen kregen een korte beschrijving met hun herkomst en toepassingen. In de vier hoofdstukken van Dynamidiorum libri duo beschreef hij de geneeskrachtige werking van voedingsgewassen. Hij gaf zeer veel synoniemen die hij vooral haalde bij Dioskorides en Apuleus Platonicus. Ook volksbenamingen waren in zijn werk te vinden. Die planten waarvan meerdere soorten werden vermeld, kregen een beschrijving. Gariopontus legde de nadruk op de geneeskrachtige uitwerking en haalde zijn gegevens daarvoor bij Galenus en - voor de ondergrondse plantdelen - bij Dioskorides en Apuleus Platonicus. Het Regimen Sanitatis of Flos Medicinae, samengesteld door Salernitaanse professoren en gecompileerd en uitgegeven door Arnoldus van Villanova, is vooral op het gebied van de diëtiek van grote waarde gebleken. Veel vermeldingen van planten waren er in het oorspronkelijke geschrift niet te vinden, de aanvullingen waren op dat vlak veel 68 69
In Algera, 2000 (p. 137) wordt het laatste kapittel toegeschreven aan Lodewijk de Vrome Voor meer informatie over de kloostertuin zie www.openluchtmuseum.nl/index.php?pid=93
22
waardevoller. De planten werden niet beschreven en verschillende ervan kwamen ook al in de Macer Floridus voor. Het Regimen Sanitatis kende tussen 1474 en 1846 maar liefst 240 uitgaven en werd ontelbare keren vertaald en geparafraseerd. Sommige spreuken uit het Regimen Sanitatis zijn nu nog bekend. Een voorbeeld hiervan is 'contra vim mortis non est medicamen in hortis' (‘tegen de dood is geen kruid gewassen’). Nicolaus Prepositus (12de eeuw) bewerkte het Regimen Sanitatis tot een Antidotarium. Hoewel de plantennamen geen beschrijving kregen, gaf het werk toch een vrij uitvoerig inzicht in de toenmalige plantkundige kennis. De Circa Instans van Matthias Platearius (12de eeuw) werd in werkelijkheid geschreven door een hele groep professoren, maar één deel ervan, het Liber de simplici medicina, wordt aan Platearius70 toegeschreven. Het bevatte 270 monografieën van verschillende auteurs. Elke monografie bestond uit twee delen: het eerste behandelde de planten en medicijnen op zich, het tweede de verschillende toepassingen. Bij de beschrijving van de planten werd ook hun kwaliteit vermeld en bij de dure medicijnen waarschuwde men voor vervalsingen. Verder werd nog een houdbaarheidstermijn aangegeven en een beschrijving van de verschillende werkingen (zoals drogend of purgerend). In het tweede deel werden soms ook wisselwerkingen tussen geneesmiddelen toegelicht. Dit handschrift gaf enkel een opsomming van de eenvoudige geneesmiddelen, die door de natuur worden voortgebracht. De planten stonden alfabetisch gerangschikt volgens hun meest gebruikelijke naam. De titel van het boek werd ontleend aan de beginwoorden van de tekst: 'circa instans negocium in simplicibus medicinis nostrum versatur propositum…’ (‘ons doel is thans om een opsomming te geven van de eenvoudige geneesmiddelen’). De Circa Instans werd tussen de twaalfde en de vijftiende eeuw veelvuldig gekopieerd. Een bijzonder fraai geïllustreerd afschrift is de codex uit Basel. Platearius schreef ook een uitgebreide commentaar op het Antidotarium van zijn meester Nicolaus Prepositus. De Glossae super antidotarium Nicolai was veel uitvoeriger. De planten kregen nog steeds geen beschrijving, maar Platearius maakte wel een onderscheid tussen de soorten, vermeldde de herkomst van de planten en gaf hier en daar enkele bijzonderheden. Dit maakte het determineren van de planten een stuk makkelijker. Van dit werk was reeds een Oudvlaamse vertaling terug te vinden in een handschrift uit 1377. Hildegard von Bingen (1099-1179) was abdis van een klooster in Disibodenberg, maar werd vooral bekend om haar kennis van de kruiden. Haar Physica was deels in het Latijn, deels in de Duitse volkstaal opgesteld. Het bestond uit negen boekdelen en begon met de beschrijving van 277 plantsoorten, gevolgd door een elementenleer. Dan kwam er een deel in 63 hoofdstukken over de geneeskracht van bomen. De volgende delen behandelden de edelgesteenten, vissen, vogels, reptielen en metalen. De tweetalige benamingen van de planten waren soms binominaal, wat er op wijst dat ze zich bewust was van het onderscheid tussen verwante soorten. In zijn Geschiedenis van de plantkunde (1977) plaatst Armand haar Physica op gelijke hoogte met het Corpus Hippocratum. 70
Platearius wordt in Den herbarius in Dyetsche genoemd als belangrijke bron.
23
Hildegard von Bingen sloot zich nog gedeeltelijk aan bij de humorenleer. Dit bleek duidelijk in een ander werk van haar hand, Causae et Curae, waar ze aan iedere plant de eigenschappen toevoegde. Ze behandelde hierin uitsluitend enkelvoudige geneesmiddelen. Beide werken kregen hun titel pas bij de eerste druk in 1533 en worden vaak als één geheel gezien. De vegetabilibus van Albertus Magnus (1193-1280) was ingedeeld in zeven boeken. De vijf eerste bevatten een algemene plantkunde en een heilmiddelenleer die gesteund was op Avicenna. Het laatste boek behandelde de economische aspecten van de planten, de bewerking van de bodem, het uitzaaien en het enten. Interessanter was het zesde boek waarin hij in twee traktaten (één voor de kruiden een één voor de bomen) de systematiek besprak. Verschillende plantsoorten werden er nauwgezet in beschreven, hoewel dat voor de bomen veel uitvoeriger gebeurde dan voor de kruiden. Zijn eigen scherpe waarnemingen werden helaas vermengd met bijgeloof. Bartholomeus Anglicus (13de eeuw) was een monnik uit Suffolk. Zijn encyclopedisch werk, het Liber de proprietatibus rerum, bestond uit negentien boeken. Het vierde ging over de kenmerken van het lichaam, het vijfde over de menselijke anatomie en het zevende over de ziekten. Het zeventiende boek gaf in alfabetische volgorde een korte beschrijving van 144 planten en plantsappen. Bartholomeus Anglicus citeerde meer dan honderd auteurs, waaronder Hippocrates, Aristoteles, Plinius (Historiae naturalis libri xxxvii), Dioskorides (De Materia Medica), Galenus, Avicenna (Canon), Platearius (Circa Instans) en Isodorus Hispalensis (Etymologiae). Het Liber de proprietatibus rerum was een succes met in de vijftiende eeuw nog minstens zes edities. In 1485 werd de eerste Vlaamse vertaling gedrukt onder de titel Bartholomeus Engelsman van den proprieteyten der dinghen. Samen met Den Herbarius in Dyetsche was het één van de vroegste Nederlandstalige werken met een botanische inhoud. Thomas de Cantimpré (1201-1270) wilde met zijn De Natura Rerum een overzicht geven van de toenmalige natuurhistorische kennis. In twintig delen behandelde hij onder andere de menselijke anatomie, de bomen, de aromatische en de farmaceutische kruiden. De planten werden slechts oppervlakkig beschreven en het geheel werd vermengd met middeleeuws bijgeloof. Jacob van Maerlant (ca. 1230-1300) schreef het dertiendelige werk Der Naturen Bloeme, in feite een Nederlandse vertaling van Thomas de Cantimpré’s De Natura Rerum. Ook zijn werk werd overschaduwd door de vele verwijzingen naar de toverkracht van kruiden. Het verschafte dan ook geen nieuwe informatie op het vlak van de botanie. Der Naturen Bloeme kan slechts als waardevol beschouwd worden omdat het in de volkstaal werd opgesteld en fraai geïllustreerd was. Het werk had verder geen wetenschappelijke verdienste. 71 Simon Januensis (13de-14de eeuw) bezorgde ons een medisch lexicon. Zijn Clavis Sanationis was een drietalig woordenboek van plantennamen. Ondanks de fouten die het bevatte was het een verdienstelijk werk. Het bevatte ook de Latijnse namen van de planten die Dioskorides in zijn geschriften opnam. 71
De meningen hierover zijn verdeeld. Algera, 2000 (p. 164) zegt over Der Naturen Bloeme dat het een “ernstig en degelijk wetenschappelijk werk” is.
24
Ook Matthaeus Sylvaticus (ca. 1277-1342) schreef een drietalig woordenboek, de Pandectae Medicinae, met daarin meerdere honderden Latijnse plantennamen mét hun synoniemen en farmaceutische werking. Vaak werd ook de medicinale toepassing aangegeven. Ook hier waren Dioskorides, Galenus, Avicenna, Serapion en vele anderen een belangrijke bron van informatie. De botanische kennis ging door de eeuwen heen gestaag vooruit, maar de meeste werken waren te lijvig of te wetenschappelijk om voor de doorsnee mens nuttig te zijn. Bovendien waren de meeste opgesteld in het Grieks of het Latijn. Er was dan ook een groeiende vraag naar praktische medico-botanische boeken in de volkstaal. Tussen de dertiende en de vijftiende eeuw werden verschillende (meestal anonieme) boeken over geneeskruiden opgesteld. Het oudste Vlaamse farmaco-botanische geschrift, getiteld Anonymus, stamde uit 1220 en zou mogelijk een afschrift geweest zijn van een nog ouder handschrift. In een zestal handschriften werden Vlaamse vertalingen van het Antidotarium Nicolai opgenomen. Verder is er een veertiende-eeuwse Herbarijs overgeleverd en uit 1330 kennen we een Latijns-Vlaams glossarium. Met deze vroegste Vlaamse geschriften was de toon gezet voor een rijke geschiedenis aan volkstalige werken die aanving met Den Herbarius in Dyetsche. Dankzij de uitvinding van de boekdrukkunst werd informatie en kennis voor een veel breder publiek toegankelijk. Den Herbarius in Dyetsche wordt uitvoeriger besproken in het tweede deel van deze studie. De Historia Stirpium commentarii insignes… van Leonhardt Fuchs (1501-1566) werd in 1542 gedrukt door Michael Isengrin. De eerste uitgave bevatte een plantaardig kunstwoordenboek, een unicum in die tijd. Fuchs beschreef in 556 bladzijden en 517 afbeeldingen 400 Duitse en ongeveer 100 vreemde plantsoorten. Fuchs vermeldde steeds de Griekse, de Latijnse en de Duitse naam van de planten en verbeterde ook de naamgeving. Een Duitse vertaling en een Vlaamse versie (Den Nieuwen Herbarius) verschenen kort daarna bij dezelfde drukker. Armand argumenteert dat het verschijnen van drie verschillende versies op zulke korte tijd er op wijst dat Fuchs waarschijnlijk een beroep heeft gedaan op een vertaler, in ieder geval voor de Vlaamse versie. Na analyse van de stijl en het taalgebruik wijst hij Dodoens aan als vertaler.72 Rembert Dodoens (1517-1585) werd vooral bekend door zijn Cruydeboeck dat in 1554 gedrukt werd door Jan Vander Loe in Antwerpen. Het werk behandelde 1060 plantensoorten. De meeste ontleende hij aan Fuchs en andere auteurs, maar Dodoens gaf ook ongeveer 200 nieuwe plantenbeschrijvingen. Het Cruydeboeck telde maar liefst 719 afbeeldingen, waarvan er ongeveer 500 terug te vinden zijn in Fuchs’ Stirpium Historia. Een tweede, vermeerderde uitgave in zes delen van het Cruydeboeck verscheen in 1563, met 1406 plantsoorten en 841 afbeeldingen. Dodoens zag het belang in van de groepering van planten in geslachten en families volgens morfologische en vegetatieve kenmerken. Deze systematiek komt tot uiting in zijn herbarium Stirpium Historiae pemptades sex (1583).
72
Zie Armand, 1977 (p. 455)
25
Carolus Clusius (1526-1609) was vooral geïnteresseerd in de werking van zeldzame en exotische planten. Getuige hiervan zijn de werken die aanvangen met rariorum… (vreemd, zeldzaam). In het Historia stirpium per Hispanias observatarum (1576) beschrijft hij zeldzame planten uit de Spaanse en Portugese flora. Het Rariorum plantarum historia (1601) behandelt ongeveer 100 nieuwe plantensoorten en het Exoticorum libri decem (1605) is gewijd aan de exotische flora. De bijzondere verdienste van Clusius ligt in het feit dat hij een groot aantal botanische werken vertaalde en vooral ook vele nieuwe, uitheemse planten introduceerde. Op die manier leverde hij een uitzonderlijke bijdrage aan de verdere ontwikkeling van de plantkunde. Hij vertaalde ook tal van werken van tijdgenoten, waaronder Dodoens' Cruydeboeck. Clusius richtte in 1590 in Wenen een kruidentuin op voor medische studenten. Lobelius (1538-1616) was naast arts ook botanicus. Hij ontwikkelde de plantensystematiek die later door Linnaeus zou worden overgenomen en vervolmaakt. De indeling van de planten in families gebeurde op basis van de bladvorm. Deze systematiek werd uitgewerkt in zijn Stirpium adversaria nova, gedrukt door Plantijn. Armand noemt Pierre Pena als medecompilator, maar het is niet geheel duidelijk wie het grootste aandeel hierin heeft gehad.73 In 1576 werd door de drukker een Plantarum seu stirpium historia uitgebracht, de plantenafbeeldingen van Rembert Dodoens werden toegevoegd aan de tekst van de Stirpium adversaria nova. Dit herbarium kende een groot succes en zette Plantijn ertoe aan de afbeeldingen van Dodoens afzonderlijk te blijven drukken. In 1581 verscheen de Nederlandse vertaling, het Kruydtboeck. Dodoens, Clusius en Lobelius waren van onschatbare waarde voor de verdere ontwikkeling en overdracht van de botanische kennis in onze volkstaal.
73
Zie Armand, 1977 (p. 484)
26
HOOFDSTUK 3. DEN HERBARIUS IN DYETSCHE74 Den Herbarius in Dyetsche neemt als één van de oudste herbaria75 in onze volkstaal een bijzondere plaats in in de Middelnederlandse artes-literatuur. Het werd omstreeks 1500 gedrukt door Willem Vorsterman in Antwerpen. Er zijn nog twee andere uitgaven bekend, één gedrukt door Jan Veldener in 1484 en een andere door Govaert Back in 1515. Deze herbarius is de vertaling van een Herbarius in Latino van 1483 en vertoont ook gelijkenissen met een Herbarium in Latino cum figuris die een jaar later werd gedrukt. Om de verwantschap tussen deze vijf herbaria aan te tonen, nam Vandewiele76 de Herbarius in Dyetsche van Veldener als uitgangspunt. De Herbarius in Dyetsche werd door Jan Veldener gedrukt in 1484. Dit is af te leiden uit het drukkersmerk vooraan en het kolofon achteraan. Het boek begint met een inleiding, daarna volgen zeven delen, elk voorafgegaan door een inhoudstafel. Het eerste deel heeft 150 kapittels met evenveel plantsoorten. De planten zijn alfabetisch gerangschikt en kregen elk een afbeelding met een Latijns-Vlaams onderschrift. De kapittels twee tot zeven hebben geen afbeeldingen. Den Herbarius in Dyetsche van Willem Vorsterman werd gedrukt in Antwerpen in 1500 of 1501. In de editie van Govaert Back staat immers te lezen dat hij dezelfde platen en letters gebruikt “welke Willem Vorsterman gebruikte tot den uitgaaf van dit boek te Antwerpen omtrent 1500 of 1501 uitgezondert alleen het laatste vignet”77. Vorsterman heeft de indeling van Veldener overgenomen en de tekst is identiek op de schrijfwijze van enkele woorden na. Op bepaalde plaatsen neemt hij zelfs de fouten van Veldener over. Enkel in de afbeeldingen wijken de beide edities af: bij Vorsterman heeft kapittel XCII een afbeelding minder. Govaert Back heeft voor de uitgave van 1515 op zijn beurt Vorsterman als voorbeeld genomen. Ook hier zien we een slaafse kopie van het voorbeeld. Toch kunnen we al vlug enkele verschillen tussen de twee werken zien. Het betreft dan vooral een verschil in de schrijfwijze: ‘absinthiam’ voor ‘abzinthiam’, ‘bryonia’ voor ‘brionia’, ‘radijse’ voor ‘radize’, ‘oft’ voor ‘of’… Tussen de drie werken onderling zijn er niet alleen verschillen te bespeuren in de tekst, ook de afbeeldingen wijken af. Die van Vorsterman staan in tegenstelling tot die van Veldener in een kader en in spiegelbeeld. De platen van Back lijken op het eerste zicht op die van Vorsterman, maar wanneer de afbeeldingen over elkaar geschoven worden valt op dat ze niet gelijk zijn. Ondanks de verschillen is het toch al snel duidelijk dat deze drie uitgaven hetzelfde werk betreffen. Ze in verbinding brengen met de Latijnse edities is ietwat moeilijker. Het is immers niet mogelijk beide werken naast elkaar te leggen en de teksten te vergelijken. In de Herbarius in Latino cum figuris werden echter heel wat notities met de hand bijgeschreven die in de Nederlandse uitgave in de tekst werden opgenomen. Daaruit is af te leiden dat de Latijnse herbarius als legger heeft gediend voor de vertaling.
74
Dit hoofdstuk is gebaseerd op Vandewiele, 1981 en Armand, 1977 (p. 391 e.v.) Ik gebruik de term herbarium hier in de betekenis die Vandewiele, 1965 aangeeft, nl. ‘plantenplatenboek’. 76 Vandewiele, 1965 77 Vandewiele, 1965 (p. 435) 75
27
Vandewiele heeft verder vastgesteld dat zowel de Herbarius in Latino als de Herbarius in Latino cum figuris aan Veldener kunnen worden toegeschreven. Ze werden respectievelijk in 1483 (of vroeger) en 1484 gedrukt. Beide werken vertonen bovendien voldoende gelijkenissen om een verwantschap aan te nemen. Dan rest nog de zoektocht naar de originele versie waarop de twee Latijnse en de drie Nederlandse zijn terug te brengen. Door verwarring over de ontstaansperiode van de verschillende edities werd een ander werk, de Herbarius Latinus van Peter Schöffer als bron naar voren geschoven. Het is echter nauwelijks denkbaar dat Veldener een Latijnse druk zou hebben klaargehad een jaar voor de editio princeps van Schöffer en nog een Latijnse en een Nederlandse editie in hetzelfde jaar. Een plausibele verklaring is dat zowel Schöffer als Veldener hun werk hebben gedrukt naar een ouder (onbekend) voorbeeld. Uit dit alles kunnen we concluderen dat één van de oudste herbaria, Den Herbarius in Dyetsche, zijn wortels heeft gehad in de Nederlanden.
28
DEEL II: DEN HERBARIUS IN DYETSCHE: TEKSTEDITIE
29
Den Herbarius in Dyetsche, gedrukt door Willem Vorsterman in Antwerpen, bevindt zich thans in de Koninklijke bibliotheek van Den Haag, onder nr. 228 E 62. Het telt 174 bladzijden met elk gemiddeld 30 regels. De door mij gebruikte legger voor de teksteditie is de fascimile-uitgave door Vandewiele.78 Willem Vorsterman was in de eerste helft van de zestiende eeuw meester-drukker in Antwerpen. Hij was lid van het Sint-Lucasgilde en werd er in 1527 aangesteld als deken. Hij zou die functie uitoefenen tot kort voor zijn dood in 1543. Vorsterman publiceerde zo’n 400 werken, verschillende daarvan kwamen tot stand in samenwerking met andere drukkers. Hij was tevens boekhandelaar, uitgever en boekbinder. Na zijn overlijden werd zijn werkplaats in de Cammerstrate in Antwerpen overgenomen door Willem van Vissenaken en Adriaen Verbruggen. Na hun dood zette Martinus Nutius de drukkerij verder. Vorsterman was een veelzijdig man. Hij publiceerde in het Latijn, het Frans, het Nederlands, het Engels en het Spaans. Hij drukte volksboeken, wereldlijke verhalen, geïllustreerde uitgaven van de bijbel, historische werken, almanakken en een muziekboek. Ook verboden literatuur schuwde hij niet. Eén van de vroegste werken die Vorsterman in druk uitbracht was Den Herbarius in Dyetsche.79
Het drukkersmerk van Willem Vorsterman
78
Den Herbarius in Dyetsche (Antwerp ca. 1500) / fascimile with an introduction by L. J. Vandewiele. Gent, uitgeverij De Backer, 1974 79 Rouzet, 1976 en Olthoff, 1891
30
Den Herbarius in Dyetsche begint met een proloog van de vertaler waarin hij in de eerste plaats God bedankt voor de hulp, waarna hij aangeeft waarom hij dit boek schreef. Dan volgt de proloog van het werk dat als bron diende voor deze Herbarius. Hierin wordt het nut van het boek uitgelegd: de auteur wil zijn vrienden die niet over de boeken van de grote auteurs beschikken toch helpen door een verzameling samen te stellen van eenvoudige medicijnen, met planten en kruiden die men in de natuur vindt. Hij prijst de kracht van de eenvoudige geneesmiddelen en acht het onnodig complexe medicijnen te gebruiken. Men kan het met andere woorden beschouwen als een geneeskundig boek voor leken met huis-, tuin- en keukenmiddeltjes. Dan volgt de indeling in zeven hoofdstukken met vermelding van wat die precies inhouden (zie infra). Vervolgens krijgen we een lijst met de meest gebruikte afkortingen van de gewichten en de namen van andere auteurs. De inhoudstafel die aan de recepten voorafgaat lijkt op het eerste gezicht een willekeurige volgorde te hebben, maar is in werkelijkheid - een paar foutjes niet te na gesproken - alfabetisch geordend volgens de Latijnse naam van de planten. In de epiloog roept de auteur zijn lezers op dit werk verstandig te gebruiken. Hij heeft het geschreven voor de gewone mens, niet om er zijn voordeel uit te halen door de geneeskunst als ambacht uit te oefenen, maar om zichzelf gezond te houden. De epiloog wordt afgesloten met een dankwoord tot God. Den Herbarius in Dyetsche behandelt in zeven hoofdstukken achtereenvolgens de krachten van de kruiden, purgeermiddelen, welriekende kruiden, vruchten en wortelen, gummen, gesteenten en dieren. Telkens wordt de Nederlandse benaming naast de Latijnse gegeven. Van elke plant wordt een beschrijving gegeven met inbegrip van de eigenschappen en graden. Bij de recepten wordt ook een dosering geplaatst. Regelmatig worden bekende auteurs aangehaald om autoriteit aan een recept te verlenen. Daarnaast wordt soms ook verzekerd dat een bepaald recept zijn nut al heeft bewezen. De illustratie op de titelpagina wordt toegeschreven aan de Haarlemse Meester. Het werk is in gotische letter gedrukt en elke plant die erin beschreven is, wordt vergezeld van een afbeelding. In de vroege drukkunst was het moeilijk om fijne, gedetailleerde miniaturen te drukken. De prenten zijn dan ook vooral illustratief.80 In de diplomatische editie van de proloog en de eerste twintig planten die hierna volgt heb ik gepoogd het origineel zo getrouw mogelijk weer te geven. De spelling werd overgenomen zoals die in het handschrift voorkomt. Het verschil tussen u en v, uu en w, i en j bleef bewaard. De afkortingen werden opgelost en onderstreept. Op een paar plaatsen waar de tekst niet leesbaar was, of waar die door mij naar best vermogen werd aangevuld, werden vierkante haken geplaatst. Bij de transcriptie heb ik enkele paleografische gegevens vermeld. Om het lezen te vergemakkelijken heb ik tenslotte een versie ingelast met aangepaste interpunctie. De regelnummers werden door mij toegevoegd in functie van de voetnoten. 80
Den Herbarius in Dyetsche (Antwerp ca. 1500) / fascimile with an introduction by L. J. Vandewiele. Gent, uitgeverij De Backer, 1974
31
Voor de woordverklaringen heb ik in de eerste plaats gebruik gemaakt van de cd-rom Middelnederlands (MNW). Bijkomende informatie haalde ik uit volgende werken:
Armand, L., Geschiedenis van de plantkunde: de plantkennis in dienst van farmacie en landbouw. 689 pp. Story-Scientia, Gent, 1977
Armand, L., 1977
Codex Medicus, samengesteld onder hoofdred. van Eyskens, E., Feenstra, L., Meinders, A.E., Vandenbroucke, J.P., Uitgeverij Elsevier-Koninklijke PBNA, Arnhem, 1996
Codex Medicus
Van Dale handwoordenboek van hedendaags Nederlands, Sterkenburg, P.G.J. Van, Uitgeverij Van Daele Lexicografie, Utrecht/Antwerpen, 1996
Van Dale
Zakwoordenboek der geneeskunde, Coëlho, M.B. Jochems, A.A.F. Joosten, F.W.M.G. e.a, Uitgeverij Elsevier gezondheidszorg, Doetinchem, 2006
Zakwoordenboek der geneeskunde
Het Woordenboek der Nederlandse Taal online www.gtb.inl.be , mede door de Nederlandse Taalunie en het Instituut voor Nederlandse Lexicologie mogelijk gemaakt
WNT
32
Bl. a i recto Den herbarius In dietsche 81
Bl. a ij recto ¢ Dye prologhe des ouersetters . wt den latijn . in dyetsche 82 83
GOds84 vreese dye wil mij omvaen dat ic altijt wercken moet bestaen daer duecht ende die gods eere in ghescye Menichweruen heb ic ouerdacht hoe gro te proffitelicheyt in dye mede cijn leet hoe seere wij er in gehouden sijn diese ons yerst vonden Ende hoe veel meer danckba rich wij schuldich zijn . te sijn god van hemelrijc die hem die wijsheyt inplante . O lieue heer ihesus alder goetheit fundament v sij alle lof ende eere dat ghi v arm cranke kinde ren met so duegdeliker giften het versterct O werde heere Ihesus alder duegden spiegel v si geduerigen prijs ende danck dat ghi so goedertierlijc v quellende dieners met sulker prof fiteliker genezinge hebt vergift O alder ontfermhertich ste ihesus ten eewigen tijden met al ons vermogen si v alle minlic heit ende liefste liefde van ons bewezen dat ghi v mistrostigen minners mids der heyliger medecinen vij c . iaren ende xxxvi verloren ende alder werelt onbekent so minlijc vertroeste doen die heylige vruchtbarege medecijne bi ypocryten soo vruchtbarichlijken verrijsen En wilt toch minlijke ihesus v goedertieren gewoenlijke gracie mij niet weygeren mair wilt te mijnen beginsel zijn eenen voirganc te mijnder middelt een regeerder ende te mijnen eynde een priselic sluten ionnen . Amen . ¢ Ghebeden sijnde van sommeghe vrienden wt een duegdelijc versueck dat ick wou een cleenlick boeck van den ghemeynen simpel medecijnen wt den latijn in dietsche ver
Bl. a ij verso setten en hebs niet gherne willen consenteren midts zommege misbruyken dier wt mochten rijzen Maer want daer oec veel goets wt mach comen soe heb ic in den naem des 81
Regelvulling op het einde Regelvulling op het einde 83 Eén regel blank 84 De g is een geïllustreerde hoofdletter 82
33
heylegen gheest bestaen Ordinerende in dat eynde desen prologen of voerspraken het verstant zommeger […]heyen van scrijuen in medecijnen dair nae wt mijn ruy verstant heb ic een tafel des geheels boeckx van den ghemeynen sim pel medecijnen nae den ABC . voertgaende gemaeckt niet van den dietsche beginnende om die groote bedriechlijc ke verscheydenheit van noemmene die in dietsche is al eest datter in dat latijn oec veel is in dese tafel sal den naem een yegelijker simpelder medecijnen in latijn voergaen ende in dietsche nae is dat ic eeniger duytsche noeminge af can geuinden want dit boeck in vij . partijkelen gedeylt so sal altijt van eenderhande partikel hoer getal bouen hem staen voer een yegelijck simpel medecijne sal zijn het ghetal zijns capittels Nae een yegelike medecine sal zijn het ge tal van den blayers des boeckx daert in staet Ic hope als sommege duechdelijke personen dese tafel selen gronderen dat sy er dancbarich af sullen gode ten eerste zijn Ende voir mij bidden diese met grooten arbeyt heb bij der hulpen gods te sijnder eeren ende toet behelp der gheender die hierin lezen sullen geordineert Ons lieue heer wil eenen yegelijken mensche die hier in lesen sal gonnen anders niet daer me te doen dan gods eere sijnder zielen profeijt ende sijns euens kerstens salicheyt en eyst welc verleen de vader die soen . ende die heylighe gheest . Amen 85 ¢ Hier eyndt die voerspraeck des ouersetters 86 ¢ Die voerspraeck des meesters des boeckx daer dit van woerde te woerde wt geseyt is volcht hier na
Bl. a iij recto WAnt87 vele lyen midts der armoeden dye apoteken ende vergheerde medecijn ouermidts haerder costelicheit scouwen So hebben zommege vrieden de grote boeken Ypocras . Galienus . Rasis Auicenna. of der ghelycken deruende . mij ghebeden dat ic een verghe ringhe der crachten van die ghemeynste simpel medeci nen wou maken Also hoer doechdelijke beede verhoe rende hebbe ic wt der meesteren boeken . Een vergheringe der ghemeynder simpelle medecinen ghemaect dye in houen in bosschen beemden of andere plecken in manie re van practijken . waer wt dezen boeck mach heeten de ver gheringe der simpelder medecinen in manier van practiken want hier wt een verstandich mensche sal connen teghen drier hande werken die dagelijcx omtrent den mensche gheschyen hem ghesetten . ¢ Ten yersten teghent gesunde dat 85
Regelvulling op het einde Regelvulling op het einde 87 De w is een geïllustreerde hoofdletter 86
34
omtrent den mensche gheschiet sal hy hier wt maniere vinden hem in ghesonden te houden . ¢ Ten tweesten . tsegen die siecte die omtrent den mensche regneert sal hy hier in groot behulpsel vinden die sieckte te ghenesen ¢ Ten derden tegen ongesteltenis omtrent den mensche sijnde dats noch recht ghesont sal hi hier in vinden de maniere die onsteltenisse quijt te worden . Arnoldus . de villa noua in sijn afforismen . dat sijn corte renen die veel verstans besluten . seyt dus . Als yemant met wei nich of luttel medecinen mach den sieken ghenesen te ver gheefs ende bedriechlick sueckt hi veel samen ghesette medecinen . Auicenna seyt in sijnen tweesten boeck in sijn vierde capittel dat simpel medecinen hebben gemeyn . ende sonderlinghe cracht hier wt sluytende so es dit werc
Bl. a iij verso der simpelder medecinen te maerken Want hierin vint men die manier van te ghenesen alle gheneselijke siecten sonder groote cost met luttel medecinen Alle menichfuldicheyt ofte confusie es te scouwen . want hi sti[…] hoedere der waerheyt es Boecius . in sijnder arismetriken . seyt Alle dinghen dye met ordinancie met redenen . ende met ghetale ghestrijckt of geordineert sijn de salmen met re nen ende getale kinnen daerom wort dit boeck in vij . partikelen ghedeylt voer elc partikel hebbende sijn tafel 88 Dat yerste partikel tracteert van die crachten der cruiden ende heeft cl . capittelen . Dat tweeste partijkel tracteert van medecynen die cameren maken ende heeft . xij . capittelen Dat derde partikel es van welriekende ende seer sterkende medecinen ende heeft xvi capitttelen Dat vierde partijkel es . van vruchten zayen ende wortelen . ende heeft xxij . capittelen . Dat vijfde partikel es van gummen of der ghelijke ende heeft . x . capittelen . Dat seste partijkel es . van manier[en] van soute van milien ende ghesteynte ende heeft . xvi . capittelen . Dat seuenste ende dleste partijkel des boeckx es van ghedierten ende datter afcompt ende heeft . xx . capittelen in desen sal sluiten die meneghe des boeckx in den naem gods . 89 90
¢ Dits die mannier der vremder scriuing in medecinen ende dat biediet daer af Een medecijns pont scrijft men aldus . lb . dats xij . Een vncie scrijft men aldus . . dats . ij . loot 91 88
Regelvulling op het einde Regelvulling op het einde 90 Twee regels blank 91 Regelvulling op het einde 89
35
Een dragma scrijft men dus . . dat is dat vierendeel . van een loot .
