DEEL C - VERANTWOORDING
4.
RUIMTELIJK ORDENINGSBELEID
4.1 Rijksbeleid In de Nota Ruimte15 wordt het nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2020, waarbij de periode 2020-2030 geldt als doorkijk naar de lange termijn. Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat in Nederland beschikbaar is. Meer specifiek richt het kabinet zich hierbij op vier doelen: x versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland; x bevordering van krachtige steden en vitaal platteland; x borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden; x borging van de veiligheid.
De Randstad Holland is het grootste nationaal stedelijk netwerk in Nederland. Het stedelijk netwerk valt samen met belangrijke onderdelen van de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur en speelt daarmee een grote rol in de realisering van de doelen van de Nota Ruimte. De Noordvleugel, de Zuidvleugel en de regio Utrecht (provincie
15
De Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal hebben ingestemd met de nota op respectievelijk 17 mei 2005 en 17 januari 2006. Met de bekendmaking op 27 februari 2006 is de Nota Ruimte formeel in werking getreden.
Hoofdstuk 4
99
Utrecht en Gooi– en Vechtstreek) vormen, samen met het Groene Hart, de ’Randstad Holland’. Doelstelling van het rijk is om de internationale concurrentiepositie van de Randstad Holland als geheel te versterken. Versterking van de economie, vergroting van de kracht en dynamiek van de steden en ontwikkeling van de bijzondere kwaliteiten en de vitaliteit van het Groene Hart, dragen daaraan bij. Borging van de veiligheid tegen hoogwater is van essentieel belang. Het rijk wil ruimte scheppen om de grote ruimtevraag voor onder meer wonen en werken zodanig te accommoderen dat dit aan deze doelen optimaal bijdraagt. Deze nota bevat de ruimtelijke bijdrage van het rijk, in beleidsmatige zin, om de kansen en knelpunten te kunnen benutten, respectievelijk deze op te heffen.
Verstedelijking in de Zuidvleugel In de Zuidvleugel kan met herstructuring, revitalisering en transformatie van bestaande verouderde stedelijke gebieden een belangrijk deel van de ruimtevraag naar wonen en werken in de periode 2010-2030 worden opgelost. De Zuidvleugel staat voor een aanzienlijke herstructurerings– en revitaliseringopgave van bedrijventerreinen. Daarnaast is er sprake van een grote ruimtebehoefte voor bedrijvigheid in het algemeen. De decentrale overheden in Zuidvleugel streven ernaar om in de periode 2010–2020 60.000 tot 80.000 woningen toe te voegen aan het bestaand bebouwd gebied van de verschillende steden in de regio.
100
Deel C - Verantwoording
Driehoek Rotterdam–Zoetermeer–Gouda (RZG) / Zuidplaspolder De mogelijkheid van verstedelijking in de Zuidplaspolder wordt binnen het grote geheel van opgaven in de driehoek Rotterdam–Zoetermeer–Gouda nader uitgewerkt door de provincie Zuid–Holland. Uit onderzoek van het rijk blijkt dat de locatie qua woningbouwkosten en opbrengsten niet zo’n gunstige verhouding heeft. Deze verhouding van kosten en baten komt gunstiger te liggen als in de planvorming de betrokken partijen erin slagen om de woningbouw te concentreren op locaties met een goede grondslag, mede in relatie tot de wateropgave in deze diep gelegen polders. Hieraan in bij de uitwerking rekening gehouden. Zo zal een deel van de woningbouwopgave langs linten en lanen gerealiseerd worden en is een scan gedaan naar de grondslag waarop keuzes voor woningbouwlocaties mede zijn bepaald. Het gebied is relatief goed te ontsluiten. In het gebied liggen qua woningbouw vooral kansen om tegemoet te komen aan de vraag naar groene woonmilieus. Belangrijk is ook dat de Zuidplaspolder voldoende mogelijkheden behoudt voor de ontwikkeling van bedrijven en van het landbouwontwikkelingsgebied voor de glastuinbouw. De grens van het Groene Hart wordt aangepast om bij de Zuidplaspolder in de provincie Zuid–Holland verstedelijking mogelijk te maken. Specifieke voorwaarden die het rijk stelt aan de integrale ontwikkeling van de Zuidplaspolder zijn: evenwicht tussen woningbouw en bedrijvigheid, optimale afstemming van de verstedelijking op de water-, bodem- en groenopgave van het gebied en behoud van voldoende mogelijkheden voor ontwikkeling van het landbouwontwikkelingsgebied voor de glastuinbouw. Landbouwontwikkelingsgebieden glastuinbouw In het ruimtelijk beleid is bijzondere aandacht voor de herstructurering van bestaande verouderde glastuinbouwgebieden. Om deze herstructurering mogelijk te maken is onder meer verplaatsing van bedrijven nodig vanuit de bestaande gebieden. Hiertoe heeft het rijk tien landbouwontwikkelingsgebieden (LOG’s) aangewezen: Zuidplaspolder, Berlikum, Emmen, Grootslag, Californië/Siberië (L), Luttelgeest, Bergerden, IJsselmuiden, Moerdijkse Hoek en Terneuzen. Deze gebieden staan indicatief op PKB-kaart 1 (zie hieronder).
Hoofdstuk 4
101
In deze gebieden is ruimte voor nieuwvestiging en uitbreiding. Van provincies en gemeenten wordt verwacht dat zij de tien gebieden opnemen in hun ruimtelijke plannen. Mocht er een specifieke regionale behoefte zijn aan ruimte voor de glastuinbouw, die redelijkerwijs niet kan worden geaccommodeerd in één van deze tien gebieden, dan kunnen provincies, bij voorkeur in onderling overleg, aanvullend ook andere gebieden voor dit doel aanwijzen. De ontwikkeling van dergelijke regionale glastuinbouwgebieden moet tevens worden gekoppeld aan een regionale herstructureringsopgave. Bundeling van verspreid liggend glas kan onderdeel van deze opgave vormen. In het Streekplan en het ISP zijn deze landbouwontwikkelingsgebieden opgenomen. Uitvoeringsacties nationale ruimtelijke hoofdstructuur - Bedrijventerreinen Het rijk streeft naar een duurzame economische groei door onder andere herstructurering van bestaande bedrijventerreinen en ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen. Het rijk richt zich met voorrang op de grote en complexe bedrijventerreinen, de zogenaamde ‘topprojecten’. In het kader van de nota Ruimte gaat het vooral om de Hoeksche Waard, de Tweede Maasvlakte, Zuidplaspolder en de Moerdijkse Hoek (welke tevens een pilot voor gebiedsgerichte PPS wordt). De gemeenten hebben het voortouw bij de herstructurering en ontwikkeling van bedrijventerreinen, het rijk stimuleert.
102
Deel C - Verantwoording
4.2 Provinciaal beleid Streekplan Zuid-Holland Oost, tweede partiële herziening Zuidplas16 Met deze tweede partiële herziening van het streekplan Zuid-Holland Oost van 2003 geeft het provinciebestuur van Zuid-Holland haar visie op de ruimtelijke ontwikkeling van het plangebied Zuidplas. De herziening is in overleg met de bestuurlijke en maatschappelijke partners ontwikkeld. Dit heeft vooral plaatsgevonden in het planvormingsproces van het Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas (ISP) dat tegelijk met dit streekplan is opgesteld. Raamwerk en bodem Uitgangspunt voor het ontwerpproces voor de Zuidplas is het verschil in bodemgesteldheid en het raamwerk van linten, lanen en tochten van het oorspronkelijke ontginningspatroon. Vanuit de bodemopbouw zijn drie deelgebieden onderscheiden: het noordelijk kleigebied, het middengebied met een overgangsbodem van (katte)klei en veen, doorsneden door kreekruggen en het zuidelijke veengebied met een bodem bestaande uit restveen. Het raamwerk van lanen, linten en tochten vormt reeds van oudsher de ruimtelijke structuur en identiteit waarbinnen de ruimtelijke opgaven voor het plangebied een plaats moeten vinden. Deze haaks op elkaar staande elementen op zich vormen de beelddragers van de Zuidplaspolder. Door deze elementen worden de locaties omsloten die voor de nieuwe functies ontwikkeld moeten worden (ook wel omschreven als velden). De linten, lanen en tochten vormen een raamwerk waarbinnen vele opties open blijven voor toekomstig gebruik, terwijl (voorlopige) voortzetting van bestaand grondgebruik mogelijk blijft. In het onderstaande volgt een korte beschrijving van de hier genoemde elementen. Infrastructuur Ten behoeve van het onderbrengen van de nieuwe functies in de Zuidplas is verbetering van het regionale wegennet noodzakelijk. Dit betekent onder andere de aanleg van nieuwe verbindingen zoals: - N219 / De reeds in het streekplan 2003 voorziene aanleg van de omleiding Zevenhuizen (N219) en de nieuwe aansluiting van die weg op de A12. - N456 / Verplaatsing van de aansluiting N456 op A20. Op dit regionale wegennet worden het bestaande gebiedsontsluitende net en de te ontwikkelen gebiedsontsluitende wegenstructuur van lanen aangesloten (Beijerincklaan en Zuidelijke Dwarsweg). Ook de nieuwe parallelle wegen van de linten zijn voor de ontsluiting van de velden van belang. Met dit netwerk zijn alle velden binnen de rasterstructuur van het plangebied te ontsluiten op het moment dat dat nodig is. 16
Streekplan Zuid-Holland Oost, tweede partiële herziening Zuidplas. Provinciale staten van ZuidHolland, 24 mei 2006.
Hoofdstuk 4
103
De ontsluiting door openbaar vervoer is een belangrijke drager van de verstedelijkingsmogelijkheden. Een ontwikkeling van woningbouwlocaties in het Centraal Middengebied in grotere dichtheden is pas mogelijk nadat een hoogwaardig openbaarvervoer-(HOV)-systeem tot stand is gekomen. Verstedelijking Een uitgangspunt van de ISV voor de transformatie van de Zuidplas is dat er in de Zuidvleugel tussen de (sub)centra Zoetermeer, Gouda en Rotterdam-Alexander geen behoefte is aan een nieuwe regionale kern. Zeker in de periode tot 2020 worden ontwikkelingen georiënteerd op de bestaande kernen. De nieuwe locaties voor wonen en werken zijn gerelateerd aan de ontwikkeling van het regionale- en gebiedsontsluitende wegennet die ertoe dienen om het plangebied als onderdeel van de netwerkstad te realiseren. De nieuw te ontwikkelen woonmilieus dragen bij aan de vitaliteit van de Zuidvleugel. Zij moeten daarom een duidelijk eigen gezicht krijgen in aanvulling op bestaande woonmilieus. Vooral het kreekruggebied leent zich voor bijzondere woonmilieus zoals zeer waterrijk wonen in een landschap, veel individuele vrijheid enzovoort. Daarnaast moeten er woonmilieus gerealiseerd worden die doorstroming van bevolking uit de Zuidvleugel op gang brengen, zodat intensivering van het stedelijk gebied in de grote steden mogelijk wordt gemaakt. Dit gebeurt onder andere in dorpsuitbreidingen. In het plangebied Zuidplas Noord gaat het om de locaties ten oosten en ten zuiden van Moerkapelle. De Zuidplaspolder wordt niet alleen een belangrijk woongebied maar ook een belangrijk werkgebied. Door zijn centrale ligging in de Randstad is het gebied een aantrekkelijke vestigingplaats voor adviesdiensten, groothandel en distributie die de Randstad als afzetgebied hebben. Deze kwaliteiten moeten optimaal benut worden om de economische structuur op zowel regionaal als op Zuidvleugel- en Randstadniveau te versterken. Om al deze potenties te benutten wordt in de Zuidplaspolder ruimte geboden. Voor bedrijvigheid deels om de grote tekorten aan ruimte in Rijnmond op te vangen; gedeeltelijk ook voor autonome groei van (regionale) bedrijven in de Zuidplaspolder in de transporten distributiesector. In het plangebied Zuidplas noord is een aan de noordzijde van de A12 een bedrijventerrein geprojecteerd voor de opvang van deze bedrijven. De Zuidplaspolder is ook gunstig gelegen voor de glastuinbouwsector. Voor glastuinbouw gaat het om verdere uitbouw van de sector in het geheel van het ZuidHollandse glastuinbouwcomplex; deels voor reconstructie van het glascomplex in het Westland, deels voor autonome groei en opvang van uit de polder te hervestigen bedrijven. In Zuidplas Noord is een opgave gelegd voor de ontwikkeling van 280 ha glastuinbouw. Deels gaat het hierbij om nieuwvestiging (200 ha) en deels om verplaatsingen binnen de Zuidplas (80 ha).
104
Deel C - Verantwoording
In overeenstemming met het beleid voor de rest van het streekplangebied van het streekplan Zuid-Holland Oost wordt het te verstedelijken gebied begrensd door een bebouwingscontour. In deze herziening worden de contouren getrokken om de op de verbeelding aangegeven functies stads- en dorpsgebied en glastuinbouwbedrijvenlandschap. De functie glastuinbouw is in de herziening, gezien de gewenste sterke verwevenheid met bedrijvigheid in dit gebied, extra binnen de contour geplaatst. Voor de gemeenten geeft dit op bestemmingsplanniveau meer schuifruimte mits een en ander uiteraard voldoet aan de eisen ten aanzien van duurzaamheid. Zo biedt dit bestemmingsplan bijvoorbeeld binnen de bestemming glastuinbouwbedrijvenlandschap tevens de ruimte voor uit de kernen te plaatsen lokale bedrijven. In het bestemmingsplan is het robuuste groenblauwe raamwerk zodanig bestemd dat deze de rode en grijze functies scheidt en zo een planologische bijdrage levert aan het beperken van het ruimtebeslag door verstedelijking. Het provinciale ruimtelijk beleid, zoals hierboven op hoofdlijnen beschreven, is in het bestemmingsplan neergelegd in zeven structurerende elementen. 1. Ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied Zuidplas dienen plaats te vinden binnen de door de linten, lanen en tochten bepaalde structuur zoals weergegeven op de verbeelding. 2. In het groenblauwe raamwerk wordt prioriteit gegeven aan het handhaven en versterken van gebiedsspecifieke functies en van natuur- en landschapswaarden, met waar mogelijk ontwikkeling van recreatief medegebruik. Cultuurhistorisch waardevolle elementen als verkavelings- en ontginningspatronen worden bovendien zoveel mogelijk beschermd. 3. Binnen natuurgebieden zijn met uitzondering van het saneren van gebiedsvreemde en/of ongewenste functies slechts in uitzonderingsgevallen ingrepen mogelijk; namelijk ingrepen in het kader van de ontwikkeling van natuurwaarden. 4. De bereikbaarheid van het plangebied wordt verbeterd door efficiënte benutting van de infrastructuur, beheersing van verkeersstromen en aanleg van nieuwe verbindingen. Tevens dient er een hoogwaardig regionaal openbaarvervoernetwerk tot stand te worden gebracht. De ruimtelijke mogelijkheden om de bestaande nationale infrastructuur te verbeteren (waaronder verbreding) worden opengehouden. 5. De samenhang tussen infrastructuur en het stedelijk netwerk van de Zuidvleugel is uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen. Arbeids- en/of bezoekersintensieve bedrijvigheid en vermaaks- en recreatiecentra dienen binnen de bebouwingscontouren primair te worden gesitueerd op de daarvoor geëigende vestigingslocaties die goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer. Transporten/of transportgenererende bedrijven dienen binnen de bebouwingscontouren primair gesitueerd te worden op vestigingslocaties langs belangrijke transportaders.
Hoofdstuk 4
105
6. Verstedelijking (waaronder glastuinbouw) vindt in principe plaats binnen de op de verbeelding aangegeven bebouwingscontouren uitgaande van intensief ruimtegebruik en duurzaamheid. Het accommoderen van nieuwe stedelijke functies buiten de bebouwingscontouren is niet toegestaan. 7. Bij de ontwikkeling van het plangebied Zuidplas moet verstedelijking (wonen, werken en glastuinbouw) in financiële zin bijdragen aan de realisering van water- en groenprojecten en infrastructuur. Kernpunten Groen Voor het plangebied Zuidplas Noord zijn de volgende kernpunten van belang: 1. Het realiseren van de op de streekplankaart opgenomen groene verbindingen van minimaal 30 – 50 meter breed, waaronder de groene verbinding BentwoudKrimpenerwaard gekoppeld aan de Vierde Tocht bij voorkeur in te richten als waterrijke verbinding. Waar mogelijk worden groene verbindingen ook ingericht voor recreatief medegebruik. 2. Het realiseren van groenzones bij Waddinxveen, alsmede tussen Zevenhuizen en het Ringvaartdorp. Deze recreatieve groenzones dienen aan te sluiten op de recreatieve fietsverbindingen. 3. Het realiseren van een recreatieve verbinding tussen de groenzones bij Waddinxveen, die waar mogelijk ook wordt ingericht voor het realiseren van lokale ecologische verbindingen. Kernpunten water Voor het plangebied Zuidplas Noord zijn de volgende kernpunten van belang: 1. Bij de inrichting van het gebied moet rekening worden gehouden met de gevolgen van overstromingen bij dijkdoorbraak van de Hollandsche IJssel en de boezems (Gouwe, Ringvaart). 2. Realiseren van waterberging. 3. Bij functiewijziging naar wonen, werken of glas, dient voldoende waterbergingsoppervlak gerealiseerd te worden in de deelgebieden: voor het kleigebied is dit 5-10%, voor het middengebied 10%. 4. De aanleghoogte van bouwwerken in gebieden met een nieuwe functie als wonen, werken of glastuinbouw dienen in overleg met het waterschap door de gemeenten in de regels van het bestemmingsplan te worden opgenomen. Kernpunten verkeer en vervoer Voor het plangebied Zuidplas Noord zijn de volgende kernpunten van belang: 1. Reservering van ruimte voor verdubbeling van de spoorlijn Den Haag-Gouda. 2. Aanleg capaciteitsvergroting op A12 overeenkomstig de projecten ‘A12 vernieuwd op weg’. 3. Introductie Stedenbaan op de spoorlijnen Den Haag– Gouda en Rotterdam – Gouda, inclusief opening van een optionele nieuwe halte bij ZevenhuizenMoerkapelle.
106
Deel C - Verantwoording
4. Aanleg van de omleidingsweg N219 Zevenhuizen – A12, inclusief nieuwe aansluiting op de A12 volgens het op de verbeelding aangegeven tracé. 5. Reservering van ruimte voor de geprojecteerde regionale wegverbindingen: N219, omlegging N456, Zuidelijke Randweg, N456-West (of Veilingroute) en Westelijke Randweg bij Waddinxveen tussen de Bredeweg en Onderweg. Kernpunten wonen Voor het plangebied Zuidplas Noord zijn de volgende kernpunten van belang: 1. Uitgangspunten voor het bouwen zijn zuinig ruimtegebruik, duurzaamheid en concentratie rond halten van openbaar vervoer. 2. Voor de bebouwing in de linten geldt voor woningbouw de randvoorwaarde dat de kavels in de op de verbeelding aangegeven linten tot 30 % van de kaveloppervlakte bebouwd kunnen worden. De bebouwing dient bij te dragen aan de kwaliteitsontwikkeling van de linten. 3. Het bestemmingsplan gaat uit van de woonmilieus, de programmering en fasering zoals aangegeven in het streekplan en het ISP. Over afwijkingen dient regionale overeenstemming (de vijf Zuidplasgemeenten) te zijn na consultatie van de stadsregio Rotterdam en afstemming met de Zuidvleugel. Kernpunten werken Voor het plangebied Zuidplas Noord zijn de volgende kernpunten van belang: 1. In de linten en lanen wordt verspreid in ruimte en tijd (tijdens en na de planperiode) ontwikkeld voor de vestiging in het groen voor onderzoeksbedrijven en instellingen. Kernpunt glastuinbouw 1. Binnen het glastuinbouwbedrijvenlandschap in het plangebied Zuidplas Noord (gemeenten Zevenhuizen-Moerkapelle en Wadinxveen) dient in de planperiode tot 2020 het grootste deel van de opgave van 280 hectare vestigingsruimte voor duurzame glastuinbouw ontwikkeld te worden. Kernpunt windenergie 1. Het reserveren van ruimte voor het opstellen van een lijnopstelling van windturbines; een studielocatie langs de A12. Rekening dient gehouden te worden met invloedsgebieden van deze windturbines. Ruimte voor nieuwe voorzieningen Zuidplas tot 202017 Vroegtijdige ruimtereservering voor voorzieningen is een noodzakelijke voorwaarde voor een levendige wijk. Dit rapport is een resultaat van deze zienswijze van de gemeenteraden in de Zuidplas. Te vaak zijn voorzieningen een sluitpost, waar bewoners later onder lijden. Deze nota dient als basis voor de te ontwerpen bestemmingsplannen en financiering van de uitbreidingen in de Zuidplas, in nauwe samen17
Ruimte voor nieuwe voorzieningen Zuidplas tot 2020, Hoofdrapport. Provincie Zuid-Holland, juli 2007.
Hoofdstuk 4
107
hang met de Woonvisie. Publieke voorzieningen zijn enerzijds met de benodigde ruimtereservering een belangrijke post in de grondexploitatie. Publieke voorzieningen vragen anderzijds een stevige vastgoedexploitatie. Het rapport heeft in essentie het ruimtebeslag weer voor de verschillende voorzieningen nabij de verschillende kernen in het Zuidplasgebied en legt daarmee een basis onder de verdere invulling van die voorzieningen. In hoofdstuk 6 is nader ingegaan op de doorwerking van deze nota in het plangebied.
4.3 Regionaal beleid Interregionale Structuurvisie (ISV)18 Nadat het kabinet het voornemen heeft uitgesproken om het bestaande restrictieve beleid voor de Zuidplaspolder te wijzigen door de grens van het Groene Hart aan te passen, wordt verstedelijking van dit gebied in principe ook planologisch mogelijk gemaakt. De Interregionale Structuurvisie is de langetermijnvisie en geeft antwoord op de vraag in welke mate en onder welke voorwaarden de driehoek Rotterdam – Zoetermeer – Gouda (RZG) in het algemeen en de Zuidplaspolder in het bijzonder van kleur kunnen verschieten. De ISV bevat: 1. een programma in verschillende bandbreedtes en tijdshorizonnen (2010-20202030); 2. een ruimtelijke hoofdstructuur die aangeeft hoe het gebied van de Zuidplaspolder wordt aangesloten op zijn omgeving; 3. de financiële consequenties op hoofdlijnen met betrekking tot de hoofdverkeersinfrastructuur en de basis-waterstructuur; 4. de projecten die randvoorwaardelijk zijn voor de ontwikkeling van het gebied. Aan de orde is een verstedelijkingsopgave binnen de driehoek van de Zuidvleugel die ook zijn effect zal hebben op het omliggende, met name stedelijk gebied van de gehele Zuidvleugel. In principe zal een belangrijk deel van de verstedelijkingsopgave (50%) van de Zuidvleugel in bestaand stedelijk gebied moeten worden gerealiseerd. Daarmee is de opgave in de driehoek, ook wat betreft woonmilieudifferentiatie en mogelijkheden tot verdichting, complementair aan en programmatisch verbonden met het stedelijk gebied van de Zuidvleugel. De versterking van grootschalige recreatieve functies, het tegengaan van verrommeling in het gebied en het benutten van de mogelijkheden van een efficiënter en zo mogelijk meervoudig ruimtegebruik zijn ook onderdeel van de opgave. Het gebied moet ontwikkeld worden tot een kwalitatief hoogwaardig en duurzaam deel van de (Zuidvleugel van de) Randstad en tevens een natuurlijke grens met het Groene Hart vormen. De uitdaging is om op een zorgvuldige manier om te gaan met de ontwikkeling van het gebied, zodat ook daadwerkelijk een kwalitatief waardevol gebied kan ontstaan.
18
Interregionale Structuurvisie (ISV). Stuurgroep driehoek RZG Zuidplas, 22 september 2004.
108
Deel C - Verantwoording
De tijdshorizon van het project driehoek RZG Zuidplaspolder is de periode 20102030, maar een aantal ingrepen heeft een veel langer effect. Aan de orde is een geleidelijk, gestuurd lange termijn ontwikkelingsproces, waarbij op het juiste moment de kansen moeten worden gegrepen die zich in aard en omvang van het ruimtegebruik voordoen. Voor de uitwerking van de opgave RZG geldt een aantal uitgangspunten: - werken met bandbreedtes voor het programma; - aansluiten bij de lagenbenadering van de Nota Ruimte; - voorinvesteringen in landschappelijke en infrastructurele kwaliteiten (structuur); - flexibele langetermijnaanpak; - ontwikkelingsplanologie. De opgaven voor groen en water, infrastructuur, woningbouw, bedrijventerreinen en glastuinbouw zijn voor de driehoek RZG beschreven in het Opgavendocument. Samengevat gaat het om: - 15.000 tot 30.000 woningen; - 150 tot 350 hectare bedrijventerrein; - 200 hectare netto extra glas. binnen het kader van: - een afronding van de uitgebreide Zuidvleugel ten opzichte van het Groene Hart (Bentwoud en Rottewig, met een groenopgave van ruim 2.000 hectare); - een aansluiting op de infrastructuurnetwerken van de Zuidvleugel; - een programmatische aansluiting op de behoeften van de Zuidvleugel.
Hoofdstuk 4
109
Belangrijk uitgangspunt voor de transformatieopgave is dat de Zuidvleugel niet kiest voor een nieuwe op zichzelf staande stad met eigen regionale voorzieningen. Tussen de (sub)centra Zoetermeer, Gouda en Rotterdam Alexander bestaat dan ook geen behoefte aan een nieuwe regionale kern, maar aan stedelijk gebied dat voor zijn voorzieningen vooralsnog aangewezen is op zijn omgeving. Bij de voorgenomen veranderingen in de Zuidplaspolder gelden belangrijke uitgangspunten die een vertaling hebben gekregen in dit bestemmingsplan: x Voldoende ruimte voor waterberging. Het gebied moet de waterberging in het eigen plangebied opvangen. Bij langdurige regenbuien of andere calamiteiten moet er voldoende ruimte voor tijdelijke opvang van overtollig water zijn. Ook bij de verandering van agrarisch naar stedelijk gebied worden eisen gesteld aan de uitbreiding van het areaal aan oppervlaktewater. x Investeren in lanen, linten en tochten. De structuur van de rechthoekige verkaveling van de polder blijft gehandhaafd en verder uitgebreid. Dit vergt forse investeringen in groene en blauwe onderdelen van de polder. Zo ontstaat een patroon van lanen, linten en tochten. x Goede wegenstructuur, openbaar vervoer en fietsverbindingen. Naast de geplande uitbreiding van de capaciteit van de A12 is een parallelle wegenstructuur nodig. Zo kan doorgaand verkeer van het lokale verkeer worden gescheiden. Langs de A12 wordt ook gedacht aan een parallelle verbinding. Deze wordt planologisch niet onmogelijk gemaakt. Het openbaar vervoer in het gebied wordt verzorgd via deels vrijgelegen busbanen van Alphen a/d Rijn naar Rotterdam Alexander en van Zoetermeer naar Gouda. Op de bestaande spoorlijnen zullen nieuwe halteplaatsen nodig zijn. Er wordt gestudeerd op een halte aan de lijn Gouda-Den Haag bij Zevenhuizen-Moerkapelle. De aanleg van vrijliggende fietspaden zorgt voor de interne ontsluiting van het gebied en maakt bovendien het omliggende Groene Hart (Rottewig, Bentwoud en Krimpenerwaard) vanuit de woongebieden van de Zuidplas goed bereikbaar. x Gevarieerd aanbod van woonmilieus. Er is behoefte aan een gevarieerd aanbod van woningen in verschillende dichtheden. Deze woningen moeten bovendien vanuit alle richtingen goed bereikbaar zijn. In het plangebied zijn bij Moerkapelle een tweetal locaties bestemd: Moerkapelle Zuid en Moerkapelle Oost, waarbij is uitgegaan van gemiddeld 25 woningen per hectare. In totaal is er op de locaties samen ruimte voor circa 800 woningen. Ruimte voor verandering in de Zuidplaspolder De plannen voor de driehoek en de Zuidplaspolder vragen om veel ruimte. Het kleigebied leent zich het best voor alle vormen van verstedelijking (bedrijven, glastuinbouw, woningen). Het restveengebied biedt mogelijkheden voor ontwikkeling van natte natuurgebieden en ruimte voor waterberging. Het overgangsgebied tussen
110
Deel C - Verantwoording
klei, katteklei en veen leent zich met een vast waterpeil voor een hoogwaardig en waterrijk milieu, waarin diverse bebouwde woonmilieus kunnen worden gemaakt. Transformatie-oppervlakte (hectaren) Nieuw woonwerkgebied dorps Nieuw woonwerkgebied stedelijk Dun wonen Nieuw bedrijventerrein (bruto) Nieuw glastuinbouwgebied (bruto) Totaal
550 353 500 439 400 2.242
Het programma voor het plangebied Zuidplas Noord betreft de invulling van het landbouwontwikkelingsgebied, uitbreiding van woningbouw bij Moerkapelle en de versterking van de landschapsstructuur in de vorm van lanen, linten en tochten en past als zondanig binnen de verstedelijkingsopgave van de Zuidplaspolder. Daarnaast zijn reserveringen opgenomen voor de aanpassingen aan de infrastructuur en het maken van aaneengesloten groene verbindingen. Intergemeentelijke Structuurplan voor de Zuidplaspolder (ISP)19 In januari 2006 is het Intergemeentelijke Structuurplan (ISP) voor de Zuidplaspolder vastgesteld. Het Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas (ISP) is een gemeenschappelijk plan van de vijf betrokken grondgebiedgemeenten (ZevenhuizenMoerkapelle, Moordrecht, Waddinxveen, Nieuwerkerk aan den IJssel en Gouda), in samenwerking met de provincie Zuid-Holland, de gemeente Rotterdam en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Het plangebied ISP bestaat globaal uit de Zuidplaspolder, de bovenlanden langs de Hollandsche IJssel, de Eendragtspolder, de Tweemanspolder, Polder de Wilde Veenen en een zone ten westen van Waddinxveen. Ruimtelijk kader De visiekaart uit de ISV vormt het ruimtelijk kader voor het ISP. Belangrijk structurerend element op deze kaart is het stelsel van linten, lanen en tochten. Door deze structuur als uitgangspunt te nemen wordt een verbinding gelegd tussen de historische ontginningsstructuur van de polder en de nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Daarnaast zorgt de structuur voor een heldere indeling van het gebied. Deze ruimtelijke en functionele structuur is de basis voor de stedenbouwkundige uitwerkingen op hoofdlijnen en voor onderhavig bestemmingsplan.
19
Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas. Het Intergemeentelijk Structuurplan is vastgesteld door: de gemeenteraad van Zevenhuizen-Moerkapelle op 31 januari 2006, de gemeenteraad van Nieuwerkerk aan den IJssel op 7 februari 2006, de gemeenteraad van Moordrecht op 7 februari 2006, de gemeenteraad van Gouda op 6 februari 2006, de gemeenteraad van Waddinxveen op 1 februari 2006.
Hoofdstuk 4
111
Kwaliteit in de Zuidplas Uitvoering van de deelprogramma’s in de komende jaren zal gebeuren onder verantwoordelijkheid van de verschillende gemeenten. Daarnaast hebben alle betrokken partijen voor 1 januari 2008 ingestemd met de deelname aan de Regionale Ontwikkelingsorganisatie Zuidplaspolder (ROZ). Eén van haar taken is de borging van de ruimtelijke kwaliteit in de deelprogramma’s. Het ISP is een plan op hoofdlijnen. Al bij de vaststelling van het ISP hebben de Staten en de Raden geconstateerd dat een aanvullend product nodig is, waarin de gemeenschappelijke ambities met betrekking tot kwaliteit toetsbaar geformuleerd zijn. Het Handboek Kwaliteit Zuidplas voorziet in een dergelijk instrument. Kwaliteit is hier breed opgevat. Het Handboek bevat zowel ruimtelijke als milieutechnische ambities en randvoorwaarden voor de verdere planvorming. Over duurzaamheid in de Zuidplasontwikkeling zijn in de afgelopen jaren al allerlei afspraken gemaakt. De opgave is hier vooral het verzamelen en operationaliseren van wat al is afgesproken. Voor ruimtelijke kwaliteit ligt dit anders. In 2006 is door de projectorganisatie Driehoek RZG Zuidplas een boekje uitgebracht ‘Ontwerpen aan de Zuidplaspolder 2003-2006’. Hierin worden opgaven benoemd die eerst verkend zouden moeten worden voor afspraken gemaakt worden. Hiertoe is in het voorjaar van 2007 het Atelier Zuidplas geïnstalleerd. Op basis van de verkenningen in het Atelier is voorgesteld om in de verdere planvorming een Hoofdplanstructuur te ontwerpen. Dit is een stelsel van hoofdelementen – een raamwerk of casco – dat bepalend is voor de identiteit van de Zuidplaspolder als geheel, maar dat nog uiteenlopende invullingen mogelijk maakt in de uitwerking van de verschillende deelgebieden. Aanvullend op de Hoofdplanstructuur is het niet nodig om voor de uitwerking van de deelprogramma’s allerlei gedetailleerde afspraken te maken. Volstaan kan worden met afspraken op hoofdlijnen over de inrichting van de openbare ruimte en over de aanpak van het verdere planproces. Omdat het opstellen van het handboek parallel liep met de voorbereiding van bestemmingsplannen voor verschillende deelprogramma’s zijn diverse oplossingsmogelijkheden al in een vroeg stadium geconfronteerd met de op realisatie gerichte planvorming van het programma. In die deelgebieden waarvoor op de korte termijn geen ontwikkelingen voorzien worden is nu in dit handboek alleen het strikt noodzakelijke vastgelegd. Wanneer daartoe aanleiding bestaat zullen nadere afspraken gemaakt worden over belangrijke ruimtelijke elementen in die deelgebieden. Te denken valt onder andere aan de ruimtelijke inpassing van de HOV lijn en de omgeving van haltes van openbaar vervoer. Duurzaamheid In de Intergemeentelijke Structuurvisie (ISV 2004), het Intergemeentelijk Structuurplan (ISP 2006), de Streekplanherziening Zuidplas en de bijbehorende Strategische Milieubeoordeling (SMB 2006) is duurzaamheid een belangrijk uitgangspunt geweest. De zogenaamde ‘lagenbenadering’ is gehanteerd bij het toewijzen van de functies aan de verschillende deelgebieden en bij de locatiekeuze van wonen en werken is rekening gehouden met de bestaande en te verwachte milieukwaliteit. De
112
Deel C - Verantwoording
in het ISP gestelde ambities zijn vervolgens in de afgelopen jaren verder uitgewerkt in afspraken over organisatie en operationalisering. Deze afspraken zijn vastgelegd in verschillende convenanten en intentieverklaringen tussen de bij de ontwikkeling van de Zuidplaspolder betrokken partijen. Naast deze afspraken is door het Intergemeentelijk Samenwerkingsorgaan Midden-Holland de "Regionale Handreiking Milieukwaliteiten" opgesteld (ISMH, 2007). Dit is een belangrijk handvat om de milieu-inzet nader te definiëren. In de Handreiking zijn per gebiedstype kwaliteitsprofielen voor de verschillende milieuaspecten geformuleerd. Aanvullend hierop heeft de Milieudienst Midden-Holland voor de deelgebieden Zuidplas Noord en Zuidplas West Milieuvisies opgesteld. In deze Milieuvisies zijn de ambities voor geluid, luchtkwaliteit, energie, externe veiligheid, water, groen, mobiliteit en licht verder uitgewerkt. De haalbaarheid van de ambities is nader onderzocht en de ambities zijn vervolgens vertaald in concrete maatregelen en opgenomen in de verschillende bestemmingsplannen. In het Handboek worden de ambities en afspraken zoals geformuleerd in bovengenoemde documenten kort samengevat. Daarbij wordt onder duurzaamheid verstaan; 1. het garanderen van gezondheid en veiligheid, 2. het waarborgen van natuur, landschap en biodiversiteit, 3. het stimuleren van een innovatieve en ruimte-efficiënte economische ontwikkeling, 4. het verminderen van en anticiperen op klimaatverandering.
4.4 Conclusie De juridisch-planologische vertaling van de gedachte ruimtelijke en functionele structuur voor het deelgebied Zuidplas Noord is gebaseerd op de verschillende bovenlokale beleidskaders. De doorwerking van de belangrijkste beleidskeuzen op operationeel niveau is in het bestemmingsplan “Zuidplas Noord” in voldoende mate verankerd.
Hoofdstuk 4
113
114
Deel C - Verantwoording
5.
WONEN
5.1 Kader Kwantitatief kader In het streekplan Zuid-Holland Oost, tweede partiële herziening, en het Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas is de Zuidplas aangewezen als locatie voor de bouw van 15.000 tot 30.000 woningen in de jaren 2010-2030. Om de vraag te kunnen beantwoorden wat en hoeveel er op welke locatie binnen de Zuidplasgemeenten gebouwd moet worden, is besloten een subregionale woonvisie op te stellen. Deze woonvisie20 heeft betrekking op de periode 2005-2020. In de periode tot 2020 hebben de vijf Zuidplasgemeenten, exclusief de Zuidplaspolder ontwikkelingen, een productie gepland van 13.190 woningen (realistische productie is 8.400 woningen). Voor de gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle gaat het hierbij om in totaal 510 woningen welke grotendeels in de periode tot 2010 worden gerealiseerd. Na 2010 heeft de gemeente geen woningbouwlocaties meer beschikbaar binnen haar bebouwingscontour afgezien van initiatieven vanuit herstructurering van bedrijventerreinen of revitalisering van centrumlocaties, waarvoor op dit moment de ruimtelijke en/of financiële haalbaarheid ontbreekt. Voor het voorzien in de woningbehoefte is de gemeente daarmee aangewezen op de locaties in de Zuidplaspolder. De Zuidplasgemeenten moeten bouwen om te voorzien in de eigen behoefte, maar ook in de woningbehoefte van de Stadsregio Rotterdam. De woningbehoefte 20052010 voor de gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle is volgens de provincie in totaal 480 woningen. Hierbij kan vanwege planuitval een correctie worden toegepast waardoor een realistische productie van 350 woningen over blijft. De woningbehoefte voor de Stadsregio Rotterdam doet zich voor in enkele specifieke woonmilieus, namelijk dorps en landelijk wonen. Kwalitatief kader Om te zorgen dat de woonmilieus in de nieuw te ontwikkelen locaties in de Zuidplaspolder aanvullend zijn op de bestaande en te realiseren woonmilieus elders in de Zuidplas-gemeenten of de Stadsregio Rotterdam, x wordt de woningbouw op de nieuwe locaties vooral gerealiseerd in een dorps of landelijk woonmilieu met een sterk accent op het landelijk woonmilieu
20
Woonvisie Zuidplas, Projectbureau Zuidplas/Gerrichhauzen en Partners Advies, management en training bij veranderingsprocessen in stedelijke gebieden, Dordrecht, 24 mei 2007 (Projectnummer: 2006-080).
Hoofdstuk 5
115
x
x
wordt het realisatietempo van de dorpsuitbreidingen afgestemd op de schaal van de bestaande kern om te waarborgen dat de nieuwe bewoners onderdeel gaan vormen van de bestaande gemeenschap, waarbij om redenen als versterking van het voorzieningenniveau gekozen kan worden voor een tijdelijke ophoging van de productie Is de keuze voor de woonmilieus leidend voor de plancapaciteit en zijn voorzieningen en infrastructuur een afgeleide hiervan.
Enkele aspecten welke een rol moeten spelen bij de verdere invulling: x Particulier opdrachtgeverschap x Toekomstbestendig bouwen (duurzaam, gezond, sociaal veilig, levensloopbestendig, flexibel, meervoudig ruimtegebruik en GPR-gebouw) x Met name in dorpse en stedelijke milieus ontwikkeling volgens Pact van Savelberg x Streefpercentage van 30% sociaal voor de productie ten behoeve van de Zuidplas-gemeenten en voor de productie ten behoeve van de ventielfunctie. x Aandacht voor starters
5.2 Doorwerking plangebied Zuidplas Noord In het plangebied Zuidplas Noord bestaat de woningbouwopgave uit twee componenten: x Dorpsuitbreidingen bij Moerkapelle; x Wonen in lanen en linten. Dorpsuitbreidingen bij Moerkapelle In Moerkapelle is een forse uitbreiding (circa 800 woningen) bij de bestaande kern voorzien. De uitbreiding is geprojecteerd aan de oost- en zuidzijde van de huidige kern. De samenhang tussen de uitbreidingslocaties en het bestaande dorp is hier sterk genoeg om de uitbreidingen te enten op de bestaande dorpsstructuur. Dat geldt niet alleen in ruimtelijke zin, ook voor centrumvoorzieningen zoals winkels worden de nieuwe dorpelingen verwezen naar het bestaande, waar mogelijk te versterken, aanbod. Op deze manier wordt bovendien bevorderd, dat de bewoners uitdrukkelijk kiezen voor het wonen in het betreffende dorp en deel willen uitmaken van de dorpsgemeenschap. Behoud en versterking van de lokale samenleving vereist een geleidelijke groei en dus een spreiding van de woningbouwproductie over de gehele periode van 10 jaar. Daardoor kan in kleine clusters gebouwd worden en is het risico van ongepaste massaliteit en gelijkvormigheid uitgesloten. Om redenen als versterking van het voorzieningenniveau is een verhoging van de productie in de eerste jaren wenselijk.
116
Deel C - Verantwoording
De architectuur van de woningen en de inrichting van de straten is traditioneel, aansluitend op de bouwtradities die in het dorp herkenbaar zijn. Het woningbouwprogramma biedt een grote variatie in prijsklassen, waarbij 30% sociale woningbouw uitgangspunt is. Het aandeel gestapelde woningen is beperkt (maximaal 10%). Er is een permanent aanbod van woningen voor starters. De buurten en de woningen zijn zoveel mogelijk levensloopbestendig. Er zijn kleinschalige woonzorgvoorzieningen voor ouderen en anderen. Nultredewoningen kunnen hier ook in de vorm van patiowoningen. Er is aandacht voor welzijnsvoorzieningen en woonzorgzones. De uitbreiding van het dorp is er deels op gericht om de eigen woningbehoefte op te vangen en mensen met een binding met het dorp de gelegenheid te bieden terug te keren. Nieuwkomers kiezen bewust voor het wonen in een dorp. In een dorp wonen mensen met een uiteenlopende sociale achtergrond, die veel waarde hechten aan de lokale gemeenschap. Waarden en normen worden gedeeld. Er is een levendig verenigingsleven. Men kent elkaar. Een dergelijke samenleving verdraagt geen grote instroom van nieuwkomers. Uitbreiding van het dorp vindt geleidelijk plaats, zodat er continue een woningaanbod is voor de eigen behoefte en de bestaande structuur de instroom kan verwerken. De dorpsuitbreidingen wordt op een vanzelfsprekende manier geënt op de bestaande kern. Door de woningen in kleine clusters (20 tot 50 woningen) of individuele kavels te realiseren en te zorgen voor een mix van bebouwingstypen en prijsklassen wordt voorkomen dat eenvormigheid de karakteristieke organische dorpsstructuren gaat ontkrachten. De vormgeving van de huizen en de inrichting van de openbare ruimte refereert aan het dorp. Dat maakt een vrij strakke regie op de beeldkwaliteit noodzakelijk. Aan de randen is ruimte om in lage dichtheden te bouwen. Een deel van de behoefte aan landelijke woonmilieus wordt hier gerealiseerd. In beperkte mate kunnen voor bijzondere doelgroepen (ouderen, starters) appartementen gerealiseerd worden. De ontwikkelingsstrategie voor de dorpsuitbreidingen in Moerkapelle is: x Geleidelijke ontwikkeling via kleine clusters of individuele kavels x Strakke regie op bouwen en inrichten om dorps karakter te bewaken en eenvormigheid te voorkomen x Aan de randen bouwen in lage dichtheden (landelijk wonen) Lanen en linten Bij het in cultuur brengen van de Zuidplaspolder zijn lange smalle wegen aangelegd, waarlangs verspreide bebouwing is ontstaan. De Lanen en Linten onderscheiden zich van andere woonmilieus door een grote variëteit aan woonvormen en functies. In
Hoofdstuk 5
117
de bestaande linten wordt het agrarisch gebruik van de kavels geleidelijk verdrongen door woningbouw eventueel in combinatie met kleinschalige bedrijvigheid. Langs de nieuwe Lanen en Linten worden kleine en grote kavels uitgegeven, die ruimte bieden voor zeer verschillende vormen van woningbouw. Variatie in woonvormen en de mogelijkheid om wonen, werken en ontspannen te combineren vormen de kwaliteiten van het wonen in Lanen en Linten. De verdichting van bestaande linten vereist waarschijnlijk geen actieve ontwikkelende partij. Door de spelregels voor de verdichting goed vast te leggen in het stedenbouwkundig plan en het beeldkwaliteitsplan, ontstaan voldoende mogelijkheden om de ontwikkeling met publiekrechtelijke middelen te sturen. De nieuwe Lanen en Linten worden aangelegd en per kavel uitgegeven. Hier is verwerving van gronden, bouw- en woonrijpmaken en verkoop van kavels noodzakelijk om tot de gewenste invulling te komen. De ontwikkeling van nieuwe Lanen en Linten verschilt daarmee van de verdichting van bestaande Lanen en Linten. Nieuwe Lanen en Linten worden vooraf aangelegd. Voor de bestaande Lanen en Linten wordt volstaan met de toepassing van publiekrechtelijke middelen om het verdichtingsproces in goede banen te leiden.
118
Deel C - Verantwoording
6.
WERKEN
6.1 Kader Opgave voor glastuinbouwbedrijfslandschap In het plangebied Zuidplas Noord is veel glastuinbouw aanwezig. In de Streekplanherziening Zuidplas is opgenomen dat het areaal bestaande en nog in te richten glastuinbouwconcentratiegebieden uit het streekplan Oost van 2003 fors uitgebreid gaat worden. Dit is nodig voor de versterking en ontwikkeling van de zogenaamde ‘Glas-as’. In het ISP Zuidplas is als uitgangspunt opgenomen dat er netto 280 ha glastuinbouw zal worden gerealiseerd in het noorden van de Zuidplas: 200 ha nieuwe glastuinbouw en 80 ha herplaatsing vanuit elders in de Zuidplas. Aangegeven is dat het voor het plangebied Zuidplas gaat het om 200 hectare netto nieuwvestigingsruimte, zoals ook opgenomen in het Opgavedocument van de ISV. Daarnaast is er nog een verwachte vraag van 80 hectare netto glas voor hervestiging van glastuinbouwbedrijven van elders uit de polder, die moeten wijken voor nieuwe functies zoals woonbebouwing en bedrijvigheid in Nieuwerkerk aan den IJssel in het transformatiegebied glastuinbouw en de groen- en waterontwikkeling in de Eendragtspolder. Deze vraag kan voor een deel worden ondergebracht in nog niet als zodanig in gebruik genomen streekplanareaal en de eerder genoemde 200 hectare, op nieuwvestigingsruimte. Het bestaande en het geplande areaal glastuinbouwconcentratiegebied uit het streekplan Oost 2003 en de bovengenoemde nieuwvestigingsruimte zijn op de verbeelding aangegeven als glastuinbouwbedrijvenlandschap. Als het ondanks zuinig ruimtegebruik en clustering niet lukt om de hele behoefte binnen het op de verbeelding aangegeven areaal en binnen het geplande areaal in de gemeente Waddinxveen onder te brengen, dan zal (na 2020) ook de locatie Waddinxveen–noordwest voor glastuinbouw moeten worden ingezet. 21 Meervoudig ruimtegebruik Voor het gehele areaal glastuinbouwbedrijfslandschap geldt dat meervoudig grondgebruik wordt gestimuleerd. Glastuinbouw is op bedrijfsterreinen toegestaan mits er sprake is van meervoudig grondgebruik en dit geldt omgekeerd ook voor het toestaan van bedrijvigheid in glastuinbouwgebieden. Glastuinbouw wordt hier dan gestapeld met activiteiten die zich normaal op bedrijfsterreinen vestigen (zoals transport en distributie). Het streven is om 20% netto glas dubbel ruimtegebruik te combineren met andere functies, waaronder ook water. Voorwaarde is dat een en ander bedrijfseconomisch verantwoord is te realiseren.
