Decentralisatie en transitieprocessen participatie en zelfredzaamheid Integrale, vraaggerichte en ontwikkelingsgerichte maatschappelijke ondersteuning Alwien Bogaart Bram van Dijk
Notitie
Decentralisatie en transitieprocessen participatie en zelfredzaamheid Integrale, vraaggerichte en ontwikkelingsgerichte maatschappelijke ondersteuning Alwien Bogaart Bram van Dijk
Amsterdam, 14-2-2012
Alwien Bogaart senior adviseur
[email protected]
Bram van Dijk directeur / senior adviseur
[email protected]
2
Notitie | Decentralisatie en transitieprocessen participatie en zelfredzaamheid | DSP-groep
Inhoud 1
Inleiding .................................................................................................................................... 4
2
Essentie decentralisatie- en transitieprocessen participatie en zelfredzaamheid ..................... 5 2.1
Inleiding ................................................................................................................................ 5
2.2
Wmo ..................................................................................................................................... 5
2.3
Begeleiding .......................................................................................................................... 6
2.4
Wwnv ................................................................................................................................... 7
2.5
Jeugdzorg ............................................................................................................................ 7
3
Overlap van doelgroepen ......................................................................................................... 9 3.1
Kwetsbare burgers ............................................................................................................... 9
3.2
Overlap van doelgroepen ..................................................................................................... 9
4
Eigen verantwoordelijkheid en kracht van burgers ................................................................. 11 4.1
Eigen verantwoordelijkheid ................................................................................................ 11
4.2
Eigen kracht ....................................................................................................................... 11
5
Verhoudingen nulde, eerste en tweede lijn ............................................................................. 12 5.1
Inleiding .............................................................................................................................. 12
5.2
Nulde lijn ............................................................................................................................ 12
5.3
Eerste lijn ........................................................................................................................... 12
5.4
Tweede lijn ......................................................................................................................... 12
6
Bereiken van burgers met participatie- en zelfredzaamheidsdoelen....................................... 14 6.1
Inleiding .............................................................................................................................. 14
6.2
Aanvliegroutes.................................................................................................................... 14
7
Betekenis decentralisatie- en transitieprocessen participatie en zelfredzaamheid voor de
maatschappelijke ondersteuning ..................................................................................................... 15 7.1
Begeleiding en Wwnv ......................................................................................................... 15
7.2
Jeugdzorg .......................................................................................................................... 16
8
3
Een integrale, vraaggerichte en ontwikkelingsgerichte aanpak .............................................. 17 8.1
Integrale aanpak................................................................................................................. 17
8.2
Vraaggerichte aanpak ........................................................................................................ 17
8.3
Ontwikkelingsgerichte aanpak ............................................................................................ 18
Notitie | Decentralisatie en transitieprocessen participatie en zelfredzaamheid | DSP-groep
1 Inleiding Gemeenten krijgen waar het gaat om het bevorderen van participatie en zelfredzaamheid van burgers een steeds breder takenpakket. Ging het bij de invoering van de Wmo nog om het bundelen van de voorzieningen die vielen onder de voormalige Welzijnswet en de Wet voorzieningen gehandicapten, de vroegere AWBZ-functie hulp bij het huishouden en een aantal AWBZ-subsidieregelingen, door een aantal transitie- en decentralisatieprocessen nemen taken en verantwoordelijkheden van gemeenten toe waar het gaat om het bevorderen van participatie en zelfredzaamheid. Te wijzen valt op: 1
Decentralisatie AWBZ-functie begeleiding, inclusief begeleiding en zorg voor jeugd (vanaf 1 januari voor nieuwe cliënten, vanaf 1 januari 2014 voor mensen die op 31 december 2012 al begeleiding ontvingen)
2
Inwerkingtreding Wet werken naar vermogen (per 1 januari 2013), waarbij de schotten tussen WWB/ WIJ, Wajong en WSW wegvallen
3
Decentralisatie cliëntondersteuning (MEE) (per 1 januari 2015)
4
Decentralisatie jeugdzorg, inclusief jeugd-GGZ, jeugd-LVG, gesloten jeugdzorg, jeugdreclassering en jeugdbescherming (al dan niet gefaseerd, met als uiterlijke overgangsdatum 1 januari 2016)
Deze decentralisatie- en transitieprocessen gaan gepaard met ontschotting van financiering en regelgeving, waardoor voor gemeenten kansen ontstaan om te komen tot een integrale aanpak. Zo kan bijvoorbeeld maatschappelijke participatie worden gekoppeld aan arbeidsparticipatie. Doelgroepen van deze processen overlappen elkaar. Vaak hebben burgers op wie deze afzonderlijke voorzieningen zich richten problemen op meerdere levensdomeinen. Deze burgers zijn al bij uiteenlopende organisaties en instanties in beeld en worden door hen ondersteund of begeleid. Door een meer integrale werkwijze kunnen voor de betrokken burgers kwaliteitsverbetering van de ondersteuning worden gerealiseerd. Een integrale benadering gaat in beginsel gepaard met integratiewinsten: 1
Door een integrale werkwijze (één cliënt, één plan, één hulpverlener) zijn er per definitie minder cliënten.