Bl. a iiij recto Een scrupel scrijft men dus . . dats derde deel van . i . Een hantvol scrijft men in latijn M. Een hantvol scrijft men in dietsche . Hant . Een quart dats een vierendeel van . i . ponde scrijft men dus . qr . Een greyn scrijft men aldus . g . dats een . g . van gheerste . Een half scrijft men dus Elckx al euen veel of van een yeghelijc alleuen leens . scrijft men aldus an . Neempt scrijft men aldus in latijn . . Nempt scrijft men dus in dietsche . . Auicenna scrijft men dus A . of Aui . Serapio scrijft men dus Ser Galienus scrijft men dus Ga Platearius scrijft men dus . Pla Pandecta . scrijft men aldus Pan
Bl. b i recto
¢ Absinthium Alsen
36
ALsen92 of wit alsen oft absinthium es heet . inden ier sten graet droeg . inden tweeden heuet eenen amperechtegher scerpen dats pontiken ende alder bittersten smaeck . int ieste vanden lenten salment vergheren in die scaye dats in die lommere vander sonnen . Een iaer in groter macht machment houden hebbende contrari macht als tontsluten oft te laxeren wt sijnre hetten oft bitterheit ende te constringeren oft stoppen wt sijnre grouer substantien ofte de ghedaenten ordeele men hem contrari macht te hebben waer om ment nyet
Bl. b i verso en sal geuen die materi en is bereet of gedigeert Asso met zijnre heyten wordt dye materi ontbonden ende midts zijnder scerper amperheit of pontiteyt sijnde te gader gedout . wortse neerwert wt gedreuen Alsen opent sterckelick ver stoppinge comende als die gheel veru water sncht sonder linge wt couder saken comende so Auicenna . ij . ca . ij . ij . trac . seet . dat iij . of een . half . vnce smergens nuchter . x . dage lanc genomen vanden sap van alsen gheneest des sieckten . maer om zijn versmayelike bitterheit machment met sukers ghe noech versueten oft in gheyten wey machmen alsen . sieden luttel sukers toedoende ofte alsmen pillen van rebarben ghenomen heeft machmen dese nauolghende syroep x . dage lanc nemen lau des smorgens . i . half . gelaesken Neempt . van die soppekens van alsen . i . half . neemt bloemen van santorye van violetten van bernagi ende van ta mariscus elcks . ij . dragma . wortelen van repontica calissihout elckx . i . dragma . rosinen . i . half . vnce . tsamen weynich ghestoten salmense in water tot derdendeel versoden es zyden ende dan doer eenen doeck gedaen mit genoech zukers versoet salmen syroep maken . daer na om te stercken neempt . dyarodon abbatis teghen alopiciam dat is wtuallinghe van haer ende tineam dats scorftheyt oft rappicheyt van hoefde siedt alsen agherand roems spica van elcx soe veel als ghi wilt in wijn ende wast daermede thoet teghen doy verwe oft litteyken omtrent dooghen oft elders van stoten oft van slaghe . neempt tsap van alsen met honich ende gheersten meel ghemingt . Tegen die wormen neemt sap van alsen poier van wormcruit met wenich honichs ghemingt teghen rootheyt van oghen
92
De hoofdletter A beslaat twee regels
37
Bl. b ij recto ende duysternis es sap van alsen goet ende teghen doofheyt oft tuytin ghe in die oren ende is goet in oren ontfaen den rueck van wijn in water der alsen in gesoyen is . tsap van alsen oly van dye kernen van persekens in die ooren gedaen doodt die wormen Item teghen eenen stinckenden mont van verrotten materien in de mage sijnde ende goet wijn daer alsen ende scorsen van citrum in gesoden is . tegen dronckenheit . is goet dat sap van alsen met honich genomen Een pessarium . dats een manier van instrument in die moyer als een clister in den eers van raep oly daer alsen ende byvoet in gesoyen is doen den vrouwen menstrua comen 93 Abrotanum Aueroen .
Bl. b ij verso es heet inden iersten droeg . inden tweeden . Als tegen wtuallen des haers dats alopicia ende scorftheit oft schellinghe des hoets dats tinea es . Aueroen gelijc alsen goet . den baert oft elders daermen ghern haer hadde salmen strijken met desen om thaer oft den baert haest te doen wassen . Neempt sap van Aueroen met dyl oly oft olye van squinati ghemingt teghen ontsteltenis der borst wt couder saken siet . Aueroen y sop calissihout in water met penyt suker gesuet daer af drinckt . van buten strijckt daer op die borst met meysche boter of om meer te vermorwen die materie in die borst salue van dialtea dan neempt pillen van agaricus om te suueren die borst daernae om te sterken neemt pe nijt zuker oft dyayris salomonis . Tegen lange ronde wormen ende corte breede wormen . Neemt agerand gewreuen poier van lupinen elckx een . vnce . ende een half 93
Regelvulling op het einde
38
greijn . minghet met gallen ende olie van alsen striket bu ten op die dermen . sap van alsen ende van agerand met melc gedroncken doget tselue . sap van agerand in manier oft een clisteet waer . dats een pessaraum doet den vrouwen menstrua comen dat velleken daer de vrucht inden lichaem in rust ende die doy vrucht worpet wt . ende die beslotene moyer openet . genesende apostonien . de fleumatijck zijn inder moyer of vulua . Oft dees wekinge doet sterkelijc de stonden comen Neemt agerand sauelboen biuoet elcx . ij . hant volle onser vrouwen wiech stroe . welde mageleyn . reynvaen elcx een hant vol asare beccareeppe . elckx een half . hant vol stoetse tsamen ende doeget roken als ghi wilt . die self es oeck goet om te doen vergaen aposto nien die hert sijn om te resolueren eest datter men toe
Bl. b iij recto mingt tsap van agherand . ghersten meel ende honich ende doeghet soe daer op . dat self verdrijft oeck slagen oft stoten op der zijden. Agherand in die houken vanden . huse gheleet verdrijft die fenijnde dieren oft dat huys salmen daer met besprayen . oft agherand salmen int . huys laten roken Agherand in wijn ghesoden is goet teghen fenijn Teghen die serpicheyt des aengaen der corts . stoet agherand . dan mingtse met sout ende oli ende strijcter dye polcen der handen ende voeten . Agherand in wijn met eppen gesoden met su ker ghesuet gheneest die coupis ende breect den steen Teghen om draynghe in die ogen dats vertigo oft schinsel der vlieghen inde ogen dats scotomia striket thoet met agheranden ghestoten ¢ Altea witten hoemsch . ¢ Witten hoemsch oft altea es tusschen heet ende droe ghe ghelijck . Sijn werckinghe ende eygentheyt es
39
Bl. b iij verso te saechten . te ripen . moru te maken . te verwandelen ende af te droeghen . Tsaet ende groen wortelen sijn van meester macht . Teghen dye conpisse den steen . die groue ouervloedicheyt ende teghen sciaticam dats eeu stercke pijne van ontrent die hope ten knien werts siedt witten hoemsch saet ende wordel met agerand in wijn drincter af . Teghen den tantzweer siedet hoemsch wortel met bertran ende luttel mastike wast . den mont daer mede al lau . Tegen morpheam dats een pleckinghe die wit oft swert int vel es siedt hoemsch zaet met loeck ende eeck . strijckter mede daensicht . oft die huyt in dye sonne want het royet dye plecken wt . datselue met olyen op die plaetse gheleet es goet teghen ghefenijnde beten . ende teghen steken der bi en . Teghen sweeringhe der dermen ende blutsinge der zenuen siedt witten hoemsch wortel in wijn ende water met weynich masticke ¢ Hoemsch wordel es goet teghen heete apostonien der borsten ende des ers teghen die treckinghe der zenuen teghen den her den apostonien oft clieren ende het verdwijnt op ge blasen apostonien oft gheswillen der ooghe schelen . het gheneest apostonien der oren dye ghandule heeten het saecht pijne der iuncturen oft ghebannen der been hoemsch met meel van feni grecum met meel van lizaet met smeer van eenden Ende termentijn is goet tegen de wtreikinge der zenuen want het verteert oft verwandelt rijpt ende opent apostonien . dat self suuert dye moyer ende die ouervloedicheit der varing eest datmen daer mede pessaria dat zijn manaer van clisteren in de moyer sedt . Teghen wtvalling des haers siedt hoemsch wortel met agerand in eeck strijcter
40
Bl. b iiij recto mede in dye sonne want het geneest al dro ghende Tegen hoest wt couder saken om lich telijck oeck te doen spuwen siedt hoems saet calissihout vighen int water . dan suetet met zuker . Eest datmen daer toe menghet dragagan tum soe eest goet tegen bloot spuwen . dat self es goet teghen dorst ende die barrende pisse . Teghen apostonien in die borst dats pleuresis . ende in die longhene dats periplemonia . Neenpt witten hoemsch. wortel een . vnce calissihout een . half . vnce cicoreye wortel . gherste . van die iiij . cou zayen als cucureren couworden . melonen citrullen endiuie zaet porcelyn saet elcx . ij . dragma violetten blomen rosinen elcx een half . vnce stoetse al tsamen dan siedtse ende geuet also int capittel van als hem ge94 seet is ¢ Gheel lelien of acorus Gheel lelien oft acorus es heet ende droege inden . ij . den graet hebbende macht te openen verstoppinge
Bl. b iiij verso der leueren der nieren oft der blasen dat heet diuerticiem te ontbinden af te droghen ende te opene Acorus is goet om te ontbinden die hertheit der milten ende te opene verstoppinge der milten oec der leueren wt couder saken aldus gemaect Neempt vander wortelen van acorus gestoten het vierendeel van eenen pont maectse nat in eeck . iij . dage dan doeter toe ij . dragma der wortelen van repontijck bernaidze bloemen herts tonge elcx . een half hant vol anijs zaet calissihout rosinen elcx een . half vnce breectse al groffelijc ende siedtse in . ij . pont waters dat derdendeel versoden si . dan doer eenen doeck gedaen zue tet met suker dat genoech si van desen dranc neemt smer ghens ende tsauonts al lau telcken een half gleesken daer 94
Regelvulling
41
na neempt pillen van rebarben ende van lapide lazuli elckx . een . half dragma . mingtse met syroep van herts tonghe ende . maeckter . vij . of . ix . Dan neemt van dyagalanga of dyabo raginatum om te stercken Alderlest bestrijct die plaet se daer die leuer ende milt rust met dyaltea om te morwen . die materie die verstopt . wijn daer acorus in gesoden es tot tselue goet als sonder corts es . Teghen die gheel vrou is goet acorus mit herts tonge met adiuie met calissi hout ende met die . iiij . cou . zaden gesoden gecoleert oft doer eenen doeck gedaen met suker gesoet als voer Teghen die witheyt vanden ogen die albugo heet ende tegen die duisternis der ogen . Neempt . zap van acorus ende van venkel elcx . iij . vncen . calmijnsteen een .dragma. aloe epatici thutie elckx een half. . dragma . die te breken sijn salmen cleyn breken ende met dan ger sien om een vergheringhe te maken . dan doer enen doeck ghecleert salment met een druppel smaels . in een penne ghedaen aen die oghen beseghen . tsap van acorus te drincken gegheuen oft gesoden doet pis-
Bl. b v recto sen want het droegt ende opent . oec eest goet tegen pijn der zijden inder longhenen tselue is oec goet den gefenijn de beten Teghen pijn der moyer siedt acorus ende sidt daer op Men seet als yemant acorus bi hem draegt dat hi nemmermeer den bloyende lichaem of roet merizoen en cri get noch spasmum dats vertreckinge der leen seit Pandecta ¢ Sulker of 95 Acetosa es som tam of domes tike die in die houen wast som wilt buten wassende Si is cr ut inden eersten droege inden . ij . den graet in hoer es bedwinin ghe dats stipticiteyt ende zue rechticheyt waer wt de cole re te houen gheet . maer haer vochticheit es te prisene Te gen sweerende scorftheyt ende excoriacie oft af villinge des na gels es goet dye wortel van sulker mit eeck gesoien datself es oec goet tegen plecking des vels als morphea ende crupen de siecten oft scorftheien als serpigo . ende tegen dyer geliken besmettinge des vels als men die plaetschen daer mede bestrijct . dan salmen 95
Regelvulling aan het begin en op het einde
42
dees scorfte plaetsen met deser saluen bestrijken . Neemt . zap . van sulker . ij vncen termentijn een half greijn . een vnce . sout . i . dragma . minget met olye van bayen . ende maecter bi dat vier ruerende salue af .. Tegen die gheel veru van
Bl. b v verso van96 verstoppinghe wt conder saken . Neemt sulker ende de . iiij . cou sayen sietse in endiue water ende drincket oft met wijn dien wijn seet men te ghenesen gheneychtheit tot walginge Serapio ende Auicenna seg ghen eest dat yemant van sulker aet oft ghesoyen 97 daer af dronck ende daer na van scorpionen ghesteken ware ten sal hem niet letten . daer om eest goet teghen venijn . Teghen die pestilentie es goet sulker water met weynich driakelen Neemt sulker water een . half . vn can driakel een . dragma . minghet en drincket al lau omtrent middernacht dan deckt den zieken om te sweeten want het seker beuonden es . sulker midts sinen sueren amperechteghen oft scerpen smaeck gheneest sweringe der dermen ende den lichaem maer sulker saet is ster ker int stoppen den lichaem . teghen die lopende spenen ende dronckenheit . drincket sap van sulker tegen die serofulen maeckter men . i . plaester af . Men seyt seghet . Auicenna eest datmen die wortel van sul . in den hals leghet den ghenen die serofulen heeft dat hijse quijt wort Teghen den tantsuer neemt sap van
96 97
Dittografie Waarschijnlijk regelvulling op het einde. De druk is onduidelijk.
43
Bl. b vi recto sulker of siedt hem met wijn ende al lau wast de tanden . tegen . den loep der moeyeren wrij ft die wortel ende syedtse in wijn breket den steen der nyeren ende afscabling der dermen 98
Agrimonia 99
es heet ende droeghe inden tweeden graet . teghen dye iecht neemt van desen nauolghende syroep smerghens ende tsa uonts een half gheleesken Neemt . agrimoni wortel sauie primula van elcx een half hant . beuers cullen oft beuezijn kaneel elckx ij . dragma . dit stoot tsamen groffelijck dan siedet in . ij . pont outs wijns tot dat derdendeel versoden es . cleret doer eenen doeck . ende met afgebloemt hoenich maecter af syroep Als desen syroep al es ghedroncken Neemt . deser pillen tsauonts alsmen slapen gaet vij of . ix te we ten pillen van euforbium ende stinckende pillen . elcx een greijn dragma . hantvol . met syroep van sticados daer na neemt van dyacastorium smorgens strikende die lam leden in dese saluen gewermt Neemt
Bl. b vi verso sap van agrimonien mostaert saet ende dat beste van pionie saet elckx een half greijn . dragma . beuersijn bertran elckx een half greyn . dragma . soffraen een half greijn een serupel . breeckse tsamen ende met olye van beuersijn ende met was maecter af mors salue Om die oghen te verclaren . Neemt sap van agrimonie dat gheclaert si . doeter in met cley nen vier luttel tuchia die gebroken si . ende alst beghint te stiuen . eest goet cout op die oghen gheleit teghen pine ende gheswil der leden mingt sap van agri met meel van fenigrieck met bolus armenicus dats roye eerde . ende met swi nen smeer ende beseghet Agrimonie met wermoes als heete spinagie gheten es goet tegen pijn inden buyck ende 98 99
Drie regels blank Eén regel blank
44
der milten Agrimonie es goet om te pissen . opende verstoppinge groen gestoten ende met sulker wa ter gedroncken es teghen quade puysten als . antrax ende teghen beten der serpenten of der verwoeder honden . buyten op gheleit eest oec goet tegen dat selne 100 ¢ Loock 101 of alleum dats een plante wel bekent . de es twerley als tam de in die houen wast ende wilt dye scordeon heet . tam loeck of huys loock es heet ende drooghe inden . iij . graet . tot den . iiij . graet wilt loock es heeter ende droegher daerom magt licht verkeren dat venijn wort . aldus
Bl. c i recto doende neemt loec saet ende sayet ende tsaet dat daer af coemt sayet voert dat doet v . oft vi . weruen . dan sal dat leste loeck venijn werden . daerom salmen loeck verplanten ende niet versayen om deser saken wil ende anders gheen al ist dat die houeniers niet al en weten . teghen wtuallen vanden haer mits stinckende humoren comende Menghet loeck dat gestoten is met oly van bay ofte met den droessem dats dat dic vanden oly vanden liue daermede striket op die plaetse tegen vochtege sweeren ende scellinge vanden hoefde neemt gestoten loeck striket daer op tegen die luysen ende neeten es loeck goet gheten ende dat daer voer steet die meesters seggen dat loeck dic ghe ten maect hoetsweria seer dic geeten maect lazerie ende dier geliken swaer sieckten . Rou loec gheeten crancket gesichte want het droget seer mer natte ogen en lettet niet tegen den tantweer es goet den mont lau gewassen met water daer looc mastic ende bertran in gesoyen es looc ge braden met suker gemingt ende gheeten cleert die stemme oec eest goet tegen den ouwen hoest ende tegen pijn in de maghe wt vercoutheit loec verwermt . besnijt ende verteert daerom eest goet den ghenen die groue tay humoren in den mage hebben loeck es goet den genen die fungen dats com perlolien hebben gheten . fungen seitmen fenijn mids hoer der groter couden . hets oec den rustieren goet de ouerdach coude water drincken ende groue spijse ende cou eten daerom seytmen dat loock der rustieren drieakel es loock cor 100 101
Regelvulling op het einde Regelvulling op het einde
45
rigeert ende betert dwater dat nae sijn eetinghe ghe droncken wort . daerom eest den scheepvaerders die dic quaet water drincken goet gheten . loeck ghewreuen met honich water ghenomen purgeert flumen
Bl. c i verso ende die wor men . loeck is zeer verdwinen de die opblasinghe die van windechtich heyt coempt daer om seet Galienus . dat loec . meer de winden verteert . dan eenighe ander medicijn die de win den verteert Teghen mor pheam dats . pleckinghe snijt eerst oft slaet die plecken . dan wrijfter tzap van loeck op . die wortel van yreas gheten es goet teghen 102 den stanck vanden loeck ¢ Krieken van ouerzee of boberellen dats alkakengi oft nae serapio kekengi zijn die tweetste manier van nachtscaye . Ende sijn cout ende droeghe omtrent den . ij . graet . sy hebben blaeders ghelijck der nacht scayen . sy hebben manieren van bleeskens daer roye vruchten in sijn als wijn besien welckx macht es ghelijck den lupinen Teghen loopende gaten als sijn fistilen . Neemt . sap van desen alkakengi ende minghet met den sap van gouwortel ende met ghebroken roems 103
Bl. c ij recto coperroot . doeter af int lopende gat . ende ouer anderen tijden wast dat gat of die fistile met honich van rosen tot dat die fistile ghedoot es dats als dat quaet etter . achterblijft . ende es wit etter want dan es sy bij dat . heylen . teghen ou sweeren der oren ende opgheblasen 102 103
Regelvulling Regelvulling op het einde
46
sweeren . Nemet cruyt hier af met den stelen stotet . ontstucken ende met eeck maket ghelijck een plaester . diemen daer op sal legghen Teghen asma dats swa ren azem ende op blasinge der leuer . tegen die gheel vrou ende swaerheit van pissen oft coupisse . Neemt sap van alkekengi . zap van percellen elcx een . half . pont . venkel zaet ionffrou mercke zaet . lachtich saet steen breeck zaet . of mily saet elckx . ij . dragma . rosinen viletten blomen elcx een . dragma . vnce siedtse al tsamen in water ende lutter wijn dye wit si tot dat derdendeel versoien si . dan doeget doer eenen doeck ende suetet met suker dat ghenoech si tot een siroep vanden welcken men sal smergens ende tsa uonts lau een half gheleesken nemen teghen siecten lest ghenoemt want het doet pissen ende verteert of breeckt den steen in die nieren ende der blasen Als de sen syroep es ghenomen . Neemt . van die clonte der stinkender pillen . ij . drag se . der pillen der mezeroen een . scrupel . maeckt . ix . of . vij . pillen met den syroep die acetosus de radi cibus heet . des anders daeges daer nae Neemt elec tuarium ducis dyalacca om te stercken . Teghen apostonien van binnen ende van buten drinckt sap van alkagengi sonderlinghe die vruchten ghedroncken sijn goet teghen sweeren der nieren ende der blasen 104
Bl. c ij verso ¢ Reyn vaen athonasia of tanacetum dye som hetent a meos maer a meos es an ders het es een cruyt daer mentsaet af cn medicijnen be sicht dwelc es heet ende droeg inden derden graet teghen pijn inden buyc wt winden . ende om te doen pissen oeck om den vrouwen haer stonden te doen comen ziedt reynvaen in wijn alst van couder saken es in water alst . van heeter saken es . sap van reynuaen met honich 104
Regelvulling op het einde
47
ghemenget doet die breede wormen inden buick die ascarides cucurbitini heeten die van grouen flumen comen . het suuert oeck dye nieren . ende die ayeren dye mezerayce heeten daerom eest goet teghent graueel Teghen die coupisse oft tegen die gheen die met swaer heyt pyssen . sonderlinghe reyn vaen met venkelsaet peerceelzaet spargussaet ende saet van alkakengy
Bl. c iij recto met hoenich dat afghescuymt es ghedroncken Ghe soden reyn vaen met herts tong met sene bladeren met peerceelzaet venckelzaet briseus spargus met rosinen ende calissihout . dan met suker ghesuet es goet teghen die quartaen smerghens ende tsauonts telcken een half gleesken ghedroncken daernae dees pillen nemen de als neempt van die vergheering der pillen die lazu li ende der pillen van rebarbe elckx half . dragma . dyagridij dats bereyde scamonee . iij . greyn . mingse met syroep van herts tonghe makende ix . pillen Dan neemt van metrida tum met wijn tsmaels . i . dragma . oft ij . dragma . Teghen pleckinge als morphea ende doet verwe als liniditas siedt reijn vaen in water met teruwen meel ende luttel honich minghet te gader ende striket .. Roeck onder in dye moyer ontfaen van reyn vaen sap ghesoden met lau danum suueret die moyer . Teghen die ontsteltenis der borst ende des adems om dat etter lichtelijc wt te spu wen siedt reyn vaen met poyer van yreos in honich dat afghescuymt es Reyn vaen met munten ende weynich galegaen ghesoden es goet teghen walling ende omkeringhe der maghen
48
Bl. c iij verso ¢ Dille of ane tum es heet tuschen den twee den . inden derden . graet droeghe tusschen den eer sten Inden tweden als dille gebrant wort soe eest droege inden . ij . het is ver wandelende dats ontbindende of verteerende ri pende apostoni en ende sweeren sonderlinghe . dille saet gesleghen of gestoten . met hoemsch wortel ende swinen smeer rijpt die flumechteghe apostonien makende dracht ende etter . Om die sweeren te droeghen . Neemt . aschen van dille saet gebrant mingtse met die wortel van yreos ghebroken . Oly van dilsaet met dialtea gheminget gheneest die pijne der iuncturen . dille olye met olye . van oelsaet gheminghet op die slapen vanden hoef de ghestreken doeghet slapen . Olye van dilzaet met olien van bitter amandelen gheminghet lau in die oren ghedruupt gheneest dye pijn der oren hoer voch ticheyt droghende . Auicenna . seet dille saet dick gheten . flauwet tghesichte . dille saet es goet teghen letsel der borst .