21
Gemeente Waddinxveen – februari 2008.
Hoofdstuk 6
119
Voor het te ontwikkelen glastuinbouwbedrijvenlandschap geldt dat dit duurzaam en hoogwaardig ingericht dient te worden, dit geldt ten aanzien van de nieuwe glastuinbouw, maar ook voor de bedrijven die zich binnen het glastuinbouwbedrijvenlanschap vestigen. Energieconvenant Zuidplas-Noord In het kader van de plannen voor Zuidplas-Noord (glastuinbouw in combinatie met woningbouw en bedrijventerrein) is door de betrokken partijen (Provincie, gemeenten, Tuinders Vereniging Zuidplaspolder en OCAP CO2 VOF) een energieconvenant ondertekend (“Convenant Duurzame Exploitatie Energiepotentieel Zuidplaspolder Noord” d.d. 8 november 2007). Hiermee openen de partijen de weg richting een systeem voor optimale duurzame exploitatie van het energiepotentieel. Te denken valt aan het produceren van warmte (warmtekrachtkoppeling glastuinbouw, aardwarmte, industrie) en elektriciteit (warmtekrachtkoppeling en windturbines) en het uitwisselen hiervan tussen de gebruikers (bedrijven, woningen, elektriciteitsnet). Na ondertekening van het Convenant zijn de partijen aan de slag gegaan met het uitwerken van de afspraken: onderzoek ten behoeve van energieweb (masterplan Koude Warmte Opslag, studie geothermie), quick scan windenergie, haalbaarheidstudie CO2 leiding, etc.
6.2 Onderzoek Tabel: kenmerken cluster Cluster Fasering
Gelijktijdige ontwikkeling van clusters (64ha)
Ambitie
Hoger ambitieniveau dan Besluit Glastuinbouw
Kastype
Dele van areaal gesloten kassen. Deze geslotenheid kan bereikt worden door ieder bedrijf deels open, deels gesloten uit te voeren of een deel van de bedrijven te sluiten en andere als open kas uit te voeren.
Energie
Robuuste collectieve KWO’s: warmteneutraal Sterke reductie CO2 voor warmteopwekking Toepassing biogas in WKK, inkoop van CO2 uit OCAP
Water
Gietwater op clusterniveau. Mogelijk 100% hemelwater
Licht
Nagenoeg volledig afschermen (100%)
Afval
Kringlopen op clusterniveau gesloten (rioolslib-biogasproductie-elektriciteit)
Organisatie
Extra organisatie nodig om collectieve systemen van de grond te tillen
120
Deel C - Verantwoording
Tabel: kenmerken Cluster+ Cluster+ Fasering
Gelijktijdige ontwikkeling van clusters (64ha)
Ambitie
Hoger ambitieniveau dan Besluit Glastuinbouw
Kastype
Gehele kasareaal gesloten
Energie
Warmteneutraal kasareaal Ook woningen kunnen van Lage Temperatuur Verwarming worden voorzien Gelijktijdige ontwikkeling kassen en woningen Gebruik reststromen tuinders en woningen (decentrale zuivering en opwekking van biogas) Windenergie
Licht
Volledig afschermen (nagenoeg 100%) is mogelijk
Afval
Kringlopen op clusterniveau gesloten (rioolslib-biogasproductie-elektriciteit)
Water
Collectief opvang- en bergingssystemen (recirculatie verkleint bergingscapaciteit) Gietwater is 100% hemelwater en condenswater
Organisatie
Veel extra organisatie nodig
Glastuinbouw In het Streekplan en ISP Zuidplas zijn de locaties voor het nieuwe glas binnen het glastuinbouwbedrijvenlandschap vastgelegd. Deze locaties zijn één op één overgenomen in het bestemmingsplan. Van de 280 ha is in de afgelopen jaren al circa 65 ha gerealiseerd. Van de resterende hectares is circa 95 ha voorzien op grondgebied van Zevenhuizen-Moerkapelle en circa 115 ha op grondgebied van Waddinxveen. De realisatie op het grondgebied van Zevenhuizen-Moerkapelle wordt mogelijk gemaakt door middel van uit te werken bestemmingen. De te realiseren hectares zijn in te passen in de hiertoe aangewezen gebieden, mits wordt voldaan aan het efficiënt benutten van de ruimte door hoge bruto-netto verhouding en 20% dubbel ruimtegebruik! Het rapport ‘Glas plus stad is drie keer winnen’22 laat zien dat er in de Zuidplaspolder grote kansen liggen voor win-win-situaties waneer door een slimme aanpak van de energie- en waterkringlopen rond de glastuinbouw de Zuidplaspolder duurzamer en winstgevend gemaakt kan worden voor bewoners, bedrijven en de glastuinbouw. Voor het realiseren van een duurzaam glastuinbouwbedrijvenlandschap zijn de milieutechnische aspecten als energie, gietwater, belichting, kringlopen en ruimtegebruik van groot belang. De volgende kernuitgangspunten zijn hierbij geformuleerd: x energie en CO2-emissie reduceren; x gietwater uit hemelwater: het gietwater wordt voor 100% uit regenwater en 22
Glas plus stad is drie keer winnen, Slimme aanpak van de energie- en waterkringlopen rond de glastuinbouw maakt de Zuidplaspolder duurzamer en is winstgevend voor bewoners, bedrijven en de glastuinbouw, Stichting Glastuinbouw Zuidplaspolder/Bureau Mentink, Haarlem/Pijnacker, december 2006.
Hoofdstuk 6
121
x x
condenswater gewonnen en opslagmethoden mogen voor gietwater geen verontreiniging van oppervlakte- of grondwater en geen aantasting van de bodem veroorzaken; lichthinder voorkomen. In de Zuidplaspolder dient (nagenoeg) 100% lichtafscherming tussen zonsondergang en -opgang te worden gerealiseerd; ruimte met kwaliteit. De provincie en de Zuidplasgemeenten hebben in het ISP gesteld een kwalitatief hoogwaardig glastuinbouwbedrijvenlandschap te realiseren. Daarbij moet het ruimtegebruik optimaal zijn, en de beeldkwaliteit hoog. Verder heeft de provincie de ambitie om 20% van het areaal als dubbel grondgebruik (‘kas op bedrijf’) te realiseren.
De kansen voor de ontwikkeling van een glastuinbouwlandschap in de Zuidplaspolder zijn concreter gemaakt in het rapport ‘Bouwstenen Glastuinbouwbedrijvenlandschap Zuidplaspolder’.23 In dit rapport is het programma van eisen voor het Glastuinbouwbedrijvenlandschap opgesteld. Onderzocht is welke blokken binnen de kaders van de gridstuctuur van de polder geschikt zijn voor de ontwikkeling van glas. Deze verkenning is geformuleerd binnen de in het ISP aangewezen ruimte voor glastuinbouw en het aangegeven patroon van linten lanen en tochten van de Zuidplaspolder. De notitie ‘Bouwstenen Glastuinbouwbedrijvenlandschap Zuidplaspolder’ is een belangrijke bouwsteen geweest voor het MER en de doorvertaling naar de verschillende ‘ontwikkelingsvelden’ voor glastuinbouw zoals bestemd in dit bestemmingsplan. In het bestemmingsplan is de voorbeeldlocatie Knibbelweg Oost specifiek aangewezen voor het toepassen van dubbel ruimtegebruik van bedrijven met daarboven kassen. Voor dit gebied geldt dat uit wordt gegaan van minimaal 20% van het oppervlak glas gecombineerd met bedrijven (zoals transport en distributie). In de overige glasgebieden (inclusief het bestaande glas) wordt efficiënt en dubbel ruimtegebruik zoveel mogelijk gestimuleerd. Dit kan onder andere door middel van: x Het oppervlak groen (3%) en water (7%) kan (grotendeels) in de lintzones + tochten + groenzones rondom de glasgebieden te realiseren. x Dubbel ruimtegebruik, o.a. door productieruimten en opslag in/onder de kas, gietwaterberging onder de kas. x Erf en woonbebouwing in de linten opvangen. x Oppervlakte-reductie door gebruik te maken van collectieve voorzieningen. Bedrijventerreinprogrammering Programmering en zonering Binnen het glastuinbouwbedrijvenlandschap Knibbelweg Oost wordt, naast de mogelijkheden van bedrijvigheid middels dubbel ruimtegebruik met glas, de mogelijk23
Bouwstenen Glastuinbouwbedrijvenlandschap Zuidplaspolder, Xplorelab Provincie Zuid-Holland/Nieuwe Gracht, Den Haag, augustus 2007.
122
Deel C - Verantwoording
heid geboden voor de aanleg van circa 20 ha bedrijfsterrein. Deze 20 ha maakt geen onderdeel uit van de totale regionale bedrijventerreinmarkt ontwikkeling in de Zuidplas, maar is specifiek bedoeld voor het verplaatsen van bedrijven uit de kern van Zevenhuizen en Moerkapelle. De realisatie van de bedrijvenlocatie dient integraal met de ontwikkeling van de glastuinbouw te worden opgepakt, om de beschikbare ruimte optimaal te kunnen benutten en zaken als de energiebehoefte en aanbod op elkaar af te kunnen stemmen. Daarnaast vraagt de ligging nabij bebouwingslinten en geprojecteerde woningen (Zevenhuizen Zuid, wonen langs de Knibbelweg) om zorgvuldige benadering qua ruimtelijk-stedenbouwkundige maar zeker ook qua functieprofiel en milieuzonering (zie onderstaande afbeelding).
Afbeelding: milieuzonering bedrijven Knibbelweg Oost
Tabel I: Afstanden per categorie.
categorie
1
kleur Groen Afstand woningen(meters) 10
2
3.1
3.2
4.1
4.2
Oranje 30
Rood 50
Roze 100
Bruin 200
Donkerpaars 300
De afstanden zijn bepaald aan de hand van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering 2007.
Hoofdstuk 6
123
6.3 Conclusie Glastuinbouw Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de planologische verankering van de mogelijkheid tot ontwikkeling van een glastuinbouwconcentratiegebied in de Zuidplas Noord. In het plan is dubbel ruimtegebruik mogelijk gemaakt en de inrichtingsprincipes voor glastuinbouw zoals in het ISP en het Handboek Kwaliteit vermeld zijn vertaald in concrete bouw-, inrichtings- en gebruiksregels. Tevens zijn de de duurzaamheidsambities vertaald naar concrete eisen en maatregelen.
Type kassen Ruimtegebruik
Bestaand gebied
Nieuw clusters (GTBL-U1)
Deels open, deels (semi)gesloten Bij vernieuwing optimaliseren bruto-netto verhouding, door middel van dubbel ruimtegebruik Bij vernieuwing gietwaterberging onder de kas
Deels open, deels (semi)gesloten Optimale bruto-netto verhouding door dubbel ruimtegebruik en opp. water in linten, groenzones, etc
Nieuw overig (GTBL-U2 en GTBL-U3) Deels open, deels (semi)gesloten Optimale bruto-netto verhouding door dubbel ruimtegebruik en oppervlak water in linten, groenzones etc
Energie
Bij vernieuwing: - zoveel mogelijk aansluiten op energieweb. - minimaal 10% duurzame energiebronnen - Externe CO2 inkoop en/of eigen productie door rookgasreiniging
Licht
Conform besluit glastuinbouw Bij vernieuwing: nagenoeg 100% afscherming
Nagenoeg 100% afscherming Zoveel mogelijk streven naar toepassen LED-verlichting
Bij voorkeur gesloten waterkringloop, anders aansluiten op riool; gietwaterberging onder de kas; oppervlakte water bij voorkeur in lintzones, groen / natuurzones en (te verbreden) watergangen - EPL 7 - Zoveel mogelijk aansluiten op energieweb - minimaal 10% duurzame energiebronnen - KWO conform masterplan - Indien mogelijk externe CO2 inkoop, eventueel eigen productie door rookgasreiniging Nagenoeg 100% afscherming Zoveel mogelijk streven naar toepassen LED-verlichting
Afval
Reguliere afvalverwerking, in toekomst mogelijk aansluiten op biovergassingsinstallatie nvt
Kringloop van afval op cluster niveau, mogelijk gekoppeld aan biovergassingsinstallatie
Reguliere afvalverwerking, in toekomst mogelijk aansluiten op biovergassingsinstallatie
Gelijktijdige ontwikkeling binnen 1 cluster (integraal uitwerkingsplan)
1 integraal uitwerkingsplan
Water
Fasering en organisatie
- Gesloten waterkringloop - gietwaterberging onder de kas - oppervlakte water bij voorkeur in lintzones, groen / natuurzones en (te verbreden) watergangen - EPL 8 - 20% duurzame energiebronnen, waaronder benutten geothermie, KWO, onderlinge warmte uitwisseling24 - KWO conform masterplan - Externe CO2 inkoop
24
Hiervoor wordt verwezen naar de achterliggende studies: Waterketen Glastuinbouw Zuidplaspolder, Haalbaarheidsstudie Waterketensluiting d.d. 17 november 2008; Geothermie provincie Zuid-Holland: Potentieelstudie en 10 haalbaarheidsanalyses – Optimalisatie (concept d.d. 17 januari 2009); Masterplan energieopslag Zuidplaspolder Noord - concept fase 1 en 2, augustus 2008 –
124
Deel C - Verantwoording
7.
VOORZIENINGEN
7.1 Huidige voorzieningenstructuur Huidige voorzieningenstructuur De voorzieningenstructuur in de Zuidplas is in opdracht van de provincie ZuidHolland (2005) onderzocht. Voorzieningen vallen uiteen in lokale en regionale voorzieningen. Lokale voorzieningen bestaan uit dagelijkse en niet-dagelijkse voorzieningen. Dagelijkse voorzieningen zijn de meeste eerstelijns zorgvoorzieningen, primair onderwijs, supermarkten en winkels voor dagelijkse boodschappen. Nietdagelijkse voorzieningen bestaan uit sportvoorzieningen zoals sporthallen, tennisbanen en zwembaden, en sociaal-culturele voorzieningen als bibliotheek en muziekscholen. Regionale voorzieningen zijn onder meer: ziekenhuizen, voortgezet onderwijs, bioscopen, theaters, meubelboulevards, en sportvoorzieningen als een klimhal en golf baan. Uit het onderzoek komt naar voren dat (boven)regionale voorzieningen in voldoende mate direct buiten de Zuidplas aanwezig zijn. De aandacht gaat daarom met name uit naar voorzieningen op het gemeentelijke (lokaal) of bovengemeentelijke (bovenlokaal) niveau. Detailhandel De detailhandel in de Zuidplas is vrij geconcentreerd in de kernen aanwezig. Uit het onderzoek blijkt daarnaast, zowel voor dagelijkse als niet-dagelijkse boodschappen, een groot ‘koopstroomlek’ naar de omliggende grote steden met een groot aanbod aan voorzieningen. Aan dagelijkse detailhandel blijkt een tekort, terwijl de nietdagelijkse detailhandel een te eenzijdig karakter heeft. Het winkelbestand in de Zuidplas kent mede door het koopstroomlek een neergaande trend, zowel kwalitatief als kwantitatief. Onderwijs In het onderwijs is momenteel voldoende aanbod voor de inwoners van de Zuidplas. Het aanbod aan basisscholen is voldoende. Voor voortgezet onderwijs kan men terecht op verschillende scholen binnen of net buiten de Zuidplas. Verenigingsleven Het verenigingsleven in de Zuidplas is bijzonder actief en kent een belangrijke rol van de kerk. Het verenigingsleven draagt mede de culturele identiteit. In Zevenhuizen is er in de vorm van het dorpshuis Swanla, een geschikte accommodaties op lokaal niveau voor culturele verenigingen, bibliotheken en voor jongerenopvang
Hoofdstuk 7
125
aanwezig. Moerkapelle heeft een regionale functie voor confessionele voorzieningen. De capaciteit aan sportvoorzieningen komt gemiddeld redelijk overeen met de norm, maar kent per gemeente grote verschillen. In het algemeen kent het gebied kleine, verspreide accommodaties voor sport. Een aantal verenigingen wordt gedwongen trainingen te verzorgen in accommodaties buiten de Zuidplas, omdat de capaciteit van de accommodatie binnen de Zuidplas onvoldoende is. Enkele sportvoorzieningen zijn op termijn alleen op bovenlokaal niveau te handhaven, ook bij groei van het inwonertal. Zorg Wat betreft zorg lijkt er in de huidige situatie geen gebrek aan eerstelijns zorgvoorzieningen te bestaan. Ook is de huidige capaciteit van verzorgingshuizen en ziekenhuizen in principe voldoende. Trends: autonome ontwikkeling voorzieningen in de Zuidplas Voorzieningen zijn meer en meer vraag- en projectgestuurd. Onder invloed van marktwerking vindt verbreding (meer producten) en verdieping (hogere kwaliteitseisen) plaats. Dit gaat mede gepaard met een proces van schaalvergroting. Schaalvergroting leidt tot concentratie: slechts op enkele, regionale plaatsen is een compleet voorzieningenaanbod aanwezig. Op lokaal niveau wordt het gebrek aan voorzieningen aangevuld door thuisbezorging, uitgiftepunten of filialen (te denken valt hierbij aan wijkzorg-voorzieningen en bibliotheken): deconcentratie. Tevens gaan verschillende typen voorzieningen steeds vaker ‘samenwonen’ omdat er geen draagvlak meer is voor afzonderlijke voorzieningen (functievervlechting). Dit bestaat niet alleen binnen sectoren (bijvoorbeeld sportzaal), maar ook tussen sectoren onderling, zoals de Brede School, multifunctionele wijkcentra met zorg- en sociaal-culturele voorzieningen. Schaalvergroting en functievervlechting leiden tot langere reistijden en de noodzaak tot een beter openbaar vervoer. Het verenigingsleven staat in toenemende mate onder druk. Kenmerkend voor de huidige situatie is dat het verenigingsleven in de dorpen nog relatief sterk is, maar de consument onderneemt meer activiteiten die niet georganiseerd zijn. Een voorbeeld is het toenemende belang van individuele sporten zoals hardlopen en fitness. Ook in het (sociaalculturele) verenigingsleven is te zien dat de consument 'verindividualiseert'. Tevens speelt de vergrijzing een belangrijke rol in de toekomst van voorzieningen. De ouder wordende bevolking heeft meer behoefte aan zorgvoorzieningen en minder aan bijvoorbeeld onderwijs. De voorzieningen voor ouderen dienen niet op zichzelf gepland te worden. Contact met andere generaties is van belang voor de leefbaarheid.
126
Deel C - Verantwoording
Uitgangspunten voor gebiedsontwikkeling Voorzieningen zullen een rol spelen bij de toekomstige identiteit van het gebied. Uitgangspunten die hierbij gehanteerd worden zijn: x Een zo compleet mogelijk pakket van dagelijkse voorzieningen in elke kern is van belang voor de leef baarheid. Functievervlechting is daarbij noodzakelijk; x Voor niet-dagelijkse voorzieningen is bovenlokale afstemming van vraag en aanbod nodig; x (Boven)regionale voorzieningen zijn in voldoende mate direct buiten de Zuidplaspolder aanwezig;Vergrijzing speelt een belangrijke rol in de toekomst van voorzieningen. x
7.2 Onderzoek Vroegtijdige ruimtereservering voor voorzieningen is een noodzakelijke voorwaarde voor een levendige wijk. Het rapport ‘Ruimte voor nieuwe voorzieningen Zuidplas tot 2020’25 is een resultaat van deze zienswijze van de gemeenteraden in de Zuidplas. Te vaak zijn voorzieningen een sluitpost, waar bewoners later onder lijden. Deze nota dient als basis voor de te ontwerpen bestemmingsplannen en financiering van de uitbreidingen in de Zuidplas, in nauwe samenhang met de Woonvisie. Per dorpskern en type voorzieningen is gekeken of het aanbod van de diverse typen voorzieningen toereikend is. Dit is van belang om vervolgens in te kunnen schatten in hoeverre extra ruimte voor voorzieningen gereserveerd dient te worden. Gemeenten hebben de gegevens over huidige vraag en aanbod en de goedgekeurde plannen voor verbetering aangeleverd. Voorzieningen in dorpskern, incl. bestaande plannen Zorg
Onderwijs
Sport
Sociaal/
Detailhandel
cultureel Locatie Moerkapelle
toereikend
toereikend
toereikend
toereikend
toereikend / onder druk
Uitgaande van bovenstaande situatie is middels normberekeningen gekeken naar hoeveel en waar extra vierkante meters gereserveerd kunnen worden voor diverse typen voorzieningen. Totaal komt men uit op 49.000 m² voor 7.000 woningen.
25
Ruimte voor nieuwe voorzieningen Zuidplas tot 2020’, DHV/Provincie Zuid-Holland, 26 juli 2007
Hoofdstuk 7
127
7.3 Doorwerking naar plangebied Zuidplas Noord De met onderhavig bestemmingsplan mogelijk gemaakte flinke dorpsuitbreiding van Moerkapelle draagt in belangrijke mate bij aan de instandhouding van de detailhandel in de dorpskern. Vele winkels zouden zonder deze uitbreiding moeten sluiten, gezien zowel het koopstroomlek als de toenemende schaalvergroting. Nog onduidelijk is in hoeverre de extra bewoners van de lanen, linten en tochten de detailhandel in deze dorpskern gaan benutten. De afstanden die zij afleggen naar voorzieningen zullen groter zijn dan gemiddeld, gezien de verwachte bovengemiddelde koopkracht van de nieuwe bewoners. In Moerkapelle is een kleine zorgvoorziening gewenst van ongeveer 500 m². Het is de vraag of de dorpsuitbreiding een nieuwe basisschool rechtvaardigt. Aangeraden is om 2.000 m² extra voor onderwijs te reserveren op een nader te bepalen locatie. Dit is opgenomen in de uit te werken bestemming voor de woongebieden nabij Moerkapelle. Extra binnensportvoorzieningen lijken niet nodig, evenmin als extra vierkante meters voor sociaalculturele voorzieningen. De behoefte aan extra sportvelden is berekend op basis van de voorziene toename aan inwoners. Uitkomst is dat minimaal een extra sportveld benodigd is. In de uit te werken bestemming voor de woongebieden is de uitbreidingsbehoefte van buitensportvoorzieningen meegenomen.
128
Deel C - Verantwoording
8.
TOERISME EN RECREATIE
8.1 Kader Het steeds dichter wordende stedelijke netwerk in de Zuidvleugel heeft behoefte aan een robuuste en gedifferentieerde groenstructuur, zowel voor de landschappelijke kwaliteit als voor de recreatieve- en natuurfuncties in en voor de regio. Daarnaast zijn de groenblauwe kwaliteiten onontbeerlijk voor de leefbaarheid en het vestigingsklimaat voor wonen en werken in de Zuidvleugel. In de omgeving van de Zuidplaspolder liggen omvangrijke regionale groengebieden, zoals de Rottewig en het Hitland in het westen, de polder Bloemendaal en de Reeuwijkse Plassen in het oosten en de Krimpenerwaard in het zuiden. Bovendien is in het noorden, ten westen van Waddinxveen het Bentwoud in aanleg. Deze grote groengebieden zijn aantrekkelijke cultuurhistorische landschappen, die in de komende jaren meer geschikt gemaakt worden voor intensieve en extensieve recreatie.
8.2 Doorwerking naar plangebied Zuidplas Noord In het bestemmingsplan zijn de volgende planonderdelen geregeld: x Recreatief netwerk. Als onderdeel van een regionaal recreatie netwerk op Zuidvleugelniveau zal binnen de Zuidplaspolder een kwalitatief hoogwaardig recreatief netwerk voor verschillende doelgroepen gerealiseerd worden met goede aansluitingen op regionale routes en ongelijkvloerse passages met de hoofdinfrastructuur. De Ringvaartzone van de Zuidplaspolder en enkele bestaande, cultuurhistorisch waardevolle, polderwegen (de lanen en linten) maken deel uit van het netwerk. De aanleg van dit netwerk is in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt. x Ringvaartzone. De Ringvaartzone is een landschappelijk element van 80 tot 150 meter breed en 34 kilometer lang rond de Zuidplaspolder. De Ringvaartzone is een belangrijk samenbindend element in de polder, maar verbindt ook het interne recreatieve netwerk van de polder met de groengebieden in de omgeving. De Ringvaartzone heeft een directe groen- en waterbestemming gekregen. Op verschillende punten moeten investeringen gedaan worden in de infrastructuur. In hoofdstuk 2 is beschreven voor welke locaties dit geldt. x Groen en recreatie in het stelsel van linten, lanen en tochten. Van belang is de mogelijkheid voor recreatief medegebruik en de aanleg van fiets- en wandelpaden in de Kreekrugzone en de Groenblauwe Zoom. Ook bestaande losse recreatieve elementen in deze zones, zoals de camping bij Moerkapelle, krijgen een positieve bestemming.
Hoofdstuk 8
129
x
Recreatieve brandpunten. Daar waar de doorgaande fietsroutes de Ringvaartzone bereiken of de hoofdinfrastructuur kruisen zijn recreatieve brandpunten ontworpen. Ontwikkeling van deze brandpunten ligt buiten de planbegrenzing van dit bestemmingsplangebied. Nabij het plangebied liggen de brandpunten: Sivoli op de kleikade en De Kleikade coupure.
130
Deel C - Verantwoording
9.
MOBILITEIT
9.1 Algemeen De Zuidplaspolder wordt doorsneden door allerlei vormen van infrastructuur op verschillende schaalniveaus. Op nationaal niveau zijn dit de rijkswegen A12 en A20, de spoorlijnen Gouda - Den Haag en Gouda - Rotterdam, de Gouwe en Hollandse IJssel. Op regionaal niveau zijn dit m.n. de N219, de RijnGouweLijn (lightrail) en de Ringvaart van de Zuidplaspolder. Deze infrastructuur wordt op verschillende plaatsen aangepast om het huidige verkeersaanbod op te vangen. In het ‘Handboek Kwaliteit Zuidplaspolder’26 worden de ruimtelijke randvoorwaarden voor de vormgeving en inpassing van alle mogelijke regionale wegen en raillijnen beschreven. Ook zijn randvoorwaarden beschreven met betrekking tot de nationale infrastructuur, voor zover hieraan wijzigingen aangebracht worden die gerelateerd zijn aan de ontwikkeling van de Zuidplaspolder. Overigens geldt dat de hoofdinfrastructuur (rijkswegen, spoorwegen, waterwegen) in principe qua ligging niet aangepast wordt. De randvoorwaarden hebben dus hier vooral betrekking op betere inpassing en vormgeving van nieuwe kunstwerken in de hoofdinfrastructuur. De hoofdopgave is om een duurzaam, veilig en ruimtelijk aantrekkelijk netwerk van infrastructuur aan te leggen dat afgestemd is op de te realiseren verstedelijking in de Zuidplaspolder. Dit infrastructurele netwerk maakt deel uit van het herkenbare grid van lanen, linten en tochten dat in de polder aangelegd moet worden. Vanuit de milieuambities voor een duurzame Zuidplaspolder is het van belang dat de polder zodanig wordt ingericht dat een zo min mogelijke verkeersbehoefte wordt gecreëerd, waarbij het autogebruik wordt afgeremd ten gunste van openbaar vervoer en fiets. In de hoofdplanstructuur wordt er naar gestreefd de concurrentiekracht van het openbaar vervoer, en de positie van de fiets in het woon-werkverkeer te versterken. De oorspronkelijke ambitie voor de infrastructuur van de Zuidplaspolder, 'dooraderen waar het kan, bundelen waar het moet', is verwerkt in de hoofdplanstructuur. Onderstaand is het kader van de belangrijkste infrastructurele ingrepen beschreven.
9.2 Verkeer Wegverkeer Voor een goed functioneren is een sterke samenhang in de verkeersnetwerken nodig. In de praktijk bestaat tussen de verschillende schaalniveaus een sterke wissel26
Handboek Kwaliteit Zuidplaspolder, Ruimtelijke milieutechnische ambities en randvoorwaarden (concept), Driehoek RZG Zuidplas, 12 maart 2008.
Hoofdstuk 9
131
werking: een betere doorstroming op het hoofdwegennetwerk (HWN) betekent dat grotere verkeersstromen het onderliggend wegennet (OWN) kunnen bereiken. Omgekeerd kunnen strategische ingrepen in het OWN bijdragen aan het functioneren van het HWN. Vertrekpunt voor een bereikbare Zuidplas is een goed functionerend HWN. De capaciteit van de A12 en A20 zullen verbeterd worden. Voor het plangebied Zuidplas Noord is de realisatie van de nieuwe A12-aansluiting Zevenhuizen–Moerkapelle (voor 2010) en de realisatie van extra spitsstroken op de A12 tussen Gouweknoop en Zoetermeer (in het kader van Eerste Tranche Spoedwet, voor 2010) relevant. Ter versterking van het functioneren van de kernen in en rond de Zuidplas is gekozen voor een concept van randwegen, de ‘ringenstructuur’. De volgende onderdelen van de hoofdstructuur functioneren tevens als randweg voor de kernen in en nabij het plangebied Zuidplas Noord: x N219, als randweg Zevenhuizen: de 2 x 1 omlegging is al gepland voor 2010. Hierna zal afhankelijk van de ontwikkelsnelheid van de Zuidplas, de weg in beide richtingen met 2 rijstroken worden uitgevoerd. Ter voorkoming van sluipverkeer door de kern zijn maatregelen nodig op de bestaande N219 in de kern Zevenhuizen en de Noordelijke Dwarsweg. x Parallelweg A12 (N456-west), als regionale route Waddinxveen-Bleiswijk en Zoetermeer: onder meer om het vrachtverkeer uit de omgeving Moerkapelle naar de Veiling vast te houden op het OWN wordt een bijdrage geleverd aan de verkeersafwikkeling op de A12. De aansluiting van deze parallelweg op de A12, dan wel de N209, is onderwerp van nadere studie. In dit verband zal aangesloten worden bij de geplande verbetering van de aansluiting Bleiswijk op de A12.x N456-noord: De N456-west wordt ten oosten van de A12-aansluiting Zevenhuizen in noordoostelijke richting doorgetrokken tot aan de Onderweg in Waddinxveen. Het deel ten noorden van de Onderweg is optioneel en wordt, in afwachting van de resultaten uit de N207 corridorstudie, in een volgende streekplanherziening bepaald. Hiertoe zijn afspraken gemaakt in het kader van het RGL-convenant. Er vindt een onderzoek plaats naar vier aspecten die samenhangen met de Westelijke Randweg Waddinxveen: verkeersbewegingen, ontsluiting Bentwoud, ontsluiting Zuidplas en regionaal karakter. De Colleges van GS van Zuid-Holland en B&W van Waddinxveen hebben afgesproken dat de wegverbinding bij de reparatie van de CBB Bentwoud wordt betrokken. Daartoe zal deze verbinding dan ook in het MER worden meegenomen. Onder een adequate uitvoering wordt mede begrepen het doortrekken van de N456-west tot aan de Hoogeveense Weg als onderdeel van de Noord-Zuid Route. x Zuidelijke randweg Waddinxveen (omgelegde N456): deze weg ligt parallel aan en op ruime afstand van de ontsluitingsweg van de Triangel. Hierop wordt verkeer opgevangen vanaf de N456 West richting Waddinxveen-Zuid en de A12 en A20.
132
Deel C - Verantwoording
De hoofdontsluiting is gericht op het verwerken van het omvangrijke autoverkeer. Hierdoor krijgt het OWN ruimte voor een meer ontspannen inrichting van de openbare ruimte. Zo wordt dus zowel de bereikbaarheid als de leefbaarheid van de Zuidplas gediend en tegelijkertijd de barrièrewerking van bestaande verkeersstromen door de kernen teruggebracht. Voor de inpassing van alle bestaande en nieuwe wegen is een aantal algemene uitgangspunten van toepassing: x De nieuwe infrastructuur wordt zoveel mogelijk gecombineerd met de bestaande en uit te bouwen structuur van de Zuidplaspolder, gevormd door het grid van linten, lanen en tochten. x De gebruikers van de nationale en regionale wegen moeten het doorgaande karakter van de infrastructuur herkennen (lange lijnen). Het basisontwerp van alle wegen is rustig en doelmatig (passend bij het polderlandschap). x De (nieuwe) regionale wegen worden zoveel mogelijk op een vergelijkbare wijze vormgegeven, namelijk als ruime lanen. Wegverlichting, middenbermen, beplanting, bermsloten en kunstwerken zoals duikers en bruggen zullen op elkaar afgestemd moeten zijn om een sterk beeld te bereiken. Elk wegtraject kent één hoofdprofiel waarbij slingeringen in het alignement en andere uitzonderingen (afslagvak, verbredingen) zoveel mogelijk worden vermeden. Het dwarsprofiel moet voldoende ruimte bieden om wel noodzakelijke afwijkingen op te kunnen vangen (bijvoorbeeld door het aanbrengen van brede middenbermen). x Als entree tot de diverse woon- en werkgebieden hebben de regionale wegen een grote representatieve waarde. Waar nieuwe woon- en werkgebieden ontwikkeld worden, komen de gebouwen daarom met de (representatieve) voorzijden naar de hoofdinfrastructuur te staan. Vanaf de hoofdinfrastructuur mogen geen achtertuinen, opslagplaatsen en grote parkeerterreinen zichtbaar zijn. x Om te voorkomen dat er nieuwe grote barrières in de polder ontstaan wordt uitgegaan van zogenaamd ‘parallelschakelen’ in plaats van het zoveel mogelijk bundelen van autoverkeer. Er komen dus verschillende verschillende mogelijkheden om de polder te doorkruisen. x De groene, dorpse of stedelijke omgeving waarin de hoofdinfrastructuur ligt moet door de weggebruikers goed beleefd kunnen worden. Om deze reden moet de aanleg van geluidswerende voorzieningen zoveel mogelijk beperkt worden. Dat betekent dat als algemene stelregel wordt gehanteerd dat de afstand tussen weg en (woon)bebouwing zodanig groot moet worden, dat de gevelbelasting binnen de daartoe gestelde eisen valt. Indien dit niet haalbaar is, dan gaat de voorkeur uit naar: - maatregelen aan de bron (bijv. stil asfalt); - maatregelen in het overdrachtsgebied met als eerste voorkeur geluidswallen en pas daarna geluidsschermen. Ook het invoegen van andere functies (zoals bebouwing met geluidswerende voorzieningen) moet hierbij overwogen worden;
Hoofdstuk 9
133
x
x
x
x
- maatregelen bij de ontvanger (bijvoorbeeld extra isolatie aanbrengen). De wijkontsluitingswegen moeten zoveel mogelijk een (herkenbaar) onderdeel worden van de omgeving. De inrichting moet aansluiten bij het karakter van het deelgebied en de gewenste snelheid van het verkeer. Verschillende verkeerssoorten worden zoveel mogelijk gemengd. Aparte fietspaden en trottoirs moeten alleen aangelegd worden als hiervoor een duidelijke noodzaak is (verkeersveiligheid). Hierdoor ontstaan wegen met een compacte doorsnede die zo weinig mogelijk barrièrewerking hebben in de woon- en werkgebieden. Voor de wijze waarop kruisingen van infrastructuur worden vormgegeven is uitgegaan van de volgende indeling: - Landelijke infrastructuur wordt altijd ongelijkvloers gekruist door infrastructuur van lagere orde; - Regionale wegen sluiten met rotondes aan op andere regionale wegen en lokale wegen; - Regionale wegen kunnen ongelijkvloers gekruist worden door wegen van lagere orde; dan gaan de regionale wegen in principe bovenlangs. - Lokale wegen sluiten onderling met gelijkvloerse kruisingen en t-splitsingen op elkaar aan. Kruisingen van wegen met water worden, indien de weg over het water wordt geleid, zoveel mogelijk als brug uitgevoerd (en niet als duiker). Bruggen zorgen voor een opener beeld, en benadrukken sterker dat watergangen doorgaande elementen zijn. Ook erftoegangen die over sloten heen lopen zullen als kleine, smalle brug uitgevoerd worden. De te realiseren infrastructuur moet sociaal veilig zijn.
Openbaar vervoer In aanvang zijn de bestaande busvoorzieningen in de kernen een goede basis. Fietsroutenetwerk Met de aanleg van een nieuwe regionale structuur voor het autoverkeer, worden de oude polder assen ontlast van doorgaand verkeer en kunnen deze worden gebruikt door fietsverkeer. Ook de parallelwegen langs de A12 zijn belangrijk voor het woonwerkfietsverkeer. Bij uitbreiding van de snelwegen dienen de parallelwegen ten behoeve van de fietser gewaarborgd te blijven.
134
Deel C - Verantwoording
Beoordeling van de alternatieven uit het MER Regionale Infrastructuur Parallelstructuur A12: N456 West - Veilingroute In het MER Regionale infrastructuur zijn zowel de Korte als de volledige Veilingroute (N456 West) onderzocht. Variant: Korte Veilingroute Met een nieuw aan te leggen korte Veilingroute van aansluiting Zevenhuizen/Waddinxveen naar de Swanlaweg wordt het bestaande en nieuw te ontwikkelen kassengebied direct ten noorden en zuiden van de A12 ontsloten. De Korte Veilingroute leidt vrachtverkeer vanuit het kassengebied direct naar het hoofdwegennet: A12 of via de Moordrechtboog naar de A20. De capaciteit van de A12 zal door het Rijk worden vergroot. Tussen Zoetermeer en Zevenhuizen/ Waddinxveen blijkt de A12 na capaciteitsuitbreiding nog restcapaciteit te hebben. Echter, met de korte Veilingroute wordt geen alternatief voor het verkeer op de Moerkapelse Zijde/ Voorlaan gerealiseerd. Variant: Volledige Veilingroute Bij de volledige Veilingroute wordt de korte Veilingroute doorgetrokken naar de N209 bij aansluiting Bleiswijk. De volledige Veilingroute beoogt regionaal verkeer in oostwestrichting aan weerszijden van de Rotte en vrachtverkeer vanuit de kassengebieden een alternatief te bieden, zodat dit verkeer de A12 niet hoeft te gebruiken. Zo worden de verkeersstromen op de A12 minder verstoord door in- en uitvoegend vrachtverkeer. Behalve de A12 ontlast de volledige Veilingroute ook de Moerkapelse Zijde en de Voorlaan. Aan de andere kant van de A12 ontstaat door Zevenhuizen een snelle route via de Veilingoute richting Zoetermeer en Den Haag. De aansluiting van de N456 op de N209 is complex en behoeft nog nadere studie.
Hoofdstuk 9
135
Parallelstructuur A12: Moordrechtboog De Moordrechtboog vormt de verbinding tussen de rijkswegen A20 en A12. Hiermee wordt de robuustheid van het hoofdwegennet vergroot. De Moordrechtboog houdt een groenzone van 200 meter tussen de RijnGouweLijn en de Moordrechtboog vrij zodat dit gebied een groene verbinding kan vormen tussen het Bentwoud en het Moordrechtseveld richting Krimpenerwaard. De lokale infrastructuur kruist de N456 bovenlangs. Voor deze oplossing is gekozen om te voorkomen dat de N456 op en neer blijft gaan, of over de gehele lengte verhoogd aangelegd moet worden. De verhoogde ligging van de lokale weg wordt doorgezet met een viaduct over de groenzone en de RijnGouweLijn. Ter hoogte van deze kruising sluit de Moordrechtboog aan op het onderliggend wegennet. De kruisingen met fietspaden, de onderliggende wegenstructuur en watergangen worden ongelijkvloers aangelegd. De Moordrechtboog is voorzien als een weg met twee rijstroken in beide richtingen waar 80 km/u gereden mag worden. Variant: Moordrechtboog met aansluiting Gouda Op het punt waar de Moordrechtboog en de parallelstructuur A12 elkaar kruisen wordt in deze variant een halve aansluiting op de A12 aangelegd. Ook de parallelstructuur A12 vanuit Gouda sluit hierop aan. Op deze manier verlaat verkeer met bestemming Gouda en verkeer met bestemming Zuidplaspolder niet op hetzelfde punt ter hoogte van de aansluiting van de N219 de A12, zoals bij de onderstaande variant. Voordeel hiervan is dat er hierdoor geen grote en complexe aansluiting nodig is. Zo behoudt Gouda ook een eigen afslag vanaf de A12. Gevolg van deze variant is wel dat er kort na elkaar twee op- en afritten voor de A12 zullen zijn. Dit kan de doorstroming verstoren, hoewel op grond van de capaciteitsuitbreiding van de A12 ter plaatse geringe effecten worden verwacht. Uitgegaan wordt van een halve aansluiting. Dit houdt in dat niet alle richtingen mogelijk zijn; alleen verkeer vanuit het westen kan van de A12 af en vanuit de Zuidplas kan men alleen de A12 op richting het westen.
136
Deel C - Verantwoording
Variant: Gecombineerde aansluiting Gouda/ Zevenhuizen/ Waddinxveen Bij deze variant wordt geen halve aansluiting gerealiseerd. De Moordrechtboog sluit aan op de Zuidelijke Randweg en op parallelstructuur A12, welke vanuit Gouda wordt doorgetrokken naar de aansluiting Zevenhuizen-Waddinxveen. Zo ontstaat een gecombineerde aansluiting Gouda/ Zevenhuizen/Waddinxveen ter hoogte van de N219. Om het extra verkeer te kunnen verwerken zal de aansluiting wel aangepast moeten worden, zo zijn dubbele op- en afritten nodig.
Tegen het positieve effect van een gecombineerde aansluiting voor de A12 staat wel een complex en druk knooppunt midden in de Zuidplas. Hier treedt het risico op terugslageffect op A12 bij gebrekkige doorstroming op. Een consequentie van dit ontwerp is dat Gouda vanaf de A12 alleen te bereiken is via een relatief lange parallelweg waar een lagere maximumsnelheid geldt dan op de snelweg. Gouda komt hierdoor (in ieder geval gevoelsmatig) verder van de snelweg af te liggen. Bovendien is er door het ontbreken van een halve aansluiting op de A12, zoals bij de andere variant, bij een calamiteit op de parallelstructuur geen extra optie de A12 te bereiken. Het fietspad langs de A12 komt in het gedrang en zal verplaatst moeten worden indien er een lange parallelstructuur wordt aangelegd. Aansluiting Waddinxveen De nieuw aan te leggen Westelijke Randweg en Zuidelijke Randweg van Waddinxveen krijgen een functie voor het regionale verkeer. Een korte Westelijke Randweg tot aan de (Verlegde)
Hoofdstuk 9
137
Dreef, zoals voorgesteld in de Startnotitie, blijkt tot veel doorgaand verkeer over de Chopinlaan in Waddinxveen te leiden. Om verkeer vanuit het noorden van Waddinxveen (Boskoop en verder) om Waddinxveen heen te leiden is een verlenging van de Westelijke Randweg vanaf de Verlegde Dreef tot aan de Beethovenlaan nodig. De Westelijke Randweg Waddinxveen wijkt uit om het nieuwe sportveldencomplex heen. De randweg wordt van relatief veel aansluitingen op het lokale wegennet voorzien. Het vrachtverkeer, afkomstig uit het kassengebied kan zo snel naar het hoofdwegennet geleid worden. Een complexe ontwerpopgave is de kruising met de ringvaart en de Onderweg, mede vanwege het hoogteverschil. Dit punt zal in een volgende ontwerpronde verder uitgewerkt moeten worden. Alternatieven Door op verschillende manieren varianten van deelprojecten te combineren zijn vijf alternatieven voor de aanpassing van de totale regionale infrastructuur samengesteld. Deze set is ontwikkeld op basis van de inzichten die de eerste verkennende berekeningen opgeleverd hebben. De basis voor de set alternatieven is Alternatief 1. Dit is het alternatief dat in de eerste verkennende berekeningen het best bleek te functioneren. In Alternatief 2, 3 en 4 wordt één van de drie onderdelen waarvoor varianten zijn ontwikkeld gecombineerd met de “basis” van Alternatief 1. Hiermee wordt recht gedaan aan de wensen om de effecten van bepaalde maatregelen in beeld te brengen. Alternatief 5 is het alternatief waarbij de parallelstructuur A12 uitgevoerd wordt zonder extra aansluiting op het hoofdwegennet en tussen de N209 en aansluiting Gouda. Tabel 7-1 Alternatieven MER Zuidplas Regionale infrastructuur Deelproject: Alternatief
N219
N456 Moordrechtboog
Aansl. Waddinxveen
Veilingroute
1
Huidig tracé
Aansluiting Gouda
geen varianten
Korte Veilingroute
2
Huidig tracé
Gecombineerde aansluiting
geen varianten
Korte Veilingroute
3
Verlegd
Aansluiting Gouda
geen varianten
Korte Veilingroute
tracé 4
Huidig tracé
Aansluiting Gouda
geen varianten
Lange Veilingroute
5
Huidig tracé
Gecombineerde aansluiting
geen varianten
Lange Veilingroute
Alternatief 4 is het alternatief dat het meest lijkt op de structuur die in het ISP is voorgesteld en bij de structuur uit het Handboek Kwaliteit Zuidplaspolder.
138
Deel C - Verantwoording
Hoofdstuk 9
139
9.3 Doorwerking naar plangebied Zuidplas Noord In het bestemmingsplan zijn binnen de verschillende (uit te werken) bestemmingen reserveringen opgenomen voor de aanleg van infrastructuur. In de ontwerpen is rekening gehouden met de hoofdinrichtingsprincipes voor infrastructuur. Ontsluiting Glastuinbouwbedrijvenlandschap De aanleg van de N456 west - Rottelaan (Veilingweg) is noodzakelijk voor een goede ontsluiting van de nieuwe glastuinbouwgebieden. Op dit moment is er financiële garantie voor de volledige N456 tot aan de N209. Dit tracé is onderdeel van de MIRT afspraken tussen provincie en rijk en zijn opgenomen in de afspraken welke in de Regionale Ontwikkelingsorganisatie Zuidplas (ROZ) zijn gemaakt. In het bestemmingsplan wordt de oostelijk deel van de N456-Rottelaan (BredewegNoordeinde) als uitwerkingsverplichting genomen. Binnen deze bestemming wordt een aansluiting op de Julianaweg mogelijk gemaakt. Het westelijk deel van de Rottelaan valt buiten onderhavig bestemmingsplan. Door middel van een wijzigingsbevoegdheid is het op termijn mogelijk de aansluiting N219/A12 direct aan te sluiten op de Rottelaan. De hoofdontsluiting van het gebied Knibbelweg Oost is georiënteerd op de nieuwe N219 (Omlegging Zevenhuizen) en resulteert in een bijna rechtstreekse ontsluiting vanaf de nieuwe A12-aansluiting. Wanneer het gebied ook een ontsluiting op de Noordelijke Dwarsweg heeft, bestaat de kans dat verkeer zonder herkomst of bestemming in Knibbelweg-oost de ontsluiting gebruikt om Zevenhuizen in of uit te rijden. Deze aansluiting wordt in het bestemmingsplan met een uitwerkingsverplichting opgenomen. Omdat het gebied alleen op de N219 wordt ontsloten, dient de 'nooduitgang' via de Noordelijke Dwarsweg zodanig vorm te worden gegeven dat deze kan worden gebruikt bij calamiteiten op de hoofdontsluiting. Om te voorkomen dat de bestaande Knibbelweg als doorgaande route tussen de N219 en de Noordelijke Dwarsweg wordt gebruikt, dient deze afgesloten te worden voor doorgaand autoverkeer. Het gebied driehoek spoor/Swanla, ten noorden van de kern Zevenhuizen, wordt alleen ontsloten via de Swanlaweg en de Rottelaan. De mogelijkheden voor de ontwikkeling van dit gebied zijn daarmee onlosmakelijk gekoppeld aan het realiseren van de N456-Rottelaan om een goede ontsluiting vanaf de A12 te kunnen bewerkstelligen. De routes door Zevenhuizen (Burg. Klinkhamerweg) en Moerkapelle (Noordeinde of Julianaweg) zijn geen optie. Om te voorkomen dat verkeer dan via Swanla-Noord en de Knibbelweg van en naar de Noordelijke Dwarsweg rijdt, zal er een knip moeten worden gerealiseerd voor het autoverkeer.
