28
DEEL 2: EEN NIEUWE VISIE OP DE GEVANGENIS 1
NAAR EEN GEPERSONALISEERDE STRAFOPLEGGING EN STRAFUITVOERING
1.1
Probleemstelling
Wanneer we de problematiek van het gevangenisleven van dichtbij bestuderen, wordt duidelijk dat we anno 2010 toe zijn aan een grondige herziening van het penitentiair systeem. In bijna elke gevangenis in België is er een dramatische overbevolking. Bovendien zijn de levensomstandigheden er vaak erbarmelijk en rellen en conflicten zijn al lang geen uitzonderingen meer. Daarnaast hervallen heel wat delinquenten na de vrijlating in hun oorspronkelijke criminele gedrag. Nergens zijn er zo veel en zo makkelijk verboden middelen te verkrijgen als in de gevangenis en de begeleiding tijdens het detentieproces laat te wensen over. De vooropgestelde evaluatie van de wet op de voorlopige hechtenis is van primair belang. In ons land wordt deze wet immers te vaak en te lang toegepast. België is het land met relatief het grootste aantal personen in voorlopige hechtenis, namelijk 40 % van de gevangenisbevolking (Vastersavendts, 2009). Ook is dringend een grondige aanpak nodig aangaande de schrijnende situatie van geïnterneerden in samenwerking met Volksgezondheid. België is al herhaaldelijk door Europese instanties terechtgewezen voor het feit dat geïnterneerden geen aangepaste behandeling krijgen. Ondanks de beleidsmakers op de hoogte zijn van de problematiek, blijft een eensgezinde en krachtige methode achterwege. De basiswet wordt maar traag uitgevoerd doordat een algemeen gedragen visie ontbreekt. We realiseren ons dat onze visie op korte termijn financieel erg belastend is voor de samenleving. Toch kunnen we stellen dat, door de reductie van crimineel herval, we op lange termijn tot een economisch voordeligere vorm van strafuitvoering kunnen komen. Daarnaast willen we streven naar een menswaardigere straf en een detentiesysteem waarbij we vertrekken vanuit de grondrechten van gedetineerden. Dat er iets moet veranderen is zeker, maar hoe zien wij het gevangeniswezen van de 21ste eeuw? Vertrekkende vanuit de grondrechten van gedetineerden willen we met onze visie naar een persoonlijk traject voor elke gedetineerde. Op deze manier kunnen we tegemoet komen aan de diversiteit binnen de gevangenis en trachten we te komen tot een duurzame vrijlating. Tijdens de strafuitvoering kunnen gedetineerden worden aangesproken op hun verantwoordelijkheid om zo te worden klaargestoomd voor het leven binnen onze maatschappij.
1.2
Alternatieve straffen
Om te beginnen willen we binnen onze visie meer nadruk leggen op alternatieve straffen. We denken hierbij aan leerprojecten waarbij de dader individueel of in groep aangesproken wordt om zijn verantwoordelijkheid op te nemen voor enerzijds zijn gedrag en anderzijds de gevolgen van dit gedrag voor het slachtoffer. De diensten ‘Slachtoffer in Beeld’ en ‘Dader in-zicht’ werken reeds enige tijd met daders rond de misdaden en zouden een veel grotere rol moeten krijgen binnen de strafoplegging. ‘Slachtoffer in Beeld’ werkt met een groep daders rond de gevolgen van de misdaad voor de slachtoffer(s) en de samenleving. Vanuit de visie dat binnen het penitentiaire systeem er gerichtheid moet zijn op herstel, werken ze met de daders rond het opnemen van verantwoordelijkheid ten aanzien van het slachtoffer en de samenleving. Uit de ervaringen van Slachtofferhulp blijkt dat voor veel slachtoffers erkenning een eerste stap is naar herstel. Deze erkenning verwachten zij niet alleen van de dader maar ook van de samenleving. Het is niet altijd vanzelfsprekend voor een
29
dader om stil te staan bij de impact van het misdrijf op het leven van een slachtoffer. Door de slachtofferdimensie binnen te brengen in de leefwereld van de dader tracht ‘Slachtoffer in Beeld’ kansen te creëren zodat een groeiproces tot herstel mogelijk wordt. Zo wil ‘Slachtoffer in Beeld’ de dader bewust maken van de gevolgen van het misdrijf voor het slachtoffer, werken rond inlevingsvermogen en de dader stimuleren zijn verantwoordelijkheid op te nemen ten aanzien van het slachtoffer. ‘Dader in-zicht’ is een individuele vorming die onmiddellijk aansluit bij het gepleegde misdrijf en de psychosociale situatie van de dader zelf. De gesprekken situeren zich op het raakvlak tussen vorming en begeleiding: iedereen doorloopt dezelfde vorming, maar de gesprekken en gehanteerde methodieken worden aangepast aan de persoon van de dader, zijn problematiek en het misdrijf. ‘Dader in-zicht’ beoogt om samen met de dader te komen tot het aanpakken van de problemen die aan de grondslag liggen van het plegen van de feiten. Dit gebeurt via inzichtverwerving, het motiveren van de dader en het zetten van concrete stappen. Alternatieve straffen uitbreiden kan ook bijdragen tot een vermindering van de gevangenispopulatie. Momenteel worden deze alternatieven op een veel te kleine doelgroep toegepast. Geconfronteerd worden met het eigen handelen, de gevolgen hiervan voor slachtoffers en verantwoordelijkheid zien en opnemen, vragen meer inspanning vragen dan het ondergaan van een gevangenisstraf, het betalen van een geldboete of het kosteloos verrichten van werk.
1.3
De gevangenisstraf
1.3.1
Basisbenadering
Net zoals bij de alternatieve straffen willen we ook tijdens de detentieperiode de nadruk leggen op verantwoordelijkheid en ontwikkeling van vaardigheden die een aangepast gedrag in de samenleving teweeg brengen. Waar de gevangenis nu een algemeen, eenduidig regime is, willen we binnen onze nieuwe visie pleiten voor een gepersonaliseerd gevangenistraject waarin begeleiding centraal staat. In de gevangenis van de 21ste eeuw moet de gevangene verantwoordelijkheid opnemen en, onder strikte begeleiding, zijn eigen traject mee invulling geven. Op deze manier willen we de gedetineerde voorbereiden om na de detentietijd een nieuwe start en dus een nieuwe kans te geven in de samenleving. Door middel van dit traject en deze begeleiding streven we naar een duurzame vrijlating. Gedetineerden moeten inzicht krijgen in hun daden, de gevolgen ervan leren inschatten en terug verantwoordelijkheid leren opnemen ten aanzien van zichzelf, anderen en de samenleving. Zonder de strafbenadering te willen vergeten, leggen we de nadruk op het aanleren van vaardigheden die zorgen voor een aangepast gedrag in de samenleving. De gevangenis mag geen pretje worden waarbij gedetineerden betutteld worden. Daarom willen we met het gepersonaliseerde traject er net voor zorgen dat iemand die een misdaad begaan heeft, niet louter zijn tijd moet uitzitten. Hij moet aan de slag gaan met zichzelf en zijn verantwoordelijkheden leren opnemen om terug te kunnen functioneren in onze maatschappij. 1.3.2
Beeld van de gevangenispopulatie
Dé gedetineerde bestaat niet en een eenduidig profiel neerschrijven zou nooit waarheidsgetrouw kunnen zijn. Er zijn immers tal van verschillen tussen gevangenen onderling. We kunnen echter wel een beeld schetsen hoe de populatie binnen de gevangenis er uit ziet. Dat beeld van de gevangenispopulatie is belangrijk voor het organiseren van activiteiten en voorzieningen. Zowel de dienstverlening op het psychologisch niveau als het voorzien van opleidingen en arbeid wordt bepaald door de eigenschappen van gevangenen en hun behoeften. Daarom schetsen we aan de hand van het eindrapport van het behoeftenonderzoek dat vanuit de Vlaamse Gemeenschap
30
in maart 2001 is uitgevoerd door Steven Lenaers een beeld van de gevangenispopulatie. Dit onderzoek kan als representatief beschouwd worden voor alle Vlaamse en Brusselse gevangenissen (Lenaers & Valgaeren, 2001). Ten eerste kijken we naar de persoonlijke kenmerken van de gevangenispopulatie. 95% van de gevangenen zijn mannen. Bovendien zijn drie kwart van de gevangenen jonger dan 40 jaar. In vergelijking met de leeftijdsverdeling van de mensen buiten de gevangenis, zitten er in de gevangenis dubbel zoveel mensen tussen 20 en 39 jaar. Daarnaast spreekt 19% van de gedetineerden gebrekkig Nederlands. Dit alles heeft invloed op het aanbod dat moet voorzien worden voor de gedetineerden. Zo is een taalbarrière nefast voor deelname aan het socio-cultureel en beroepsvormend aanbod. Als we naar de scholingsgraad kijken van de gedetineerden zien we dat ruim 53% van hen laaggeschoold is. Met laaggeschoold bedoelen we dat de persoon in kwestie maximaal een diploma lager secundair onderwijs heeft. De laaggeschooldheid buiten de gevangenis bedraagt zo’n 47%. In het algemeen zijn hieromtrent dus geen grote verschillen merkbaar. Echter, binnen de leeftijdscategorie van 25 tot 34 jarigen zien we wel een groot verschil met betrekking tot de scholingsgraad. Binnen de strafinrichting is 49% van deze leeftijdscategorie immers laaggeschoold, tegenover slechts 30% buiten de gevangenis. Daarnaast dient er ook rekening gehouden te worden met het feit dat er gedetineerden zijn die een diploma hoger onderwijs hebben. Dit wil zeggen dat er een aanbod moet worden voorzien op een hoger kennisniveau. De gekozen studierichting in het secundair onderwijs is frappant. Bijna de helft van de ondervraagden hebben beroepsvormend secundair onderwijs gevolgd in hun laatste jaar secundair onderwijs. Daarnaast volgde bijna 30% van de ondervraagden technisch secundair onderwijs. Dit brengt met zich mee dat deze gedetineerden een technische en praktische bagage hebben meegekregen. Bij het beeld dat we krijgen van de werksituatie van gedetineerden vóór detentie stellen we vast dat bijna de helft betaald werk had. Ook hier trekken we de lijn naar de populatie buiten de gevangenis. In de leeftijdscategorie van 25 tot 49 jaar (de meeste gedetineerden zitten in deze leeftijdscategorie) was slechts 47,8% voor hun detentie werkend terwijl dit bij de populatie buiten de gevangenis 93,2% bedraagt (Lenaers & Valgaeren, 2001). 1.3.3
Detentie met het oog op resocialisatie