Bl. c iiij recto van couder saken comende . Neemt . v . of meer vigen legtse int sap van dille eenen nacht te weyke dan siedse met luttel anijszaet yspe ende calissihout in wijn doer eenen doeck ghedaen gheefter af te drincken want het doet die flumen die indracht verkeert zijn wt spuwen . poyer van dilsaet in supenen vleessop oft pappen ghegheuen es goet den vrouwen want het doet dat melck . in die borst ouer vloyen . teghen den hick wt vervult heyden der spisen inden maghe swemmende es dilsaet . goet gheconfect . dat self es oeck goet teghen stekende . pijne des lichaems Aschen van dilsaet sijn goet op die spenen vanden eerse . op die swerende manliker royen . ende opt gheswil der cullen . Teghen ouergheuen wal ghinge ende teghen den hick wt couder saken es goet dil-
49
saet met masticke ghesoden . het is quaet dick dilsaet gheten want het verteert sperma . Auicenna . m . Serapio . Als vrou wen in siedinge van dille sitten soe helpet teghen pij ne der moyer dilsaet ghebroken es goet den sweren . die draecht oft etter hebben . want het verteert dat et ter ende doeghet tvleesch wassen . Auicenna . Serapio . Pandecta 105
Bl. c iiij verso 106
Eppe oft ionffrou mer ck es apium welck es heet inden i . graet inden tweeden graet so . Auicenna . seyt . Maer na platearius . eest heet omtrent den . iij . ende droege in midden vanden derden graet het heeft macht te ontbinden die opbla singhe ende ghe swillen te openen die verstoppinghe . ende te saechten die pijne Eppe es veelderleie als tam die in die houen wast Ende wilt dat int wilt wast oeck een an der esser dat int water wast . het saet salmen in medicinen doen want in hem die meeste macht is Eppezaet ghenoemt es goet teghen eenen stinkende mont Oeck es eppe goet teghen verstoppinghe der leuer ende der milten wt couder saken aldus ghemaect Nemet eppen saet . iij . hertstong bornaidze
Bl. c v recto elcx een half greijn . hant . van den wortelen van acorus van bruseus ende spargus . elcx . ij . dragma . venkelsaet peercelsaet elcx een dragma . dees siedt in water dat die helft versoden si ende doer eenen doeck ghedaen versuetet met wit suker ende maecter af eenen dranck . den welcken besicht als voer int ix . capittel met sine pillen ende versterkende dinghen . Te ghen verstoppinge der leueren ende der milten daer op 105 106
Regelvulling op het einde Regelvulling
50
gheleit is goet dees plaester Neemt sap van eppe dillezaet hoemsch wortel minget met mey boter tsamen Teghen den steen om hem te breken Neemt . sap van ep pe milie . steenbreeck saet van krieken ouer zee hier af ma ket syroep Teghen wtuallinghe des haers Neempt loeghe daer in ghesoden es eppe ende agherand daer mede wasschet thoeft . Eppe sterckt ende maeckt een toe neighen der vallender sieckten . daer om seit galenus . vrouwen die kinder draghen sullent scuwen want het ontbint die binden daer die vrucht inden lichaem mede ghebonden es . makende in dye vrucht apostonien ende scorftheyden die dye kinder sogen sullen der af wachten op dat tkint die vallende sieckte niet en criiget noch sot en wort want het ontbint dye materie ende iaegtse opwaert die gangen der kinderen sijn nau daer om sijnse bereet die vallende sieckten te crijghen . Eppen wortel ende venkel int sap van grisecom ende van scaerleye ghesoyen met zuker ghesuet es goet siroep teghen dye watersucht wt flumen . oeck teghen dye gheelsucht wt verstopping Eppe venkelzaet peercelzaet milye in win gesoden es goet teghen die coupisse doende pissen ende menstrua comen . sonderlinghe . doget pissen als in die siedinge licoutripon wort geden
Bl. c v verso 107
Biuoet of arthimesia es een cruyt . dat heet ende droge inden derden graet es soe platearius seet het heyt mater . herbarum dats moeder der cruden. waer af die groen bla deren sijn van . meester ma cht . biuoet opent seer daer om eest goet . 108
teghen verstoppinghe der leuer ende der milten wt couder sakeen alstmen met hertstonghe ende met lutter . alsen in wijn siedet ende dan met suker suet Als men 107 108
Regelvulling Regelvulling
51
daer toe doet luttel bloemen van santorie so eest goet teghen die gheel vrou wt ghebreck der milten . Dye cruden die daer nae de cleering bliuen salmen op die milte legghen al lau dit self es oec goet teghen dye ver heffinghe der milten Om die stonden te doen comen . ende den doden lichaem te verdriuen Maect een badt
Bl. c vi recto van water daer biuoet laurier bladeren ende reynvaen in ghesoden es daer in doetse sitten of neempt een sponcie doutse daer in ende legtse op dye moyer . Biuoet met laurier bladeren in olye van noten . oft van oliuen ghesoden dan daer mede die moyer ghepessariseert doet die stonden comen Teghen tenasino nen dats appetijt van sciten sonder yet te connen doen die wt conder saken compt leght griex peck op die co len ende dien asem sal die sieck van onder al den eers . ontfaen dan warmt biuoet in wijn ende lechten op enen molesteen daer die sieck op sidt want het es geproeft Teghen onvruchtbaricheyt wt vochticheyden pulueriseert biuoet met scafelinghe van yuoren ende herts horen met nootmuscaten ende honich ghemingt dit drincket met wijn daer biuoet in ghesoden es pandecta et platearius . want waert onvruchtbaricheyt van droechten soe soudt scaden . dit salmen kennen daer bi of si vet is of magher daer nae salmense bayen ende met spon cien daer op douwen soet voergheseyt is . ende pessa riseren poyer van biuoet ende van doye netelen es goet teghen apstonien die glandines heeten die om rent den aers oft die oren comen maer eerst sal 109 mense opslaen dan het poyer dair op leggen biuoet in huys gheleet ende gheroeckt veriaghet die duuelie . Ende op den voet geleet als si gestoten is mit smeer gemingt verdrijftse die pijne der voeten van gaen comende
109
Regelvulling op het einde
52
Bl. c vi verso ¢ Sarafine oft lange hoelwortel oft ari stologia longa holwortel es tweederley als lang hoelwortel ende ronde ho elwortel . dye welcke beyde sijn heet . inden eersten graet droege . ij . Som mege segghen dat si heet sijn inden iij . droe ge inden . ij . lange hoelwortel is af droghende ende verwermende in sijnre cracht da er om eest goet in dye sweeren om daer dat vleesch in te doen wassen als dat poyer der langer hoelwortel met poyer van yreos ghemenghet wort soe heelet dye sweeren . Teghen ghebreck inden azem als asma wt vochticheyt . Neemt die . ij . deel langer hoelwor tel een . half greijn . deel ganciaen ende lutter poyer van yreos maeckter af met afghescuiwt honich een electuarium beseghet als ghy wilt poyer hyer af in sap van ruten oft munten mit honich ghemenget gheft
Bl. d i recto tseghen fenijnen ende fenijninghe beten poyer deser lan gher hoelwortel bijtet doer vleesch af in wonden ende fistilen als men een wieke maect ende met honich bestrijct dan dat poyer daer op stroyt so inde fistile stect . Om de doy vrucht ende leuende met vellekin daer de vruecht in leet quijt te worden sied lange hoelwortel . met peper ende mirre daer af nempt van buten siedet in wijn lange hoelwortel daer douet in ende wt een sponcie ende legse op de moyer . Oeck siedt dese wortel met mirren ende peper in olie maecter af pessarium dats een manier in die moyer als de clisteer in den ers es . tpoyer deser wor tel met de wortel van yreos ende diptamus ende honich te gader ghemingt in een manier van saluen gemaect trect wt dat int lijf . oeck in wonden of in zweren steckt . Teghen de vallende siecte wt groue humoren es goet water ge droncken daer dese wortel in ghesoden es Oeck eest
53
goet tegen asma wyt gheliken humoren . hoelwortel die lanck heet ghestoten met huemschwortel met olien ende zwijnen smeer ghemingt . eude op vertrockenen leen dat sijn gespasmeerde ghestreken es bouen alle medici ne goet . dese wortel in huus geweckt veriaecht duue lie . ende de duuels. Pandecta water daer lange hoelwor tel in gesoden es gedronken is goet tegent fleersijn in den voet .
Bl. d i verso Ronde hoel wortel is van der seluer macht als lan ge hoelwortel in hitten ende droechte . de wortele der ronder is zonderlinge der medicinen nut . sy heeft macht te ontbinden te ver teren ende wt te driuen de wortele salmen eer si blo men heeft ver gheren . de wortel der ronder hoelwortelen es machtegher dan der langher in te ghenesen . want si subtilieert meer . daer om in allen is de ronde hoelwortele crachtiger . dan de lange . pandecta . seyt in wat wonden oft ontsteltheyen willen wi de groue humoren sterckxt subtijl maken daer es die ronde hoelwortel de best . tegen scorftheyt conficeert dat poyer der ronder hoelwor telen met den sap van partike ende van grisecum . met weynich van aloe epatici . met leuende calck . ende met olie van bayen minghet te gader poyer der ronder hoelworte len met honich ghemingt in wonden ghedaen bijt af dat
Bl. d ij recto doot vleesch sonderlinge in lopende gaten . Tegen de vallen de siecte ende dat fleersijn . Neemt . ij . deelen der ronder hoelwortelen gebroken beuersijn een deel leuende soltere ende euforbij elcx een . half . deel minghet te gader met olie van beuersijn ende met was maecter af salue dier strijc
54
ket wat op den cnocht te weten achter aent fas van bo uen neerwert . wijn daer dese ronde hoelwortel in gesoden es ende wil nardus met iouffrou merck ende gedronc ken doet den vrouwen stonden comen verdriuende de leuen de ende dode vrucht met dat velleken daer si in rust . pes saria hier af gemaect met honich ende mirre is toet sel ue goet . teghen asma is goet wijn ghedroncken . daerin gesoyen es ronde hoelwortel yspe calissihout . tpoyer deser wortel niet poyer van aloe ende leuende calck . met honich gemingt es goet tegen cankerechtige sweren in den nose Ronde hoelwortel es bat genesende pijn die inden ganck der spiriten oft asem compt wt verstoppende humoren dan die langhe poyer der ronder Hoelwortel met honich . is goet tegen corruptie inden mont aent tant vleesch ende tkinnebacken . poyer dese met poy er van diptamus ende honich te gader . trect den doerne wt want dese Ronde wortel Heeft macht af te dro ghen te subtileren te dunnen ende aen te recken synde in desen sterker . al es die lange in stinckende wonden oft sweeren beter want si meer afdroget . serapio . platearius . Pandecta .
Bl. d ij verso Wildenar dus of asarum es heet ende droge in den derden het opent het verteert droget of het verwermet couwe le den . 110 Genesende alle pijnen van binnen het doet den stonden den vrouwen co men . het doet pisse die mits groue flumen verhouwen is lossen daer om eest goet den watersuchtigen purgeende hem bij der pissen aldus nempt . asarum reijn vaen de wortel van acorx elcx . half . hant bruscispargi venbelsaet petercelisaet mili elckx een . half . vncie grisecum . half . hant seue blayeren rosi nen elcx een half . vncie stootse te gader dan siedse in wijn ende 110
Regelvulling op het einde
55
water elcx . i . pont met witten wijn eeck . i . vnche tot dat derden deel versoyen is . daer nae claret doer eenen doec . ende suetet met suker desen syroep salmen tsmergens ende tsa uens nemen soet voer van ander syropen is geseit Als dezen syroep al wt es Neem . van den clonten der pillen rebarben . van grisecum ende van mesereon . deser drierhande pillen
Bl. d iij recto in latyn coconidinum heet . mingt tsamen met syrope van grisecon ende maecter af vij . of ix . pillen des ander daechs nemt dijalacca of dijacostum om te stercken . Alle dese sijn goet te gen verstoppinge der leueren der melten ende teghen dye gheel sucht of gheel vrow wt couder saken . dits ock goet tegen die artetike teghen sciatica dats pijn in de hope ¢ Asarum reijnt weinich den lichaem so elleborus . Auicenna . asarum in honich water ghesoyen doeget self . Galienus . in . den vi . der simpelder medecinen int capittel . van asarum . seyt dat die wortel es te verstaen als men van asarum seit ende si es van meest macht si heeft de selue macht die acorus heeft pandecta . asarum in medicineu der oghen ghedaen subtileert den roec der o gen daer om claret ghesiechte oec in moft gesoyen den watersuchtigen gegheuen ende den geelsuchtegen ist goet met hertstongen ende seueblayeren in wijn gesoyen es goet te gen ou cortzen als quarteijn want het opent verstoppinge der leuer ende der milten ghenesende hoer heetheyt In wijn ghesoyen vermeerdert sperma Om te purgeren miter toe kees wey met honich water Johannes mesue olie daer af met laudanum op die knochten achter omtrent den fasse gestreken hebt in die cortzen wt verstoppinge .
56
Bl. d iij verso ¢ Milde of melde of aterplex is cruyt dat nat maeck inden ij . ende vercoelt inden iersten het ver dwijnt wenich ende is goet te ghen heete apstonien als crisi pila int beginsel of in dat ende tegen dwelck alst verherdt ende vercoelt es wilde milt best . Teghen die gheel vrou van ver stopping der leueren oft der milten wt heeter sake siedt milo saet . ende eudiuie . herts tongen met water dan doeter in suker als voer . Als mild met wermoes ende mercuriael gesoy en wordt dan morwet den lich aen Milde met hoemsch wor telen in water ghesoyen . daer af een plaester ghemaect . ende op heete apstonien geleit doetse verdwijuen . Mild saet in radijs water met weinich sofferaens gemingt soberlijck lau een goet deelken ghedroncken al lau doet walgen . endoet niet alleen dat . maer oec doeget cacken . iae tsap van mild alleen . ij . dragma . oft . iij . dragma . doet spouwen ende scijten Serapio . Mild donderbaert ghestoten met eec is goet op theylich vier . geleit mild met honich gewreuen op dat fleerzijn inde voet gedaen geneest fleersijn . die blayers van mild geeten in vlees sop of wermoes verdrijuen pijn der blazen Met beten ende mercuriael geten doot de scerpe cortzen met worm cruyt gemingt verdrijft de wormen Gheeten is goet tsegen dissin teriam dats velling der dermen. Milde gestoten met hoemsch
57
Bl. d iiij recto woltel op de moyer gheleet saecht de pijn der moyer Mild rou of gecoekt daer toe hoemsch wortel saet van fenigrieck ende lisaet saet met wenich boteren gestoten geneest alle hertheyt . sap van mild met honich ghemingt is goet tsegen de pijn der nagelen zonder sweren Milder die in de houen wast is couder dan dye int wilde wast daer om gestoten met eeck op geleit es goet den apsto . van bloye . ende in wermoes ghesoijen vued wel den geelsu chtegen ende heter leueren . ¢ Calfsvoet . of aaron of aron ofiarcus es heet . ende droghe in den iersten graet . pandecta. seet mer platearius . seit dat heet eude droge es in den derden . het heeft macht tonbinden te laxeaen . te dunnen ende af te drogen . Met den sap van calfsvoet met laudanum eude mirre maect men een pessari um in de moijer om de stonden te doen comen . een plaester van calfsvoet ende comijn in wijn gesoyen ende gemeijn olye es goet op de opbla[z]ing of opheffinge de oren . tseghen de spe nen is goet calfsvoet alheel . dat cruyt ende wolle cruyt in wijn ende water gesoyen daer in geseten . oec ist goet tegen ficus dat zijn swerende hertheijen omtrent den ers . dat cruyt es oec goet gestoten met out smeer gemingt heet op geleit tegen cou apsto . tegen scrofulas dat zijn maniren van herde builkens oft clieren waren ende verherde apsto . nemt . dat cruyt met squil (la ende
Bl. d iiij verso out beeren smeer minghet te gader ende legget daer op Om dat aensicht schoon te maken ende de huijt te cleren maeckt cleijn poyer . van gedroechder wortel ende van ossepie dats een been van eenen vische minget met cerusen ende rooswater daer me waschet aensicht . dijascorides seit int capittel . van aaron die cracht van aaron es int saet in die blaijers . eude in die wortele aron met ossen meest ghemingt gheneest fleersijn in den voet . de wortel van binnen eude van buten ghegeuen neert seer de ge swollen leen wt grouen humoren . met wijn steen en de suker van binnen ende met wijn steen ende gemeijn olij van buten . dat cruyt gheten verdrijft groue taije
58
humoren wt der borst . oft siedet cruyt in lutter water ende honichs ende beseghet om de groue taije voch ticheijen oft humoren in de borst ende scorten sijnde wijt te spuwen poyer van calfsvet op verrotte live ren ghedaen bijt af dat quaet oueruloedich vleesch . Also heuet in die blaijers ende saijen . groote macht . in de wortel alder meeste pandecta . platearius 111
Bl. d v recto ¢ Muys oren oft auricula muris oft pilosella verwermet weijnich ende verdroecht . sonder bijtinghe . het droghet oft vaghet sterkelijck af . ende treckt tou tseghen ghe swil aen den eers . maect een plaester van mwijs 112
oren van calfsvoet ende wolle cruyt in wijn ghesoyen . tsap . van muys oren met gouworltel ghemingt ghe neest donckerheyt der ooghen Tsegen der watersucht het graveel ende tgebreck in de leuer Nempt muys oren mesereon . grisecon . adiuie . sietse int water met weynich eeckx met rosinen venkelsaet petercelisaet . alst gesoy en is doeghet doer eenen doec . dan suetet met sukere . ende dan besieghet tsmergens ende tsauons daer nae . Nempt vanden hoop der pillen van mesereon . ende der pillen van rebarbe elcx een . half . dragma . Eude van v . sayen die cocognidium heeten het middelste minghet tsamen met syropen . van grisecom ende maeckt ix . pillen daer na tenderden .
111 112
Regelvulling op het einde Regelvulling
59
Bl. d v verso om te conforteeren ende sterken nempt dyalecca oft electuarinen ducis Muys oren met der wortel van diptamus ghestooten trect dat inden lichaem sterckt toet hem of wijt als pillen ende dier gelijck . oec en latet gheen gheswil in de wonde bliuen Teghen pijn der tanden Neemt sap van muys oren daer me stoot onder aue . ende doeter af in den noese . dit sap van muys oren . es goet tegen duysteruis se der oogen . het gheneest oec die ghefenijnde beten . in deu noese ghedaen purgeert die onreynicheyt des hoofts Met mulsa dats wijn ende honich te gader ge minghet te drincken ghegheuen heelet wonden ende mor wet den lichaem . tsap van desen met wolle cruyt in wijn ghesoyen es goet teghen dat wtgaen van den ende of er se alst werm es ende men daer in sit . gedroncken met wijn is goet teghen der vallende siecte . poyer daer af met gimber poyer gemingt doet niesen . oec reyniget der hersenen dit cruyt met schiterwit ende comijn in wijn gesoyen es goet in colica ende int lanceuel tsap hier af met bolus arme nus ghemingt . es goet tsegen dbloet spouwen . poyer van muys oren in den noese gedaen es goet tegen omdrayinghe in der ooghen ende reyniget de flumen . tsap hier af met biuoet water es goet tseghen der opclimminghe oft verworghinge der moijeren .
Bl. d vi recto Weechbree of plantago of sarnoglossa . is cout ende dro ge inden ij . den graet ende is twederhan de als meeste ende minste . si is goet om wonden t drogen ende om te suueren . haer vulicheyt als het tsap daer af weijnich gebroken aloe epatici . wort gheminghet wegbre met eudiui water gesoyen doer eenen doec gesuuert ende met wit suker ghemingt sterket der leuer dye heet is buten salmen de leuer striken of epithimeren met sap van weeghbree der
60
eudiui . wat toe gemingt ist tsap daer af met sap van donderbaert ende eeck gemingt es goet tegen eenderhande zeer dat heylich vier heet . of wilt vier seggen der zommegen. tseghen de spenen is goet sap van wegebre met dat poijer der worte len van calfsvoet . ende alt vleesch dat vanden vier verbeert es vercoelet . het is oec goet tsegen den lichaem met scafeling van dermen ende anderen lichaem oec seggen de vrouwen stonde tsegen dat bloet spouwen ende sweringe der longeren Neempt . sap van wegebree ende saet daer af bolus armenus of root bolus
Bl. d vi verso ende rort corael poyer . minghet tsamen ende drincket de wortel des cruyts met bertran in water ghesoyen es goet teghen den tantsweer . als men lau dye tanden daer me wascht . so serapio ende pandecta . Seggen dat sap met eeck ghemingt is goet om die swerte plecken int aen sicht af te droghene . ock ist goet tseghen wonden omtrent den nose of den ooghen . dat sap met lutter driakelen ghemingt . ij . vuren voir den corts is goet tsegen de quartana oeck tsap met ou swijnen smeer es heylende versche won den. met cerusen oec ende lutter eeckx es goet tsegen tvijs ten ende stinckende mont tseghen heete colerike oft vierachtige apstonien eest oeck goet . daer om ist goet den bijtachtigen apstonien ende den sweeren der dermen of den fistilen . heylende hoer lien ende genesende oude sweeren dat saet de wortelen ende blayers openen verstoppinge der nieren ende der leueren . sap van desen voir den aen ganck des corts genomen es goet tsegen tercianen . ende quarteynen . oeck eest goet tsegen lopende sweren tse ghen beeten der honden . tseghen de watersucht ende tseghen der teringhe als pandecta . platearius . Auicenna . segghen .
61
Bl. d vij recto Dats saluia 113 agrestis ende is heet ende droghe inden tweden . diascorides . seit dat ambro siana . hetet een maniere . van biuoet . die tanacetum heet . Dat self seyt oec . Pan decta . Dies goet tegen de ghemeyne iechten tegen die deelechti ge of parcia le iecht aldus 114 Wilde Sauie herbe para ghemaect Nempt . lisis die heet vanden sommeghen primula veris . schijt cruyt elc . i . nempt santorie die minste dragma . nempt beuer sijn mostaert saet elcx i . vnche saet van cubeben . i . dragma 115 stootse al. dan siedtse in wijn ende water elcx . i . pont . tot dat derden deel versoyen is . doeghet doer eenen doec met luttel gescuympt honichs suetet . des dranckx Neempt . tsmerghens ende tsauons al lau . telker reysen iiii . vncen als desen dranck wt es nempt dese pillen als Neempt . van den clonten der pillen van euforbio ende der stinckender pillen elcx i . half . dragma . mingtse met syrope van sticados ende
Bl. d vij verso maecter . vij . daer nae om te stercken nempt van dya costoreum ende dyamuscum Teghen de iecht der tongen dickwil gorghelende is dien ghesyden dranck oeck goet daer om is hi goet den genen die haer stemme midts popelsien in die tonghe verloren hebben Tegen de water sucht ende die gheel vrou siedt wilde sauie met de sayen . die doen pissen ende diuretike sijn als venkelsaet petercelisaet spargus saet Auicenna. in die sappen diuretike sijn als venkelsaet petercelisaet . spargus saet Auicenna In de sappen 116 113
Hier is een deel weggevallen. De inhoudstafel leert ons dat het hoofdstuk de “wilde sauie of reynvaen” behandelt. 114 Regelvulling 115 Regelvulling op het einde 116 Dittografie
62
van eppe van endiue ende hertstonghe daer nae nempt dese pillen als vanden clonten der pillen van mesereon . der pillen . van grisecum ende der pillen van rebarben elcx . i . dragma . mingt se met oximel squilliticum ende maecter . ix . dan om ster ken nempt van dyalecca of van dyarodon abbatis . te ghen de lange wormen sied wilde sauie met kerne van persiken .. Seghen tenasmonen eude es een appetijt van schijten sonder doen siedt wilde sauie met biuoet ende ende wolle cruit in wijn daer in setten al werm ende die wer me cruyden onder den ers wilde sauie met poeder sauie dye inde houen wast ende venkelsaet in wijn ghesoyen drincket tegen emigraneam dats pijne in deen helft vden hoye die siedinghe es oeck goet tegen die pijn der genuen ende der voeten 117
117
Regelvulling op het einde
63
Bl. a i recto Den herbarius in dietsche.
Bl. a ij recto ¢ Dye prologhe des ouersetters wt den latijn in dyetsche.
5.
10.
15.
Gods vreese dye wil mij omvaen dat ic altijt wercken moet bestaen daer duecht ende die gods eere in ghescye. Menichweruen heb ic ouerdacht hoe grote proffitelicheyt in dye medecijn leet, hoe seere wij er in gehouden sijn diese ons yerst vonden ende hoe veel meer danckbarich wij schuldich zijn te sijn god van hemelrijc die hem die wijsheyt inplante. O lieue heer ihesus, alder goetheit fundament, v sij alle lof ende eere dat ghi v arm cranke kinderen met so duegdeliker giften het versterct. O werde heere Ihesus, alder duegden spiegel, v si geduerigen prijs ende danck dat ghi so goedertierlijc v quellende dieners met sulker proffiteliker genezinge hebt vergift. O alder ontfermhertichste ihesus, ten eewigen tijden, met al ons vermogen si v alle minlicheit ende liefste liefde van ons bewezen dat ghi v mistrostigen minners mids der heyliger medecinen vij c iaren ende xxxvi verloren ende alder werelt onbekent so minlijc vertroeste doen die heylige vruchtbarege medecijne bi ypocryten soo vruchtbarichlijken verrijsen. En wilt toch, minlijke ihesus, v goedertieren gewoenlijke gracie mij niet weygeren, mair wilt te mijnen beginsel zijn eenen voirganc, te mijnder middelt een regeerder ende te mijnen eynde een priselic sluten ionnen. Amen. ¢ Ghebeden sijnde van sommeghe vrienden wt een duegdelijc versueck dat ick wou een cleenlick boeck van den ghemeynen simpel medecijnen wt den latijn in dietsche ver-
Bl. a ij verso 20.
25.
30.
35.
setten en hebs niet gherne willen consenteren midts zommege misbruycken dier wt mochten rijzen. Maer want daer oec veel goets wt mach comen, soe heb ic in den naem des heylegen gheest bestaen, ordinerende in dat eynde deses prologen of voerspraken, het verstant zommeger […]heyen van scrijuen in medecijnen. Dair nae wt mijn ruy verstant heb ic een tafel des geheels boeckx van den ghemeynen simpel medecijnen nae den ABC voertgaende gemaeckt, niet van den dietsche beginnende om die groote bedriechlijcke verscheydenheit van noemmene die in dietsche is, al eest dat er in dat latijn oec veel is. In dese tafel sal den naem een yegelijker simpelder medecijnen in latijn voergaen ende in dietsche nae, is dat ic eeniger duytsche noeminge af can geuinden. Want dit boeck in vij partijkelen gedeylt so sal altijt van eenderhande partikel hoer getal bouen hem staen. Voer een yegelijck simpel medecijne sal zijn het ghetal zijns capittels. Nae een yegelike medecine sal zijn het getal van den blayers des boecke daert in staet. Ic hope als sommege duechdelijke personen dese tafel selen gronderen dat sy er dancbarich af sullen gode ten eerste zijn ende voir mij bidden diese met grooten arbeyt heb, bij der hulpen gods, te sijnder eeren ende toet behelp der gheender die hier in lezen sullen, geordineert. Ons lieue heer, wil eenen yegelijken mensche die hierin lesen sal gonnen anders niet daer me te doen dan gods eere, sijnder zielen profeijt ende sijns euens kerstens salicheyt en eyst welc verleen de vader, die soen ende die heylighe gheest. Amen. ¢ Hier eyndt die voerspraeck des ouersetters.
64
40.
¢ Die voerspraeck des meesters des boeckx daer dit van woerde te woerde wt geseyt is volcht hier na.
Bl. a iij recto
45.
50.
55.
60.
Want vele lyen midts der armoeden dye apoteken ende vergheerde medecijn ouermidts haerder costelicheit scouwen, so hebben zommege vrieden de grote boeken Ypocras, Galienus, Rasis, Avicenna of der ghelycken deruende mij ghebeden dat ic een vergheringhe der crachten van die ghemeynste simpel medecinen wou maken. Also hoer doechdelijke beede verhoerende hebbe ic wt der meesteren boeken een vergheringe der ghemeynder simpelle medecinen ghemaect dye in houen, in bosschen, beemden of andere plecken in maniere van practijken, waer wt dezen boeck mach heeten de vergheringe der simpelder medecinen in manier van practiken. Want hier wt een verstandich mensche sal connen teghen drierhande werken die dagelijcx omtrent den mensche gheschyen hem ghesetten. ¢ Ten yersten teghent gesunde dat omtrent den mensche gheschiet, sal hy hier wt maniere vinden hem in ghesonden te houden. ¢ Ten tweesten tsegen die siecte die omtrent den mensche regneert, sal hy hier in groot behulpsel vinden die sieckte te ghenesen ¢ Ten derden tegen ongesteltenis omtrent den mensche sijnde dats noch recht ghesont, sal hi hier in vinden de maniere die onsteltenisse quijt te worden. Arnoldus de villa noua in sijn afforismen - dat sijn corte renen die veel verstans besluten - seyt dus: "Als yemant met weinich of luttel medecinen mach den sieken ghenesen, tevergheefs ende bedriechlick sueckt hi veel samen ghesette medecinen." Auicenna seyt in sijnen tweesten boeck, in sijn vierde capittel, dat simpel medecinen hebben gemeyn ende sonderlinghe cracht. Hier wt sluytende so es dit werc
Bl. a iij verso
65.
70.
75.
der simpelder medecinen te maerken, want hierin vint men die manier van te ghenesen alle gheneselijke siecten, sonder groote cost, met luttel medecinen. Alle menichfuldicheyt ofte confusie es te scouwen want hi sti[…] hoedere der waerheyt es. Boecius in sijnder arismetriken seyt: "Alle dinghen dye met ordinancie, met redenen ende met ghetale ghestrijckt of geordineert sijn, de salmen met renen ende getale kinnen." Daerom wort dit boeck in vij partikelen ghedeylt, voer elc partikel hebbende sijn tafel. Dat yerste partikel tracteert van die crachten der cruiden ende heeft cl capittelen. Dat tweeste partijkel tracteert van medecynen die cameren maken ende heeft xij capittelen. Dat derde partikel es van welriekende ende seer sterkende medecinen ende heeft xvi capitttelen. Dat vierde partijkel es van vruchten, zayen ende wortelen ende heeft xxij capittelen. Dat vijfde partikel es van gummen of der ghelijke ende heeft x capittelen. Dat seste partijkel es van manieren van soute, van milien ende ghesteynte ende heeft xvi capittelen. Dat seuenste ende dleste partijkel des boeckx es van ghedierten ende datter afcompt ende heeft xx capittelen. In desen sal sluiten die meneghe des boeckx in den naem gods. ¢ Dits die mannier der vremder scriuing in medecinen ende dat biediet daer af. Een medecijns pont scrijft men aldus lb dats xii . Een vncie scrijft men aldus dats ii loot. Een dragma scrijft men dus dat is dat vierendeel van een loot.
65
Bl. a iiij recto 80.
85.
90.
Een scrupel scrijft men dus , dats derde deel van i . Een hantvol scrijft men in latijn M. Een hantvol scrijft men in dietsche Hant. Een quart dats een vierendeel van i ponde scrijft men dus . Een greyn scrijft men aldus , dats een van gheerste. Een half scrijft men dus . Elckx al euen veel of van een yeghelijc alleuen leens scrijft men aldus Neempt scrijft men aldus in latijn . Nempt scrijft men dus in dietsche . Auicenna scrijft men dus A. of Aui. Serapio scrijft men dus Ser. Galienus scrijft men dus Ga. Platearius scrijft men dus Pla. Pandecta scrijft men aldus Pan.
.
Bl. b i recto
95.
100.
¢ Absinthium, Alsen. Alsen of wit alsen oft absinthium es heet, inden iersten graet droeg, inden tweeden heuet eenen amperechtegher scerpen, dats pontiken ende alder bittersten smaeck. Int ieste vanden lenten salment vergheren in die scaye, dats in die lommere vander sonnen. Een iaer in groter macht machment houden, hebbende contrari macht als tontsluten oft te laxeren wt sijnre hetten oft bitterheit ende te constringeren oft stoppen wt sijnre grouer substantien. Ofte de ghedaenten ordeele men hem contrari macht te hebben waer om ment nyet
Bl. b i verso
105.
110.