140
Deel C - Verantwoording
Vooralsnog wordt voorgesteld de knip te leggen aan het eind van de huidige Knibbelweg. De huidige ontsluiting van de aanliggende percelen verandert dan niet. In kader van de planontwikkelingen voor de Zuidplaspolder is een bedrijfsstratenstructuur opgenomen om een goede ontsluiting van de glastuinbouwbedrijven te realiseren waarbij de bestaande wegenstructuur zo min mogelijk wordt belast met extra vrachtverkeer van en naar de glastuinbouwbedrijven en de veiling in Bleiswijk. In dat kader is in het gebied ten noorden van de A12 een bedrijfsstraat geprojecteerd in het verlengde van de van Hasseltweg, tussen de Bredeweg en de Julianaweg. Naast de functie voor de afwikkeling van glastuinbouwverkeer van en naar de hoofdwegenstructuur, dienen de bedrijfsstraten ook om de glastuinbouwpercelen te ontsluiten die niet grenzen aan een openbare weg. Om de nieuwe glastuinbouwpercelen in het gebied ten noorden van de A12 tussen de Ringvaart en de Bredeweg goed te kunnen ontsluiten is een interne ontsluitingsstructuur noodzakelijk. De bedrijfsstraat in het verlengde van de van Hasseltweg kan worden beschouwd als een onderdeel van deze interne structuur en ontsluit de nieuwe glastuinbouwpercelen vanaf Julianaweg en Bredeweg. Ontsluiting Moerkapelle De ontsluitingswegen in Moerkapelle zijn qua inrichting en vormgeving niet op alle plaatsen voldoende doelmatig afgestemd op de hoeveelheid en samenstelling van het verkeer. Vooral tijdens filevorming en stremmingen op het hoofdwegennet. Op de Moerkapelse Zijde, het Noordeinde en de Bredeweg wordt het autoverkeer gemend met fietsverkeer op de rijbaan afgewikkeld. Alleen langs het gedeelte van de Bredeweg buiten de bebouwde en de Voorlaan (in het verlengde van de Moerkapelse Zijde) liggen vrijliggende fietspaden. In het kader van de ontwikkelingen in de Zuidplaspolder wordt parallel langs de A12 de Rottelaan aangelegd tussen de nieuwe aansluiting van de N219 op de A12 (aansluiting Waddinxveen bij de Bredeweg) en de N209 (bij aansluiting Bleiswijk). De Rottelaan wordt in delen ontwikkeld, een deel tussen de nieuwe A12-aansluiting en de Swanlaweg/Julianaweg om vervolgens deze
Hoofdstuk 9
141
door te trekken tot aan de N209. Daarnaast wordt het Noordeinde verkeersluw, mede om een veilige fietsroute langs de Ringvaart te kunnen realiseren. De ontsluitende verkeersfunctie tussen Moerkapelle en Zevenhuizen wordt overgenomen door de nieuwe Julianaweg. Door het opheffen van de bestaande A12-aansluiting bij het Noordeinde komt er extra druk op de Moerkapelse Zijde. Verkeer dat nu nog via het Noordeinde in en uit de richting Zoetermeer en Den Haag rijdt, heeft dan de keuze tussen de route over Bredeweg of over de Moerkapelse Zijde (en N209). Pas als de Rottelaan tot aan de N209 is gerealiseerd, kan het verkeer via de Julianaweg en Rottelaan gaan rijden. Ontsluiting Moerkapelle Oost en Zuid In het kader van de ontwikkeling van de Zuidplaspolder wordt de kern Moerkapelle uitgebreid met circa 800 woningen. Deze dorpsuitbreiding vindt op twee locaties plaats. Aan de oostzijde van Moerkapelle worden circa 600 woningen gerealiseerd (Moerkapelle-Oost, ten noorden van de Oranjestraat) en ten zuiden van de kern (Moerkapelle-Zuid, tussen Ringvaart en Bredeweg) worden circa 200 woningen gerealiseerd. In het kader van de dorpsuitbreiding wordt voorgesteld het sportcomplex (voetbal en tennis), dat nu ten oosten van de kern ligt, te verplaatsen (en uit te breiden) naar een nieuwe locatie in Moerkapelle-Zuid. De bestaande kern van Moerkapelle wordt ontsloten via de Bredeweg, het Noordeinde en de Moerkapelse Zijde. Het Noordeinde wordt verkeersluw om een veilige fietsroute tussen de kernen Moerkapelle en Zevenhuizen te kunnen realiseren, die tevens een onderdeel vormt van de recreatieve fietsroute langs de Ringvaart. De ontsluitende verkeersfunctie tussen Moerkapelle en Zevenhuizen wordt overgenomen door de nieuwe Julianaweg. Deze weg ligt parallel aan het Noordeinde, net ten oosten van de Ringvaart, en loopt door of langs de dorpsuitbreiding MoerkapelleZuid. De ontsluiting van de woningbouw en sportvelden in Moerkapelle-Zuid kan nagenoeg rechtstreeks plaatsvinden via de Julianaweg en de Bredeweg. Voor de ontsluiting van de dorpsuitbreiding moet echter een verbinding gerealiseerd worden naar de Bredeweg. Voor de ontsluiting van MoerkapelleOost zijn in een eerder stadium twee varianten ontwikkeld (variant 1 via een nieuwe weg ten zuidoosten van het bedrijventerrein en variant 2 via de Zuidplasstraat).
142
Deel C - Verantwoording
Bij variant 1 werd ook gedacht aan een combinatie met een nieuwe verbinding langs de noordrand van de kern (tussen de Herenweg en de Middelweg). Deze ontsluitingen hebben een directe relatie met de wijze waarop MoerkapelleZuid via de Julianaweg wordt ontsloten op de Bredeweg (via een aansluiting in het verlengde van de Zuidplasstraat of via een nieuw tracé ten zuiden van MoerkapelleZuid). Vanuit integrale verkeersafweging is gekozen voor variant 2, ontsluiting via de Zuidplasstraat. De bestaande weg in het bedrijventerrein wordt in noordelijke richting doorgetrokken (tussen Dorpshuis en sportvelden) tot aan de Jonkheer van de Welstraat. De belangrijkste verkeerskundige overwegingen die daarbij een rol spelen zijn als volgt: x Een ontsluiting via een nieuwe weg ten zuidoosten van het bedrijventerrein (variant 1) resulteert in een goede externe bereikbaarheid voor autoverkeer vanaf Bredeweg en Julianaweg. Een groot deel van de bewoners van de dorpsuitbreiding moet echter eerst in oostelijke richting rijden om via de nieuwe ontsluitingsweg naar de Bredeweg en/of Julianaweg te rijden. x Een ontsluiting via de Zuidplasstraat (variant 2) resulteert ook in een goede externe bereikbaarheid voor autoverkeer vanaf Bredeweg en Julianaweg. Alleen kunnen nu alle bewoners vanuit Moerkapelle-Oost via een directe verbinding van en naar de Bredeweg en/of Julianaweg rijden. x In variant 2 worden ook de sporthal en het dorpshuis goed bereikbaar voor autoverkeer van buiten de kern. Dit hoeft niet meer via Dorpstraat en Raadhuisstraat te rijden. x In variant 1 ligt de nieuwe weg op grotere afstand van de bestaande kern dan in variant 2. Dit leidt in variant 1 tot meer gebruik van woonstraten in bestaande woonwijk om de centrumvoorzieningen vanuit Moerkapelle-Oost te kunnen bereiken. Ook zal een deel van het verkeer via de Julianastraat en de Zuidplasstraat gaan rijden om het centrum te kunnen bereiken. In variant 2 zal meer verkeer via Zuidplasstraat en Bredeweg van en naar de centrumvoorzieningen rijden, zeker als het parkeerterrein aan het Kerkplein rechtstreeks wordt ontsloten via de Moerkapelse Zijde. Voor de ontsluiting van Moerkapelle-Zuid gaat de voorkeur uit naar ontsluiting via een nieuw tracé ten zuiden van Moerkapelle-Zuid, langs de nieuwe sportvelden. De belangrijkste verkeerskundige overwegingen die daarbij een rol spelen zijn als volgt: x Door de ontsluiting ten zuiden van de dorpsuitbreiding en sportvelden te projecteren, wordt voorkomen dat deze een barrière vormt voor de bereikbaarheid van de woonwijk en de sportvelden voor fietsverkeer vanuit de bestaande kern. Ook wordt voorkomen dat de dorpsuitbreiding wordt doorsneden door een gebiedsontsluitingsweg. x Bij een ontsluiting in het verlengde van de Zuidplasstraat ontstaat een viertaks kruising waarvoor een rotonde de meest geëigende oplossing is. Dit legt een grote claim op het ruimtebeslag bij deze aansluiting. Bij een ontsluiting ten zuiden
Hoofdstuk 9
143
langs de sportvelden, kan de aansluiting van de Zuidplasstraat op de Bredeweg ook in de vorm van een T-aansluiting worden gerealiseerd. x Door de ontsluiting ten zuiden van de dorpsuitbreiding en sportvelden te projecteren, wordt het vrachtverkeer van en naar het bedrijventerrein meer gestimuleerd om via Ambachtstraat, Julianaweg en (lange) Rottelaan te rijden. Er rijdt dan minder vrachtverkeer over Zuidplasstraat en Bredeweg. x Nadeel van de oplossing is wel dat de Bredeweg tussen Ambachtstraat en Zuidplasstraat meer verkeersaanbod krijgt te verwerken (van verkeer van en naar de kern Moerkapelle). Voor de fietsroute vanuit de bestaande kern van Moerkapelle van en naar de nieuwe locatie van de sportvelden is het noodzakelijk dat er een fietsbrug over de Ringvaart wordt gerealiseerd om de sportvelden vanaf het Noordeinde te kunnen bereiken.Voor de fietsroute vanuit Moerkapelle-Oost wordt gekozen voor de route over de Julianastraat. Deze is op korte termijn (direct na verplaatsen van de sportvelden) en met eenvoudige aanpassingen te realiseren. Als de bestemmingen (en gebruik) van de bebouwing langs de noordzijde van de Zuidplasstraat wijzigt, van grootschalige bedrijvigheid naar een combinatie van wonen en kleinschalige bedrijven, is de route over de Zuidplasstraat te verwezenlijken.
144
Deel C - Verantwoording
10. BODEM
Van het plangebied Zuidplas Noord is met behulp van de Regionale Bodematlas informatie verzameld over diverse onderwerpen. Voor het bestemmingsplan zijn relevant: grondsoort, bodemdaling, verzilting, archeologie, aardkundige waarden, ondergronds bouwen en koude-warmte opslag. Met het onderzoek27 is alleen in kaart gebracht welke informatie binnen de grenzen van de deelgebieden bij de Milieudienst bekend zijn. Veel van de informatie is afgeleid van de Bodemvisie van de provincie Zuid-Holland en waar mogelijk aangevuld met informatie van de gemeente of waterschap. Wellicht zijn er overige bronnen met aanvullende informatie.
10.1 Wettelijk kader Op grond van artikel 9 van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening (1985) dient een bodemonderzoek te worden verricht met het oog op de beoordeling van de realiseerbaarheid van een bepaalde (bestemming) wijziging. In de praktijk wordt begonnen met een BIS-toets (Bodem Informatie Systeem) die eventueel uitgebreid kan worden met achtereenvolgens een vooronderzoek conform de NVN 5725 en een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 dan wel een daarvan afgeleid grofmaziger onderzoek dat is toegesneden op het stadium van planvorming. Het uit te voeren bodemonderzoek kan ook worden gebruikt of is noodzakelijk ten behoeve van andere (wettelijke) kaders, namelijk: - woningwet: Op basis van artikel 8 van de Woningwet dient te worden voorkomen dat er wordt gebouwd op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van gebruikers. Dit kan worden voorkomen met het uitvoeren van bodemonderzoek. De Milieudienst heeft voor de regio Midden-Holland de Nota Bodemkwaliteit bij bouwen, april 2003, opgesteld, waarmee rekening gehouden dient te worden; - wet milieubeheer: nulsituatie voor te realiseren bedrijfsbestemmingen; - grondtransactie: aan- en verkoop van terreinen. De gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle beschikt over een vastgestelde bodemkwaliteitskaart en bodembeheersplan. Dit betekend dat grondverzet conform de regels van de Ministeriële Vrijstellingsregeling Grondverzet in principe mogelijk is. Het bodembeleid onderscheidt drie soorten grond en bodem met ieder hun eigen beleid en wet- en regelgeving: 27
Gebaseerd op: Milieukundig Referentiekader, Zuidplas Noord, gemeenten Zevenhuizen-Moerkapelle en Waddinxveen, Milieudienst Midden-Holland, Gouda, oktober 2007.
Hoofdstuk 10
145
- sterk verontreinigde grond (boven interventiewaarden); - licht verontreinigde grond (boven streefwaarden/achtergrondwaarden); - schone bodems (beneden streefwaarden/achtergrondwaarden). Voor alle typen grond spelen de Wet Bodembescherming12, het Besluit Bodemkwaliteit en de Vrijstellingsregeling grondverzet13 een rol. Het Besluit Bodemkwaliteit hanteert voor het toepassen van grond en bagger een toets op de ontvangende bodem en aan de gebruiksfunctie. Tevens biedt dit recente besluit meer mogelijkheden voor grondverzet. Hiervoor dient een Bodembeheernota opgesteld te worden die door Burgemeester en Wethouders moet worden vastgesteld. Indien gesaneerd dient te worden, bestaan er specifieke regels voor het bepalen van de terugsaneerwaarde en de milieuhygiënische kwaliteit van een aan te brengen leeflaag, de zogenaamde bodemgebruikswaarden of BGW’s. BGW’s zijn een product van het functiegericht saneerbeleid Van Trechter naar Zeef. De Circulaire Bodemsanering 2006 is de uitwerking van de Wet bodembescherming en beschrijft de beoordeling van het risico voor mens, ecosysteem en verspreiding en daarmee samenhangend het saneringscriterium. Aan de hand van de bepaling van het risico wordt ook de spoedeisendheid14 van de sanering vastgesteld. Als een sanering spoedeisend is, moet er binnen vier jaar gesaneerd worden. Als er gezondheidsrisico’s zijn moet er binnen een jaar gesaneerd worden. Het bevoegd gezag kan ook tijdelijke beheersmaatregelen opleggen. 10.1.1 Bodem De bodem in het plangebied bestaat voornamelijk uit zeeklei. Het centrale en noordwestelijke deel bestaat uit lichte klei of zavel en meer naar het zuidoosten toe betreft het zwaardere klei. In het westen en het zuiden bevindt zich katteklei. Katteklei is een klei dat bij blootstelling aan de lucht –zeker in combinatie met kalkarme grond- een zeer lage zuurgraad kan opleveren. Hierdoor ontstaat een dergelijk zure grond, waar vegetatie grote hinder van ondervindt. De Zuidplas bestaat momenteel hoofdzakelijk uit agrarisch gebied met deels lintbebouwing. Voor een agrarisch gebied zijn hier relatief veel bedrijven (ook nietagrarisch) aanwezig. Grootschalige bodemverontreiniging door deze bedrijven wordt echter niet verwacht. De bodemopbouw bepaalt de draagkracht van de bodem. In het ISP wordt op basis van de fysieke gesteldheid van de bodem een driedeling in het gebied gemaakt: het kleigebied in het noorden, een middengebied en het restveengebied in het zuiden. In het gebied zijn een aantal stroken bekend met relatief goede draagkracht. Het grootste deel van het gebied wordt echter gekenmerkt door een slechte draagkracht.
146
Deel C - Verantwoording
Chemische bodemkwaliteit Binnen het plangebied bevindt zich een aantal locaties die bij toekomstige ontwikkelingen extra aandacht op het gebied van bodem behoeft. Op een aantal locaties dient op basis van de voormalige bedrijfsactiviteiten, demping van sloten, de (voormalige) aanwezigheid van tanks en/of de resultaten van de uitgevoerde bodemonderzoeken een vervolgon-derzoek uitgevoerd te worden. Het grootste deel van het plangebied is relatief schoon, zodat grond van onverdachte locatie vrij kan worden hergebruikt in de regio Midden Holland. Binnen het plangebied wordt drie verschillende bodemkwaliteitszones onderscheiden: goed bodemkwaliteit (vrij grondverzet), licht verontreinigd (geen vrij grondverzet) en matig verontreinigd (altijd keuren voor hergebruik). De gebieden met lintbebouwing zijn naar verwachting licht verontreinigd. Op de hieronder opgenomen afbeelding zijn de globaal verwachte bodemkwaliteit en de hergebruikmogelijkheden weergegeven.
Bodemkaart
Hoofdstuk 10
147
Bodemkwaliteitskaart
148
Deel C - Verantwoording
Fysische bodemkwaliteit De bodem in het plangebied bestaat voornamelijk uit zeeklei en twee kleine gebieden bestaan uit katteklei. Door de aanwezigheid van klei is het plangebied geen speciaal aandachtsgebied voor bodemdaling. Onder draagkracht wordt verstaan de gevoeligheid voor zetting door bovenbelasting of het onttrekken van grondwater in veen/klei gebied. Omdat de grond uit klei bestaat is de draagkracht in het plangebied grotendeels niet optimaal ng 7-4). Binnen het plangebied liggen op enkele plaatsen stroomruggen in de ondergrond waardoor de draagkracht aldaar beter is. Op de afbeelding zijn deze in groen afgebeeld. Door rekening te houden met de ligging hiervan kunnen kosten worden bespaard bij herinrichting en in het beheer van de nieuwe inrichting van het gebied.
Grondsoorten Bodemdaling Bodemdaling is de daling van het maaiveldniveau als gevolg van oxidatie van veen en inklinking van klei en veen (ontwatering) en bovenbelasting. Doordat bij de vervening van de Zuidplaspolder het meeste veen is ontgraven en de bodem nu voornamelijk uit klei bestaat, is het plangebied geen speciaal aandachtsgebied voor bodemdaling. Op basis van berekeningen is de bodemdaling minder dan 4 mm per jaar. De werkelijke bodemdaling kan hiervan afwijken indien het peil wordt verhoogd (minder bodemdaling)
Hoofdstuk 10
149
Ondergrond draagkracht.
Verzilting De gehele Zuidplaspolder is door de lage ligging gevoelig voor kwel van brak en zout grondwater. Dit kan leiden tot negatieve effecten, zoals schade aan gewassen en ecologische kwaliteit van de bodem en een slechte waterkwaliteit door geohydrologsiche processen als gevolg van kwel. Door de aanwezigheid van ijzerhouden-
150
Deel C - Verantwoording
de lagen kan het water bruin kleuren, wat de kwaliteit van de leefomgeving niet ten goede komt. Oplossingen om verzilting tegen te gaan zijn: x Streven naar peilverhoging. Het hiermee verloren gaan van waterbergend vermogen van watergangen kan worden ondervangen door deze te verbreden in combinatie met natuurvriendelijke oevers. In dit bestemmingsplan is een bepaling opgenomen over peilverhoging. x In glastuinbouwgebieden opvang regenwater combineren met noodopvang/waterberging (dus grotere bassins). Hiermee wordt ook voorkomen dat grondwater moet worden gewonnen. x Het vergroten of nieuw graven van oppervlaktewater is kritiek, want: - door toename kweldruk meer verzilting - door aanwezigheid ijzerhoudende lagen slechte waterkwaliteit x Grondwateronttrekkingen ten behoeve van gietwater bij glastuinbouw ontmoedigen. x Zuinig zijn met wegenzout. x Zorgen voor (meer) infiltratie van regenwater in de bodem.
Hoofdstuk 10
151
10.2 Archeologie 10.2.1 Kaders Europees Het Verdrag van Malta, of van Valletta, regelt de omgang met het Europees archeologisch erfgoed. Nederland ondertekende dit verdrag van de Raad voor Europa in 1992. Aanleiding voor dit verdrag was dat het Europese archeologische erfgoed in toenemende mate bedreigd werd. Niet alleen door natuurlijke processen of ondeskundig gebruik van het bodemarchief, maar ook door ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening. Nationaal In de Monumentenwet 1988 is geregeld hoe monumenten aangewezen kunnen worden als beschermd monument. De wet heeft niet alleen betrekking op gebouwen en objecten, maar ook op stads- en dorpsgezichten, op archeologische monumenten boven en onder water en op het uitvoeren van archeologisch onderzoek. Ook geeft de Monumentenwet 1988 regels met betrekking tot het “wijzigen, verstoren, afbreken of verplaatsen” van een beschermd monument. Sinds september 2007 is de Wet op de Archeologische MonumentenZorg van kracht (WAMZ). De nieuwe wet biedt diverse instrumenten om archeologisch onderzoek in ruimtelijke ordeningsprocessen te integreren. Gemeenten (en deelgemeenten) zijn nu verplicht om bij vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met in de bodem aanwezige en te verwachten archeologische overblijfselen. Ook is de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan, dat bodemverstoring tot gevolg heeft, verantwoordelijk voor de planologische en financiële inpassing van archeologisch onderzoek. Met de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg is de Monumentenwet 1988 ook gewijzigd. In de Nota Belvedere wordt het cultuurhistorische beleid van het rijk neergezet in relatie tot de ruimtelijke inrichting. Het doel van het beleid is om de rol van cultuurhistorische waarden in de ruimtelijke inrichting van Nederland te versterken. Voor de uitvoering van het Belvedere-beleid was een overzicht nodig van de meest waardevolle gebieden en steden in Nederland. Er is daarom een kaart van de zogenaamde Belvedere-gebieden gemaakt en een lijst van cultuurhistorisch belangrijke steden. De Zuidplas is geen Belvedere-gebied. Provinciaal Het beleid van de provincie Zuid-Holland met betrekking tot archeologie is vastgelegd in de Nota Archeologie (2008). De inzet van het provinciale archeologische beleid is dat archeologie is ingebed in het ruimtelijke ordeningsbeleid en een integraal
152
Deel C - Verantwoording
onderdeel is van het cultuurbeleid. Daarbij dient de samenleving te profiteren van het archeologisch erfgoed, onder meer door het herkenbaar en toegankelijk te maken en het toe te passen als inspiratiebron. Hiertoe heeft de provincie Zuid-Holland in 2005 onderzoek laten doen naar de culturele identiteit van de Zuidplaspolder. Het resultaat Zoektocht naar Culturele Identiteit, een inspiratie voor de toekomst van de Zuidplaspolder geeft het antwoord op de vraag “Wat maakt de Zuidplaspolder de Zuidplaspolder?” De opzet van het onderzoek heeft er toe geleid dat de huidige bewoners zijn verbonden aan het planproces en elementen uit de identiteit zijn opgenomen in het Intergemeentelijk Structuurplan. In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) is het cultureel erfgoed van de provincie in kaart gebracht. Cultureel erfgoed wordt hierin opgevat als het geheel van overblijfselen uit het verleden in de bodem (archeologie), de ongebouwde omgeving (landschap) en de gebouwde omgeving (nederzettingen). De CHS brengt van deze drie thema’s de kenmerken (wat is het?) en waarden (wat is het belang ervan?) in beeld. De waardering kent een driedeling: zeer hoge waarde, hoge waarde of redelijke hoge waarde. De waarde wordt bepaald door een beoordeling op gaafheid, samenhang (tussen de samenstellende onderdelen van een structuur) en zeld-
zaamheid binnen de provincie. Afbeelding: Indicatieve archeologische verwachtingskaart (Bron: Provincie Zuid-Holland)
Hoofdstuk 10
153
Voor gebieden met (mogelijke) verwachtingswaarden geldt de wettelijke eis dat archeologisch bodemonderzoek vereist is alvorens vergunning voor de voorgenomen activiteit verleend wordt. De eerste stap bestaat uit een bureau-onderzoek, mogelijk gecombineerd met een inventariserend veldonderzoek door grondboringen. Het bevoegd gezag beslist of de volgende stap van archeologisch onderzoek nodig is. Daar het hier gaat om een gemeentegrens overstijgend project is in dit geval de provincie het bevoegd gezag. 10.2.2 Plangebied Zuidplas Noord Historische beschrijving plangebied Het plangebied behoort tot het Centrale Droogmakerijen Landschap, dat is ontstaan uit verveningen. De droogmakerijen zijn ontstaan na grootschalige veenwinning in de 16e en 17e eeuw waarna plassen zijn ontstaan die na 1765 werden drooggemalen. Het proces van inpolderen werd vanuit tweeledig oogpunt ingezet. Enerzijds om nieuwe landbouwgronden te creëren om de voedselbehoevende bevolking te voorzien, anderzijds om het bestaande land te beschermen dat doordat de grote meren steeds verder afkalfde. Zodoende was in 1850 een nieuw land ontstaan dat kon worden gebruikt voor het verbouwen van gewassen. Kenmerken voor dit type polderlandschap is de uiterst functionele inrichting. De laag gelegen polders worden omringd door hoger gelegen boezemwateren: bestaande watergangen of aangelegde ringvaarten. Het water uit de polder wordt de boezem in gemalen om vervolgens afgevoerd te worden naar zee. In het plangebied wordt het boezemwater gevormd door een kunstmatig aangelegde ringvaart om de Zuidplaspolder. In de laaggelegen polders ligt vanouds de productieruimte, waarbinnen de akkerbouw haar plaats kreeg. Het verkavelingpatroon is rationeel en opgebouwd volgens het principe van het raster. Vanuit landschappelijk oogpunt zijn de tochten binnen dit verkavelingpatroon het meest kenmerkend: lange rechte verzamelsloten, met daarlangs eventueel wegen. Zij vormen zowel functioneel als landschappelijk het skelet van de verkavelingstructuur: de tochten zijn relatief breed en ze vormen lange rechte lijnen over vrijwel de gehele lengte van de polders. De ringvaart ligt ten opzichte van de omgeving hoger in het landschap. Langs de ringvaart ligt een zone van bovenland eveneens verhoogd in het landschap. Dit restveen is bij de vervening van de Zuidplaspolder niet ontgonnen en achtergebleven als reliëf in het landschap. De ringvaart met het restveen herinnert nog aan de periode dat de Zuidplas is ontstaan door turfwinning voor brandstof. Het resultaat van deze functionele inrichting is een van oorsprong helder opgebouwd landschap met grote hoogteverschillen en lange zichtlijnen. Het is een uiterst
154
Deel C - Verantwoording
kunstmatig en dynamisch landschap, dat voortdurend door de mens is aangepast, afhankelijk van de aanwezige maatschappelijke en economische behoeftes. Archeologie De trefkans van archeologische waarden hangt samen met de geologische en de bodemkundige terreinsituatie. De oeverwallen langs rivieren en geulen waren bij uitstek verblijf- en vestigingsplaatsen en migratieroutes voor de oude bewoners van Nederland. De archeologische verwachtingswaarde is daarmee sterk gebonden aan het oeverwallenpatroon in de afzettingen van Gorkum. Tevens hebben nietverveende restveenzones archeologische potentie. Van het plangebied Zuidplas Noord is met behulp van de Regionale Bodematlas en de Cultuurhistorische hoofdstructuur informatie verzameld van archeologie en aardkundige waarden. In het zuidelijk deel van het plangebied is een middelhoge trefkans op archeologische vondsten in de bodem. Er is hier een oude stroomrug in de ondergrond aanwezig, waarop mogelijk bewoning heeft plaatsgevonden. In het grootste deel van het plangebied is de trefkans op archeologische waarden zeer laag. In de zandbanen in de ondergrond van de Zuidplaspolder is de trefkans redelijk tot groot.
Kaart - Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland, Zuidplas Noord
Hoofdstuk 10
155
Landschap De druk vanuit de stad en de landbouw is goed te zien aan de vele recente ontwikkeling in het landschap. De oorspronkelijke opzet van de polders is alleen nog te herkennen aan de verkaveling en de hoger gelegen dijken aan de randen. De openheid en helderheid van het landschap is achteruitgegaan door stedelijke uitbreidingen, kassencomplexen en de bedrijvigheid rondom voornamelijk de A12. Aan de oostkant van de Zuidplaspolder ligt een wirwar aan infrastructuur: snelwegen, provinciale wegen en spoorlijnen versnipperen het landschap. De vele infradijken in het gebied doorsnijden het landschap en vormen een fysieke en ruimtelijke barrière. De heldere opbouw van het droogmakerijenlandschap is enigszins vertroebeld: de grote open ruimtes in de polders zijn doorsneden. Op de afbeelding is te zien dat de het casco van lanen linten en tochten wordt gewaardeerd als historisch landschappelijke lijnen van een redelijk hoge waarde. De ringvaart in het westen van het plangebied is aangewezen als historisch-landschappelijke lijn van hoge waarde, en het noordelijke deel van de ringvaart zelfs van zeer hoge waarde. Nederzettingen De nederzettingen liggen aan de randen van de polders, langs oude ontginningsassen van waaruit vroeger de vervening begon. Toen de veenplassen droog werden gelegd, hebben de dorpen een eigen waterregime gekregen om inklinking en daarmee het verdwijnen van het fundament onder de bebouwing te voorkomen. De lintvormige kernen van de inmiddels uitgebreide dorpen liggen daardoor hoger dan hun omgeving. In de Zuidplaspolder liggen de kernen Nieuwerkerk aan den IJssel, Moordrecht, Waddinxveen, Moerkapelle en Zevenhuizen. Voor alle dorpen geldt dat ze slechts gedeeltelijk binnen de Ringvaart liggen. Er bevinden zich monumenten in het plangebied. Het betreft twee boerderijen op de Bredeweg 65 (boerderij “Hasselthoeve”) en 82 (boerderij) en een arbeiderswoning op de Julianaweg 4. 10.2.3 Effecten van planontwikkelingen Voor de beoordeling van de effecten van de planontwikkelingen op landschap en cultuurhistorie is gebruik gemaakt van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) van de provincie Zuid-Holland. Het cultureel erfgoed van de provincie is hierin onderverdeeld in overblijfselen uit het verleden in de bodem (archeologie), de ongebouwde omgeving (landschap) en de gebouwde omgeving (nederzettingen).
156
Deel C - Verantwoording
Aspect Criterium Cultuurhistorie Archeologie - Aantasting bekende archeologische waarden - Aantasting gebieden met archeologische verwachtingswaarden Landschap - Aantasting waardevolle elementen - Aantasting openheid van het landschap * - Leesbaarheid van het landschap ** Nederzettingen - Aantasting historisch waardevolle bebouwing *
Onder openheid wordt verstaan: weids uitzicht zonder zichtbelemmerende bebouwing
**
Onder leesbaarheid wordt verstaan: de mate waarin de karakteristieke structuur van de polder (het rationale verkavelingsgrid) zichtbaar en beleefbaar is.
Archeologie In het plangebied bevinden zich geen terreinen va hoge of zeer hoge archeologische waarde. De zandbanen in het plangebied zijn gebieden waarvan de archeologische verwachtingswaarde redelijk tot groot zijn. Op een deel van deze gebieden zal glastuinbouw gerealiseerd worden. Ook het bedrijventerrein A12 noord is gesitueerd op een gebied met een redelijk hoge verwachtingswaarde. Voor deze gebieden geldt daarom dat bij het voorbereiden van verstorende plannen verkennend archeologische onderzoek uitgevoerd moet worden. In ruimtelijke plannen dient vervolgens aandacht te worden besteed aan de conclusies en de eventuele ruimtelijke consequenties van het verkennend onderzoek. Landschap De woningen worden aangrenzend aan het dorp Moerkapelle en aan de bestaande lintbebouwing gebouwd. Daarom is er slechts een klein negatief effect op de openheid van het landschap. De bebouwing in lanen en linten versterkt echter de historische structuur en dus de leesbaarheid van het landschap. De glastuinbouw krijgt een plaats op meerdere locaties in het gebied, ingepast in de lanen en lintenstructuur. De ringvaart zal door de woningbouw niet worden aangetast. De bedrijfspanden en de glastuinbbouw hebben een veel grootschaliger volume dan de woningen. Deze zullen met name de openheid van het landschap aantasten. De ringvaart is een cultuurhistorische element en omsluit de gehele polder met uitzondering van het noorden. In het noorden bevindt zich de kleikade, die tevens een waterscheiding is en dus ook een cultuurhistorische waarde heeft. De ringvaart wordt doorsneden door de N456 (veilingroute). De weg is echter vlak langs de A12 gesitueerd en zal daarom de ringvaart als historisch waardeol element maar zeer gering aantasten.
Hoofdstuk 10
157
Groen en water vinden hun plaats in de lanen, linten en tochten. Ze versterken daarmee de bestaande structuur van het landschap. De leesbaarheid van het landschap wordt verbeterd en groen en water heeft daarom een positief effect. De effectenvan infrastructuur op het landschap ontstaan met name door de (toekomstige) parallelweg N456 (Veilingeweg) en de A12 en de realisatie van groen en water op eigen kavel. Dit zorgt echter niet voor aantasting van waardevolle elementen. Omdat de toekomstige weg parallel aan de A12 wordt gerealiseerd is ook het effect op de openheid van het landschap gering. Nederzettingen Binnen het plangebied bevinden zich geen nederzettingen die van hoge waarde. De monumenten in het gebied zullen door de ontwikkelingen niet aangetast worden. De veilingweg kruist de Julianaweg op afstand van de Julianaweg 4 en heeft dus geen invloed op het de het monument daar. 10.2.4 Conclusie onderzoeken In het zuidelijk deel van het plangebied is een middelhoge trefkans op archeologische vondsten in de bodem. Er is hier een oude stroomrug in de ondergrond aanwezig, waarop mogelijk bewoning heeft plaatsgevonden. Indien verstorende plannen worden uitgewerkt dient hier archeologisch onderzoek plaats te vinden. Voor gebieden met verhoogde verwachtingswaarde is een dubbelbestemming ‘Waarde archeologie’ opgenomen, waarin het archeologische belang tot uitdrukking komt. Een dubbelbestemming is wenselijk, omdat de gronden waarin zich (mogelijk) archeologische vindplaatsen bevinden, ook voor andere doeleinden (moeten kunnen) worden gebruikt. In geval van bouwactiviteiten dient met het archeologische belang rekening te worden gehouden. Om deze belangenafweging te kunnen afdwingen, is in het bestemmingsplan bepaald dat voor de betrokken bouwactiviteiten alleen bouwvergunning kan worden verleend, nadat daarvoor vrijstelling (met belangenafweging) is verleend en een positief advies is verkregen van de archeologisch deskundige. In de dubbelbestemming wordt tevens bepaald dat voor ingrepen (werken of werkzaamheden) die een bedreiging voor (eventueel) aanwezig archeologisch erfgoed kunnen vormen, een aanlegvergunning van burgemeester en wethouders is vereist.
158
Deel C - Verantwoording
10.3 Aardkundige waarden Dit zijn verschijnselen en processen die Nederland hebben gevormd en die nog in het landschap te herkennen zijn. In de ruimtelijke planvorming kunnen aardkundige waarden actief worden betrokken, waarmee een bijdrage kan worden geleverd aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en versterking van de identiteit van een gebied. De ringvaart, gelegen in het westen van het plangebied, ligt ten opzichte van de omgeving hoger in het landschap. Langs de ringvaart ligt een zone van restveen eveneens verhoogd in het landschap. Dit restveen is bij de vervening van de Zuidplaspolder niet ontgonnen en achtergebleven als reliëf in het landschap. De ringvaart met het restveen herinnert dus nog aan de periode dat de Zuidplas is ontstaan door turfwinning voor brandstof.
10.4 Ondergronds bouwen Door de toenemende ruimtedruk in het westen van Nederland is het steeds rendabeler om de ruimte meervoudig te gebruiken, onder andere door ook onder het maaiveld te bouwen. Parkeergarages zijn hiervoor zeer geschikt, maar ook ondergrondse gietwateropslag voor glastuinbouw. Door de zettingsgevoeligheid is het ondergronds bouwen echter niet overal even eenvoudig te verwezenlijken. In onderstaande afbeelding is aangegeven waar ondergronds bouwen tot respectievelijk 6 meter en 10 meter beneden maaiveld eenvoudig of complex is. Dit hangt samen
Hoofdstuk 10
159
met samenstelling en de aanwezigheid van veen- en kleilagen en de stijghoogte van het grondwater (in verband met openbarsten van de bouwput). In de figuur is te zien dat het zuidelijk deel het meest geschikt is voor ondergronds bouwen. Ondergronds bouwen tot 10 meter is complexer.
Afbeelding: Geschiktheid van de bodem voor ondergronds bouwen 6 m-mv en 10 m-mv
10.5 Koude-warmte opslag Gebruik maken van energie in de bodem raakt door de toenemende belangstelling voor klimaatsverandering en energiebesparing steeds meer in zwang. Door in de winter relatief warm grondwater (circa 14 C’) te gebruiken voor de verwarming van gebouwen en in de zomer dit water te gebruiken voor het koelen van gebouwen, kan veel energie worden bespaard. De mogelijkheden hangen af van de dikte van watervoerende lagen, maar ook de aanwezigheid van zout of brak grondwater. Ingrepen in de diepere waterhuishouding kan ongewenste verzilting tot gevolg hebben. Daarom heeft de provincie Zuid-Holland in verziltingsgevoelige gebieden restricties gesteld aan koude-warmte opslag (KWO). In onderstaande figuur is aangeven in welke gebieden een KWO-installatie rendabel is. Omdat het plangebied ligt in een gebied waar zoet, brak en zout grondwater dicht bij elkaar voorkomen, is het niet overal mogelijk een KWO-installatie in werking te hebben. In het centrale
160
Deel C - Verantwoording
deel is er in het 1e watervoerende pakket voor woningen een hoog potentieel. Voor grotere gebouwen (kantoren, glastuinbouw) zal men moeten uitwijken naar het 2e watervoerende pakket.
e
e
Afbeelding: Geschiktheid van de bodem voor koude-warmte opslag in het 1 en 2 watervoerende pakket
Hoofdstuk 10
161
162
Deel C - Verantwoording
11. WATER
In dit hoofdstuk wordt voor water beschreven wat het wettelijk kader is en welke effecten op het watersysteem verwacht kunnen worden als gevolg van de geplande inrichting. De gegevens zijn afkomstig uit diverse bronnen waaronder Hotspot Zuidplaspolder, tussenrapportage november 2007, bestemmingsplanadvies Zuidplaspolder, Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard, Waterkansenkaart Zuidplaspolder en gevoerde overleggen met het Hoogheemraadschap. Klimaatverandering speelt een belangrijke rol binnen het thema water. Er is gekeken in hoeverre ingespeeld wordt op de gevolgen van klimaatverandering op het watersysteem. Bij de beoordeling van de verschillende aspecten binnen het thema water is rekening gehouden met de gevolgen van klimaatverandering en de toekomstbestendigheid van het watersysteem.
11.1 Beleid en regelgeving Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is in 2000 ingevoerd en heeft als doelstelling het bereiken van een goede ecologische en chemische toestand voor alle oppervlaktewaterlichamen en het beschermen en herstellen van alle grondwaterlichamen (verbinding infiltratie en kwelgebieden). De betekenis voor stedelijk waterbeheer is nog onduidelijk. De KRW zal waarschijnlijk leiden tot het streven om emissies naar oppervlakte- en grondwater terug te dringen. Waterbeleid 21e eeuw Waterbeleid voor de 21e eeuw is bestuurlijk vastgelegd in het Nationaal Bestuursakkoord Water. Hierin zijn de volgende principes afgesproken: - vasthouden van water en tijdelijk bergen en dan pas afvoeren; - ruimte voor water; - benutten van de kansen voor meervoudig ruimtegebruik. Ook zijn in het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) afspraken gemaakt over normen ten aanzien van wateroverlast. Deze geven aan hoe vaak wateroverlast mag optreden. Deze frequentie is afhankelijk van het grondgebruik.
Hoofdstuk 11
163
grondgebruik
normering
wateroverlast percentage van het gebied dat
(tijdspanne)
mag onderlopen
grasland
Eens in de 10 jaar
5%
akkerbouw
Eens in de 25 jaar
1%
hoogwaardige landbouw (glas- Eens in de 50 jaar
1%
tuinbouw) bebouwd gebied
Eens in de 100 jaar
-
Tabel - NBW-normering regionale wateroverlast
In februari 2001 is de watertoets verplicht gesteld voor ruimtelijke plannen. Het doel van de watertoets is nadelige effecten op de waterhuishouding (alle wateraspecten) zoveel mogelijk te voorkomen. Hierbij moet rekening gehouden worden met het advies van de waterbeheerder. Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard is in een vroegtijdig stadium betrokken. Het bestemmingsplanadvies dat door het Hoogheemraadschap is opgesteld vormt de basis voor het in te richten watersysteem. Door het voeren van overleg, het informeren en betrekken van de waterbeheerder in de planvorming wordt op de juiste wijze invulling gegeven aan het watertoetsproces. Vierde Nota Waterhuishouding De hoofddoelstelling van de Vierde Nota Waterhuishouding is ‘het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het instandhouden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd’. Het document is in 1998 vastgesteld en beslaat de periode 19982006. In de nota wordt het afkoppelen van verhard oppervlak en infiltreren in de bodem bevorderd. Als ambitie wordt gestreefd naar 60 % afkoppelen op nieuwbouwlocaties en in bestaande bebouwing 20 %. Daarnaast zal er ruimtelijke reservering van gebieden voor waterberging plaats moeten vinden om wateroverlast te voorkomen. Mogelijkheden voor de fysieke structuur van waternatuursystemen liggen in de aanleg van natuurvriendelijke oevers, het vergroten van trek- en paaimogelijkheden van vis, een natuurlijker peilbeheer en het stimuleren van de groei van waterplanten. Provinciaal waterhuishoudingsplan Het provinciaal waterhuishoudingsplan van de Provincie Zuid-Holland is opgenomen in het Beleidsplan Milieu en Water. Een van de thema's is water en milieu in het landelijk gebied. De provincie wil het waterbergend vermogen in het landelijk gebied vergroten. Ter bevordering van de afstemming tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening zullen waterkansenkaarten opgesteld worden. Verder zal de provincie duurzame land- en tuinbouw bevorderen.
164
Deel C - Verantwoording
11.1.1 Beleid waterbeheerder Watersysteem Het algemene beleid van het Hoogheemraadschap is dat in de Zuidplaspolder geen peilverlaging meer wordt toegestaan. Daarbij wordt gestreefd naar een zo hoog mogelijk peil om de kwel terug te dringen en de bodemstabiliteit te bevorderen. Voor het toekomstig watersysteem streeft het Hoogheemraadschap twee belangrijke doelen na. De eerste is om peilgebieden samen te voegen. Daarmee kan de veerkracht van het watersysteem worden vergroot en ontstaan betere ecologische uitwisselingsmogelijkheden in de polder. De tweede is het introduceren van een andere vorm van peilbeheer, waarbij het huidige stelsel van zomer- en winterpeilen in de gehele Zuidplaspolder wordt vervangen door een meer natuurlijke vrije fluctuatie van het peil binnen een bepaalde bandbreedte. In het winterhalfjaar zal het peil in het algemeen tegen het hoogste peil van de bandbreedte aanzitten en in het zomerhalfjaar uitzakken naar het laagste peil. In geval van neerslag zal pas water worden afgevoerd als het hoogste peil van de bandbreedte wordt overschreden. Bij droogte zal alleen water worden ingelaten om het laagste peil van de bandbreedte te handhaven. Het laagste peil van de bandbreedte kan pas worden vastgesteld in het stadium van het peilbesluit. Bepalend daarvoor is meestal het voorkómen van (zettings)schade aan reeds in het gebied aanwezige bebouwing en infrastructuur. Het moment waarop het toekomstige peil en peilregime kunnen worden ingesteld, hangt mede af van de lengte van de periode waarin “oude” en “nieuwe” functies nog binnen één peilvak naast elkaar voorkomen. In het deelgebied Noord ligt een aantal kleinere peilgebieden met eenzelfde peilregime, die voor een groot deel in gebruik zijn als glastuinbouwgebied. De infrastructuur in dit gebied maakt het zonder meer samenvoegen van deze peilgebieden tot een kostbare aangelegenheid. Het Hoogheemraadschap zal peilgebieden daarom alleen samenvoegen wanneer zich kansen voordoen om dit met beperkte kosten te kunnen uitvoeren. Voor het deelgebied Noord stelt het Hoogheemraadschap een hoogste (bandbreedte)peil voor van NAP – 6,40 m, wat gelijk is aan het huidige zomerpeil. Waterkeringen Langs de waterkeringen moet een bebouwingsvrije zone worden aangehouden in verband met de stabiliteit van de kering en om ruimte te behouden voor mogelijke toekomstige versterking. Afvalwater glastuinbouw Het drainagewater van nieuw aan te leggen glastuinbouw zal standaard op de riolering afgevoerd moeten worden.
Hoofdstuk 11
165
11.1.2 Huidige Situatie Watersysteem De Zuidplaspolder is in de huidige situatie verdeeld in ongeveer 25 peilgebieden, verspreid over twee bemalingseenheden. Het grote aantal peilvakken is toe schrijven aan het feit dat gebieden met een verschillende grondslag sinds de drooglegging met een verschillende snelheid inklinken. Aanzienlijke inklinking maakt frequente peilaanpassingen noodzakelijk. Daarnaast heeft elke stedelijke uitbreiding een eigen peilgebied. Een aantal kleinere peilvakken heeft een vast peil, terwijl in de overige vakken een tegennatuurlijk peilbeheer wordt gevoerd. De zomerpeilen zijn in deze laatste vakken hoger dan de winterpeilen (zie afbeelding). Peilvakken wateren via natuurlijk verval of door kleine gemalen af op de hoofdwatergangen. Het polderwater wordt door het gemaal Zuidplas én het gemaal Abraham Kroes in de ringvaart gepompt (zie afbeelding). Alleen Gemaal Abraham Kroes voert vanuit de ringvaart polderwater af naar de Hollandsche IJssel en heeft een maximale capaciteit van 450 m3/minuut (648.000 m3/dag). Naast deze twee poldergemalen worden 17 onderliggende gemaaltjes centraal bediend.
Huidige hoofdstructuur waterafvoer (Basiskaart 5 waterkansenkaart)
166
Deel C - Verantwoording
Huidige peilgebieden (Bestemmingsplanadvies HHSK)
Bij Nieuwerkerk aan den IJssel bevindt zich Afvalwaterzuivering Kortenoord. Deze zuivert dagelijks het afvalwater afkomstig van woningen, bedrijven en kassen uit de Zuidplaspolder. Per dag wordt gemiddeld 17 miljoen liter effluent op de Hollandsche IJssel geloosd. De huidige reservecapaciteit zal door de mogelijke ontwikkelingen in de Zuidplaspolder niet toereikend zijn om de grote hoeveelheid extra afvalwater te zuiveren. In het gebied bevinden zich 72 riooloverstorten.