Ongeveer 90% van de gedetineerden komt ooit vrij. Reïntegratie en resocialisatie na de detentietijd blijkt echter een heel moeilijk proces. Daarom willen we in de gevangenis van de 21ste eeuw gedetineerden goed voorbereiden op hun vrijlating om hen na de straftijd een eerlijke, nieuwe kans te geven. Een vrijheidsberoving brengt heel wat gevolgen met zich mee en tekent het verdere leven van de gedetineerde. Tijdens de detentieperiode verliest de gevangene een groot deel van zijn status en identiteit. Wanneer een gedetineerde de gevangenis binnenkomt, dient hij zijn kleding en persoonlijke bezittingen af te geven. Hij krijgt kledij van de instelling en moet voor alles toestemming vragen. Er is bijna altijd controle en weinig privacy. Daarenboven verliest hij elke rol die hem in de samenleving werd toegeschreven. Hij kan zijn job niet meer uitoefenen en heeft geen thuis meer. Hij ervaart plots niet meer wat het is om vader, vriend, zoon, geliefde of werknemer te zijn. Het verlies van deze belangrijke sociale rollen leidt bij gedetineerden vaak tot frustraties, machteloosheid en woede. Hij verliest als het ware zijn identiteit. De detentietijd brengt veel onzekerheid met zich mee en eens men terug in de samenleving komt, is het moeilijk om de sociale rollen van voorheen weer op te nemen. Relaties zijn verwaterd en positieve rollen zijn vergeten. Deze statusdegradatie, die zich uit in een identiteitscrisis en onzekerheid, bemoeilijken de reïntegratie van de gedetineerden. Na de vrijlating verergert een stigmatiserende samenleving het verlies van de positieve identiteit. Elke kwaliteit, elk talent en elke positieve rol die de ex-gedetineerde ooit toebehoorden, wordt de kop ingedrukt door het negatieve karakter van de vroegere detentieperiode. Het individu verliest ook hier
31
een stuk van zijn identiteit. Voortaan wordt hij immers beschouwd als een (ex)crimineel en wordt Er amper nog gekeken naar andere aspecten van de persoon. De persoon wordt herleid tot het negatief kenmerk. Deze stigmatisering bemoeilijkt de reïntegratie in de samenleving en leidt vaak tot sociale uitsluiting. Dit vertaalt zich onder andere in het moeilijk vinden van werk of een woonst (Van Herp, 2009). Gebaseerd op de ‘appriciative inquiry-theorie’, ontwikkeld door Cooperrider, willen we de hulpverlening binnen de gevangenis laten vertrekken vanuit een waarderende benadering (Wouters & Plessers, 2009). Een positieve benadering zorgt voor een positief zelfbeeld en maakt dat mensen gaan geloven in zichzelf. Positieve beelden over de toekomst motiveren mensen en zetten hen in beweging. Vooruitzicht, hoop en vreugde kunnen mensen inspireren om plannen te maken en actief te worden. Belangrijk is dat we hierbij problemen, fouten en ongehoord gedrag niet uit de weg willen gaan. Toch vinden we het van belang dat positief gedrag wordt benoemd om zo mensen te stimuleren en te laten groeien naar een positieve plaats in de maatschappij. Op deze manier kunnen gedetineerden voldoening halen uit wat ze doen en kunnen ze hun positieve rol in de maatschappij handhaven. Naast stigmatisering en statusdegradatie moeten ex-gedetineerden afrekenen met tal van andere factoren die een goede reïntegratie in de weg staan. Gedetineerden verliezen sociale contacten en ze vervreemden stilaan van een veranderende maatschappij. De positie van (ex-)gedetineerden is daarom erg kwetsbaar. Door het bevorderen van de link met de samenleving tijdens en na detentie wordt sociale uitsluiting actief tegengegaan. Meer concreet zien we in de gevangenis van de 21ste eeuw mogelijkheden tot sport, arbeid en opleiding voor elke gedetineerde. Door een positieve benadering en een aanbod van sociale rollen binnen de gevangenis, willen we het resocialisatieproces dus bevorderen en de grote gevolgen van detentie tegengaan. 1.3.4
Trajectbeschrijving
Het hele gevangenistraject begint bij een soort screening. Wanneer iemand schuldig is bevonden en een gevangenisstraf wordt uitgesproken, wordt er gekeken naar de psychische, morele en fysieke toestand van de persoon. Wat is zijn achtergrond en geschiedenis? Waarom heeft hij dergelijk delinquent gedrag gesteld? Welke achterliggende problemen zijn er en welk van deze problemen zijn prioritair? Iedere gedetineerde is totaal verschillend en moet een aangepast traject krijgen. Daarom voorziet onze gevangenis een screening die voorafgaat aan het hele gevangenistraject, maar wel valt onder de strafuitvoering. Tijdens deze screening wordt er door middel van gesprekstechnieken gestreefd naar antwoorden op bovenstaande vragen. Er wordt uitgemaakt welke problematieken prioritair zijn en hoe men het gevangenistraject zinvol zal invullen. Verschillende trajecten zijn hier mogelijk. Samen met een multidisciplinair team wordt het specifieke traject uitgestippeld en begeleid. Om een zinvol traject mogelijk te maken moet de gevangenis van de 21ste eeuw enerzijds uitgerust zijn met gespecialiseerde afdelingen, met elk hun specifieke aanbod van hulp- en dienstverlening. Anderzijds moet er ook een multidisciplinair team aanwezig zijn, om de begeleiding op maat mogelijk te maken. 1.3.5
Indeling van de gevangenis
De gevangenis bestaat uit verschillende afdelingen of secties waar aan een specifieke problematiek wordt gewerkt. Hierbij willen we een vaste structuur waarbij daders een vooraf vastgelegd traject doorlopen vermijden. We pleiten voor hulpverlening op maat. Door middel van deze secties zullen gevangenen in hun traject aan specifieke problematieken kunnen werken. Binnen de afdeling drughulpverlening worden gevangenen met een verslaving begeleid. Deze sectie zien we als een therapeutische gemeenschap binnen de gevangenis. Naast de fysieke ontwenning ligt de nadruk ook
32
op sociale vaardigheden, het zelfbeeld en de relatie met de omgeving. Op deze manier wordt ook hier de nadruk op verantwoordelijkheid gelegd. In de sectie psychosociale begeleiding wordt gewerkt met gedetineerden die psychosociale problemen hebben. Psychosociale begeleiding is erop gericht om mensen met psychologische, persoonlijke of familiale problemen bij te staan. De sectie herstel is een afdeling binnen de gevangenis waar de focus ligt op herstelgerichte detentie. De dader leert de gevolgen van zijn misdaad voor de slachtoffers en de maatschappij inzien en onderneemt stappen om de schade te herstellen. De vierde sectie richt zich op opleiding en arbeid. Binnen deze afdeling kunnen gedetineerden een opleiding volgen en vervolgens ook het beroep daarwerkelijk (uit)oefenen. Op deze manier worden ze ook begeleid om na de detentieperiode een beroep te kunnen uitoefenen. Naast deze vier secties willen we binnen de gevangenis van de toekomst ook een hoogbeveiligde afdeling. Zo houden we, binnenin onze gevangenis die meer individueel gericht is, ook rekening met de personen die feiten hebben gepleegd die van een dergelijke orde zijn dat het niet verantwoord zou zijn om hen in een leefgroepwerking te circuleren. 1.3.6
Begeleiding
Binnen deze verschillende secties willen we pleiten voor een aangepaste en intensieve begeleiding. Een multidisciplinair team staat klaar om de gedetineerden te begeleiden in hun traject. Naast de penitentiaire beambten, die een sterk bewakende functie hebben, zijn er gespecialiseerde hulpverleners voor de psychologische en sociale begeleiding van de gedetineerden. Zowel artsen, psychologen, maatschappelijk werkers als opvoeders werken samen aan een begeleiding op maat die gericht is om mensen met psychologische, persoonlijke of familiale problemen bij te staan. Om actief en intensief aan het werk te gaan, pleiten we voor een opdeling in leefgroepen van 12 gevangenen. Binnen deze leefgroepen leren gedetineerden samen leven door er om te gaan met anderen en hun sociale vaardigheden te hanteren. Ze moeten er ook regels leren naleven en verantwoordelijkheden opnemen. Dit alles gebeurt onder begeleiding van professionals zoals hierboven beschreven. Daarnaast vinden we het belangrijk dat gedetineerden een individuele begeleider hebben, waarmee een vertrouwensband kan worden opgebouwd. Deze persoon staat via de leefgroepwerking vaak in contact met de gedetineerde en heeft een duidelijk beeld op zijn persoonlijkheid. Individuele begeleiders zijn opgeleide mensen die op een professionele manier de balans kunnen bewaren tussen afstand en nabijheid. Het geheel van verschillende secties moet heel flexibel kunnen worden gehanteerd om een begeleiding en traject op maat te kunnen garanderen. Naast deze individuele begeleiders in de leefgroep willen we ook psychosociale begeleiding organiseren door het opnemen van een aantal dienstverlenende instanties in onze gevangenis. Onder de omschrijving van psychosociale begeleiding kunnen heel wat verschillende soorten hulpverlening vallen. Het Strategisch Plan Hulp – en Dienstverlening heeft er bewust voor gekozen om geen opsomming te maken van welke hulpverleningsdiensten er in de gevangenis aanwezig moeten zijn. Deze visie delen wij. We vinden dat in de gevangenis een dynamisch hulpverleningsteam aanwezig moet zijn waarbij de gedetineerden terecht kunnen. Verschillende hulpverleningsinstanties opsommen zou beperkend kunnen werken. Daarom willen we hier enkele eigenschappen van deze hulpverlening opnemen en deze kort bespreken. Binnen de hulpverlening moet privacy centraal staan. Gedetineerden moeten er vrij hun verhaal kunnen vertellen. Binnen een goede hulpverlening is openheid immers erg belangrijk. Het is zeker niet makkelijk om in een gevangeniscontext een vertrouwensrelatie te creëren. Wanneer privacy kan worden gegarandeerd, wordt een belangrijke drempel voor de gedetineerde weggenomen. We pleiten ook voor geluidsdichte, huiselijke lokalen waar de gedetineerde tot rust kan komen. Op die manier hopen we de vertrouwensrelatie te bevorderen en aan goede psychosociale begeleiding te kunnen garanderen.