2
Door gebruik te maken van bestaande infrastructuren en deze op een effectieve en efficiënte wijze te integreren ontstaan eveneens integratiewinsten (met de optelsom van de beschikbare middelen kunnen meer cliënten worden geholpen).
Dat maakt meteen duidelijk wat de crux van de integrale aanpak van de decentralisatie- en transitieprocessen is. Het gaat niet om de regelingen, maar mensen met problemen op het gebied van participatie en zelfredzaamheid waarop die regelingen zich richten. De essentie is dat deze problemen in hun samenhang worden opgepakt en opgelost.
4
Notitie | Decentralisatie en transitieprocessen participatie en zelfredzaamheid | DSP-groep
2 Essentie decentralisatie- en transitieprocessen participatie en zelfredzaamheid 2.1
Inleiding Om een beeld te creëren van de samenhang van de te decentraliseren regelingen geven we hier de essentie weer van deze regelingen, waarbij wij ons beperken tot begeleiding, Wwnv en jeugdzorg. De decentralisatie van de functie cliëntbegeleiding blijft hier verder onbesproken, omdat het gaat om de overheveling van een relatief beperkt budget voor hulp aan een afgebakende doelgroepen en de inhoudelijke aspecten hiervan vooral van belang zijn in relatie tot de decentralisatie van de functie begeleiding. Allereerst bespreken we de essentie van de Wmo als het hart van het gemeentelijk participatie- en zelfredzaamheidbeleid, waarna we nader ingaan op begeleiding, Wwnv en jeugdzorg.
2.2
Wmo Wat alle regelingen gemeenschappelijk hebben is dat ze gericht zijn op mensen met beperkingen en kwetsbare mensen en ze als doel hebben de participatie en zelfredzaamheid van deze groepen te versterken. Daardoor is er een relatie met de Wmo, het hart van het gemeentelijk participatiebeleid. De Wmo is gericht op participatie. Dit meedoen aan de samenleving heeft de volgende elementen in zich:
Zelf meedoen aan de samenleving (werken, een opleiding volgen, recreëren, onderhouden van sociale contacten, deelnemen aan sociale, culturele en sportieve activiteiten, deelnemen aan het verenigingsleven).
Anderen ondersteunen om ook mee te kunnen doen (burenhulp, mantelzorg).
Vrijwilligerswerk verrichten.
Actief verantwoordelijkheid nemen voor de woon- en leefomgeving.
Maar participatie is niet het einddoel. Participatie is een voorwaarde voor maatschappelijke en economische zelfredzaamheid dat de volgende elementen omvat:
Vanuit (vroegere) betaalde arbeid voorzien in eigen levensonderhoud.
Zelf een huishouding verzorgen.
Regie voeren over het eigen leven, zelfstandig opgroeien en opvoeden.
Deelnemen aan het sociale leven (contacten onderhouden, deelnemen aan vrije tijdsactiviteiten en het verenigingsleven).
5
Een persoonlijk netwerk onderhouden dat praktische, emotionele en sociale steun biedt.