Hoofdstuk 11
167
Afbeelding 7-7 Riooloverstorten (Waterbeheerplan)
AWZI (Waterbeheerplan)
168
Deel C - Verantwoording
Grondwater Door de relatief lage ligging ten opzichte van omringende polders, alsmede het goed doorlatende Pleistocene zandpakket en de relatief goed doorlatende venige deklaag, is in de gehele Zuidplaspolder sprake van kwel. In grote delen van de Zuidplaspolder is de opwaartse kwelstroom meer dan 0,5 mm per dag. In de gehele polder is sprake van verhoogde chlorideconcentraties, een aanwijzing voor brakke kwel. Als gevolg van het verschil in stijghoogten (verschil tussen diepe en ondiepe grondwaterstanden) kunnen waterbodems omhoog worden gedrukt. Het opbarsten van veenbodems, als gevolg van deze opwaartse kweldruk, vormt met name in het zuidelijk deel van de Zuidplaspolder een risico voor de stabiliteit van de bodem. Opbarsting komt ook plaatselijk aan het maaiveld voor (Waterkansenkaart Zuidplaspolder
Kwelflux (Basiskaart 17 waterkansenkaart)
Hoofdstuk 11
169
Opbarsten en instabiliteit waterbodems (Basiskaart 23 waterkansenkaart)
Waterkwaliteit De waterkwaliteit voor totaal fosfaat en totaal stikstof is slecht. De waarde voor beide parameters is tot meer dan vijf keer het MTR. In de gehele polder is sprake van licht verhoogde chlorideconcentraties.
170
Deel C - Verantwoording
Chlorideconcentratie (Basiskaart 13 waterkansenkaart)
Totaalstikstof (Basiskaart 14 waterkansenkaart)
Hoofdstuk 11
171
Totaalfosfaat (Basiskaart 15 waterkansenkaart)
Risico voor wateroverlast Het Hoogheemraadschap voert dusdanige maatregelen uit dat voldaan wordt aan de normen uit het Nationaal Bestuursakkoord Water die gelden voor de effecten van extreme neerslag. Dat houdt in dat voor grasland en een overschrijdingsnorm geldt van eens in de 10 jaar en voor bebouwd gebied van eens in de 100 jaar. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen stelt het Hoogheemraadschap eisen aan compenserende waterberging, waarmee het gewenste beschermingsniveau van het NBW blijft gehandhaafd. Er blijft dus altijd een risico bestaan dat bepaalde delen land bij extreme neerslag onder water komen te staan. Bij het ontwerp van wegen kan hier desgewenst rekening mee worden gehouden, door het wegdek op voldoende hoogte aan te leggen. Overstromingsrisico bij dijkdoorbraak De Zuidplaspolder ligt binnen dijkring 14. Deze dijkring heeft het hoogste normeringsniveau voor het overstromingsrisico’s door dijkdoorbraken, met een herhalingstijd van optreden van 10.000 jaar. Wanneer de primaire waterkering van de Hollandsche IJssel doorbreekt, kunnen delen van de Zuidplas Noord binnen 24 uur onder water komen te staan met dieptes tot 1 meter en op een enkele plek hoger. Vijf dagen (120 uur) na de doorbraak in het noordelijk deel van de Zuidplaspolder de overstromingsdiepte kleiner dan 0,1 meter. In het gebied ten zuiden van de A20 komt het water tot twee meter boven maaiveld.
172
Deel C - Verantwoording
Het Hoogheemraadschap heeft aangegeven dat een doorbraak van de Gouwe of Ringvaart tot een vergelijkbare inundatiepatroon zal leiden, maar de inundatie verloopt langzamer en daardoor wordt het maximale peil ook minder snel bereikt. De gevolgen kunnen dus per geval minder ernstig zijn. De herhalingstijd voor een dergelijke gebeurtenis is 1000 jaar zowel voor de Gouwe als voor de Ringvaart. De kans dat dit gebeurd is dus groter, maar de gevolgen zijn waarschijnlijk kleiner dan bij een doorbraak van de Hollandsche IJssel.
Overstroomd gebied in uren na dijkdoorbraak (Basiskaart 21 waterkansenkaart)
Hoofdstuk 11
173
Overstromingsdiepten na 120 uur (Basiskaart 22 waterkansenkaart)
Waterbeheerrisico’s (Aspectkaart 5)
174
Deel C - Verantwoording
11.1.3 Ontwikkelingen in het plangebied De autonome ontwikkeling 2020 is de situatie die in 2020 zou optreden als zowel het infra-voornemen als de ruimtelijke ontwikkelingen uit het ISP (1e fase) niet zouden worden uitgevoerd. Watersysteem Ruimtelijke ontwikkelingen doorlopen de Watertoetsprocedure, waarbij binnen het plan gezocht moet worden naar compensatie van verhard oppervlak door her realiseren van voldoende waterberging in de vorm van bijvoorbeeld open water. Eventuele gevolgen voor het watersysteem van de Zuidplaspolder als gevolg van autonome ontwikkeling van woningen en bedrijventerreinen worden dus altijd gecompenseerd. Hierdoor zullen dus geen veranderingen in het watersysteem optreden. Waterkwaliteit Hoewel pas in 2009 een formeel besluit wordt genomen over de uitvoering van het huidige maatregelenpakket voor de Kaderrichtlijn water, wordt een aantal van deze maatregelen door het Hoogheemraadschap gezien als autonome ontwikkeling. Het is zeer waarschijnlijk dat een aantal maatregelen in ieder geval uitgevoerd gaat worden. Het maatregelpakket bevat: - De aanleg van natuurvriendelijke oevers bij watergangen die aangewezen zijn als waterlichaam. Dit heeft tot doel de biologische en fysisch-chemische waterkwaliteit te verbeteren. - Maatregelen die de vismigratie bevorderen door het passeerbaar maken van gemaal Abraham kroes, onderliggende gemalen en stuwtjes. Aanvullend worden in het kader van het opstellen van Waterplannen en het waterkwaliteitsspoor maatregelen genomen om de emissie van vervuilende stoffen door riooloverstorten naar het oppervlakte water te verminderen. Het afkoppelen van regenwater en het aanleggen van verbeterd gescheiden rioolstelsel zijn hiervan voorbeelden. Grondwater Per 4 juli 2013 wil de provincie Zuid-Holland het terugpompen van verontreinigd restwater uit de glastuinbouw ‘brijn’ in de grond tegengaan. Het lozen van brijn op het oppervlaktewater of als bedrijfsafvalwater op het riool is volgens het glastuinbouwbesluit niet toegestaan. Grondwater zal dus na 2013 niet meer door de glastuinbouw worden gebruikt. Glastuinbouwbedrijven moeten met innovatieve oplossingen schade als gevolg van watertekort voorkomen. Voorbeelden hiervan kunnen zijn: aanleg van bassins met opvang van regenwater, hergebruik van huishoudelijk afvalwater, hergebruik van drainwater of het betrekken van regenwater uit afgekoppelde woonwijken.
Hoofdstuk 11
175
Wateroverlast De verbreding van de derde en vierde tocht en het verbinden van twee peilvakken ten noorden en zuiden van de A12 hebben tot doel de wateroverlast bij hevige regenval te verminderen. De projecten zijn in 2010 gereed. Het samenvoegen van de twee peilvakken heeft met name in deelgebied noord een vermindering van het risico op wateroverlast tot gevolg.
11.2 Effecten van planontwikkeling Aspecten Veiligheid Wateroverlast oppervlaktewater
Grondwater
Waterkwaliteit
Criteria - Schadeverwachting - Hoogte van vloerpeilen - Schadeverwachting - Hoogte van vloerpeilen - Afwenteling waterbezwaar - % oppervlaktewater - Inspelen op klimaatverandering - Verdroging, waterschade of verzakkingen - Invloed van bemalingen - Effecten op kwel - Invloed KWO-systemen - Nutriënten - Brakke kwel, opbarsten waterbodems - Inlaat van oppervlaktewater
Veiligheid De kans op een dijkdoorbraak is in de toekomst even groot als nu. Uit effectenstudies van Delft Hydraulics is gebleken dat de kans op overstroming van de Zuidplaspolder ook als gevolg van klimaat verandering niet toeneemt. Dit omdat met het sluiten van de stormvloedkering in de Hollandsche IJssel de waterstand in de IJssel bij een stijgende zeespiegel of hogere rivierwaterstand wordt gefixeerd. De waterveiligheid wordt echter ook bedreigd door een dijkdoorbraak meer stroomopwaarts in de Lek. Inundatie van de Zuidplaspolder zal in dit geval pas na 14 dagen optreden, waardoor er veel tijd is om maatregelen te nemen. Met het bouwen in de Zuidplaspolder neemt zonder aanvullende maatregelen wel de schadeverwachting als gevolg van een overstroming toe. De schade is immers groter bij overstroming van bebouwd gebied in vergelijking met overstroming van landbouwgronden. De waterveiligheid kan echter worden gegarandeerd door te anticiperen op de gevolgen van het bezwijken van een waterkering. Anticiperen gebeurt op twee manieren. Door het voorschrijven van minimale vloerpeilen voor
176
Deel C - Verantwoording
toekomstige woningen en door gebruik te maken van bestaande barrières, zoals snelwegen en spoorlijnen. Door de vloerpeilen van het leefgedeelte in de woningen niet lager aan te leggen dan 5 meter onder NAP (Nieuw Amsterdams Peil) wordt veiligheid gecreëerd voor bewoners. Dit levert geen onderscheidend vermogen voor de twee alternatieven. Beide alternatieven scoren hierop positief (+). Wateroverlast oppervlaktewater Momenteel voldoet het watersysteem van de Zuidplas Noord met een zekere marge aan de eisen vanuit het NBW (Nationaal Bestuursakkoord Water). Deze marge wil het Hoogheemraadschap ook in de toekomst aanhouden. Door het Hoogheemraadschap worden randcondities voorgeschreven voor de te realiseren waterberging in het aan te leggen woningstedelijk gebied en glastuinbouwbedrijvenlandschap, waarbij rekening is gehouden met klimaatscenario’s. Bij glastuinbouw is er van uitgegaan dat een deel van de neerslag die op de kassen valt structureel in bassins geborgen wordt. Mocht dit door ontwikkelingen in de glastuinbouw veranderen, dan zal ook het percentage worden bijgesteld. De hoogte van vloerpeilen wordt gebaseerd op de consequenties van een overstroming bij dijkdoorbraak. Door de vloerpeilen van het leefgedeelte in de woningen aan te leggen op minimaal NAP – 5 m wordt veiligheid gecreëerd voor bewoners. Het criterium vloerpeilen scoort daarom neutraal. De benodigde waterberging voor glastuinbouw wordt gerealiseerd binnen de glastuinbouwkavels en of de lint- en groenzones. Doordat ruimschoots wordt voldaan aan de NBW normen voor wateroverlast is in het stedelijk gebied geen sprake van afwenteling van waterbezwaar. Grondwater Door de toename van het verharde oppervlak vermindert de aanvulling van het freatische grondwater. De kwelstroming vanuit het eerste watervoerend pakket kan hierdoor toenemen. In de praktijk zullen de freatische grondwaterstanden en kwel vooral beïnvloed worden door de oppervlaktewaterpeilen. Een toename van kwel wordt als niet wenselijk gezien wegens de hoge chloride gehalten (brak grondwater). Door stijghoogteverschillen tussen freatisch grondwater en stijghoogten van het eerste watervoerend pakket bestaat in sommige gebieden van de Zuidplaspolder een risico voor opbarsten van de veenbodems. Het algemene beleid van het Hoogheemraadschap is dat in de Zuidplaspolder geen peilverlagingen meer worden toegestaan. Daarbij wordt gestreefd naar een zo hoog
Hoofdstuk 11
177
mogelijk peil om (brakke) kwel terug te dringen en de bodemstabiliteit te bevorderen (tegengaan opbarsten). In de toekomst zal het waterpeil binnen een vastgestelde bandbreedte fluctueren. Pas als de gebruiksfuncties veranderen kunnen ook de peilen worden aangepast. Tot die tijd zullen de huidige peilen gehandhaafd blijven. Grondwaterstanden zijn afhankelijk van de polderpeilen. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat er als gevolg van de toekomstige inrichting en geplande peilverhogingen geen grondwaterstandverlagingen zullen optreden en dus ook geen verdroging of verzakkingen. Afhankelijk van de mate waarin het peil gaat fluctueren binnen de toegestane bandbreedte, zal gemiddeld over het jaar de kwelflux afnemen. Dit heeft gelet op het relatief hoge chloride gehalte in het kwelwater een gunstig effect op de waterkwaliteit. Tijdens het bouwrijp maken en de daadwerkelijke bouw zal op verschillende plaatsen het grondwater kunstmatig verlaagd moeten worden doormiddel van een bemaling. Deze tijdelijke grondwaterstandsverlagingen kunnen effect hebben op zetting van bestaande bebouwing en inklinking van veenbodems. In het kader van de Grondwaterwet dient per bemaling aangegeven en onderbouwd te worden wat de invloed van de grondwaterstandsverlaging is op de omgeving. Een bemalingsvergunning wordt alleen verleend, als voldoende passende maatregelen getroffen worden om effecten als gevolg van tijdelijke grondwaterstandsverlagingen tegen te gaan. Koude Warmte Opslag (KWO) in de bodem kan leiden tot aantasting van de bodem. Ook bestaat het gevaar dat verschillende initiatieven voor energieopslag elkaar en/of huidige gebruikers gaan beconcurreren. Zonder regie leidt dit tot een ongeordende ondergrond, met als mogelijke ongewenste gevolgen dat belemmering van duurzame initiatieven of negatieve interactie tussen gebruikers plaatsvindt. Om er voor te zorgen dat de ondergrond optimaal wordt benut voor de toepassing van energieopslag wordt in opdracht van de provincie Zuid-Holland een Masterplan energieopslag ontwikkeld. In dit masterplan moet duidelijk worden welk beslag er mogelijk in de toekomst vanuit energieopslag op de ondergrond worden gelegd en of deze beslaglegging elkaar, of andere ondergrondse functies gaan beïnvloeden. Dit leidt tot een ordeningsplan van de ondergrond waarbij kansen voor combinatie van functies worden benut en negatieve interactie tussen verschillende gebruikers wordt geminimaliseerd. Het Masterplan energieopslag zal getoetst worden aan het juridisch kader van de provincie. Ook wordt nagegaan hoe het Masterplan als onderlegger kan fungeren voor de juridische verankering en vergunningverlening voor het gebruik van de ondergrond voor energieopslag. Koude warmte opslag is namelijk in het kader van de grondwaterwet vergunningplichtig omdat onttrekking en infiltratie van grondwater plaatsvindt. Afhankelijk van het type systeem kan het Bevoegd Gezag (de provincie) een m.e.r. verplicht stellen. Zodra per vergunning-
178
Deel C - Verantwoording
houder meer dan (1,5 of) 3,0 miljoen m³ per jaar grondwater ontrokken wordt geldt sowieso een m.e.r. (beoordelings)plicht. Bij negatieve effecten op de bodem, het grondwater of andere gebruikers zal afgezien worden van vergunningverlening. Verondersteld kan dan ook worden dat wanneer toepassing van KWO wordt toegestaan dit geen negatieve effecten zal hebben. Algemeen kan gesteld worden dat de geplande inrichting van de Zuidplaspolder Noord géén negatieve effecten heeft op de grondwaterstanden. Waterkwaliteit In de huidige situatie heeft het projectgebied een agrarische functie. Hierbij wordt de bodem en het grondwater belast met nutriënten en/of meststoffen. Door uitspoeling komen deze nutriënten in het oppervlaktewater terecht. Hierdoor zijn er in de huidige situatie hoge nutriëntconcentraties. Door de realisatie van woningen en verhard oppervlak wordt de bodem minder belast met meststoffen, waardoor de uitspoeling van meststoffen in de loop der tijd zal afnemen. Dit heeft een positief effect op de waterkwaliteit. Het is nog niet bekend hoe in de toekomstige woongebieden wordt omgegaan met de afvoer van hemelwater. Algemeen geldende landelijke normen gaan uit van gescheiden afvoer van hemelwater en huishoudelijk afvalwater. Hemelwater van schone oppervlakken (daken en verkeersluwe wegen) kunnen rechtstreeks afvoeren op oppervlaktewater. Hemelwater van (licht) vervuilde oppervlakken zoals parkeerterreinen en drukke wegen zullen via een voorzuivering geloosd worden op oppervlaktewater. Door de afvoer van relatief schoon hemelwater van de verharde oppervlakken treedt er verdunning op van het oppervlaktewater, waardoor de waterkwaliteit ten opzichte van de huidige situatie kan verbeteren. Afhankelijk van de mate waarin het peil gaat fluctueren binnen de toegestane bandbreedte, zal gemiddeld over het jaar de kwelflux afnemen. Dit heeft gelet op het relatief hoge chloride gehalte in het kwelwater een gunstig effect op de waterkwaliteit. Bij verhoging van de peilen zal ook het totaal volume oppervlaktewater toenemen. Dit leidt eveneens tot verdunning van concentraties. Het inlaten van gebiedsvreemd water kan noodzakelijk zijn in extreem droge perioden. Dit kan een negatief maar ook positief effect op de waterkwaliteit. De watergangen worden aangelegd of aangepast met natuurvriendelijke oevers. Dit zijn flauw oplopende oevers die begroeid zijn met riet en waterplanten. Riet heeft van nature een zuiverend effect, waardoor de waterkwaliteit kan verbeteren.
Hoofdstuk 11
179
180
Deel C - Verantwoording
12. ECOLOGIE
12.1 Natuur - beleid en regelgeving Natuur: gebiedsbescherming Natura 2000 Natura 2000 is het Europese netwerk van waardevolle natuurgebieden, dat er op gericht is de aanwezige natuurwaarden te behouden en te versterken. Speciale beschermingszones, die door de minister zijn aangewezen als Vogelrichtlijngebied en Habitatrichtlijngebied vormen samen de Natura 2000-gebieden. Voor deze gebieden zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor soorten en habitattypen. Ruimtelijke ontwikkelingen of vormen van gebruik die een negatief effect hebben op deze doelstellingen zijn niet zondermeer toegestaan. De bescherming van deze gebieden is in Nederland geregeld via de Natuurbeschermingswet 1998. Ecologische Hoofdstructuur De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden in Nederland. De EHS is opgebouwd uit kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en verbindingszones. Het doel van de EHS is de instandhouding en ontwikkeling van deze natuurgebieden, om daarmee de biodiversiteit te waarborgen en een zo groot mogelijk aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Het Rijk en de provincies hebben in overleg met gemeenten en maatschappelijke organisaties bepaald wat wel en wat niet is toegestaan binnen de EHS. De afspraken zijn vastgelegd in de ‘Spelregels EHS'. In de EHS geldt het 'nee, tenzij' principe. Dit houdt in dat voor de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS schadelijke ruimtelijke ingrepen niet zijn toegestaan, tenzij er geen alternatieven zijn en er sprake is van een groot openbaar belang. De effecten van een ingreep moeten bovendien worden gecompenseerd. De Ecologische Hoofdstructuur is op provinciaal niveau uitgewerkt tot de provinciale Ecologische Hoofdstructuur van Zuid-Holland. Voor ontwikkelingen die negatief effect hebben op de doelen voor de provinciale EHS hanteert de provincie de Compensatierichtlijn Natuur en Bos. Momenteel herziet de Provincie haar compensatiebeleid en implementeert hierin de Spelregels EHS. Ontwikkelingen die een negatief effect hebben op de doelen voor de provinciale EHS mogen niet plaatsvinden, tenzij compensatie of aanpassingen in het plan per saldo positieve gevolgen hebben voor de provinciale EHS-doelen.
Hoofdstuk 12
181
Overige provinciaal beschermde gebieden De Compensatierichtlijn Natuur en Bos geldt voor gebieden die vallen binnen de provinciale EHS, maar ook voor biotopen van Rode Lijst-soorten, zoals weidevogelgebieden waarin kritische weidevogels broeden en gebieden die van belang zijn als rust- en foerageergebied voor wintergasten. Natuur: soortenbescherming Met de Flora- en faunawet worden dieren en planten beschermd. De bepalingen ten aanzien van de soortenbescherming uit de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn overgenomen in de Flora- en faunawet. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. De Flora- en faunawet gaat uit van het ‘nee, tenzij’-beginsel. Dit betekent dat genoemde handelingen ten aanzien van planten en dieren niet mogelijk zijn, behalve onder strikte voorwaarden. Het beschermingsregime is afhankelijk van de status van de soort. Sinds februari 2005 bestaat vrijstelling voor een lijst van algemene, beschermde soorten (‘tabel 1’ in onderstaande tabel). Hiervoor hoeft bij ruimtelijke ontwikkelingen geen ontheffing aangevraagd te worden. Bij negatieve effecten op strikt beschermde soorten (‘tabel 3’) is het verplicht voor overtreding van de verbodsbepalingen een ontheffing, vergezeld van een uitgebreide toets van de Flora- en faunawet aan te vragen bij Dienst Regelingen van het Ministerie van LNV. Voor effecten op soorten van ‘tabel 2’ (onder andere alle vogelsoorten en hun vaste verblijfplaatsen) moet worden gewerkt volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode. Zolang deze niet aanwezig is, is voor overtreding van de verbodsbepalingen een toets bij de ontheffingsaanvraag nodig.
182
Deel C - Verantwoording
Categorie soorten
Toetsingscriteria voor het verlenen van ontheffingen
Tabel 1:
Algehele vrijstelling van toepassing bij bestendig beheer en onderhoud en
Algemene
bestendig gebruik of van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke
beschermde soorten
inrichting of ontwikkeling.
Tabel 2:
Vrijstelling met gedragscode of ontheffing met toets
Overige
•
beschermde soorten
De activiteit mag er niet voor zorgen dat er afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van (de betreffende populatie van) de soort;
•
De activiteit moet een redelijk doel dienen.
Tabel 3:
Ontheffing met uitgebreide toets
Strikt
•
Er is geen andere bevredigende oplossing voor de geplande activiteit
•
De activiteit mag er niet voor zorgen dat er afbreuk wordt gedaan aan
beschermde soorten
voorhanden; de gunstige staat van instandhouding van de soort; Er moet sprake zijn van een in of bij de wet genoemd belang: dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten; de bescherming van flora en fauna en de openbare veiligheid
Vogels
Broedende vogels en hun nesten mogen nimmer verstoord worden, hun nesten nimmer vernietigd. De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels alleen tot de plaatsen waar gebroed of waarvan jaarrond gebruik gemaakt wordt (nesten, holen, e.d.), inclusief de functionele omgeving (kwantiteit, kwaliteit, bereikbaar, e.d.) om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop twee uitzonderingen: •
nesten van bosuil, steenuil, kerkuil, groene specht, zwarte specht en grote bonte specht zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd onder artikel 11. De lijst is limitatief, nesten van bijvoorbeeld gierzwaluwen vallen alleen tijdens de broedperiode onder het beschermingsregime van artikel 11. Het vervangen, repareren of in de directe omgeving verplaatsen van een nestkast voor één van bovengenoemde soorten wordt niet gezien als een overtreding van artikel 11 zolang er maar nestgelegenheid beschikbaar blijft;
•
nesten van in bomen broedende roofvogelsoorten en waar ransuilen in kunnen broeden zijn jaarrond beschermd. Deze soorten zijn niet in staat een geheel eigen nest te bouwen en maken gebruik van oude kraaiennesten of andere grote nesten waarin eerder gebroed is. Ook hier geldt dat er voldoende nestgelegenheid aanwezig moet blijven en dat niet elk kraaiennest in een territorium gespaard behoeft te worden bij een ingreep.
Toetsingscriteria voor het verlenen van ontheffingen van beschermde soorten
Hoofdstuk 12
183
12.1.1 Huidige situatie - natuur Natuur: beschermde gebieden Natura 2000 In de Zuidplas of haar directe omgeving zijn geen gebieden aangewezen als Natura2000-gebied. De dichtstbijzijnde gebieden, beide op 8 kilometer afstand van het plangebied, zijn de Natura 2000-gebieden “De Wilck” en “Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein”. De Wilck is een veenweidegebied van 116 hectare bestaat uit vochtige en natte graslanden. Het gebied is van betekenis als foerageergebied en vooral rustplaats voor kleine zwaan, die van hieruit ook in de omgeving van het gebied foerageert. Daarnaast is het gebied van enige betekenis als rust- en foerageergebied voor de smient. Het gebied ligt acht kilometer ten noorden van Moerkapelle. Acht kilometer ten oosten van het plangebied, grenzend aan en gedeeltelijk liggend in de Reeuwijkse Plassen ligt het Natura 2000-gebied Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein. Dit 711 hectare grote gebied kenmerkt zich door natte graslanden en open water. Het herbergt momenteel het laatste belangrijke restant in WestNederland van de hier ooit wijd verspreid voorkomende hooilanden met wilde kievitsbloem. Daarnaast is het gebied van belang als foerageer- en rustgebied voor watervogels, met name kleine zwaan en smient en is daarnaast van enige betekenis voor krakeend en slobeend. De plassen dienen met name voor de kleine zwaan als slaapplaats.
Natura 2000-gebieden De Wilck en Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein (bron: www.minlnv.nl)
184
Deel C - Verantwoording
Ecologische Hoofdstructuur De EHS is opgebouwd uit kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en verbindingszones. De provincie Zuid-Holland heeft delen van de Zuidplas aangewezen bij de provinciale uitwerking van de EHS. Gezien de bijzondere natuurwaarden en unieke hydrologische situatie is het huidige Waterparelgebied in de Zuidplaspolder de natuurkern van het gebied. De Waterparel vormt na realisatie van de geplande ecologische verbindingen en natuurontwikkelingsgebieden een schakel in de groenblauwe verbinding tussen de duinen bij Wassenaar, Bentwoud, Krimpenerwaard en de Biesbosch. In de huidige situatie is slechts een klein deel van de geplande verbindingen gerealiseerd en is er nog geen natuurontwikkelingsgebied ingericht. Ecologische verbindingen De afbeelding laat het volgende netwerk van ecologische verbindingen in de Zuidplas zien: 1. een min of meer robuuste verbinding van het Bentwoud met de Krimpenerwaard via de Rottewig, groenzone Zevenhuizen, Vierde Tocht, Waterparel en Restveengebied; 2. een minder robuuste verbinding tussen Bentwoud en de Krimperwaard via de Noordelijke Dwarstocht, Groene Zone Triangel en Ecozone Westergouwe; 3. een verbinding van Bentwoud met de Krimpenerwaard via de Rottewig, de Groene Zoom en Hitland; 4. dwarsverbindingen tussen deze verbindingen tussen Bentwoud en Plantagekwadrant (via Noordelijke Dwarstocht) en tussen ’t Weegje en de Waterparel. Deze ecologische verbindingen bevinden zich binnen het plangebied of er net buiten. De ecologische verbindingen zijn gericht op zowel water-, moeras- als landorganismen. Als ecologische verbinding zijn in de Zuidplas daarom vooral brede watergangen met brede oeverzones belangrijk. Het veenweidegebied in het zuidoostelijk deel van de Zuidplaspolder, globaal gelegen tussen de Middelweg, de spoorlijn en de Ringvaart, voldoet aan de provinciale criteria van belangrijk weidevogelgebied (situatie 2000). Ook elders binnen de Zuidplas komen veel weidevogels (waaronder Rode Lijst-soorten) voor, alleen niet in die dichtheden dat de norm voor belangrijke weidevogelgebieden wordt behaald. Binnen de Zuidplas zijn echter geen gebieden aangewezen als weidevogelreservaat. Er is door de Provincie evenmin een ganzenfoerageergebied in de Zuidplas aangewezen.
Hoofdstuk 12
185
Afbeelding - EHS (bestaand en gepland natuurgebied en groene verbindingen) binnen het Groenblauw raamwerk. Bron: Streekplan Zuid-Holland Oost (2e partiele herziening – Zuidplas)
186
Deel C - Verantwoording
12.1.2 Autonome ontwikkeling Natuur: beschermde gebieden Natura 2000 Voor de Natura 2000-gebieden De Wilck en Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein worden in de periode 2009 tot 2015 beheerplannen opgesteld. In deze plannen wordt de haalbaarheid van de instandhoudingsdoelstellingen voor soorten en habitats getoetst en een maatregelpakket samengesteld om de doelstellingen te behalen. Door het uitvoeren van maatregelen zal de kwaliteit en/of omvang van het leefgebied voor aangewezen soorten en habitattypen binnen de Natura 2000gebieden toenemen. Er is echter geen wettelijke termijn gesteld waarbinnen de maatregelen uitgevoerd moeten worden of de doelen behaald moeten zijn. Ecologische Hoofdstructuur In 2013 moet de provinciale EHS gerealiseerd zijn. Voor de Zuidplas betekent dit aankoop en inrichten van gronden ten behoeve van de nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De doelen voor de EHS in de Zuidplas zijn mede gebaseerd op de hoge grondwaterstanden en de aanwezigheid van kwel. De realisatie van de EHS beoogt een toename van het oppervlak van overwegend natte natuurdoeltypen, zoals zoetwatergemeenschap (verlandingsgemeenschap), rietland, ruigte, nat schraal grasland, moeras en op de hogere delen bloemrijk grasland. Het gebied wordt na realisatie waardevoller voor diverse planten en diersoorten, zoals riet en moerasvogels, watergebonden vleermuizen, ringslang, vissen en amfibieën. Omdat de belangrijke weidevogelgebieden in de Zuidplas niet als zodanig in het streekplan zijn opgenomen, zijn subsidiemogelijkheden in het kader van de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer Zuid-Holland (PSAN) van Programma Beheer (PB) niet van toepassing op deze gebieden. De Provincie anticipeert op de toekomstige ontwikkeling in de hele Zuidplas, waarbij het belangrijke weidevogelgebied mogelijk wordt aangetast. Er geldt voor de ontwikkeling van deze gebieden het Compensatiebeginsel Natuur en Bos. Natuur: beschermde soorten De gegevens over de huidige aanwezigheid van beschermde/waardevolle soorten in het plangebied zijn op dit moment zeer summier en niet actueel. Het onderstaande is gebaseerd op een ecologische inventarisatie die is uitgevoerd in het kader van het Strategisch Groenproject Zoetermeer-Zuidplas (waarin ondermeer de aanleg van het Bentwoud is voorzien) (IWACO, 2000). Daarnaast zijn gegevens van waarneming.nl gebruikt. Opgemerkt wordt dat een actualisatie is opgestart, maar dat de resultaten nog niet beschikbaar zijn. Na afronding van het onderzoek zullen de nieuwe, actuele gege-
Hoofdstuk 12
187
vens over het voorkomen van soorten en biotopen (habitats) binnen het plangebied opgenomen worden. Onderstaand wordt het voorkomen van soorten binnen de Zuidplaspolder beschreven waaraan over het algemeen (bijvoorbeeld door de Provincie) een hoge natuurwaarde wordt toegekend. Amfibieën en reptielen De hoogste aantallen en de meeste soorten komen voor in de veenweidegebieden van de Zuidplaspolder. Historische waarnemingen betreffen algemene soorten als bastaardkikker en bruine kikker, gewone pad en kleine watersalamander. Van de rugstreeppad zijn waarnemingen bekend. De favoriete biotoop van de rugstreeppad (kaal zand en ondiep water) komt voor op locaties waar gebouwd wordt of grondverzet plaatsvindt, maar de dieren komen ook in lagere dichtheden voor in ondiepe begroeide sloten in veenweidegebieden en in kassencomplexen. Het is aannemelijk dat er in de Zuidplaspolder plekken zijn waar de rugstreeppad voorkomt. In de omgeving van de Rotte en in het plangebied van Westergouwe zijn ringslangen waargenomen. In het zuidoostelijk deel van de Zuidplaspolder is geschikt biotoop voor de ringslang aanwezig. Nabij het Gouwe aquaduct, ’t Weegje, en ’t Laagste Veen zijn in 2007 ringslangen waargenomen (waarneming.nl). De realisatie van de EHS-doelen zal de geschiktheid van het veenweidegebied als biotoop voor de ringslang vergroten. Vissen Het grootste deel van het oppervlaktewater in de Zuidplaspolder is voedselrijk en troebel. De brasem is hier de dominante algemene soort. Daarnaast komen algemene vissoorten als karper, blankvoorn en tiendoornige stekelbaars voor en in mindere mate zeelt en paling. Het water in het Waterparelgebied is helder en voedselarm. Beschermde soorten als kleine modderkruiper en bittervoorn komen hier voor. Hoewel weinig historische gegevens van vissen bekend zijn, is het aannemelijk dat de kleine modderkruiper en bittervoorn ook in andere poldersloten van het veenweidegebied voorkomen. Zoogdieren In het gebied komen algemene grondgebonden zoogdiersoorten voor als haas, mol en een drietal spitsmuissoorten. Het gebied kan van betekenis zijn als foerageergebied, vliegroute of verblijfplaats voor vleermuizen. De meervleermuis is waargenomen langs de Rotte en de Gouwe. Nabij Gouda in de Oostpolder in Schieland, komt een zeer grote kolonie van de meervleermuis voor. Verder komen algemene soorten als gewone dwergvleermuis, watervleermuis, laatvlieger en ruige dwergvleermuis verspreid over het hele Zuidplaspoldergebied voor. Bij Moerkapelle en Zevenhuizen zijn van de eerste soort in het verleden kraamkolonies aangetroffen. Het zuidelijke deel van de Zuidplas heeft de grootste waarde voor marterachtigen als hermelijn,
188
Deel C - Verantwoording
bunzing en wezel. De laatste twee soorten maken gebruik van de oevers van de Ringvaart als migratieroute. Van de zeldzame Noordse woelmuis en waterspitsmuis zijn geen recente waarnemingen, vangsten of vondsten bekend. Vogels Het veenweidegebied is van betekenis als leefgebied voor weidevogels en rust- en foerageergebied voor overwinterende eenden, ganzen en zwanen. Het veenweidegebied in het zuidoostelijk deel van de Zuidplaspolder, globaal gelegen tussen de Middelweg, de spoorlijn en de Ringvaart van de Zuidplaspolder voldeed (situatie 2000) aan de door de provincie Zuid-Holland gehanteerde criteria voor belangrijke weidevogelgebieden (> 15 broedparen/100 ha grutto en/of > 35 broedparen/100 ha biotoop kritisch(er) soorten weidevogels i.c. alle soorten minus scholekster en kievit). Verder komen in het hele gebied algemene soorten van cultuurlandschap en erf- en struweelvogels voor, waaronder Rode Lijst-soorten zoals de boerenzwaluw. In het plangebied van Westergouwe broeden diverse exotische ganzensoorten, maar ook jaarlijks moerasvogels als de bruine kiekendief en blauwborst. Het gebied ten zuiden van de A12 is in de wintermaanden belangrijk foerageergebied voor grote aantallen smienten (waarneming.nl). In 2007 zijn maximaal 31 kleine zwanen waargenomen nabij de vijfde tocht ten zuiden van de A12. Het gebied lijkt geen regionale functie als foerageer- of rustgebied te vervullen voor de soort. (waarneming.nl) Flora Door het intensieve agrarisch gebruik van het overgrote deel van de Zuidplaspolder beperken de botanische waarden zich vooral tot watergangen en oevers. Het deelgebied “Waterparel” is als gevolg van de aanwezigheid van kwel en zure katteklei het meest waardevol. In het Waterparelgebied komen soorten van voedselarme, zure natte habitats voor zoals pilvaren, knolrus, vlottende bies (Rode Lijst), kleinste egelskop (Rode Lijst) en stijve moerasweegbree (Rode Lijst). Het water in het Waterparelgebied is helder en wordt gekenmerkt door een vegetatie met gewoon kransblad, drijvend fonteinkruid en brede waterpest (Rode Lijst). Verder komen soorten als naaldwaterbies en knolrus voor. De oevers en watervegetaties in de rest van de Zuidplaspolder hebben weinig natuurwaarde. Plaatselijk komen gele plomp en zwanenbloem voor, pleksgewijs kwelindicerende soorten zoals watervorkje, dotterbloem en brede waterpest. Samenvatting Op basis van beschikbare gegevens zijn de volgende door de Natuurbeschermingswet beschermde soorten te verwachten in het plangebied waarvan de locatiegegevens nog niet zijn geverifieerd in het veld: - Tabel 1: - verschillende soorten algemene amfibieën (in vrijwel het hele plangebied);
Hoofdstuk 12
189
-
- verschillende soorten algemene, grondgebonden zoogdieren (in het hele plangebied); - verschillende soorten algemene oeverplanten (locaties slechts deels bekend). Tabel 2: kleine modderkruiper (waarschijnlijk vooral in het Waterparelgebied maar ongetwijfeld ook in andere poldersloten van het veenweidegebied). Tabel 3: - ringslang (waarschijnlijk in de omgeving van de Rotte en het zuidoostelijk deel van de Zuidplaspolder. Ook in Westergouwe, ’t Weegje, bij het Gouwe aquaduct en ’t Laagste Veen); - bittervoorn (waarschijnlijk vooral in het Waterparelgebied en in bredere en diepere heldere (kwel)sloten en tochten, maar mogelijk ook in andere watergangen); - rugstreeppad (op locaties waar gebouwd wordt of grondverzet plaatsvindt, in glastuinbouwgebied en mogelijk in lage dichtheden verspreid in het veenweidegebied); - verschillende soorten gebouwbewonende vleermuizen (waarschijnlijk in vrijwel het hele plangebied, maar met name langs de Rotte, de Gouwe, de bebouwing, de brede tochten en in de Oostpolder in Schieland), waaronder de meervleermuis. - verschillende erf- en struweelvogels (in vrijwel het hele Zuidplaspolder gebied); - verschillende broedvogelsoorten van het cultuurlandschap (in hele Zuidplaspoldergebied); - verschillende weidevogels (veenweidegebied, vooral in ZO-deel); - verschillende watervogels (vooral ten zuiden van de A12); - verschillende moeras- of rietvogels (in verruigde percelen, langs tochten); - verschillende wintergasten (veenweidegebied, vooral ten zuiden van de A12).
Waterkwaliteit Het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK) voert een aantal maatregelen uit om de waterkwaliteit in de Zuidplas te verbeteren en de kans op wateroverlast te verkleinen. De volgende maatregelen mogen beschouwd worden als autonome ontwikkeling: - de aanleg van natuurvriendelijke oevers bij watergangen die aangewezen zijn als waterlichaam; - het verbreden van de Derde en Vierde Tocht en het aanleggen van natuurvriendelijke oevers; - het aansluiten van alle huidige glastuinbouwbedrijven op de riolering. Het voedselrijke drainwater wordt dan niet meer op het oppervlaktewater geloosd, maar wordt afgevoerd naar de zuivering; - maatregelen die de vismigratie bevorderen door het passeerbaar maken van gemaal Abraham Kroes, onderliggende gemalen en stuwtjes.
190
Deel C - Verantwoording
Alle genoemde maatregelen hebben doorgaans een positief effect op de waterkwaliteit en de structuur van oevervegetatie en zullen de migratie van soorten door het water of langs de oevers verbeteren. Waterplanten en oeverplanten, vissen en amfibieën zullen hier het meest van profiteren, maar ook insecten, zoals libelles, vlinders en sprinkhanen en zoogdieren zoals waterspitsmuis en meervleermuis. De aanwezigheid van structuurrijke oevervegetatie vergroot de kansen voor kleine zoogdieren, insecten en een aantal vogelsoorten. Door grote ruimtelijke ingrepen, zoals het verbreden van de Derde en Vierde Tocht, kunnen leefgebied voor dieren of groeiplaatsen van beschermde planten (al of niet tijdelijk) verdwijnen. Door realisatie van woonwijken en bedrijventerreinen kunnen leefgebieden van diersoorten of groeiplaatsen van (beschermde of Rode Lijst-) plantensoorten verdwijnen. De autonome groei van de mobiliteit en verstedelijking zal een grotere druk leggen op de Zuidplas. Voor soorten die gebonden zijn aan een open landschap en voldoende rust (met name weidevogels) zal de Zuidplas minder van betekenis worden als broed- en foerageergebied. De kwaliteit van het gebied, dat geschikt is voor weidevogels, staat onder druk door het intensieve agrarisch gebruik. Ondanks de initiatieven voor vrijwillig weidevogelbeheer nemen de populaties van grutto, tureluur en zomertaling (alle op Rode Lijst) jaarlijks in omvang af. Toenemende verstoring door geluid en licht van infrastructuur, bedrijven en woningen maken de weidegronden voor weidevogels en de waterlopen voor meervleermuizen steeds minder geschikt. Ingrijpende maatregelen zijn nodig om geschikte weidevogelgronden en vlieg- en jachtroutes van meervleermuizen te behouden.
12.1.3 Effecten – planontwikkelingen op natuur Effecten op natuurbeschermingsgebieden Natura 2000 Binnen de Zuidplas zijn geen Natura 2000-gebieden aanwezig. De dichtstbijzijnde gebieden zijn De Wilck en Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein. Deze veenweidegebieden liggen op ca. 8 km afstand van het plangebied en zijn van belang als foerageer- en rustgebied voor met name kleine zwaan en smient. Directe effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van deze gebieden als gevolg van vernietiging, verstoring, verdroging en versnippering zijn vanwege de grote afstand niet te verwachten. Er wordt daarom hiervoor niet verwacht dat vervolgstappen zoals een passende beoordeling of verslechteringstoets dienen te worden uitgevoerd. De Zuidplas bevat waardevolle weidevogelgebieden en lijkt daarmee geschikt als foerageergebied voor verschillende weide-, maar ook watervogels. Zo zijn waarnemingen binnen de Zuidplas bekend van de smient en kleine zwaan. Indien deze vo-
Hoofdstuk 12
191
gels hun verblijfplaats hebben in genoemde Natura 2000-gebieden, maar foerageren in het plangebied, dan zou er sprake kunnen zijn van externe werking. Hier zou het dan met name gaan om vernietiging en verstoring van foerageergebieden door realisatie van woningbouw, bedrijventerreinen, glastuinbouw, gemengde kavels en infrastructuur. Hiermee zijn negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van genoemde Natura 2000-gebieden niet uit te sluiten. Het is mogelijk dat vervolgstappen zoals een passende beoordeling of verstorings- of verslechteringstoets als gevolg van een nieuwe inrichting dienen te worden uitgevoerd. De kans hierop is echter niet zo groot, omdat geschikt foerageergebied voor smient en kleine zwaan vooral buiten het plangebied (dichter bij de Speciale Beschermingszones van de Natura2000-gebieden) wordt verwacht. Zoals hierboven aangegeven wordt in het MER Zuidplas Noord geconstateerd dat ‘significante gevolgen niet zijn uit te sluiten’ voor Natura 2000-gebieden en dat mogelijk een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet nodig is. Inmiddels is duidelijk dat deze passende beoordeling niet nodig is, hetgeen in nadere aanvulling op de MER Zuidplas Noord is onderbouwd.28 Het betreft aanvullende informatie over de aanwezigheid van de Kleine zwaan en Smient in de Zuidplaspolder (afkomstig van SOVON). Opgemerkt dient daarbij te owrden dat de gegevens gelden voor de periode van 2000 tot heden en dat overige telgebieden binnen deelgebied Noord wel zijn geïnventariseerd, maar dat er geen waarnemingen van smienten of kleine zwanen zijn gedaan in de periode 2000 tot heden. Uit de gegevens van SOVON valt op te maken dat (in de directe omgeving van) deelgebied Noord de volgende waarnemingen zijn gedaan: x Telgebied 8041 (zuidoost hoek van deelgebied Noord en buiten deelgebied Noord): 150 smienten waargenomen in het jaar 2000 x Telgebied 8046 (zuidwest hoek van deelgebied Noord en buiten deelgebied Noord): 76 kleine zwanen waargenomen in het jaar 2006. Dit is overigens de enige waarneming van de Kleine zwaan binnen de hele Zuidplaspolder in de periode 2000 tot heden. Verder is bepaald dat de Natura 2000-gebieden de volgende populatieomvang smienten en kleine zwanen kennen: x De Wilck: 2100 smienten en 10 kleine zwanen x Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein: 7500 smienten en 40 kleine zwanen (bron: www.synbiossys.alterra.nl) Gezien bovenstaande kan gesteld worden dat sinds 2000 deelgebied Noord niet in gebruik is door de Smient. Afgezien van het jaar 2006 is deelgebied Noord (en de 28
Volgt uit Aanvulling MER ZUidplas Noord – mei 2009 – DHV – registratienummer WN-ZH20090126.
192
Deel C - Verantwoording
hele Zuidplaspolder) in de periode 2000 tot heden nog nooit in gebruik geweest door de Kleine zwaan. Die ene keer in 2006 dat de Kleine Zwaan wel is waargenomen, zal dat naar verwachting vooral ook buiten deelgebied Noord zijn geweest. Dit omdat telgebied 8046 voor het grootste gedeelte buiten deelgebied Noord ligt. Deelgebied Noord functioneert daarom naar verwachting niet als biotoop (foerageergebied) voor de smienten en kleine zwanen van De Wilck en Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein. Daarom is er naar verwachting geen kans op een negatief effect van de voorgenomen ontwikkelingen in deelgebied Noord op de instandhoudingdoelstellingen van de betreffende nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Daarmee is een passende beoordeling of een verslechterings- en verstoringstoets niet nodig, waardoor ook gesteld kan worden dat er geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig is. Ecologische Hoofdstructuur Glastuinbouw De glastuinbouw vindt grotendeels plaats langs de te realiseren ecologische verbindingszones. De glastuinbouw veroorzaakt geen vernietiging of versnippering van de kerngebieden of verbindingszones. Door de aanleg van glastuinbouw zal lichtuitstraling en menselijke activiteit toenemen, waardoor een toename van verstoring (licht en geluid) in beide alternatieven te verwachten is. Vooral vleermuizen zouden beperkt kunnen worden in hun migratie- en jachtmogelijkheden door de verandering in lichtintensiteit ter plaatse van mogelijke vliegroutes langs de ecologische verbindingszones. Afhankelijk van de inrichting van het gebied zijn er verschillende effecten te verwachten. De eisen ten aanzien van de inrichting houden rekening met een milieuvriendelijke inrichting ten aanzien van fasering, kastype, energie, licht, afval, water, ambitie en organisatie. De belangrijkste eis binnen deze ontwikkeling is het volledig afschermen van licht, waardoor lichtverstoring kan worden verminderd. Woningbouw De uitbreiding van Moerkapelle veroorzaakt geen fysieke aantasting op de kerngebieden of verbindingszones. Het meest nabij gelegen kerngebied bevindt zich op een afstand van 4,5 km. De kortste afstand tussen de verbindingszone 3 en woningbouw is 2,4 km. Door de grote afstand is naar verwachting geen sprake van enige toename van verstoringen (licht en geluid) op natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Hierdoor is ook geen effect te verwachten op de migratiemogelijkheden van de verschillende diersoorten. De extra (mogelijk te realiseren) woningen die in de lanen en linten gepland zijn, hebben negatieve effecten op de ecologische verbindingszones. Deze verbindingen worden minder robuust en raken mogelijk verstoord en versnipperd. Dit kan, naast
Hoofdstuk 12
193
vleermuizen, vooral grondgebonden zoogdieren (waaronder mogelijk de waterspitsmuis), amfibieën (waaronder de rugstreeppad), en mogelijk vissen en de ringslang beperken in hun migratiemogelijkheden. Gemengde kavels De gemengde kavel van Knibbelweg Oost ligt nabij ecologische verbindingszones (nr. 1 en 3). De glastuinbouw veroorzaakt geen vernietiging of versnippering van deze verbindingszones. Met deze inrichting zullen wel lichtuitstraling en menselijk activiteiten toenemen, waardoor een toename van verstoring (licht en geluid en beweging) te verwachten is. Infrastructuur De effectbeoordeling van de infrastructuur op de natuur is in de MER Zuidplas Regionale Infrastructuur behandeld. In dit MER is beoordeeld of de voorgenomen aanpassing van de regionale infrastructuur van invloed is op de haalbaarheid van de ambities die in het ISP voor natuur geformuleerd zijn. Daarbij is met name gekeken naar de te verwachten barrièrewerking van voorgenomen ontwikkeling in de geplande natuurgebieden en op migratiemogelijkheden van voorkomende beschermde soorten in het algemeen. Voor bepaling van de migratiemogelijkheden is gebruik gemaakt van de ecologische verbindingszones, zoals die zijn aangegeven in het ISP. Betreffende ecologische verbindingszones liggen geheel binnen de EHS. Daarom zijn genoemde effecten op de EHS vertaald naar migratiemogelijkheden van voorkomende beschermde soorten binnen de Zuidplaspolder. In het MER Zuidplas Regionale Infrastructuur - Deelrapport Natuur en Recreatie wordt het volgende gezegd over de invloed van de regionale infrastructuur in Zuidplas Noord: De Korte Veilingroute ligt langs de ecologische verbinding van Bentwoud met de Krimpenerwaard via de Rottewig, de Groene Zoom en Hitland. Naar verwachting zullen vogels en vleermuizen evenveel beperkt kunnen worden in hun vlieg- en foerageermogelijkheden door de verandering in geluid en lichtintensiteit ter plaatse. Water en groen Rondom de glastuinbouwgebieden worden, onder andere in de lintzones water en groen gerealiseerd. Deze groene en blauwe elementen in de groen- en lintzones kunnen als extra leefgebied door soorten gaan fungeren. Waar al ecologische verbindingszones bestaan of ingepland zijn, zal deze groenblauwe ontwikkeling de migratiemogelijkheden voor vleermuizen en grondgebonden zoogdieren (waaronder mogelijk de waterspitsmuis), amfibieën (waaronder de rugstreeppad) en mogelijk ook vissen en de ringslang verbeteren.