33
1.3.7
Veiligheid en controle
Naast het multidisciplinaire team dat uit deze verschillende professionals bestaat, spelen ook penitentiaire beambten een belangrijke rol in de gevangenis. Binnen de gevangenis van de 21ste eeuw dringen we aan op een langere, intensievere opleiding van deze penitentiaire beambten. In het huidige systeem moeten deze penitentiaire beambten slechts een opleiding van zes weken volgen. Daarnaast kunnen ook velen onder hen zonder opleiding aan het werk, louter door contactpersonen binnen de gevangenis. Daar ze werken in een ongewone omgeving waar mensen gedwongen verblijven, is het noodzakelijk dat ze voldoende worden getraind om in deze ongewone situatie de rust te handhaven. We willen er daarom voor pleiten dat penitentiaire beambten verplicht een cursus moeten volgen waarbij conflicthantering uitgebreid aan bod komt. Het is niet de bedoeling dat ze de rol van hulpverlening opnemen, noch dat ze tot psychische begeleiding overgaan. Penitentiaire beambten staan in voor de veiligheid en de controle. Deze controle is, op verschillende vlakken, belangrijk binnen de gevangenis. Zo komen we tot een andere probleemsituatie die zich binnen de gevangenis afspeelt, met name het druggebruik. Ruim één derde van de gedetineerden in de Belgische gevangenissen heeft in de gevangenis drugs gebruikt of doet dat nog steeds. Dat blijkt uit een onderzoek van de Federale Overheidsdienst Justitie. Cannabis is veruit de meest gebruikte drug, gevolgd door heroïne en benzodiazepines. Als redenen voor het druggebruik worden stress, het vergeten van problemen en verveling opgegeven. Het onderzoek, dat in 2008 werd uitgevoerd, is het tweede in zijn soort. "Het eerste werd in 2006 uitgevoerd", zegt Laurent Sempot van de FOD Justitie. "Toen bekende 60 procent van de gedetineerden dat ze ooit in contact waren geweest met drugs, in 2008 waren dat er al 65 procent. Ook het aantal gebruikers in de gevangenis is gestegen van 29 procent in 2006 naar 36,1 procent in 2008." Opvallend is dat één derde van de gedetineerden die in de gevangenis drugs gebruiken, zeggen dat zij in de gevangenis ook voor het eerst met drugs in aanraking zijn gekomen. Dat is vooral zo voor de gedetineerden die heroïne gebruiken. Dat er een probleem is, is meer dan duidelijk. Nergens is zo gemakkelijk aan drugs te komen als in de gevangenis. Uit de verschillende gesprekken met gevangenen blijkt overigens dat vele penitentiaire beambten het probleem negeren en ontkennen. Binnen de gevangenis van de 21ste eeuw pleiten we daarom voor een strengere controle. Drugs kan en mag niet in de gevangenis te verkrijgen zijn. Naast de sectie drugs waar aan het drugprobleem gewerkt wordt en ontwennen centraal staat, wensen we ook in de rest van de gevangenis een drugsvrije omgeving creëren. Om dat te realiseren is een strenge controle een absolute must. Urine- en bloedtesten kunnen daarbij op regelmatige basis worden toegepast. Aan deze controle kan een gedwongen hulpverlening binnen de sectie ‘drugs’ worden gekoppeld, want ook hier moet de gevangene zijn verantwoordelijkheid leren opnemen. 1.3.8
Gedwongen hulpverlening
Niet alleen bij de drughulp kan er sprake zijn van een gedwongen hulpverlening. Tijdens de gehele detentie is het opnemen van een zinnig traject en verantwoordelijkheid verplicht. Het realiseren van deze doelstelling vereist een grote inspanning van de maatschappij. Ondanks de grote investering die de samenleving voor gevangenen doet, blijft de detentietijd een tijd van straf. Toch willen we hier de nadruk leggen op het opnemen van verantwoordelijkheid en het aanleren van vaardigheden die aangepast gedrag teweeg brengt, opdat de gedetineerde aan een nieuwe start kan beginnen. Wanneer we spreken van het opnemen van verantwoordelijkheid door de gedetineerde, kan worden gesteld dat er sprake is van een paradox. Wanneer het doorlopen van een traject verplicht wordt kan men nooit spreken over het opnemen van verantwoordelijkheid door een gedetineerde. Verantwoordelijkheid opnemen doet men immers op vrijwillige basis en dus vanuit zichzelf. Toch willen we binnen ons traject
34
naar deze verantwoordelijkheid toewerken. Gedwongen hulpverlening en het persoonlijke traject streven naar het opnemen van verantwoordelijkheid door de gedetineerde zodat hij opnieuw kan functioneren in de samenleving. 1.3.9
Van een gesloten naar een open regime
Het verantwoordelijkheidsaspect vertaalt zich via de verschillende stappen die gedetineerden, gedurende hun traject, kunnen zetten. Van een gesloten instelling, via een opener regime naar een fase van begeleid wonen om zo met een goede begeleiding terug te kunnen genieten van hun vrijheid. Bij het begin van het traject worden de gevangenen onder een streng regime begeleid. Stilaan gaan ze aan de slag met hun problemen en leren ze stap voor stap alle verantwoordelijkheden op te nemen die nodig zijn om in de huidige maatschappij mee te draaien. Binnen het huidige penitentiaire systeem worden gedetineerde vaak zonder enige vorm van begeleiding terug in de maatschappij geplaatst. Dat willen we in de toekomst vermijden. De gedetineerde moet daarom tijdens zijn straftijd omgaan met een steeds grotere mate van verantwoordelijkheid. Die toenemende verantwoordelijkheid wordt gegeven door van een gesloten naar een open regime te gaan om uiteindelijk, binnen een vorm van begeleid zelfstandig wonen, de gehele structuur en verantwoordelijkheid op te nemen. 1.3.10
De regionale gevangenis
Dit concept, met zijn gehele invulling, zien we binnen een regionale gevangenis. Op deze manier kunnen we aan de familie de mogelijkheid tot bezoek garanderen. Momenteel moeten familieleden en vrienden vaak ver en lang reizen om een bezoek te kunnen brengen aan gedetineerden. Dit brengt met zich mee dat, na enige tijd, het bezoek vermindert. Het netwerk van sociale contacten valt weg waardoor reïntegratie na de detentieperiode weer moeilijker wordt. Gevangenen ondergaan geen verplaatsingen. Binnen het regionale gevangeniscomplex groeien ze in hun traject naar andere secties en naar de vrijlating toe. Naarmate gedetineerden hun vrijlating naderen, krijgen ze steeds meer verantwoordelijkheid. Zo kunnen ze worden begeleid naar werk. In een vorm van begeleid wonen, op het einde van de straftijd, kan de gevangene overdag gaan werken. Wanneer dit vanuit een regionale gevangenis gebeurt, kan de gedetineerde ook na zijn vrijlating blijven werken waar hij tijdens zijn detentieperiode startte. Op deze manier worden ze tijdens de detentieperiode reeds ingebed in hun leefomgeving en is reïntegratie een soepel proces waarbij de vrijlating veel beter kan worden voorbereid.
35
2
EEN WELOVERWOGEN STRAFUITVOERINGSTRAJECT
2.1
Stap 1: De dader pleegt een misdrijf
Volgens Beccaria is er geen straf zonder een wet. Om een straf toe te kunnen schrijven is een gepleegd delict noodzakelijk. De gevangenisstraf wordt gezien als het gevolg van een misdrijf. Aan dit misdrijf zijn begrippen zoals verantwoordelijkheid, straf, dader, misdrijf en slachtoffer verweven. De wijze waarop er gekeken wordt naar een misdrijf, bepaalt het verdere strafregime. Een misdrijf is een schuldige, onrechtmatige en menselijke gedraging die door de wet omschreven wordt en waarbij de wet een straf oplegt. Een persoon stelt een uiterlijk waarneembaar, spontaan, ongedwongen en strafbaar gedrag. Er zijn drie types van strafbaar gedrag, namelijk een handeling, een onthouding en het veroorzaken van een verboden gevolg. Een misdrijf is een overkoepelende term voor alle gedragingen die in strijd zijn met de strafwet. Het strafrecht maakt een onderscheid tussen overtredingen, wanbedrijven en misdaden. Wegens verzachtende omstandigheden kan een misdrijf in een lager niveau dan normaal bestraft worden. Dit brengt met zich mee dat ook een omgekeerde beweging kan plaatsvinden. Deze beweging is mogelijk door een samenloop van misdrijven, herhaling of verzwarende omstandigheden. Er kan sprake zijn van een eendaadse of een meerdaadse samenloop. Eendaadse samenloop betekent dat de dader een feit pleegt waarin verschillende misdrijven verscholen zitten. Zo kan het feit diefstal zijn en de verschillende misdrijven die hierin verscholen kunnen zitten het openbreken van een deur, het aanbrengen van schade in de woning en het stelen van goederen. Bij meerdaadse samenloop zijn er al enkele afzonderlijke misdrijven gepleegd voor iemand wordt betrapt en wordt veroordeeld. Dit bemoeilijkt de bestraffing die volgens drie verschillende systemen kan verlopen. Bij opslorping wordt de zwaarste straf toegepast. Bij de beperkte samenvoeging telt men de straffen op maar wordt er rekening gehouden met een straflimiet en bij de onbeperkte samenvoeging telt men de straffen op zonder het hanteren van een limiet. Bij herhaling is de persoon al voor een vorig gepleegd misdrijf veroordeeld geweest. Wanneer hij opnieuw een strafbaar feit pleegt, kan men een verzwaarde uitspraak doen, dit zelfs boven de oorspronkelijke straflimiet. Verzwarende omstandigheden zijn omstandigheden waarin het misdrijf gepleegd wordt die leiden tot strafverzwaring. Zo is volgens artikel 405bis van het Strafwetboek de minderjarigheid van het slachtoffer bij slagen en verwondingen een verzwarende omstandigheid. Het plegen van een misdrijf omvat een moreel element, een schuldig gedrag en verantwoordelijkheid. De dader dient voldoende besef te hebben van wat mag of niet mag en van de gevolgen van zijn daden. De schuld moet dus toerekenbaar zijn. Er zijn vier schuldopheffingsgronden: krankzinnigheid, minderjarigheid, dwaling en overmacht. Bij krankzinnigheid wordt internering vooropgesteld. De dader wordt als geestesgestoord gezien waardoor men de voorkeur geeft aan een opname in een psychiatrische afdeling. Een minderjarige heeft volgens de strafwet te weinig verstandelijk inzicht en kan niet volgens vrije wil handelen. Daardoor is de minderjarige niet strafbaar, maar kan hij wel een beveiligingsmaatregel opgelegd krijgen. Bij dwaling gaat over het weten wat mag en wat niet mag en het weten dat men zich schuldig maakt aan strafbaar gedrag. De laatste schuldopheffingsgrond, overmacht, betekent dat de persoon gedwongen werd, door een macht die hij niet heeft kunnen weerstaan, om het gedrag te stellen.
36
Indien de schuld toerekenbaar is en er geen schuldopheffingsgronden van toepassing zijn, wil dit niet automatisch zeggen dat de dader volledig verantwoordelijk wordt gesteld voor zijn daden (Van Oekel, 2009). In onze visie willen wij vertrekken vanuit een gedeelde verantwoordelijkheid tussen dader en maatschappij. De dader is verantwoordelijk voor de keuzes en gedragingen die hij stelt. De maatschappij is op haar beurt verantwoordelijk voor de situaties waarin een dader gedreven wordt om een bepaald gedrag te stellen. Daarnaast is ze verantwoordelijk voor het opleggen van de gevangenisstraf en de invulling ervan. Een maatschappij eist en verwacht straf en vergelding. Hiermee neemt zij alle verantwoordelijkheden, vrijheden en sociale contacten van een persoon af. Dit betekent dat personen naar de gevangenis worden gestuurd als straf en niet om er een straf te ontvangen. De detentieperiode moet niet meer leed toevoegen, het verblijf binnen de gevangenis is immers al een straf op zich. (Goussey, 2005). De maatschappij is hiervoor verantwoordelijk en moet erop toezien dat het verblijf geen extra leed toevoegt. Naast het uitspreken en opleggen van een straf is de maatschappij ook verantwoordelijk voor reïntegratie en resocialisatie in de samenleving. In onze visie willen we straf zien als een soort van leerervaring en ontwikkelingsproces. We willen dat gedetineerden via een traject op maat de mogelijkheid krijgen om te werken aan hun moeilijkheden, het ontplooien van hun sterktes en deze leren gebruiken. Een gevangenisstraf hoeft niet het verdere leven van een gedetineerde te bepalen. Daarom willen we zorgen voor een herstellende en resocialiserende invulling van de straf via een traject op maat. Via de straftoewijzing krijgt het slachtoffer een vergelding voor het toegedane leed. Indien het slachtoffer het wenst kan hij worden ingelicht over het traject.