Notitie | Decentralisatie en transitieprocessen participatie en zelfredzaamheid | DSP-groep
2.3
Begeleiding De AWBZ-functie begeleiding wordt gedecentraliseerd en wordt een onderdeel van de Wmo. Het doel van de functie begeleiding is bevordering, behoud of compensatie van zelfredzaamheid zodat opname in een instelling of verwaarlozing wordt voorkomen. De begeleiding kan ook worden ingezet ter ontlasting van mantelzorgers. Het gaat om mensen met matige of ernstige beperkingen, veelal met een meervoudige problematiek. In verband met de incorporatie van de functie begeleiding in de Wmo wordt het compensatiebeginsel uitgebreid met het volgende te behalen resultaat: ‘de burger in staat stellen dagelijkse levensverrichtingen uit te voeren, het persoonlijk leven te structureren en daarover regie te voeren’. Begeleiding als opgenomen in het Wetsvoorstel wijziging Wmo omvat vijf onderdelen, drie kernonderdelen (1 tot en met 3) en twee aanvullende onderdelen (4 en 5): 1
Praktische handelingen en vaardigheden, gericht op de zelfredzaamheid in de dagelijkse leefsituatie, met inbegrip van het voorkomen van het verlies van zelfredzaamheid. Op grond hiervan kan bijvoorbeeld ondersteuning en hulp worden geboden bij eenvoudige of complexe (praktische) taken/activiteiten, of bij het oplossen van praktische problemen die buiten de dagelijkse routine vallen, het optillen en verplaatsen van voorwerpen die iemand dagelijks nodig heeft, of het beheer van huishoudgeld en de thuisadministratie. Het uitvoeren van dagelijkse levensverrichtingen zoals in dit resultaatgebied bedoeld, dient bij te dragen aan de structuur en de regie over het persoonlijke leven. Het gaat niet om een zelfstandig resultaatgebied: het niet kunnen verrichten van praktische handelingen is slechts relevant indien en voor zover dit ertoe leidt dat regie en zelfstandig functioneren niet langer mogelijk zijn.
2
Het compenseren en actief herstellen van het beperkte of afwezige regelvermogen van de burger, waardoor deze onvoldoende of geen regie over het eigen leven kan voeren. Het gaat dan bijvoorbeeld om zaken als het regelen van randvoorwaarden op het gebied van wonen, onderwijs, werk en inkomen, hulp bij het plannen, stimuleren en voorbespreken van activiteiten, hulp bij het initiëren of het op-of bijstellen van dag-of weekplanning, het inzicht geven in (mogelijke) gevolgen van besluiten en hulp bij het zich aan regels en afspraken houden en het corrigeren van besluiten of gedrag.
3
Toezicht op gedrag ten gevolge van een stoornis, thuis of elders, of een zodanig toezicht dat tijdig kan worden ingegrepen bij bijvoorbeeld valgevaar, of complicaties bij een ziekte. Begeleiding kan ook bij palliatieve terminale zorg noodzakelijk zijn, bijvoorbeeld als het nodig is om permanent toezicht te houden op iemand die in de laatste levensfase verkeert.
4
Vervoer van en naar de locatie waar begeleiding wordt aangeboden indien de zorgvrager niet voldoende zelfredzaam is om zelfstandig van vervoer gebruik te maken.
5
Voorzieningen ten behoeve van de mantelzorger die permanent toezicht houdt over de zorgvrager om de mantelzorger in staat te stellen de mantelzorg voort te zetten en zo te voorkomen dat de zorgvrager intramuraal moet worden opgenomen. Kortdurend verblijf kan een van deze voorzieningen zijn. Deze aanvulling van de compensatieplicht schept geen eigenstandig recht voor de mantelzorger. Het gaat om een recht voor de op toezicht aangewezen persoon. Deze heeft er belang bij dat zijn mantelzorger beschikbaar blijft en dus ook dat deze, zo nodig, wordt ontlast.
6
Notitie | Decentralisatie en transitieprocessen participatie en zelfredzaamheid | DSP-groep
2.4
Wwnv De essentie van de Wwnv is dat in beginsel alle leden van de beroepsbevolking reguliere arbeid verrichten, ook mensen met een arbeidsbeperking. Zo nodig worden daarbij instrumenten ingezet als re-integratieondersteuning, begeleiding op de werkvloer en loondispensatie. Voor een kleine groep (30.000 mensen) met ernstige arbeidsbeperkingen is beschut werken beschikbaar. Jonggehandicapten die volledig en blijvend arbeidsongeschikt zijn, ontvangen een Wajonguitkering. Of het doel bereikt wordt dat meer mensen met een arbeidsbeperking reguliere betaalde arbeid verrichten is mede afhankelijk van de bereidheid van werkgevers om deze mensen in dienst te nemen. Een aandachtspunt is dat fors gesneden wordt in de bestaande re-integratiebudgetten. Maar het gaat ook om preventief beleid waaronder een betere samenwerking in de gehele keten van onderwijs, (jeugd)zorg en arbeidsmarkt. Door de Wwnv moeten gemeenten in staat worden gesteld een samenhangende aanpak te ontwikkelen voor mensen met een (grote) afstand tot de arbeidsmarkt. ‘Dat vraagt ook inzet op andere terreinen waarvoor gemeenten nu ook al verantwoordelijk zijn of binnenkort voor worden, zoals (jeugd)zorg, welzijn, schuldhulpverlening en begeleiding vanuit de AWBZ. De Wwnv biedt gemeenten ook de ruimte om re-integratie in te zetten voor mensen met meervoudige problematieken die beschikken over arbeidsvermogen, desgewenst 1 in combinatie met het aanpakken van die meervoudige problematieken’ .