194
Deel C - Verantwoording
Gehele plangebied De totaalsom van de plannen voor glastuinbouw, woningbouw en de gemengde kavel leveren samen extra (cumulatieve) verstoring op van delen van verbindingszones van de EHS in het gehele plangebied. In de directe omgeving van het beoordeelde plangebied Noord zijn drie kerngebieden van de EHS aanwezig: Restveen en Groene Waterparel (2 km afstand van het noordelijke plangebied), Krimpenerwaard (5 km afstand van het plangebied) en het groene gebied ten oosten van Waddinxveen (op circa 3,5 km afstand van het plangebied). Vanwege de relatief grote afstanden en de bestaande bebouwde gebieden, is naar verwachting nauwelijks of geen sprake van externe werking (licht- en geluidsverstoring) richting nabijgelegen bestaand EHS-natuurgebieden. Naast gebruik als (tijdelijk) verblijf- en foerageerplaats moeten genoemde verbindingszones 1, 2 en 3 vooral als migratieroutes voor vleermuizen, vogels, zoogdieren en amfibieën fungeren. De mogelijke licht- en geluidverstoringen ter plaatse van de verbindingszones kan de effectieve migratie van deze dieren beperken. De mate van de verstoring is rechtevenredig aan de beperkingen van de migratiemogelijkheden. Dit geldt voor alle ontwikkelingen (glastuinbouw, woningbouw en de gemengde kavel). Effecten op beschermde/waardevolle soorten (planten en dieren) De beschikbare ecologische gegevens geven slechts een gering inzicht in het actuele voorkomen van beschermde (Flora- en faunawet) of anderszins waardevolle (Rode Lijst) soorten in het plangebied. Glastuinbouw Het glastuinbouwgebied is binnen agrarisch areaal gepland (verbeelding streekplan Zuid-Holland Oost). Daarmee worden vooral weidegebied en watergangen aangetast. Naast verschillende tabel 1-soorten heeft dit vooral negatieve effecten voor vogels (aantasting broed- of foerageergebied en rustgebied), grondgebonden zoogdieren, oevergebonden planten, amfibieën (aantasting voortplantingsplaatsen en verder leefgebied) en vissen (tijdelijke aantasting leefgebied). Ook zal de concrete uitvoer van de plannen onopzettelijk doden van individuen van beschermde soorten tot gevolg hebben. Daarnaast kan na de ingebruikname van de nieuwe functies verstoring optreden ten gevolge van menselijk activiteiten (optische-, licht en geluidverstoring). Naast verschillende tabel 1-soorten levert dit naar verwachting vooral negatieve effecten op voor vogels (verstoring van broedhabitats), vleermuizen (aantasting vlieg- of jachtroutes) en amfibieën (onopzettelijk doden). Een positief effect op natuur is het volledig afschermen van licht. Het afschermen van licht is een belangrijke factor ten gunste van de habitatkwaliteit van verschillende soorten, zoals vleermuizen en vogels. Woningbouw De woningbouw in Moerkapelle is in deels agrarisch gebied gepland. De plant- en diersoorten die mogelijk aanwezig zijn in het toekomstige glastuinbouwgebied zijn
Hoofdstuk 12
195
ook in dit woningbouwgebied te verwachten. Te verwachten is dat met de realisatie van de woningbouw storende effecten op de soorten zal veroorzaken, zoals toename van optische-, geluid- en lichtverstoring. De lichtverstoring zal in de woningbouw mogelijk lager zijn dan wat in de huidige glastuinbouw te verwachten is. De extra woningen die in de lanen en linten gepland zijn, leveren meer risico op van doding/verwonding en verstoring van soorten. Water en groen Rondom het glastuinbouwgebieden wordt in en direct achter de lintzones water en groen gerealiseerd. De ontwikkeling van groen en blauw in de lintzones kunnen als (delen van) leefgebied door soorten gebruiken worden. Waar al ecologische verbindingszones bestaan of gepland zijn, kan deze groen-blauwe ontwikkeling de effectiviteit van de verbindingen voor sommige specifieke soortgroepen versterken. Eindconclusie Beschermde gebieden De voornemens binnen het plangebied zijn niet direct van invloed op de in de omgeving van de Zuidplas aanwezige Natura 2000-gebieden. De effecten van de aanleg van de glastuinbouw, woningbouw, gemengde kavel, infrastructuur, groen en water (vernietiging en verstoring van mogelijke foerageergebieden van smienten en kleine zwanen binnen het plangebied) hebben geen negatieve invloed op de kwaliteit en/of omvang van het leefgebied voor aangewezen soorten (watervogels) van de Natura 2000-gebieden. Het in eerste aanleg veronderstelde negatieve effect is niet aanwwezig, vanwege de grote afstand tussen plangebied en Natura2000-gebieden en het grote aanbod van goede foerageergebieden in de nabije omgeving van deze gebieden. Ook zal de autonome groei van de mobiliteit en de voorgenomen verstedelijking in de Zuidplas een hogere druk leggen op de Zuidplas. Voor soorten die gebonden zijn aan een open landschap en voldoende rust (met name weidevogels en mogelijk de meervleermuis) zal de Zuidplas minder van betekenis worden als broed- en/of foerageergebied. Door het gebrek aan informatie over de watervogels van de Natura 2000-gebieden en gebrek aan inzicht in de ligging van foerageergebieden, is het verschil in effect tussen de alternatieven niet te beoordelen. In het plangebied is kwel aanwezig en is de grondwaterstand hoog en in de autonome ontwikkeling neemt dit eerder toe dan af. Ten opzichte van de huidige situatie zal het oppervlak van overwegend natte natuurdoeltypen, zoals zoetwatergemeenschap (verlandingsgemeenschap), rietland, ruigte, nat schraalgrasland, moeras en op de hogere delen bloemrijk grasland toenemen. Ook lijkt de EHS in de autonome ontwikkeling niet of nauwelijks meer onderbroken of verstoord. Het gebied is dan waardevoller voor diverse planten en diersoorten, zoals vleermuizen, riet- en moerasvogels, amfibieën en vissen.
196
Deel C - Verantwoording
De effecten van de ontwikkelingen op de EHS kunnen zijn: optische-, licht- en geluidverstoring. Ten opzichte van de relatief onverstoorde EHS van de autonome ontwikkeling betekent dit een negatieve effect. De mate waarin de alternatieven negatief van invloed zijn, verschilt enigszins. Beschermde soorten Alle uitgevoerde maatregelen van het Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard (HHSK) als autonome ontwikkeling hebben doorgaans een positief effect op de waterkwaliteit, de structuur van oevervegetatie en zullen de migratie van soorten door het water of langs de oevers verbeteren. Vissen, amfibieën, waterplanten en oeverplanten zullen hier het meest van profiteren. De aanwezigheid van structuurrijke oevervegetatie vergroot de kansen voor kleine zoogdieren, insecten en een aantal vogelsoorten. Door grote ruimtelijke ingrepen, zoals de realisatie van glastuinbouw, woonwijken en bedrijventerreinen kan leefgebied van soorten of standplaatsen van beschermde soorten (al of niet tijdelijk) verdwijnen. Deze groei van de mobiliteit en verstedelijking zal een hogere druk leggen op de Zuidplas. Voor soorten die gebonden zijn aan een open landschap en voldoende rust (met name de weidevogels) zal de Zuidplas minder van betekenis zijn als broed-, rust- en foerageergebied. De effecten van de realisatie van glastuinbouw, woonwijken en bedrijventerreinen zijn vooral: - ruimtebeslag met verkleining van het areaal aan leefgebied tot gevolg - verstoring door beweging, licht en geluid, (kinderen en huisdieren) - verkeersslachtoffers en toenemende predatie vanuit de woonwijken door katten (en honden) De mate waarin de ontwikkelingen negatief van invloed zijn, is vooral afhankelijk van de dichtheid van woningbouw, de lichtuitstraling en nieuwe infrastructuur waarin geschikte biotopen aanwezig kunnen zijn (wat nog onbekend is). Naast verschillende tabel 1-soorten, heeft dit vooral negatieve effecten op vleermuizen, vogels, vissen en mogelijk ook de rugstreeppad. Voor alle soorten die daadwerkelijk aangetast worden door de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied, moet ontheffing ingevolge de Flora- en faunawet aangevraagd worden. De verwachting is dat de ontheffing zal worden verleend, maar dat mitigerende en/of compenserende maatregelen zullen moeten worden uitgevoerd. Verder geldt dat buiten het broedseizoen moet worden gewerkt en dat rekening moet worden gehouden met de Zorgplicht.
Hoofdstuk 12
197
Mitigerende maatregelen De realisatie van de nieuwe inrichting van het plangebied heeft een aantal negatieve effecten tot gevolg. In het algemeen zijn dit: - ruimtebeslag met aantasting van biotopen en daarmee verkleining van het areaal aan leefgebied van soorten tot gevolg, waardoor genoemde soorten mogelijk uit het gebied verdwijnen (plaatselijk uitsterven); - onopzettelijk doden/verwonden/verstoren van soorten tijdens de uitvoering; - tijdens de uitvoer en na ingebruikname: toename van het aantal verkeersslachtoffers; - optische-, licht- en geluidverstoring met aantasting van biotopen en daarmee verkleining van het areaal aan leefgebied tot gevolg (m.n. weidevogels en vleermuizen). Daarnaast kan hierdoor ook de functionaliteit (migratiemogelijkheden) van de EHS verminderd worden; - predatie door huisdieren, verstoring door kinderen. Voor het opheffen van bovenstaande negatieve effecten zijn enkele preventieve en mitigerende maatregelen denkbaar. Door tijdig onderzoek te doen naar de aanwezigheid van biotopen kan hiermee rekening worden gehouden bij de keuze van de ontwikkelingen. Schade aan plant- of diersoorten kan soms gedeeltelijk worden voorkomen door daar vooraf of tijdens de werkzaamheden rekening mee te houden, o.a. door de werkzaamheden te faseren en door de leefgebieden van de betrokken soorten zoveel mogelijk te ontzien of te voorkomen dat ze aanwezig zijn. Individuele dieren die dreigen te worden gedood, kunnen worden gevangen en elders worden uitgezet. Ook kan met rasters worden voorkomen dat ze op de werklocatie terecht komen. Verder dient men niet tijdens het broedseizoen van vogels (begin maart – eind juli) en eventueel het voortplantingsseizoen van overige aanwezige soorten (zoogdieren, amfibieën, vissen) te werken. Verkeersslachtoffers kunnen worden voorkomen door langs wegen geleidende rasters of wanden te plaatsen, die naar effectieve faunapassage leiden. Geluid- en lichtverstoring kan worden voorkomen door overdag te werken en lichten geluidswallen te plaatsen ter plekke van infrastructuur. Om te voorkomen dat vogels zich tegen de eventuele glazen geluidswallen doodvliegen kan gedacht worden aan het opplakken van UV-folie, silhouetten of folie met streping. Naast wallen kan ook gebruik gemaakt worden van minder verstorende lamparmaturen. Opgemerkt wordt vanuit de algemene zorgplicht (artikel 2 Flora – en faunawet) dat ook tijdens de werkzaamheden continu zal moeten worden gelet op (potentiële) verblijfplaatsen van al dan niet beschermde planten en dieren. Dit geldt zowel voor bekende soorten als pionierssoorten die zich onverwacht vestigen. In het ISP is gesteld dat de Zuidplaspolder een schakel is van de robuuste structuur op Zuidvleugelniveau met een belangrijke ecologisch en recreatieve functie. De groenstructuur van de Zuidplaspolder bestaat uit het restveengebied, de waterparel
198
Deel C - Verantwoording
en groene verbindingen en geledingen met ieder verschillende natuurdoeltypen. Om een goede verbinding met het Bentwoud te maken worden ook in het plangebied Zuidplas Noord de lanen en linten ingericht met bomen. Inrichtingseisen Omdat er geen nadere ambities zijn geformuleerd voor de ecologische verbindingszones, wordt bij de inrichting rekening gehouden met de eisen vanuit het provinciaal beleid ten aanzien van de ecologische verbindingszones. De doorgaande verbinding zal als een kralensnoer zijn, waarbij het snoer de doorgaande verbinding vormt en de kralen de sleutelgebieden en stapstenen zijn. Daarbij worden de volgende eisen gehanteerd: x Moerascorridor van ca. 30 meter breed, direct grenzend aan open water met watervegetatie. x Stapstenen van ca. 1 ha op max. 1 kilometer afstand. x Grotere sleutelgebieden om de 2 kilometer. x Maximale onderbreking in de verbinding ca. 30 meter. De ecologische verbindingszones krijgen vooral de vorm van moeras, direct grenzend aan open water met watervegetatie. Daarnaast kan beperkt kruidenrijk grasland, ruigte en struweel en bos voorkomen. Voor de waterspitsmuis en diverse libellen is een direct aan het water grenzende kruidenrijke en structuurrijke moeraszone essentieel. Voor alle soorten geldt dat een structuurrijke, overwegend vochtige vegetatie aanwezig moet zijn. Verder sluiten de inrichtingseisen van de ecologische verbindingszones aan bij de groene Waterparel. De groene Waterparel vormt een kerngebied in de ecologische verbinding tussen de Rottemeren en de Krimpenerwaard. De na te streven natuurdoelen zijn gerelateerd aan de gewenste functie als natuurkerngebied en zijn verder afgestemd op de aanwezige natuurwaarden en potenties. Dit betreft met name de specifieke aquatische waarden. Een voor Zuid-Holland unieke natuurkwaliteit valt in het gebied te bereiken door de abiotische omstandigheden te benutten en de daarmee samenhangende natuurwaarden te ontwikkelen. Dit uitgangspunt leidt tot overwegend natte natuurdoeltypen, zoals zoetwatergemeenschap, nat schraalgrasland, moeras en op de hogere delen bloemrijk grasland. Aanvullend is het natuurdoeltype rietland en ruigte gewenst om een meer gedifferentieerd gebied te krijgen. Nabij de A20 is enige verdichting nodig om de migratie van diersoorten beter mogelijk te maken. Gestreefd wordt om de landschappelijke openheid te behouden en bij de aanleg van het natuurgebied rekening te houden met in het gebied aanwezige kreekruggen. In het bestemmingsplan zijn bovenstaande eisen als randvoorwaarde opgenomen voor de ontwikkeling van deelgebied Noord, en worden daarin verder uitgewerkt.
Hoofdstuk 12
199
Samenvatting Er zijn geen nadere ambities geformuleerd voor deze ecologische verbindingen, noch zijn doelsoorten bepaald. Daarom is voor het bepalen van het effect van de ontwikkeling van de Zuidplas op het functioneren van de verbindingszones uitgegaan van de ISP-ambities. Daarbij is met name gekeken naar de te verwachten barrièrewerking van voorgenomen ontwikkeling in de geplande natuurgebieden en op migratiemogelijkheden van voorkomende beschermde soorten in het algemeen. Door Zuidplas Noord loopt de verbinding van Bentwoud met de Krimpenerwaard via de Rottewig, de Groene Zoom en Hitland. Ook loopt er een robuuste verbinding van Bentwoud naar de Krimpenerwaard via de Rottewig, groenzone Zevenhuizen, Vierde Tocht, Waterparel en Restveengebied. De aanleg van de Korte Veilingroute en de Westelijke Randweg heeft barrièrevorming en lichtverstoring tot gevolg. Door de aanleg van glastuinbouw en gemengde kavels neemt verstoring (licht en geluid) toe. De extra woningen die in de lanen en linten gepland zijn maken de ecologische verbindingszones minder robuust en zorgen voor mogelijk voor verstoring en versnippering. Daartegenover staat dat de geplande groene en blauwe elementen in Zuidplas Noord als extra leefgebied voor soorten kunnen gaan fungeren. Om de negatieve effecten te beperken zijn verschillende mitigerende maatregelen mogelijk. Omdat er geen nadere ambities zijn geformuleerd voor de ecologische verbindingszones, wordt bij de inrichting rekening gehouden met de eisen vanuit het provinciaal beleid ten aanzien van de ecologische verbindingszones. In het bestemmingsplan zijn deze eisen als randvoorwaarde opgenomen voor de ontwikkeling van deelgebied Noord, en worden daarin verder uitgewerkt.
200
Deel C - Verantwoording
13. MILIEU
13.1 Milieuambities De gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle stelt hoge kwaliteiteisen aan de nieuwe ontwikkelingen in de Zuidplaspolder. Om deze eisen vorm te geven heeft de Milieudienst Midden-Holland voor Zuidplas Noord (gemeente Waddinxveen en Zevenhuizen-Moerkapelle) een Milieuvisie opgesteld. In de Milieuvisie Zuidplas Noord wordt beschreven hoe de Zuidplas Noord met een hoge milieu- en leefkwaliteit gerealiseerd kan worden. Hierbij zijn de ambities, die in verschillende documenten over de Zuidplaspolder zijn geformuleerd, bij elkaar gebracht en concreet gemaakt. De Zuidplas Noord is aan de hand van de Regionale handreiking Milieukwaliteiten opgedeeld in 7 verschillende gebiedstypen. Het gaat hierbij om: glastuinbouw, glastuinbouw in combinatie met werken 2 (andere bedrijven), landelijk gebied, bedrijven (werken 2), industrie (werken 1), wonen en wonen in lanen en linten. Vervolgens is per gebiedstype, telkens voor 8 milieuaspecten, het ambitieniveau weergegeven.
Afbeelding: gebiedstypenkaart milieuambities Zuidplas Noord
Hoofdstuk 13
201
GEBIEDSTYPE Glastuin-
Werken
THEMA
bouw
1
Geluid
MH
MH
MH
MH
Hoog
MH
Luchtkwaliteit
MH
MH
MH
MH
MH
MH
Energie/ D’heid
Hoog
Hoog
Hoog
Hoog
Hoog
n.v.t.
Externe Veiligheid
Werken 2
Wonen
Wonen in
Infrastruc-
lanen en linten
tuur
MH
MH
MH
MH
MH
MH
Water
Hoog
Hoog
Hoog
Hoog
Hoog
n.v.t.
Groen
Hoog
Hoog
Hoog
Hoog
Hoog
n.v.t.
MH
MH
MH
MH
MH
MH
Hoog
Hoog
Hoog
Hoog
Hoog
n.v.t.
Mobiliteit Licht
Tabel: Milieuambities Zuidplas Noord: hoog ambitieniveau’ (Hoog) en ‘niveau Midden-Holland’ (MH)
Gezien de bestaande en verwachte milieukwaliteit in de Zuidplas Noord en de milieuambities uit diverse verschenen beleidsdocumenten over de Zuidplaspolder, ligt de ambitie in algemene zin boven het absolute wettelijke minimum. Voor de ‘harde’ milieuaspecten geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid en mobiliteit is tenminste het behoud van de huidige milieukwaliteit uitgangspunt. Zodoende ligt de ambitie hiervoor op het niveau ‘Midden-Holland’. De diverse plannen bieden goede mogelijkheden om dit ambitieniveau te realiseren. Voor ‘Geluid’ in ‘Wonen in lanen en linten’ is het ambitieniveau hoog, vanwege het rustige karakter en dus het lage geluidniveau dat dit gebiedstype behoort te kenmerken. Voor de ‘zachtere’ milieuaspecten energie/duurzaamheid, water, groen en licht is het ambitieniveau hoog. Dit vanwege de hoge ambities ten aanzien van deze aspecten in de reeds bestaande beleidsdocumenten voor de Zuidplaspolder en de zeer goede mogelijkheden om deze ook daadwerkelijk te realiseren. De uitwerking van het algemene ambitieniveau per gebiedstype en per thema, in concrete meetbare doelstellingen en de actiepunten om deze te realiseren, is vertaald in dit bestemmingsplan. De uitwerking heeft plaatsgevonden op basis van hetgeen realistisch uitvoerbaar blijkt te zijn binnen de voorgestane ruimtelijke ontwikkeling van het plangebied. Uitsluitend haalbare ambities zijn opgenomen in het bestemmingsplan en dienen nagestreefd te worden. In het bestemmingsplan zijn nu in de planregels een aantal milieukwaliteiten opgenomen, waaraan voldaan moet worden bij de realisering van bepaalde gebiedsontwikkelingen. De betreffende milieukwaliteitseisen zijn met name opgenomen in de uit te werken bestemmingen (voorwaarden bij uitwerking / inrichtingsaspecten en bouwregels).
202
Deel C - Verantwoording
13.2 Duurzaamheid 13.2.1 Inleiding In de Intergemeentelijke Structuurvisie (ISV 2004), het Intergemeentelijk Structuurplan (ISP 2006), de Streekplanherziening Zuidplas en de bijbehorende Strategische Milieubeoordeling (SMB 2006) is duurzaamheid een belangrijk uitgangspunt geweest. De zogenaamde ‘lagenbenadering’ is gehanteerd bij het toewijzen van de functies aan de verschillende deelgebieden en bij de locatiekeuze van wonen en werken is rekening gehouden met de bestaande en te verwachte milieukwaliteit. De in het ISP gestelde ambities zijn vervolgens in de afgelopen jaren verder uitgewerkt in afspraken over organisatie en operationalisering. Deze afspraken zijn vastgelegd in verschillende convenanten en intentieverklaringen tussen de bij de ontwikkeling van de Zuidplaspolder betrokken partijen. Naast deze afspraken is door het Intergemeentelijk Samenwerkingsorgaan Midden-Holland de "Regionale Handreiking Milieukwaliteiten" opgesteld (ISMH, 2007). Dit is een belangrijk handvat om de milieu-inzet nader te definiëren. In de Handreiking zijn per gebiedstype kwaliteitsprofielen voor de verschillende milieuaspecten geformuleerd. Aanvullend hierop heeft de Milieudienst Midden-Holland voor de deelgebieden Zuidplas Noord en Zuidplas West Milieuvisies opgesteld. In deze Milieuvisies zijn de ambities voor geluid, luchtkwaliteit, energie, externe veiligheid, water, groen, mobiliteit en licht verder uitgewerkt. De haalbaarheid van de ambities is nog in studie en bovendien sterk afhankelijk van de precieze invulling van de deelgebieden. Uiteindelijk zullen de ambities worden vertaald in concrete maatregelen en worden opgenomen in de verschillende bestemmingsplannen. In het Handboek Kwaliteit Zuidplas worden de ambities en afspraken zoals geformuleerd in bovengenoemde documenten kort samengevat. In dit hoofdstuk worden de effecten op duurzaamheid van de aspecten glastuinbouw, woningbouw en bedrijventerreinen nader beschreven. De nadruk ligt daarbij op het aspect glastuinbouw, omdat dit het grootste deel van het voornemen beslaat en hiervoor nadrukkelijk ambities ten aanzien van duurzaamheid zijn geformuleerd. Alvorens over te gaan tot de effectbeschrijving worden eerst de kaders vanuit nationale en provinciale wetgeving en beleid geschetst. Vervolgens wordt aan de hand van de huidige situatie en de autonome ontwikkeling het toetsingskader voor de effectbeschrijving aangegeven. Duurzaamheid is hierbij vertaald naar criteria voor ruimtegebruik, energie en afval.
Hoofdstuk 13
203
13.2.2 Beleid en regelgeving Nationaal Ruimtegebruik Voor het ruimtegebruik in de glastuinbouw geldt geen wet- en regelgeving. Wel stelt de Nota Ruimte dat nieuwe projectlocaties multifunctioneel ingericht dienen te worden, waardoor de gebruiksmogelijkheden van het gebied worden vergroot en het gebied een toegevoegde waarde heeft voor de regio. Ook dient in principe te worden uitgegaan van een bruto-bruto/netto verhouding van 2. Concreet betekent dit dat ongeveer de helft van een projectlocatie bestaat uit louter kassen en circa een kwart uit voor glastuinbouw noodzakelijke infrastructuur, ondersteunende bebouwing (opslag), waterbassins en energievoorzieningen. Het overige areaal is bestemd voor fietspaden, groenvoorzieningen en watergangen. Daarnaast zijn ook de verkeersveiligheid, de landschappelijke inpassing en de mogelijkheden voor recreatie belangrijke aandachtspunten. Energie In 1997 is het convenant Glastuinbouw en Milieu 1997-2010 ondertekend. In dit convenant hebben overheid en bedrijfsleven doelstellingen vastgelegd voor energiebesparing, het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen, lozingen op oppervlaktewater en andere activiteiten van de sector die het milieu kunnen belasten. Deze afspraken resulteerden in de Integrale Milieu Taakstellingen (IMT) en in het Besluit Glastuinbouw dat sinds 2002 van kracht is. In het besluit is vastgelegd dat in 2010 een energie efficiency verbetering van 65% ten opzichte van 1980 nagestreefd moet worden. Er wordt tevens gestreefd naar een aandeel duurzame energie van vier procent in 2010. Naast deze doelstellingen is door de afspraken in het kader van het klimaatverdrag van Kyoto een CO2-emissie doelstelling in ontwikkeling. Op EU-niveau zijn hierover afspraken gemaakt naar een verdere verdeling naar de lidstaten. Nederland kiest er vervolgens voor deze nationale doelstelling te vertalen naar een streefwaarde per onderscheiden sector waaronder de glastuinbouw. Deze streefwaarde is voor de glastuinbouw gezet op 6,5 miljoen ton CO2 bij het huidige areaal. Voor woningbouw en utiliteitsgebouwen geldt dat sinds 1995 in het Bouwbesluit eisen gesteld worden ten aanzien van de energiezuinigheid. Hiertoe is de EPN (Energie Prestatie Normering) ingesteld. De EPN beschrijft hoe de energie-efficiëntie van een nieuw gebouw of een nieuwe woning in één getal kan worden uitgedrukt. Er is een EPN voor woningen en een EPN voor kantoren en andere utiliteitsgebouwen. De energie-efficiëntie wordt uitgedrukt in de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). De EPC wordt berekend op basis van de gebouweigenschappen, de gebouwgebonden installaties en een gestandaardiseerd gebruikersgedrag. Hoe lager de EPC des te beter de energie-efficiëntie. Bij een EPC van 0 is een gebouw energieneutraal.
204
Deel C - Verantwoording
Aanvullend hierop is in 1998 het Energie Prestatie Label (EPL) ontwikkeld. De EPL gaat in tegenstelling tot de EPN en EPC niet over één gebouw maar over meerdere gebouwen inclusief de energienetten en -bronnen voor de energielevering aan deze gebouwen. De EPL wordt uitgedrukt in een (rapport)cijfer van 1 tot 10. De hoogte van de EPL-score wordt bepaald door drie factoren: - het verbruik op gebouwniveau - de keuze van de energiedrager (gas, elektriciteit of warmte) - de wijze van productie van de energiedrager (efficiëntie van de energievoorziening). Een EPL-score van 10 geeft aan dat in een wijk netto geen fossiele brandstoffen worden gebruikt. Dit kan bereikt worden door een efficiënte energievoorziening, een hoge mate van isolatie van de gebouwen en/of het gebruik van veel duurzame energie. Vanaf het jaar 2000 moet tenminste een EPL van 6 worden gerealiseerd. Dit cijfer 6 is al haalbaar wanneer woningen worden gebouwd met een EPC van 1,0 bij toepassing van individuele gasverwarming en een normale elektriciteitsvoorziening. De aanscherping van de EPC per 1 januari 2006 naar 0,6 heeft tot gevolg dat een nieuwe woonwijk een EPL heeft van 6,6. Afval Het Besluit Glastuinbouw regelt ook welke afvalwaterstromen geloosd mogen worden op de gemeentelijke riolering en welke op het oppervlaktewater. Lozing van afvalwater op het oppervlaktewatersysteem is alleen toegestaan wanneer het afvalwater (nagenoeg) niet schadelijk is voor het ontvangende oppervlaktewater. Afvoer van zowel huishoudelijk- als bedrijfsafvalwater dient volgens het besluit via het riool plaats te vinden. Vanaf 2005 mag er wettelijk geen afvalwater meer worden geloosd op oppervlaktewater of in de bodem worden geïnfiltreerd. De Wet Milieubeheer schrijft voor dat de gemeente zorg draagt voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater door een openbaar vuilwaterriool. Dit ter bescherming van het milieu en de waterkwaliteit. Provinciaal Ruimtegebruik Voor het plangebied Zuidplas Noord (gemeenten Zevenhuizen-Moerkapelle en Waddinxveen) geldt dat het huidige areaal kassen wordt uitgebreid met 280 ha netto glastuinbouw. Gezien het beschikbaar areaal leidt dit tot een zeer strakke brutonetto verhouding die vraagt om zeer hoge eisen aan intensief en meervoudig (dubbel) ruimtegebruik. Het concretiseren van die eisen is onderdeel van de totale ontwikkeling. In het streekplan en het Intergemeentelijk Structuur Plan (ISP) staan globale, maar ambitieuze eisen, zoals het streven dat 20% van de ruimte meervoudig wordt gebruikt.
Hoofdstuk 13
205
Energie Aanvullend op het besluit Glastuinbouw hebben de provincie, de Zuidplasgemeenten, de Tuindersvereniging en de OCAP29 met elkaar een energieconvenant afgesloten (Convenant Duurzame Exploitatie Energiepotentieel Zuidplaspolder (Noord), november 2007) waarbij ze het belang van een energiesysteem waarbij uitwisseling van warmte, elektriciteit en CO2 mogelijk is, onderschrijven en zich zullen inspannen voor de oprichting van een energie agentschap.
29
OCAP is een joint venture tussen gassenleverancier Linde Gas (Benelux) en bouwconcern VolkerWessels. OCAP levert zuivere CO2 aan glastuinbouwers. Deze CO2 komt vrij als restprodukt bij de productie van waterstof bij Shell in de Botlek.
206
Deel C - Verantwoording
Kassen houden jaarrond per saldo warmte over. Deze warmte kan geleverd worden aan verschillende vragers. Dat kunnen zowel tuinbouwbedrijven zijn als, in een latere fase ook andere typen bedrijven, gebouwen en huizen. Zo kan een lokaal of regionaal energieweb gerealiseerd worden dat aanbieders en vragers van warmte bij elkaar brengt. Voor de Zuidplaspolder bestaat de ambitie ook de levering van elektriciteit en CO2 op een dergelijke manier in te richten. Nota Wervel In de nota Wervel heeft de provincie Zuid-Holland de gewenste ontwikkeling van windenergielocaties vastgelegd. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen te realiseren locaties, gewenste locaties en zoekgebieden. Een van de zoekgebieden is gelegen in het plangebied Zuidplas Noord. Afval De gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle heeft tot 1 januari 2009 van Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland ontheffing gekregen voor het aansluiten op de riolering voor woonaansluitingen en tot 1 januari 2010 voor glastuinbouwbedrijven. Eventuele overige bedrijven behoren tot de categorie woonaansluitingen. Huidige situatie Ruimtegebruik In het jaar 2005, waarin de startnotitie voor het MER Zuidplas Noord is opgesteld, bestond een deel van het plangebied reeds uit glastuinbouwkavels. Deze kavels zijn traditioneel ingericht en kennen een bruto/netto verhouding van gemiddeld 1,5. Waterberging vindt plaats in bassins naast de kassen. Op het kavel bevindt zich veelal ook een WarmteKrachtKoppeling (wkk), waarmee de tuinder in zijn eigen energiebehoefte voorziet. Dergelijke voorzieningen gaan ten koste van het beschikbare teeltoppervlak. Wonen vindt reeds plaats in de linten maar is ter plaatse van de glastuinbouw beperkt tot bedrijfswoningen. In alle linten is nog ruimte voor intensivering. De mogelijkheden hiertoe zijn beperkt door de geluidscontouren van de doorgaande wegen in het plangebied. In het gebied bevinden zich in de huidige situatie alleen solitaire bedrijven. Van zuinig ruimtegebruik in de vorm van meervoudig, intensief of ondergronds ruimtegebruik is in de huidige situatie geen sprake. Autonome stijging van de grondprijs kan er mogelijk toe leiden dat tuinders en projectontwikkelaars vanuit bedrijfsmatige overweging de ruimte efficiënter zullen gaan gebruiken. Deze ontwikkelingen zijn echter onzeker en worden daarom niet meegenomen in de referentiesituatie. Energie Het merendeel van de in het gebied aanwezige kassen maakt gebruik van een wkk om te voorzien in warmte, elektriciteit en CO2 . De woningen worden op traditionele
Hoofdstuk 13
207
wijze voorzien van energie. De kavels waar in het voornemen nieuwe glastuinbouw is voorzien hebben in de huidige situatie een agrarische bestemming. De energievraag is hier nihil. Langs de A12 bevinden zich in het gebied drie windmolens. In de Quick Scan Windenergie (Bosch en Van Rijn, oktober 2008) worden de plaatsingsmogelijkheden voor windturbines langs de A12 vanaf afslag ZevenhuizenMoerkappele tot het Gouwe-aquaduct beschreven. Het betreft hier een uitwerking van het zoekgebied uit de Nota Ruimte. De quick scan onderscheidt een viertal potentiële locaties voor de opstellingen van windturbines. De resultaten zijn beoordeeld op realiseerbaarheid en ruimtelijke inpasbaarheid, waarbij de lijnopstelling van 3+1 windturbines ten noorden langs de A12 tussen de ringvaart en het midden van ‘Het Plantagekwadrant’ als meest reële opstelling is geacht. Deze lijnopstelling sluit visueel goed aan op de hoofdinfrastructuur en op de bestaande lijnopstelling van windturbines op Distripark A12. Nadere plaatsingsstudie moet duidelijk maken of en hoe de turbines exact tussen de glastuinbouwkassen en de A12 en in relatie tot enkele nabijgelegen woningen zijn te plaatsen. Afval Een deel van het buitengebied in de gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle is nog niet aangesloten op de riolering. De gemeente is momenteel bezig met de aanleg van een drukriolering in het plangebied. Glastuinbouwbedrijven mogen na aansluiting op het riool maar 0,5 m³ per hectare glasoppervlakte per uur lozen op het rioolstelsel. Dit zal gestuurd worden via een zogenaamd telemetriesysteem. Daarvoor is een afvalwaterbuffer noodzakelijk. Er is geen sprake van recycling van afval. De ontwikkeling van de bedrijfsactiviteiten van de Wagro leiden er mogelijk toe dat afval dat in het plangebied geproduceerd wordt, in de toekomst gerecycled kan worden. 13.2.3 Effecten Positieve effecten op het aspect duurzaamheid Voor de beoordeling van de effecten van de alternatieven op duurzaamheid is gebruik gemaakt van de ambities zoals verwoord in de bundel Bouwstenen voor glastuinbouwbedrijvenlandschap, de intentieverklaring Duurzaam bouwen en het convenant Exploitatie Energiepotentieel. Duurzaamheid wordt hierin opgevat als: - de mate waarin sprake is van efficiënt ruimtegebruik - de mate waarin de energiebehoefte beperkt wordt, de energieopwekking duurzaam is en de CO2 uitstoot wordt gereduceerd. - de mate waarin de afval wordt gerecycled
208
Deel C - Verantwoording
Aspect Duurzaamheid
Criterium Zuinig ruimtegebruik -
Meervoudig ruimtegebruik
-
Intensief ruimtegebruik
-
Ondergronds ruimtegebruik
Energie -
Beperken van de energievraag
-
Duurzaam opwekken van energie
-
Efficiënte energie voorziening
Afval -
Reclycing van afval en afvalwater
Zuinig ruimtegebruik Een gunstigere bruto-netto verhouding kan bereikt worden door zuinig ruimtegebruik. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen meervoudig, intensief en ondergronds ruimtegebruik. Onder meervoudig ruimtegebruik wordt het stapelen van verschillende functies verstaan. Intensief ruimtegebruik vindt plaats door het ruimtegebruik van een bepaalde functie te optimaliseren. Ondergronds ruimtegebruik is het benutten van de ondergrond voor gebouwde voorzieningen of het benutten van het watervoerende pakket voor de opslag van gietwater of energie. De alternatieven scoren positief wanneer ze procentueel meer oppervlakte meervoudig, intensief of ondergronds benutten dan in het nul-alternatief. Energie De alternatieven zijn onvoldoende concreet uitgewerkt om aan te geven wat de daadwerkelijke CO2 reductie is en in hoeverre de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen wordt verminderd. Wel worden voor de alternatieven streefwaarden genoemd voor het energieprestatie label. De verschillende mogelijkheden om dit te bereiken zijn (conform de Trias Energetica) daarom als criteria in de effectbeoordeling meegenomen. 1) Beperking van de energievraag kan gerealiseerd worden door compact te bouwen of zongericht verkavelen voor te schrijven in het bestemmingsplan. Ook kunnen aanvullend op het bouwbesluit eisen ten aanzien van de energiekwaliteit van een woning of gebouw worden vastgelegd. Een alternatief scoort positief wanneer de energievraag ten opzichte van het nulalternatief afneemt, neutraal wanneer deze gelijk blijft en negatief wanneer de energievraag door het voornemen toeneemt. 2) Voor het opwekken van duurzame energie bestaan verschillende mogelijkheden. Te denken valt aan zonne-energie, windenergie, biomassa, omgevingswarmte, koude/warmte opslag of geothermie. Een alternatief scoort positief wanneer in het plangebied naar verwachting meer duurzame energie wordt opgewekt dan in het nulalternatief. 3) De energie efficiency voor het plangebied kan worden verhoogd door gebruik te maken van industriële restwarmte of toepassing van collectieve warmte
Hoofdstuk 13
209
kracht koppeling voor stadsverwarming. Een alternatief scoort positief wanneer gebruik gemaakt wordt van reststromen of collectieve voorzieningen. Afval Voor de effectbeoordeling wordt gekeken in hoeverre recycling van afval plaatsvindt. Een alternatief scoort positief wanneer het geproduceerde afval binnen het plangebied wordt gerecycled. Beoordeling van de effecten heeft plaatsgevonden op basis van expert judgement. Voor een uitgebreide beschrijving van de effecten van de gebiedsontwikkeling in het plangebied Zuidplas-Noord wordt verwezen naar de MER Zuidplas-Noord. Ontwerpbestemmingsplan In het ontwerpbestemmingsplan is een EPL van minimaal 8 opgenomen voor woningen en glastuinbouw, in combinatie met een maximale uitstoot voor de glastuinbouw van 0,35 ton CO2 per MWh. Op termijn is het streven de EPL op te laten lopen naar 10.
13.3 Geluid 13.3.1 Inleiding Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient gekeken te worden naar de geluidsbelasting veroorzaakt door (spoor)wegverkeerslawaai en industrielawaai op geluidgevoelige objecten. De Wet geluidhinder (Wgh) biedt het afwegingskader hiervoor. Om inzicht te krijgen in de geluidsbelasting is er een akoestisch onderzoek uitgevoerd30. Het bestemmingsplan Zuidplas Noord is een globaal bestemmingsplan met uitwerkingsplichten en wijzigingsbevoegdheden. In dit bestemmingsplan wordt dan ook nog geen definitieve indeling van het gebied vastgelegd. In dit stadium heeft daarom op hoofdlijnen akoestisch onderzoek plaatsgevonden. Bij het uitwerken van het bestemmingsplan zal nader akoestisch onderzoek worden uitgevoerd.
30
Akoestisch rapport “Regionale infrastructuur Zuidplaspolder” van DHV, dossier: C1490-01.001 registratienummer MD-MK20080646 versie 02 van december 2008
210
Deel C - Verantwoording
13.3.2 Wettelijk kader Wegverkeerslawaai Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 Wgh iedere weg in beschouwing te worden genomen tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. De te beschouwen wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden. Op grond van artikel 82 Wgh bedraagt de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen 48 dB. Op grond van artikel 83 lid 1, 2 en 4 Wgh kan een hogere waarde worden vastgesteld dan de in artikel 82 Wgh genoemde 48 dB. Voor buitenstedelijk gebied bedraagt deze waarde ten hoogste 53 dB en voor binnenstedelijk gebied bedraagt deze waarde ten hoogste 58 dB (op grond van artikel 83 lid 1 Wgh). Voor nieuw te bouwen woningen in binnenstedelijk gebied bij een bestaande weg bedraagt deze waarde ten hoogste 63 dB (op grond van artikel 83 lid 2 Wgh). Bij de realisatie van een agrarische bedrijfswoning in buitenstedelijk gebied bedraagt deze waarde ten hoogste 58 dB (op grond van artikel 83 lid 4 Wgh). Alvorens aan bovenstaande waarden wordt getoetst, mag op grond van artikel 110g Wgh jo artikel 3.6 van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 een factor van de berekende waarde worden afgetrokken: 2 dB voor wegen waarvan de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen 70 km/uur of meer bedraagt en 5 dB voor de overige wegen.
Hoofdstuk 13
211
Figuur : Geluidcontouren locale wegen huidige situatie (inclusief 5 en 2 dB aftrek ex art 110g Wgh)
212
Deel C - Verantwoording
Figuur : Geluidcontouren A12 huidige situatie (inclusief 2 dB aftrek ex art 110g Wgh)
Hoofdstuk 13
213
Figuur : Geluidcontouren locale wegen autonome situatie (inclusief 5 en 2 dB aftrek ex art 110g Wgh)
214
Deel C - Verantwoording
Figuur : Geluidcontouren A12 autonome situatie (inclusief 2 dB aftrek ex art 110g Wgh)
Hoofdstuk 13
215
Railverkeerslawaai Op grond van artikel 1 Wgh hebben spoorwegen een zone. Deze zone is weergegeven op een krachtens artikel1.3 en 1.4 van het Besluit geluidhinder (Bgh) vastgestelde kaart. De zonebreedtes bedragen: - traject 521, spoorlijn Gouda – Alphen aan de Rijn v.v., 100 meter; - traject 530, spoorlijn Gouda – Den Haag v.v., 300 meter; - traject 594, spoorlijn Gouda – Nieuwerkerk a/d IJssel v.v., 600 meter; Op grond van artikel 4.9 lid 1 Bgh bedraagt de voorkeursgrenswaarde voor spoorweglawaai op de gevels van woningen 55 dB. Op grond van artikel 4.10 Bgh kan voor woningen een hogere waarde worden vastgesteld van ten hoogste 68 dB. Op grond van artikel 4.9 lid 2 Bgh bedraagt de voorkeursgrenswaarde voor spoorweglawaai op de gevels van andere geluidsgevoelige gebouwen 53 dB. Op grond van artikel 4.11 Bgh kan voor andere geluidsgevoelige gebouwen een hogere waarde worden vastgesteld van ten hoogste 68 dB. Op grond van artikel 4.9 lid 3 Bgh bedraagt de voorkeursgrenswaarde aan de grens van geluidsgevoelige terreinen 55 dB. Op grond van artikel 4.12 Bgh kan aan de grens van geluidsgevoelige terreinen een hogere waarde worden vastgesteld van ten hoogste 68 dB.