2.2
Stap 2: voorhechtenis
“Iedereen is onschuldig tot het tegendeel bewezen is”. Op deze uitspraak hebben we ons gebaseerd om onze visie op de voorhechtenis vorm te geven. Wanneer je in België van een misdrijf verdacht wordt, word je onder bepaalde voorwaarden in voorhechtenis geplaatst. Er zijn drie redenen om iemand in voorhechtenis te plaatsen. Ten eerste omdat de beschuldigde zich aan de strafuitvoering zou kunnen onttrekken, ten tweede zou hij bewijs kunnen laten verdwijnen en ten derde zou hij contact kunnen opnemen met derden, die bijvoorbeeld betrokken zijn bij de zaak (Op de Beeck, 2009). In theorie zitten verdachten in arresthuizen in afwachting van een rechtszaak of tijdens een lopend gerechtelijk onderzoek. Naast deze arresthuizen zijn er strafinrichtingen voor beschuldigden en instellingen voor sociaal verweer waar geïnterneerden verblijven. In de praktijk zien we echter dat deze drie vormen vaak door elkaar in één gevangenis worden gecombineerd. Moet een verdachte hetzelfde regime ondergaan als iemand die zijn proces heeft doorlopen, schuldig is bevonden en gestraft wordt? Ons lijkt dat zeer onrechtvaardig. Wij vinden dat voorhechtenis gebaseerd moet zijn op de uitspraak “Iedereen is onschuldig tot het tegendeel bewezen is.”. We begrijpen dat verdachten niet altijd zomaar vrij kunnen rondlopen in afwachting van hun proces. De veiligheid van de samenleving moet immers worden gegarandeerd. Er moet aandacht zijn voor zware criminelen, waarbij het vaak ook al duidelijk is dat ze schuldig zijn maar die nog geen proces hebben doorlopen. In deze extreme situaties, maar ook in andere situaties moet voorhechtenis bestaan. Een rechter draagt de verantwoordelijkheid om te beslissen of voorhechtenis al dan niet noodzakelijk is. Daarenboven willen we ook de nadruk leggen op een beter regime en de absolute scheiding van verdachten en beschuldigden. Concreet denken wij aan een apart gebouw, los van arresthuizen en instellingen voor sociaal verweer, die inbeschuldiging gestelden opvangen. Met een beter regime willen we de nadruk leggen op meer privacy en het voorkomen van statusdegradatie. Personen moeten een individuele kamer ter beschikking krijgen, met eigen sanitaire voorzieningen om deze privacy te kunnen
37
garanderen. Je zou het kunnen benoemen als een streng beveiligde hotelkamer. Daarenboven moet de persoon zichzelf kunnen blijven en moet statusdegradatie zoveel mogelijk voorkomen worden. Statusdegradatie staat voor het verlies van status en identiteit. Wanneer een gedetineerde de gevangenis binnenkomt, zal hij afstand moeten doen van al wat hij geweest is. Zijn kleding en persoonlijke bezittingen worden afgenomen (Eelen, 2009). Binnen onze nieuwe visie vinden we het belangrijk dat de gevangene zijn eigenwaarde en identiteit niet verliest. Om dit te realiseren denken we aan de mogelijkheid op het dragen van eigen kleding en het behouden van het contact met naasten vergemakkelijken. Heel dit gegeven moet plaatsvinden onder controle en toezicht. Aan de hand hiervan willen we de schade die aangericht wordt door detentie verkleinen. We zeggen verkleinen omdat we ervan vanuit gaan dat schadeloosheid in deze context niet bestaat. Daarom moet er ook nagedacht worden over een herstel wanneer de verdachte toch onschuldig blijkt te zijn. De verdachte moet na zijn onterechte opsluiting zijn leven weer volledig kunnen oppakken. Er moet een naamszuivering plaatsvinden. Momenteel heeft een verdachte die valselijk wordt beschuldigd recht op een schadevergoeding voor onterechte detentie. Deze regels zijn opgenomen in de Wet van 13 maart 1973 betreffende de onwerkzame hechtenis. Maar is een vergoeding alleen voldoende? Tijdens de paar maanden in voorhechtenis is er vaak al heel wat schade aangericht. Personen verliezen hun werk en hun directe sociale omgeving ondervindt schade. Wanneer bijvoorbeeld een vader in een gezin wegvalt, kan dit grote gevolgen hebben. Hij verliest zijn job, de partner komt alleen te staan, de kinderen moeten hun vader missen… Daarenboven kan er sprake zijn van statusdegradatie, zoals al eerder besproken. Wij stellen ons de vraag of voorhechtenis altijd nodig is. We pleiten ervoor om de persoon die geen gevaar vormt voor de samenleving, voor zichzelf en voor het verloop van een proces thuis, net om die schade te voorkomen. Ook het probleem van de overbevolking zou aangepakt worden door deze manier van voorhechtenis. Overbevolking heeft vaak te maken met het veelvuldig gebruik van voorlopige hechtenis. Naar schatting 40 procent van de gedetineerden zit in voorarrest, in afwachting van een mogelijk proces. Dit maakt België één van de koplopers in Europa. Daarenboven neemt de duur van voorhechtenis als maar toe (Heuvelmans, X). Verdachten in een andere setting onderbrengen en de scheiding van beschuldigden en verdachten bewaken, zou leiden tot minder overbevolking.
2.3
Stap 3: screening
Na de voorhechtenis weten we of de verdachte schuldig of onschuldig is bevonden. Als de verdachte schuldig is, dan wordt deze binnen een algemene sectie in de regionale gevangenis geplaatst. Tijdens deze stap gaan we kijken naar wat er zich allemaal afspeelt rondom de gedetineerde. Het kan zijn dat er een drugproblematiek aanwezig is of dat een gedetineerde gedragsproblemen heeft. Samen met het multidisciplinair team stippelt de gedetineerde een traject uit. Qua tijdspanne proberen we dit zo kort mogelijk te houden zodat het opstarten van het proces snel kan beginnen. Een tweetal maanden moet voldoende zijn. In het multidisciplinair team zitten zowel maatschappelijk assistenten als psychiaters, psychologen, dokters,… Ieder van hen heeft zijn eigen specifieke taak. Zo zal een psycholoog gaan kijken naar welke psychosociale problemen aanwezig zijn. De maatschappelijk assistent zal kijken naar zijn globale context. Bovendien bekijkt hij welke voorzieningen een antwoord kunnen bieden op zijn problematiek. De psychiater zal zich dan meer kunnen specialiseren in de psyche van de gedetineerden. Zo heeft elk lid in het multidisciplinair team een eigen taak. Tijdens de screeningsperiode heerst een streng regime, we weten immers nog niet wat er leeft bij de gedetineerde. Om tot een beeld van de gedetineerde te komen, gaat het multidisciplinair team op regelmatige basis met hem in gesprek. We streven hierbij
38
naar een transparante houding waarbij de gedetineerde duidelijk op de hoogte wordt gebracht van het doel van de gesprekken. Vervolgens worden prioriteiten bepaald. Het is belangrijk dat de gedetineerde gedurende heel dit proces inspraak krijgt. Hij moet akkoord gaan met datgene dat het multidisciplinair team op tafel legt. Op het einde van de screening is een grondig dossier opgemaakt over de gedetineerde. Dit dossier moet gezien worden flexibel werkmiddel. Dit betekent dat er nog steeds dingen geschrapt of toegevoegd kunnen worden. Er is ruimte voor kanttekeningen. Op basis van dit dossier stelt het multidisciplinaire team, samen met de gedetineerde, een detentieplan op. Hierin staat wat het best eerst wordt aangepakt. Als de persoon in kwestie een drugproblematiek heeft en daarnaast agressie toont, dan moet worden bepaald welke problematiek het meest dringend is. Hierbij houden we steeds de timing in het oog. Voor een drugproblematiek zal dit makkelijker af te stellen zijn dan voor bv psychosociale problemen. Het dossier is dan ook een bewegelijk instrument. We verwijzen de gedetineerde door naar een regionale gevangenis, in een bepaalde sectie. Maar als daar blijkt dat een andere problematiek eerst behandeld moet worden, moet er ruimte zijn om dit bij te sturen.