2.5
Jeugdzorg2 De missie van het jeugdstelsel is: jeugdigen groeien gezond en veilig op. Daaruit voortvloeiende kerndoelen zijn: 1
Gezonde ontwikkeling: jeugdigen leren een levensstijl aan die de gezondheid en ontwikkeling bevordert en ziekten of andere problemen voorkomt.
2
Participatie: de jeugdigen nemen deel aan onze samenleving. Ze ontplooien hun talenten en vormen zich binnen hun vermogen tot actieve, zelfstandige (autonome, met eigen kracht functionerende) en competente (vaardige, weerbare) deelnemers in de samenleving.
3
Burgerschap: jeugdigen ontwikkelen zich als verantwoordelijke burgers in onze rechtsorde.
4
Veiligheid: de omgeving biedt een veilige, stimulerende context om in op te groeien.
Het jeugdzorgstelsel is gericht op het bevorderen van de realisatie van bovenstaande doelen, of het voorkomen of oplossen van problemen daarbij: 1
Gezondheid bevorderen: verbeteren van de gezondheid, ontwikkeling en kwaliteit van de omgeving.
2
Problemen voorkomen: verkleinen van risico’s die de gezondheid, participatie, burgerschap of veiligheid bedreigen.
3
Problemen aanpakken: verhelpen of hanteerbaar maken van (beginnende) problemen.
4
Veiligheid herstellen: herstellen van de veiligheid van de jeugdige en/of van de samenleving.
Noot 1 Memorie van toelichting wet werken naar vermogen. Noot 2 De tekst van dit onderdeel is gebaseerd op de publicatie van het Nji van de hand van Tom van Yperen en Annemiek van Woudenburg, Werk in uitvoering. Bouwen aan het nieuwe jeugdstelsel, Utrecht 2011.
7
Notitie | Decentralisatie en transitieprocessen participatie en zelfredzaamheid | DSP-groep
Het Nji gaat uit van de eigen verantwoordelijkheid van ouders voor een gezonde en veilige opvoeding van hun kinderen, waarbij ze voor ondersteuning gebruik maken van hun sociaal netwerk. In aanvulling op de eigen kracht van ouders en die van hun sociaal netwerk is een zorgstructuur beschikbaar die bestaat uit drie compartimenten: 1
Opvoeding versterken is beschikbaar voor iedereen, biedt onder meer preventie, opvoedingsondersteuning en jeugdgezondheidszorg. Waar nodig roept het intensievere hulp in en coördineert het deze hulp. Ook helpt het informele steun en sociale netwerken te organiseren.
2
Versterking ondersteunen biedt in het eerste compartiment ook intensievere hulp voor wie dat nodig heeft. Deze is dus aanvullend op activiteiten in het eerste compartiment en komt zoveel mogelijk naar de jeugdige en de (beroeps)opvoeders toe. Het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) en het Zorg- en adviesteam (ZAT) zijn belangrijke schakelpunten voor de inzet van deze extra ondersteuning.
3
Opvoeding overnemen. Deze hulp doorbreekt in sterke mate de oorspronkelijke opvoedingscontext en wordt dus zo min mogelijk ingezet. Het gaat dan bijvoorbeeld om hulpverlening in het kader van een maatregel van jeugdbescherming of jeugdreclassering, fulltime residentiële hulp, gesloten opnames of plaatsing in een aparte school voor speciaal onderwijs. Ook hier geldt dat overige hulp waar mogelijk vanuit het eerste compartiment gegeven wordt.
‘De compartimenten vormen geen organisatorische eenheden. De scheidslijnen markeren alleen dat er eisen zijn ten aanzien van het besluit om bepaalde soorten hulp en ondersteuning in te zetten. Zorg uit het eerste compartiment is altijd en voor iedereen vrij toegankelijk. Over inzet van zorg uit het tweede beslist de cliënt samen met een daarvoor gekwalificeerde professional. Inzet van zorg uit het derde compartiment gebeurt alleen als het jeugdbeschermingsperspectief expliciet is meegewogen. Door deze voorwaarden voor de inzet te hanteren, weet de cliënt (de opvoeder en de jeugdige) zeker dat hij bij de besluitvorming kan rekenen op de inbreng van goede 3
deskundigheid’ .
Noot 3 Tom van Yperen en Annemiek van Woudenburg, Werk in uitvoering. Bouwen aan het nieuwe jeugdstelsel, Utrecht 2011.