115.
en sal geuen. Die materi en is bereet of gedigeert asso: met zijnre heyten wordt dye materi ontbonden ende midts zijnder scerper amperheit of pontiteyt sijnde te gader gedout wortse neerwert wt gedreuen. Alsen opent sterckelick verstoppinge, comende als die gheel veru, watersncht, sonderlinge wt couder saken comende. So Auicenna ij ca ij ij trac seet dat iij of een half vnce smergens nuchter x dage lanc genomen vanden sap van alsen gheneest des sieckten. Maer om zijn versmayelike bitterheit machment met sukers ghenoech versueten oft in gheyten wey machmen alsen sieden, luttel sukers toedoende, ofte alsmen pillen van rebarben ghenomen heeft machmen dese nauolghende syroep x dage lanc nemen lau des smorgens i half gelaesken. Neempt van die soppekens van alsen i half, neemt bloemen van santorye, van violetten, van bernagi ende van tamariscus elcks ij dragma, wortelen van repontica, calissihout elckx i dragma, rosinen i half vnce. Tsamen weynich ghestoten salmense in water tot derdendeel versoden es zyden ende dan doer eenen doeck gedaen mit genoech zukers versoet salmen syroep maken. Daer na, om te stercken, neempt dyarodon abbatis teghen alopiciam (dat is wtuallinghe van haer) ende tineam (dats scorftheyt oft rappicheyt van hoefde). Siedt alsen, agherand, roems spica van elcx soe veel als ghi wilt in wijn ende wast daermede thoet. Teghen doy verwe oft litteyken omtrent dooghen oft elders van stoten oft van slaghe, neempt tsap van alsen
66
120.
met honich ende gheersten meel ghemingt. Tegen die wormen, neemt sap van alsen, poier van wormcruit met wenich honichs ghemingt. Teghen rootheyt van oghen
Bl. b ij recto
125.
ende duysternis es sap van alsen goet ende teghen doofheyt oft tuytinghe in die oren ende is goet in oren ontfaen den rueck van wijn in water der alsen in gesoyen is. Tsap van alsen oly, van dye kernen van persekens in die ooren gedaen doodt die wormen. Item teghen eenen stinckenden mont van verrotten materien in de mage sijnde ende goet wijn daer alsen ende scorsen van citrum in gesoden is. Tegen dronckenheit is goet dat sap van alsen met honich genomen. Een pessarium (dats een manier van instrument in die moyer als een clister in den eers) van raep oly daer alsen ende byvoet in gesoyen is, doen den vrouwen menstrua comen. Abrotanum, Aueroen
Bl. b ij verso 130.
135.
140.
145.
es heet inden iersten, droeg inden tweeden. Als tegen wtuallen des haers (dats alopicia) ende scorftheit oft schellinghe des hoets (dats tinea) es aueroen gelijc alsen goet. Den baert oft elders daermen ghern haer hadde, salmen strijken met desen. Om thaer oft den baert haest te doen wassen, neempt sap van aueroen met dyl oly oft olye van squinati ghemingt. Teghen ontsteltenis der borst wt couder saken, siet aueroen, ysop, calissihout in water met penyt suker gesuet. Daer af drinckt. Van buten strijckt daer op die borst met meysche boter of om meer te vermorwen die materie in die borst salue van dialtea. Dan neempt pillen van agaricus om te suueren die borst. Daernae, om te sterken, neemt penijt zuker oft dyayris salomonis. Tegen lange ronde wormen ende corte breede wormen, neemt agerand, gewreuen poier van lupinen elckx een vnce ende een half greijn. Minghet met gallen ende olie van alsen. Striket buten op die dermen. Sap van alsen ende van agerand met melc gedroncken doget tselue. Sap van agerand in manier oft een clisteet waer (dats een pessaraum), doet der vrouwen menstrua comen. Dat velleken daer de vrucht inden lichaem in rust ende die doy vrucht worpet wt ende die beslotene moyer openet, genesende apostonien de fleumatijck zijn inden moyer of vulua. Oft dees wekinge doet sterkelijc de stonden comen. Neemt agerand, sauelboen, biuoet elcx ij hant volle, onser vrouwen wiech stroe, welde mageleyn, reynvaen elcx een hant vol, asare, becca, reeppe elckx een half hant vol. Stoetse tsamen ende doeget roken als ghi wilt. Die self es oeck goet om te doen vergaen apostonien die hert sijn om te resolueren, eest datter men toe
Bl. b iij recto 150.
155.
mingt tsap van agherand, ghersten meel ende honich ende doeghet soe daer op. Dat self verdrijft oeck slagen oft stoten op der zijden. Agherand in die houken vanden huse gheleet verdrijft die fenijnde dieren oft dat huys salmen daer met besprayen oft agherand salmen int huys laten roken. Agherand in wijn ghesoden is goet teghen fenijn. Teghen die serpicheyt des aengaen der corts, stoet agherand, dan mingtse met sout ende oli ende strijcter dye polcen der handen ende voeten. Agherand in wijn met eppen gesoden, met suker ghesuet, gheneest die coupis ende breect den steen. Teghen omdraynghe in die
67
160.
ogen (dats vertigo) oft schinsel der vlieghen inde ogen (dats scotomia), striket thoet met agheranden ghestoten. ¢ Altea, witten hoemsch. ¢ Witten hoemsch oft altea es tusschen heet ende droeghe ghelijck. Sijn werckinghe ende eygentheyt es
Bl. b iij verso
165.
170.
175.
180.
te saechten, te ripen, moru te maken, te verwandelen ende af te droeghen. Tsaet ende groen wortelen sijn van meester macht. Teghen dye conpisse, den steen, die groue ouervloedicheyt ende teghen sciaticam (dats eeu stercke pijne van ontrent die hope ten knien werts), siedt witten hoemsch saet ende wordel met agerand in wijn, drincter af. Teghen den tantzweer, siedet hoemsch wortel met bertran ende luttel mastike. Wast den mont daer mede al lau. Tegen morpheam (dats een pleckinghe die wit oft swert int vel es), siedt hoemsch zaet met loeck ende eeck. Strijckter mede daensicht oft die huyt in dye sonne, want het royet dye plecken wt. Datselue met olyen op die plaetse gheleet es goet teghen ghefenijnde beten ende teghen steken der bien. Teghen sweeringhe der dermen ende blutsinge der zenuen, siedt witten hoemsch wortel in wijn ende water met weynich masticke. ¢ Hoemsch wordel es goet teghen heete apostonien der borsten ende des ers, teghen die treckinghe der zenuen, teghen den herden apostonien oft clieren ende het verdwijnt opgeblasen apostonien oft gheswillen der ooghe schelen. Het gheneest apostonien der oren dye ghandule heeten. Het saecht pijne der iuncturen oft ghebannen der been. Hoemsch met meel van fenigrecum, met meel van lizaet, met smeer van eenden ende termentijn is goet tegen de wtreikinge der zenuen, want het verteert oft verwandelt, rijpt ende opent apostonien. Dat self suuert dye moyer ende die ouervloedicheit der varing, eest datmen daer mede pessaria (dat zijn manaer van clisteren) in de moyer sedt. Teghen wtvalling des haers, siedt hoemsch wortel met agerand in eeck, strijcter
Bl. b iiij recto
185.
190.
mede in dye sonne, want het geneest al droghende. Tegen hoest wt couder saken, om lichtelijck oeck te doen spuwen, siedt hoems saet, calissihout, vighen int water, dan suetet met zuker. Eest datmen daer toe menghet dragagantum, soe eest goet tegen bloot spuwen. Dat self es goet teghen dorst ende die barrende pisse. Teghen apostonien in die borst (dats pleuresis) ende in die longhene (dats periplemonia), neenpt witten hoemsch wortel een vnce, calissihout een half vnce, cicorye wortel, gherste, van die iiij cou zayen als cucureren, couworden, melonen, citrullen, endiuie zaet, porcelyn saet elcx ij dragma, violetten blomen, rosinen elcx een half vnce. Stoetse al tsamen, dan siedtse ende geuet also int capittel van als hem geseet is. ¢ Gheel lelien of acorus. Gheel lelien oft acorus es heet ende droege inden ij den graet, hebbende macht te openen verstoppinge
Bl. b iiij verso der leueren, der nieren oft der blasen (dat heet diuerticiem), te ontbinden, af te droghen ende te opene. Acorus is goet om te ontbinden die hertheit der milten ende te opene
68
195.
200.
205.
210.
verstoppinge der milten, oec der leueren wt couder saken, aldus gemaect: neempt vander wortelen van acorus gestoten het vierendeel van eenen pont, maectse nat in eeck iij dage. Dan doeter toe ij dragma der wortelen van repontijck, bernaidze bloemen, herts tonge elcx een half hant vol, anijs zaet, calissihout, rosinen elcx een half vnce. Breectse al groffelijc ende siedtse in ij pont waters dat derdendeel versoden si. Dan doer eenen doeck gedaen, zuetet met suker dat genoech si. Van desen dranc neemt smerghens ende tsauonts al lau telcken een half gleesken. Daerna neempt pillen van rebarben ende van lapide lazuli elckx een half drag. Mingtse met syroep van herts tonghe ende maeckter vij of ix. Dan neemt van dyagalanga of dyaboraginatum om te stercken. Alderlest bestrijct die plaetse daer die leuer ende milt rust met dyaltea om te morwen die materie die verstopt. Wijn daer acorus in gesoden es tot tselue goet als sonder corts es. Teghen die gheel vrou is goet acorus mit herts tonge, met adiuie, met calissihout ende met die iiij cou zaden gesoden, gecoleert oft doer eenen doeck gedaen, met suker gesoet als voer. Teghen die witheyt vanden ogen die albugo heet ende tegen die duisternis der ogen, neempt zap van acorus ende van venkel elcx iij vncen, calmijnsteen een dragma, aloe, epatici, thutie elckx een half dragma. Die te breken sijn salmen cleyn breken ende met danger sien om een vergheringhe te maken. Dan, doer enen doeck ghecleert, salment met een druppel smaels in een penne ghedaen aen die oghen beseghen. Tsap van acorus te drincken gegheuen oft gesoden doet pis-
Bl. b v recto
215.
220.
225.
sen, want het droegt ende opent. Oec eest goet tegen pijn der zijden inder longhenen. Tselue is oec goet den gefenijnde beten. Teghen pijn der moyer, siedt acorus ende sidt daer op. Men seet, als yemant acorus bi hem draegt, dat hi nemmermeer den bloyende lichaem of roet merizoen en criget, noch spasmum (dats vertreckinge der leen), seit Pandecta. ¢ Sulker of acetosa es som tam of domestike die in die houen wast, som wilt buten wassende. Si is crut inden eersten, droege inden ij den graet. In hoer es bedwininghe, dats stipticiteyt ende zuerechticheyt, waer wt de colere te houen gheet. Maer haer vochticheit es te prisene. Tegen sweerende scorftheyt ende excoriacie oft afvillinge des nagels es goet dye wortel van sulker mit eeck gesoien. Datself es oec goet tegen plecking des vels als morphea ende crupende siecten oft scorftheien als serpigo ende tegen dyer geliken besmettinge des vels als men die plaetschen daer mede bestrijct, dan salmen dees scorfte plaetsen met deser saluen bestrijken. Neemt zap van sulker ij vncen, termentijn een half greijn een vnce, sout i dragma. Minget met olye van bayen ende maecter bi dat vier ruerende salue af. Tegen die gheel veru van
Bl. b v verso 230.
235.
van verstoppinghe wt conder saken, neemt sulker ende de iiij cou sayen. Sietse in endiue water ende drincket oft met wijn. Dien wijn seet men te ghenesen gheneychtheit tot walginge. Serapio ende Auicenna segghen: "Eest dat yemant van sulker aet oft ghesoyen daer af dronck ende daer na van scorpionen ghesteken ware, ten sal hem niet letten." Daer om eest goet teghen venijn. Teghen die pestilentie es goet sulker water met weynich driakelen. Neemt sulker water een half vncan, driakel een dragma. Minghet en drincket al lau omtrent middernacht. Dan deckt den zieken om te sweeten, want het seker beuonden es. Sulker midts sinen sueren amperechteghen oft scerpen smaeck
69
240.
gheneest sweringe der dermen ende den lichaem, maer sulker saet is sterker int stoppen den lichaem. Teghen die lopende spenen ende dronckenheit, drincket sap van sulker. Tegen die serofulen maeckter men i plaester af. "Men seyt," seghet Auicenna "eest datmen die wortel van sul in den hals leghet, den ghenen die serofulen heeft dat hijse quijt wort." Teghen den tantsuer, neemt sap van
Bl. b vi recto
245.
250.
sulker of siedt hem met wijn ende al lau wast de tanden. Tegen den loep der moeyeren, wrijft die wortel ende syedtse in wijn breket den steen der nyeren ende afscabling der dermen. Agrimonia es heet ende droeghe inden tweeden graet. Teghen dye iecht, neemt van desen nauolghende syroep smerghens ende tsauonts een half gheleesken. Neemt agrimoni wortel, sauie primula van elcx een half hant, beuerscullen oft beuezijn, kaneel elckx ij dragma. Dit stoot tsamen groffelijck. Dan siedet in ij pont outs wijns tot dat derdendeel versoden es. Cleret doer eenen doeck ende met afgebloemt hoenich maecter af syroep. Als desen syroep al es ghedroncken, neemt deser pillen tsauonts alsmen slapen gaet vij of ix, te weten pillen van euforbium ende stinckende pillen elcx een greijn dragma hantvol met syroep van sticados. Daer na neemt van dyacastorium smorgens strikende die lam leden in dese saluen gewermt Neemt
Bl. b vi verso
255.
260.
265.
sap van agrimonien, mostaert saet ende dat beste van pionie saet elckx een half greijn dragma, beuersijn, bertran elckx een half greyn dragma, soffraen een half greijn een serupel. Breeckse tsamen ende met olye van beuersijn ende met was maecter af mors salue. Om die oghen te verclaren, neemt sap van agrimonie dat gheclaert si. Doeter in met cleynen vier luttel tuchia die gebroken si ende alst beghint te stiuen eest goet cout op die oghen gheleit. Teghen pine ende gheswil der leden, mingt sap van agri met meel van fenigrieck, met bolus armenicus (dats roye eerde) ende met swinen smeer ende beseghet. Agrimonie met wermoes als heete spinagie gheten es goet tegen pijn inden buyck ende der milten. Agrimonie es goet om te pissen, opende verstoppinge. Groen gestoten ende met sulker water gedroncken es teghen quade puysten als antrax ende teghen beten der serpenten of der verwoeder honden. Buyten op gheleit eest oec goet tegen dat selne. ¢ Loock of alleum dats een plante wel bekent. De es twerley als tam de in die houen wast ende wilt dye scordeon heet. Tam loeck of huys loock es heet ende drooghe in den iij graet tot den iiij graet. Wilt loock es heeter ende droegher, daer om magt licht verkeren dat venijn wort. Aldus
Bl. c i recto 270.
doende, neemt loec saet ende sayet ende tsaet dat daer af coemt sayet voert. Dat doet v oft vi weruen. Dan sal dat leste loeck venijn werden. Daer om salmen loeck verplanten ende niet versayen om deser saken wil ende anders gheen, al ist dat die houeniers niet al en weten. Teghen wtuallen vanden haer mits stinckende humoren comende, menghet loeck dat gestoten is met oly van bay ofte met den droessem (dats dat dic) vanden oly
70
275.
280.
285.
vanden liue. Daermede striket op die plaetse. Tegen vochtege sweeren ende scellinge vanden hoefde, neemt gestoten loeck, striket daer op. Tegen die luysen ende neeten es loeck goet gheten ende dat daer voer steet. Die meesters seggen dat loeck dic gheten maect hoetsweria, seer dic geeten maect lazerie ende dier geliken swaer sieckten. Rou loec gheeten crancket gesichte, want het droget seer mer natte ogen en lettet niet. Tegen den tantweer es goet den mont lau gewassen met water daer looc, mastic ende bertran in gesoyen es. Looc gebraden, met suker gemingt ende gheeten cleert die stemme. Oec eest goet tegen den ouwen hoest ende tegen pijn in de maghe wt vercoutheit. Loec verwermt, besnijt ende verteert, daer om eest goet den ghenen die groue tay humoren in den mage hebben. Loeck es goet den genen die fungen (dats comperlolien) hebben gheten. Fungen seitmen fenijn mids hoerder groter couden. Hets oec den rustieren goet de ouerdach coude water drincken ende groue spijse ende cou eten. Daerom seytmen dat loock der rustieren drieakel es. Loock corrigeert ende betert dwater dat nae sijn eetinghe ghedroncken wort. Daerom eest den scheepvaerders die dic quaet water drincken goet gheten. Loeck ghewreuen, met honich water ghenomen, purgeert flumen
Bl. c i verso
290.
295.
ende die wormen. Loeck is zeer verdwinende die opblasinghe die van windechtichheuyt coempt. Daer om seet Galienus dat loec meer de winden verteert dan eenighe ander medicijn die de winden verteert. Teghen morpheam (dats pleckinghe), snijt eerst oft slaet die plecken. Dan wrijfter tzap van loeck op. Die wortel van yreas gheten es goet teghen den stanck vanden loeck. ¢ Krieken van ouerzee of boberellen (dats alkakengi oft nae serapio kekengi) zijn die tweetste manier van nachtscaye ende sijn cout ende droeghe omtrent den ij graet. Sy hebben blaeders ghelijck der nachtscayen. Sy hebben manieren van bleeskens daer roye vruchten in sijn als wijn besien welckx macht es ghelijck den lupinen. Teghen loopende gaten als sijn fistilen, neemt sap van desen alkakengi ende minghet met den sap van gouwortel ende met ghebroken roems
71
Bl. c ij recto 300.
305.
310.
315.
coperroot. Doeter af int lopende gat ende ouer anderen tijden wast dat gat of die fistile met honich van rosen tot dat die fistile ghedoot es, dats als dat quaet etter achterblijft ende es wit etter, want dan es sy bij dat heylen. Teghen ou sweeren der oren ende opgheblasen sweeren, nemet cruyt hier af met den stelen, stotet ontstucken ende met eeck maket ghelijck een plaester diemen daer op sal legghen. Teghen asma (dats swaren azem) ende opblasinge der leuer, tegen die gheel vrou ende swaerheit van pissen oft coupisse, neemt sap van alkekengi, zap van percellen elcx een half pont, venkel zaet, ionffrou mercke zaet, lachtich saet, steenbreeck zaet of mily saet elckx ij dragma, rosinen, viletten blomen elcx een dragma vnce. Siedtse al tsamen in water ende lutter wijn dye wit si tot dat derdendeel versoien si. Dan doeget doer eenen doeck ende suetet met suker dat ghenoech si tot een siroep vanden welcken men sal smergens ende tsauonts lau een half gheleesken nemen teghen siecten lest ghenoemt, want het doet pissen ende verteert of breeckt den steen in die nieren ende der blasen. Als desen syroep es ghenomen, neemt van die clonte der stinkender pillen ij drag se, der pillen der mezeroen een scrupel. Maeckt ix of vij pillen met den syroep die acetosus de radicibus heet des anders daeges. Daer nae neemt electuarium ducis dyalacca om te stercken. Teghen apostonien van binnen ende van buten, drinckt sap van alkagengi. Sonderlinghe die vruchten ghedroncken sijn goet teghen sweeren der nieren ende der blasen.
72
Bl. c ij verso
320.
325.
¢ Reyn vaen, athonasia of tanacetum dye som hetent ameos, maer ameos es anders. Het es een cruyt daer mentsaet af cn medicijnen besicht, dwelc es heet ende droeg inden derden graet. Teghen pijn inden buyc wt winden ende om te doen pissen, oeck om den vrouwen haer stonden te doen comen, zied reynvaen in wijn alst van couder saken es, in water alst van heeter saken es. Sap van reynuaen met honich ghemenget doet die breede wormen inden buick die ascarides cucurbitini heeten die van grouen flumen comen. Het suuert oeck dye nieren ende die ayeren dye mezerayce heeten. Daer om eest goet teghent graueel, teghen die coupisse oft tegen die gheen die met swaerheyt pyssen, sonderlinghe reyn vaen met venkelsaet, peerceelzaet, spargussaet ende saet van alkakengy
Bl. c iij recto
330.
335.
met hoenich dat af ghescuymt es ghedroncken. Ghesoden reyn vaen met herts tong met sene bladeren, met peerceelzaet, venckelzaet, briseus, spargus, met rosinen ende calissihout, dan met suker ghesuet es goet teghen die quartaen smerghens ende tsauonts telcken een half gleesken ghedroncken. Daer nae dees pillen nemende als neempt van die vergheering der pillen die lazuli ende der pillen van rebarbe elckx half dragma, dyagridij (dats bereyde scamonee) iij greyn. Mingse met syroep van herts tonghe, makende ix pillen. Dan neemt van metridatum met wijn tsmaels i dragma oft ij dragma. Teghen pleckinge als morphea ende doet verwe als liniditas, siedt reijn vaen in water met teruwen meel ende luttel honich. Minghet te gader ende striket. Roeck onder in dye moyer ontfaen van reyn vaen sap ghesoden met laudanum suueret die moyer. Teghen die ontsteltenis der borst ende des adems, om dat etter lichtelijc wt te spuwen, siedt reyn vaen met poyer van yreos in honich dat af ghescuymt es. Reyn vaen met munten ende weynich galegaen ghesoden es goet teghen walling ende omkeringhe der maghen.
Bl. c iij verso 340.
345.
350.
¢ Dille of anetum es heet tuschen den tweeden inden derden graet, droeghe tusschen den eersten inden tweden. Als dille gebrant wort, soe eest droege inden ij. Het is verwandelende (dats ontbindende of verteerende), ripende apostonien ende sweeren sonderlinghe. Dille saet gesleghen of gestoten met hoemsch wortel ende swinen smeer rijpt die flumechteghe apostonien, makende dracht ende etter. Om die sweeren te droeghen, neemt aschen van dille saet gebrant. Mingtse met die wortel van yreos ghebroken. Oly van dilsaet met dialtea gheminget gheneest die pijne der iuncturen. Dille olye met olye van oelsaet gheminghet op die slapen vanden hoefde ghestreken doeghet slapen. Olye van dilzaet met olien van bitter amandelen gheminghet lau in die oren ghedruupt gheneest dye pijn der oren, hoer vochticheyt droghende. Auicenna seet: "Dille saet dick gheten flauwet tghesichte." Dille saet es goet teghen letsel der borst
73
Bl. c iiij recto
355.
360.
van couder saken comende. Neemt v of meer vigen. Legtse int sap van dille eenen nacht te weyke. Dan siedse met luttel anijs zaet, yspe ende calissihout in wijn. Doer eenen doeck ghedaen gheefter af te drincken, want het doet die flumen die indracht verkeert zijn wt spuwen. Poyer van dilsaet in supenen, vleessop oft pappen ghegheuen es goet den vrouwen, want het doet dat melck in die borst ouer vloyen. Teghen den hick wt vervultheyden der spisen inden maghe swemmende es dilsaet goet gheconfect. Dat self es oeck goet teghen stekende pijne des lichaems. Aschen van dilsaet sijn goet op die spenen vanden eerse, op die swerende manliker royen ende opt gheswil der cullen. Teghen ouergheuen, walghinge ende teghen den hick wt couder saken es goet dilsaet met masticke ghesoden. Het is quaet dick dilsaet gheten, want het verteert sperma. Auicenna m Serapio. Als vrouwen in siedinge van dille sitten, soe helpet teghen pijne der moyer. Dilsaet ghebroken es goet den sweren die draecht oft etter hebben, want het verteert dat etter ende doeghet tvleesch wassen. Auicenna, Serapio, Pandecta.
Bl. c iiij verso
365.
370.
Eppe oft ionffrou merck es apium, welck es heet inden i graet inden tweeden graet, so Avicenna seyt. Maer na Platearius eest heet omtrent den iij ende droege in midden vanden derden graet. Het heeft macht te ontbinden die opblasinghe ende gheswillen, te openen die verstoppinghe ende te saechten die pijne. Eppe es veelderleie als tam die in die houen wast ende wilt dat int wilt wast. Oeck een ander esser dat int water wast. Het saet salmen in medicinen doen, want in hem die meeste macht is. Eppezaet ghenoemt es goet teghen eenen stinkende mont. Oeck es eppe goet teghen verstoppinghe der leuer ende der milten wt couder saken aldus ghemaect: nemet eppen saet iij, hertstong, bornaidze
Bl. c v recto
375.
380.
385.
390.
elcx een half greijn hant, van den wortelen van acorus, van bruseus ende spargus elcx ij dragma, venkelsaet, peercelsaet elcx een dragma. Dees siedt in water dat die helft versoden si ende doer eenen doeck ghedaen versuetet met wit suker ende maecter af eenen dranck den welcken besicht als voer int ix capittel met sine pillen ende versterkende dinghen. Teghen verstoppinge der leueren ende der milten daer op gheleit is goet dees plaester. Neemt sap van eppe, dillezaet, hoemsch wortel. Minget met mey boter tsamen. Teghen den steen, om hem te breken, neemt sap van eppe, milie, steenbreeck, saet van krieken ouer zee. Hier af maket syroep. Teghen wtuallinghe des haers, neempt loeghe daer in ghesoden es eppe ende agherand. Daermede wasschet thoeft. Eppe sterckt ende maeckt een toeneighen der vallender sieckten. Daer om seit Galenus: “Vrouwen die kinder draghen sullent scuwen, want het ontbint die binden daer die vrucht inden lichaem mede ghebonden es, makende in dye vrucht apostonien ende scorftheyden.” Die dye kinder sogen sullen der af wachten op dat tkint die vallende sieckte niet en criiget, noch sot en wort, want het ontbint dye materie ende iaegtse opwaert. Die gangen der kinderen sijn nau. Daer om sijnse bereet die vallende sieckten te crijghen. Eppenwortel ende venkel int sap van grisecom ende van scaerleye ghesoyen, met zuker ghesuet, es goet siroep teghen dye watersucht wt flumen. Oeck teghen dye gheelsucht wt verstopping. Eppe, venkelzaet, peercelzaet, milye in win gesoden es goet
74
teghen die coupisse, doende pissen ende menstrua comen. Sonderlinghe doget pissen als in die siedinge licoutripon wort geden.
Bl. c v verso
395.
400.
Biuoet of arthimesia es een cruyt dat heet ende droge inden derden graet es, soe Platearius seet. Het heyt mater herbarum (dats moeder der cruden) waer af die groen bladeren sijn van meester macht. Biuoet opent seer. Daerom eest goet teghen verstoppinghe der leuer ende der milten wt couder sakeen alstmen met hertstonghe ende met lutter alsen in wijn siedet ende dan met suker suet. Als men daer toe doet luttel bloemen van santorie, so eest goet teghen die gheel vrou wt ghebreck der milten. Dye cruden die daer nae de cleering bliuen salmen op die milte legghen al lau. Dit self es oec goet teghen dye verheffinghe der milten. Om die stonden te doen comen ende den doden lichaem te verdriuen, maect een badt
Bl. c vi recto
405.
410.
415.
van water daer biuoet, laurier bladeren ende reynvaen in ghesoden es. Daer in doetse sitten. Of neempt een sponcie, doutse daer in ende legtse op dye moyer. Biuoet met laurier bladeren in olye van noten oft van oliuen ghesoden, dan daer mede die moyer ghepessariseert, doet die stonden comen. Teghen tenasinonen (dats appetijt van sciten sonder yet te connen doen) die wt conder saken compt, leght griex peck op die colen ende dien asem sal die sieck van onder al den eers ontfaen. Dan warmt biuoet in wijn ende lechten op enen molesteen daer die sieck op sidt, want het es geproeft. Teghen onvruchtbaricheyt wt vochticheyden, pulueriseert biuoet met scafelinghe van yuoren ende herts horen met nootmuscaten ende honich ghemingt. Dit drincket met wijn daer biuoet in ghesoden es (Pandecta et Platearius), want waert onvruchtbaricheyt van droechten, soe soudt scaden. Dit salmen kennen daer bi of si vet is of magher. Daer nae salmense bayen ende met sponcien daer op douwen soet voergheseyt is ende pessariseren. Poyer van biuoet ende van doye netelen es goet teghen apstonien die glandines heeten, die omrent den aers oft die oren comen. Maer eerst salmense opslaen, dan het poyer dair op leggen. Biuoet in huys gheleet ende gheroeckt veriaghet die duuelie ende op den voet geleet als si gestoten is mit smeer gemingt verdrijftse die pijne der voeten van gaen comende.
Bl. c vi verso
420.
425.
¢ Sarafine oft lange hoelwortel oft aristologia longa. Holwortel es tweederley als lang hoelwortel ende ronde hoelwortel dye welcke beyde sijn heet inden eersten graet, droege ij. Sommege segghen dat si heet sijn inden iij, droege inden ij. Lange hoelwortel is afdroghende ende verwermende in sijnre cracht. Daer om eest goet in dye sweeren om daer dat vleesch in te doen wassen. Als dat poyer der langer hoelwortel met poyer van yreos ghemenghet wort, soe heelet dye sweeren. Teghen ghebreck inden azem als asma wt vochticheyt, neemt die ij deel langer hoelwortel, een half greijn deel ganciaen ende lutter poyer van yreos. Maeckter af met afghescuiwt honich een electuarium. Beseghet als ghy wilt. Poyer hyer af in sap van ruten oft munten mit honich ghemenget gheft
75
Bl. d i recto
430.
435.
440.
tseghen fenijnen ende fenijninghe beten. Poyer deser langher hoelwortel bijtet doer vleesch af in wonden ende fistilen als men een wieke maect ende met honich bestrijct, dan dat poyer daer op stroyt so inde fistile stect. Om de doy vrucht ende leuende met vellekin daer de vruecht in leet quijt te worden, sied lange hoelwortel met peper ende mirre. Daer af nempt van buten, siedet in wijn lange hoelwortel, daer douet in ende wt een sponcie ende legse op de moyer. Oeck siedt dese wortel met mirren ende peper in olie. Maecter af pessarium (dats een manier in die moyer als de clisteer in den ers es). Tpoyer deser wortel met de wortel van yreos ende diptamus ende honich te gader ghemingt in een manier van saluen gemaect trect wt dat int lijf, oeck in wonden of in zweren steckt. Teghen de vallende siecte wt groue humoren es goet water gedroncken daer dese wortel in ghesoden es. Oeck eest goet tegen asma wyt gheliken humoren. Hoelwortel die lanck heet ghestoten met huemschwortel, met olien ende zwijnen smeer ghemingt eude op vertrockenen leen (dat sijn gespasmeerde) ghestreken es bouen alle medicine goet. Dese wortel in huus geweckt veriaecht duuelie ende de duuels (Pandecta). Water daer lange hoelwortel in gesoden es gedronken is goet tegent fleersijn in den voet.
Bl. d i verso
445.
450.