2.4
Stap 4: overgang naar een regionale multifunctionele gevangenis
Tijdens de screening werd een detentieplan opgesteld waarin het traject van een gedetineerde duidelijk wordt. Bij de overgang naar een regionale multifunctionele gevangenis, maakt de gedetineerde kennis met de begeleiders en de medegedetineerden. We zien de gevangene hierbij als mens met zijn eigen behoeften en nood aan aanpassingstijd. We willen hem dan ook de tijd geven om alles te leren kennen en zich aan te passen aan zijn omgeving. Na verloop van tijd kan hij mee aansluiten in een dagelijkse structuur. Na de screening volgt er een flexibel traject waarbinnen de gedetineerde een weg kan afleggen van de ene sectie naar de andere. Binnen dit traject dient er voortdurend gereflecteerd en geëvalueerd te worden. Binnen de verschillende secties vindt de gedetineerde een divers aanbod aan dienstverlening. Toch willen we een vastliggend aanbod vermijden en flexibiliteit voorop stellen. Naarmate de noden van de groep kan er ingespeeld worden op actuele vragen of problematieken. 2.4.1
Sectie hoogbeveiligd – individueel
De sectie hoge beveiliging zien we als een geheel binnenin de regionale gevangenis. Na de screening kan blijken dat de gedetineerden problematieken heeft waardoor de persoon in kwestie niet capabel is om in leefgroepen te leven en dat zijn problematiek te zwaar is om hem bij andere gedetineerden te zetten. Dit kan verschillende redenen hebben. Hij kan feiten gepleegd hebben die zo een impact hebben op de maatschappij en de slachtoffers dat de beste oplossing opsluiting is om anderen, de maatschappij en zichzelf te beschermen. Bij deze doelgroep kan het ook zijn dat er psychopaten en dergelijke zitten. Deze kunnen na enige tijd geëvalueerd worden of men capabel genoeg is om naar de psychosociale sectie toe te gaan of dat men in de sectie hoge beveiliging aan de slag blijft gaan met de begeleiding. Toch is het niet de bedoeling dat deze mensen in een isolement gaan leven. Ze leven elk in aparte cellen die bestaan uit weerbare materialen. Ze zullen de bewegingen naar de wandeling, bezoekersruimte,… meestal alleen doen. Maar de nadruk binnenin deze sectie mag niet op isolement liggen, maar wel op de begeleiding op zich. Er staat een heel team mensen achter één persoon. Op deze sectie werken maatschappelijke assistenten, een psychiater, een opvoeder, een psycholoog, een directeur en penitentiair beambten. Deze personen zullen elk individueel aan de slag gaan met de gedetineerden om te achterhalen wat er in het verleden is gebeurd qua feiten maar ook hoe dit is ontstaan en wat er aan kan gedaan worden. Wat is er verkeerd gelopen en
39
wat kunnen we nu doen om dit gedrag te vermijden? We houden hierbij rekening met de mogelijkheid van weerstand vanuit de gedetineerden. We willen privileges aanbieden aan diegene die aan de slag gaan met zichzelf. Hierdoor kan de motivatie vergroot worden. Het is belangrijk dat dit team door teamvergaderingen kan samenwerken en afstemmen rondom één gedetineerde. Er kunnen dus ook privileges ontstaan binnenin de sectie hoog beveiliging. Dit kan gaan van een uur naar de fitnessruimte, wat extra tijd voor de wandeling,… Binnen de sectie vallen dus ook een ontspanningsruimte, bezoekersruimte, binnenkoer,…. Er moet binnen deze sectie sprake zijn van verantwoordelijkheid en ontspanning. Naarmate de straf op zijn einde loopt kunnen de gedetineerden meer doen. Ook koken samen met het zorgteam of met kleine groepjes van andere gedetineerden is hiervan een voorbeeld. In de ontspanningsruimte mogen ze na een tijd ook met andere gedetineerden samen de vrije tijd besteden. Dit is ook weer om isolement tegen te gaan. Daar tegenover staat de mogelijkheid dat de gedetineerden bij ongepast gedrag binnenin de sectie zijn privileges kwijt geraakt (Özgünes, 2009). 2.4.2
Sectie drugs
Deze sectie zien we als een Therapeutische Gemeenschap (TG) binnen de gevangenis. Ook hier benadrukken we dus het leefgroepenmodel, waar de gedetineerden samen leven. Een TG heeft twee grote taken. De eerste is de fysieke ontwenning van het verslavend middel. Dit neemt meestal de eerste week/weken in beslag. In deze eerste periode is actief meedraaien in de leefgroep vaak nog niet mogelijk. Dit is een heel intensief proces waarbij de gedetineerde bijna constante psychologische en medische ondersteuning nodig heeft. Eens de fysieke ontwenning achter de rug is kan de gedetineerde meedraaien in de leefgroep en wennen aan de dagelijkse structuur. Dan wordt er met de gedetineerde gewerkt aan verantwoordelijkheid voor zichzelf en anderen, het zelfbeeld, zelfwaarde, sociale vaardigheden en eventueel de relatie met de familie. De tweede taak is dus min of meer van opvoedkundige aard (Dianova Belgium, 2009). Doorheen heel dit proces worden de gedetineerden op drie manieren gesteund. De professionele steun, de steun van lotgenoten en de steun van ex-verslaafden. 2.4.2.1
Professionele steun
Professionele steun bestaat uit een multidisciplinair team van artsen, psychologen, maatschappelijk werkers en opvoeders. Op deze manier proberen we een brede visie op de gedetineerde te handhaven, waarbij rekening kan gehouden worden met alle aspecten van zijn leven en persoon. Samen met dit multidisciplinair team bespreekt de gedetineerde een individueel traject op basis van de aangegeven en geobserveerde noden, behoeften en potentiële mogelijkheden van de gedetineerde (Dianova Belgium, 2009). Dit traject mag echter niet in strijd zijn met het individuele traject dat wordt vastgelegd bij de screening. 2.4.2.2
Steun van lotgenoten
Door het leefgroepenmodel te hanteren, leeft de gedetineerde iedere dag samen met lotgenoten. Samen zullen ze aan de slag kunnen om stap voor stap hun problemen op te lossen en allerlei dingen te leren. Er wordt veel aandacht besteed aan het persoonlijk functioneren (gedrag, gevoelens en gedachten) waarbij de medebewoners een belangrijke rol spelen met hun steun én confrontatie. Door te leven in een leefgroep leren de gedetineerden verantwoordelijkheid opnemen voor zichzelf maar ook voor anderen en tegenover anderen, afspraken naleven en regels respecteren, sociale contacten opbouwen.
40
Kortom ze leren terug samenleven. Deze sociale interactie en de modelfunctie van oudere bewoners zorgen er voor dat de verslaafde zijn identiteit van verslaafde verliest en een verantwoordelijk lid van de gemeenschap wordt (De kiem, x). 2.4.2.3
Steun van ex-verslaafden
Als laatste is er nog de steun van ex-verslaafden. Met ex-verslaafden bedoelen we hier gedetineerden die hun drugtraject hebben doorlopen en clean zijn, maar nog binnen de drugsectie zitten. We beogen een soort van ‘buddy’-systeem. Iedere gedetineerde heeft zo een vertrouwenspersoon buiten het multidisciplinair team. De ex-verslaafden fungeren zo als identificatiemodel. Ze weten hoe het is om verslaafd te zijn, om te ontwennen, om dingen opnieuw te moeten leren. Het zijn ‘ervaringsdeskundigen’ en daarom zeer goede steunfiguren. 2.4.3
Sectie opleiding en arbeid
Binnen onze visie en in de gevangenis van de 21ste eeuw, willen voldoende aandacht schenken aan opleiding en arbeid. Daarom vinden we dat een sectie rond arbeid en opleiding niet mag ontbreken. Gedetineerden moeten de kans krijgen om zich in het arbeidscircuit in te schakelen en zo hun reïntegratie te bevorderen. Een goede job is vaak de eerste stap naar een beloftevolle toekomst en een beter leven. Arbeid garandeert namelijk een inkomen om zichzelf en het gezin te onderhouden. Kunnen voorzien in je basisbehoeften is de basis om een leven op te bouwen en te kunnen participeren aan de samenleving. Vaak hebben de gedetineerden echter bijkomstige geldboetes die moeten worden afbetaald. Hiervoor is het inkomen, dat uit de arbeid voortvloeit, ook belangrijk. Doordat de ex-gedetineerden een job hebben komen ze minder in de verleiding om strafbare feiten te plegen en verminderd de kans op recidive. De meeste strafbare feiten worden namelijk gepleegd om geld te verdienen, om er zelf (financieel) beter van te worden. Hierbij denken we aan diefstal, drugverkoop, heling, fraude, … Wanneer gedetineerden werk hebben, zijn ze zeker van een vast inkomen en moeten ze minder snel teruggrijpen naar onwettelijke praktijken om aan geld te komen. Door middel van een inkomen kunnen gedetineerden ook deelnemen aan de samenleving. De deelname kan op verschillende manieren begrepen worden. Het is zowel kunnen participeren aan culturele en sportieve, als aan educatieve activiteiten. Kortom aan de mogelijkheden die de maatschappij biedt op gebied van ontspanning. Voor tal van gedetineerden is de stap naar arbeid nog niet mogelijk omdat ze niet over de vaardigheden en kennis beschikken die nodig zijn om te kunnen werken. Daarom willen we ook opleidingen aanbieden. Op deze manier wordt de kans op werk groter. 2.4.3.1
Opleiding als opstap naar arbeid
Uit een steekproef (Lenaers & Valgaeren, 2001) blijkt dat de meerderheid van de gedetineerden geen diploma hoger secundair onderwijs heeft. Dat brengt met zich mee dat ze moeilijk aan werk geraken. Een opleiding kan een uitweg bieden. We willen de gedetineerden de kans bieden om hun kennis en vaardigheden te verbeteren, met oog op arbeid. Er worden zowel interne als externe opleidingen aangeboden. Interne opleidingen worden binnen de gevangenis aangeboden en vergen de nodige infrastructuur. Zowel lokalen als wegen om materialen aan te voeren zijn noodzakelijk om een goed georganiseerde opleiding te kunnen aanbieden. De opleidingen zullen zowel technisch als niet-technisch zijn. We willen gedetineerden de kans bieden om zelf een keuze te maken, aansluitend op hun mogelijkheden en hun interesse. Het aanbod van de interne opleidingen zal gekozen worden op basis van de interesse van de gedetineerden. Opleidingen die slechts sporadisch genoemd worden, zullen niet binnen de gevangenis te vinden zijn. We kijken ook naar de mogelijkheden van de infrastructuur binnen de gevangenis. Voor bepaalde technische opleidingen is de aankoop van geavanceerde apparatuur nodig die een flinke hap uit het budget nemen.
41
We willen opleidingen bieden die een goed uitzicht geven op vast werk. Hierbij denken we aan knelpuntberoepen zoals lasser, elektricien en loodgieter (VDAB, 2008). Voor de interne opleidingen halen we ook stof bij het Penitentiair Schoolcentrum (PSC) van Hoogstraten. Hier worden enkel technische opleidingen gegeven. Hierin willen we een stuk meegaan, maar we willen ook niet-technische opleidingen aanbieden die als opstap kunnen dienen naar arbeid. Zo kunnen bijvoorbeeld ook administratieve vaardigheden aangeleerd worden aan gedetineerden. Ook opleidingen buiten de gevangenis zijn nodig. Door het aanbieden van externe opleidingen, willen we gedetineerden zoveel mogelijk kansen bieden om een gepaste opleiding te vinden. Om dit te realiseren moeten we kunnen rekenen op externe organisaties waar het aanbod groter is. Er is een heel gamma van mogelijkheden dat wij niet kunnen aanbieden binnen de gevangenismuren. De Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB) is hierin een belangrijke partner. ‘Aan de bak’ is een project dat deze organisatie heeft uitgewerkt om beroepstoeleiding voor gedetineerden te voorzien (VDAB, 2004). Dit project vertrekt ook vanuit het standpunt dat arbeid belangrijk is voor de gedetineerden die terug in de maatschappij terecht komen na hun detentie. Het project is opgenomen in het Strategisch Plan. Het doel van het project is om de gedetineerden naar arbeid te leiden na hun detentie. Er zijn echter wel enkele voorwaarden aan gekoppeld. Zo mag de gedetineerde zich maximaal 1 jaar voor de geplande datum van invrijheidstelling bevinden, dus binnen een redelijk korte termijn beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt. Daarnaast moet de gedetineerde Nederlands spreken en mag hij geen belemmeringen vertonen van fysieke, psychische of sociale aard. De gedetineerde moet ook begeleiding of een opleiding volgen, bovendien moet hij bereid zijn om in groep te werken. Er worden detentieconsulenten aangesteld om de gedetineerden te screenen en hen door te verwijzen naar de juiste opleiding. Naast het intra- en het extramurale is voor gedetineerden de mogelijkheid voorzien om te leren op afstand. De gedetineerde krijgt studiemateriaal dat hij individueel kan verwerken. Er kunnen opleidingen gevolgd worden op verschillende niveaus. Zo zijn er opleidingen op hogeschoolniveau, op beroepsniveau en ook cursussen. Het voordeel van deze vorm van opleidingen is dat er een diploma aan vast hangt. Terwijl dat aan de cursussen binnen de gevangenis en cursussen van VDAB enkel een getuigschrift is gekoppeld. De opleiding hangt namelijk vast aan een erkende onderwijsinstantie die diploma’s mag uitreiken. 2.4.3.2
Cursussen voor empowerment
Naast opleidingen die leiden naar arbeid, moet er ook gewerkt worden aan het verbeteren van de persoonlijke competenties van de gedetineerden. Doordat ze laaggeschoold zijn, miss gedetineerden vaak basisvaardigheden om goed te kunnen functioneren in de maatschappij. We spreken hier echter niet van opleidingen maar van cursussen. De vaardigheden die hier worden gestimuleerd, vormen een draagvlak voor de gedetineerden in hun dagelijkse leven. Om cursussen aan te bieden, doen we beroep op externe organisaties. Er zijn twee organisaties die in verschillende gevangenissen over gans Vlaanderen actief zijn, namelijk De Rode Antraciet en het Centrum voor Basiseducatie (CBE). De focus van beide organisaties verschilt. De Rode Antraciet legt in hun cursusaanbod de klemtoon op de persoonlijke groei en bewustwording. Ze willen dat gedetineerden het eigen leven in handen nemen en dat ze werken aan communicatieve en sociale vaardigheden. Daarenboven hechten ze belang aan creativiteit en verbondenheid met familie, vrienden en maatschappij. (Roelandts, 2008). De klemtoon van het CBE ligt op het aanleren van basisvaardigheden. Ze leren gedetineerden rekenen, de Nederlandse taal en computervaardigheden. Kortom enkele vaardigheden die nodig zijn om minimaal te kunnen participeren aan de maatschappij.