8
Notitie | Decentralisatie en transitieprocessen participatie en zelfredzaamheid | DSP-groep
3 Overlap van doelgroepen 3.1
Kwetsbare burgers In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat de te decentraliseren regelingen zich (primair) richten op kwetsbare burgers, waarbij wordt aangetekend dat kwetsbaarheid ook van tijdelijke aard kan zijn en dat iedereen op enig moment door ingrijpende gebeurtenissen kwetsbaar kan worden. Kwetsbare burgers zijn burgers met één of meerdere van de volgende kenmerken:
Een lichamelijke beperking
Chronisch psychische problemen
Een verstandelijke beperking
Psychosociale (inclusief materiële) problemen
Onvoldoende startkwalificatie
Opvoed- en opgroeiproblemen
Betrokken zijn bij huiselijk geweld
Meervoudige problematiek (waaronder de niet door GGZ of MEE gediagnosticeerde patiënt die op grond van het nieuwe beleid niet meer in aanmerking komt voor AWBZ begeleiding)
En die vanwege hun beperkingen en problematieken moeite hebben met een of meer van onderstaande zaken:
vanuit arbeid voorzien in het eigen levensonderhoud;
zelf een huishouding verzorgen;
regie voeren over het eigen leven;
opgroeien of opvoeden;
deelnemen aan het sociale leven (contacten onderhouden, deelnemen aan vrije tijdsactiviteiten en het verenigingsleven);
het onderhouden van een persoonlijk netwerk dat praktische, emotionele en sociale steun biedt.
3.2
Overlap van doelgroepen Bij Wmo, begeleiding, Wwnv en jeugdzorg doet zich een overlap van doelgroepen voor. Zonder uitputtend te willen zijn volgt hier een overzicht van overlappingen die in de praktijk worden gesignaleerd:
Burgers met beperkingen Wmo en de cliëntgroepen van begeleiding vallen grotendeels samen.
Veel burgers die extramurale begeleiding ontvangen hebben een meervoudige problematiek (bijvoorbeeld mensen met een verstandelijke beperking die tevens een lichamelijke beperking hebben of een psychiatrische stoornis dan wel een verslavingsprobleem).
Vrijwel alle indicaties die Bureau Jeugdzorg geeft voor de AWBZ-functie extramurale begeleiding hebben te maken met een meervoudige problematiek waarbij de problematiek rond opgroeien en opvoeden zowel is gerelateerd aan de persoon van de jeugdige als aan problemen in en rond het gezin.
9
Notitie | Decentralisatie en transitieprocessen participatie en zelfredzaamheid | DSP-groep
40% van de instroom in de Wajong is afkomstig uit de jeugd-lvg en 50% komt uit het speciaal onderwijs.
70% van de burgers die extramurale begeleiding ontvangt hebben een verstandelijke beperking of een psychiatrische stoornis. Deze twee groepen vormen ook het merendeel van mensen die werkzaam in de Wsw of Wajongers zijn.
WWB-cliënten die niet uitstromen zijn vooral mensen met lichamelijke of psychische beperkingen.
Ongeveer 60% van de Wwb-uitkeringsgerechtigden beschikt niet over een startkwalificatie.
Een uitkering is een van de belangrijkste voorspellers voor het gebruik maken van jeugdzorg.
Het bovenstaande maakt duidelijk dat een integrale aanpak van multiprobleemsituaties aan de orde is waar het gaat om de doelgroepen van de te decentraliseren regelingen.
10
Notitie | Decentralisatie en transitieprocessen participatie en zelfredzaamheid | DSP-groep
4 Eigen verantwoordelijkheid en kracht van burgers 4.1
Eigen verantwoordelijkheid Voor de Wmo en alle de decentraliseren regelingen geldt dat de burger zelf verantwoordelijk is. Burgers zijn verantwoordelijk voor: 1
hun eigen participatie en zelfredzaamheid (Wmo);
2
het uitvoeren van dagelijkse levensverrichtingen, het structureren van het persoonlijk leven en het voeren van regie over het persoonlijk leven (begeleiding);
4.2
3
het zelfstandig voorzien van inkomen uit reguliere betaalde arbeid (Wwnv);
4
het veilig en gezond opvoeden van hun kinderen (jeugdzorg).
Eigen kracht Iemand is in staat is de eigen verantwoordelijkheid te dragen als hij beschikt over voldoende eigen kracht: 1
Een fysieke en psychische gezondheidstoestand die het mogelijk maakt om deel te nemen aan activiteiten in de samenleving (waaronder het verrichten van reguliere betaalde arbeid), zichzelf te verzorgen en zelfstandig een eigen huishouding te voeren.