216
Deel C - Verantwoording
Figuur : Berekende geluidcontouren railverkeer huidige situatie
Hoofdstuk 13
217
Figuur : Berekende geluidcontouren railverkeer autonome situatie
218
Deel C - Verantwoording
Industrielawaai Op grond van artikel 40 Wgh kunnen industrieterreinen een zone hebben. In het gebied waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft is geen industrieterrein gelegen met een zone op grond van artikel 40 Wgh. Op grond van artikel 44 Wgh bedraagt de voorkeursgrenswaarde voor industrielawaai 50 dB(A). Op grond van artikel 45 Wgh kan voor nieuwe woningen een hogere waarde worden vastgesteld van 55 dB(A) en voor bestaande woningen 60 dB(A). In het bestemmingsplan gebied zijn bedrijventerreinen gesitueerd. Om het leefklimaat voor omwonenden in beeld te brengen wordt in de verdere uitwerking de geluidsbelasting van de bedrijven op de nieuw te bouwen woningen onderzocht. Sanering In de gemeenten Zevenhuizen-Moerkapelle en Waddinxveen zijn woningen gelegen die zijn opgenomen op de A-, B- en Raillijst en de lijsten voor de eindmelding wegen railverkeerslawaai. Bij de reconstructie van wegen dienen woningen op de hierboven genoemde lijsten die langs de te reconstrueren weg zijn gelegen, te worden gesaneerd. In de verdere uitwerking van de bestemmingsplannen zal dit worden onderzocht. Hogere waarden Zoals in het wettelijk kader is aangegeven kan, wanneer niet aan de voorkeursgrenswaarden kan worden voldaan, een hogere waarde besluit worden genomen, waarmee een hogere grenswaarde wordt toegestaan. Een hogere waarde kan worden verleend vanwege de geluidsbelasting van een industrieterrein, een weg of spoorweg. Op grond van artikel 110a Wgh vindt het vaststellen van een hogere waarde alleen plaats indien toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting, onvoldoende doeltreffend zijn of bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Indien een hogere waarde besluit benodigd is in verband met de aanleg of wijziging van een zone rond een industrieterrein van regionaal belang of een weg of spoorweg in het beheer van de Provincie of het Rijk zijn Gedeputeerde Staten bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde. Daarnaast heeft de gemeenten Zevenhuizen-Moerkapelle en Waddinxveen op respectievelijk 6 november 2007 en 29 augustus 2007 de Beleidsregel hogere waarden regio Midden-Holland vastgesteld. Deze beleidsregel stelt nadere eisen bij het vaststellen van een hogere waarde van hoger dan 53 dB ten gevolge van het wegverkeerslawaai en 60 dB ten gevolge van railverkeerslawaai. Vanwege het globale karakter van het bestemmingsplan is in dit stadium van het bestemmingsplan nog niet bekend waar de geluidsgevoelige objecten precies worden geprojecteerd. In de nadere uitwerking van het bestemmingsplan zal de precie-
Hoofdstuk 13
219
ze situering van de wegen en woningen bepaald worden. Bij die uitwerking wordt de exacte geluidsbelasting op de woningen in beeld gebracht. Tevens wordt dan onderzocht welke maatregelen genomen kunnen worden om de geluidsbelasting te verlagen tot de voorkeursgrenswaarde. Indien dit niet mogelijk blijkt te zijn, kan een hogere waarde worden vastgesteld. Bij die afweging wordt rekening gehouden met de Beleidsregel hogere waarden regio Midden-Holland en met afdeling 3.1 van het Bouwbesluit (akoestisch onderzoek naar de gevelwering). Berekende geluidsbelasting Inleiding In het akoestisch rapport “Regionale infrastructuur Zuidplaspolder” van DHV zijn voor de regionale wegen contouren om de wegen heen berekend. Deze contouren geven aan wat de verwachte geluidsbelasting van de (spoor)weg of het industrieterrein op de omgeving is. Om een beeld te geven van de verwachte geluidsbelasting op geluidsgevoelige objecten zijn nadere akoestische berekeningen uitgevoerd. In deze berekening is bekeken hoeveel geluidsgevoelige objecten buiten danwel binnen de geluidscontouren van de (spoor)weg of het industrieterrein zullen vallen. Hieronder is in tabelvorm per type lawaai aangegeven wat de verwachting de verdeling van woningen over het gebied zal zijn, en in hoeverre woningen binnen de contouren van een (spoor)weg of een industrieterrein zullen vallen. Op de verbeelding zijn de wettelijke geluidszones aangeven van de regionale wegen en Rijkswegen. De situering van de regionale wegen is bekend. De situering van de lokale wegen in het bestemmingsplan zijn nog niet exact bekend. Dit wordt bij de uitwerking van het bestemmingsplan nader bepaald. Daarom wordt uitgegaan van de situering van de bekende wegen. Dit zijn de wegen die in het akoestisch onderzoek van DHV zijn uitgewerkt. Wegverkeerslawaai Berekeningen zijn uitgevoerd voor de volgende wegen binnen het plangebied: - Bentwoudlaan/Rottelaan; - Rijksweg A12. De gevolgde rekenmethode voor het bepalen van de geluidsbelasting ten gevolge van wegen is conform de Standaard Rekenmethode 2 van het Reken- en Meetvoorschrift Verkeerslawaai 2006. Dit is conform de artikelen 110d, 110e, 110g en artikel 110h Wgh. De berekening is uitgevoerd met Geonoise van DGMR Raadgevende Ingenieurs BV. De berekening van de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer moet worden gebaseerd op de etmaalintensiteit die binnen 10 jaar wordt verwacht. In het hierboven genoemde rapport van DHV zijn de invoergegevens van de onderzochte wegen aangegeven.
220
Deel C - Verantwoording
Omdat dit een globaal bestemmingsplan is, is de geluidsbelasting van het wegverkeerslawaai van de bekende wegen berekend in contouren op 5 meter hoogte. Volgens opgave van de gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle bedraagt de gemiddelde woningdichtheid in het bestemmingsplangebied maximaal 24 woningen per hectare. In tabel 1 zijn de berekeningen samengevat. Samenvatting berekeningen wegverkeerslawaai. Weg
Contouren
Oppervlakte
Aantal woningen
Aantal
[m²]
Per [m²]
woningen
Deelgebied 13 en 14, Moerkapelle-uitbreiding De deelgebieden 13 en 14 vallen niet binnen de 48 dB contour van één van de genoemde verkeerswegen. Voor wegverkeerslawaai hoeft voor deze deelgebieden geen nader onderzoek verricht te worden Deelgebied 19, Vredenburghzone Bentwoudlaan/ Rottelaan
Rijksweg A12
1
<= 48 dB
944.835
0,0008
790
48 dB < en <= 53 dB
11.865
0,0008
10
53 dB < en <= 58 dB
0
0,0008
0
58 dB < en <= 63 dB
0
0,0008
0
> 63 dB
0
0,0008
0
<= 48 dB
556.930
0,0008
466
48 dB < en <= 53 dB
200.135
0,0008
167
53 dB < en <= 58 dB
132.323
0,0008
111
58 dB < en <= 63 dB
56.164
0,0008
47
> 63 dB
11.148
0,0008
9
1
Voor de woningen met een geluidsbelasting van meer dan 63 dB kan geen hogere waarde worden verleend. Voor deze woningen dient bij de uitwerking te worden onderzocht of maatregelen mogelijk zijn om de geluidsbelasting te verlagen tot ten hoogste 63 dB dan wel om deze woningen elders te situeren.
Railverkeerslawaai De deelgebieden 13, 14 en 19 vallen niet binnen de 55 dB contour van één van de genoemde spoorlijnen. Voor railverkeerslawaai hoeft voor deze deelgebieden géén nader onderzoek verricht te worden. Industrielawaai De deelgebieden 13 en 14 vallen niet binnen de zone van een gezoneerd industrieterrein. Binnen het bestemmingsplan worden bedrijventerreinen mogelijk gemaakt. Het bedrijventerrein Moerkapelle grenst aan het bestemmingsplan. In een nadere uitwerking wordt de geluidsbelasting van de bestaande en toekomstige bedrijven op de te ontwikkelen woningen onderzocht.
Hoofdstuk 13
221
Afweging Op de verbeelding zijn de geluidscontouren rondom de regionale wegen en de spoorlijnen ingetekend. Deze contouren geven aan wat de verwachte geluidsbelasting van de weg zal zijn. Onderzocht is welk aandeel van de geprojecteerde woningen binnen dit bestemmingsplangebied binnen danwel buiten de contouren zullen vallen. De berekening laat zien dat het merendeel van de woningen buiten de geluidscontouren wordt verwacht. Voor deze woningen wordt onverkort voldaan aan de voorkeursgrenswaarden van de Wet geluidhinder, waardoor een goed leefklimaat wordt gerealiseerd. Voor de woningen binnen de contouren wordt bij de uitwerking nader onderzocht of met maatregelen alsnog kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarden of wordt een hogere grenswaarde toegekend. Ook met een hogere grenswaarde (waarbij de maximale grenswaarden uit de Wet geluidhinder in acht worden genomen), is nog een acceptabel leefklimaat realiseerbaar. Bij een overschrijding van de maximale grenswaarden uit de Wet geluidhinder is geen acceptabel leefklimaat meer realiseerbaar. Voor de bestaande woningen gesitueerd aan de aan te leggen nieuwe wegen of te reconstrueren wegen in en buiten het plangebied (dat wil zeggen met invloedsgebied binnen het plangebied) zijn geluidberekeningen uitgevoerd. Hieruit is naar voren gekomen dat voor een aantal bestaande woningen aan de Bredeweg en het Zaaipad, door de aanleg van de Rottelaan en Eendragtlaan N219 tussen A12 en Rottelaan en de reconstructie van de Rottelaan, de geluidnorm wordt overschreden. Op basis van deze conclusies is voor de objecten, waarvoor een hogere grenswaarde doorlopen kan worden en die in de planvorming niet geamoveerd dienen te worden vanwege geprojecteerd groen en/of infrastructuur, een hogere grenswaarde procedure opgestart en zal voor de te handhaven objecten waaraan niet voldaan kan worden (uitsluitend) volgens het hogere grenswaarde beleid door de gemeente passende maatregelen getroffen worden in het overdrachtsgebied (situering geluidwerende voorzieningen) om hiermee te voldoen aan het gestelde in de Wet geluidhinder. Daarnaast zullen aan de objecten zelf passende maatregelen doorgevoerd worden om te voldoen aan het vereiste geluidklimaat (binnen) volgens de Wet geluidhinder.
13.4 Milieuzonering 13.4.1 Kader Door middel van de Wet milieubeheer wordt milieuhinder in woonsituaties zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijvigheden en activiteiten die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken worden middels vergunningen of Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB’s) gereguleerd in het kader van de Wet milieubeheer. In aanvul-
222
Deel C - Verantwoording
ling op de milieuvergunningen en AMvB’s worden in voorkomende gevallen ook afstanden vastgelegd tussen bedrijven en woonbuurten (woningen). Deze afstanden zijn naast de factoren aard en omvang van het bedrijf mede afhankelijk van de omgeving. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor andere gebieden, zoals drukke woonwijken, gemengde gebieden en landelijke gebieden. Het bestemmingsplangebied kan door de aanwezigheid van een spoorlijn en drukkere wegen worden gekarakteriseerd als een gemengd gebied. Een overschrijding van de wettelijke normen (qua geluidsbelasting, stof, geur en gevaar), zoals besproken in voorgaande en volgende hoofdstukken, is echter niet toelaatbaar. Bedrijven zijn in de VNG-publicatie “Bedrijven en Milieuzonering 2007” ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste afstand tot milieugevoelige functies, waaronder wonen. De belangrijkste zijn: • Categorie 1: grootste afstand 10 meter; • Categorie 2: grootste afstand 30 meter; • Categorie 3.1: grootste afstand 50 meter; • Categorie 3.2: grootste afstand 100 meter; • Categorie 4.1: grootste afstand 200 meter 13.4.2 Onderzoek Met behulp van het inrichtingenbestand van de Milieudienst is voor het referentieonderzoek geïnventariseerd welke Wm-plichtige bedrijven binnen het gebied van Zuidplas-Noord aanwezig zijn. Voor het bepalen van de milieuzones is uitgegaan van de afstandnormen op basis van de VNG-richtlijn. 13.4.3 Resultaten In onderstaande tabel en afbeelding zijn de bedrijven vanaf VNG categorie 3 en hoger in (de omgeving van) het plangebied en in de huidige situatie weergegeven. Tevens is binnen het plangebied een LPG tankstation gelegen (Swanlaweg). Omdat het LPG tankstation een doorvoer heeft tot 1.000 m3 LPG betreft het hier een categorie 3 bedrijf waarvan het aan te houden GR invloedsgebied ten aanzien van externe veiligheid groter is dan de aan te houden zone die genoemd wordt in de VNGpublicatie. Om deze reden is het LPG tankstation genoemd in het hoofdstuk externe veiligheid.
Hoofdstuk 13
223
Tabel: relevante bedrijven in (de omgeving van) het plangebied (huidige situatie) Plaats
Locatie
Naam bedrijf
Bedrijfsaard
VNGcategorie
Afstand (m)
A
Moerkapelle
Bredeweg 5 en 7
Zijderhand
B
Moerkapelle
Bredeweg 66b
De Randstad
Transportbedrijf
3.2
100
Camping
3.1
50
C
Moerkapelle
Bredeweg 65
De Vrij
Overslag van
3.2
100
agrarische producten D
Moerkapelle
Julianaweg 20
De Graaf
Aannemersbedrijf
3.1
50
E
Moerkapelle
Moerkapelse Zijde
Schilderwerken
Schildersbedrijf
3.1
50
4
Huisman
F
Zevenhuizen
Bredeweg 96
Van der Kraats
Autoplaat-
3.2
100
werkerij G
Zevenhuizen
Julianaweg 2
Van Helden
Loonbedrijf
3.1
50
H
Zevenhuizen
Knibbelweg 18a
Visser Techniek
Constructiewerk-
3.1
50
BV
plaats
I
Zevenhuizen
Knibbelweg 25a
Dijkshoorn
Landbouw-
3.1
50
J
Zevenhuizen
Noordeinde 57
Philippi Spuiterij
3.2
100
Transportbedrijf
3.1
50
Nerts- en
4.1
200
Transportbedrijf
3.2
100
BRS Staalwerken
Constructie-
3.2
100
Bv
werkplaats
Binair Groep
Constructie-
3.2
100
machines Metaaloppervlaktebehandling K
Zevenhuizen
Noordeinde 57
M&R MIssion & Relief
M
Zevenhuizen
Nrdlk Dwarsweg
v.d. Akker
112 N
Moerkapelle
Ambachtstraat 2
pelsdierfokkerij Zijderhand Moerkapelle
P
R
Moerkapelle
Moerkapelle
Industriestraat 15
Nijverheidstraat 8
werkplaats
13.4.4 Conclusie en advies Op dit moment is volstaan met een weergave van de aanwezige bedrijven vanaf VNG categorie 3.1. De overige bedrijven variëren van glastuinbouwbedrijven, horeca en propaantanks t/m gasdrukmeet- en regelstations. Zodra de verschillende inrichtingsvarianten voor het MER bekend zijn zal op dit aspect uitgebreider in worden gegaan.
224
Deel C - Verantwoording
Afbeelding :
Overzicht relevante Wm-plichtige bedrijven in (de omgeving van) het plangebied (situatie 2007).
Hoofdstuk 13
225
13.5 Externe veiligheid 13.5.1 Inleiding De veiligheidsparagraaf externe veiligheid is een toelichting op het bestemmingsplan. De toelichting richt zich op de aanwezige risico’s en de beoordeling van deze risico’s. Dit laatste met het oog op afwegingen van ruimtelijke maatregelen. Aan het bestuur van de gemeente is de wettelijke taak opgedragen aan te geven dat rekening is gehouden met de externe veiligheid waar het bedrijven betreft die met gevaarlijke stoffen werken. Dit geldt niet voor alle bedrijven. Alleen bedrijven die zijn aangewezen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen moeten getoetst worden aan de risico’s voor de omgeving. Daarnaast is het gangbare praktijk dat voor het transport van gevaarlijke stoffen (over de weg, het spoor, het water en door buisleidingen) uitvoering wordt gegeven aan de beleidsregels die voor de externe veiligheid bestaan; opgesteld in de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (RVGS). De beleidsregels in de circulaire RVGS, voor de toetsing van de risico’s op hun aanvaardbaarheid, komen op hoofdlijnen overeen met het Besluit externe veiligheid inrichtingen. De Veiligheidsparagraaf beschrijft op welke wijze rekening is gehouden met de risicobronnen van gevaarlijke stoffen in of nabij de plangebieden van de Zuidplaspolder. Daarbij is op hoofdlijnen de verantwoording groepsrisico gevolgd, die in de circulaire RVGS is beschreven. Het bestemmingsplan omvat onder meer nog uit te werken nieuwe gebiedsfuncties voor wonen. Om deze reden is het alleen mogelijk op grond van globale cijfers een beeld te geven van de externe veiligheid situatie in het plangebied. De beoordeling van de risicoaspecten waarmee de externe veiligheid tot uitdrukking wordt gebracht, die in deze bijdrage voor de veiligheidsparagraaf is beschreven, is daarom indicatief. 13.5.2 Beoordeling externe veiligheid Inleiding De invloedszone van transportactiviteiten met gevaarlijke stoffen langs en door de Zuidplaspolder ligt deels over de gebiedsbestemmingen van het bestemmingsplan Zuidplas Noord. Op grond van de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (verder afgekort als RVGS) is een beoordeling van het bestemmingsplan op het aspect EV in dat geval nodig. Hierbij zijn twee verschillende risico’s aan de orde, die elk op zich zelf staand beoordeeld moeten worden. 1. De beoordeling van het basisbeschermingsniveau van de individuele burger. 2. De beoordeling van de kans op een ramp, waarbij de ramp is uitgedrukt als een groep burgers die als direct gevolg van een ongeluk komen te overlijden.
226
Deel C - Verantwoording
ad. 1 Het basisbeschermingsniveau van de individuele burger wordt gebaseerd op het zogeheten
31. Dit risico drukt de overlijdenskans uit die op een bepaalde afstand van de risicobron aanwezig is. Het plaatsgebonden risico is daarom ruimtelijk weer te geven op een kaart. De overlijdenskans wordt gebaseerd op de aanname van de permanente aanwezigheid van een volledig onbeschermd persoon op de beschouwde afstand. De berekende kans wordt gebaseerd op een periode van een jaar. Conform de circulaire RVGS mogen kwetsbare objecten niet binnen een risicoafstand gerealiseerd worden waarop het plaatsgebonden risico een hogere waarde heeft dan 10-6 (één miljoenste). Het plaatsgebonden risico fungeert dus als maat voor een minimaal aan te houden risicoafstand tot de risicobron. De figuur hierna visualiseert voorgaande aan de hand van een buisleiding als voorbeeld van een transportroute. Niet elke transportroute heeft een plaatsgebonden risico die de waarde 10-6 bereikt. Dat hangt bij wegen onder andere af van het aantal voertuigen dat over de route gaat, of bij buisleidingen hoe diep zij onder de grond liggen. Deze en nog andere veiligheidsaspecten die van invloed zijn op de kans dat afstand overlijdenskans -6
plaatsgebonden risico 10
binnen deze zone is bebouwing van kwetsbare objecten niet toegestaan
grens van de invloedszone buisleiding
buisleiding er een ongeluk plaatsvindt met een transportsysteem met een gevaarlijke stof bepalen de van de transportroute. De inherente veiligheid heeft betrekking op de veiligheidsmaatregelen van de risicobron zelf. Ruimtelijke maatregelen om het risico te verkleinen maken dus geen deel uit van de inherente veiligheid. Deze zijn op te vatten als extra veiligheidsmaatregelen.
31
Woorden geplaatst tussen deze symbolen < en > worden in de begrippenlijst verklaard.
Hoofdstuk 13
227
ad. 2 De beoordeling van de kans op een ramp is gebaseerd op het zogeheten < groepsrisico>. Dit risico drukt de kans uit dat een groep burgers in één keer komt te overlijden als direct gevolg van een zwaar ongeval op de transportroute. Er wordt in juridisch opzicht van een groepsrisico gesproken als de groepsomvang groter is dan 10 doden. Het groepsrisico dient te worden verantwoord op de aanvaardbaarheid. Daar bebouwing buiten de afstand waarop het plaatsgebonden risico de waarde 10-6 heeft is toegestaan, maar wel binnen de van de transportroute kan worden gerealiseerd kan er in dat geval een groepsrisico aanwezig zijn. Voor het groepsrisico zijn -in afwijking met het plaatsgebonden risico- in de wetgeving geen grens- of richtwaarden opgenomen. Er geldt wel een vastgelegde verantwoordingsplicht van het groepsrisico. Onderdeel van deze verantwoording groepsrisico is een beoordeling van de kansen op verschillende mogelijke aantallen doden (dit is afhankelijk van de aard en omvang van het zware ongeval die kunnen variëren). Deze beoordeling dient plaats te vinden door het groepsrisico te vergelijken met de zogeheten oriëntatiewaarde. De oriëntatiewaarde is een specifieke kans gerelateerd aan een bepaald aantal doden (zie figuur 1). Deze kans zou bij voorkeur niet moeten worden overschreden door het groepsrisico. De oriëntatiewaarde heet een buitenwettelijke norm te zijn.
Oriëntatiewaar-
Gevolgen:aantal doden
Fig. 2 Groepsrisico
aantal doden:
Kans op gevolgen
Fig. 1 Oriëntatiewaarde
Kans op gevolgen
Kans op gevolgen
Groepsrisico
aantal doden Fig. 3 Groepsrisico vergeleken met oriëntatiewaarde
Het verantwoording groepsrisico richt zich op de beoordeling of er extra risicobeperkende maatregelen nodig zijn in de omgeving of eventueel, en voor zover mogelijk, aan de transportroute. Dat wil zeggen dat het gaat om maatregelen naast de al aanwezige inherente veiligheid van het transportsysteem. Bij deze beoordeling
228
Deel C - Verantwoording
wordt gebruik gemaakt van de oriëntatiewaarde. Afhankelijk van de hoogte van het groepsrisico in vergelijking met de oriëntatiewaarde doet zich de noodzaak al dan niet voor van extra risicobeperkende maatregelen (zie figuur 3). Het bevoegd gezag dient een bewuste afweging te maken van de risico’s, de kosten en mogelijkheden van risicobeperking in relatie tot de maatschappelijke gewenstheid, voordelen en mogelijke realisatie-alternatieven van het bestemmingsplan. Aan deze afweging stelt de circulaire RVGS een aantal eisen. Bij de motivering van het betrokken besluit moeten de volgende gegevens worden opgenomen: a. het groepsrisico; b. het eerder vastgestelde groepsrisico, indien van toepassing; c. een aanduiding van het invloedsgebied, de aanwezige dichtheid van personen en die in de toekomst; redelijkerwijs voorzienbare dichtheid per ha in dit invloedsgebied; d. een aanduiding van de redelijkerwijs voorzienbare vervoerstromen in de toekomst (periode van 10 jaar) met in begrip van een aanduiding van de invloed daarvan op het groepsrisico; e. de bijdrage op hoofdlijnen van de aanwezige en van de redelijkerwijs voorzienbare (periode van 10 jaar) toekomstige (beperkt) kwetsbare objecten aan de hoogte van het groepsrisico; f. de mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico, zowel nu als in de toekomst (periode van 10 jaar), met betrekking tot het vervoer en de ruimtelijke ontwikkelingen en de voor- en nadelen hiervan; g. de mogelijkheden van de voorbereiding op de bestrijding van en de beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval als bedoeld in artikel 1 van de Wet rampen en zware ongevallen; h. de mogelijkheden voor personen die zich bevinden in het invloedsgebeid van de route of het tracé om zich in veiligheid te brengen indien zich een ramp of zwaar ongeval voordoet. De risicobronnen in het plangebied zijn transportactiviteiten met gevaarlijke stoffen (weg, spoor en buisleidingen) en een bedrijf voor opslag van gevaarlijke stoffen. De veiligheidsparagraaf is beperkt tot de bedrijven die door het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn aangewezen. De risico’s die deze bedrijven voor de omgeving hebben moeten worden getoetst en verantwoord op hun aanvaardbaarheid. De voor de externe veiligheid van belang zijnde huidige transport-risicobronnen zijn weergegeven op kaart 1. De toekomstige wegenstructuur is weergegeven op kaart 2.
Hoofdstuk 13
229
Weg Spoor Buisleiding LPG-tankstation l Kaart 1.
Overzicht transport weg, spoor en aardgasleidingen en Bevi-inrichtingen
230
Deel C - Verantwoording
Weg bestaand Weg toekomstig
Kaart 2.
Toekomstige wegenstructuur in plangebieden van de Zuidplaspolder
13.5.3 Wegtransport Plaatsgebonden risico Geen van de transportstromen van gevaarlijke stoffen over de weg leidt tot een plaatsgebonden 10-6. Ten aanzien van de wegen in het plangebied zijn geen ruimtelijke beperkingen voor de bestemming van woongebieden of andere gebiedsfuncties waar de realisatie van kwetsbare objecten mogelijk is. Het basisbeschermingsniveau voor de individuele burger tegen de aanwezige risico’s is voldoende op basis van de reeds aanwezige inherente veiligheid.
Hoofdstuk 13
231
Groepsrisico a. het nieuwe groepsrisico, b het bestaande groepsrisico De bestaande situatie van het groepsrisico is berekend en vergeleken met de verandering van het groepsrisico door het bestemmingsplan Zuidplas Noord. Op kaart 3 zijn zowel de bestaande groepsrisicosituatie als de nieuwe groepsrisicosituatie weergegeven. Heeft de weg de kleur groen dan is het groepsrisico kleiner is dan 0.1 x de oriëntatiewaarde. Er verandert in dit opzicht dus niets. De kansen op een zwaar ongeval blijven daarmee voldoende klein om ze acceptabel te achten. De hoogte van een groepsrisico onder dit niveau (0.1 x oriëntatiewaarde) wordt in de praktijk voldoende klein geacht om geen extra veiligheidsmaatregelen te treffen, bovenop de inherente veiligheid van de risicobronnen zelf. Het advies van de Regionale brandweer (of Veiligheidsregio) voor eventuele extra veiligheidsmaatregelen, dat in dit kader wordt gegeven, kan wel extra veiligheidsmaatregelen betreffen voor de bestrijding en beperking van de gevolgen van een zwaar ongeval of ramp. Hierbij speelt, blijkens de praktijk, de hoogte van het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde ligt geen leidende rol. Het groepsrisico is bepaald op basis van het globale inzicht dat het bestemmingsplan biedt in de te verwachten dichtheid van personen in de verschillende deelgebieden.
232
Deel C - Verantwoording
GR > 1,0 x OW GR > 0.1 x OW GR < 0.1 x OW Kaart 3.
Overzicht groepsrisico wegtransport: situatie bestaand en op basis van bestemmingsplannen (situatie toekomstig)
c. aanwezigheid personen in het invloedsgebied De aanwezigheid van de personen in het invloedsgebied is bepaald op basis van het bestemmingsplan. Dit gegeven is dus indicatief van aard. In tabel 1 zijn de aanwezigen binnen het invloedsgebied aangegeven. Het groepsrisico is berekend op basis van deze cijfers.
Hoofdstuk 13
233
Kaart 4.
Invloedsgebieden weg (blauwe lijn) en spoor (oranje lijn) met gebieden bestemd voor bedrijven, woningbouw en agrarische activiteiten.
Volk_ID Deelgebied
Omschrijving
Personen totaal in
Personen in zone 200
plangebied
meter langs de weg
Dag 15 Zuidplas Noord
Glas, bedrijven/woningen
16 Zuidplas Noord
Swanla Spoor
17 Zuidplas Noord
Glas, bedrijven/woningen Bedrijventerrein
18 Zuidplas Noord
234
Noord
Nacht
Dag
Nacht
1869
0
206
0
447
0
310
0
1381
0
464
0
3500
0
1454
0
A12
Deel C - Verantwoording
Volk_ID Deelgebied
Omschrijving
Personen totaal in
Personen in zone 200
plangebied
meter langs de weg
19 Zuidplas Noord
Vredenburghzone
300
600
247
495
20 Zuidplas Noord
Lintbebouwing
140
279
140
279
21 Zuidplas Noord
Glastuinbouw, 280 ha
594
0
301
0
8231
879
3122
774
Totaal Tabel 1.
Overzicht van aanwezigheid personen in plangebied (totaal kolommen 4 en 5) en binnen 200 meter van de weg (kolommen 6 en 7)
d. Toekomstige vervoersstromen De prognose voor de toekomstige ontwikkeling van het wegtransport van gevaarlijke stoffen is gebaseerd op de “Toekomstverkenning vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg 2007” van het Ministerie van V&W, Rijkswaterstaat, Kennisinstituut voor Mobiliteit. Het blijkt dat het transport van LPG landelijk gezien geen toename zal vertonen tot 2020. Deze stof is bepalend voor het groepsrisico. Door het verdwijnen of oprichten van LPG-tankstations in de omgeving van het bestemmingsplan kan het transport van LPG veranderen. Verwacht mag worden dat dit niet zal leiden tot significante wijzigingen van het groepsrisico langs de betreffende weg(en). De toekomstige wegen die geprojecteerd zijn in de Zuidplaspolder zullen naar verwachting geen wezenlijke verandering veroorzaken in de groepsrisicosituaties. e. Bijdrage op hoofdlijnen van de aanwezige en van de redelijkerwijs voorzienbare toekomstige kwetsbare objecten aan de hoogte van het groepsrisico De aanwezige kwetsbare objecten binnen het plangebied langs de wegen dragen niet merkbaar bij aan de hoogte van het groepsrisico. Het bestemmingsplan voorziet vrijwel uitsluitend in gebiedfuncties voor agrarische activiteiten (vnl. glastuinbouw). Ten zuidoosten van Moerkapelle langs de N219 is gebied bestemd voor woningbouw. Ten oosten van Moerkapelle aan de noordzijde van het bestemmingsplan is eveneens gebied bestemd voor woningbouw. De bijdrage van laatst genoemd gebied aan de hoogte van het groepsrisico is te verwaarlozen. De bijdrage aan het groepsrisico van de woningen in het gebied ten zuidoosten van Moerkapelle zal wel merkbaar zijn, indien over dit gedeelte van de weg LPG-transport plaatsvindt. Dit is op grond van de waargenomen vervoerstromen niet aannemelijk. Bovendien is in Moerkapelle geen LPG-tankstation gesitueerd, waardoor een lokale bestemmingsgerelateerde transportstroom van LPG niet voor de hand ligt. Gelet op het bestaande groepsrisico en de te voorziene toename aan kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied van de wegen zal de bijdrage naar verwachting niet leiden tot groepsrisico dat hoger is dan 0.1 x oriëntatiewaarde. Het groepsrisico is bepaald op basis van deze redelijkerwijs voorzienbare toekomstige (kwetsbare) objecten. Als de opgenomen wijzigingsbevoegdheid in de planregels, wordt toegepast zal volgens regelgeving een nieuwe verantwoording groepsrisico nodig zijn. Hiermee wordt bereikt dat het groepsrisico niet zonder toetsing kan toenemen. Daarmee is
Hoofdstuk 13
235
geborgd dat het groepsrisico niet tot een onaanvaardbaar geacht niveau kan toenemen. f.
Mogelijkheden beperking groepsrisico door de ruimtelijke ontwikkelingen en door vervoer; voor- en nadelen hiervan; De ruimtelijke ontwikkelingen voorzien in het bestendigen van de al aanwezige agrarische gebiedsfuncties. De geprojecteerde en nader uit te werken woongebieden zijn ten opzichte van de A12 gunstig geprojecteerd. Het groepsrisico wordt verder beperkt gehouden door binnen een bepaalde langs de aangegeven wegen (zie kaart 2) niet toe te staan, hoewel het mogelijk is volgens de circulaire RVGS om deze objecten binnen de bedoelde zone wel te realiseren. Er is immers binnen het plangebied geen plaatsgebonden risico 10-6 langs de provinciale wegen en het plaatsgebonden risico 10-6 langs de A12 ligt binnen de rijksinfrastructuur. Verder wordt het groepsrisico langs de A12 beperkt door een zone aan te houden waarbinnen geen woningen gerealiseerd worden. Deze zone is gebaseerd op andere milieucriteria dan de externe veiligheid maar leidt wel tot het beperkt houden van het groepsrisico. Door de toekomstige verandering van het wegenplan is het mogelijk een routering vast te stellen voor gevaarlijke stoffen. Het is pas zinvol deze maatregel concreet te beoordelen, om het groepsrisico verder te beperken, als het bestemmingsplan nader is uitgewerkt. g. Bestrijding van en de beperking van de omvang van een ramp In de huidige situatie (binnen het gebied waarop de bestemmingsplannen betrekking hebben) zal zich een ramp in het plangebied kunnen voordoen door een calamiteit met een transportmiddel met gevaarlijke stof. Dit betreft de locaties van woonwijken en of gemengde functies langs de wegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (hoofdzakelijk benzine en LPG/propaan). Gelet op hetgeen is opgemerkt onder punt d. toekomstige vervoersstromen Van belang is de constatering dat in de toekomstige situatie de maximale omvang van het groepsrisico niet significant toeneemt (vanaf kansen > 0,000.000.01 {10-8}) ten opzichte van de huidige situatie langs en nabij de bestemmingsplannen van de Zuidplaspolder. Dit houdt in dat de huidige situatie om de omvang van een ramp te beperken en de gevolgen te bestrijden dezelfde problematiek heeft voor de regionale brandweer als voor de toekomstige situatie. Een verschil zal optreden door de ontsluiting van het gebied waardoor de bereikbaarheid zich wijzigt. h. Zelfredzaamheid aanwezige personen in invloedsgebied In het bestemmingsplan zijn in de planregels opgenomen om bijzonder kwetsbare objecten niet binnen een bepaalde van de wegen te realiseren waarover significante hoeveelheden gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. De zone is zodanig gekozen dat aanwezigheid in een gebouw een hoge mate van be-
236
Deel C - Verantwoording
scherming biedt tegen een explosie van een LPG-tankwagen en brand van Benzinetankwagen of tankwagens gevuld met andere vergelijkbare brandbare vloeistoffen. Langs de A12 is binnen de invloedszone alleen een agrarische functie (voornamelijk glastuinbouw) bestemd.
13.5.4 Buisleidingen Wetgeving In het plangebied zijn buisleidingen gelegen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd (zie kaart 5). Het betreft een hogedruk aardgasleiding en een brandstofleiding, welke beperkingen hebben voor de ruimtelijke ordening. Er wordt gestreefd naar het combineren van huidige en toekomstige veiligheidszones met zones die om andere redenen vrijgehouden moeten worden van bebouwing, zoals hinderzones van infrastructuur en doorgaande groen- en waterelementen. Het ministerie van VROM heeft veiligheidsafstanden vastgelegd die aangehouden moeten worden tussen leidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd en bebouwing. Deze afstanden zijn vastgelegd in twee circulaires: De circulaire “Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen” uit 1984, De circulaire “Bekendmaking van beleid ten behoeve van de zonering langs, transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- K3categorie” uit 1991. Uit het onderzoek “Samen voor de Buis” is gebleken dat de wet- en regelgeving voor buisleidingen met gevaarlijke stoffen tekort schiet en dat veiligheidsafstanden rond transportleidingen, het beheer en toezicht en de registratie van de ligging van transportleidingen moeten worden verbeterd. Momenteel werkt het Ministerie van VROM aan een nieuwe AMvB voor de buisleidingen (Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen, BEVB). Deze AMvB zal nieuwe regels gaan stellen aan risiconormering en zonering langs transportleidingen, het opnemen van regels in bestemmingsplannen, technische eisen, het aanwijzen van een toezichthouder, melding van incidenten en beschikbaarheid van noodplannen. In de nieuwe AMvB zal zoveel mogelijk worden aangesloten op de risiconormering zoals in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) is vastgelegd (plaatsgebonden risico en groepsrisico). Het plaatsgebonden risico en groepsrisico kan voor de aardgasleidingen nu al worden berekend door de Gasunie. Zolang het BEVB nog niet van kracht is moet voor de aardgasleidingen nog worden getoetst aan de oude circulaire. Vooruitlopend op de totstandkoming van het BEVB moet de Gasunie worden gevraagd om het plaatsgebonden risico en groepsrisico te berekenen. De consequenties hiervan moeten in de planregels dan wel de verbeelding worden vertaald.
Hoofdstuk 13
237
In de planregels is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen dat wanneer de circulaire uit 1984 vervalt de risiconormering conform het BEVB van toepassing wordt.
I Aardgasleidingen In het plangebied is een hoofdtransportleiding (HTL) gelegen met een diameter van 36 inch, een bedrijfsdruk van 66 bar. Deze leiding komt, vanuit de Krimpenerwaard, ten westen van Moordrecht de Zuidplaspolder binnen en loopt vervolgens parallel aan de 4e Tocht (aan de oostzijde) richting het noorden. Ter hoogte van het Plantagekwadrant gaat de leiding onder de A12 door. Daarna buigt de leiding af naar het westen en loopt hij parallel aan de A12 (ca. 100 meter vanaf de A12, dit is het gedeelte door het plangebied Zuidplas Noord). De Ringvaart wordt op circa 300 meter vanaf de A12 gepasseerd. Toetsing aan circulaire “Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen” uit 1984 Voor hogedruk aardgastransportleidingen staat in de circulaire zoneringcriteria voor nieuwe ruimtelijke plannen in de nabijheid van bestaande transportleidingen en voor de aanleg van nieuwe transportleidingen. De bij de zonering horende veiligheidsafstanden zijn gebaseerd op individuele risico’s waarvoor een waarde is aangehouden van 10-6 à 10-7 per jaar. De afstanden zijn afhankelijk van de diameter en de bedrijfsdruk van de leiding. De zonering is als volgt opgebouwd: x Een vrijwaringszone waarin geen bebouwing is toegestaan x Een minimale afstand tussen het hart van de leiding en de buitenzijde van een gebouw (bebouwingsafstand) met een onderscheid in: x Woonwijk, flatgebouw en bijzondere objecten uit categorie I x Incidentele bebouwing, bijzondere objecten uit categorie II en overige gebouwen x Een toetsingsafstand waarbinnen de aard van de omgeving moet worden nagegaan. Binnen de toetsingsafstand moet de aard van het gebied (de gebiedsklasse) worden bepaald (buiten de toetsingsafstand mag de invloed van de leiding op de omgeving in principe verwaarloosbaar worden geacht). Het streven dient erop gericht te zijn tenminste de toetsingsafstand aan te houden van de leiding tot woonbebouwing of een bijzonder object. Planologische, technische en economische belangen kunnen echter leiden tot een kleinere afstand dan de toetsingsafstand. In die gevallen dient de minimale afstand tot de bebouwing (onderverdeeld in de genoemde twee categorieën) te worden aangehouden. Indien de minimale afstand niet kan worden gerealiseerd, zijn afwij-
238
Deel C - Verantwoording
kingen slechts toegestaan in overleg met de leidingbeheerder. Daarbij dienen extra constructieve maatregelen te worden genomen. Uit operationele en veiligheidsoverwegingen, zoals bij bereikbaarheid voor onderhoud, bescherming van de omgeving bij lekkage, bescherming van de leiding tegen beschadiging en bereikbaarheid in noodgevallen, dient zich aan weerszijden van de leiding een bebouwingsvrije strook te bevinden: de vrijwaringszone. In onderstaande tabel zijn de huidige zoneringafstanden opgenomen van bestaande aardgastransportleiding in het plangebied. Leiding
Toetsingsafstand
Woonwijk, flat en cat. I
HTL door Zuidplas (A 553)
115 meter
35 meter
Incidentele Vrijwaringszone bebouwing en cat. II 5 meter 5 meter
Tabel 2: Afstanden uit circulaire aardgas van 1984
Voor deze leiding geldt dat in de huidige situatie wordt voldaan aan de bebouwingsafstand. Toetsingplaatsgebonden risico en groepsrisico (toekomstig BEVB) Het plaatsgebonden risico en groepsrisico ten aanzien van de hogedruk aardgasleiding is berekend door de Gasunie. Hieronder zijn de resultaten weergegeven. Voor het groepsrisico wordt daarnaast ingegaan op de elementen die in het kader van de verantwoording van het groepsrisico beschouwd moeten worden. Plaatsgebonden risico Uit de berekeningen van de gasunie blijkt dat er geen plaatsgebonden risicocontour 10-6 is langs de aardgasleiding. Het basisbeschermingsniveau voor de individuele burger tegen de aanwezige risico’s is voldoende op basis van de reeds aanwezige inherente veiligheid. Het plaatsgebonden risico levert dus geen beperkingen op voor het plangebied. Wel dient altijd rekening te worden gehouden met de belemmeringenstrook (zie kolom “vrijwaringszone” in tabel 2). Groepsrisico De groepsrisicoberekeningen van de buisleidingen in dit plangebied zijn conform de methodiek uitgevoerd. Dat houdt in dat van het leidingtracé in het plangebied dat deel wordt geselecteerd dat het hoogste groepsrisico heeft. Het deel heeft een kilometer lengte als standaard. Dit kan soms een leidinggedeelte zijn dat direct grenst aan het plangebied, maar daar buiten kan liggen. Dat is voor dit plangebied het geval. Het leidingdeel ligt gedeeltelijk in het plangebied Het Nieuwe Midden. In figuur 4 is het resultaat gegeven. Figuur 5 geeft de beschouwde leiding weer. Binnen Zuidplas Noord ligt een leiding voor transport van vloeibare brandstof. Hiervan
Hoofdstuk 13
239
is het groepsrisico niet berekend omdat de Gasunie niet de leidingeigenaar is. Voor het beeld van het groepsrisico binnen het plangebied is dit geen bezwaar omdat de invloedszone veel beperkter is dan de aardgasleiding en de aanwezigheid van personen binnen het invloedsgebied duidelijk kleiner. a. het nieuwe groepsrisico, b het bestaande groepsrisico Het berekeningsresultaat laat zien dat het bestaande en het nieuwe groepsrisico niet significant van elkaar verschillen. Hierbij hoort de kanttekening dat de Gasunie bij de berekening van de bestaande situatie de aanwezigheid van personen buiten het plangebied (personen dus in Het Nieuwe Midden; zoals in het bestemmingsplan wordt voorzien), is meegenomen als bestaand (zie figuur 5). c. aanwezigheid personen in het invloedsgebied De aanwezigheid van de personen in het invloedsgebied (binnen het plangebied) voor het leidingdeel hangt af van het deel van de leiding dat wordt geselecteerd. Verder verschilt de aanwezigheid per gebied voor de dag en nacht situatie. Voor het blauw gemarkeerde deel is de aanwezigheid ’s nachts het hoogste en bedraagt circa 200 personen (overdag circa 400 pers.). Voor de aanwezigheid overdag is het rood gemarkeerde deel het hoogst en bedraagt circa 860 personen (’s nachts circa 20 pers.).
Figuur 4. Overzicht van groepsrisico’s plangebied Zuidplas Noord.
240
Deel C - Verantwoording
Figuur 5
Beschouwde leidingtracé bepaling groepsrisico : Blauw gemarkeerde deel bepalend voor hoogste aanwezigheid personen in invloedsgebied ’s nachts; rood gemarkeerde deel bepalend voor hoogste aanwezigheid personen in invloedsgebied overdag.
d. Toekomstige vervoersstromen Een prognose voor de toekomstige ontwikkeling van de aardgasleidingen in de plangebieden is gebaseerd op de in de bestemmingsplannen bestemde gebieden voor deze leidingen. Buiten de bestaande tracés zijn in het bestemmingsplan geen mogelijkheden voor de externe veiligheid relevante aardgasleidingen te realiseren.
Hoofdstuk 13
241
e. de bijdrage op hoofdlijnen van de aanwezige en van de redelijkerwijs voorzienbare toekomstige kwetsbare objecten aan de hoogte van het groepsrisico Zie opmerkingen onder a., b en c. Binnen de invloedszone van de aardgasleiding in het plangebied voorziet het bestemmingsplan in glastuinbouwbedrijvenlandschap dat nog nader uitgewerkt zal worden. Bij de uitwerking is aan te gegeven welke bijdrage (beperkt) kwetsbare objecten hebben aan de hoogte van het groepsrisico. De bestaande situatie (glastuinbouw met bedrijfswoningen en camping) bepalen reeds is belangrijke mate het groepsrisico.
Kaart 5. Overzicht groepsrisico buisleidingtracés
242
Deel C - Verantwoording
f.
mogelijkheden beperking groepsrisico door de ruimtelijke ontwikkelingen en door vervoer; voor- en nadelen hiervan; Het groepsrisico wordt beperkt gehouden door binnen een bepaalde zone langs de buisleidingen niet toe te staan. De gebieden binnen de invloedszone van de buisleidingen is bestemd voor agrarische doeleinden. Dit biedt geen of nauwelijks mogelijkheden om een beperkter groepsrisico te realiseren binnen het plangebied. Ook het verleggen van de buisleidingen zal niet leiden tot een opmerkelijke beperking van het groepsrisico waardoor deze maatregel een zinvol te overwegen optie wordt. g. bestrijding van en de beperking van de omvang van een ramp In de huidige situatie zal een calamiteit met een aardgasleiding in het plangebied niet leiden tot een ramp met een omvang, uitgedrukt in slachtoffers binnen het plangebied,32 dat wezenlijk anders is dan voor de andere plangebieden in de Zuiddplaspolder. De toekomstige situatie zal weinig verandering gegeven het gebruik van de bestemde gebieden. Het aantal personen binnen de invloedszone zal dan ook weinig veranderen (toenemen). Dit houdt in dat de huidige situatie om de gevolgen van een ramp te beperken en de gevolgen te bestrijden dezelfde problematiek heeft voor de regionale brandweer als voor de toekomstige situatie. In deze zin treedt er geen substantiële verslechtering op van de mogelijkheden om een ramp te bestrijden en de omvang van de gevolgen te beperken. Een verschil zal optreden door de ontsluiting van het gebied waardoor de bereikbaarheid zich wijzigt. h. zelfredzaamheid aanwezige personen in invloedsgebied In het bestemmingsplan zijn in de planregels opgenomen om bijzonder kwetsbare objecten niet binnen een bepaalde zone van de buisleiding te realiseren. De zone is zodanig gekozen dat aanwezigheid in een gebouw een hoge mate van bescherming biedt tegen een zwaar ongeval.
II Brandstofleiding Door het gebied is een brandstofleiding gelegen (zie kaart 5). Het betreft een 12 inch leiding met een bedrijfsdruk van 80 bar, waardoor brandbare vloeistoffen van de K1 categorie worden vervoerd. Toetsing circulaire “Brandbare vloeistoffen” uit 1991 De zonering is als volgt opgebouwd: Een zakelijk rechtstrook waarin geen bebouwing is toegestaan Een minimale afstand tussen het hart van de leiding en de buitenzijde van een gebouw (bebouwingsafstand);
32
Slachtoffers die kunnen vallen onder de weggebruikers van de A12 –als de leidingcalamiteit ter hoogte daarvan zou plaatsvinden- bepalen de omvang van de ramp, die in zo’n geval wel aanmerkelijk kan zijn.
Hoofdstuk 13
243
Een toetsingsafstand waarbinnen de aard van de omgeving moet worden nagegaan.
Binnen de toetsingsafstand moet de aard van het gebied (de gebiedsklasse) worden bepaald (buiten de toetsingsafstand mag de invloed van de leiding op de omgeving in principe verwaarloosbaar worden geacht). Het streven dient erop gericht te zijn tenminste de toetsingsafstand aan te houden van de leiding tot woonbebouwing of een bijzonder object. Leiding Toetsingsafstand brandstofleiding 35 meter
bebouwingsafstand 16 meter
zakelijk rechtstrook 5 meter
Tabel 3: Afstanden uit de circulaire brandbare vloeistoffen van 1991
Toetsing aan nieuwe risiconormering, plaatsgebonden risico en groepsrisico (toekomstig BEVB) Middels een brief van het Ministerie van VROM van augustus 2008 is een interimbeleid voorgesteld voor leidingen met brandbare vloeistoffen, zolang het BEVB nog niet van kracht is. Het RIVM heeft plaatsgebonden risico berekeningen uitgevoerd voor leidingen met brandbare vloeistoffen. Voor de betreffende leiding ligt de plaatsgebonden risicocontour 10-6 op 15 meter. Dit is dus een minimaal verschil met de aan te houden bebouwingsafstand uit de circulaire. Door het RIVM is verder aangegeven dat er geen sprake is van groepsrisico bij dichtheden tot 255 personen per hectare buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 contour. Deze dichtheden worden binnen dit plangebied niet gehaald. Er is dus geen sprake van een groepsrisico.