Ronde hoelwortel is van der seluer macht als lange hoelwortel in hitten ende droechte. De wortele der ronder is zonderlinge der medicinen nut. Sy heeft macht te ontbinden, te verteren ende wt te driuen. De wortele salmen eer si blomen heeft vergheren. De wortel der ronder hoelwortelen es machtegher dan der langher in te ghenesen, want si subtilieert meer. Daer om in allen is de ronde hoelwortele crachtiger dan de lange. Pandecta seyt: “In wat wonden oft ontsteltheyen willen wi de groue humoren sterckxt subtijl maken, daer es die ronde hoelwortel de best.” Tegen scorftheyt, conficeert dat poyer der ronder hoelwortelen met den sap van partike ende van grisecum, met weynich van aloe, epatici, met leuende calck ende met olie van bayen. Minghet te gader. Poyer der ronder hoelwortelen met honich ghemingt in wonden ghedaen bijt af dat
Bl. d ij recto
455.
460.
465.
doot vleesch, sonderlinge in lopende gaten. Tegen de vallende siecte ende dat fleersijn, neemt ij deelen der ronder hoelwortelen, gebroken beuersijn, een deel leuende soltere ende euforbij elcx een half deel. Minghet te gader met olie van beuersijn ende met was maecter af salue. Dier strijcket wat op den cnocht, te weten achter aent fas van bouen neerwert. Wijn daer dese ronde hoelwortel in gesoden es ende wil nardus met iouffrou merck ende gedroncken doet den vrouwen stonden comen, verdriuende de leuende ende dode vrucht met dat velleken daer si in rust. Pessaria hier af gemaect met honich ende mirre is toet selue goet. Teghen asma is goet wijn ghedroncken daerin gesoyen es ronde hoelwortel, yspe, calissihout. Tpoyer deser wortel niet poyer van aloe ende leuende calck, met honich gemingt es goet tegen cankerechtige sweren in den nose. Ronde hoelwortel es bat genesende pijn die inden ganck der spiriten oft asem compt wt verstoppende humoren dan die langhe. Poyer der ronder hoelwortel met honich is goet tegen corruptie inden mont, aent tant vleesch ende tkinnebacken. Poyer dese met poyer van diptamus ende honich te gader trect den doerne wt, want dese ronde wortel heeft
76
470.
macht af te droghen, te subtileren, te dunnen ende aen te recken, synde in desen sterker, al es die lange in stinckende wonden oft sweeren beter, want si meer afdroget. Serapio, Platearius, Pandecta.
Bl. d ij verso
475.
480.
Wilde nardus of asarum es heet ende droge in den derden. Het opent, het verteert, droget of het verwermet couwe leden, genesende alle pijnen van binnen. Het doet den stonden den vrouwen comen. Het doet pisse die mits groue flumen verhouwen is lossen. Daer om eest goet den watersuchtigen, purgeende hem bij der pissen aldus: nempt asarum, reijn vaen, de wortel van acorx elcx half hant, brusci, spargi, venbelsaet, petercelisaet, mili elckx een half vncie, grisecum half hant, seue blayeren, rosinen elcx een half vncie. Stootse te gader, dan siedse in wijn ende water elcx i pont met witten wijn, eeck i vnche tot dat derden deel versoyen is. Daer nae claret doer eenen doec ende suetet met suker. Desen syroep salmen tsmergens ende tsauens nemen soet voer van ander syropen is geseit. Als dezen syroep al wt es, neem van den clonten der pillen rebarben, van grisecum ende van mesereon deser drierhande pillen
Bl. d iij recto
485.
490.
495.
in latyn coconidinum heet. Mingt tsamen met syrope van grisecon ende maecter af vij of ix pillen. Des ander daechs nemt dijalacca of dijacostum om te stercken. Alle dese sijn goet tegen verstoppinge der leueren, der melten ende teghen dye gheel sucht of gheel vrow wt couder saken. Dits ock goet tegen die artetike, teghen sciatica (dats pijn in de hope) ¢ Asarum reijnt weinich den lichaem so elleborus (Auicenna). Asarum in honich water ghesoyen doeget self. Galienus in den vi der simpelder medecinen int capittel van asarum seyt dat die wortel es te verstaen als men van asarum seit, ende si es van meest macht. Si heeft de selue macht die acorus heeft (Pandecta). Asarum in medicineu der oghen ghedaen subtileert den roec der ogen. Daer om claret ghesiechte. Oec in moft gesoyen, den watersuchtigen gegheuen ende den geelsuchtegen ist goet met hertstongen ende seueblayeren. In wijn gesoyen es goet tegen ou cortzen als quarteijn, want het opent verstoppinge der leuer ende der milten, ghenesende hoer heetheyt. In wijn ghesoyen vermeerdert sperma. Om te purgeren, miter toe kees wey met honich water, Johannes mesue olie. Daer af met laudanum op die knochten achter omtrent den fasse gestreken hebt in die cortzen wt verstoppinge.
Bl. d iij verso
500.
505.
¢ Milde of melde of aterplex is cruyt dat nat maeck inden ij ende vercoelt inden iersten. Het verdwijnt wenich ende is goet teghen heete apstonien als crisipila int beginsel of in dat ende, tegen dwelck alst verherdt ende vercoelt es wilde milt best. Teghen die gheel vrou van verstopping der leueren oft der milten wt heeter sake, siedt milosaet ende eudiuie, herts tongen met water. Dan doeter in suker als voer. Als mild met wermoes ende mercuriael gesoyen wordt, dan morwet den lichaen. Milde met hoemsch wortelen in water ghesoyen, daer af een plaester ghemaect ende op heete apstonien geleit doetse verdwijuen. Mild saet in radijs water met weinich sofferaens gemingt, soberlijck lau een goet deelken ghedroncken al lau, doet walgen en doet niet alleen dat, maer oec doeget
77
510.
cacken. Iae, tsap van mild alleen ij dragma oft iij dragma doet spouwen ende scijten (Serapio). Mild, donderbaert ghestoten met eec is goet op theylich vier geleit. Mild met honich gewreuen op dat fleerzijn inde voet gedaen geneest fleersijn. Die blayers van mild geeten in vlees sop of wermoes verdrijuen pijn der blazen. Met beten ende mercuriael geten doot de scerpe cortzen. Met worm cruyt gemingt verdrijft de wormen. Gheeten is goet tsegen dissinteriam (dats velling der dermen). Milde gestoten met hoemsch
Bl. d iiij recto
515.
520.
525.
woltel op de moyer gheleet saecht de pijn der moyer. Mild rou of gecoekt, daer toe hoemsch wortel, saet van fenigrieck ende lisaet saet met wenich boteren gestoten geneest alle hertheyt. Sap van mild met honich ghemingt is goet tsegen de pijn der nagelen zonder sweren Milder die in de houen wast is couder dan dye int wilde wast. Daer om gestoten met eeck op geleit es goet den apsto van bloye ende in wermoes ghesoijen vued wel den geelsuchtegen ende heter leueren. ¢ Calfsvoet of aaron of aron ofiarcus es heet ende droghe in den iersten graet, Pandecta seet, mer Platearius seit dat heet eude droge es in den derden. Het heeft macht tonbinden, te laxeaen, te dunnen ende af te drogen. Met den sap van calfsvoet, met laudanum eude mirre maect men een pessarium in de moijer om de stonden te doen comen. Een plaester van calfsvoet ende comijn in wijn gesoyen ende gemeijn olye es goet op de opbla[z]ing of opheffinge de oren. Tseghen de spenen is goet calfsvoet alheel dat cruyt ende wolle cruyt in wijn ende water gesoyen, daer in geseten. Oec ist goet tegen ficus (dat zijn swerende hertheijen omtrent den ers). Dat cruyt es oec goet gestoten met out smeer gemingt, heet op geleit tegen cou apsto. Tegen scrofulas (dat zijn maniren van herde builkens oft clieren waren) ende verherde apsto, nemt dat cruyt met squilla ende
Bl. d iiij verso
530.
535.
540.
out beeren smeer. Minghet te gader ende legget daer op. Om dat aensicht schoon te maken ende de huijt te cleren, maeckt cleijn poyer van gedroechder wortel ende van ossepie (dats een been van eenen vische). Minget met cerusen ende rooswater. Daer me waschet aensicht. Dijascorides seit int capittel van aaron: “Die cracht van aaron es int saet, in die blaijers eude in die wortele.” Aron met ossen meest ghemingt gheneest fleersijn in den voet. De wortel van binnen eude van buten ghegeuen neert seer de geswollen leen wt grouen humoren, met wijn steen ende suker van binnen ende met wijn steen ende gemeijn olij van buten. Dat cruyt gheten verdrijft groue taije humoren wt der borst, oft siedet cruyt in lutter water ende honichs ende beseghet om de groue taije vochticheijen oft humoren in de borst ende scorten sijnde wijt te spuwen. Poyer van calfsvet op verrotte liveren ghedaen bijt af dat quaet oueruloedich vleesch. Also heuet in die blaijers ende saijen groote macht, in de wortel alder meeste (Pandecta, Platearius).
Bl. d v recto ¢ Muys oren oft auricula muris oft pilosella verwermet weijnich ende verdroecht sonder bijtinghe. Het droghet oft vaghet sterkelijck af ende treckt tou. Tseghen gheswil aen den eers maect een plaester van mwijs oren, van calfsvoet ende wolle cruyt in wijn
78
545.
550.
ghesoyen. Tsap van muys oren met gouworltel ghemingt gheneest donckerheyt der ooghen. Tsegen der watersucht, het graveel ende tgebreck in de leuer, nempt muys oren, mesereon, grisecon, adiuie. Sietse int water met weynich eeckx, met rosinen, venkelsaet, petercelisaet. Alst gesoyen is, doeghet doer eenen doec. Dan suetet met sukere ende dan besieghet tsmergens ende tsauons. Daer nae nempt vanden hoop der pillen van mesereon ende der pillen van rebarbe elcx een half dragma eude van v sayen die cocognidium heeten het middelste. Minghet tsamen met syropen van grisecom ende maeckt ix pillen. Daer na tenderden
Bl. d v verso
555.
560.
565.
om te conforteeren ende sterken, nempt dyalecca oft electuarinen ducis. Muys oren met der wortel van diptamus ghestooten trect dat inden lichaem sterckt toet hem of wijt als pillen ende dier gelijck. Oec en latet gheen gheswil in de wonde bliuen. Teghen pijn der tanden, neemt sap van muys oren. Daer me stoot onder aue ende doeter af in den noese. Dit sap van muys oren es goet tegen duysteruisse der oogen. Het gheneest oec die ghefenijnde beten. In deu noese ghedaen purgeert die onreynicheyt des hoofts. Met mulsa (dats wijn) ende honich te gader geminghet te drincken ghegheuen heelet wonden ende morwet den lichaem. Tsap van desen met wolle cruyt in wijn ghesoyen es goet teghen dat wtgaen van den ende of erse alst werm es ende men daer in sit. Gedroncken met wijn is goet teghen der vallende siecte. Poyer daer af met gimber poyer gemingt doet niesen. Oec reyniget der hersenen. Dit cruyt met schiterwit ende comijn in wijn gesoyen es goet in colica ende int lanceuel. Tsap hier af met bolus armenus ghemingt es goet tsegen dbloet spouwen. Poyer van muys oren in den noese gedaen es goet tegen omdrayinghe in der ooghen ende reyniget de flumen. Tsap hier af met biuoet water es goet tseghen der opclimminghe oft verworghinge der moijeren.
Bl. d vi recto
570.
575.
Weechbree of plantago of sarnoglossa is cout ende droge inden ij den graet ende is twederhande als meeste ende minste. Si is goet om wonden t drogen ende om te suueren haer vulicheyt als het tsap daer af weijnich gebroken aloe epatici wort gheminghet. Wegbre met eudiui water gesoyen, doer eenen doec gesuuert ende met wit suker ghemingt sterket der leuer dye heet is. Buten salmen de leuer striken of epithimeren met sap van weeghbree der eudiui wat toe gemingt ist. Tsap daer af met sap van donderbaert ende eeck gemingt es goet tegen eenderhande zeer dat heylich vier heet, of wilt vier seggen der zommegen. Tseghen de spenen is goet sap van wegebre met dat poijer der wortelen van calfsvoet ende alt vleesch dat vanden vier verbeert es vercoelet. Het is oec goet tsegen den lichaem met scafeling van dermen ende anderen lichaem. Oec seggen de vrouwen stonde, tsegen dat bloet spouwen ende sweringe der longeren. Neempt sap van wegebree ende saet daer af bolus armenus of root bolus
Bl. d vi verso 580.
ende rort corael poyer. Minghet tsamen ende drincket. De wortel des cruyts met bertran in water ghesoyen es goet teghen den tantsweer als men lau dye tanden daer me wascht, so Serapio ende Pandecta seggen. Dat sap met eeck ghemingt is goet om die swerte
79
585.
590.
plecken int aensicht af te droghene. Ock ist goet tseghen wonden omtrent den nose of den ooghen. Dat sap met lutter driakelen ghemingt, ij vuren voir den corts, is goet tsegen de quartana. Oeck tsap met ou swijnen smeer es heylende versche wonden, met cerusen oec ende lutter eeckx es goet tsegen tvijsten ende stinckende mont. Tseghen heete colerike oft vierachtige apstonien eest oeck goet. Daer om ist goet den bijtachtigen apstonien ende den sweeren der dermen of den fistilen, heylende hoer lien ende genesende oude sweeren. Dat saet, de wortelen ende blayers openen verstoppinge der nieren ende der leueren. Sap van desen voir den aenganck des corts genomen es goet tsegen tercianen ende quarteynen. Oeck eest goet tsegen lopende sweren, tseghen beeten der honden, tseghen de watersucht ende tseghen der teringhe als Pandecta, Platearius, Auicenna segghen.
Bl. d vij recto
595.
600.
Dats saluia agrestis ende is heet ende droghe inden tweden. Diascorides seit dat ambrosiana hetet (een maniere van biuoet die tanacetum heet). Dat self seyt oec Pandecta. Dies goet tegen de ghemeyne iechten, tegen die deelechtige of parciale iecht aldus ghemaect: nempt wilde sauie, herbe paralisis (die heet vanden sommeghen primula veris), schijt cruyt elc i. Nempt santorie die minste dragma. Nempt beuersijn, mostaert saet elcx i vnche, saet van cubeben i dragma. Stootse al. Dan siedtse in wijn ende water elcx i pont tot dat derdendeel versoyen is. Doeghet doer eenen doec. Met luttel gescuympt honichs suetet. Des dranckx neempt tsmerghens ende tsauons al lau telker reysen iiij vncen. Als desen dranck wt es, nempt dese pillen als neempt van den clonten der pillen van euforbio ende der stinckender pillen elcx i half dragma. Mingtse met syrope van sticados ende
Bl. d vij verso
605.
610.
615.
maecter vij. Daer nae om te stercken, nempt van dyacostoreum ende dyamuscum. Teghen de iecht der tongen dickwil gorghelende is dien ghesyden dranck oeck goet. Daer om is hi goet den genen die haer stemme midts popelsien in die tonghe verloren hebben. Tegen de watersucht ende die gheel vrou, siedt wilde sauie met de sayen die doen pissen ende diuretike sijn als venkelsaet, petercelisaet, spargus saet (Auicenna) in die sappen diuretike sijn als venkelsaet, petercelisaet, spargus saet (Auicenna) in de sappen van eppe, van endiue ende hertstonghe. Daer nae nempt dese pillen als vanden clonten der pillen van mesereon, der pillen van grisecum ende der pillen van rebarben elcx i dragma. Mingtse met oximel, squilliticum ende maecter ix. Dan, om sterken, nempt van dyalecca of van dyarodon abbatis. Teghen de lange wormen sied wilde sauie met kerne van persiken. Seghen tenasmonen (eude es een appetijt van schijten sonder doen), siedt wilde sauie met biuoet ende ende wolle cruit in wijn. Daer in setten al werm ende die werme cruyden onder den ers. Wilde sauie met poeder sauie dye inde houen wast ende venkelsaet in wijn ghesoyen drincket tegen emigraneam (dats pijne in deen helft vden hoye). Die siedinghe es oeck goet tegen die pijn der genuen ende der voeten.
80
1. 2.
3.
4.
5.
6. 7.
8.
9.
10.
dietsche (MNW: ‘dietsc’, eerste lemma, 2): Nederlands dye: lees de prologhe (MNW: ‘prologe’): voorrede, inleiding des ouersetters: lees des oversetters (MNW: ‘oversetter’): van de vertaler wt: lees uut (MNW: ‘ute’, I, 6): ‘uit’ vreese (MNW: ‘vrese’, 7): ontzag, eerbied dye: lees die wil (MNW: ‘willen’, 15): moge omvaen (MNW: ‘ommevaen’, 2): omvangen, omvatten. moet (MNW: ‘moeten’, eerste lemma, 2): mag bestaen (MNW: ‘bestaen’, II, 9): aanpakken, verrichten daer…in (MNW: ‘daerinne’): waarin duecht (MNW: ‘doget’, eerste lemma, 1): deugdzaamheid, het goede eere (MNW: ‘ere’, derde lemma, 1a): eer ghescye (MNW: ‘gescien’, eerste lemma, 5): bewezen wordt daer duecht … in ghescye: ‘waarin deugdzaamheid (ligt) en Gods eer bewezen wordt’ menichweruen: lees menichwerven (MNW: ‘menichwerf’): dikwijls ouerdacht: lees overdacht (MNW: ‘overdenken’): nagedacht over proffitelicheyt (MNW: ‘profitelijcheit’): voordeel, nut leet (MNW: ‘liggen’, B, 7a): ligt gehouden sijn (MNW: ‘gehouden’, tweede lemma, 1): gehouden, verplicht zijn diese: lees die se: ‘die ze’ yerst: lees ierst (MNW: ‘eerste’, 4): voor het eerst, als eerste vonden (MNW: ‘vinden’, 9): bedachten, uitvonden hoe seere wij er in gehouden sijn diese ons yerst vonden: ‘hoe zeer wij verschuldigd zijn jegens hen die ze als eerste voor ons bedachten’ danckbarich (MNW: ‘dancbarich’): dankbaar, erkentelijk inplante (MNW: ‘planten’, I, 2): inplantte, ingaf lieue heer ihesus: lees lieve heer Jesus fundament (MNW: ‘fondament’, 1): oorsprong, basis alder goetheit fundament: ‘oorsprong van alle goedheid’ v: lees u cranke (MNW: ‘cranc’, eerste lemma, 1): zieke, zwakke duegdeliker (MNW: ‘dogedelijc’, 1): deugdzame, voortreffelijke giften (MNW: ‘gifte’, 2bβ): geschenken, gaven het: lees hebt versterct (MNW: ‘versterken’, I): versterkt werde (MNW: ‘werde’, derde lemma, 4) waardige, eerbiedwaardige spiegel (MNW: ‘spiegel’, 3): toonbeeld alder duegden spiegel: ‘toonbeeld van alle goedheid’ geduerigen (MNW: ‘gedurich’, 2): voortdurende, duurzame prijs (MNW: ‘prijs’, 3): eer, roem danck (MNW: ‘danc’, 3. Het MNW heeft een fout in de nummering, ik gebruik een aangepaste nummering voor dit lemma): dank, de uitdrukking van iemands dankbaarheid goedertierlijc (MNW: ‘goedertierlijc’): welwillend, vriendelijk quellende (MNW: ‘quellen’, eerste lemma, III, 1a): gekwelde, kwijnende, aan een ziekte lijdende dieners (MNW: ‘dienre’): dienaars
81
11.
12.
13.
14.
15.
16.
17.
18. 19.
20.
vergift (MNW: ‘vergeven’, I, 1): geschonken ontfermhertichtse (MNW: ‘ontfarmhertich’): barmhartigste vermogen (MNW: ‘vermogen’, tweede lemma, 1): macht, kracht, vermogen (sijn vermogen doen: ‘zijn best doen’) minlicheit (MNW: ‘minnelijcheit’, 1): liefderijkheid, christelijke liefde bewezen (MNW: ‘bewisen’, 9): bewezen mistrostigen (MNW: ‘mistroostich’): teneergeslagen, wanhopige minners (MNW: ‘minnere’): zij die beminnen, zowel gezegd van de geestelijke als van de natuurlijke liefde mids (MNW: ‘mids’, II, 2): door middel van heyliger: dit is waarschijnlijk afgeleid van de woorden ‘heil’ en ‘helen’, niet van het woord heilig. heyliger medecinen (MNW: ‘heil’, eerste lemma en MNW: ‘heelen’, eerste lemma, Trans, 1): ‘helende medicijnen’ vij c: lees vii c: ‘700’ iaren: lees jaeren (MNW: ‘jaer’): jaren verloren (MNW: ‘verloren’, A, 3): weg in de zin van ‘verloren, zoek geraakt’ alder werelt (MNW: ‘werelt’, 7 en 12): ‘voor heel de wereld, voor heel de mensheid’ vertroeste (MNW: ‘vertroosten’, I, 1): troostte vruchtbarege (MNW: ‘vruchtbarich’, 3): heilzaam, hier ook in de betekenis ‘nuttig, waar men wat aan heeft’ bi ypocryten (MNW: ‘bi’, I, 3): door Hippocrates geschreven (vgl. Eng. by) verrijsen (MNW: ‘verrisen’, I, B): ontstaan goedertieren (MNW: ‘goedertiere’): edel, welwillend gewoenlijke (MNW: ‘gewoonlike’): gewoonlijke, gebruikelijke gracie (MNW: ‘gracie’, 1): genade, gunst, vooral van God weygeren (MNW: ‘weigeren’): weigeren, ontzeggen mair: lees maer (MNW: ‘maer’, eerste lemma, I, 3): maar beginsel (MNW: ‘beginsel’, 1): begin, aanvang te mijnen beginsel: ‘voor mijn aanvang (van dit werk)’ voirganc (MNW: ‘voreganc’): een voorbeeld, hij die in iets voorgaat middelt (MNW: ‘middelt’, 1): het midden regeerder (MNW: ‘regeerre’): bestuurder, meester eynde (MNW: ‘ende’, tweede lemma, 6): einde priselic (MNW: ‘priselijc’, 1b): prijzenswaardig sluten (MNW: ‘sluten’, 6): slot, einde ionnen (MNW: ‘gejonnen’): gunnen, toestaan ghebeden (MNW: ‘bidden’, 1): verzocht, gevraagd versueck (MNW: ‘versoec’, 2): verzoek cleenlick (MNW: ‘cleine’, eerste lemma, 7): klein, bescheiden ghemeynen (MNW: ‘gemeen’, 2): gemeenschappelijk, algemeen, alledaags, bij de meeste mensen bekend simpel (MNW: ‘simpel’, A, 1): eenvoudig, gewoon, ook enkel. In deze context gaat het over de enkelvoudige medicijnen tegenover de samengestelde (composita). versetten (MNW: ‘oversetten’, 5): vertalen, overbrengen in een andere taal hebs: lees heb es: ‘heb het’ gherne (MNW: ‘gerne’, 1): graag, met ijver consenteren: (MNW: ‘consenteren’): toestemmen (in iets) midts (MNW: ‘mids’, II, 5): vanwege, ten gevolge van
82
21.
22.
23.
24.
26.
27. 28.
29.
30. 31. 32. 33.
34.
35. 36. 37.
misbruycken (MNW: ‘misbruken’, 1): verkeerde gebruiken, niet noodzakelijk misbruiken in de hedendaagse betekenis dier: lees die er wt…rijzen: lees uut…rijzen (MNW: ‘risen’, I, 1): uit voortkomen want (MNW: ‘want’, eerste lemma, I, 2): omdat daer…wt: lees daer…uut (MNW: ‘daerute’, 1): daaruit oec (MNW: ‘ooc’, eerste lemma, 1): ook soe (MNW: ‘so’, I, 12): dus, daarom bestaen (MNW: ‘bestaen’, II, 7a): aangevat ordinerende (MNW: ‘ordineren’, 1): ordenend, rangschikkend voerspraken (MNW: ‘voresprake’, tweede lemma, 3): voorwoord, proloog verstant (MNW: ‘verstant’, 5): betekenis scrijuen: lees scrijven (MNW: ‘schriven’, 1): schrijven dair nae: lees daernae (MNW: ‘daerna’): daarna ruy (MNW: ‘ruut’, eerste lemma, I): ruw, onbeschaafd, onontwikkeld, grof verstant (MNW: ‘verstant’, 3): de zetel van het denkvermogen, hier te interpreteren als ‘het brein’ tafel (MNW: ‘tafele’, 8): tabel, register, lijst nae den ABC voertgaende: ‘volgens het alfabet’, ‘alfabetisch’ bedriechlijcke (MNW: ‘bedriegelijc’): bedrieglijke verscheydenheit (MNW: ‘verscheiden’, tweede lemma, 5): verscheidenheid van noemmene (MNW: ‘name’, eerste lemma, 1): van namen al eest: lees al es het: ‘al is het’ een yegelijker (MNW: ‘iegelijc’): van ieder is dat: ‘is het (zo) dat’ duytsche: lees dietsche (MNW: ‘dietsc’, eerste lemma, 2): Nederlands noeminge (MNW: ‘noeminge’): naam, benaming geuinden: lees gevinden (MNW: ‘gevinden’, 2): vinden, terugvinden partijkelen (MNW: ‘partikele’, 1): onderdelen van een redenering, hier ‘boekdelen’ gedeylt (MNW: ‘delen’, eerste lemma, Bedr., 1a): verdeeld eenderhande (MNW: ‘eenrehande’): van een zeker hoer (MNW: ‘hore’, vijfde lemma): haar bouen: lees boven zijns capittels (MNW: ‘capitel’, 1): van zijn hoofdstuk blayers (MNW: ‘blat’, eerste lemma, 1): bladen van een boek daert (MNW: ‘daer’, II): waar het selen (MNW: ‘sullen’, 2): zullen gronderen (MNW: ‘gronderen’): onderzoeken, doorgronden voir: lees voor diese: lees die se: ‘die ze’ met grooten arbeyt (MNW: ‘arbeit’, 2): ‘met grote inspanning’ bij der hulpen gods (MNW: ‘helpe’, eerste lemma, 1): ‘met de hulp van God’ te sijnder eeren (MNW: ‘ere’, vierde lemma, 1a): ‘te zijner eer’ toet: lees tot het behelp (MNW: ‘behulp’): hulp, bijstand gheender (MNW: ‘gene’, II en MNW: ‘diegene’, a): degene toet behelp der gheender: ‘tot hulp van degene’ gonnen (MNW: ‘gejonnen’): gunnen, toestaan euens kerstens (MNW: ‘evenkerstijn’): medechristen, medemens, naaste salicheyt (MNW: ‘salicheit’, 5): geluk, heil, zieleheil, al wat goed of heilzaam is
83
39. 40.
42.
43.
44.
45. 46.
47.
48. 49. 50.
51.
52.
voor de mens, ook zijn gezondheid soen: lees sone (MNW: ‘sone’, eerste lemma): zoon eyndt (MNW: ‘enden’, II): eindigt des meesters (MNW: ‘meester’, 2): van de geleerde, hier in de betekenis van ‘de schrijver van wetenschappelijke onderwerpen’ daer dit…wt: lees daer dit…uut (MNW: ‘daerute’, 1): ‘waaruit dit’ van woerde te woerde (MNW: ‘wort’, eerste lemma, 1): ‘van woord tot woord, letterlijk, precies’ geseyt (MNW: ‘seggen’, eerste lemma, 2): gezegd want (MNW: ‘want’, eerste lemma, 2): omdat lyen (MNW: ‘liede’, 1): lieden, mensen armoeden (MNW: ‘armoede’, 1): armoede vergheerde (MNW: ‘vergaderen’, I, B, 1): bijeenbrengen, samenbrengen, samenvoegen. Hier verwijst de auteur naar de samengestelde, complexe medicijnen die veel duurder zijn dan de simpele medicijnen. ouermidts: lees overmidts (MNW: ‘overmids’, 4): vanwege costelicheit (MNW: ‘costelijcheit’, 2): kostbaarheid, hoge waarde scouwen (MNW: ‘schuwen’, eerste lemma, II, A, 3): schuwen, mijden vrieden: lees vrienden (MNW: ‘vrient’, eerste lemma, 1): vrienden der ghelijcken (MNW: ‘desgelijc’): dergelijke deruende: lees dervende (MNW: ‘derven’, tweede lemma, 1): ontberend, missend. De schrijver stelde dit boek samen als hulpmiddel voor zijn vrienden die niet beschikten over de grote werken. vergheringhe (MNW: ‘vergaderinge’, A, 1): samenvatting crachten (MNW: ‘cracht’, eerste lemma, 1b): krachten, werkingen, uitwerkingen doechdelijke beede (MNW: ‘dogedelijc’, 1 en MNW ‘bede’, tweede lemma, 2): ‘edel, deugdzaam verzoek’ verhoerende (MNW: ‘verhoren’, I, 2): vernemend houen (MNW: ‘hof, tweede lemma, 1a): tuinen bosschen (MNW: ‘bosch’): bossen beemden (MNW: ‘beemt’): weiden, velden waer wt: lees waer uut (MNW: ‘waerute’): waardoor, door welke beweegredenen hier wt: lees hier uut (MNW: ‘hierute’): hieruit connen (MNW: ‘connen’, 1): kunnen drierhande (MNW: ‘drierhande’): drieërlei werken (MNW: ‘werc’, eerste lemma, 11): lasten gheschyen (MNW: ‘gescien’, eerste lemma, 3bβ): overkomen ghesetten (MNW: ‘setten’, III, 1): verzetten (hem ghesetten teghen: ‘zich verzetten tegen’) want hier wt een verstandich mensche sal connen … hem ghesetten: ‘want hieruit zal een verstandig mens zich kunnen verzetten tegen drieërlei lasten die de mens dagelijks overkomen’ teghent: lees teghen het (MNW: ‘tegen’, 6): met betrekking tot gesunde (MNW: ‘gesonde’, 2): gezondheid, ook de herkregen gezondheid ten tweesten (MNW: ‘tweeste’): ten tweede siecte (MNW: ‘siecte’, 2): ziekte regneert (MNW: ‘regneren’, Ib): heerst, beheerst behulpsel (MNW: ‘behulp’): hulp, bijstand ongesteltenis (MNW: ‘ontsteltheit’): ontsteldheid
84
55.