42
2.4.3.3
Arbeid
Zoals we reeds hebben aangehaald, is het hebben van een job zeer belangrijk voor gedetineerden die vrijkomen. Daarom willen we in de gevangenis reeds arbeid aanbieden aan de gevangenen. We zien arbeid dan ook als middel om gedetineerden te empoweren zodat kennis en vaardigheden, zowel op beroepsspecifiek als structureel, worden versterkt. Bovendien kan door middel van arbeid het zelfbeeld positief worden beïnvloed. Zo levert arbeid winst op voor de gedetineerden en voor de samenleving. Op een andere manier kunnen we de arbeid ook vanuit het standpunt van de gedetineerden bekijken, namelijk dat de arbeid geld oplevert, waardoor ze hun detentie draaglijker kunnen maken. Reële arbeidssituaties zijn goed om praktische kennis en vaardigheden te onderhouden en eventueel te versterken. Deze kennis en vaardigheden verwijzen zowel naar de beroepsspecifieke competenties als naar structurele competenties. De gedetineerden moeten enerzijds hun job kunnen uitvoeren. Dat wil zeggen dat ze voldoende beroepsspecifieke kennis en vaardigheden moeten hebben om hun taken tot een goed einde te brengen. Anderzijds moeten ze zich ook kunnen passen in het geheel van regels en normen, kortom de structuur van de werkplaats. Hierbij moeten de gedetineerden over structurele competenties beschikken. Voorbeelden van regels zijn: de duur van de pauzes, het rookverbod, enzovoort. Dit zijn voorbeelden van expliciete regels. Daarnaast zijn er ook de impliciete regels, de normen die gelden op een werkplaats. Deze impliciete regels zijn een afspiegeling van de normen, zoals die algemeen gelden in de samenleving. Voorbeelden van expliciete regels zijn: begroeten van elkaar, bij een meningsverschil praten in plaats van vechten, enzovoort. Deze vaardigheden en kennis kunnen geleerd worden in een cursus of opleiding, maar de combinatie van de twee soorten competenties komen samen in een arbeidssituatie. Het is dus belangrijk dat ze op de werkplaats al doende kunnen leren en experimenteren. Hierbij is impliciet verbonden dat fouten mogen en kunnen gemaakt worden. Het moet een veilig arbeidsklimaat zijn dat ook een krachtige en veilige leeromgeving inhoudt. In dit opzicht heeft de arbeid een reïntegrerende functie. Doordat de werkomgeving kansen biedt aan de gedetineerden om te groeien en te ontwikkelen, zullen er ook succeservaringen ontstaan. Deze succeservaringen zorgen ervoor dat het zelfbeeld van de gedetineerde stijgt. Dit zal bij de ene gedetineerde sneller en meer zichtbaar gebeuren dan bij de andere. Het is belangrijk dat er meer gefocust wordt op de succeservaringen dan op de mislukkingen. Hierbij moeten we ook uitgaan van de krachten die de gedetineerden hebben. Hiermee willen we verder aansluiten bij de appreciative inquiry-theorie van Cooperrider. We geloven dat vanuit deze waarderende benadering een positief zelfbeeld ontstaat dat de reïntegratie ten goede komt. Voor de gedetineerden heeft arbeid ook een direct voordeel. De gedetineerden krijgen voor de arbeid een vergoeding. Deze vergoeding is niet groot, maar betekent voor de gedetineerden dat ze binnen de gevangenis hun leven wat draaglijker kunnen maken. Ze kunnen met het geld dat ze verdienen extra levensmiddelen kopen, maar ook kunnen ze met het geld een start nemen in de afbetaling van hun boetes of schulden. Gerichte arbeid Om de gedetineerden in hun kracht te laten ontwikkelen is het ook belangrijk dat er gerichte arbeid wordt voorzien. In een ideale visie heeft elke gedetineerde arbeid op maat. We moeten echter realistisch zijn en inzien dat niet iedere gedetineerde een job op maat heeft. Toch willen we er naar streven. Het is voor elke gedetineerde afhankelijk welke soort arbeid gunstig voor hem is. In de huidige gevangenissen zien we dat de arbeid die wordt aangeboden, handenarbeid is, waar weinig intellectuele vaardigheden voor nodig zijn. Voor tal van gedetineerden is dit voldoende, gezien naar het opleiding- en kennisniveau van de gedetineerden. Als we kijken naar de gevangenispopulatie, merken we ook op dat er gedetineerden zijn die hogere studies
43
hebben genoten. Een geschikte job vinden voor deze hoger opgeleide gedetineerden is wat moeilijker. Een intramuraal outplacementbureau kan hier een oplossing bieden. De bedoeling van een outplacementbureau is om ontslagen werknemers te begeleiden naar een nieuwe job. Het doel van de begeleiding is om de gedetineerden naar een goede betrekking buiten de gevangenis te loodsen. Dit is één van de laatste stappen in het integratieproces van de gedetineerde. Het idee dat er achter zit is om de gedetineerden terug te normaliseren en terug kennis te laten maken met het leven buiten de gevangenis. Hierbij is begeleiding van de gedetineerde belangrijk. Deze begeleiding zal voornamelijk binnen de gevangenis plaats vinden. Bij begeleiding denken we vooral aan jobcoaching; we willen namelijk de kans op duurzame tewerkstelling van de gedetineerde verhogen. Het is dan ook de bedoeling dat de gedetineerde na zijn verblijf in de gevangenis nog steeds kan blijven werken op werkplaats. Duurzaamheid in de arbeid van de gedetineerden is belangrijk voor ons. Daarbij kijken we ook naar knelpuntberoepen. In de knelpuntberoepen is er een grote werkzekerheid. Deze beroepen zijn vaak toegankelijk voor laag opgeleide personen. Daarbij zijn ook de opleidingen, die worden gegeven in de gevangenis, van belang. Deze opleidingen kunnen een goede opstap en voorbereiding betekenen voor de gedetineerden die willen tewerkgesteld worden in de knelpuntberoepen. Soms is begeleiding in de gevangenis niet voldoende voor de gedetineerden en is er nood aan bijkomende begeleiding op de werkplaats. Daarom is het interessant om samen te werken met sociaal economische organisaties. Deze organisaties voorzien begeleiding op de werkplaats. Deze sociaal economische organisaties kunnen zowel intern als extern betrokken worden. Als er in de gevangenis werkplaatsen voorzien worden, kan er intern een vzw opgericht worden om gedetineerden tewerk te stellen. Een interne organisatie kan niet alle vraag aan die in de gevangenis aanwezig is. Daarom zijn er ook externe sociaal economische organisaties nodig, die worden betrokken in de tewerkstelling van gedetineerden. Goede contacten en een sterk netwerk zijn hiervoor noodzakelijk. Externe factoren Arbeid willen aanbieden is één ding, het kunnen aanbieden is nog iets anders. We moeten rekening houden met externe factoren die de zoektocht naar arbeid kunnen bemoeilijken. Ten eerste is er de teruggetrokken houding van bedrijven, als het gaat om de tewerkstelling van gedetineerden. Gedetineerden dragen een stempel mee van de daden die ze in het verleden hebben gesteld. Ze worden vaak afgerekend op de stommiteiten die ze in het verleden hebben begaan. Toch willen we proberen om die negatieve gewoonte stap voor stap te doorbreken door bedrijven of organisaties duidelijk te maken dat de gedetineerden goed werk kunnen leveren. Hier is een rol weggelegd voor de jobcoach, die de gedetineerden op weg helpt naar arbeid. Het al dan niet voldoende openstaan van vacatures is afhankelijk van het economische klimaat dat er op dat moment heerst. Hierbij komen we bij een tweede belangrijke externe factor die bepaalt of een gedetineerde al dan niet snel werk vindt. In een economisch laagconjunctuur is het veel moeilijker om aan werk te komen. Hierbij treedt ook een ethisch vraagstuk op, namelijk of het wel goed is om gedetineerden de vrije plaatsen die er zijn te laten innemen. Doordat de gedetineerden bepaalde arbeidsplaatsen innemen, is de kans kleiner voor de werkzoekenden buiten de gevangenis om een job te vinden, waardoor de kans op armoede en delinquentie stijgen.