2
Een opleidings- of kennisniveau dat hem in staat stelt de regie over het eigen leven te voeren en kinderen gezond en veilig op te voeden.
3
Sociale vaardigheden die nodig zijn om sociale contacten en relaties aan te gaan en te onderhouden.
4
11
Praktische vaardigheden die nodig zijn om zelfstandig een huishouding te kunnen voeren.
Notitie | Decentralisatie en transitieprocessen participatie en zelfredzaamheid | DSP-groep
5 Verhoudingen nulde, eerste en tweede lijn 5.1
Inleiding Gemeenten zijn op zoek naar een evenwichtige belegging van verantwoordelijkheden, waarbij uitgegaan wordt van de eigen kracht van burgers en de ondersteuning die ze ontvangen van hun sociaal netwerk. Professionele ondersteuning is eerst in beeld waarin de eigen kracht en ontvangen informele steun niet toereikend is om problemen het hoofd te bieden. In dat kader wordt wel onderscheid gemaakt tussen een nulde, eerste en tweede lijn.
5.2
Nulde lijn Eigen verantwoordelijkheid en eigen kracht staan centraal. Waar de eigen kracht (tijdelijk) niet toereikend is om de eigen verantwoordelijkheid te dragen dient een burger een beroep te doen op ondersteuning van het eigen sociaal netwerk. Omgekeerd geldt dat van burgers verwacht wordt dat ze praktische, emotionele en sociale steun bieden aan de leden van hun sociaal netwerk. Eigen kracht en ondersteuning van het sociaal netwerk vormen samen de nulde lijn. Er wordt vanuit gegaan dat eigen kracht, eventueel in combinatie met ondersteuning vanuit het sociaal netwerk, veelal toereikend is om zelfredzaam te zijn.
5.3
Eerste lijn Daar waar eigen kracht en ondersteuning vanuit het sociaal netwerk niet toereikend zijn, kan een beroep worden gedaan op maatschappelijke ondersteuning, zo mogelijk door de inzet van vrijwilligers. Indien dit laatste niet mogelijk is en professionele inzet aan de orde is, is het uitgangspunt dat de professional de verantwoordelijkheid van de burger en diens sociaal netwerk niet overneemt. De professional levert ondersteuning die aanvullend is op wat de burger en het sociaal netwerk zelf kunnen. Professionele inzet is gericht op het in hun kracht zetten van de burger en diens sociaal netwerk: het aanleren en versterken van competenties zodat ze problemen zelf kunnen oplossen. Professionele inzet wordt primair geleverd door generalisten. Deze professionele generalisten vormen de eerste lijn.
5.4
Tweede lijn Indien sprake is van zware of complexe problematieken kan worden doorverwezen naar specialistische hulp en zorg. Er is dan een beperkt vermogen tot zelfregie en een deel van de verantwoordelijkheid en zorg wordt daarbij overgenomen door specialistische professionals. Kijkend naar betrokken regelingen, kan de volgende indeling worden gemaakt.
12
Notitie | Decentralisatie en transitieprocessen participatie en zelfredzaamheid | DSP-groep
Regeling
Nulde lijn
Eerste lijn
Tweede lijn
Wmo
Burger, sociaal
Algemene en collectieve
Individuele voorzieningen
netwerk, informele
voorzieningen
zorg en dienstverlening Begeleiding
Burger, sociaal
Algemene en collectieve
Gespecialiseerde
netwerk, informele
voorzieningen
begeleiding en
zorg en
dagbesteding
dienstverlening Wwnv
Burger, sociaal
Re-integratie-
Begeleiding op de
netwerk, informele
ondersteuning en
werkvloer en beschut
zorg en
loondispensatie
werken
Gezinnen / jeugdigen,
CJG: opvoeding
Opvoeding overnemen
sociaal netwerk,
versterken en versterking
informele zorg en
ondersteuning
dienstverlening Jeugdzorg
dienstverlening
13
Notitie | Decentralisatie en transitieprocessen participatie en zelfredzaamheid | DSP-groep
6 Bereiken van burgers met participatie- en zelfredzaamheidsdoelen 6.1
Inleiding Gemeenten willen dat problemen in een zo vroeg mogelijk stadium worden gesignaleerd en aangepakt zodat problemen niet escaleren en het inschakelen van dure specialistische voorzieningen zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het gaat hier om vroegsignalering uit een oogpunt van preventie. Dat veronderstelt de aanwezigheid van voorzieningen die risicogroepen vroegtijdig in beeld hebben.