56.
57.
58.
60.
61. 63.
64.
65.
66. 67. 68.
70. 71.
72.
dats noch recht ghesont (MNW: ‘noch’, tweede lemma en ‘recht’, eerste lemma, 6 en MNW: ‘gesont’, eerste lemma, 2): ‘dat is niet echt gezond’. Hier ontbreekt waarschijnlijk een stuk tekst, er had vermoedelijk moeten staan dats noch siec, noch recht ghesont. Het gaat dus om mensen die niet echt ziek zijn, maar ook niet helemaal gezond. onsteltenisse (MNW: ‘ontsteltheit’): ontsteldheid quijt te worden (MNW: ‘quite’, B, II, 4): ‘kwijt te raken, er van af te komen’ afforismen: zie hoofdstuk 1, p. 9 renen (MNW: ‘redene’, eerste lemma, 4b): redevoeringen besluten (MNW: ‘besluten’, 10): bevatten die veel verstans besluten: ‘die veel wijsheid bevatten’ yemant (MNW: ‘ieman’): iemand luttel (MNW: ‘luttel’, eerste lemma, II): weinig mach (MNW: ‘mogen’, eerste lemma, I, 4b): kan bedriechlick (MNW: ‘bedriegelijc’): bedrieglijk, misleidend sueckt (MNW: ‘soeken’, eerste lemma, 3): zoekt op samen ghesette (MNW: ‘samensetten’): samengestelde gemeyn ende sonderlinghe cracht (MNW: ‘gemene’, eerste lemma, 1 en MNW: ‘sonderlinge’, tweede lemma, 2): ‘gemeenschappelijke en afzonderlijke, specifieke werkingen’ sluytende (MNW: ‘sluten’, 7): besluitend maerken (MNW: ‘merken’, I, 6): begrijpen, verstaan menichfuldicheyt (MNW: ‘menichvoudicheit’, 2): groot aantal confusie (MNW: ‘confusie’): schandelijke, onterende behandeling. Het Nederlandse 'confusie' heeft de aan het Franse confusion ontleende opvatting 'verwarring', het Middelnederlands die van het Latijnse confusio scouwen (MNW: ‘schuwen’, eerste lemma, II, A, 3): schuwen, mijden want (MNW: ‘want’, eerste lemma, 2): omdat hoedere (MNW: ‘hoedere’): opzichter, ook in de huidige betekenis van ‘hoeder, bewaker’ Boecius: lees Boethius arismetriken (MNW: ‘arismetike’): rekenkunst ordinancie (MNW: ‘ordinancie’, 1): rangschikking ghestrijckt (MNW: ‘stricken’, eerste lemma, 1): verbonden de: lees die salmen: lees sal men (MNW: ‘sullen’, 1c’): ‘moet men’ kinnen: lees kennen tracteert (MNW: ‘tracteren’, II, 2): handelt over cameren (MNW: ‘camere’, 3f): ontlasting, bij uitbreiding in de betekenis stoelgang (vooral gewoon in de uitdrukking ter cameren gaen: ‘zijn gevoeg doen’) capitttelen: lees capittelen (MNW: ‘capitel’, 1): hoofdstukken zayen (MNW: ‘saet’, eerste lemma, 1a): zaden gummen (MNW: ‘gomme’): van het Grieks-Latijnse gummi, dat van Oosterse of Egyptische oorsprong is. (Van Dale: ‘gom’, II, 0.1): gom is een vloeibare kleefstof, uit sap van bomen bereid. der ghelijke (MNW: ‘desgelijc’): dergelijke manieren van soute (MNW: ‘maniere’, 4 en MNW: ‘sout’, eerste lemma): soorten zout
85
73.
74.
76.
77.
78. 79. 80. 81. 83. 84.
86. 94. 95.
96.
milien (MNW: ‘milie’): milium, gierst. Waarschijnlijk moet hier staan minen (MNW: ‘mine’, tweede lemma): metalen. Dit sluit beter aan bij de andere stoffen die in dit partikel behandeld worden, namelijk soorten zout en gesteente. ghesteynte (MNW: ‘gesteente’): gesteenten, meestal in de betekenis van edelgesteenten seuenste: lees sevenste (MNW: ‘sevende’, I): zevende dleste: lees dat leste (MNW: ‘leste’): het laatste ghedierten (MNW: ‘gedierte’): dieren van allerlei soorten afcompt (MNW: ‘comen’, eerste lemma, I, B, 3): komen, voortkomen datter afcompt: ‘dat wat er afkomt’. Bij het bereiden van medicijnen werden ook ingrediënten van dierlijke oorsprong gebruikt. sluiten (MNW: ‘sluten’, II, 2): besloten of vervat zijn in desen sal sluiten: ‘hierin ligt vervat’ meneghe (MNW: ‘menige’): de meerderheid die meneghe des boeckx: ‘het grootste deel van dit boek’ vremder scriuing: lees vremder scriving (MNW: ‘vremt’, B, 1 en MNW: ‘schrivinge’): het vreemde schrijven. Hier wordt bedoeld ‘de ongewone schrijfwijzen en afkortingen in de geneeskunde’. biediet (MNW: ‘bediet’, 1a): verklaring medecijns pont (MNW: ‘pont’, tweede lemma, 1): pond, als benaming van een bepaald gewicht. Het teken voor pond is lb, een verkorting van het Latijnse libra. Hier wordt specifiek bedoeld ‘een pond dat gebruikt wordt bij het afwegen van ingrediënten van medicijnen’. Voor de exacte gewichten, zie hoofdstuk 2, p. 18 vncie: lees uncie (MNW: ‘once’): ons, van het Latijnse uncia. loot (MNW: ‘loot’, eerste lemma, 2c): lood, benaming van een bepaald gewicht dragma: benaming van een gewicht vierendeel (MNW: ‘vierendeel’, 1): een vierde deel van iets scrupel (MNW: ‘schrupel’, 1): benaming van een klein gewicht, scrupel hantvol (MNW: ‘hantvolle’): een hand vol quart (MNW: ‘quarte’, eerste lemma): een kwart, een vierde greyn (MNW: ‘grein’, 7): de eerste betekenis was korrel, zaadkorrel, later werd het de benaming van een klein gewicht, een grein. Thans uitsluitend in gebruik bij het medicinaal gewicht, vroeger vooral voor edele metalen gebezigd. gheerste (MNW: ‘gerste’): gerst euen veel: lees even veel alleuen leens (MNW: ‘alleleens’, 1): gelijk, hier ‘evenveel’ absinthium, alsen (MNW: ‘alsene’, eerste lemma): absint of alsem, een bitter kruid. Artemisia absinthium L. (Armand, L., 1977) droeg (MNW: ‘droge’, eerste lemma, 1): droog inden: lees in den: ‘in de’ heuet: lees hevet: ‘heeft het’ amperechtegher (MNW: ‘damper’): bitterzure scerpen (MNW: ‘scharp’, eerste lemma, I, 6): scherpe, veelal met het denkbeeld van onaangenaamheid. Vgl. het Nederlands ‘scherp’, gezegd van geluiden, spijzen, rook, en dergelijke. dats: lees dat es: ‘dat is’ pontiken (MNW: ‘pontijc’): wrange. Dit is afgeleid van het Griekse woord pontos: zee. De letterlijke betekenis is ‘de smaak van zeewater hebbende’ waaruit werd afgeleid ‘scherp of wrang van smaak’. alder bittersten (WNT: ‘aller-’, tweede lemma en MNW: ‘bitter’, 1): allerbitterste
86
97.
98.
99.
100.
101. 102.
103.
104.
105.
int: lees in het ieste (MNW: ‘eerste’, 1): eerst, in het begin vanden: lees van den: ‘van de’ int ieste vanden lenten: ‘in het begin van de lente’ salment: lees sal men het (MNW: ‘sullen’, 1c): ‘moet men het’ vergheren (MNW: ‘vergaderen’, I, B, 1): verzamelen scaye (MNW: ‘schade’, tweede lemma, 1): schaduw, lommer dats: lees dat es: ‘dat is’ lommere (MNW: ‘lomre’): schaduw iaer: lees jaer (MNW: ‘jaer’): een jaar macht (MNW: ‘macht’, eerste lemma, 3): werking machment: lees mach men het (MNW: ‘mogen’, eerste lemma, I, 4a): ‘kan men het’ een iaer in groter macht machment houden: na een jaar bewaring verloor de plant haar heilzame werking. contrari macht (MNW: ‘contrarie’, eerste lemma): ‘tegenstrijdige of tegengestelde werking’ tontsluten: lees het ontsluten (MNW: ‘ontsluten’, 1): het ontsluiten, het openen, een verstopping of belemmering van de spijsvertering doen ophouden, hier meer bepaald ‘de stoelgang bevorderen’ hetten (MNW: ‘hette’, a): hitte, gloed constringeren (MNW: ‘verstrengen’, 1): samenbinden; van het Latijnse constringere stoppen (MNW: ‘stoppen’, I, 7): verstoppen grouer: lees grover (MNW: ‘grof’, eerste lemma, 1): grof, niet fijn; van spijzen: zwaar of machtig, van stoffen: zwaar of dik substantien (MNW: ‘substantie’): datgene waaruit iets bestaat, het bestanddeel ofte: (MNW: ‘ofte’, tweede lemma): dikwijls ghedaenten (MNW: ‘gedaente’): gedaante, uiterlijke vorm ordeele men hem (MNW: ‘ordelen’): ‘oordeelt men het, denkt men dat het’ ment: lees men het nyet (MNW: ‘niet’, eerste lemma, IV): niet, in het geheel niet geuen: lees geven waer om ment nyet en sal geuen: ‘waarom men het niet zal geven’ bereet (MNW: ‘bereiden’, tweede lemma, 1a): klaargemaakt gedigeert (MNW: ‘verteren’, I 1): verteerd; van het Latijnse digerere: ‘verteren, opeten’ asso: lees also (MNW: ‘so’, I, 1): op deze wijze heyten (MNW: ‘hette’, a): hitte, gloed materi (MNW: ‘materie’, 2): de in het lichaam aanwezige oorzaak van een ziekte, meer bepaald in de zin van etter ontbonden (MNW: ‘ontbinden’, 3): losgemaakt, gelaxeerd amperheit (MNW: ‘damper’): bitterzure smaak pontiteyt (MNW: ponticiteit’): scherpheid of wrangheid van smaak te gader (MNW: ‘tegader’): samen gedout (MNW: ‘duwen’, Trans, b): drukken, persen te gader gedout: ‘samengedrukt, samengeperst’ wortse: lees wort se: ‘wordt ze’ neerwert (MNW: ‘nederwaert’, 1): naar beneden, naar omlaag wt gedreuen: lees uut gedreven (MNW: ‘utedriven’, I, 1c): uitgedreven sterckelick (MNW: ‘starkelike’, 5): in sterke mate gheel (MNW: ‘gelu’): geel, als zn. in de betekenis geelzucht, geelziekte
87
106.
107.
108.
109.
110.
110.
112.
113.
veru (MNW: ‘varuwe’, 1): kleur watersncht: lees watersucht (MNW: ‘watersucht’): naam van de ziekte waterzucht, het water sonderlinge (MNW: ‘sonderlinge’, tweede lemma, 5): in het bijzonder, vooral ca: lees capittel (MNW: ‘capitel’, 1): hoofdstuk trac: lees tractaet (MNW: ‘tractaet’, 1): verhandeling vnce: lees unce (MNW: ‘once’): ons smergens (MNW: ‘morgen’, eerste lemma): ’s morgens x dage lanc (MNW: ‘dach’, eerste lemma, 1 en MNW: ‘lanc’, eerste lemma, 1): tien dagen lang versmayelike (MNW: ‘versmadelijc’, 2): verachtelijke machment: lees mach men het: ‘mag men het’ sukers (MNW: ‘suker’): suiker versueten (MNW: ‘versoeten’, I, a1): zoeter maken, veraangenamen gheyten wey (MNW: ‘geit’ en MNW: ‘wey’, tweede lemma) wei van de melk van een geit machmen: lees mach men: ‘mag men’ sieden (MNW: ‘sieden’, I, 1): koken (van een spijs of geneesmiddel) toedoende (MNW: ‘toedoen’, 1): toevoegend alsmen: lees als men rebarben (MNW: ‘rabarber’): rabarber, een geneeskrachtige wortel genoemd naar de rivier Rha of Wolga nauolghende: lees navolghende (MNW: ‘navolgende’): volgende, hierna genoemde syroep (MNW: ‘siroop’): siroop lau (MNW: ‘laeu’, 1): lauw gelaesken (MNW: ‘glas’, 2): glaasje soppekens (MNW: ‘sop’, beide lemma’s): hier zijn twee mogelijkheden: sop (eerste lemma) is een vloeibare spijs en veronderstelt dat de alsem eerst in een vloeistof werd bereid alvorens ze te gebruiken in het voorgeschreven medicijn, sop (tweede lemma) betekent het hoogste of uiterste punt van iets en zou dan verwijzen naar een bepaald deel van de plant De tweede mogelijkheid lijkt mij hier het meest aannemelijk, aangezien het recept verder luidt: “tsamen weynich ghestoten salmense in water…zyden”. santorye (MNW: ‘centaurea’): santorie, centaurum, duizendguldenkruid. Een plant van het geslacht Centaurea L. (Armand, L., 1997) violetten (MNW: ‘violette’): viooltjes. Bloemen van het geslacht Violetta L. (Armand, L., 1977) bernagi (MNW: ‘borage’): naam van een plant, bernagie, ossentong. Een pijstillend middel. Borago officinalis L. (Armand, L., 1997) tamariscus (Van Dale: ‘tamarisk’): altijdgroene boom waarvan de as voor looien en verven wordt gebruikt. repontica (MNW: ‘rabarber’): ook wel rhaponticum (eigenlijk Rha Ponticum, uit Pontus), een andere benaming voor rabarber calissihout (MNW: ‘lacrisse’ en ‘ricolissie’): zoethout (Van Dale: ‘zoethout’, 0.1): de gedroogde wortelstok van een plant, Glycyrrhiza Glabra rosinen (MNW: ‘rosine’, eerste lemma, 2): rozijnen tsamen (MNW: ‘tesamen’): samen salmense: lees sal men se (MNW: ‘sullen’, 1c’): ‘moet men ze’ derdendeel (MNW: ‘derdendeel’): een derde versoden (MNW: ‘versieden’, I, 1): verkookt, door koken verminderd
88
114. 115.
116.
117. 118.
119.
120.
121. 122.
123.
124. 125. 126. 127.
zyden (MNW: ‘sieden’, I, 1): koken mit: lees met salmen: lees sal men (MNW: ‘sullen’, 1c’): ‘moet men’ dyarodon abbatis: de betekenis is onduidelijk, waarschijnlijk een plant afkomstig uit Rhodos (dyarodium: 'de streek van Rhodos', zie MNW: ‘lantscap’, 1) alopiciam (Zakwoordenboek der Geneeskunde: ‘alopecia’): naam van een ziekte, haaruitval, kaalhoofdigheid (letterlijk: vossehuid, naar de gelijkenis met schurft bij de vos) wtuallinghe: lees uutvallinghe (MNW: ‘utevallen’, 1): het uitvallen tineam (Codex Medicus: ‘tinea’): schimmelinfectie van de huid, men onderscheidt verschillende soorten naargelang de plaats waar de infectie zich voordoet, bijvoorbeeld tinea cruris (in de liesstreek) en tinea capitis (aan het hoofd) scorftheyt (MNW: ‘schorftheit’): schurftigheid, schurft rappicheyt (MNW: ‘rappich’): schurftigheid, rappigheid van hoefde: lees van hoofde (MNW: ‘hovet’, 1): van het hoofd, aan het hoofd agherand (MNW: ‘jagerande’, tweede lemma): citroenkruid, een andere benaming voor averoon. Artemisia Abrotanum roems spica (MNW: ‘spike’, tweede lemma): lavendel, Celtische spijk. Valeriana celtica L. (Armand, L., 1997) thoet: lees het hooft (MNW: ‘hovet’, 1): het hoofd doy verwe (MNW: ‘dootverwe’): lijkkleur litteyken (MNW: ‘lijcte(e)kijn’, 1): litteken dooghen: lees de ooghen (MNW: ‘oge’, eerste lemma, 1a): de ogen tsap: lees het sap honich (MNW: ‘honich’): honing gheersten meel (MNW: ‘gerste’ en MNW: ‘mele’): gerstenmeel ghemingt (MNW: ‘mengen’, I, 1): gemengd poier (MNW: ‘poeder’, eerste lemma): poeder wormcruit (MNW: ‘wormcruut’ en WNT: ‘wormkruid’, tweede lemma): wormkruid. Benaming van verschillende planten waarvan de bloeitoppen vroeger tegen wormen gebruikt werden, onder andere van toepassing op verschillende alsemsoorten (Artemisia) en op het boerenwormkruid (Tanacetum vulgare L.). wenich ( MNW: ‘weinich’, 3): een klein beetje tuytinghe in die oren (MNW: ‘tuten’, 2): ‘geruis, gesuis in de oren’ ontfaen (MNW: ‘ontvaen’, A, 3b): tot zich nemen, laten komen in (het één of andere lichaamsdeel) rueck (MNW: ‘roke’, vijfde lemma, 2): reuk der… in: lees daer…in: ‘waarin’ gesoyen (MNW: ‘sieden’, I, 1): gekookt oly (MNW: ‘olie’): olie kernen (MNW: ‘kerne’, eerste lemma): kernen, pitten van een vrucht persekens (MNW: ‘perseke’): perziken item: (MNW: ‘item’) eveneens mage (MNW: ‘mage’, eerste lemma): maag scorsen van citrum (MNW: ‘schorse’, eerste lemma, b): de schillen van de citrusvrucht of citroen pessarium: (Van Dale: ‘pessarium’, 0.1): ringvormig voorbehoedmiddel dat de baarmoedermond afsluit moyer (MNW: ‘moeder’, tweede lemma, 6): baarmoeder clister (MNW: ‘clisterie’): klisteer, een lavement
89
128. 129.
130. 131. 132.
133.
134.
135. 136.
137.
138.
139.
140.
141.
eers (MNW: ‘ers’): aars raep oly (MNW: ‘rape’ en MNW: ‘olie’): raapolie byvoet (MNW: ‘bivoet’): naam van een plant, de bijvoet, het Sint-Janskruid. Artemisia Vulgaris L. (Armand, L., 1977) menstrua (MNW: ‘menstrua’): maandstonden abrotanum, aueroen lees abrotanum, averoen (MNW: ‘aefrui’ en MNW: ‘averone’ en MNW: ‘jagerande’, tweede lemma): averoon, citroenkruid. Artemisia abrotanum L. (Armand, L., 1977) wtuallen: lees uutvallen (MNW: ‘utevallen’, 1): het uitvallen schellinghe (MNW: ‘schelle’, eerste lemma, i): afschilfering des hoets: lees des hoofts: ‘van het hoofd’ daermen: lees daer men: ‘waar men’ ghern (MNW: ‘gerne’): graag strijken (MNW: ‘bestriken’, 2): bestrijken thaer: lees het haer: ‘het haar’ haest (MNW: ‘haest’, tweede lemma): snel wassen (MNW: ‘wassen’, derde lemma, I, 1): groeien, aangroeien, toenemen dyl oly (MNW: ‘dille’, eerste lemma): olie van dille, een welriekende plant. Anethum graveolens L. (Armand, L., 1977) squinati: in de inhoudstafel van Den Herbarius in Dyetsche (Bl. a vi verso) worden als synoniemen kaf, hooi en stro gegeven. Mogelijk wordt hier squinantum bedoeld: kemelshaar. Andropogen schoenantus. (Armand, L., 1977) ontsteltenis (MNW: ‘ontstellen’, I, 1a): ongesteldheid, verstoring, gezegd van de één of andere functie van het menselijk lichaam ysop (Van Dale: ‘hysop’): een lipbloemige heester die rijk is aan etherische olie en als geneesmiddel werd gebruikt. Hyssopus officinalis L. (Armand, L., 1977) penyt suker (MNW: ‘penide’): suiker gekookt in gerstwater, geklaard en afgeschuimd, gekristalliseerd en in staafjesvorm in de handel gebracht meysche boter (MNW: ‘meisc’): meiboter, boter in mei gemaakt vermorwen (MNW: ‘vermorwen’, I, A, 1): week of zacht maken salue: lees salve (MNW: ‘salve’, eerste lemma, 1): ‘zalf’ dialtea: samentrekking van dia en altea (WNT: ‘althea’): een zalf waarvan het actieve bestanddeel heemst is. Althaea officinalis L. (Armand, L., 1977) agaricus: een zwammensoort suueren (MNW: ‘suveren’, I, 2): zuiveren van schadelijke stoffen of vochten, in het bijzonder purgeren dyayris: samentrekking van dia en yris, een geneesmiddel waarvan het actieve bestanddeel de Duitse lis is. Iris germanica L. (Armand, L., 1977) salomonis (MNW: ‘witwortel’ en WNT: ‘salomonszegel’, tweede lemma): de naam van een plant, salomonszegel, van het geslacht Polygonatum gewreuen (MNW: ‘wriven’, 8): met kracht geroerd of gemengd lupinen (MNW: ‘vijcbone’ en WNT: ‘vijg’, eerste lemma, 1): wolfsboon of vijgeboon. Ficus Carica L. minghet: lees ming het (MNW: ‘mengen’, I, 1): ‘meng het’ gallen (MNW: ‘galle’, eerste lemma): benaming van een welriekende plant, mogelijk van het Latijnse galbanum. (WNT: ‘galbanum’, eerste lemma, 3): galanga. Alpina officinarum Hance striket: lees strik het (MNW, ‘striken’, I, 1a): ‘strijk het’ dermen (MNW: ‘darm’): darmen doget tselue: lees doget dat selve: ‘doet hetzelfde’
90
142.
143.
144.
145.
146.
147.
148.
151. 152.
153.
clisteet: lees clisteer (MNW: ‘clisterie’): lavement, darmspoeling, klisteer waer: lees ware (MNW: ‘ware’, elfde lemma): was pessaraum: lees pessarium (Van Dale: ‘pessarium’, 0.1): ringvormig voorbehoedmiddel dat de baarmoedermond afsluit dat velleken daer de vrucht inden lichaem in rust: (MNW: ‘vel’, 3): vel, ook van bepaalde delen van het menselijk lichaam, hier te interpreteren als ‘de placenta’ doy vrucht (MNW: ‘doot’, a en MNW: ‘vrucht’, tweede lemma, 4): ‘dode vrucht, ongeboren kind in de moederschoot’ worpet wt: lees worpt het uut (MNW: ‘utewerpen’, I, A, 2d): ‘werpt het uit’ beslotene moyer (MNW: ‘besluten’, 2 en MNW: ‘moeder’, tweede lemma, 6): ‘afgesloten baarmoeder’ apostonien (MNW: ‘aposteme’): gezwel, zweer, verzwering de: lees die fleumatijck (MNW: ‘fleumatich’): tot fleuma behorende, fluimig (fleuma is de derde complexie) vulua (Zakwoordenboek der Geneeskunde: ‘vulva’): de uitwendige vrouwelijke geslachtsorganen wekinge (MNW: ‘wekinge’): weekheid, zachtheid stonden (MNW: ‘stonde’, 11): maandstonden, menstruatie sauelboen (MNW: ‘savelboom’): zavelboom of zevenboom, benaming van een heester of heesterachtige boom. De wortel van de zavelboom werd in de geneeskunde gebruikt. Juniperus sabina L. (Armand, L., 1977) onser vrouwen wiech stroe (MNW: ‘vrouwenbeddestro’): onzelievevrouwebedstro, een welriekende plant. Andere benamingen zijn kwendel of wilde tijm. Thymus serpillum L. (Armand, L., 1977) welde mageleyn (MNW: ‘mayoleine’): wilde marjolein, naam van een plant met welriekende bladeren. Origanum Vulgare L. (Armand, L., 1977) reynvaen (MNW: ‘reinvane’): reinvaren, benaming van een plant. Andere benamingen zijn zilverschoon, steenvaren en wild wormkruid. Tanacetum vulgare L. (Armand, L., 1977) asare: andere benamingen zijn: wilde nardus, mansoor, hazelwortel. Asarum Europeaum L. (Armand, L., 1977) becca: mogelijk de plant Veronica Beccabunga (WNT: ‘beekbunge’, tweede lemma): beekpunge of waterpunge reeppe (MNW: ‘rape’): raap stoetse tsamen: lees stoot se tesamen: ‘stoot ze, stamp ze tezamen’ doeget: lees doe het die self (MNW: ‘dieselve’): datzelfde vergaen (MNW: ‘vergaen’, I A): verdwijnen, ophouden, ook verminderen hert: lees hart (MNW: ‘hart’, tweede lemma, 3a): lastig, moeilijk resolueren (MNW: ‘resolveren’): oplossen eest datter men toe mingt: lees es het dat er men toe mingt: ‘als men er in vermengt’ houken vanden huse (MNW: ‘hoec’, eerste lemma, 1 en MNW: ‘huus’, eerste lemma): ‘de hoeken van het huis’ gheleet (MNW: ‘leggen’, eerste lemma, A, 2): gelegd fenijnde dieren (MNW: ‘venijn’): giftige dieren, ongedierte daer met: lees daerme: daarmee besprayen (MNW: ‘bespraien’, 1): besproeien, besprenkelen int: lees in het ghesoden (MNW: ‘sieden’ I, 1): gekookt
91
154.
155.
156.
157.
159. 161. 162.
163.
164.
165.
serpicheyt (MNW: ‘sarpicheit’): scherpheid aengaen der corts (MNW: ‘aengaen’, I, 7b en MNW: ‘cortse’): koortsaanvallen mingtse: lees mingt se (MNW: ‘mengen’, I, 1): meng ze polcen (MNW: ‘pols’, eerste lemma, 2): polsen, handgewrichten, hier ook enkelgewrichten eppen (MNW: ‘eppe’): een plant van de familie der schermbloemigen waartoe onder ander de selderij en de peterselie behoren. Nu nog heet de selderij in sommige dialecten eppe en wordt één van de soorten van de peterselie melkeppe genoemd. Apium graveolens L. (Armand, L., 1977) coupis (MNW ‘pisse’): loze aandrang tot waterlozing, ook stringuria of stranguria (Zakwoordenboek der Geneeskunde: ‘strangurie, stranguria’): moeilijke urinelozing, pijnlijke aandrang tot urinelozing, terwijl maar enkele druppels tegelijk afvloeien onder hevige pijn. steen (MNW: ‘steen’, eerste lemma, 6): steen in de blaas omdraynghe (MNW: ‘ommedraeyinge’): draaiing vertigo (Zakwoordenboek der Geneeskunde: ‘vertigo’) duizeligheid, evenwichtsstoornis gepaard gaande met misselijkheid schinsel (MNW: ‘schijnsel’): schijnsel, glans, flikkering schinsel der vlieghen inde ogen: (Zakwoordenboek der Geneeskunde: ‘mouches volantes’): vliegjes zien in het gezichtsveld, het zien van vlekjes voor de ogen. scotomia (Zakwoordenboek der Geneeskunde: ‘scotoom, scotoma’): donkere vlek in het gezichtsveld, hetzij door de patiënt waargenomen (subjectief scotoma) hetzij bij onderzoek door de arts vastgesteld (objectief scotoma) thoet: lees het hooft: ‘het hoofd’ altea, witten hoemsch (MNW: ‘hoemst’): benaming van een geneeskrachtige plant, de heemst. Althaea officinalis L. (Armand, L., 1977) eygentheyt (MNW: ‘eigenheit’, 3): eigenaardigheid, bijzondere aard of kenmerken saechten (MNW: ‘sachten’, I, A, 1): verzachten, zacht of week maken ripen (MNW: ‘ripen’, eerste lemma, II): rijp maken van zweren, gezwellen en dergelijke moru (MNW: ‘morwe’, A, 1): murw, week, zacht verwandelen (MNW: ‘verwandelen’, I, A, 1): veranderen af te droeghen (MNW: ‘drogen’, tweede lemma, Trans.): droog te maken, uit te drogen tsaet: lees het saet: (MNW: ‘saet’, eerste lemma, I, a): het zaad van meester macht sijn: ‘de grootste, meeste kracht hebben’ conpisse: lees coupisse (MNW ‘pisse’): loze aandrang tot waterlozing, ook stringuria of stranguria (Zakwoordenboek der Geneeskunde: ‘strangurie, stranguria’): moeilijke urinelozing, pijnlijke aandrang tot urinelozing, terwijl maar enkele druppels tegelijk afvloeien onder hevige pijn. groue ouervloedicheyt: lees grove overvloedicheyt (MNW: ‘overvloedicheit’, 2): overvloedigheid, hier in de betekenis van overtolligheid in het gebruik van spijs en drank, onmatigheid sciaticam (Zakwoordenboek der Geneeskunde: ‘sciatica’ en ‘ischias’): ischias, heuppijn eeu: lees een ontrent: lees omtrent (MNW: ‘ommetrent’, B, 1): rondom hope (MNW: ‘hope’, derde lemma): heup ten werts (MNW: ‘wert’, vierde lemma): in de richting van, tot wordel: lees wortel
92
166.
167.
168.
169. 170.
171. 172.
173
174. 175.
176.
177.
178. 179.
180. 183. 184.