44
Een laatste belangrijke factor is de concurrentie tussen gevangenissen onderling. Als elke gevangenis wil dat zijn gedetineerden aan arbeid doen, zal de vraag het aanbod ver overstijgen, waardoor er een concurrentiestrijd op gang dreigt te komen. Die concurrentiestrijd heeft tot gevolg dat er gevangenissen, en dus ook gedetineerden, uit de boot zullen vallen. Afstemming en solidariteit tussen gevangenissen bieden een oplossing voor het concurrentieprobleem. 2.4.4
Sectie herstelgerichte detentie
Naast de straf die door de samenleving wordt opgelegd, moet de dader geconfronteerd worden met de gevolgen van zijn misdrijf. Herstelgerichte detentie confronteert de dader met zijn verantwoordelijkheden. Op deze manier wordt de detentietijd een nuttige tijd waarin het ontwikkelen van vaardigheden, die in onze maatschappij vereist zijn, een belangrijke plaats krijgt. Alvorens een herstelproces kan worden opgestart, moet de dader bewust zijn van zijn eigen misstap en zijn schuld inzake de begane feiten erkennen. Schuldbesef is een belangrijke voorwaarde om tot een goed herstelproces te komen. In deze eerste fase is psychosociale hulp vaak onontbeerlijk. De achtergrond van gedetineerden laat het niet altijd toe een morele oriëntering te ontwikkelen, die maatschappelijk gewenst is. Psychosociale hulp kan hierbij dan een eerste stap zijn binnen het proces naar herstel. Naast het erkennen van het misdrijf moet de gedetineerde ook de gevolgen van de feiten leren inschatten. De dienst ‘Slachtoffer in Beeld’ werkt reeds buiten de gevangenis met daders rond de gevolgen van de feiten. Ze bieden een begeleiding aan die zich richt tot het verwerven van een juist beeld op de slachtoffers en de gevolgen van de begane feiten. Binnen onze nieuwe visie willen we ook tijdens de detentietijd op deze manier te werk gaan. Het is van belang dat de dader een correct inzicht verwerft op alle betrokkenen die getroffen werden door zijn daden en dat een volledig schuldinzicht verworven wordt. Moraal en schuldinzicht zijn echter niet altijd afwezig bij het begin van de detentie. Niet zelden gaan de daders gebukt onder een groot schuldgevoel en weten ze perfect wat hun daden hebben aangericht. Wanneer dit het geval is, kan natuurlijk meteen gestart worden met de eigenlijke acties rond herstel. Het is onmogelijk om alle acties die rond herstel kunnen worden gedaan uit te schrijven, omdat deze afhankelijk zijn van elk traject en elke specifieke situatie. We pleiten daarom voor een hoge participatiegraad van de gedetineerden bij de invulling van het hersteltraject. Samen met het multidisciplinair team, zoals besproken in de algemene inleiding, kan de gevangene het traject van herstel uitwerken en bepalen. Op deze manier heeft hij de mogelijkheid om verantwoordelijkheid op te nemen en zijn eigen daden en schuldgevoel een plaats te geven. Met de herstelgerichte detentie kan de gedetineerde een plaats geven aan zijn schuldgevoel en actief werken aan het herstel van de aangerichte schade. Op deze manier kan hij zich terug klaarstomen voor een nieuwe start. Per strafinrichting is er nu reeds een herstelconsulent aangesteld. Hij is verantwoordelijk voor de begeleiding van het proces naar een herstelgerichte gevangeniscultuur. Wij willen pleiten voor een veel uitgebreidere aanpak van de herstelgerichte detentie. We denken dat het werken naar herstel in overleg moet gebeuren. In een multidisciplinair team moeten alle hulpverleners en begeleiders binnen een sectie, samen met de gedetineerde, op zoek gaan naar een aangepast traject. Binnen dit traject op maat kan dan gewerkt worden aan het herstel van de aangerichte schade. Binnen deze visie verandert de taak van de herstelconsulent grondig. Veel van zijn tijd en aandacht zal nu worden besteed aan het mobiliseren en motiveren van de diverse disciplines binnen en buiten de penitentiaire context. Daarnaast volgt hij het traject op en stimuleert hij de samenwerkingsverbanden. In tegenstelling tot de andere concepten binnen onze nieuwe gevangenis, zal de herstelgerichte detentie kunnen gebeuren doorheen de gehele detentie en binnen de
45
verschillende secties. De invulling van de herstelgerichte activiteiten is afhankelijk van de dader en de begane misdaad en is dus individueel erg verschillend. Er zijn twee mogelijkheden tot herstelgerichte detentie. Wanneer bij bepaalde feiten materiële of morele schade is aangericht, kan de schuldige deze schade herstellen. Dit kan door het betalen van een schadevergoeding in de vorm van een geldboete. Deze schadevergoeding wordt opgelegd door de rechtbank. De gevangene kan echter ook de schade herstellen door een werkstraf. In de gevangenis van de 21ste eeuw willen we pleiten voor een grotere invulling van schadeherstel. Daarenboven willen we ervoor pleiten dat deze werkstraf in verband staat met het gepleegde misdrijf. Binnen onze nieuwe visie pleiten we ook voor het opnemen van herstelbemiddeling waar mogelijk. De bemiddeling kan, zowel voor dader als slachtoffer, enkele belangrijke positieve gevolgen hebben. Slachtoffers zitten na de feiten vaak met vragen over de dader, de oorzaken en de prangende “waarom”-vraag. Ze verlangen dan naar een antwoord op deze vragen. Ze willen weten waarom de dader deze misdaad beging. De dader op zijn beurt heeft vaak nood om zich te verontschuldigen. Hij zit vaak met gevoelens van spijt en gewetensnood. Door de herstelbemiddeling kan het slachtoffer een antwoord vinden op deze vragen en kan de dader aan zijn gevoelens tegemoetkomen. Zowel slachtoffer als dader kunnen met behulp van een herstelbemiddeling, betekenis geven aan de feiten. Op deze manier kunnen ze elkaar beter leren begrijpen. Voor de dader betekent dit dat hij inzicht kan krijgen in de gevolgen van zijn daden. Het slachtoffer kan op zijn beurt de misdaad en de gevolgen ervan een plaats geven.
2.5
Stap 5: halfway houses
Tijdens onze zoektocht naar dit gevangenisconcept werden we vaak gewezen op het belang van een geleidelijke uitstroom voor gedetineerden. In het kader van deze geleidelijke uitstroom denken wij aan een periode waarin de gedetineerde wordt opgenomen in een Halfway House, zoals ze vooral bekend zijn in Noorwegen en Denemarken. Deze Halfway Houses kwamen ter sprake in een interview met Natalie Haeseldonckx, medewerkster van de Rode Antraciet. Halfway Houses zijn residentiële settingen die een gestructureerde omgeving bieden aan gedetineerden. Het zijn die instellingen die een overgang moeten bieden tussen het streng gestructureerde, onvrije leven van de gevangenis en het leven in de vrije wereld. In sommige landen kan een verblijf in een Halfway House verplicht worden in het kader van een voorwaardelijke invrijheidstelling. Om een succesvol verblijf te kunnen realiseren, worden er regels opgelegd aan de inwoners. Deze regels resulteren meestal in een contract dat ondertekend moet worden door de gedetineerde. Typische regels zijn het in- en uitschrijven bij het binnenkomen of bij het verlaten van de instelling en het respecteren van de avondklok. Op die manier wil justitie toch de controle over de gevangenen bewaren en is overnachten zeker verplicht in de instelling. In een Halfway House krijgen de gedetineerden daarenboven heel wat andere verantwoordelijkheden, zoals eerder beschreven. Een verblijf in deze instelling brengt verschillende voordelen met zich mee. Zo zou het de kans op recidivisme verlagen en de overgang naar de maatschappij makkelijker doen verlopen. Daarenboven zou een dag in een Halfway House economisch gunstiger zijn voor de maatschappij dan een dag in de gevangens (Willman, X). Het principe van de Halfway Houses is deels overgenomen maar past binnen onze visie op verantwoordelijke detentie. In deze periode moet de gedetineerde steeds meer verantwoordelijkheid opnemen voor zijn eigen leven. De gedetineerde leeft in een kleine studio of appartement waar hij de verantwoordelijkheid draagt voor zijn eigen
46
huishouden en leven. Hij moet onder meer voor zichzelf koken en zelf zijn kleding wassen. Vanuit zijn studio kan de gedetineerde gaan werken, een vrijtijdsbesteding zoeken en dergelijke. Dit alles gebeurt onder begeleiding van maatschappelijk werkers, opvoeders en penitentiaire beambten om zo toch controle te kunnen behouden op de gedetineerden. Naast de controle en regels zullen de begeleiders de gedetineerden ook bijstaan wanneer hij vragen heeft of problemen ondervindt. Dit kunnen allerhande vragen zijn rond huishouden, werk, geld, papieren, … Deze begeleiding zou plaatsvinden in een instelling net naast de gevangenis. Het doel van deze stap is alles in orde brengen zodat de gedetineerden enkel nog moet verhuizen op het einde van zijn strafuitvoering. Dit moet de reïntegratie vergemakkelijken en bevorderen. Daarenboven willen we nog opmerken dat deze periode valt binnen de strafuitvoering. Deze stap wordt door ons gezien als een noodzakelijke begeleiding vooraleer een gedetineerde weer in volledige vrijheid kan gesteld worden.
2.6
Stap 6: nazorg
2.6.1
Belang van nazorg
Binnen onze visie hebben we ons sterk gefocust op reïntegratie. Toch blijft het opstarten van een nieuw leven na de detentieperiode een moeilijke opdracht. Hoe sterk we gedetineerden ook begeleiden naar en voorbereiden op hun vrijlating, hoeveel aandacht we ook besteden aan reïntegratie tijdens de detentieperiode, zonder nazorg blijkt integratie vaak een moeizaam en moeilijk proces. Daarom pleiten we in onze nieuwe visie voor voldoende aandacht en begeleiding bij het begin van de vrijlating. 2.6.2
Invulling van de nazorg
Nazorg is een diverse en uitgebreide begeleiding die aandacht schenkt aan verschillende facetten van het dagelijks leven. Deze zorg kan door de gedetineerde worden opgenomen om, na zijn vrijlating, terug in de samenleving te kunnen functioneren. We willen in de gevangenis van de 21ste eeuw een aanbod van uitgebreide nazorg waarop de ex-gedetineerde en zijn naaste omgeving beroep kan doen. Nazorg valt buiten de strafoplegging en is dus een aanbod dat op vrijwillige basis kan worden opgenomen. Uit een gesprek met een ex-gedetineerde kunnen we afleiden dat deze vrijwilligheid van groot belang is. De impact van nazorg is immers ook voor de naaste familie en vrienden van de ex-gedetineerde niet te onderschatten. De man gaf in het gesprek aan dat de hulpverlening na de detentietijd, voor de naaste omgeving, vaak emotioneel zwaar is. Ze voelen de zorg soms aan als een inbreuk op hun privacy. Daar zij ook tijdens de detentieperiode, geheel onvrijwillig, een grote emotionele last droegen, moeten we hier oog hebben voor de vrijwilligheid (X & X, 2009). De hulpverlener, die de nazorg op zich neemt, ontmoet de gedetineerde in een periode bepaald door het multidisciplinaire team binnen de gevangenis. Deze periode sluit aan op de detentietijd om moeilijkheden bij de reïntegratie te bevragen. Vaak gaat het om problemen met sociale contacten, werk, invulling van de vrije tijd, omgaan met de nieuwe vrijheid, etc (X & X, 2009). Vervolgens wordt er met de moeilijkheden die gemeld worden, verder aan de slag gegaan. Dit kan gebeuren door de hulpverlener zelf of door andere instanties die met het specifieke probleem vertrouwd zijn. Binnen onze visie willen we ervoor pleiten om de nazorg en hulpverlening op een zo positief mogelijke manier te benaderen. Gebaseerd op de appriciative inquiry – theorie, ontwikkeld door Cooperrider, willen we vertrekken vanuit een waarderende benadering (Wouters & Plessers, 2009). Een positieve benadering zorgt immers voor een positief zelfbeeld en maakt dat mensen geloven in zichzelf. Positieve beelden over de toekomst motiveren mensen en zetten hen in beweging. Ze geven bovendien positieve energie en mogelijkheden. Vooruitzicht, hoop en vreugde kunnen mensen inspireren om plannen te maken en actief te worden. We willen daarbij niet zeggen dat er niet op fouten gewezen mag worden en dat problemen niet kunnen worden aangepakt, integendeel.