III Inrichtingen Aan het bestuur van de gemeente is de wettelijke taak opgedragen aan te geven dat rekening is gehouden met de externe veiligheid waar het bedrijven betreft die met gevaarlijke stoffen werken. Dit geldt niet voor alle bedrijven. Alleen bedrijven die zijn aangewezen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen moeten getoetst worden aan de risico’s voor de omgeving. Zo zijn er verschillende propaantanks aanwezig in en nabij het plangebied, maar die vallen niet onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen, omdat deze een kleinere inhoud hebben dan 13 m3. De inrichtingen die onder het Besluit externe veiligheid vallen en gelegen zijn in of nabij het plangebied zijn weergegeven op kaart 1. In het plangebied is één inrichting gelegen die valt onder het Bevi (LPG tankstation aan de Swanlaweg 1 in Zevenhuizen (nr. 2 op kaart 1). De inrichting met nummer 7 op de kaart (Vis B.V.) ligt niet binnen het plangebeid dat behoort tot de gemeente Zevenhuizen Moerkapelle. LPG tankstation (Swanlaweg 1, nr. 2 op kaart 1), in Zevenhuizen Dit LPG tankstation heeft een maximale doorzet van 1.000 m3 per jaar. Het plaatsgebonden risico is gelegen op 45 meter van het vulpunt. Binnen deze contour mogen
244
Deel C - Verantwoording
geen kwetsbare objecten gerealiseerd worden. Het invloedsgebied voor het groepsrisico bedraagt 150 meter vanaf het vulpunt. Wanneer de personendichtheid binnen het invloedsgebied niet boven de 60 personen uitkomt zal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico niet worden overschreden (bron: “Stappenplan groepsrisicoberekening LPG-tankstations”, RIVM). Deze personendichtheid wordt niet gehaald. De LPG tankstations nummer 1 en 3 zijn op dusdanige afstand van het plangebied gelegen dat deze geen beperkingen opleveren voor het plangebied. Ten westen van het plangebied zijn 4 inrichtingen gelegen die zich bezig houden met de opslag van gevaarlijke stoffen. Vis B.V. Waddinxveen (Tweede Blokswweg, nummer 7 op kaart 1) in Waddinxveen Betreft een gassendepot en vulstation voor butaan en propaangas. De plaatsgebonden risicocontour voor dit bedrijf is binnen de inrichtingsgrens gelegen en vormt dus geen belemmering voor de ontwikkelingen binnen het plangebied Zuidplas Noord (gemeente Zevenhuizen Moerkapelle). Het invloedsgebied voor het groepsrisico is 150 meter. Het invloedsgebied overlapt niet met het plangebied en vormt dus geen belemmering voor het plangebied. Resiflow B.V. (Centrumbaan, nr. 5 op kaart 1) in Moordrecht Binnen deze inrichtingen worden gevaarlijke stoffen in emballage opgeslagen. Zowel de plaatsgebonden risicocontour als het invloedsgebied (380 meter) overlappen niet met het plangebied Zuidplas Noord en leveren dus geen beperkingen op voor het plangebied. De Hoog logistiek (Containerweg, nr. 4 op kaart 1) en PPG Industries Inc. (Coenecoop, nr. 6 op kaart 1) in Waddinxveen Beide inrichtingen, die buiten het plangebied zijn gelegen, houden zich bezig met de opslag van gevaarlijke stoffen in emballage. Voor beide inrichtingen loopt er momenteel een milieuvergunningprocedure. Onderdeel van deze procedure is een risicoanalyse die duidelijk moet maken wat de exacte risico´s zijn voor de omgeving. Bij de uitwerking van het bestemmingsplan Zuidplas Noord zullen deze inrichtingen opnieuw beschouwd moeten worden. 13.5.5 Conclusie Ten behoeve van de voorbereiding van het bestemmingsplan “Zuidplas Noord” is een onderzoek uitgevoerd naar externe veiligheid in relatie tot de beoogde ontwikkelingen binnen het plangebied Zuidplas Noord. Uit de risicoberekeningen blijkt dat het groepsrisico in verband met de verschillende risicobronnen nog steeds ruim onder de oriëntatiewaarde is gelegen. In de planregels zijn regels opgenomen om het groepsrisico te beperken. Hierbij dient vermeld te worden dat wanneer de opgeno-
Hoofdstuk 13
245
men wijzigingsbevoegdheden worden gebruikt, het volgens de regelgeving nodig is om een nieuwe verantwoording van het groepsrisico op te stellen. Omdat op dat moment meer duidelijk is over de exacte invulling van het plangebied. Daarmee is geborgd dat het groepsrisico niet tot een onaanvaardbaar niveau kan toenemen. Burgemeester en Wethouders en de gemeenteraad hebben kennis genomen van het gestelde in deze externe veiligheidsparagraaf en achten de toename van het groepsrisico door beoogde ontwikkelingen aanvaardbaar.
246
Deel C - Verantwoording
Advies Regionale Brandweer Hollands Midden
Hoofdstuk 13
247
248
Deel C - Verantwoording
13.6 Bodemkwaliteit 13.6.1 Kader Op grond van artikel 9 van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening (1985) dient een bodemonderzoek te worden verricht met het oog op de beoordeling van de realiseerbaarheid van een bepaalde (bestemming)wijziging. In de praktijk wordt begonnen met een BIS-toets die eventueel uitgebreid kan worden met achtereenvolgens een vooronderzoek conform de NVN 5725 en een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 dan wel een daarvan afgeleid grofmaziger onderzoek dat is toegesneden op het stadium van planvorming. Het uit te voeren bodemonderzoek kan ook worden gebruikt of is noodzakelijk ten behoeve van andere (wettelijke) kaders, namelijk: x Woningwet: Op basis van artikel 8 van de Woningwet dient te worden voorkomen dat er wordt gebouwd op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van gebruikers. Dit wordt voorkomen met het uitvoeren van bodemonderzoek. De Milieudienst heeft voor de regio Midden-Holland de Nota Bodemkwaliteit bij bouwen, april 2003, opgesteld, waarmee rekening gehouden dient te worden; x Wet milieubeheer: nulsituatie voor te realiseren bedrijfsbestemmingen; x Grondtransactie: aan- en verkoop van terreinen. De gemeenten Waddinxveen en Zevenhuizen-Moerkapelle beschikken over een vastgestelde bodemkwaliteitskaart en bodembeheersplan. Dit betekent dat grondverzet conform de regels van de Ministeriële Vrijstellingsregeling Grondverzet in principe mogelijk is. 13.6.2 Onderzoek Van het plangebied Zuidplas Noord is met behulp van het Bodem Informatie Systeem (BIS) informatie verzameld: x Voormalige bedrijven (Bio-b); x Huidige bedrijven. De Dnsx-score (schaal 1 tot 1000) is bepalend voor het al dan niet uitvoeren van een fysiek bodemonderzoek. Het geeft het risico aan op bodemverontreiniging, waarbij een score van boven de 100 inhoudt dat er mogelijk sprake kan zijn van een geval van ernstige bodemverontreiniging. In de bodemkaart zijn de locaties met een Dnsx <1 met een groene driehoek aangegeven (niet verontreinigd). De locaties met een Dnsx tussen de 1 en de 100 zijn met een gele driehoek aangegeven (potentieel verontreinigd). De locaties met een Dnsx tussen de 100 en 300 zijn met een oranje driehoek aangegeven (potentieel ernstig). Locaties met een Dnsx groter dan 300 hebben een rode driehoek (potentieel ernstig en urgent). Voor beide laatste categorieën geldt dat middels een
Hoofdstuk 13
249
x
x
x
x
x
x
x
historisch onderzoek moet worden nagegaan of een vervolgactie noodzakelijk is. Tanks. Er zijn twee categorieën tanks weergegeven: groene en rode. Groene tanks met KIWA-certificaat zijn (zintuiglijk) onderzocht en kunnen zijn verwijderd. Indien de tank wel nog aanwezig is, hoeft deze formeel niet te worden verwijderd. Rode tanks hebben geen KIWA-certificaat en zijn al dan niet verwijderd. Deze tanks of de plaats waar de tanks hebben gelegen dienen te worden onderzocht middels bodemonderzoek. Dempingen (Bio-s): Ter plaatse van gedempte watergangen is de kans op bodemverontreiniging groot. Indien op een te ontwikkelen of aan te kopen perceel een sloot is gedempt, dan dient bodemonderzoek plaats te vinden. Huidige bedrijven: De huidige bedrijven vallen onder een melding of Wmvergunning, waarmee voorwaarden ten aanzien van voorkoming van bodemverontreiniging zijn vastgelegd. BSB-locatie: BSB-locatie wil zeggen dat het betreffende bedrijf bekend is bij de stichting Bodemsanering op in gebruik zijnde bedrijfsterreinen. In de legenda zijn de BSB-locaties in groen en rood weergegeven. Rood wil zeggen dat op de locatie (aanvullend) bodemonderzoek moet plaatsvinden. Groen betekent dat geen vervolgonderzoek hoeft plaats te vinden, de bedrijfsactiviteiten op de locatie zijn voldoende onderzocht. Wanneer een bedrijf aangesloten is bij de BSB (BSB-deelnemer) wordt bodemonderzoek naar de bedrijfsactiviteiten in dit kader uitgevoerd. Gevallen van ernstige bodemverontreiniging: Gevallen van ernstige bodemverontreiniging worden ook wel Wbb-locaties genoemd (Wbb= Wet bodembescherming). De locaties zijn onderverdeeld in mogelijk ernstig (oranje) en ernstig (rood). Als ter plaatse van oranje of rode locaties werkzaamheden moeten worden verricht, dan dient contact met de provincie Zuid-Holland te worden opgenomen. De provincie is bevoegd gezag voor dit soort locaties. Bodemonderzoek: Er zijn diverse strategieën om bodemonderzoek uit te voeren. In de legenda is opgenomen of op de locatie waar het bodemonderzoek is uitgevoerd vervolgonderzoek plaats moet vinden (rood) of niet (groen). Indien is aangegeven dat geen vervolgonderzoek meer nodig is, betekent dat dat de locatie voldoende is onderzocht. Bsb- en MVG-ophogingen: Sinds de inwerkingtreding van het Bouwstoffenbesluit (Bsb) in 1999 moeten ophogingen met licht verontreinigde grond worden gemeld bij de gemeente. Onderscheid wordt gemaakt in Bsb-werken en MVGwerken. Bsb-werken moeten terugneembaar blijven en mogen niet vermengd raken met de onderliggende bodem. MVG-werken maken wel weer onderdeel uit van de onderliggende bodem en mogen wel vermengd worden.
250
Deel C - Verantwoording
13.6.3 Conclusie Indien binnen het gebied ontwikkelingen plaatsvinden dient een historisch onderzoek te worden uitgevoerd volgens de NVN 5725. Aansluitend kan de uitvoering van een verkennend bodemonderzoek noodzakelijk zijn. Binnen het plangebied bevindt zich een aantal locaties die bij toekomstige ontwikkelingen extra aandacht op het gebied van bodem behoeft. Op een aantal locaties dient op basis van de voormalige bedrijfsactiviteiten, de (voormalige) aanwezigheid van tanks en/of de resultaten van de uitgevoerde bodemonderzoeken een vervolgonderzoek uitgevoerd te worden. Indien sprake is van concrete plannen kan de Milieudienst toelichting en advies geven waar en hoe de bodem onderzocht dient te worden. De gemeenten beschikken over een vastgestelde bodemkwaliteitskaart en over bijbehorend grondstromenbeleid. Het grootste deel van het plangebied is relatief schoon, zodat grond van onverdachte locatie vrij kan worden hergebruikt in de regio Midden-Holland.
13.7 Geurhinder Op het bedrijventerrein ten noorden van de A12 staat een composteringsbedrijf met een geurcontour. Dit bedrijf heeft plannen om groenafval niet meer composteren, maar te verbranden en daarmee energie aan huishoudens te leveren. Daarmee zou de geurcontour wijzigen of vervallen.
13.8 Glastuinbouw 13.8.1 Energie Beleid Streekplan (2006); "Centraal staat de opgave voor een duurzame energie- en CO2 voorziening op gebieds- of clusterniveau. Dit betekent een collectieve aanpak met onderlinge uitwisseling van CO2, elektriciteit en warmte, zowel voor kassen onderling op clusterniveau als met andere functies in de Zuidplaspolder." ISP (2006); "Er zijn meer opties voor een duurzame warmtelevering en -uitwisseling op lokaalen clusterniveau (biomassa, warmtepompen, koude/warmteopslag) en op regionaal
Hoofdstuk 13
251
niveau (industriewarmte). Deze opties zijn niet zozeer concurrerend als wel elkaar aanvullend. Van deelgebied tot deelgebied zal, afhankelijk van de specifieke vraag, de optimale combinatie nader moeten worden ingevuld ('energieweb') voor warmte en mogelijk ook in combinatie met elektriciteit." Convenant Duurzaam Energiepotentieel Zuidplaspolder In het convenant hebben publieke en private partijen jegens elkaar uitgesproken de in het beleid geformuleerde uitgangspunten daadwerkelijk te gaan realiseren. De belangrijkste afspraken; - De gemeenten leggen de randvoorwaarden vast in het bestemmingsplan - De tuinders investeren in duurzame energievoorziening, georganiseerd op clusterniveau - De provincie zorgt voor het Masterplan KWO - OCAP spant zich in voor het realiseren van een CO2 – verbinding naar de Zuidplas - Alle partijen spannen zich in om te komen tot een ‘energie-agentschap’ - Het energie-agentschap regelt de aanleg van distributienetwerken - Het energie-agentschap draagt de netwerken op termijn over aan een exploitatiemaatschappij Op dit moment zijn er concept plannen gereed voor het oprichten van een energieagentschap . De provincie is de partij die de voorbereiding van het agentschap coördineert. De volgende taken van het energieagentschap zijn benoemd: x kennis bezitten in inhoudelijke oplossingsrichtingen; x ondersteuning bieden om subsidies te verkrijgen bij realisatie van een ontwikkeling (zie ook kader); x begeleiden van (duurzame) initiatieven tot een gerealiseerde ontwikkeling; x het enthousiast maken van partijen in de Zuidplas voor het toepassen van duurzame energie; x organisatorisch zorg dragen dat partijen dezelfde duurzaamheidsdoelstellingen voor zich hebben; x (locatiegerichte) adviezen geven aan partijen in de Zuidplas; x het borgen van gemaakte afspraken tussen partijen; x adviseren aan de ROZ, gevraagd en ongevraagd x Overzicht krijgen en behouden van alle partijen en doelstellingen in de Zuidplas Ontwikkelingsmodules Energieweb ZPP KWO Het principe van Koude-Warmte Opslag bestaat uit het in de zomerperiode koelen van kassen en de daarmee 'geoogste warmte' in de bodem opslaan en in de winterperiode dit proces omdraaien en de opgeslagen warmte benutten voor het verwarmen van kassen, woningen en bedrijven en de dan 'geoogste koude' in de bodem
252
Deel C - Verantwoording
opslaan. Het systeem moet op jaarbasis temperatuurneutraal zijn. De geschiktheid van de bodem is hiervoor in opdracht van PZH door IF onderzocht. Afbeelding KWO masterplan Grid
Conclusies: - Het gecombineerde 2e en 3e watervoerende pakket (-55 tot -250 meter) is qua capaciteit en technische/juridische mogelijkheden het meest geschikt; deze bodemlagen zijn geschikt om jaarlijks ca. 525 GWht energie te leveren wat overeenkomt met de energievoorziening van ruim 60.000 woningen. - Door de grote energievraag in de glastuinbouw (factor 5 tot 8 hoger per m2 dan woningen) heeft de bodem in het gebied voor glastuinbouw niet overal voldoende opslagcapaciteit terwijl in andere gebieden juist een overschot is. Collectieve ordening van de ondergrond (warme en koude bronnen mogen niet interfereren) middels een masterplan energieopslag is nodig om het beschikbare energiepotentieel optimaal te benutten. IF heeft hiertoe een opzet voor het gebied gemaakt. - Het kunnen benutten van het collectief bodemenergiesysteem vraagt ook om een collectief warmte/koude distributienet. - Zowel het realiseren van het masterplan voor de ondergrond als het wamte/koude distributienet vraagt om een centrale organisatie en juridische verankering om free-rider gedrag te voorkomen.
Hoofdstuk 13
253
Geothermie Een andere warmtebron is aardwarmte. Op een diepte van 1500 tot 3000 meter in de bodem bevindt zich water met een temperatuur van 50-90 graden (toename temperatuur met ca. 3 graden per 100 meter). Het kunnen benutten van deze duurzame energiebron zou een enorme besparing op het gebruik van fossiele brandstoffen kunnen opleveren. Met geothermie zijn besparingen van meer dan 50% mogelijk. De techniek kenmerkt zich door hoge investeringskosten (boringen en aanleg warmtenet) maar lage exploitatiekosten. Daarnaast bestaat er het risico van misboringen. Eind 2007 is bij een tomentenkwekerij in Bleiswijk het eerste geothermieproject in Nederland in bedrijf gegaan. Bij de verwarming van 7 ha kas wordt ca. 3 miljoen m3 aardgas bespaard (75-90% besparing). De provincie heeft in 2008 op 10 andere locaties waaronder de Zuidplaspolder laten onderzoeken of de bodem voor het benutten van aardwarmte ook op die locaties mogelijk is (quick-scan onderzoek). Resultaten/conclusies op basis quick-scan m.b.t. ZPP: - Op 750-1.000 meter diepte is warm water beschikbaar met een temperatuur van 30-50 graden met een debiet van ca. 75 m3/h; benodigde investering voor doublet (warme plus koude (retour)bron) op -900 meter ca. € 3 miljoen. Deze warmte is met een vrij grote zekerheid beschikbaar, maar het debiet per doublet en de te verwachten temperaturen zijn aan de lage kant. Per doublet zou 3-4 ha glas van warmte kunnen worden voorzien, zodat een groot aantal boringen nodig zouden zijn voor een substantieel aandeel in de warmtevoorziening van het gebied. Om onderlinge beïnvloeding van de bronnen te voorkomen zou hiermee ook voor aardwarmtewinning op deze diepte een 'masterplan'wenselijk kunenn worden. Op veel grotere diepte ca. 3 km, is mogelijk warmte van een hogere temperatuur, ca. 100 graden, beschikbaar. Aanboren van dit reservoir is aanzienlijk duurder (maar bovengronds zou in dit geval geen warmtepomp nodig zijn), en risicovol omdat over warmte op grotere diepte veel minder informatie beschikbaar is. Nader onderzoek is gewenst. CO2 Naast warmte, licht en meststoffen is ook CO2 nodig om de plantengroei in de kassen te bevorderen. Volgens energieconvenant ZPP zal OCAP zich inspannen om CO2leiding naar Noordelijke ZPP te realiseren. Andere bronnen voor CO2 zijn de rookgassen van ketels en WKK; door binnenkort verplichte Nox rookgasreinigingsinstallaties bij WKK's komt ook bij WKK-installaties zuivere CO2 beschikbaar. Inmiddels is OCAP bezig met de voorbereidingen voor het aanleggen van een buisleidingentrace
254
Deel C - Verantwoording
door de Zuidplaspolder ten behoeve van levering van CO2 aan de reeds bestaande glastuinbouw en inspelend op de nieuwe glasontwikkelingen. WKK Volgens convenant plaatsen centrale WKK-installaties op 1 of 2 centrale locaties door de tuinders. De elektriciteitsprijzen zullen naar verwachting de komende jaren minder stijgen dan de aardgasprijzen (bron: LEI-rapport 'Effecten stijgende energieprijzen voor de Nederlandse Glastuinbouw' juli 2008). Investeren door de tuinbouw in aardgasgedreven WKK's, waarbij tuinders overschot aan elektra in piekperiodes aan het net leveren, wordt hiermee naar verwachting minder aantrekkelijk. Industriële Restwarmte Bij de sterk gestegen gasprijzen wordt ook levering van industriewarmte een concurrerende optie, nader af te wegen t.o.v. aardwarmte en KWO, uitgaande van het lokale warmteweb dat deze opties gemeenschappelijk hebben. Als de doorstart van het Warmtebedrijf Rotterdam eind 2009 volgens plan een feit wordt, kan vanaf 2011/12 in Rotterdam de huidige warmtestroom N-Z (onder de Nieuwe Maas) wijzigen in Z-N. Via RoCa-centrale - Lansingerland zou dit warmteoverschot deels (orde grootte ca. 50 MW) kunnen worden doorgeleverd naar de Zuidplaspolder. Windenergie Elektriciteit uit windenergie betekent een duurzame elektricititeitsvoorziening voor belichtende tuinders. Belemmeringen voor de exploitatie zijn echter: opwekkingskosten, voorzieningszekerheid. De mate waarin windenergie lokaal in een omvangrijke elektriciteitsvraag voor belichting zou kunnen voorzien, moet nog worden verkend. Op 8 november 2007 hebben de gemeenten Zevenhuizen-Moerkapelle, Waddinxveen en Nieuwerkerk aan den IJssel, de provincie Zuid-Holland, de Tuindersvereniging Zuidplaspolder en OCAP gezamenlijk het Convenant Duurzame Exploitatie Energiepotentieel Zuidplaspolder ondertekend. Hiermee hebben de betrokken partijen aangegeven zich, binnen hun eigen bevoegdheden, in te willen spannen om bij de ontwikkeling van de Zuidplaspolder het voorgestelde energiesysteem te implementeren. Een van de afspraken uit het Convenant is dat gemeenten ‘zich zullen inspannen hun bevoegdheid uit te oefenen ten aanzien van het reserveren van ruimte voor windturbines om mogelijkheden te creëren om windenergie te combineren met het te realiseren energiesysteem’. In navolging hierop is, in opdracht van de provincie Zuid-Holland en in samenwerking met de gemeente Waddinxveen, de gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle en de Milieudienst Midden-Holland, een studie uitgevoerd naar de mogelijkheid van het plaatsen van windturbines in de Zuidplaspolder.
Hoofdstuk 13
255
Als randvoorwaarden zijn vanuit de gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle meegegeven dat: - de turbines niet mogen worden geplaatst in het Groene Hart - de turbines geen visuele invloed mogen hebben op de Molenviergang - bij lokalisering horizonvervuiling zoveel mogelijk moet worden voorkomen, dan wel beperkt. Resultaat Als resultaat uit deze studie is naar voren gekomen dat binnen het plangebied Zuidplas Noord het mogelijk is om een lijnopstelling (3 turbines) te realiseren parallel aan de A12, noordzijde, in het glastuinbouwgebied (bestaand en nieuw). Plaatsing van windturbines langs grootschalige infrastructuur zoals snelwegen en spoorlijnen wordt over het algemeen gezien als een landschappelijk en visueel verantwoorde optie. Deze lijnopstelling is direct verbonden met de A12 en is te zien als het verlengde van de bestaande lijnopstelling bij Waddinxveen. Met deze nieuwe windturbines is een jaarlijkse elektriciteitsproductie circa 24.000.000 kWh te realiseren. Hiermee kan een CO2-uitstoot van circa 13.584 ton worden vermeden.
In het ontwerpbestemmingsplan Zuidplas Noord was de mogelijkheid opgenomen om, met toepassing van een wijzigingsbevoegdheid (Wro-zone – wijzigingsbevoegdheid 10), drie windturbines parallel aan de A12, noordzijde, te plaatsen. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan heeft de gemeenteraad van Zevenhuizen-Moerkapelle besloten de windturbines (vooralsnog) niet in het plangebied
256
Deel C - Verantwoording
‘Zuidplas Noord’ te willen vestigen en is de betreffende wijzigingsbevoegdheid uit het plan gehaald. 13.8.2 Water Inleiding Waterketensluiting in glastuinbouwgebieden is een nieuwe ontwikkeling. Voor een aantal glastuinbouwgebieden in Nederland zijn nu door Aqua-Terra Nova de eerste waterketenconcepten ontwikkeld. Deze gebieden bieden elk hun specifieke mogelijkheden voor waterketensluiting. De omstandigheden in de Zuidplaspolder zijn het meest vergelijkbaar met de Overbuurtse Polder te Bleiswijk. Het concept voor waterketensluiting wordt daarom gestoeld op het AquaReUse-concept (Kringloopsluiting Overbuurtse Polder; Exploitatie en risicoanalyse Gietwaterproductie uit Afvalwater, 05/AQT6446/RS), zoals dat is ontwikkeld voor de Overbuurtse Polder. Voor de Zuidplaspolder zijn een aantal omstandigheden anders en wordt voorgesteld om de waterketen nog verdergaand te sluiten.
Hoofdstuk 13
257
Collectieve hemelwateropslag Bij het ontwikkelen van het waterketenconcept voor de Overbuurtse Polder te Bleiswijk was de realisatie van hemelwatervoorzieningen op bedrijfsniveau al in een te ver stadium om een collectieve hemelwateropslag te kunnen overwegen. Een collectieve hemelwateropslag biedt echter wel grote voordelen ten opzichte van voorzieningen op bedrijfsniveau. - Door de hemelwateropslag collectief uit te voeren komt het overschot aan hemelwater van bedrijven die niet veel hemelwater nodig hebben, beschikbaar voor bedrijven met een hemelwatertekort (in tijd en volume). - Bij een collectieve hemelwateropslag kan de zuivering van afvalwater met een kleinere piekfactor ontworpen worden. Deze zuivering produceert dan gietwater op basis van het aanbod aan afvalwater. - Een collectieve hemelwatervoorziening kan goed gecombineerd worden met een piekberging (zie kader). In de opslagvoorziening wordt dan ruimte vrij gehouden voor het opvangen van piekbuien. Deze gecombineerde voorziening kan onder een kas geplaatst worden, zodat meervoudig ruimtegebruik ontstaat (zie figuur 3.1). Door het lage waterniveau (in een kelder) kan het hemelwater onder vrij verval in de berging gebracht worden. Een belangrijk nadeel van een collectieve hemelwatervoorziening is het risico van besmetting met ziektekiemen op het kasdek. Al het ingezamelde hemelwater zal daarom ontsmet moeten worden voorafgaand aan distributie. Een ander nadeel is dat bij een collectieve hemelwatervoorziening grotere leidingen (hydraulische capaciteit) nodig zijn voor de inzameling van het water.
Collectieve hemelwateropslag gecombineerd met piekberging Riolering Bij het ontwikkelen van het waterketenconcept voor de Overbuurtse Polder was de realisatie van de gemengde riolering (voor DWA) in het gebied al in een te ver stadium om een gescheiden rioleringssysteem te kunnen overwegen. Voor de Zuidplaspolder liggen de volgende opties nog open: 1. Gemengd rioleringssysteem (autonome ontwikkeling, referentiescenario); 2. Gescheiden afvoer van bedrijfsafvalwater en huishoudelijk afvalwater;
258
Deel C - Verantwoording
3. Huishoudelijk afvalwater via IBA (verbeterde septictank) op gemengd rioleringssysteem. Ad.1)
Ad.2)
Ad.3)
Bij een gemengd rioleringssysteem wordt het huishoudelijke afvalwater ongezuiverd met het bedrijfsafvalwater ingezameld. Binnen de clusters glastuinbouw zal het aandeel huishoudelijk afvalwater niet groot zijn, waardoor de meerkosten op de zuivering beperkt zullen zijn. Bij de afvoer van ongezuiverd huishoudelijk afvalwater worden echter wel hogere eisen gesteld aan het rioleringsysteem (voornamelijk door aanwezigheid van doekjes en verbandjes die eigenlijk niet in het afvalwater thuis horen) en zullen de onderhoudskosten aan het rioleringssysteem hoger zijn door het risico van verstopping. Voor een gescheiden afvoer van bedrijfsafvalwater moet een volledig inzamelingssysteem worden aangelegd. Dit gaat gepaard met grote kosten, die gecompenseerd zouden moeten worden door minderkosten bij de verwerking van het afvalwater. Deze minderkosten zijn afhankelijk van het aandeel huishoudelijk afvalwater. Binnen de clusters glastuinbouw zal het aandeel huishoudelijk afvalwater niet voldoende groot zijn om daar een apart rioleringssysteem voor aan te leggen. Laat staan voor het eventueel gescheiden afvoeren van geel, grijs en zwart water. Wanneer het huishoudelijk afvalwater via een IBA wordt afgevoerd op een gemengd rioleringssysteem, kunnen hoge kosten voor een extra inzamelingssysteem en hogere kosten voor een systeem dat geschikt is voor huishoudelijk afvalwater worden voorkomen. Bijkomend voordeel is dat per woning gekozen kan worden tussen aansluiting op het gemeentelijk riool of op het afvoersysteem voor bedrijfsafvalwater. Deze afweging kan gemaakt worden op basis van de kosten voor het aansluiten op het gemeentelijke riool. Nadeel is dat op alle lozingspunten een IBA (verbeterde septictank) geplaatst moeten worden.
De voor- en nadelen tegen elkaar afwegende, lijkt optie 3 het meest aantrekkelijk. Bronnen voor bereiding van gietwater Hemelwater is een zeer geschikte bron voor goed gietwater. Hemelwater behoeft nauwelijks gezuiverd te worden, waardoor het ook een financieel aantrekkelijke bron is. Het aanbod van hemelwater (neerslag) valt echter niet samen met de vraag, waardoor het water moet worden opgeslagen. De capaciteit van de opslag is niet recht evenredig met de hoeveelheid hemelwater die eruit kan worden betrokken. Bij een grote opslag zullen de laatste kuubs opslagcapaciteit weinig gebruikt worden, waardoor de kosten per m3 gietwater met de capaciteit van de opslag exponentieel toenemen. Een hele kleine hemelwateropslag is niet efficiënt omdat het hemelwater daarbij alleen in tijden van neerslag aangewend kan worden (ca. 7%
Hoofdstuk 13
259
van de tijd in Nederland). Bij een hele grote hemelwatervoorziening lopen de kosten per m3 hemelwater te hoog op. Gericht moet worden op een optimale omvang. Wanneer een aquifer kan worden toegepast, is een beperkte bovengrondse opslag voldoende om een grote hoeveelheid hemelwater te kunnen aanwenden. Bij glastuinbouw is het ontvangend oppervlak voor hemelwater meestal gelijk aan het oppervlak dat voorzien moet worden van gietwater. Wanneer een groter ontvangend oppervlak kan worden gebruikt, wordt de opslag bij neerslag sneller gevuld. Overwogen kan worden om bijvoorbeeld het hemelwater uit het verbeterd gescheiden rioleringssysteem van de nieuw te ontwikkelen woningbouw aan te wenden. Nadelen hiervan zijn de kosten voor het afvoersysteem naar de hemelwateropslag en de risico’s aangaande verontreinigingen. Via de riolering kunnen ongewenste stoffen in het water komen die met alleen een UV-filter onvoldoende kunnen worden afgevangen. Een andere bron die kan worden aangewend is grondwater. Nadeel hiervan is de grote zoutvracht die in dit water zit. Meest kosteneffectieve zuivering van dit water is anaëroob toegepaste omgekeerde osmose. Voor de brijn die hierbij vrijkomt is echter geen bestemming, waardoor deze bron niet de voorkeur verdient. De bron die ten grondslag ligt aan de waterketengedachte is afvalwater. Bij deze bron worden problemen met afvoer en zuivering van het dunne bedrijfsafvalwater samen opgelost met problemen met de voorziening van voldoende goed gietwater. Een interessante bron voor de bereiding van (aanvullend) gietwater is AWZIeffluent. Deze bron is in tijden van droogte ruim voorradig. Kwalitatief is het water vergelijkbaar met oppervlaktewater. Voor het aanwenden van AWZI-effluent moet echter een ten minste 6 km lange leiding vanaf AWZI Kortenoord worden aangelegd. Voor het waterketenconcept wordt de volgende prioriteit in het aanwenden van bronnen voorgesteld: 1. Uit afvalwater bereid gietwater; 2. Hemelwater dat direct vanuit de bovengrondse opslag kan worden aangewend; 3. Hemelwater uit aquifer; 4. Suppletie van oppervlaktewater. Afvalwaterzuivering De eerste stap van de afvalwaterzuivering is een ontvangstkelder met inlaatconstructie (screenfilter met zandvang, zie figuur 3.2). Voordat het water wordt gebruikt voor de bereiding van gietwater, moet het water microbiologisch worden gestabiliseerd. Het afvalwater dient biologisch gezuiverd te worden, waarbij verschillende technieken mogelijk zijn. Gekozen kan worden tussen een compacte aerobe zuivering (zoals bijvoorbeeld een slib op drager systeem) of een helofytenfilter. De kosten voor een helofytenfilter zijn sterk afhankelijk van de grondprijs in verband met het grote oppervlaktebeslag. De glastuinbouw in de Zuidplaspolder zal in drie fasen ontwikkeld worden. Deze keuze kan daarom per fase gemaakt worden. Voor de eerste fase lijkt een helofytenfilter het meest aantrekkelijk.
260
Deel C - Verantwoording
Afvalwaterzuivering
Het afvalwater bevat relatief veel CZV, waarvan slechts een beperkt deel BZV. Voorafgaand aan de ontvangst- en bezinkkelder wordt geavanceerde oxidatie toegepast (combinatie van dosering met waterstofperoxide en een UV-systeem). Hierbij worden ook mogelijk aanwezige gewasbeschermingsmiddelen afgebroken. Gietwaterbereiding en reststroomverwerking Na de afvalwaterzuivering wordt het water verder behandeld door filtratietechnieken op basis van membraanscheiding. Bij deze scheidingstechnieken ontstaan de grootste reststromen in de vorm van ‘concentraat2’. Voor een verdere sluiting van de waterketen, zal met name naar dit onderdeel gekeken moeten worden. Reststroom Wanneer het concentraat moet worden afgevoerd via de riolering, kan het water vanwege met name het zoutgehalte niet verder ingedikt worden. Wanneer gekozen wordt voor het verder beperken van de concentraatstroom, moet daarom gericht worden op het afvoeren van het zout in een steekvast product. Overall kan gekozen worden uit drie varianten: 1. Afvoer reststroom via riolering (geen verdere bewerking van het concentraat) 2. Zouten (af)scheiden in steekvaste fractie 3. Zouten (af)scheiden in twee steekvaste fracties Deze stroom is, mede door de samenstelling van het water, niet te vergelijken met het brijn van een omgekeerde osmose op grondwater. ad.1) Reststroom via riolering De eerste variant is gelijk aan de opzet in het AquaReUse-concept van de Overbuurtse Polder. Dit concept is goed haalbaar en resulteert in een verduurzaming ten op-
Hoofdstuk 13
261
zichte van het autonome proces (afvoer bedrijfsafvalwater naar communale afvalwaterzuivering). De andere twee varianten zijn bedoeld om dit onderdeel in de waterketen verder te verduurzamen. Ad.2) Reststroom in steekvaste fractie Bij toepassing van (alleen) omgekeerde osmose voor de ontzouting, ontstaat een reststroom van ca. 25% van de voeding. Het vergt veel energie om deze stroom verder in te dikken tot een steekvast product. Bij variant 2 wordt daarom voorgesteld om een combinatie van nanofiltratie en omgekeerde osmose toe te passen. Op de reststroom van de nanofiltratie kan, na verdere indikking, coagulatie toegepast worden. De deeltjes worden daarna afgevangen in een steekvaste fractie en de vloeibare fractie wordt samen met de reststroom van de omgekeerde osmose verwerkt. Met het product van nanofiltratie kan de omgekeerde osmose bedreven worden met een veel hogere recovery (90 – 95% i.p.v. 75%), waardoor een 2,5 tot 5 keer kleinere reststroom ontstaat. Deze reststroom kan ingedampt worden tot een steekvast product. Dit levert naar verwachting gemiddeld ca. 16 m3 aan af te voeren residu. De energie die nodig is voor het indampen van deze reststroom kan voor een deel mogelijk betrokken worden vanuit restwarmte die vrij komt bij de glastuinbouw. De vloeibare fractie kan bij het gietwater gevoegd worden. Dit water heeft bij nanofiltratie al een goede barrière voor ziektekiemen gepasseerd. Ad.3) Reststroom in 2 steekvaste fracties Bij variant 2 worden het slib en de zouten als steekvast product afgevoerd naar een afvalverwerker (zie figuur 3.5). Met enige aanpassingen kan een steekvaste reststroom van natrium- en kaliumchloride met een hoge graad van zuiverheid worden bereidt. Hiervoor zijn drie aanpassingen nodig: 1. Het nitraat dient dan te worden verwijderd bij de biologische zuivering. Meest eenvoudig is een uitbreiding van de ontvangstkelder, zodat deze ingericht kan worden als denitrificatietank. Afhankelijk van de biologische vuillast in het afvalwater zal moeten worden voorzien in een dosering met bijvoorbeeld methanol. 2. In de concentraatstroom van de omgekeerde osmose is nog een deel van de meerwaardige 3. mineralen aanwezig. Deze kunnen worden afgevangen met een nageschakelde nanofiltratie. De concentraatstroom kan hiervan kan bij het gietwater worden gevoegd. 4. Wanneer het concentraat voldoende zuiver is om het nuttig te kunnen hergebruiken, moet het concentraat niet gemengd worden met de vloeibare fractie na deeltjesafscheiding in de reststroom van de nanofiltratie. Deze stroom kan dan beter terug gebracht worden in de ontvangstkelder.
262
Deel C - Verantwoording
13.8.3 Lichthinder Huidige situatie Duisternis is een steeds schaarser wordende kwaliteit In Zuid-Holland. Ook in de Zuidplaspolder wordt deze kwaliteit door ontwikkelingen negatief beïnvloed. Het gaat daarbij om openbare verlichting, sportveldverlichting, reclameverlichting, verlichting bedrijventerreinen en assimilatiebelichting in de glastuinbouw. De uitstraling van assimilatiebelichting in de glastuinbouw heeft de grootste impact op de ruimtelijke kwaliteit. Assimilatiebelichting is in toenemende mate een belangrijke productiefactor in de glastuinbouw. Met gebruik van een belichtingsinstallatie kan groei en productie in de kassen worden gestuurd en vergroot met name in periodes waarin ingestraald zonlicht tekort schiet. Negatief bijeffect is de lichthinder en aantasting van natuur en het donkere nachtlandschap. Stichting Natuur en Milieu en LTO Glaskracht Nederland hebben in 2006 een convenant (Licht-emmissie akkoord, 2006) afgesloten waarin is afgesproken dat vanaf januari 2008 alle kassen (nieuw en bestaand) die gaan belichten een 95% scherm voor zij- en bovenafscherming moeten installeren. Tijdens een afgesproken donkerteperiode van zes uur in de avond en voornacht geldt voor alle kassen dat ten minste 95% wordt afgeschermd of het licht moet uit. In verband met warmteophoping in de kassen mag na de donkerperiode tot zonsopgang een kier van maximaal 25% in het scherm worden aangehouden. In de huidige situatie is het merendeel van de kassen ‘open’. Hierdoor ontstaan tijdens de belichtingsperiode zogenaamde ‘lichtkegels’ die lichthinder voor omwonenden veroorzaken. Het oranje licht boven de kassen is zelfs op 10 kilometer afstand van de kassen goed zichtbaar. Autonome ontwikkeling Voor steeds meer gewassen wordt het aantrekkelijk om te gaan belichten. Ook de gehanteerde verlichtingssterkte in de kas wordt steeds hoger. Het gebruik van assimilatiebelichting zal in de autonome situatie dus gaan toenemen. Dit hoeft echter niet te leiden tot een toename van de lichthinder. De afschermingeisen zoals geformuleerd in het convenant van de Stichting Natuur en Milieu en LTO/GlasKracht gelden ook voor bestaande kassen. De afschermingseis is alleen van kracht voor zover teelttechnisch mogelijk. De mate waarin de hinder dus voorkomen kan worden is afhankelijk van de teelt en het kastype. Mogelijk dat tuinders in de toekomst vanuit bedrijfsmatige overwegingen over zullen stappen op LED-verlichting. Deze verlichting heeft als bijkomend voordeel dat ze minder lichtuitstoot hebben. Bovendien produceren ze veel minder warmte waardoor de kassen meer gesloten kunnen blijven en de afscherming makkelijker realiseerbaar is. Het is echter onduidelijk wanneer deze techniek ook daadwerkelijk grootschalig door tuinders toegepast zal worden.
Hoofdstuk 13
263
Illustratie lichtuitstoot
Bij de ontwikkeling van de nieuwe glastuinbouwgebieden wordt in dit bestemmingsplan vooruit gelopen op de afspraken uit het convenant van de Stichting Natuur en Milieu en LTO/GlasKracht. Hierin is afgesproken dat afscherming van nagenoeg 100% vanaf 2014 een feit moet zijn. Voor het bestaande glas wordt dit overgenomen, echter voor de nieuwe glastuinbouw geldt deze eis op het moment dat het glas wordt ontwikkeld. Dit ter voorkoming dat er nu grote glasgebieden wordt ontwikkeld waar deze eis niet voor geldt en daarmee de lichtafscherming voor de komende 10 a 15 jaar dus niet is geregeld, terwijl dit een nadrukkelijke eis is vanuit de gemeente.
264
Deel C - Verantwoording
13.9 Luchtkwaliteit 13.9.1 Algemeen De kwaliteit van de buitenlucht moet overal voldoen aan de luchtkwaliteitseisen van de Wet Milieubeheer. De normen zijn gebaseerd op de Europese Richtlijn luchtkwaliteit. De kritische grenswaarden zijn: 40µg/m3 voor de jaargemiddelde concentratie van stikstofdioxide en 50 ìg/m3 voor de 24-uurgemiddelde concentratie van fijn stof die niet meer dan 35 dagen per jaar overschreden mag worden. Daarnaast is een AmvB over "gevoelige bestemmingen" in voorbereiding. Daarin wordt waarschijnlijk opgenomen dat in een zone van 300m langs een rijksweg en van 50m langs een provinciale weg geen gevoelige bestemmingen bij overschrijding van de grenswaarden gebouwd mogen worden. Voor de Zuidplaspolder geldt bovendien dat het project in betekenende mate aan de luchtverontreiniging bijdraagt (IBM-project) en is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het halen van de bovengenoemde grenswaarden (vooral bij de aansluitingen aan de rijkswegen) kan kritisch zijn. Daarom zal in de uitwerking van de gebieden ingezet moeten worden op duurzame oplossingen die geen bijdrage leveren aan de verslechtering van de luchtkwaliteit zoals emissieloos bouwen, zongericht verkavelen en het gebruik van rest- of aardwarmte. Ook kunnen inrichtingsvarianten gekozen worden die zo min mogelijk verkeersbehoefte creëren en waarbij autogebruik ten gunste van OV en fiets wordt afgeremd. Hierbij is naast een goede fietsstructuur en Hoogwaardig Openbaar Vervoer een slimme inrichting van fietsstallingen en parkeerplaatsen van groot belang. Bij het autogebruik kan ingezet worden op faciliteren van rijden op aardgas door bijvoorbeeld op wijkniveau vulpunten te realiseren. Bij transportbedrijven kunnen strengere emissie-eisen (EURO 5 en 6) aan de voertuigen gesteld worden. Wettelijk kader De Nederlandse wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit in de buitenlucht, is opgenomen in de Wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) (Stb 414, 2007). Omdat titel 5.2 van deze wijzigingswet handelt over luchtkwaliteit, staat de nieuwe titel 5.2 bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’ (Wlk). Deze wet is op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) in werking getreden en vervangt het ‘Besluit luchtkwaliteit 2005’. Deze wet is de Nederlandse implementatie van de EU-richtlijnen voor luchtkwaliteit. Onder de Wlk vallen de volgende AMvB’s en Ministeriële Regelingen: • Besluit niet in betekenende mate bijdragen (StB 440, 2007); • Regeling niet in betekenende mate bijdragen (SC 218, 2007); • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (SC 220, 2007); • Wijziging Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (SC 136, 2008); • Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007 (SC 218, 2007); • AMvB Gevoelige bestemmingen (in voorbereiding);
Hoofdstuk 13
265
• •
AMvB Gebiedsafbakening Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in voorbereiding); Smogregeling (in voorbereiding).
De Wlk heeft een limitatieve lijst van te toetsen besluiten. Artikel 8.19 Wet milieubeheer meldingen, Verkeersbesluiten en WRO Artikel 3.6 (uitwerkingsbesluiten onder een bestemmingsplan) zijn uitgezonderd van toetsing334. Op basis van de Wlk zijn plannen die niet in betekenende mate (nibm) bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit vrijgesteld van toetsing. Plannen die wel in betekenende mate bijdragen moeten individueel getoetst worden aan de Wlk. Vanaf het moment van inwerkingtreding van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) kan er ook op programmaniveau getoetst worden. De verwachting is dat het NSL vanaf medio 2009 in werking zal treden. Bijdragen “niet in betekenende mate” Plannen die niet in betekenende mate (nibm) bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, kunnen in overschrijdingssituaties conform de Wlk toch gerealiseerd worden (Wlk; art. 5.16, lid 1 sub c). Hiervoor wordt een tijdelijke grens34 gehanteerd van 1% van de jaargemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Dit betekent dat voor NO2 en PM10 planbijdragen zijn toegestaan van maximaal 0,4 µg/m³ in situaties waarin de jaargemiddelde concentraties de grenswaarde overschrijden. Toetsing op individueel projectniveau Plannen waarvan niet aannemelijk gemaakt kan worden dat ze nibm zijn, moeten individueel getoetst worden aan de Wlk. Wanneer de grenswaarden en plandrempels uit de Wlk worden overschreden op een locatie, zijn maatregelen vereist. Bij een lichte verslechtering is compensatie met een maatregel mogelijk via de saldobenadering (Wlk; art. 5.16, lid 1 sub b2). De eisen die aan de saldering gesteld worden zijn opgenomen in de Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007. Bijdrage van natuurlijke bronnen Concentraties die zich van nature in de lucht bevinden en die niet schadelijk zijn voor de gezondheid van de mens en haar milieu, worden bij het beoordelen van de luchtkwaliteit voor zwevende deeltjes (PM10) buiten beschouwing gelaten. Er is voor de fractie fijn stof afkomstig van zeezout in de Regeling beoordeling luchtkwaliteit per gemeente een reductie vastgesteld voor de jaargemiddelde concentraties en het etmaalgemiddelde aantal dagen overschrijding. Er is sprake van een correctie achteraf van gemeten en berekende waarden. De correctie voor zeezout als 33
34
De achterliggende gedachte is dat het bovenliggende verkeersplan of bestemmingsplan wel is getoetst aan het Wlk.Dit is echter lang niet altijd het geval. De tijdelijke grens geldt totdat het NSL definitief in werking is getreden, naar alle waarschijnlijkheid medio 2009. Vanaf inwerkingtreding van het NSL wordt een grens van 3% gehanteerd.
266
Deel C - Verantwoording
natuurlijke bron van fijn stof zal in de nieuwe EU Richtlijn worden opgenomen. Een vergelijkbare correctiebepaling geldt met betrekking tot concentraties van fijn stof die worden veroorzaakt door overige natuurlijke bronnen. Welke bronnen en reducties dit betreffen is nog niet bekend. Toetsingskader In de Wlk zijn normen (grenswaarden, plandrempels en alarmdrempels35 voor concentraties van stoffen in de buitenlucht opgenomen. De Wet geeft normen voor zeven stoffen, te weten zwaveldioxide (SO2), stikstofdioxide (NO2), stikstofoxiden (NOx), zwevende deeltjes (fijn stof, afgekort PM10), benzeen (C6H6), koolmonoxide (CO) en lood (Pb). De grenswaarden uit de Wlk zijn in tabel 1 opgenomen. De concentraties van stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) zijn in de Nederlandse situatie het meest kritisch ten opzichte van de grenswaarden. Naast een toetsing van de jaargemiddelde toetsingswaarde is er sprake van een toetsing van een termijngemiddelde waarde die een aantal maal per jaar mag worden overschreden. Voor stikstofdioxide ligt de jaargemiddelde waarde veelal kritischer dan de uurgemiddelde waarde. Het uurgemiddelde stikstofdioxide wordt in de Nederlandse situatie nauwelijks overschreden. Voor fijn stof is echter de etmaalgemiddelde toetsingswaarde kritischer dan de jaargemiddelde toetsingswaarde. Grenswaarden op basis van de Wlk. Stof
Grenswaarde
NO2 (stikstofdioxide)
Toetsingsperiode
40 µg/m³
Jaargemiddelde
200 µg/m³
Uurgemiddelden, mag max. 18x per kalenderjaar
10.000 µg/m³
8 uurgemiddelde
5 µg/m³ 1)
Jaargemiddelde
overschreden worden 2) CO (koolmonoxide) C6H6 (benzeen) SO2
125 µg/m³
(zwaveldioxide)
24 uurgemiddelden, mag max. 3x per kalenderjaar overschreden worden 350 µg/m³ Uurgemiddelde, mag max. 24x per kalenderjaar overschreden worden
PM10
40 µg/m³
Jaargemiddelde
(fijn stof)
50 µg/m³
24 uurgemiddelden, mag maximaal 35 maal per kalenderjaar overschreden worden.