185.
tantzweer (MNW: ‘tantswere’): tandpijn, kiespijn bertran: naam van een plant, bertram. Anthemis pyrethrum L. (Armand, L., 1977) mastike (MNW: ‘mastic’ en WNT: ‘mastik’): van het Latijnse mastic, welriekende hars van de mastikboom. Pistacia Lentiscus L. morpheam (Zakwoordenboek der Geneeskunde: ‘morphaea’): typische huidvlekken bij lepra swert (MNW: ‘swarte’, eerste lemma, 1): zwart loeck (MNW: ‘looc’, eerste lemma): look, knoflook. Allium sativum L. (Armand, L., 1977) eeck (MNW: ‘eec’): eek, edik, azijn strijckter mede (MNW: ‘bestriken’, 2): bestrijk ermee daensicht: lees dat aensicht (MNW: ‘aensichte’, 3): het aangezicht royet wt: lees royet uut (MNW: ‘uteroden’, 2): verdelgt datselue: lees datselve (MNW: ‘dieselve’): hetzelfde ghefenijnde beten (MNW: ‘gevenijnt’): ‘giftige beten’ steken der bien (MNW: ‘bie’): bijensteken sweeringhe (MNW: ‘sweringe’, eerste lemma, 2): verzwering, abces, gezwel, ook het zweren, de zwelling of het opgezet zijn van een lichaamsdeel blutsinge (MNW: ‘blutse’): kwetsuur zenuen (MNW: ‘senuwe’): zenuwen, pezen, spieren wordel: lees wortel heete apostonien (MNW: ‘aposteme’): warme of gloeiende gezwellen, ook cholerische gezwellen treckinghe der zenuen (MNW: ‘treckinge’, 1): het trekken van de spieren, misschien kramp clieren (MNW: ‘cliere’): klieren of klierachtige gezwellen gheswillen (MNW: ‘geswelle’, 1): gezwellen ooghe schelen (MNW: ‘ogescedel’): oogleden ghandule: lees glandule (MNW: ‘glandich’): een aandoening van de klieren saecht (MNW: ‘sachten’, I, A, 4): verzacht iuncturen (MNW: ‘juncture’): gewrichten fenigrecum (MNW: ‘fenigreec’): bokshoren, een venkelkruid, de Foenicum Graecum lizaet (MNW: ‘lijnsaet’ en WNT: ‘lijnzaad’, tweede lemma): lijnzaad, vlaszaad. Linum Usitatissimum smeer van eenden (MNW: ‘smeer’, 1): eendenvet termentijn (MNW: ‘termentijn’): terpentijn wtreikinge: lees uutreckinge (MNW: ‘uterecken’, 2): uitrekking, het uitrekken van de ledematen, hier misschien een verrekking van de spieren suuert: lees suvert (MNW: ‘suveren’, I, 2): ‘zuivert’ varing: waarschijnlijk wordt hier bloedverlies, menstruatie bedoeld manaer van clisteren: lees manier van clisteren (MNW: ‘maniere’, 4 en MNW: ‘clisterie’): soorten lavementen wtvalling: lees uutvalling (MNW: ‘utevallen’, 1): het uitvallen spuwen (MNW: ‘spuwen’, I, 2): spuwen, spugen, braken vighen (MNW: ‘vige’): vijgen dragagantum (MNW: ‘dragant’ en WNT: ‘dragant’, eerste lemma): dragant, boksdoorn, een plant uit het geslacht Astragalus. bloot spuwen: lees bloet spuwen: (MNW: ‘bloet’, tweede lemma, 1 en MNW: ‘spuwen’, II): bloed spuwen of overgeven barrende pisse (MNW: ‘berrent’): brandende, prikkende urine
93
186.
187. 188.
189. 190. 193. 196. 197.
198. 199. 200. 201. 202.
203.
206.
207.
pleuresis (MNW: ‘pleuresie’) pleuris, zijdewee, een reumatische ziekte in de gewrichten, jicht. Dit is echter moeilijk te rijmen met de uitleg die in Den Herbarius in Dyetsche zelf gegeven wordt, namelijk apostonien in die borst (dats pleuresis). periplemonia (Zakwoordenboek der Geneeskunde: ‘peripneumonie’ en ‘pleuropneumonie’): een longontsteking gepaard met borstvliesontsteking neenpt: lees neempt: ‘neem’ cicorye (MNW: ‘surkereye’): cichorei. Chicorium Intybus L. (gewone cichorei) en Chicoreum endivia L. (wilde cichorei). (Armand, L., 1977) cucureren (MNW: ‘cucumer’): komkommer. Cucumis sativus L. (Armand, L., 1977) couworden (MNW: ‘cauwoerde’): een soort van pompoen, kauwoerde, kalebas, kolokwint of kolokwintkomkommer. Cucurbita pepo L. (Armand, L., 1977) melonen (MNW: ‘meloene’): meloenen. Cucumis Melo L. (Armand, L., 1977) citrullen: hier worden verschillende betekenissen aangegeven: (MNW: ‘citrulle’): pompoen en (WNT: ‘citrul’): watermeloen. Cucurbita citrullus L. (Armand, L., 1977) endiuie: andijvie. Cichorium Endivia L. (Armand, L., 1977) porcelyn (MNW: ‘porceleine’): porselein, een moeskruid. Portulaca oleracea L. (Armand, L., 1977) geuet: lees gevet: ‘geef het’ gheel lelien of acorus (MNW: ‘gelu’ en MNW: ‘lelie’): gele lis. Iris pseudacorus L. (Armand, L., 1977) der leueren: lees der leveren: ‘van de lever’ diuerticiem (Zakwoordenboek der Geneeskunde: ‘diureticum’): urinedrijvend middel maectse: lees maect se: ‘maak ze’ doeter toe: lees doet er toe (MNW: ‘toedoen’, 1): voeg eraan toe bernaidze (MNW: ‘borage’): bernage. Borago officinalis L. (Armand, L., 1977) herts tonge (MNW: ‘hertstonge’): benaming van een plant, ook miltkruid of tongvaren geheten. Asplenium Scolopendrium L. (Armand, L., 1977) breectse: lees breect se: ‘breek ze’ groffelijc (MNW: ‘grof’, eerste lemma, 4a): grof, niet fijn siedtse: lees siedt se: (MNW: ‘sieden’, I, 1) kook ze zuetet: lees suet het (MNW: ‘soeten’, I, 1): verzoet het tsauonts: lees tsavonts (MNW: ‘avont’, 1): ’s avonds lapide lazuli (MNW: ‘lazuur’): van het Latijnse lapis lazuli: naam van een edelsteen, ook azuursteen genoemd vanwege de diepblauwe kleur. De steen werd in zijn gemalen vorm gemengd met melk en als geneesmiddel aangebracht op zweren en abcessen drag: lees dragma maeckter: lees maeckt er: ‘maak er’ dyagalanga: samentrekking van dya en galanga . Een geneesmiddel met galanga als actief bestanddeel (MNW: ‘galigaen’): een welriekende wortel. Alpinia galanga officinalis of Maranta galanga L. dyaboraginatum (MNW: ‘borage’): een geneesmiddel met bernage als actief bestanddeel. Borago officinalis L. (Armand, L., 1977) als: lees alst: ‘als het’ gheel vrou: waarschijnlijk gheel veru: gele kleur of gele gelaatskleur, mogelijk de ziekte geelzucht (zie r. 105) adiuie: lees andivie: andijvie. Chicorium endivia L. (Armand, L., 1977) gecoleert (MNW: ‘coleren’): gezift, gezuiverd van onreine bestanddelen als voer: lees als vore (MNW: ‘vore’, eerste lemma, II, 5): als tevoren
94
208. 209.
210.
211.
212.
213. 216. 217.
219. 220. 221.
222. 224.
227.
229. 230. 232.
albugo (MNW: ‘ogenwit’): een aandoening aan de ogen, witheid van de ogen of witte staar calmijnsteen (MNW: ‘calmijn’): kalmijn-, galmei- of kiezelzink, zinkerts. Kalamijn of zinkerts werd o.a. gedolven in Bleiberg aloe (Van Dale: ‘aloë’): agave, een tropische vetplant epatici (MNW: ‘leverworte’): leverkruid. Marchantia polymorpha L. (Armand, L., 1977) thutie (WNT: ‘tutia’): zinkoxide met danger sien (MNW: ‘dangier’, 1): ‘met geweld koken’, dus niet zachtjes laten sudderen ghecleert (MNW: ‘claren’, I, 2a): gezuiverd met een druppel smaels (MNW: ‘droppel’ en MNW: ‘smaels’): met een druppel tegelijk, druppelsgewijs penne (MNW: ‘penne’, eerste lemma, 1): pen, vogelveer. Het is aannemelijk dat men vloeibare medicijnen die precies moesten worden afgemeten aanbracht met een vogelveer, te vergelijken met het hedendaagse pipet beseghen (MNW: ‘besigen’, 1d): gebruiken, toepassen, in deze context ‘toedienen’ ghegeuen: lees gegeven nemmermeer (MNW: ‘nemmermee’, 1): nooit, nooit meer merizoen (MNW: ‘menisoen’): benaming van een ingewandsziekte, buikloop. roet merizoen: ‘rode loop of diarree’, ook ‘dysenterie’ criget (MNW: ‘crigen’, II): krijgt spasmum (MNW: ‘spasmeren’): krampen leen (MNW: ‘lende’, eerste lemma): lenden, zijden van het lichaam sulker of acetosa (MNW: ‘surkele’): surkel, wilde zuring. Rumex acetosa L. of Rumex acetoselle L. (Armand, L., 1977) crut inden eersten: vermoedelijk moet hier staan nat inden eersten, in tegenstelling tot droeghe inden ij den graet stipticiteyt (MNW: ‘stiptic’): wrangheid zuerechticheyt (MNW: ‘suurachtich’): zuurachtigheid, zurigheid colere (MNW: ‘colera’): cholera, gal, één van de vier lichaamsvochten waardoor volgens de ouden het karakter werd bepaald. De eigenlijke betekenis zou galziekte zijn te hoven gheet (MNW: ‘hof’, tweede lemma, 2): weggaat. Te hove gaen betekent letterlijk 'naar huis gaan' maar kan hier geïnterpreteerd worden als 'vertrekken, weggaan' te prisene (MNW: ‘prisen’, 4): te prijzen, prijzenswaardig excoriacie oft afvillinge (MNW: ‘villinge’, 3): ontvelling, afvelling crupende siecten (MNW: ‘crupen’, 3): ‘sluipende ziekten’ serpigo: mogelijk van het Latijns serpigineus (Zakwoordenboek der Geneeskunde: ‘serpigineus’): voortkruipend, voortvretend (van zweren die aan één zijde genezen, doch aan de andere zijde voortwoekeren) dyer geliken besmettinge des vels (MNW: ‘desgelijc’ en MNW: ‘besmettenesse’ en MNW: ‘vel’, 1): ‘gelijkaardige, dergelijke vlekken op de huid’ bayen (MNW: ‘baye’, eerste lemma): laurierbessen bi dat vier ruerende (MNW: ‘vier’, tweede lemma en MNW: ‘roeren’, III, 1): ‘roerend op het vuur’ conder: lees couder: ‘koude’ geneychtheit (MNW: ‘geneichtheit’): neiging scorpionen (MNW: ‘schorpioen’): schorpioen
95
233. 234. 235. 236. 238. 239.
240. 241. 242. 243. 245.
247.
249. 251.
252.
253. 254.
255. 256.
258.
letten (MNW: ‘letten’, I, 5): hinderen, deren ten zal hem niet letten: ‘niets zal hem hinderen, niets zal hem deren’ pestilentie (MNW: ‘pestilencie’): pest, ook besmettelijke ziekte in het algemeen driakelen (MNW: ‘triakele’): tegengif. Zie hoofdstuk 2, p. 16 vncan: lees uncan (MNW: ‘once’): ons deckt (MNW: ‘decken’, 2): dek toe (met dekens om de patiënt warm te houden) het seker beuonden es (MNW: ‘seker’, eerste lemma, II, 2 en MNW: ‘bevinden’, 4): ‘het is doeltreffend, betrouwbaar bevonden’ spenen (MNW: ‘spene’, 3): aambeien serofulen: lees scrofulen (MNW: ‘scroffele’): gezwellen, in het bijzonder gezwollen lymfeklieren plaester (MNW: ‘plaester’, 1): pleister sul: lees sulker (MNW: ‘surkele’): surkel, wilde zuring. Rumex acetosa L. of Rumex acetoselle L. (Armand, L., 1977) tantsuer (MNW: ‘tantswere’): tandpijn, kiespijn loep der moeyeren (MNW: ‘loep’, eerste lemma, A, 2a): waarschijnlijk wordt hier ‘menstruatie’ bedoeld afscabling (WNT: ‘schabbe’, eerste lemma, 7): afschilfering agrimonia (WNT: ‘agrimonie’, eerste lemma): agrimonie, naam van een plant uit de rozenfamilie, ook leverkruid genoemd. Agrimonia Eupatoria L. (Armand, L., 1977) iecht (MNW: ‘gicht’, tweede lemma): jicht sauie primula (MNW: ‘savie’): salie. Salvia officinalis L. (Armand, L., 1977) beuerscullen oft beuezijn (MNW: ‘beverscul’): de teelbal van de bever die gebruikt werd in medicijnen afgebloemt hoenich: de betekenis is onduidelijk. Een mogelijke verklaring kan zijn ‘gezuiverde honing’ tegenover troebele honing. (MNW: ‘bloemt’): troebel euforbium (WNT: ‘euforbia’): naam van een plant, wolfsmelk (WNT: ‘euforbium’): Gomhars gewonnen uit sommige soorten van het plantengeslacht Euphorbia, met een scherpe nasmaak, vroeger gebruikt in een aantal geneeskundige toepassingen sticados: mollenkruid, een langwerpige droogbloem, Gnaphalium lanceolatum L. of stechas, Lavendula staechas L.(Armand, L., 1977) dyacastorium: samenstelling van dya en castorium (MNW: ‘beverscul’): samenstelling van een geneesmiddel met als actieve bestanddeel de teelbal van de bever lam (MNW: ‘lam’, eerste lemma, 1): zwak, gebrekkig mostaert saet (MNW: ‘mostaertsaet’): mosterdzaad. pionie (MNW: ‘peonie’ en WNT: ‘pioen’, tweede lemma): benaming van een geneeskrachtige plant, de pioen. Paeonia officinalis L. (Armand, L., 1977) soffraen (MNW: ‘saffraen’ en WNT: ‘saffraen’, vierde lemma): saffraan, Crocus Sativus L. serupel: lees scrupel mors (MNW: ‘morsel’, eerste lemma): klein gestoten (morselen: klein stoten, verbrijzelen) met cleynen vier (MNW: ‘cleine’, tweede lemma, A, 1 en MNW: ‘vier’, tweede lemma): ‘op een klein vuurtje’ tuchia: dit is waarschijnlijk een andere lezing voor thutie (WNT: ‘tutia’): zinkoxide. Tuchia wordt immers behandeld in het zesde partikel, in het veertiende capittel, bl. D v verso, bij de zouten, de metalen en de gesteenten. alst: lees als het stiuen (MNW: ‘stiven’, II, 1): stijf worden
96
259.
260.
261. 262. 263. 264.
265.
266. 267. 270. 271.
272. 273.
275. 276. 277.
278. 281.
282. 283. 284.
agri: lees agrimonia (WNT: ‘agrimonie’, eerste lemma): agrimonie, naam van een plant uit de rozenfamilie, ook leverkruid genoemd. Agrimonia Eupatoria L. (Armand, L., 1977) fenigrieck: (MNW: ‘fenigreec’): bokshoren of venkelkruid, de Foenicum Graecum bolus armenicus (dats roye eerde) (WNT: ‘roodaarde’, derde lemma): roodaarde, een mengsel van klei of leem en ijzeroxide, ondermeer gebruikt als bloedstelpend middel. swinen smeer (MNW: ‘swinensmeer’): varkensvet, reuzel beseghet: lees besig het: ‘gebruik het’ wermoes (MNW: ‘warmoes’): een groente, warmoes, moeskruid spinagie (MNW: ‘spinage’): spinazie groen: lees groente antrax (Van Dale: ‘antrax’, 0.1 of 0.2): miltvuur of negenoog (MNW: ‘negenoge’, tweede lemma): benaming van een kwaadaardige zweer serpenten (MNW: ‘serpent’): slangen, adders verwoeder honden (MNW: ‘verwoet’, eerste lemma, 1): ‘dolle honden’ selne: lees selve: ‘zelfde’ loock of alleum (MNW: ‘looc’, eerste lemma): look, knoflook. Allium sativum L. (Armand, L., 1977) de: lees die twerley (MNW: ‘tweerleye’): tweeërlei scordeon (MNW: ‘schordioen’): benaming van één van de geslachten van look. Teucrium scordium L. of Teucrium scorodomia L. (Armand, L., 1977) magt licht verkeren dat venijn wort (MNW: ‘lichte’, eerste lemma, 1a en MNW: ‘verkeren’, I, A, 6): ‘kan het makkelijk veranderen (bederven) zodat het gif wordt’ weruen (MNW: ‘werf’, derde lemma, 1): keer, maal om deser saken wil: ‘omwille van deze zaken, daarom’ al ist: lees al is het houeniers (MNW: ‘hovenare’): tuinmannen stinckende humoren (MNW: ‘stinken’, 2 en MNW: ‘humore’): verrotte, vervuilde humoren droessem (MNW: ‘droese’): het sap dat bij uitpersing van vruchten achterblijft oly vanden liue: lees oly van den line (MNW: ‘lijnolie’ en WNT: ‘lijnzaad’, tweede lemma): lijnolie. Linum usitatissimum luysen (MNW: ‘luus’): luizen neeten : (MNW: ‘neet’, eerste lemma): neten dat daer voer steet (MNW: ‘staen’, I, B, 14): ‘dat wat ermee gelijkgesteld wordt’ dic (MNW: ‘dicwile’): dikwijls hoetsweria (MNW: ‘hovetsweer’): hoofdpijn lazerie (MNW: ‘laserie’, 1): melaatsheid ende dier geliken (MNW: ‘desgelijc’): en dergelijke crancket (MNW: ‘cranken’, II, 2): maakt ziek ouwen hoest (MNW: ‘out’, eerste lemma, 3): dit kan men vertalen als 'aanslepende hoest' vercoutheit (MNW: ‘vercoutheit’, 2): een ziekelijke aandoening van één van de delen van het lichaam door koude veroorzaakt tay humoren (MNW: ‘taey’, 1): taaie, slijmerige humoren fungen (dats comperlolien) (MNW: ‘campernoele’): paddestoelen fungen seitmen fenijn: ‘van paddestoelen zegt men dat ze giftig zijn’ hets: lees het es: ‘het is’
97
286. 287. 288. 289.
292. 294.
295. 296. 297. 298.
299.
300. 302. 303. 304. 306. 307.
rustieren (MNW: ‘rustier’): vagebonden, landlopers de: lees die ouerdach: lees overdach: ‘overdag’ seytmen: lees seyt men: ‘zegt men’ dwater: lees dat water: ‘het water’ eetinghe (MNW: ‘etinge’, 2): het eten, de maaltijd dic (MNW: ‘dic’, derde lemma, 4): dikwijls quaet (MNW: ‘quaet’, eerste lemma, B, 2): slecht, bedorven purgeert (MNW: ‘purgeren’, I, 2): zuivert, geneest flumen (MNW: ‘fleuma’, 2): fluimen, flegma loeck is zeer verdwinende die opblasinghe (MNW: ‘verdwinen’, I, B): ‘look doet de opzwelling zeer afnemen’ windechtichheuyt (MNW: ‘windicheit’): winderigheid, opgezetheid, opgeblazenheid coempt: lees comt: ‘komt’ yreas: Florentijse lis, Iris florentina L. (Armand, L., 1977) krieken van ouerzee of boberellen (dats alkakengi oft…kekengi) (MNW: ‘crieke’, eerste lemma en MNW: ‘oversee’): overzeese krieken, een soort van nachtschade. Jodenkers. Physalis alkakangi L. (Armand, L., 1977) nachtscaye (MNW: ‘nachtschade’): benaming van de plant nachtschade. Solanum nigrum L. (Armand, L., 1977) manieren van bleeskens (MNW: ‘blase’, 1): soorten van blaasjes daer roye vruchten in sijn: ‘waar rode vruchten in zitten’ wijn besien (MNW: ‘wijnbesie’): druiven lupinen (MNW: ‘vijcbone’): wolfsboon of vijgeboon gaten (MNW: ‘gat’, 1): wonden fistilen (MNW: ‘fistele’): benaming van diepe etterwonden, fistelen, zweren waarvan de oorsprong diep gelegen is gouwortel (MNW: ‘goutwortel’): naam van een plant, stinkende gouwe. Ook zwaluwwortel, schelkruid, ogenklaar, affodil en slaaplelie gheten. Chelidonium majus L. (meerdere gouwortel of stinkende gouwe) en Ranunculus ficaria L. (mindere gouwortel of speenkruid) (Armand, L., 1977) roems: lavendel, Celtische spijk, Valeriana celtica L. (Armand, L., 1997) coperroot (MNW: ‘coperroot’): koperroest, ook vitriool dan es sy bij dat heylen (MNW: ‘heelen’, eerste lemma, Trans, 1): ‘dan is zij aan het genezen, dan is de genezing nabij’ stotet ontstucken: lees stoot het ontstucken (MNW: ‘onstucken’): ‘stoot het kapot, aan stukken’ asma: lees astma: (Zakwoordenboek der Geneeskunde: ‘astma’): aamborstigheid, benauwdheid percellen (MNW: ‘petercelle’): peterselie. Petroselinum Crispum (Mill.) A.W. Hill. (Armand, L., 1997) ionffrou mercke (MNW: ‘marke’, tweede lemma en WNT: ‘juffrouwmerk’, eerste lemma): juffrouwmerk, benaming van een plant die ook watereppe of waterpeterselie genoemd wordt. Apium graveolens L. lachtich (MNW: ‘ladic’, eerste lemma): oeverzuring, waterzuring. De naam wordt voor verschillende planten gebruikt. Lactuca sativa L.: tuinsla en Lactuca serriola L.: wilde latuwe. (Armand, L., 1997)
98
308. 313. 314.
315.
316.
319. 323.
324.
325. 326.
327. 328.
steen breeck zaet (MNW: ‘steenbreke’): steenbreekzaad. De naam is aan de plant gegeven omdat zij op verschillende wijzen aangewend werd tegen blaas- en nierstenen. Saxifraga granulata L. (Armand, L., 1997) mily (MNW: ‘milie’): gierst viletten: lees violetten (MNW: ‘violette’): viooltjes drag: lese dragma se: lees scrupel mezeroen: mezeroen wordt in Den Herbarius in Dyetsche, op bl. o iiij verso geïdentificeerd als drankerssaet, cocondrum en coconidium. Het betreft het peperboompje (WNT: ‘peperboom’, vierde lemma, 2), dat in onze gebieden groeit, de Daphne mezereum L (Armand, L., 1997) acetosus: (MNW: ‘surkele’): surkel, wilde zuring. Rumex acetosa L. of Rumex acetoselle L. (Armand, L., 1977) radicibus (MNW: ‘radijs’ en WNT: ‘radijs’, 1): wortel, mogelijk een verlatiniseerde vorm van radicem: radijs. Raphanus sativus L. des anders daeges (MNW: ‘ander’, 3b): ’s anderen daags, de volgende dag electuarium (MNW: ‘electuarie’): een dik, zoet medicijn ducis: de betekenis is onduidelijk. Mogelijk is dit afgeleid van daucis en betreft het de wilde peen. Daucus carota silvestris L. (Armand, L., 1997) dyalacca: samentrekking van dya en lacca. Een geneesmiddel met lacca als actief bestanddeel. Lacca is mogelijk een afleiding van lacarisse (MNW: ‘lacarisse’): zoethout (WNT: ‘zoethout’, derde lemma): zoethout werd gebruikt om urine af te drijven en de borst te zuiveren. Glyzyrrhiza glabra of echinata L. sonderlinghe (MNW: ‘sonderlinge’, tweede lemma, 5): in het bijzonder reyn vaen, athonasia of tanacetum (MNW: ‘reinvane’ en MNW: ‘tente’, derde lemma): reinvaren, ook zilverschoon, steenvaren en wild wormkruid geheten. Tanacetum vulgare L. (Armand, L., 1997) ameos (WNT: ‘ammizaad’): schermbloemige plant van het geslacht Ammi, als specerij en in de geneeskunde gebruikt. daer mentsaet af cn medicijnen besicht: lees daer men het saet af in medicijnen besicht: ‘waarvan men het zaad in medicijnen gebruikt’ ascarides (MNW: ‘made’, eerste lemma): worm, ingewandsworm cucurbita (MNW: ‘cucurbite’): cauwoorde, pompoen. Cucurbita Pepo L. (Armand, L., 1997) ayeren (MNW: ‘adere’, eerste lemma 1): aders mezerayce: Den Herbarius in Dyetsche geeft zelf aan dat het een soort ader betreft, de exacte betekenis is mij onbekend. graueel: lees graveel (MNW: ‘gravele’): graveel, grof zand, steengruis. Als benaming gebruikt voor kleine steentjes in de blaas peerceelzaet (MNW: ‘petercelle’): peterseliezaad. Petroselinum Crispum (Mill.) A.W. Hill. (Armand, L., 1997) spargussaet (MNW: ‘spergel’): zaad van de asperge. Asparagus Officinalis L. (Armand, L., 1997) af ghescuymt (MNW: ‘schumen’, I, 1): het schuim van iets (een vloeistof) afnemen sene bladeren (Van Dale: ‘seneblad’, 0.1): blad van verschillende soorten Cassia, als purgeermiddel gebruikt briseus: de betekenis is niet geheel duidelijk. Mogelijk betreft het hier de muisdoorn (MNW: ‘muisdoorn’, derde lemma): gagel of hulst. Ruscus aculeatus
99
329. 331. 332.
333. 334. 335. 336. 338.
339.
340.
341. 344. 345. 347.
352.
353. 354.
355. 356.
358.
361. 362. 364.
quartaen (MNW: ‘quartane’): derdendaagse koorts pillen die lazuli: lees pillen der lazuli: ‘pillen van lazuur’ dyagridij (dats bereyde scamonee) (MNW: ‘schamoney’ en WNT: ‘scamonia’): de benaming van een geneeskrachtige plant, scamonie, purgeerwinde. Convolvulus scammonia L. metridatum: dit is een soort triakel. Zie hoodstuk 2, p. 17 tsmaels (MNW: ‘smaels’): telkens liniditas: naam van een huidaandoening, mogelijk lentigo (Zakwoordenboek der Geneeskunde: ‘lentigo’): kleine, iets verheven pigmentvlek in de huid of levervlek teruwen meel (MNW: ‘tarwenmele’): tarwemeel laudanum (Van Dale: ‘laudanum’ 0.1): opiumtinctuur, als slaapmiddel of pijstiller yreos: Florentijnse lis, Iris florentina L. (Armand, L., 1997) munten (MNW: ‘mente’, eerste lemma): benaming van een geneeskrachtige plant, munt. Menta niliacca Juss. en Jacq. (Armand, L., 1997) galegaen (MNW: ‘galigaen’): benaming van een welriekende wortel, de Alpinia galanga officinalis of Maranta galanga L. walling: vermoedelijk moet dit zijn walginge (MNW: ‘walginge’, 1): ‘braakneiging’ omkeringhe der maghen (MNW: ‘ommekeringe’): oprisping van maaggassen dille of anethum (MNW: ‘dille’, eerste lemma): een welriekende plant, dille. het Anethum graveolens L. (Armand, L., 1997) inden: lees enden: ‘en de’ inden: lees enden: ‘en de’ dracht (MNW: ‘dracht’, 11): etter aschen (MNW: ‘assce’): as oelsaet (MNW: ‘oelsaet’): oelzaad, heulzaad, papaverzaad. Er zijn verschillende soorten, waaronder de Pavaver rhoeras L. (de klaproos) en de Pavaver somniferum L. (de slaapbol). (Armand, L., 1997) te weyke (MNW: ‘weken’, I): te week yspe (Van Dale: ‘hysop’): een lipbloemige heester die rijk is aan etherische olie en als geneesmiddel werd gebruikt. Hyssopus officinalis L. (Armand, L., 1997) indracht (MNW: ‘indracht’): schadelijk supenen (MNW: ‘supe’): soep, brij, pap vleessop (MNW: ‘vleeschsop’): vleesnat, soep, jus of bouillon pappen (MNW: ‘pap’): vloeibare spijzen, eten dat men niet hoeft te kauwen wt vervultheyden der spisen (MNW: ‘vervultheit’, eerste lemma, 1 en MNW: ‘spise’, eerste lemma, 1): ‘door volheid ten gevolge van veel eten’ gheconfect (MNW: ‘conficeren’): bereid, in de zin van ‘het gereed maken of bereiden van geneesmiddelen, ook het mengen van verschillende kruiden en stoffen tot één artsenij’ spenen vanden eerse (MNW: ‘spene’, 3 en MNW: ‘ers’): ‘aambeien op de aars’ manliker royen (MNW: ‘roede’, 6): roede, penis, het mannelijk geslachtsdeel gheswil der cullen (MNW: ‘cul’): ‘gezwel der teelballen’ siedinge (MNW: ‘siedinge’): het kooksel draecht (MNW: ‘dracht’, 11): etter eppe oft ionffrou merck es apium (MNW: ‘eppe’): een plant van de familie der schermbloemigen waartoe onder ander de selderij en de peterselie behoren. Nu nog heet de selderij in sommige dialecten eppe en wordt één van de soorten van de peterselie melkeppe genoemd. Apium graveolens L. (Armand, L., 1977) inden i graet inden tweeden graet: lees in den i graet en den tweeden graet: ‘in de eerste en de tweede graad’
100
386. 372. 376. 381. 382. 383.
385. 386. 387.
388.
390. 392.
394.
396. 399. 400. 403. 405.
406.