47
We willen mensen motiveren door kansen te benoemen. Op deze manier kunnen mensen gestimuleerd worden en groeien naar een positieve plaats in de maatschappij. We willen er op deze manier naar streven dat ex-gedetineerden voldoening kunnen halen uit wat ze doen en gelukkig kunnen zijn met zichzelf en hun omgeving. Naast de dialoog met de ex-gedetineerde zelf, kan de hulpverlener ook in dialoog gaan met de naaste omgeving. Deze hulpverlening loopt, uiteraard ook op louter vrijwillige basis. 2.6.3
Besluit
Door middel van een uitgebreide nazorg, in combinatie met het integratiebeleid tijdens het detentiebeleid, willen we de indrukwekkende cijfers van herval verminderen en gaan voor een duurzame vrijlating. Deze doelstelling willen we realiseren door de exgedetineerde de kans te geven om problemen aan te geven en zich te laten begeleiden na de vrijlating. De nazorg, die vanuit een positieve benadering wordt toegepast, moet op een vrijwillige basis gebeuren en valt buiten de strafoplegging. Is dit, op lange termijn, niet het efficiëntste en duurzaamste beleid?
48
3
KRITISCHE BEMERKINGEN
Gedurende de uitwerking van het seminarie hebben we vaak geworsteld met onze eigen visie. We merkten dat we wel eens botsten op controversen. Met wikken en wegen hebben we de tekst uitgewerkt. Toch willen we in dit laatste hoofdstuk een kritische blik werpen op onze uitgeschreven tekst. Om te beginnen willen we de gevangenis als concept en de opsluiting als straf in vraag stellen. Vervolgens staan we kort stil bij het detentiebeleid. Als laatste werpen we een kritische blik op onze eigen visie waar we regelmatig botsten op de realiteit en ethische vraagstukken.
3.1
Kritische bemerkingen op het gevangeniswezen
Binnen onze maatschappij wil men door middel van detentie strafbare feiten verminderen en veiligheid garanderen. De gevangenis als middel heeft hierbij twee duidelijke functies. Om te beginnen heeft de gevangenis een bewarende functie. Door het opsluiten van individuen die een gevaar kunnen vormen voor de samenleving, kan de veiligheid binnen de maatschappij worden gegarandeerd. Daarnaast is detentie ook een afschrikmiddel dat burgers ervan moet weerhouden om strafbare feiten te plegen. Wanneer we het recidivisme en het aantal gedetineerden onder de loep nemen, kunnen we het doel van de opsluiting als straf en afschrikmiddel sterk in vraag stellen. Om te beginnen kunnen we ons hierbij afvragen of de gevangenis als concept wel doeltreffend is. We zijn het er over eens dat personen die een gevaar vormen voor de samenleving, moeten worden opgesloten om de veiligheid te garanderen. Toch vragen we ons af of deze veiligheid wel duurzaam is. Recidivisme is verre van een uitzondering en gevangenissen bieden te weinig begeleiding om dit te voorkomen. Het beeld van de gevangenispopulatie vertelt ons dat vele gedetineerden een slachtoffer worden van hun eigen verleden. Vervolgens kunnen we vragen stellen bij de scheiding tussen overheidsniveaus die enerzijds instaan voor de organisatie van het gevangeniswezen en anderzijds voor de organisatie van hulp- en dienstverlening in de gevangenissen. De organisatie van het gevangeniswezen is in handen van de Federale Overheidsdienst Justitie, terwijl de Vlaamse overheid bevoegd is voor de hulp- en dienstverlening in de gevangenissen. De grootste moeilijkheid bij het creëren van een humaan beleid in de gevangenis, is het verschil in visie van de twee overheden op gedetineerden en het gevangeniswezen. Justitie is vooral bezig met de veiligheid binnen de gevangenis en het veiligstellen van de algemene samenleving. Gedetineerden worden opgesloten zodat de kans op het plegen van nieuwe strafbare feiten wordt ontnomen. Het is een problematiserende benadering naar de gedetineerden toe. De kijk van de hulp- en dienstverlening in de gevangenis ligt op de mens achter de gedetineerde. Zij gaan uit van de krachten die er in de gedetineerden schuilen. Zij willen aan de hand van die krachten gedetineerden empoweren zodat ze als competente personen kunnen reïntegreren. Om te komen tot een efficiënt en humaan strafbeleid moeten deze twee visies worden geïntegreerd, zonder dat het belang van een van de visies mag worden onderschat. Goed overleg tussen de twee actoren ontbreekt echter. Het falende gevangeniswezen is echter ook te wijten aan de regimes binnen de gevangenissen. Het gebrek aan een eenduidig, vast regime dat voor elke gevangenis in België geldt, is hierbij een groot probleem. De inhoud van de detentietijd is sterk afhankelijk van de gevangenis waarin de gedetineerde terechtkomt. Op deze manier is de inhoud van een gevangenisstraf niet rechtvaardig. Bovendien is een goed georganiseerd gevangenisbeleid onmogelijk doordat de verschillende regimes niet op elkaar zijn afgestemd. Daarnaast is de inhoud van de regimes ook onderworpen aan hevige opspraak. Met uitzondering op het recht op vrijheid, moeten binnen de gevangenissen alle grondrechten van een mens worden gerespecteerd. Toch worden
49
tijdens de detentie vele andere rechten geschonden. Het recht op privacy is hiervan een mooi voorbeeld. Overbevolking verhindert de realisatie van dit recht. Ook het recht op een eigen identiteit komt hierdoor in het gedrang. Het dragen van eigen kleding is in sommige gevangenissen immers niet toegelaten. Een gevangenis zou bovendien steeds een reïntegrerende functie moeten hebben. Toch blijkt dit in het huidige systeem en binnen de huidige regimes niet mogelijk. Negentig procent van de gedetineerden komt ooit vrij. Daarom moet een detentieperiode streven naar een duurzame vrijlating. Een ex-gedetineerde moet een eerlijke kans krijgen om zichzelf te ontplooien en zo opnieuw te kunnen functioneren in de samenleving. Alleen wanneer we deze doelstelling nastreven kunnen we door middel van detentie streven naar een veiligere samenleving.
3.2
Onze eigen visie onder de loep
Binnen dit seminarie hebben we getracht een zo breed mogelijke visie uit te werken. Een realisatie van dit gevangenisconcept zou echter een grondige verandering en een grote investering vragen. We moeten ons dan ook de vraag stellen of onze visie wel realistisch is. Kan deze visie ooit werkelijk gerealiseerd worden? Een ideale gevangenis creëren is een haast onmogelijke opdracht. Gevangenissen beveiligen de samenleving, maar doen vaak meer kwaad dan goed voor de gedetineerden in kwestie. Met onze visie willen we aandacht vestigen op de problematiek en aandacht geven aan mensenrechten binnen het penitentiair systeem. We beseffen dat onze visie slechts een aanzet is om te bouwen aan een betere gevangeniscontext. Vanuit een ambitieuze gedachte zou deze visie echter kunnen fungeren als kapstok om op lange termijn een masterplan uit te werken. Het realiseren van dit concept vraag een enorm groot budget en veel geschoold personeel. We zijn er echter van overtuigd dat een investering nodig is om op langere termijn criminaliteit en recidive sterk te verminderen. Daarom vinden we deze investering zeker de moeite waard. Met deze visie willen we streven naar een humanere gevangenis waarbij een sterk geloof in de persoon achter de gedetineerde op de voorgrond treedt. We kunnen hierbij de vraag stellen of detentie op deze manier zijn afschrikkingsfunctie wel blijft behouden. Wordt de gevangenis op deze manier een paradijs en gaat de straf hierbij verloren? Toch kunnen we stellen dat momenteel de afschrikkingsgedachte ook helemaal geen effect heeft op recidive. Daarom willen we binnen deze visie, met een krachtig uitgewerkt preventief beleid en een gevangenistraject op maat, criminaliteit verlagen. Daarnaast stellen we onszelf de vraag of gedwongen hulpverlening niet in contrast staat met de focus op het opnemen van verantwoordelijkheid. Enerzijds willen we met gedetineerden werken naar het zelfstandig opnemen van verantwoordelijkheid. Anderzijds willen we dat het traject een gedwongen hulpverlening wordt. Daar verantwoordelijkheid vertrekt vanuit de mogelijkheid om vrije keuzes te maken, staat een gedwongen hulpverlening dit in de weg. Toch denken we dat het werken naar verantwoordelijkheid een must is om te streven naar een duurzame vrijlating. Ook een gedwongen hulpverlening is binnen onze visie een must. Op deze manier kunnen we immers aan de slag gaan met elke gedetineerde. Doordat detentie een persoonlijk traject wordt, kan de hulpverlening zich focussen op de gevolgen voor slachtoffers en schuldbesef. Op deze manier kan het belang van het opnemen van verantwoordelijkheid duidelijk worden. Bovendien willen we binnen onze visie vertrekken vanuit de appriciative inquiry theorie. Gedetineerden moeten benaderd worden vanuit hun krachten en kwaliteiten. Toch beginnen we ons traject met het analyseren van alle problemen van gedetineerden in de screeningsfase om vervolgens binnen een sectie te focussen op een van deze problemen. Kunnen we binnen deze aanpak nog wel spreken over een waarderende en constructieve benadering? We zijn ons bewust van deze valkuil en willen binnen het
50
traject toch zo veel mogelijk focussen op kwaliteiten en sterke eigenschappen van gedetineerden. Op deze manier willen we gedetineerden een positieve en krachtige identiteit geven. We kunnen werken aan een duurzame vrijlating en het aanleren van sociale competenties. Toch zijn deze vaardigheden snel afgeleerd en is het hervallen in vroegere gewoonten een grote valkuil. In gesprek met Paul Dauwe, gevangenisdirecteur van Leuven-hulp, werd ons een mooie metafoor aangereikt. Mensen die in de criminaliteit belanden zwemmen binnen onze maatschappij in een vervuilde poel. Ze worden er daarom uitgevist door het justitieel systeem en in een fantastisch aquarium met zuiver water gezet. Maar na enige tijd worden ze teruggeplaatst en komen ze vaak terug terecht in de donkere poel. ‘Veroordeeld tot verantwoordelijkheid’ houdt zo een dubbele boodschap in. Enerzijds is er de verantwoordelijkheid van de gedetineerden om zinvol om te gaan met de tijd die ze doorbrengen in detentie. Maar anderzijds zien we ook de verantwoordelijk van de maatschappij die ervoor moet zorgen dat ex-gedetineerden niet opnieuw in vervuilde milieus terechtkomen. Deze maatschappelijke verantwoordelijkheid komt volgens ons tot zijn recht bij het invoeren van preventiemaatregelen en voldoende nazorg. Alleen vanuit het opnemen van deze dubbele verantwoordelijkheid, is een duurzame vrijlating mogelijk.