De zuidlimburgse bos- en landschapsbaan gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
projectnummer: GW-138.001 datum: 11 januari 2011, bijgewerkt 8 september 2011
Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
De zuidlimburgse bos- en landschapsbaan Gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
projectnummer: GW-138.001 Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur gulpen, 11 januari 2011, bijgewerkt 8 september 2011
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
3
Inhoudsopgave Inhoudsopgave _______________________________________________________________ 3 Inleiding ____________________________________________________________________ 5 1
2
3
4
5
Inventarisatie en analyse ____________________________________________________ 8 1.1
Veldverkenning ______________________________________________________ 8
1.2
De abiotische opbouw van de golfbaan ___________________________________ 22
1.3
Biotische structuur van de golfbaan ______________________________________ 26
1.4
Antropogene structuur ________________________________________________ 29
Vigerend beleid__________________________________________________________ 37 2.1
Natura2000 _________________________________________________________ 37
2.2
Provinciaal Omgevingsplan Limburg _____________________________________ 39
2.3
Stimuleringsplan natuur, bos en landschap _________________________________ 39
2.4
Bestemmingsplan Buitengebied Gulpen-Wittem ____________________________ 41
Programma van wensen ___________________________________________________ 44 3.1
Conclusies vanuit de inventarisatie en analyse ______________________________ 44
3.2
Programma van wensen vanuit het golfbaanplan ____________________________ 46
3.3
Programma van wensen vanuit het landschap _______________________________ 46
Ontwikkeling zuidlimburgse bos- en landschapsbaan _____________________________ 47 4.1
Gebiedsvisie zuidlimburgse bos- en landschapsbaan __________________________ 47
4.2
Randen en natuurdoelen ______________________________________________ 47
4.3
De globale ontwikkeling van de bos- en landschapsbaan op onderdelen __________ 52
4.4
De ontwikkeling van het watersysteem ___________________________________ 59
Beheerplan _____________________________________________________________ 62 5.1
Beheergroepen ______________________________________________________ 62
5.2
Bos _______________________________________________________________ 62
5.3
Boomgroepen, solitaire bomen en fruitbomen ______________________________ 66
5.4
Struwelen en mantels _________________________________________________ 67
5.5
Hagen _____________________________________________________________ 67
5.6
Hard-rough: zoomvegetatie ____________________________________________ 68
5.7
Hard-rough: heischrale graslanden _______________________________________ 68
5.8
Hard-rough: Glanshaverhooiland ________________________________________ 68
5.9
Poel/waterbuffer _____________________________________________________ 69
5.10
Representatief groen clubgebouw en pro-shop _____________________________ 70
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
6
4
Subsidies en procedures ___________________________________________________ 72 6.1
Subsidies ___________________________________________________________ 72
6.2
Procedures _________________________________________________________ 73
Literatuurlijst ________________________________________________________________ 81 Bijlage 1:
Bodemmonsters ___________________________________________________ 83
Bijlage 2:
Flora en fauna _____________________________________________________ 87
Bijlage 3:
Bestemmingsplan buitengebied 2009 __________________________________ 103
Bijlage 4
Notitie golfbaanarchitect bij voorstel aanpassing holes _____________________ 108
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
5
Inleiding De Zuid Limburgse Golf en CountryClub (ZLGCC) heeft plannen voor het versterken van de kwaliteit en de bespeelbaarheid van de golfbaan. Enerzijds heeft de ZLGCC aan Hawtree, de golfbaanarchitect, opdracht geven om te onderzoeken hoe de kwaliteit van de golfbaan de komende jaren structureel verhoogd kan worden op basis van verbeteringen in de cultuurtechniek en de spelstrategie. Anderzijds heeft Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur opdracht gekregen om een baanomvattende landschapsvisie, gebiedsvisie op te stellen dat tot doel heeft richting te geven aan de versterking van de landschappelijke waarden op de golfbaan en adhoc ingrepen te voorkomen. Onderdeel hiervan is tevens het aanbrengen van meer variatie in de beplantingsstructuur op het Gulpense deel van de golfbaan. De gebiedsvisie is opgesteld vanuit de disciplines landschap en ecologie. Daarnaast is de gebiedsvisie afgestemd met de voorstellen van de golfbaanarchitect, zodat de golfbaan als samenhangend geheel met het omringende landschap ontwikkeld kan worden. De zodoende voorgestelde ontwikkeling van de golfbaan wordt tevens afgestemd met externe belanghebbende partijen, waaronder Staatsbosbeheer, de gemeente Gulpen-Wittem en de Provincie Limburg. In figuur 1 is de begrenzing van het plangebied weergegeven. Figuur 2 geeft vervolgens de indeling van de holes. Deze nummering wordt in hoofdstuk 1 t/m 3 gebruikt om aan te geven welke locatie op de huidige inrichting van de golfbaan bedoeld wordt.