1)
Grenswaarde waar uiterlijk in 2010 aan voldaan moet worden
2)
Alleen geldig voor wegen met intensiteiten van ten minste 40.000 motorvoertuigen per etmaal
35
Alarmdrempels zijn bedoeld voor acute overschrijdingssituaties (bijvoorbeeld door calamiteiten of meteoomstandigheden) en dus niet relevant bij toetsing van plannen of ontwikkelingen.
Hoofdstuk 13
267
Verder zijn er in de Wlk nog richtwaarden opgenomen voor benzo(a)pyreen (1 ng/m³), ozon7, arseen (6 ng/m³, jaargemiddeld), cadmium (5 ng/m³, jaargemiddeld) en nikkel (20 ng/m³, jaargemiddeld).
Niet getoetste stoffen In het verspreidingsmodel CAR II zijn de stoffen NOx en lood niet opgenomen. Voor stikstofoxiden (NOx) is toetsing alleen relevant voor specifieke ecosystemen. Het betreft hier gebieden met een oppervlakte van tenminste 1000 km2 die gelegen zijn op een afstand van tenminste 20 km. van agglomeraties of op een afstand van tenminste 5 km. van andere gebieden met bebouwing, van inrichtingen of van autosnelwegen. In de Wlk is voor NOx een grenswaarde opgenomen voor de bescherming van vegetatie in deze gebieden welke naar het oordel van het bevoegde bestuursorgaan bijzondere bescherming behoeft. Op de onderzoekslocaties van de Zuidplaspolder is dit niet van toepassing. Toetsing aan deze norm is daarom voor deze studie niet relevant. Voor lood is toetsing in de Nederlandse situatie niet relevant omdat de achtergrondconcentratie en emissies van lood dusdanig laag zijn, dat de concentraties zich volgens metingen van het RIVM ruimschoots onder de norm bevinden. Standaard toetsingslocatie Bij het vaststellen van de effecten op de luchtkwaliteit is het van belang op welke toetsingslocaties de effecten worden bepaald. In de Wlk wordt aangegeven dat de luchtkwaliteit in zijn algemeenheid moet worden beschouwd. Er wordt in het toetsingskader van de Wlk geen onderscheid gemaakt in bijvoorbeeld meer of minder gevoelige bestemmingen. Wel is er een Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteit) in voorbereiding waarin regels worden opgenomen ten aanzien van gevoelige bestemmingen. Op dit moment is niet bekend wanneer dit besluit in werking zal treden en wat de exacte regels zullen zijn. In de Wijziging Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 is aangegeven dat de luchtkwaliteit representatief moet zijn voor een straatsegment van 100 meter lengte en een gebied van tenminste 200 m2. De standaard toetsingsafstand bedraagt voor NO2 en PM10 niet meer dan 10 meter van de wegrand. Ontwikkelingen wet- en regelgeving Op 11 juni 2008 is de nieuwe Europese richtlijn met betrekking tot luchtkwaliteit in werking getreden8. In de richtlijn is een derogatieperiode opgenomen voor het voldoen aan de normen voor fijn stof (PM10) tot 2011 en stikstofdioxide (NO2) tot 2015. De verwachting is dat Nederland de derogatie voor de diverse agglomeraties en zones met overschrijdingen inderdaad zal verkrijgen9. Als derogatie verkregen wordt, kan het NSL doorgang vinden. Naar verwachting zal het NSL medio 2009 in werking treden. Vanaf die periode kunnen ook nibm-projecten tot 3% bijdrage
268
Deel C - Verantwoording
doorgang vinden en is er de mogelijkheid om ibmprojecten, die zijn aangemeld in het NSL doorgang te laten vinden. Hiervoor kunnen lokaal wel maatregelen noodzakelijk zijn om knelpunten op te lossen. 7 Richtwaarden voor ozon zijn 120 µg/m³ (8 uurgemiddelde; mag gemiddeld over 3 jaar maximaal 25 dagen overschreden worden) en 18.000 µg/m³ (uurgemiddelde; voor de periode van 1 mei tot en met 31 juli, gemiddelde over 5 jaar). De richtwaarden dienen op 1 januari 2010 zoveel mogelijk bereikt te zijn. 8 Richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de raad van 20 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa, Publicatieblad van de Europese Unie L 152 van 11.6.2008. 9 Of Nederland aanspraak mag maken op deze derogatieperiode is afhankelijk van de onderbouwing dat al het redelijkerwijs mogelijke gedaan is om aan de normen te voldoen. Nederland gebruikt het NSL-document als onderbouwing bij het derogatieverzoek. Daarnaast zijn er in de nieuwe Richtlijn normen voor de fijnstoffractie PM2,5 opgenomen. Vanaf 2015 geldt er voor PM2,5 een grenswaarde voor de jaargemiddelde grenswaarde van 25 µg/m3. Tevens moeten de achtergrondconcentraties van PM2,5 in 2020 voldoen aan een grenswaarde van 20 µg/m3. In tabel 2 zijn de nieuwe normen weergegeven. Nieuwe Europese normen. Grenswaarden Stof
Norm
PM10
Dagnorm
50
Eenheid
µg/m3 (max. 35 keer per jaar 2008 + 3 = 2011 (mits
Ingangsdatum
overschrijden)
derogatie)
PM10
Jaarnorm
40
µg/m3
2008 + 3 = 2011(mits
PM2,5
Jaarnorm
25
µg/m3
2015
PM2,5
ECO -norm
20
µg/m3
2015
NO2
Uurnorm
200
derogatie)
µg/m3 (max. 18 keer per jaarover- 2010 + 5 = 2015 (mits schrijden)
NO2
Jaarnorm
40
µg/m3
derogatie) 2010 + 5 = 2015 (mits derogatie)
PM2,5 J
aarnorm
25
µg/m3
2015
PM2,5
Jaarnorm
20
µg/m3
2020
PM2,5
-
-
ERT t.o.v. AEI in 2010
Daling met 20% in 2020
AEI:
Average Exposure Index; de gemiddelde stedelijke achtergrond concentratie (3-jarig gemiddelde).
ECO:
Exposure Concentration Obligation; De ECO-norm stelt dat de AEI, moet voldoen aan een grenswaarde van 20 µg/m3 in 2014
ERT:
Hoofdstuk 13
Exposure Reduction Target voor de AEI in 2020 ten opzichte van de AEI in 2010.
269
Nederlandse wet- en regelgeving in voorbereiding Momenteel is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) in voorbereiding met betrekking tot gevoelige bestemmingen. Deze AMvB stelt eisen aan de ontwikkeling van gevoelige bestemmingen in overschrijdingssituaties langs drukke wegen. In het ontwerpbesluit d.d. 10 december 2007 gevoelige bestemmingen zijn de volgende gebouwen (incl. bijbehorende verblijfsterreinen) als zijnde gevoelige bestemming aangemerkt: • gebouwen ten behoeve van basisonderwijs, voortgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarigen; • gebouwen ten behoeve van kinderopvang; • verzorgingstehuis, verpleegtehuis, bejaardentehuis; • combinaties van de bovengenoemde functies. De Minister van VROM heeft in een kamerbrief naar aanleiding van het ontwerpbesluit aangegeven een onderzoeksplicht in te stellen voor realisatie- of uitbreidingsplannen van gevoelige bestemmingen binnen een afstand van 300 meter en 50 meter vanaf respectievelijk een rijksweg en een provinciale weg. Wanneer een nieuwe gevoelige bestemming geheel of gedeeltelijk binnen die zone wordt voorzien en wanneer op die locatie sprake is van een (dreigende) overschrijding van een grenswaarde voor NO2 of voor PM10, is realisatie alleen toegestaan indien dat niet leidt tot een toename van het aantal ter plaatse verblijvende personen. Bij uitbreiding van een bestaand gebouw is een toename van ten hoogste 10% van het aantal reeds verblijvende personen in het overschrijdingsgebied toegestaan. 13.9.2 Luchtkwaliteitstoets Zuidplas In het MER Zuidplas Regionale Infrastructuur zijn de effecten van verschillende alternatieven op het milieu bepaald en vergeleken. Op basis van het MER Zuidplas regionale Infrastructuur is één alternatief gekozen om het luchtkwaliteitonderzoek te actualiseren. Het Projectbureau RZG Zuidplas heeft na overleg met de grondgebiedgemeenten op 25 september 2008 het alternatief vastgesteld waarvoor dit onderzoek is uitgevoerd. Dit alternatief komt overeen met alternatief 3 uit de MER Zuidplas regionale Infrastructuur. Het alternatief heeft de volgende kenmerken: 1. Verlegging van het zuidelijke deel van de N209. 2. Korte parallelstructuur A12 (aansluiting op de Moordrechtboog). 3. Korte Veilingroute. Het luchtkwaliteitonderzoek maakt onlosmakelijk deel uit van het milieuonderzoek ten behoeve van de ontwikkeling van de Zuidplaspolder. De resultaten van dit gedetailleerde onderzoek zijn geheel in lijn met de resultaten van het luchtkwaliteitonderzoek dat is uitgevoerd ten behoeve van het MER Zuidplas Regionale Infrastructuur. Dat luchtkwaliteitonderzoek was gericht op vergelijking van de alternatieven voor de regionale infrastructuur. Dat wil zeggen dat het actualiseren van het lucht-
270
Deel C - Verantwoording
kwaliteitonderzoek voor alle alternatieven zal leiden tot dezelfde waardering op het thema lucht als in het MER Zuidplas Regionale Infrastructuur is opgenomen. In het onderzoek is de luchtkwaliteit vastgesteld in het kader van de ontwikkeling van de Zuidplaspolder. In het onderzoek is het totale effect van alle projecten ten gevolge van emissies van het wegverkeer in beeld gebracht. Op basis van berekeningen voor de jaren 2009 zonder planontwikkeling en 2015 en 2020 na planontwikkeling is bepaald of wordt voldaan aan de Wet luchtkwaliteit. Het luchtkwaliteitsonderzoek naar het totale effect van de ontwikkeling van Zuidplaspolder leidt tot de volgende conclusies. Stikstofdioxide (NO2) In 2009 zonder planontwikkeling vindt overschrijding plaats van de jaargemiddelde grenswaarde voor NO2 uit de Wlk. Echter deze overschrijding heeft geen rechtsgevolgen voor de ontwikkeling van Zuidplaspolder, aangezien in 2015 na planontwikkeling wordt voldaan. Indien de derogatie wordt toegestaan dan dient in 2015 voldaan te worden aan de grenswaarden. In 2015 en in 2020 na planontwikkeling vindt langs deze wegvakken geen overschrijding meer plaats van de jaargemiddelde grenswaarde voor NO2 uit de Wlk. Langs geen van de onderzochte wegvakken vindt na realisatie van Zuidplaspolder in 2015 en in 2020 overschrijding plaats van de uurgemiddelde grenswaarde voor NO2 uit de Wlk.
Afbeelding No2
Hoofdstuk 13
271
Fijnstof (PM10 en PM2,5) Langs de onderzochte wegvakken vindt in 2009 zonder planontwikkeling en in 2015 en in 2020 na planontwikkeling vindt langs deze wegvakken geen overschrijding plaats van de jaargemiddelde PM10 grenswaarde. In 2009 zonder planontwikkeling vindt een overschrijding plaats van het aantal toegestane overschrijdingen van de etmaalgemiddelde grenswaarde voor PM10 uit de Wlk. De overschrijding in 2009 dient volgens de Wlk te worden opgelost. Deze overschrijding heeft echter geen rechtsgevolgen voor de ontwikkeling van Zuidplaspolder, aangezien met plantoetsing in 2015 wordt voldaan. Indien de derogatie wordt toegestaan dan dient in 2011 voldaan te worden aan de grenswaarden. In 2015 en 2020 vindt geen overschrijding plaats van het aantal toegestane overschrijdingen van de etmaalgemiddelde grnswaarde voor PM10 uit de Wlk. Op basis van de huidige wetenschappelijke inzichten is overschrijding van de jaargemiddelde grenswaarde vor PM2,5, welke in 2015 van kracht wordt, langs de onderzochte wegvakken redelijkerwijs uitgesloten.
Afbeelding PM10
272
Deel C - Verantwoording
Overige Wlk-stoffen Langs de onderzochte wegvakken is overschrijding van de grenswaarden voor de overige Wlk-stoffen1 in 2009, 2015 en in 2020 redelijkerwijs uitgesloten. Dit onderzoek toont aan dat realisering van Zuidplaspolder in de periode van 2015 tot 2020 in overeenstemming is met het bepaalde in art. 5.16 van de Wet milieubeheer. Er zijn geen problemen te verwachten ten aanzien van de in voorbereiding zijnde AMvB Gevoelige bestemmingen, aangezien er geen sprake van een overschrijdingssituatie voor NO2 en PM10 . 36
13.9.3 Luchtkwaliteitstoets Zuidplas Noord Ten behoeve van het bestemmingplan is nader onderzoek gedaan naar luchtkwaliteit en is de totale Zuidplasontwikkeling getoetst aan de normen in de Wet luchtkwaliteit (op basis van Alternatief 3 van de regionale infrastructuur). Uit dit aanvullend (gedetailleerder) onderzoek blijkt de overschrijding van de norm voor NO2 niet meer. Er zijn dus vanuit luchtkwaliteit géén belemmeringen voor de ontwikkeling van de Zuidplas Noord, aangezien de waarde na Zuidplasontwikkeling overal lager is dan 30 µg/m3, dus ruim onder de grenswaarde van 40 µg/m3. De jaargemiddelde concentratie PM10 lag overal in Zuidplas Noord lager dan 28 µg/m3. Op basis van die relaties kan worden afgeleid dat pas bij een jaargemiddelde PM10-concentratie van 32,4 µg/m³ of hoger de etmaalgemiddelde grenswaarde wordt overschreden.
36
Zwaveldioxide, koolmonoxide, lood, benzeen, arseen, cadmium, nikkel en benzo(a)pyreen.
Hoofdstuk 13
273
274
Deel C - Verantwoording
14. FYSIEKE BELEMMERINGEN
Door het gebied lopen relatief veel kabels en leidingen met beperkingen voor de ruimtelijke ontwikkelingen. Het betreft dan met name leidingen voor het transport van aardgas, brandstof en water. Door deze bouwbeperkingen heeft de ondergrondse infrastructuur veel invloed op de bovengrondse inrichting en is daarmee ruimtelijk structurerend voor de inrichting van de polder. Daarnaast zijn er bovengrondse nutsvoorzieningen, zoals windturbines en hoogspanningskabels, van invloed op de ruimtelijke inrichting. Uitgangspunt is, om met behoud van kwaliteit, de ruimtelijke plannen zodanig in te passen en te combineren, dat er zo min mogelijk kabels en leidingen verlegt hoeven te worden. Dit is namelijk technisch en planologisch niet gemakkelijk en vergt forse investeringen. In onderhavig bestemmingsplan is ruimte gereserveerd voor nieuwe of om te leggen kabels en leidingen en bijbehorende voorzieningen. Waar mogelijk zal een efficiënt ruimtegebruik gegarandeerd worden door het bundelen van leidingen in zogenaamde ‘leidingstraten’, zodat beperkende zones elkaar overlappen. Tevens wordt gestreefd naar het combineren van huidige en toekomstige veiligheidszones met zones die om andere redenen vrijgehouden worden van bebouwing, zoals hinderzones van infrastructuur en doorgaande groen- en waterelementen.
14.1 Kabels en leidingen 14.1.1 Kader: rijksbeleid en wet - en regelgeving Het rijksbeleid voor leidingen en telecomvoorzieningen is verwoord in het Vierde Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4).37 Transportleidingen Het beleid voor nieuwe transportleidingen staat in het “Structuurschema Buisleidingen (SBUI)”.38 Het uitgangspunt is dat provincies in streekplannen zones/stroken opnemen voor transportleidingen. Het Rijk gaat het beleid actualiseren door in 2008 een “Nota Buisleidingen” uit te brengen, die het structuurschema gaat vervangen. In de afgelopen periode zijn verschillende aanvullingen gedaan op het vigerende Rijksbeleid, die toegespitst zijn op specifieke situaties. Voor zover relevant worden ze in deze paragraaf genoemd. Het Ministerie van VROM heeft veiligheidsafstanden vastgelegd die aangehouden moeten
37 38
Vierde Nationaal Milieubeleidsplan, Ministerie van VROM, Den Haag, 2001. Structuurschema Buisleidingen (SBUI), Ministerie van EZ, Ministerie van V&W en Ministerie van VROM, 1984.
Hoofdstuk 14
275
worden tussen een transportleiding en bebouwing. Deze afstanden staan in twee circulaires aan gemeenten en provincies; x De circulaire “Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen” uit 1984, x De circulaire “Bekendmaking van beleid ten behoeve van de zonering langs, transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- K3-categorie” uit 1991. Uit het onderzoek “Samen voor de Buis”39 is gebleken dat de wet- en regelgeving voor buisleidingen met gevaarlijke stoffen tekort schiet en dat veiligheidsafstanden rond transportleidingen, het beheer en toezicht en de registratie van de ligging van transportleidingen moeten worden verbeterd. Momenteel werkt het Ministerie van VROM aan de “AMvB Buisleidingen”. Deze AMvB zal nieuwe regels gaan stellen aan risiconormering en zonering langs transportleidingen, het opnemen van regels in bestemmingsplannen, technische eisen, het aanwijzen van een toezichthouder, melding van incidenten en beschikbaarheid van noodplannen. Wanneer deze AMvB van kracht wordt zal onderhavig bestemmingsplan hierop worden geactualiseerd. 14.1.2 Onderzoek In het kader van het ISP is een inventarisatie gemaakt van de hoofdnetten van kabels en leidingen in de Zuidplaspolder (ook ten behoeve van de financiële doorrekening van de plannen). Vooralsnog is er van uitgegaan dat geen omvangrijke nieuwe leidingen aangelegd zullen worden c.q. inpassing mogelijk zou zijn in bermen van de hoofdinfrastructuur. Verder loopt een aantal buisleidingen met bouwbeperkingen door nieuw in te richten gebied. Hogedruk aardgastransportleidingen van Gasunie Het betreft een hoofdtransportleiding (HTL) met een diameter van 36 inch, een bedrijfsdruk van 66 bar, een wanddikte van tussen de 12-15 mm en een diepte van (minimaal) ca. 1,75 meter dekking. Deze leiding komt, vanuit de Krimpenerwaard, ten westen van Moordrecht de Zuidplaspolder binnen en loopt vervolgens parallel aan de 4e Tocht (aan de oostzijde) richting het noorden. Ter hoogte van het Plantagekwadrant gaat de leiding onder de A12 door. Daarna buigt de leiding af naar het westen en loopt hij parallel aan de A12 (ca. 100 meter vanaf de A12). De Ringvaart wordt op circa 300 meter vanaf de A12 gepasseerd. Daarna buigt hij af naar het noorden. Er is een aftakking naar Moerkapelle met een lagere capaciteit. Voor hogedruk aardgastransportleidingen staan in de eerder genoemde circulaire zoneringcriteria voor nieuwe ruimtelijke plannen in de nabijheid van bestaande transportleidingen en voor de aanleg van nieuwe transportleidingen. De bij de zo39
Samen voor de Buis, M.E.E. Enthoven, 2004.
276
Deel C - Verantwoording
nering horende veiligheidsafstanden zijn gebaseerd op individuele risico’s waarvoor een waarde is aangehouden van 10-6 à 10-7 per jaar. De afstanden zijn afhankelijk van de diameter en de bedrijfsdruk van de leiding. De zonering is als volgt opgebouwd: x een zakelijke rechtstrook waarin geen bebouwing is toegestaan; x een minimale afstand tussen het hart van de leiding en de buitenzijde van een gebouw (bebouwingsafstand) met een onderscheid in: - woonwijk, flatgebouw en bijzondere objecten uit categorie I; - incidentele bebouwing, bijzondere objecten uit categorie II en overige gebouwen; een toetsingsafstand waarbinnen de aard van de omgeving moet worden nagex gaan; x binnen de toetsingsafstand moet de aard van het gebied (de gebiedsklasse) worden bepaald (buiten de toetsingsafstand mag de invloed van de leiding op de omgeving in principe verwaarloosbaar worden geacht). De eisen die worden gesteld aan het ontwerp en de uitvoering van nieuwe leidingen zijn afhankelijk van de gebiedsklasse: hoe kwetsbaarder het gebied is, hoe veiliger de leiding moet zijn. Voor de beoordeling van de aanvaardbaarheid van nieuwbouw van woningen in de nabijheid van een bestaande leiding is tevens van belang dat wordt voldaan aan de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Het streven dient erop gericht te zijn tenminste de toetsingsafstand aan te houden van de leiding tot woonbebouwing of een bijzonder object. Planologische, technische en economische belangen kunnen echter leiden tot een kleinere afstand dan de toetsingsafstand. In die gevallen dient de minimale afstand tot de bebouwing (onderverdeeld in de genoemde twee categorieën) te worden aangehouden. Indien de minimale afstand niet kan worden gerealiseerd, zijn afwijkingen slechts toegestaan in overleg met de leidingbeheerder. Daarbij dienen extra constructieve maatregelen te worden genomen. Uit operationele en veiligheidsoverwegingen, zoals bij bereikbaarheid voor onderhoud, bescherming van de omgeving bij lekkage, bescherming van de leiding tegen beschadiging en bereikbaarheid in noodgevallen, dient zich aan weerszijden van de leiding een bebouwingsvrije strook te bevinden: de zakelijk rechtstrook. In onderstaande tabel zijn de huidige zoneringsafstanden opgenomen van bestaande aardgastransportleiding in het plangebied.
Hoofdstuk 14
277
Leiding
Toetsings-
Woonwijk, flat
Incidentele be-
Zakelijk recht-
afstand
en cat. I
bouwing en cat. II
strook/vrijwarings zone
HTL door Zuidplas
115 meter
35 meter
5 meter
5 meter
Naast de leiding zelf zijn er ook veiligheidscontouren voor meet- en regelstations (risicoafstand van 25 meter) en gasontvangststations (risicoafstand van 15-25 meter). Brandstofleiding van de Defensie Pijpleiding Organisatie (DPO) Het betreft een buisleiding voor het transport van brandstof en is onderdeel van het Central Europe Pipeline System (CEPS). De leiding heeft een diameter van 12 inch en komt, vanuit de Krimpenerwaard, ten oosten van Moordrecht de Zuidplaspolder binnen en loopt parallel aan de 5e Tocht richting het noorden. De leiding passeert de A20 en loopt vervolgens parallel (zuidelijk) aan het spoor Gouda-Den Haag richting het westen. De circulaire "Zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1, K2, en K3 categorieën" is van toepassing op de brandstofleiding. Deze regeling sluit nauw aan bij de systematiek die is gebruikt in de circulaire voor hogedruk aardgastransportleidingen. Er zijn ook zoneringseisen geformuleerd en er is sprake van toetsingsafstanden en van minimale afstanden. Voor de brandstofleiding in de Zuidplaspolder geldt een toetsingsafstand van 35 meter, een minimale afstand tot bebouwing van 16 meter en een zakelijk rechtstrook van 5 meter aan weerszijden van de leiding. Verder is er in deze circulaire eenzelfde relatie gelegd tussen de gebiedsklasse en de technische eisen die aan leidingen worden gesteld als voor gastransportleidingen. Tenslotte is nog bepaald dat de afstand vanaf een transportleidingenstation tot een openbare verharde weg of bevaarbare watergang ten minste de toetsingsafstand vanaf de transportleiding moet bedragen. Rivierwatertransportleidingen (BAL) van het Duinwaterbedrijf Zuid-Holland (DZH) Het betreft de volgende leiding: x De 1e Bergambachtleiding (BAL-I). Deze is aangelegd in de jaren 1953/1954 en bestaat uit voorgespannen betonbuizen met een lengte van 5 meter en een inwendige diameter van 1400 mm en een uitwendige diameter van circa 1600 mm. De leiding fungeert als transportmedium van voorgezuiverd rivierwater van pompstation Bergambacht naar de productielocaties Katwijk, Scheveningen en Monster. De leiding loopt door Westergouwe en daarna parallel aan de 5e Tocht richting het noorden. Daarna passeert de leiding de A20 en loopt vervolgens parallel (noordelijk) aan het spoor Gouda-Den Haag richting het westen (tussen het spoor en de A12). Er is geen algemene regeling van toepassing. DZH heeft echter eigen regels en richtlijnen ten aanzien van bebouwing rond de leidingen:
278
Deel C - Verantwoording
x
x
x
x
x
Er bevindt zich een zakelijk rechtstrook boven de BAL-1 leiding 2x5 meter. De evenwijdige aanleg van wegen en paden boven de leidingen binnen de zakelijk rechtstrook is niet toegestaan. Voor wegen en paden evenwijdig aan de leiding buiten de zakelijk rechtstrook geldt dat deze kunnen worden aangelegd met dien verstande dat de uitvoering en het aanwezig zijn van alle onderdelen in het bouwplan zowel bij aanleg alsook in de beheerperiode (bijvoorbeeld latere ophoogwerkzaamheden) geen (rest)zettingen veroorzaakt. Voor bebouwing en ophogingen in de buurt van de leiding heeft DZH geen algemene richtlijn. In zettingsgevoelige gebieden, zoals de Zuidplaspolder, is echter een afstand gewenst van minimaal 40 meter uit het hart van de leiding. Voor een onderhoudsstrook geldt dat voor particuliere tuinen een afstand dient te worden aangehouden van 10 meter uit het hart van de leiding om zodoende bij eventuele reparatiewerkzaamheden geen schade te hoeven aanbrengen aan particuliere eigendommen. Het kruisen van de leiding met wegen en paden dient altijd uitgevoerd te worden door middel van een overkluizing. Ook tijdelijke kruisingen voor uitvoering van de werkzaamheden dienen te worden voorzien van een overkluizing. DZH heeft uit de praktijk geleerd dat de leiding in vergelijkbare situaties bij toepassing van een traditionele paalfundering tot een getrilde damwandfundering de toelaatbare zetting overschrijdt. Bij deze ervaring voldeed alleen een fundering van stalen damwand door middel van “silent piling” op een aantal meters van de leiding. Ten aanzien van de huidige grondwaterstanden dienen grondwater of oppervlaktewaterverlagingen die invloed hebben op de leiding altijd te worden vermeden.
Watertransportleiding van Oasen Er bevindt zich een grondwatertransportleiding van drinkwaterbedrijf Oasen in het oostelijk deel van de Zuidplaspolder. Het betreft een leiding met een diameter van 900 mm staal. De transportleiding loopt ten westen van Moordrecht parallel aan de hoofdtransportleiding van de Gasunie. Bij de Oude Spoorbaan buigt de leiding af naar het oosten (parallel aan een belangrijke elektriciteitskabel) tot aan de 5e Tochtweg. Daar buigt de leiding af naar het noorden (parallel aan de brandstofleiding) en passeert het spoor en de A20. Bij de Gouweknoop buigt de leiding af richting Waddinxveen Coenecoop. De leiding passeert de A12 en loopt langs de Triangel (in de berm van de Zuidelijke Randweg) door de Vredenburghzone en langs de 6e Tochtweg. Er is geen algemene regeling van toepassing. Bovenop de leiding loopt een bebouwingsvrije zone van 2x5 meter. In deze zone mogen ook geen bomen staan. Er mogen wel wegen en fietspaden op de leiding gelegd worden.
Hoofdstuk 14
279
14.1.3 Conclusie In onderhavig bestemmingsplan zijn voor de verschillende bestaande leidingen door het plangebied de vrijwaringszones en veiligheidszones aangegeven. Daarnaast zijn zones gereserveerd voor de inpassing van toekomstige kabels en leidingen. Uitgangspunten die hierbij gehanteerd zijn betreffen: x Er wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van zones rondom bestaande en nieuwe infrastructuur; x Kabels en leidingen worden zoveel mogelijk gecombineerd; x Bijbehorende bouwwerken worden zoveel mogelijk in de reserveringszones gerealiseerd. In het bestemmingsplan zijn in de bermen van de nieuwe regionale weginfrastructuur reserveringszones opgenomen voor nieuwe kabels en leidingen
14.2 Windturbines 14.2.1 Kader: rijksbeleid, wet- en regelgeving De ruimtelijke uitgangspunten voor het plaatsen van windturbines uit het rijksbeleid zijn te vinden in de “Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening” (Ministerie van VROM, 2005) en het “Structuurschema Groene Ruimte 2” (Ministerie van LNV, 2004). In de Vijfde Nota is een voorkeur voor locaties op en nabij bedrijventerreinen en langs de hoofdinfrastructuur verwoord, In het SGR 2 staat behoud en ontwikkeling van de groene ruimte centraal. De uitgangspunten vanuit het provinciaal beleid zijn te vinden in de “Tweede partiele herziening van het Streekplan Zuid-Holland Oost” (Provincie Zuid-Holland, 2006) en de “Nota Wervel” (Provincie Zuid-Holland, 2003) en komen voort uit de bescherming van ecologische, cultuurhistorische en landschappelijke waarden tegen ongewenste invloeden van windturbines. Opstellingen van windturbines, met een totaal vermogen groter dan 15 megawatt, zijn vergunningplichtig in het kader van de “Wet Milieubeheer”. Deze projecten zijn ook m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor overige opstellingen zijn voorwaarden opgenomen in de “Algemene Maatregel van Bestuur Voorzieningen en Installaties Milieubeheer (AMvB V&I)” (Ministerie VROM, 2001). Hierin is een methodiek aangegeven voor de berekening en de normering van geluid: de zogenaamde windnormcurve en van de benodigde afstand voor wat betreft slagschaduw. Voor het bepalen van het externe risico dienen tenslotte risicocontouren berekend te worden op basis van de aanwijzingen in het “Handboek Risicozonering Windturbines (SenterNovem, 2005)”. In het Handboek worden criteria genoemd voor het beoordelen van de resultaten van een risicoanalyse. Deze criteria zijn afhankelijk van
280
Deel C - Verantwoording
de objecten in de nabijheid van windturbines, de aanwezigheid van personen of passanten en de aanwezigheid van externe risicobronnen. De normen voor de plaatsing langs rijkswegen, -vaarwegen en waterwegen zijn vastgelegd in de beleidsregels van Rijkswaterstaat: “Beleidsregel voor het plaatsen van windturbines op, in of over Rijkswaterstaatswerken (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 2002)”. Plaatsing van turbines langs spoorwegen (binnen 100 meter) valt onder de verantwoordelijkheid van ProRail. 14.2.2 Zoekgebied windturbines In de nabijheid van het plangebied is in het Streekplan Oost en de Nota Wervel een zone in de Zuidplaspolder aangegeven voor het opstellen van windturbines. Het betreft een zone (zuidelijk) langs de A12 vanaf de Ringvaart tot aan de aansluiting Waddinxveen. Deze locatie betreft een studielocatie en wordt in samenhang genomen met de ontwikkelingen (energieconvenant) in Zuidplas Noord. Het onderzoeksgebied bevindt zich aan de noord- en zuidzijde van de A12 en strekt zich uit vanaf het bedrijventerrein ten westen van de Noordereinde aan de afslag Zevenhuizen-Moerkapelle tot het Gouwe-aquaduct. Het onderzoeksgebied kenmerkt zich voornamelijk als (toekomstig) glastuinbouwgebied en bedrijventerrein. Het gebied ligt tussen de woonkernen van Zevenhuizen, Moerkapelle en Waddinxveen en wordt doorsneden door wegen met lintbebouwing: - De N453: Beijerincklaan - De N456: Bredeweg em Middelweg - De N219: Swanlaweg en Noordereinde - Knibbelweg In het onderzoeksgebied bevinden zich reeds drie windturbines. Deze zijn gepositioneerd in lijnopstelling aan de zuidelijke kant van de A12 ten hoogte van het bedrijventerrein Distripark A12. Ten oosten van deze drie windturbines zal binnenkort nog een vierde windturbine gebouwd worden. Uit de door de provincie uitgevoerde quick scan naar de opstellingsmogelijkheden in de Zuidplaspolder is naar voren gekomen dat binnen het plangebied Zuidplas Noord het mogelijk is om een lijnopstelling (3 turbines) te realiseren parallel aan de A12, noordzijde, in het glastuinbouwgebied (bestaand en nieuw). Dit heeft er toe geleid dat in het bestemmingsplan Zuidplas Noord, na uitgebreider locatieonderzoek, mede in relatie tot het aanwezige en geplande glastuinbouw en de aanwezigheid van een aardgastransportleiding, door middel van een wijzigingsbevoegdheid, de realisatie van drie windturbines mogelijk werdt gemaakt in het ontwerpbestemmingsplan (Wro-zone - wijzigingsgebied 10).
Hoofdstuk 14
281
In het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan is echter door de gemeenteraad van Zevenhuizen-Moerkapelle besloten de windturbines (vooralsnog) niet te bouwen binnen het plangebied ‘Zuidplas Noord en is in het vastgestelde bestemmingsplan de wijzigingsbevoegdheid weggehaald (uit regels en van de verbeelding).
14.3 Ondergrondse telecomverbindingen Onder en in de zones naast de meeste hoofdinfrastructuur liggen ondergrondse telecomverbindingen (verkeersnet) van KPN Telecom en andere providers. Het gaat hierbij om: x Het CAI-hoofdnet van diverse providers; x Het kabelnet van de Nederlandse Spoorwegen. Binnen de woonkernen liggen daarnaast de volgende kabels en leidingen: x Distributienet elektra, gas- en water van diverse providers; x Aansluitnet telecommunicatie van diverse providers; x CAI-wijkvoedings- en aftakkingsnetten van diverse providers; x Rioleringsstelsels van gemeenten. Deze ondergrondse infrastructuur kent geen vrijwarings- of veiligheidszone en behoeft derhalve geen planologische bescherming in onderhavig bestemmingsplan.
282
Deel C - Verantwoording
DEEL D – UITVOERBAARHEID
15. UITVOERBAARHEID
15.1 Economische uitvoerbaardheid Voor deelprogramma’s is een integrale haalbaarheidsberekening opgezet. Deze berekening geeft inzicht in de financieel-economische haalbaarheid van de plannen en de financiële ruimte die beschikbaar is voor een bijdrage in de bovenplanse kosten. De verdere financiële vertaling kan bij de uitvoering van de plannen plaatsvinden in een nog op te zetten ontwikkelings- of uitvoeringsorganisatie. Per ontwikkelingsprogramma kunnen dan door betrokkenen afspraken worden gemaakt over kwaliteit, financiën en programmering in bijvoorbeeld een exploitatievergunning. Met zo’n vergunning verzelfstandigt het betreffende ontwikkelingsprogramma zich van het totale traject. Bovenplanse voorzieningen Naast de ontwikkelingsprogramma’s is een programma gedefinieerd van bovenplanse voorzieningen. Het betreft (onderdelen van) het casco waarin de ontwikkelingsprogramma’s zijn opgehangen. Het programma geeft enerzijds voldoende maat, terwijl het anderzijds de exploitatie van deelprogramma’s niet onmogelijk of onnodig lastig maakt. De financiering komt gedeeltelijk voort uit de grondexploitatie van de deelprogramma’s. Inhoudelijke criteria voor de bepaling van de bovenplanse voorzieningen zijn:x infrastructuurprojecten die direct bijdragen aan de ‘ontwikkelbaarheid’ van de deelprogramma’s in de context van het plangebied;x inrichtingsprojecten die op het schaalniveau van het plangebied kunnen worden beschouwd als minimaal noodzakelijke ‘tegenhanger’ van verstedelijking. x financiering van het groenblauw casco is bovendien nodig vanwege het compensatiebegrip dan wel het veroorzakersbeginsel.
15.2 Exploitatieplan Voor het gebied Zuidplas Noord is een bestemmingsplan (plandeel ZevenhuizenMoerkapelle) gemaakt. Het is een bestemmingsplan met zowel eindbestemmingen als globale bestemmingen met een uitwerkingsplicht of met een wijzigingsbevoegdheid. Daarnaast zijn voor het plangebied Zuidplas Noord twee exploitatieplannen opgesteld. Een exploitatieplan voor het gebied Wonen Moerkapelle en een exploitatieplan voor het gebied Glastuinbouw & Bedrijven met aan de randen van deze gebieden de Lintzones.
Hoofdstuk 15
285
Deze plannen vormen samen het juridisch planologische kader voor de ontwikkeling conform de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het bestemmingsplan legt de ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden vast, net als onder de oude wetgeving, en het exploitatieplan legt het kostenverhaal vast en kan tevens locatie-eisen bevatten. Sinds de inwerkingtreding van de nieuwe Wro op 1 juli 2008 is het onder omstandigheden verplicht om aan een op te stellen bestemmingsplan een exploitatieplan te koppelen (artikel 6.12 Wro). Het exploitatieplan heeft tot doel om te komen tot een adequaat publiekrechtelijk kostenverhaal. Verder geeft het aan op welke wijze de openbare ruimte door middel van het stellen van locatie-eisen wordt ingericht. Tenslotte biedt het een goede grondslag om de verdeling van de woningbouwcategorieën, glastuinbouw- en bedrijven te ondersteunen. Een exploitatieplan is niet verplicht indien het verhalen van kosten van de grondexploitatie van de in het bestemmingsplan opgenomen gronden op een andere wijze zijn verzekerd. (artikel 6.12, lid 2 Wro). Dit is het geval: x indien er geen ontwikkelmogelijkheden zijn ; x de gemeente alle grond in eigendom heeft; x de gemeente met alle eigenaren van de gronden waarop ontwikkeld kan worden, zogenaamde anterieure overeenkomsten heeft. Aangezien de gemeente weinig grondpositie binnen de locatie Zuidplas Noord heeft, is het noodzakelijk om een bestemmingsplan en exploitatieplan te maken als er nog geen anterieure overeenkomsten zijn afgesloten. De gemeenten zullen de exploitatieplannen op grond van artikel 6.12 lid 1 tegelijkertijd vaststellen met het bestemmingsplan Zuidplas Noord. Met deze exploitatieplan is de gemeente in staat om (afdwingbaar) kostenverhaal te plegen, locatieeisen te stellen en te zorgen voor binnenplanse verevening. Met deze exploitatieplannen geven de gemeenten ook een nadere invulling aan de vorm van planuitvoering die zij nastreeft. De exploitatieplannen zijn als separate bijlagen bij het bestemmingsplan gevoegd.
15.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid 15.3.1 Inspraak en overleg Per 1 juli 2005 is de Wet Uniforme openbare voorbereidingsprocedure (Wet UOV) in werking getreden. Artikel 6a van de Wet ruimtelijke ordening is daarmee vervallen en daarmee ook de inspraakverplichting. Dat betekent dat ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) worden voorbereid met toepassing van de UOV (Awb). Dat
286
Deel D - Uitvoerbaarheid
neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen b.v. op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. In het kader van de inspraakverordening van de gemeente heeft het voorontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen (In juni 2008). Daarvan is openbare kennisgeving gedaan. Gedurende deze periode zijn een groot aantal schriftelijk inspraakreacties binnengekomen. Daarnaast heeft er tevens een inspraak- en informatieavond plaatsgevonden. Met bewoners in de gemeenten die persoonlijk betrokken raken door de herinrichting van het gebied is overleg gevoerd. Ook is het voorontwerpbestemmingsplan in het kader van overleg ex artikel 3.1.1. Bro opgestuurd en besproken met diverse betrokken partijen (met aangrenzende gemeenten, rijks- en provinciale diensten en andere instanties) in een zogenaamd ‘vooroverleg’. Gesteld kan worden dat naar aanleiding van de plaatsgevonden inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1. Bro het voorontwerpbestemmingsplan op onderdelen is aangepast is, zowel voor wat betreft de toelichting, regels als verbeelding. Van de inspraak, het (voor)overleg alsmede van de door te voeren aanpassingen (ambtshalve en tengevolge van inspraak en vooroverleg) in het plan is een nota opgemaakt, die als separate bijlage onderdeel van het bestemmingsplan uitmaakt. 15.3.2 Vaststellingprocedure De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan vindt plaats volgens artikel 3.8 Wro. Op basis van de uitkomsten van het overleg, de inspraak en reacties op het voorontwerp bestemmingsplan is het ontwerpbestemmingsplan opgesteld en ter inzage gelegd. Gelijktijdig met het ontwerp bestemmingsplan is het MER Zuidplas Noord ter inzage gelegd. Het ontwerpbestemmingsplan heeft in het kader van de vaststellingsprocedure gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Daarvan is openbare kennisgeving gedaan. Daarnaast heeft er tevens een informatieavond plaatsgevonden over het ontwerpbestemmingsplan. Gedurende deze periode heeft een ieder zijn zienswijzen kenbaar kunnen maken tegen het plan. Tevens is het plan toegezonden aan overleginstanties en voor zover noodzakelijk met deze partijen besproken. Het plan is daarna, gewijzigd, vastgesteld door de gemeenteraad van ZevenhuizenMoerkapelle. Tegen het vastgestelde bestemmingsplan kan vervolgens beroep ingesteld worden door belanghebbenden bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Hoofdstuk 15
287
De reactie van de gemeente op de ingebrachte zienswijzen en de overlegreacties tegen het ontwerpbestemmingsplan alsmede de ambthalve aanpassingen die doorgevoerd zijn op het ontwerpbestemmingsplan zijn opgenomen in een nota van beantwoording en wijziging Zuidplas Noord dat ten grondslag ligt aan de vaststelling van het bestemmingsplan. Uiteindelijk wordt het inhoudelijke definitieve plan vastgesteld door de gemeenteraad. De Nota van beantwoording en amthalve aanpassingen is als separate bijlage bij het plan gevoegd.
15.4 Bouwtechnische uitvoerbaarheid Duurzaam bouwen Duurzaam bouwen kan een wezenlijke impuls geven aan het realiseren van een gewenste woon-, leef en ondernemingsklimaat in de Zuidplas. In de intentieverklaring Duurzame Ontwikkeling zijn de private partijen en de provincie Zuid-Holland met elkaar overeenkomen dat de te gebruiken methoden en technieken niet alleen een adequate oplossing zijn voor de technische uitdagingen die de Zuidplaspolder met zich meebrengt maar bovendien voldoen aan duurzaamheidsnormen die strenger zijn dan die de overheid op het moment van ondertekening stelt. Er wordt een Programmagroep Duurzaam Bouwen Zuidplas in het leven geroepen die binnen een jaar identificeert waar de beste kansen en voorwaarden liggen voor duurzaam bouwen. Energie Een duurzame energie- en CO2-voorziening is als centrale opgave voor de Zuidplaspolder benoemt. Voor 2020 wordt een CO2-emissiebeperking van 50% vergeleken met het huidige energiegebruik nagestreefd (ISP, 2005). Omdat er meerdere opties voor een duurzame warmtelevering en -uitwisseling zijn en deze opties niet zozeer concurrerend als wel elkaar aanvullend zijn is reeds in het ISP sprake van het concept Energieweb, waarbij energievragers en –aanbieders worden samengebracht. De 50% ambitie is in het Convenant Exploitatie Energiepotentieel Zuidplaspolder (2007) voor de het noordelijk deel van de Zuidplaspolder verscherpt. Uit het convenant blijkt het principe van het energieweb. Dat is een transportring voor warmte, elektriciteit en CO2 en eventueel gas. Op die ring kunnen alle mogelijke leveranciers en afnemers aansluiten. Leverantie kan vanuit KWO, geothermie, wind, restwarmte en ook conventionele, fossiele brandstoffen Voor alle nieuwbouw geldt een Energie Prestatie Label (EPL) van 7 tot 8 (voor het glastuinbouwbedrijvenlandschap en de nieuwe woingbouw) met streven naar verdere optimalisatie. Om realisatie van een energieweb mogelijk te maken wordt in het bestemmingsplan ruimte voor de aanleg van kabels en leidingen tussen clusters glastuinbouw, woningen en bedrijventerrein en tussen het gebied en omliggende
288
Deel D - Uitvoerbaarheid
gebieden gereserveerd en worden kassen, woningen, winkels en kantoren in nieuw te ontwikkelen gebieden verplicht tot deelname aan de collectieve voorzieningen. Uit onderzoek ten aanzien van het Energieweb Zuidplaspolder volgt dat realisatie en exploitatie van het Energieweb Zuidplaspolder clustergewijs dient te geschieden. Gestreefd wordt om voor het energieweb een business case vast te stellen.
15.5 Handhavingaspecten De aandacht voor handhaving neemt de laatste jaren sterk toe. Zowel de hogere overheden als de burgers spreken de gemeente in toenemende mate aan op het handhaven van de eigen regels en de rechter spreekt zich nadrukkelijk uit over de verplichtingen die gemeentebesturen hebben om de eigen regelgeving te handhaven. Het bestemmingsplan vervult een aantal functies op het gebied van handhaving. Een bestemmingsplan is toekomstgericht. Het geeft een beeld van de te verwachten ruimtelijke ontwikkelingen en verwoordt het gemeentelijk beleid ten opzichte van de ontwikkelingen. Eveneens functioneert het bestemmingsplan als toetsingskader voor bouwplannen en andere werkzaamheden. Hierdoor is het bestemmingsplan bindend voor burgers, bedrijven, instanties en overheid. Om ervoor te zorgen dat handhaving van het bestemmingsplan in de praktijk met succes kan worden afgedwongen, dient aan het volgende te worden voldaan: - de regels en het kaartmateriaal moeten duidelijk en overzichtelijk zijn; - regels moeten zodanig zijn dat duidelijk is wanneer er sprake is van een overtreding en overtredingen moeten herkenbaar/zichtbaar én controleerbaar zijn; - het plan dient uitvoerbaar te zijn. De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik, bebouwing) van het plangebied bij de opstelling van het bestemmingsplan en een deugdelijk mutatiesysteem bij de uitvoering van het bestemmingsplan. Onderdeel van dit mutatiesysteem is een goede registratie van verleende vergunningen. Bij de opstelling van dit bestemmingsplan heeft een inventarisatie plaatsgevonden van de feitelijke situatie (zie eerdere hoofdstukken). Daarnaast vindt registratie plaats van verleende vergunningen. Handhaving kan plaatsvinden via publiekrechtelijke, privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Dit laatste is afhankelijk van het Openbaar Ministerie. In het ruimtelijk bestuursrecht is de gemeente op grond van de Gemeentewet bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang ten aanzien van ontwikkelingen die strijdig zijn met de bepalingen van het bestemmingsplan. Deze vormen van handhaving vallen onder de zogenoemde repressieve handhaving. Hiermee wordt gedoeld op de middelen en/of
Hoofdstuk 15
289
het instrumentarium waarmee de gemeente naleving kan afdwingen, dan wel tegen normafwijkend gedrag correctief kan optreden. Daarnaast wordt onderscheiden de preventieve handhaving. Deze komt voornamelijk tot uitdrukking in het toezicht op het gebruik van gronden en gebouwen. Preventieve handhaving geschiedt over het algemeen door informele middelen waaronder bijvoorbeeld informeel contact tussen de met handhaving belaste personen en de grondgebruikers. Hoewel het effect van dergelijke middelen niet goed meetbaar is, wordt aan deze middelen toch zeker betekenis toegekend. Daarnaast zijn in het bestemmingsplan instrumenten van toezicht opgenomen. Gedoeld wordt op de ontheffingsbevoegdheden, wijzigingsbevoegdheden, de bevoegdheid nadere eisen te stellen en de mogelijkheid aanlegvergunningen te verlenen. Deze instrumenten maken een toetsing mogelijk voordat met de beoogde activiteit (bouwen, gebruiken, het verrichten van werken en/of werkzaamheden) een aanvang wordt gemaakt. De te nemen besluiten op basis van de genoemde bevoegdheden dienen te berusten op een deugdelijke motivering.
290
Deel D - Uitvoerbaarheid