6.2
Aanvliegroutes Hieronder volgt een niet uitputtend overzicht van deze ‘aanvliegroutes’ om participatie- en zelfredzaamheidproblemen vroegtijdig op te sporen en aan te pakken. Ze worden onderscheiden naar Wmo / begeleiding, Wwnv en jeugdzorg.
Wmo / begeleiding
Wwnv
Jeugdzorg
14
• • • • • • •
Frontliniewerkers / sociale wijkteams
• • •
Wwb-aanvraag
• • • • • • • •
CJG
Signaleringsnetwerken Wmo-loket Aanvraag individuele Wmo-voorziening (De Kanteling) GSD Maatschappelijke dienstverlening OGGZ
Aanvraag Wajong Ondersteuningsvraag Wwnv
Passend onderwijs ZAT / zorgstructuren onderwijs Leerplichtambtenaar Jeugdgezondheidszorg Meldpunt Kindermishandeling Meldpunt huiselijk geweld Veiligheidshoek (politie / justitie, Veiligheidshuis)
Notitie | Decentralisatie en transitieprocessen participatie en zelfredzaamheid | DSP-groep
7 Betekenis decentralisatie- en transitieprocessen participatie en zelfredzaamheid voor de maatschappelijke ondersteuning 7.1
Begeleiding en Wwnv Begeleiding en Wwnv richten zich op volwassen burgers. Het gaat vrijwel uitsluitend om mensen met beperkingen. De prestatievelden 5 en 6 van de Wmo richten zich op mensen met beperkingen. Decentralisatie en transitie van begeleiding en Wwnv leveren dan ook geen nieuwe gemeentelijke doelgroepen op. Het gaat eerder om nieuwe verantwoordelijkheden voor bestaande doelgroepen. Bij begeleiding gaat het om mensen die vanwege hun beperkingen onvoldoende of niet in staat zijn hun leven / dagbesteding te structureren en de regie over het eigen leven te voeren. Diezelfde beperkingen maken dat een groot deel van hen niet in staat is regulier werk te verrichten. In beginsel behoren al deze mensen tot de doelgroep van de maatschappelijke ondersteuning. Een aantal van hen maakt reeds gebruik van welzijnsvoorzieningen. Het is niet uit te sluiten dat een deel van degenen met een indicatie voor begeleiding ook gebruik kunnen maken van de infrastructuur van de maatschappelijke ondersteuning / het welzijnswerk als substituut voor de huidige gespecialiseerde begeleidingsvoorzieningen. Vanwege de zwaarte van de (meervoudige) problematiek van degenen die aangewezen zijn op begeleiding is het niet te verwachten dat (gespecialiseerde) professionele zorg voor deze doelgroep op grote schaal kan worden afgebouwd. Gemeenten zien bij de decentralisatie van 4 begeleiding wel een aantal kansen die aansluiten bij gemeentelijk Wmo-beleid:
Het vergroten van de (maatschappelijke) participatie van mensen met matige en ernstige beperkingen. Enerzijds door meer aandacht voor sociale redzaamheid, anderzijds door meer participatiemogelijkheden, waar mogelijk in de inclusieve samenleving, waar nodig in beschutte settings, die zijn ingebed in de inclusieve samenleving.
Het verminderen van (de groei van de) vraag naar begeleiding, door eerder en steviger in te zetten op het versterken van die factoren die de draagkracht van burgers en hun omgeving vergroten.
Het verbeteren van de ondersteuning van mantelzorgers. Enerzijds door hen direct te ondersteunen en door hen soms een adempauze te bieden. Anderzijds door bestaande sociale systemen rondom mensen te ontlasten en te versterken door inzet van vrijwilligers en welzijnsorganisaties.
Het verhogen van de kwaliteit en duurzaamheid van ondersteuning door deze niet alleen te richten op de mensen met een zorgvraag, maar ook diens sociale omgeving als ‘object’ van ondersteuning te beschouwen.
Noot 4
15
VNG / G32, Van zorg naar participatie. De overgang van de begeleiding naar de Wmo, Den Haag 2011.
Notitie | Decentralisatie en transitieprocessen participatie en zelfredzaamheid | DSP-groep
Het benutten van de bestaande begeleidingsinfrastructuur voor mensen die géén gebruik maken van begeleiding, maar daarbij wel gebaat zouden zijn. Door verbindingen te leggen met welzijn, sociale werkvoorziening, maatschappelijke opvang en jeugdzorg kan een ondersteuningscontinuüm ontstaan waarvan mensen met participatiebelemmeringen (van licht tot zeer zwaar) kunnen profiteren.