Figuur 1: Ligging van de golfbaan. Het dorp Mechelen is oostelijk van de golfbaan in het dal gelegen.
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
6
Figuur 2: De nummering van de holes, zoals ook in deze rapportage gebruikt wordt.
Leeswijzer Om een de gebiedsvisie op te stellen, is door Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur de volgende werkwijze gehanteerd, welke zijn weerslag vindt in de volgende hoofdstukken: • Hoofdstuk 1 - Inventarisatie en analyse: Als eerste worden de abiotische, biotische, landschappelijke en cultuurhistorische kenmerken van het terrein geïnventariseerd en vervolgens geanalyseerd. Op deze manier wordt duidelijk welke voor de ontwikkeling van de golfbaan relevante kwaliteiten, eigenschappen en waarden het plangebied en omgeving bezit. Hieruit worden conclusies getrokken en uitgangspunten opgesteld; • Hoofdstuk 2 - Vigerend beleid: In dit hoofdstuk komt het vigerend beleid ten aanzien van de golfbaan aan bod. Op basis hiervan is duidelijk welke randvoorwaarden er vanuit het Rijk, de provincie en de gemeente zijn met betrekking tot ontwikkelingen op de golfbaan; • Hoofdstuk 3 - Programma van wensen: Op basis van de resultaten van de inventarisatie en analyse kunnen conclusies worden getrokken en uitgangspunten worden opgesteld. Tezamen met de wensen van de opdrachtgever vormen deze conclusies en uitgangspunten het programma van eisen voor de op te stellen gebiedsvisie. Hierbij wordt aandacht besteed aan alle aspecten, kwaliteiten die in het landschap aanwezig dienen te zijn. Ook wordt ingegaan op de onderlinge samenhang van deze aspecten en kwaliteiten binnen het geheel; • Hoofdstuk 4 - Gebiedsvisie: In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de gebiedsvisie voor de golfbaan. Daarbij wordt zowel ingegaan op de golftechnische aspecten als op de landschappelijke en ecologische aspecten van de ontwikkeling van de golfbaan. Daarnaast wordt globaal aangegeven wat de te nemen maatregelen per hole zijn om de gebiedsvisie te kunnen realiseren; • Hoofdstuk 5 - Beheerplan: Het in de gebiedsvisie gevisualiseerde eindbeeld van de ontwikkeling van de golfbaan wordt vertaald naar beheergroepen en de globale beheersmaatregelen die noodzakelijk zijn om dit doel te bereiken.
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
•
7
Hoofdstuk 6 - Subsidies en procedures: In dit hoofdstuk wordt kort ingegaan op de beschikbare subsidieregelingen die relevant zijn voor de voorgenomen ontwikkelingen op de golfbaan. Daarnaast wordt op basis van de uit de gebiedsvisie voortvloeiende maatregelen nagegaan welke ingrepen (mogelijk) vergunningplichtig zijn vanuit bijvoorbeeld de vigerende natuurwetgeving en het gemeentelijke bestemmingsplan.
Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur ir. Martijn Blaas landschapsarchitect bnt 11 januari 2011, bijgewerkt 8 september 2011
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
1
8
Inventarisatie en analyse
Voor het opstellen van een doelgerichte integrale gebiedsvisie is het noodzakelijk om eerst te inventariseren welke kwaliteiten ofwel eigenschappen en waarden (landschap, historie, ecologie, stedenbouw, etc.) de golfbaan bezit. Het landschap van de golfbaan, zoals we dit nu ervaren, is een resultante van de abiotische (niet levende natuur), de biotische (flora en fauna) en de antropogene (door menselijk handelen) structuur (lagenbenadering). Deze structuren en hun verschijningsvormen en functies liggen ten grondslag aan de uiteindelijke ruimtelijke kwaliteiten van een gebied. Naast verschillende veldverkenningen is met behulp van kaartmateriaal en literatuur een inventarisatie en analyse van de abiotische, de biotische en de antropogene structuur gemaakt. De resultaten van de inventarisatie en analyse worden in de vorm van kaarten en toelichtende tekst gepresenteerd.