408. 409.
esser lees es er: ‘is er’ bornaidze (MNW: ‘borage’): naam van een plant: bernagie, ossentong. Een pijstillend middel. Borago officinalis L. (Armand, L., 1997) besicht (MNW: ‘besigen’, 1d): gebruik loeghe (MNW: ‘loge’, eerste lemma): loog, een zeker bijtend of zuiverend vocht toeneighen (MNW: ‘toeneigen’, I, 2): een neiging hebben tot iets vrouwen die kinder dragen (MNW: ‘dragen’, tweede lemma, I, 1cβ): ‘zwangere vrouwen’ (kint dragen: ‘zwanger zijn’) soghen: (MNW: ‘sogen’, eerste lemma, 1): zogen, borstvoeding geven sullen der af wachten (MNW: ‘wachten’, II, 2): zullen het nalaten tkint: lees het kint: ‘het kind’ criiget: lees crijget: ‘krijgt’ iaegtse: lees jaegt se: ‘jaagt ze’ gangen (WNT: ‘gang’, derde lemma, III, 3): in de physiologie: nauwe weg of buis, eng kanaal in het lichaam, waardoor vloeibare of meer vaste stoffen worden afgevoerd nau (MNW: ‘nauwe’, eerste lemma, 1): nauw, eng bereet (MNW: ‘bereit’, eerste lemma, 3): geneigd grisecom (MNW: ‘grisecom’): benaming van een geneeskrachtige plant, aardrook of duivenkervel. Fumaria officinalis L. (Armand, L., 1997) scaerleye (MNW: ‘scharleye’): scharlei, wilde salie, ook muskadelsalie geheten omdat het aan de wijn een muskaatsmaak geeft. Salvia Romana win: lees wijn licoutripon: de betekenis is onduidelijk, mogelijk is dit een verbastering van licorisse (MNW: ‘lacrisse’): zoethout (Van Dale: ‘zoethout’, 0.1): de gedroogde wortelstok van een plant. Glycyrrhiza Glabra geden: lees gedaen: ‘gedaan’ mater herbarum (MNW: ‘mater’, tweede lemma, 3 en WNT: ‘mater’, tweede lemma, b): moederkruid, een plant die gebruikt werd om ongesteldheden van de baarmoeder te genezen. Matricaria parthenium L. (Armand, L., 1997) couder sakeen: lees couder saken: (MNW: ‘sake’, eerste lemma, 3): ‘koude, gevatte kou’ cleering (MNW: ‘claren’, I, 2) het klaren, de zuivering verheffinghe (MNW: ‘verheffinge’, eerste lemma, I, 1): verhoging sponcie (MNW: ‘sponge’, eerste lemma): spons doutse: lees dout se (MNW: ‘duwen’, Trans, b): duw ze ghepessariseert: ingebracht als een pessarium (Van Dale: ‘pessarium’, 0.1): ringvormig voorbehoedmiddel dat de baarmoedermond afsluit tenasinonen: (Codex Medicus: ‘tenesmus’): pijnlijke, krampachtige aandrang tot en lozing van ontlasting of urine. Den Herbarius in Dyetsche geeft zelf aan dat het in dit geval aandrang tot ontlasting betreft: tenasinonen (dats appetijt van sciten sonder yet te connen doen). appetijt (MNW: ‘appetijt’): trek, lust sciten (MNW: ‘schiten’): zich ontlasten appetijt van sciten: ‘drang om zich te ontlasten’ conder saken: lees couder saken: ‘koude’ griex peck (MNW: ‘griecsc’ en MNW: ‘pec’): Griekse teer colen (MNW: ‘cole’, tweede lemma): kolen, een kolenvuur lechten (MNW: ‘leggen’, eerste lemma, I, 1): leg hem pulueriseert: lees pulveriseert (MNW: ‘pulveren’): verpulver
101
410.
411. 412.
413. 414. 415. 417.
419. 429. 427.
429. 430. 431. 432. 435. 439. 440.
441.
442. 446. 447. 450. 451. 452.
scafelinghe (MNW: ‘schaefsel’): schaafsel, afschraapsel yuoren: lees ivoren (MNW: ‘ivore’): ivoor herts horen (MNW: ‘hertshorn’): hoorn van een hert. Ook als benaming van een stof die in de apotheek voorhanden is. nootmuscaten (MNW: ‘muscaet’): muskaatnoot, pit van de vrucht van de muskaatboom of de myristica moschata waert: lees waer het: ‘was het’ droechten (MNW: ‘droochte’): droogte soe soudt scaden: lees soe sou het scaden (MNW: ‘schaden’, eerste lemma, a): ‘dan zou het schaden’ bayen (MNW: ‘baden’): baden of doen baden doye netelen: lees dove netelen (MNW: ‘netel’, tweede lemma): dovenetels glandines (MNW: ‘glandich’): een aandoening van de klieren omrent: lees omtrent duuelie: lees duvelie (MNW: ‘duvelie’, 1 en 2): duivelachtigheid, de invloed van de duivel mit: lees met die pijne … van gaen comende: ‘de pijn die ontstaat door het stappen’ sarafine oft lange hoelwortel oft aristologia longa (MNW: ‘hoolwortel’): holwortel. Aristologia longa L. (Armand, L., 1997) lutter (MNW: ‘lutter’, tweede lemma): een beetje, weinig afghescuiwt: lees afgheschuimt ruten (MNW: ‘rute’, eerste lemma): benaming van een geneeskrachtige plant: ruit, wijnruit. Ruta graveolens L. (Armand, L., 1997) mit: lees met gheft: lees ghef het: ‘geef het’ wieke (MNW: ‘wieke’, tweede lemma, 1): wiek, tampon, pluksel voor een wonde. stroyt (MNW: ‘strooyen’, eerste lemma, I, 1): strooit vruecht: lees vrucht (MNW: ‘vrucht’, tweede lemma, 4): ongeboren kind in de moederschoot mirre (MNW: ‘mirre’): soort van gomhars diptamus (MNW: ‘diptane’): andere vorm voor diptan of dictam: citroenkruid. Dictamnus albus L. (Armand, L., 1997) huemschwortel (MNW: ‘hoemst’): de wortel van heemst, een geneeskrachtige plant. Althaea officinalis L. (Armand, L., 1997) eude: lees ende: ‘en’ vertrockenen leen (MNW: ‘trecken’, III, A, 2): zenuwachtig bewegende leden (vgl. Nederlands ‘stuiptrekken’) gespasmeerde (MNW: ‘spasmeren’): kramp- of stuipachtige aandoeningen hebbende geweckt (MNW: ‘wecken’, B): opgewekt, geprikkeld veriaecht: lees verjaecht: ‘verjaagt’ duuels (MNW: ‘duvelsc’): duivels fleersijn (MNW: ‘fledercijn’): reumatische ziekte in de gewrichten: jicht of podagra salmen eer si blomen heeft vergheren: ‘moet men verzamelen voor ze bloemen heeft’ subtilieert (MNW: ‘subtileren’): verfijnt conficeert (MNW: ‘conficeren’): bereid, meng partike (MNW: ‘pardike’): partijke, wilde kattestaart (WNT: ‘kattenstaart’, eerste lemma, 1): naam van verschillende planten, ondermeer partijk. Lythrum salicaria L. leuende calck (MNW: ‘levende’, II, 1β en MNW: ‘calc’): ongebluste (watervrije)
102
kalk
103
455. 456.
457.
458. 461. 462. 463. 464. 466. 467. 471. 473. 474. 475.
476. 481. 482.
483.
484. 485. 486.
490.
492. 494.
bayen (MNW: ‘baye’, eerste lemma): laurierbessen soltere: dit moet waarschijnlijk zijn solfere (MNW: ‘sulfer’): zwavel euforbij (WNT: ‘euforbia’): naam van een plant, wolfsmelk (WNT: ‘euforbium’): Gomhars gewonnen uit sommige soorten euphorbia, met een scherpe nasmaak, vroeger gebruikt in een aantal geneeskundige toepassingen cnocht (MNW: ‘cnocke’): wervel, gewricht fas (MNW: ‘vas’, tweede lemma): nek, nekspier van bouen neerwert (MNW: ‘nederwaert’, 1): van boven naar onder wil nardus (MNW: ‘narde’): wilde nardus, asare. Asarum Europeaum L. (Armand, L., 1977) is toet selue goet: lees is tot het selve goet: ‘is voor hetzelfde goed’ niet: lees met cankerechtige (MNW: ‘cankere’): kankerachtige nose (MNW: ‘nose’, tweede lemma’): neus bat (MNW: ‘bet’, derde lemma, II, 1): beter ganck der spiriten (MNW: ‘spireren’): ‘de luchtpijp’ corruptie inden mont (WNT ‘corruptie’, 1c): ‘mondinfectie’ tkinnebacken: lees het kinnebacken (MNW: ‘kinnebacke’): de onderkaak doerne (MNW: ‘dorn’, 1): doorn, stekel wilde nardus of asarum (MNW: ‘narde’): wilde nardus, asare. Asarum Europeaum L. (Armand, L., 1977) verhouwen (MNW: ‘verhouden’, I, 2): belemmerd purgeende: lees purgerende (MNW: ‘purgeren’, 2): zuiverend, purgerend acorx: lees acorus: gele lis (zie r. 190) brusci: de betekenis is niet geheel duidelijk. Mogelijk betreft het hier de muisdoorn (MNW: ‘muisdoorn’, derde lemma): gagel of hulst. Ruscus aculeatus venbelsaet: lees venkelsaet: venkelzaad. Foeniculum vulgare Mill. (Armand, L., 1977) seue blayeren: lees sene blayeren (Van Dale: ‘seneblad’, 0.1): blad van verschillende soorten Cassia, als purgeermiddel gebruikt mesereon: lees meseroen: peperboompje (WNT: ‘peperboom’, vierde lemma, 2), de Daphne mezereum L (Armand, L., 1997) coconidium: ook cocognidium of conidium. Van het Latijnse coccum gnidium: coccum betekent bes en gnidium betekent Daphne. Coconidium zou dan de daphnebes zijn (The Journal of the American Society of Anesthesiologists, volume 93, juli 2000). In Den Herbarius in Dyetsche, op bl. o iiij verso wordt coconidium vermeld in het hoofdstuk over mezeroen of Daphne mezereum L. dijacostum: een geneesmiddel met als actief bestanddeel costum (MNW: ‘coste’, derde lemma): wilde marjolein of majoraan (WNT: ‘marjolein’): Origanum majorana. melten (MNW: ‘milte’): milt artetike (MNW: ‘arthritike’): jicht elleborus (MNW: ‘ebruen’): nieskruid. Helleborus niger L. (elleborus niger of zwart nieskruid) en Veratrum album L. (elleborus albus of witte nieswortel). (Armand, L., 1977) roec der ogen: lees doec der ogen (MNW: ‘doec’, 5): een oogziekte waarbij een soort vlies over het oog ligt moft: lees most (MNW: ‘most’, tweede lemma): gistende jonge wijn quarteijn (MNW: ‘quartane’): derdendaagse koorts miter toe: lees mingter toe: ‘meng er bij’
104
495. 496. 497. 498.
500. 502. 504. 505. 506. 507.
510. 511. 513. 515. 517. 518. 519. 520. 522. 523. 525. 526. 528. 530. 531. 531.
kees wey (MNW: ‘case’, eerste lemma en MNW: ‘wey’, tweede lemma): kaas van wei gemaakt Johannes mesue olie: een genezende olie, vermoedelijk zo genoemd naar Mesue, de uitvinder van het recept. Zie hoofdstuk 2, p. 20 hebt: lees helpt milde of melde of aterplex (MNW: ‘melde’, tweede lemma): melde. Atriplex hortensis L. (Armand, L., 1977) crispila: lees erispila (Zakwoordenboek der Geneeskunde: ‘erysipelas’): wondroos of belroos, een acute besmettelijke huidziekte door infectie van een wondje met streptokokken milosaet (MNW: ‘meloene’): meloenzaad. Cucumis melo L. (Armand, L., 1977) mercuriael (Van Dale: ‘mercurialiën’): met kwik samengestelde geneesmiddelen soberlijck (MNW: ‘soberlike’, 1): matig walgen (MNW: ‘walgen’, I, 1): spuwen of braken iae: lees ja spouwen (MNW: ‘spuwen’, I, 2): spuwen donderbaert (MNW: ‘donderbaert’): huislook. Er zijn verschillende soorten: Sempervivum tectorum L. (meerdere donderbaert of huislook) en Sedem album L. of Sedem acre L. (mindere donderbaert of schatkruid of geelbloemige muurpeper). (Armand, L., 1977) theylich vier (MNW: ‘heilich’, 3b): roos, belroos, de Sint Antoniusplaag (Ignis Sacer) scerpe cortzen (MNW: ‘scharp’, eerste lemma, 8 en MNW: ‘cortse’): ‘hevige koorts’ dissinteriam (Zakwoordenboek der geneeskunde: ‘dysenterie’): bloeddiarree woltel: lees wortel nagele (MNW: ‘nagel’, 5): benaming van een oogziekte, een soort vlies op het oog (ungula) apsto: lees apostonien (MNW: ‘aposteme’): gezwellen, zweren vued: lees voedt calfsvoet of aaron of aron ofiarcus (MNW: ‘calfsvoet’): kalfsvoet, aronskelk. Arum maculatum L. of Arum vulgare Lam. (Armand, L., 1977) mer: lees maer tonbinden: lees te ontbinden laxeaen: lees laxeren comijn (MNW: ‘comijn’): komijn, een specerij. Laserpitium siler L. (Armand, L., 1977) gemeijn olie (MNW: ‘gemeen’, 3): ‘gewone olie’ de: lees der: ‘van de’ ficus (MNW: ‘vige’, 2): fijt, een ziekelijke uitwas of een gezwel apsto: lees apostonien (MNW: ‘aposteme’): gezwellen, zweren squilla (WNT: ‘scilla’, eerste lemma): zee-ui, een geneeskrachtige plant. Scilla maritima L. (Armand, L., 1977) huijt: lees huut (MNW: ‘huut’, eerste lemma): huid gedroechder (MNW: ‘drogen’, tweede lemma): gedroogde ossepie: in Den Herbarius in Dyetsche wordt vermeld dat het een been van een vis is. De exacte betekenis is mij niet duidelijk. cerusen (MNW: ‘seruus’): spaans wit of loodwit (MNW: ‘lootwit’): een verfstof, een verbinding van loodoxide met koolzuur en water. (WNT: ‘ceruis’): een zalf of een poeder met bloedstelpende kracht, oorspronkelijk uit koolzuur loodoxyde, later uit het niet giftige zinkoxyde bereid.
105
533. 534. 535. 536. 538. 539. 541. 542. 543.
544.
545. 546.
548. 552.
553. 554. 550.
551. 552. 553. 561. 562. 563. 564. 566.
ossen meest (MNW: ‘osse’ en MNW: ‘meste’): ossenmest neert (MNW: ‘neren’, eerste lemma, I, 1): voedt wijnsteen (MNW: ‘wijnsteen’): wijnsteen, wijnsteenzuur, ook de zoutkorsten aan de wanden van wijnvaten gheten (MNW: ‘eten’, eerste lemma): gegeten scorten: lees storten (MNW: ‘strote’, eerste lemma): keel wijt: lees uut oueruloedich: lees overvloedich (MNW: ‘overvloedich’, 1): overtollig muys oren oft auricula muris oft pilosella: naam van een plant, muisoor. Hieracium pilosella L. (Armand, L., 1977) vaghet … af (MNW: ‘afvagen’, 2 en MNW: ‘vagen’, 2a): roeit uit, zuivert treckt tou (MNW: ‘toetrecken’, 4): trekt dicht mwijs oren: lees muys oren: muisoor. Hieracium pilosella L. (Armand, L., 1977) wolle cruyt (MNW: ‘wollecruut’): wolkruid (WNT: ‘wolkruid’, tweede lemma): een plant van het geslacht Verbascum gouwotltel: lees gouwortel (MNW: ‘goutwortel’): naam van een plant, stinkende gouwe. Ook zwaluwwortel, schelkruid, ogenklaar, affodil en slaaplelie gheten. Chelidonium majus L. (meerdere gouwortel of stinkende gouwe) en Ranunculus ficaria L. (mindere gouwortel of speenkruid). (Armand, L., 1977) donckerheyt (MNW: ‘donkerheit’, 1): duisternis tgebreck in de leuer: lees het gebreck in de lever (MNW: ‘gebrec’ B, 6a): ‘leverkwaal’ mesereon: lees meseroen: peperboompje (WNT: ‘peperboom’, vierde lemma, 2), de Daphne mezereum L (Armand, L., 1997) adiuie: lees andivie: andijvie. Cichorium Endivia L. (Armand, L., 1977) besieghet: lees besig het (MNW: ‘besigen’, 1d): gebruik het conforteeren (MNW: ‘conforteren’, 1): versterken dyalecca: lees dyalacca: samentrekking van dya en lacca. Een geneesmiddel met lacca als actief bestanddeel. Lacca is mogelijk een afleiding van lacarisse (MNW: ‘lacarisse’): zoethout (WNT: ‘zoethout’, derde lemma): zoethout werd gebruikt om urine af te drijven en de borst te zuiveren. Glyzyrrhiza glabra of echinata L. trect dat inden lichaem sterckt tot hem: hier moet vermoedelijk staan trect dat inden lichaem steckt toet hem: ‘trekt datgene dat in het lichaam steekt tot zich’ oec en latet gheen: ‘ook laat het geen’ onder aue: lees onderave (MNW: ‘onderhave’): aardveil of hondsdraf. Glechoma hederacea L. (Armand, L., 1977) noese: lees nose (MNW: ‘nose’, tweede lemma): neus duysteruisse: lees duysternisse (MNW: ‘duusternesse’): duisternis deu: lees den mulsa (MNW: ‘mede’, tweede lemma): mede, een drank uit honing en water door gisting bereid gimber (MNW: ‘gingebare’): gember schiterwit: mogelijk een verbastering van schytcruut (MNW: ‘schytcruut’): schijtkruid, een purgeermiddel. Euphorbia lathyrus L. (Armand, L., 1977) colica (Zakwoordenboek der Geneeskunde: ‘koliek’): koliek, buikkramp lanceuel (MNW: ‘lancevel’): ziekte of pijn in de onderbuik of de ingewanden dbloet: lees dat bloet: ‘het bloed’ opclimminghe (MNW: ‘opclemmen’, 2): opstijgen verworghinge (MNW: ‘verworgen’, I, 2): verstikking
106
567.
568. 571. 572. 573. 575.
576. 579. 583. 585. 586. 587. 589. 590. 591. 593.
594. 595. 596. 598. 600. 604.
605. 606. 612.
617. 618.
weechbree of plantago of sarnaglossa (MNW: ‘wegebrede’): weegbree. Plantago maior L. (meeste of grote weegbree) en Plantago laneolata L. (minste of smalle weegbree). (Armand, L., 1977) t: lees te epithimeren: behandelen met een epithema (Van Dale: ‘epithema’): een papkompres der: lees daer heylich vier…, of wilt vier (MNW: ‘wilt’, eerste lemma, 3c): belroos (zie ook r. 507: theylich vier) alt: lees al het dat vanden vier verbeert es (MNW: ‘verbernen’ III, 1): ‘dat door het vuur verbrand is’ seggen: lees tsegen: ‘tegen’ rort: lees roet: ‘rood’ corael poyer (MNW: ‘corael’, tweede lemma’): koraalpoeder ij vuren: lees ii uren: twee uur tvijsten: lees het vijsten (MNW: ‘vijsten’): het laten van winden, flatulentie heete colerike (MNW: ‘colera’): hete cholera of gal vierachtige apstonien (MNW: ‘vuurachtich’ en MNW: ‘aposteme’): vurige, gloeiende gezwellen heylende hoer lien (MNW: ‘lende’, eerste lemma): ‘haar lenden genezend’ den aenganck der corts (MNW: ‘aenganc’, 2): ‘het begin van de koorts’ tercianen (MNW: ‘terceine’): anderdaagse koorts teringhe (MNW: ‘teringe’, 5): tering, uitterende ziekte dats saluia agrestis...: hier is vermoedelijk een deel van de tekst weggevallen, aangezien meteen een gegeven wordt. Zie voetnoot 113 p. 62 saluia agrestis (WNT: ‘savie’, 2b): benaming voor het leverkruid. Eupatoria cannabinum L. ambrosiana (MNW: ‘leverbloeme’): leverbloem ghemeyne iechten (MNW: ‘gemeen’, 3): algemene jicht deelechtige of parciale (MNW: ‘deelachtich’): gedeeltelijke herbe paralisis (die heet vanden sommeghen primula veris): (WNT: ‘primula-veris’): sleutelbloem, een geneeskrachtige plant. Primula veris L. cubeben (MNW: ‘cubebe’): een indische pepersoort telker reysen (MNW: ‘reise’, 3): elke keer dyamuscum: een middel met als actief bestanddeel muscum (WNT: ‘muscus’, 3): naam van een of meerdere planten, waaronder de muscusplant (Malva moschata) en het muscuskruid, tevens de Vlaamse volksnaam voor witte munt (Mentha rotundifolia). dickwil (MNW: ‘dicwile’): dikwijls popelsie (MNW: ‘popelsie’): beroerte oximel (WNT: ‘oximel’): een geneesmiddel bereid uit honing en azijn. Hs. 80 Ms. Med 3 (kassel) vermeldt een recept van oximel (zie www.dbnl.org/tekst/_med002medi01/_med002medi01_0088.htm) squilliticum (WNT: ‘scilla’, eerste lemma): zee-ui, een geneeskrachtige plant. Scilla maritima L. (Armand, L., 1977) emigraneam: de betekenis is onduidelijk. Volgens Den Herbarius in Dyetsche is het pijn in de ene helft van de heup, waarschijnlijk een soort jicht. vden: lees van den hoye: lees hope (MNW: ‘hope’, derde lemma): heup genuen: lees zenuen (MNW: ‘senuwe’): zenuwen, pezen, spieren
107
Nawoord Wanneer men denkt aan de Middeleeuwen, en meer bepaald aan de literaire productie van die periode, dan heeft men steeds de hoofse literatuur voor ogen. De rijke schat aan artes-literatuur wordt steeds weer schromelijk over het hoofd gezien. Nochtans zijn er in de Middeleeuwen tal van wetenschappelijke werken geschreven. En ook al is het leeuwendeel van de middeleeuwse leerstellingen reeds lang achterhaald en lijkt de wetenschappelijke kennis naïef en onbeholpen, wanneer men deze werken in hun tijdsgeest plaatst, vindt men toch een bron van informatie. Niet alleen vinden we daar de grond waar onze hedendaagse kennis op gebouwd is, maar ook wanneer we de zuiver wetenschappelijke materie buiten beschouwing laten, is de artes-literatuur het ontdekken waard. Het is immers niet alleen fascinerend, wanneer men een werk als Den Herbarius in Dyetsche bestudeert, om te ontdekken hoeveel de middeleeuwse mens – hoe beperkt zijn kennis van de geneeskunde ook was – toch wist over ziekten en remedies, het geeft ons ook een interessante inzage in ons hedendaagse taalgebruik. Het is mij bij het opzoekingswerk voor deze studie vooral opgevallen hoeveel woorden en uitdrukkingen uit het Middelnederlands nog voortleven in de vele dialecten die onze taal rijk is. Dat alleen al is reden genoeg om verder op verkenning te gaan in de artes-literatuur in het algemeen en Den Herbarius in Dyetsche in het bijzonder.
108
BIBLIOGRAFIE Den herbarius in dyetsche (Antwerp, ca. 1500) / Fascimile with an introduction by L. J. Vandewiele. Uitgeverij De Backer, Gent, 1974
Algera, M., Mens en medicijn: geschiedenis van het geneesmiddel door de eeuwen heen. 558 pp. Uitgeverij Meulenhoff, Amsterdam, 2000 Appelboom, T., en Bluard, Ch., Geneeskunde van magie tot wetenschap. 222 pp. Mercatorfonds, Antwerpen, 1997 Armand, L., Geschiedenis van de plantkunde: de plantkennis in dienst van farmacie en landbouw. 689 pp. Story-Scientia, Gent, 1977 Baumann, E.D., Drie opstellen over volksgeneeskunde. 47 pp. : Uitgeverij Eigen Volk, Scheveningen, 1934. Bosman-Jelgersma, H. A., Poeders, pillen en patiënten: apothekers en hun zorg voor de gezondheid door de eeuwen heen. 179 pp. Uitgeverij Sijthoff, Amsterdam, 1983 Braekman W.L., Middelnederlandse geneeskundige recepten. Een bijdrage tot de geschiedenis van de vakliteratuur in de Nederlanden. 492 pp. Gent : Koninklijke Vlaamse academie voor taal- en letterkunde, 1970. De Backer, C., Farmacie te Gent in de late middeleeuwen: apothekers en receptuur. 263 pp. Uitgeverij Verloren, Hilversum, 1990 De Cleene, M., Lejeune, M-C., Compendium van rituele planten in Europa. 1341 pp. Gent, Stichting Mens en Kultuur, 1999 De Cock, A., Volksgeneeskunde in Vlaanderen. 367 pp. Uitgeverij Interbook international, Schiedam, 1976 De Reu, M., Reynaert, J., Middeleeuwse kennis op schrift: wetenschappelijke teksten in het Latijn en in de volkstaal van de zesde tot de zestiende eeuw. 49 pp. Universiteitsbibliotheek, Gent, 2000 Elaut, L., Het medisch denken in de Oudheid, de Middeleeuwen en de Renaissance. 309 pp. Uitgeversmij NV Standaard-Boekhandel, Antwerpen – Amsterdam, 1952 Elvader, J.A., Heelmeesters en kwakzalvers door de eeuwen heen. Hoogtepunten uit de geneeskunst periode 600 voor Christus tot de 17e eeuw. 115 pp. Stichting Geneeskundige Geschiedenis, Noordwijk Huizenga, E., Een nuttelike practijke van cirurgien: geneeskunde en astrologie in het Middelnederlandse hs. Wenen,Österreichische Nationalbibliothek, 2818. Uitgeverij Verloren, Hilversum, 2004
109
Huizenga, E., Bitterzoete balsem: geneeskunde, chirurgie en farmacie in de late Middeleeuwen. 62 pp. Uitgeverij Verloren, Hilversum, 2004 Huizenga, E., Tussen autoriteit en empirie: de Middelnederlandse chirurgieën in de veertiende en vijftiende eeuw en hun maatschappelijke context. 635 pp. Uitgeverij Verloren, Hilversum, 2003 Huizenga, E., Lie, O. S. H., Veltman, L. M., Een wereld van kennis: bloemlezing uit de Middelnederlandse artesliteratuur. 237 pp. Uitgeverij Verloren, Hilversum, 2002 Jetter, D., Geschiedenis van de geneeskunde. 538 pp. Uitgeverij het Spectrum, Utrecht Lewis, P. en Margotta, R., Ontwikkeling van de geneeskunde. 192 pp. Standaard Uitgeverij, Antwerpen, 1996 Lie, O. S. H., Reynaert, J., Artes in context: opstellen over het handschriftelijk milieu van Middelnederlandse artesteksten. 167 pp. Uitgeverij Verloren, Hilversum, 2004. Lie O. S. H., Vrouwengeheimen: geneeskunst en beeldvorming in de Middelnederlandse artesliteratuur. 39 pp. Uitgeverij De Buitenkant, Amsterdam, 1999 Lyons, A, Patrucelli, J., Geschiedenis van de geneeskunde. 615 pp. Standaard uitgeverij, Antwerpen, 1981 Miller, J., Van lijf en leden: een historische kijk op de medische kennis van ons lichaam. 350 pp. Uitgeverij Elsevier, Amsterdam, 1980 Nuland, S.B., Artsen. 565 pp. Uitgeverij Anthos, Amsterdam, 1997 Pleij, H., Reynaert, J., e.a. Geschreven en gedrukt: boekproductie van handschrift naar druk in de overgang van Middeleeuwen naar moderne tijd. 241 pp. Uitgeverij Academia press, Gent, 2004 Sondervorst, F.A., Geschiedenis van de geneeskunde in België. 316 pp. Uitgeverij Elsevier, Brussel, 1981 Vandenbussche, L., Ziekten en remedies in de volksgeneeskunde. 232 pp. Uitgeverij Vandenbussche, Menen, 1973. Vandewiele, L. J., Den herbarius in dyetsche en de verwantschap met Herbarius Latinus en Herbarius in Latino cum Figuris. Overdruk uit Biologische Jaarboek 33, pp. 420-514 Uitgeverij De Sikkel, 1965 Vandewiele, L.J., Geschiedenis van de farmacie in België. 379 pp. Uitgeverij Orion, Beveren, 1981 Van Dijk, L., Volksgeneeskunst in Nederland en Vlaanderen. 224 pp. Uitgeverij AnkhHermes, Deventer, 1981
110
Van Haver, J., Volksgeneeskunde. 111 pp. Uitgeverij Coolen, Brussel, 1981.
Woordenboeken en naslagwerken
CD-ROM Middelnederlands, Den Haag : SDU, 1998 Codex Medicus, samengesteld onder hoofdred. van Eyskens, E., Feenstra, L., Meinders, A.E., Vandenbroucke, J.P., Uitgeverij Elsevier-Koninklijke PBNA, Arnhem, 1996 Van Dale handwoordenboek van hedendaags Nederlands, Sterkenburg, P.G.J. Van, Uitgeverij Van Daele Lexicografie, Utrecht/Antwerpen, 1996 Zakwoordenboek der geneeskunde, Coëlho, M.B. Jochems, A.A.F. Joosten, F.W.M.G. e.a, Uitgeverij Elsevier gezondheidszorg, Doetinchem, 2006 Het Woordenboek der Nederlandse Taal online op www.gtb.inl.be , mede door de Nederlandse Taalunie en het Instituut voor Nederlandse Lexicologie mogelijk gemaakt
111
112