7.2
Jeugdzorg Als het gaat om de jeugdzorg gaat het in beginsel om dezelfde doelgroepen als bij prestatieveld 2 van de Wmo: jeugdigen en hun ouders / opvoeders. De Wmo beperkt zich hier tot preventieve taken die zijn belegd bij het CJG: 1
Signaleren, analyseren en, indien nodig, toeleiden naar (gespecialiseerde) hulp
2
Ondersteuning en dienstverlening: voorlichting, advies, informatie en hulp
3
Integrale zorg organiseren
4
Monitoren, screenen en vaccineren
De verwachting is dat de decentralisatie van de jeugdzorg zal leiden tot de volgende verschuivingen die een intensivering van maatschappelijke ondersteuning vanuit het preventief lokaal jeugdbeleid tot gevolg heeft:
16
Meer aandacht voor preventie en vroegsignalering.
Een verschuiving van gespecialiseerde jeugdzorg naar eerstelijnsvoorzieningen (het CJG).
Meer ambulante zorg.
Versterking van de lichte pedagogische begeleiding.
Notitie | Decentralisatie en transitieprocessen participatie en zelfredzaamheid | DSP-groep
8 Een integrale, vraaggerichte en ontwikkelingsgerichte aanpak 8.1
Integrale aanpak Als het gaat om participatie en zelfredzaamheid van kwetsbare mensen en mensen met beperkingen is duidelijk dat het gaat om mensen die vaak een meervoudige problematiek kennen. Een integrale aanpak daarvan is wenselijk waarbij wordt uitgegaan van het principe één cliënt / gezin, één plan, één hulpverlener. Een integrale aanpak kan langs meerdere wegen gestalte krijgen: 1
Bij intakegesprekken wordt de situatie van een burger in beeld wordt gebracht. Indien zich meerdere problemen voordoen, worden deze in hun samenhang bezien en opgelost. Hetzij doordat één generalistische werker alle zich voordoende problemen met de burger en zijn sociaal netwerk oppakt, hetzij doordat daarbij ook specialisten worden ingevlogen maar er wel een casemanager is die samen met de burger en diens sociaal netwerk verantwoordelijk is voor het integraal oppakken en oplossen van de problemen.
2
Via een netwerkbenadering en een verwijsindex zoals die door het CJG wordt gehanteerd bij problemen rond opgroeien en opvoeden. Er wordt een netwerk gevormd van relevante organisaties en instanties die een zorgsignaal kunnen inbrengen. Indien twee of meer partijen rond eenzelfde cliënt of gezin een probleemsignaal aangeven komen deze partijen bijeen om te bezien hoe een integrale aanpak op het niveau van de cliënt / het gezin gestalte krijgt en waarbij een taakverdeling wordt afgesproken.
8.2
Vraaggerichte aanpak Of het nu gaat om Wmo, begeleiding, Wwnv of jeugdzorg, steeds wordt een vraaggerichte en integrale aanpak gehanteerd. Niet het aanbod maar de vragen van burgers en gezinnen staan centraal, wat overigens niet betekent dat burgers alleen een vragende rol vervullen. Het gaat om draaglast en draagvlak waarbij risicofactoren (draaglast) worden aangepakt en beschermende factoren (draagkracht) worden versterkt:
17
Welke problemen ervaart een burger / gezin bij zijn participatie of zelfredzaamheid?
Wat zijn eventuele onderliggende problemen of beperkingen?
Welke ambities heeft de burger / het gezin/
Wat is de eigen kracht, welke competenties kunnen worden aangeleerd of versterkt?
Hoe ziet het sociaal netwerk er uit?
Welke ondersteuning biedt het sociaal netwerk?
Kan het netwerk worden uitgebreid of kan het meer ondersteuning bieden?
Notitie | Decentralisatie en transitieprocessen participatie en zelfredzaamheid | DSP-groep
8.3
Ontwikkelingsgerichte aanpak Ondersteuning is primair gericht op:
het versterken van competenties van burger of gezin (zodat deze bijvoorbeeld een opgroei- of opvoedprobleem kan oplossen of er in slaagt reguliere betaalde arbeid te verwerven);
het vergroten van de ondersteuning vanuit het sociaal netwerk;
het mobiliseren van vrijwillige inzet in de buurt of wijk ten behoeve van kwetsbare mensen / gezinnen of mensen met een beperking.
18
Notitie | Decentralisatie en transitieprocessen participatie en zelfredzaamheid | DSP-groep