1.1
Veldverkenning
In week 8 van 2010 is een veldbezoek gebracht aan de golfbaan. Dit was na afloop van elke regenachtige dagen, waardoor tevens de kans benut werd om te kijken in hoeverre de afstroming en ophoping van hemelwater zich manifesteert op de golfbaan. De golfbaan bestaat uit twee delen. Het oudste gedeelte van de golfbaan (aanleg 1956) is gelegen nabij het clubgebouw, de bosbaan, ofwel het Wittemse deel van de golfbaan. Aan de westzijde van de Aubelsweg is het jongere deel van de golfbaan (aanleg 1992) gelegen, de landschapsbaan, ofwel het Gulpense deel van de golfbaan. De landschappelijke karakteristieken van beide delen zullen op de volgende pagina’s worden toegelicht. In figuur 3 op de volgende pagina is de luchtfoto van de golfbaan weergegeven. Aan het einde van deze paragraaf is op kaart de nulsituatie verbeeld, de situatie zoals die op de golfbaan aanwezig was tijdens het veldbezoek.
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
9
Figuur 3: Luchtfoto van de golfbaan.
Het Wittemse deel van de golfbaan, de bosbaan Het Wittemse deel van de golfbaan is het oudste gedeelte en is aangelegd in 1956. Aangezien de golfbaan toen min of meer in het bos is aangelegd, wordt dit gedeelte gekenmerkt door goed ontwikkelde bosvegetaties als omzoming van de verschillende holes. Het clubhuis licht op fraaie wijze in de bosrand aan de oostzijde van het terrein. Aan de achterzijde van het gebouw, aan de zijde van de Krevelslookweg, is echter een vrij rommelige situatie met beplantingen en verhardingen aanwezig die mede wordt veroorzaakt doordat deze zijde geen entreefunctie heeft en het onderhoud minimaal is. De beplanting bestaat hier onder andere uit wintergroene Laurierkersen.
Figuur 4: Het clubhuis gezien vanaf de oefenfaciliteit voor korte slagen
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
Figuur 5: Het clubhuis gezien vanaf de fairway van hole 9.
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
Figuur 6: De Krevelslookweg, gezien vanaf de golfbaan.
10
Figuur 7: Uitzicht vanaf hole 3 op de helling bij de parkeerplaats. Op de voorgrond de beplanting van de Krevelslookweg.
Het clubgebouw is gelegen aan het uiteinde van de Krevelslookweg. Deze weg is deels holle weg en volgt deels de dal-as van het droogdal dat begint bij het clubgebouw. Nabij de golfbaan wordt de weg geflankeerd door bos. Lager op de helling is nog een grazige vegetatie met Brem gelegen, die behoort bij de golfbaan. De bosrand wordt gedomineerd door Ruwe berk met daarnaast veel Zomereik. In het bos bevindt zich de parkeerplaats van de golfbaan. De verharding bestaat uit een kleeflaag, afgestrooid met grind. De parkeerplaats is in twee delen opgesplitst. Hier is tevens een gebouwtje aanwezig voor de opslag van materiaal. Een derde, reserve, parkeerplaats bevindt zich aan de Aubelsweg.
Figuur 8: De parkeerplaats van de golfbaan.
Figuur 9: Aan de Aubelsweg is een reserve parkeervoorziening gelegen.
De golfbaan is toegankelijk vanuit de richting van de buurtschap Landsrade. De toegangsweg is geasfalteerd en volgt het aanwezige reliëf. De toegangsweg kruist daarbij het begin van een tweetal droogdalen. In 2009 is de weg voorzien van een bermversteviging bestaande uit breuksteen/grind.
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
Figuur 10: De toegangsweg, gezien vanaf de green van hole 17.
11
Figuur 11: De weg voert deels door restanten productiebos.
De holes op het Wittemse deel van de golfbaan kennen deels een boskarakter, maar deels ook een meer parkachtig karaker. Dit parkachtige karakter is voornamelijk aanwezig bij de holes 1 en 18. Beide holes zijn slechts gescheiden van elkaar door enkele solitaire bomen en boomgroepen, bestaande uit Beuk, Zoet kers, Ruwe berk en Fijnspar. Tussen de tee van hole 1 en de oefenfaciliteit is een blokhaag van Kamperfoelie aanwezig. Deze beplanting valt uit de toon met de verder ‘natuurlijk’ ogende beplantingen aan weerszijden van de hole.
Figuur 12: Hole 1, gefotografeerd vanaf de damestee.
Figuur 13: Het clubhuis is vanaf hole 1 nog goed zichtbaar.
De overgang tussen hole 1 en hole 17 heeft een natuurlijk karakter bestaande uit de overgang tussen bos en boomgroepen op de golfbaan. Het bos wordt hier gedomineerd door Berken, met enkele Eiken en Grove dennen. De ondergroei wordt bepaald door Hulst en Adelaarsvaren. Hole 17 heeft een besloten karakter en wordt omgeven door beplantingen met een boskarakter. Nabij de tees wordt de mantelbeplanting gedomineerd door Brem en Braam. Nabij de greens wordt de boomlaag gedomineerd door Fijnsparren en Grove den. Tevens is vanwege de ligging van de toegangsweg een harde overgang naar het bos aanwezig. Hier is tevens een meer parkachtig doorzicht aanwezig naar hole 18.
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
Figuur 14: De tees van hole 17. Op de achtergrond De voormalige backtee.
12
Figuur 15: De overgang tussen hole 17 en de toegangsweg.
De tees van hole 18 liggen nog enigszins besloten tussen het geboomte, te rest van de hole ligt daarentegen meer in een parkachtige omgeving, zoals reeds is aangegeven. De vijver tussen de tees heeft een natuurlijk karakter. De vijver was volledig gevuld met water. Daarnaast leek aan de oostzijde van de vijver water weg te sijpelen naar het bos. Nabij de tees waren duidelijk wroetsporen van Wilde zwijnen te zien. De rand van de hole wordt voor een deel bepaald door Fijnsparren en voor een deel door Beuken, Eiken en Berken.
Figuur 16: De tees en vijver van hole 18.
Figuur 17: Op de fairway van hole 18 waren diverse natte plekken aanwezig.
Direct voor het clubhuis bevindt zich een oefenfaciliteit voor het putten van de bal. Hier komen tevens enkele paden samen, evenals de holes 3 en 9. De holes 3 tot en met 7 zijn fraaie in het bos gelegen holes. De randen bestaan uit een afwisseling van Ruwe berken, Zomereiken, Beuken, Fijnsparren en Grove dennen. De Grove dennen en Fijnsparren duiden op de aanwezigheid van restanten productiebos. De bosrand wordt meestel gevormd door een aantal bomen dat in het gras staat, waarna een directe overgang plaatsvindt naar bosondergroei. Ter plekke van hole 4 lijkt een zoombeplanting aanwezig te zijn. Dit is een van de weinige plekken waar dit type vegetatie een kans lijkt te krijgen. Tussen de holes 3 tot en met 6 bevinden zich doorzichten, op plekken waar een ondergroei van struiken en kruidige vegetatie ontbreekt. Vijvers zijn aanwezig op de holes 5 en 7. Van de vijvers stond de vijver op hole 5 geheel vol en was op het laagste punt reeds buiten haar oever getreden. Afstroming naar het omringende bos vond niet plaats. Een opvallende natte plek in het terrein betrof de bunker nabij de green van hole 5. Deze bunker bevat waarschijnlijk geen drainage.
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
13
Figuur 18: Hole 3 wordt grotendeels omgeven door een rand van Grove dennen en Fijnsparren.
Figuur 19: Hole 4 bezit als enige hole een soort zoomvegetatie langs de randen.
Figuur 20: Doorzicht vanaf hole 5 naar hole 4. De vijver op de voorgrond was tot aan de rand toe gevuld met water.
Figuur 21: De overgang van hole 5 naar hole 6. In de bunker staat water.
Figuur 22: Hole 6 kent een consequente bosrand. Naast de boomsoorten die ook elders aanwezig zijn, bevinden zich hier ook Lariksen in de rand.
Figuur 23: Tussen hole 6 en hole 7 ligt een bosstrook met een strak begrensde ondergroei.
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
Figuur 24: Hole 7 wordt gekenmerkt door een vijver met een eiland erin.
14
Figuur 25: Op de fairway van hole 7 staat een fraaie solitaire Zomereik.
Hole 8 is gelegen aan het begin van een droogdal. Daarnaast is vanaf de tees een fraai uitzicht aanwezig op het clubhuis. Hole 8 gaat naadloos over in hole 9. Tussen de hole 9 en hole 6 zijn bomen in gras aanwezig. Halverwege hole 9 staan enkele jonge Zomereiken tussen de fairway en de driving range. De bosrand eindigt hier vrij abrupt om over te gaan in een rand bomen in gazon. Opvallend bij de greens zijn de stijlrandjes en de manier waarop de bunkers zijn weggewerkt. Ten opzichte van de overige bunkers liggen deze niet harmonieus geïntegreerd in de hole. De driving range bestaat uit een overdekte galerij en een apart gebouwtje waarin de Pro-Shop is gevestigd. Bij de ingang staan enkele Laurierkersen die niet echt passen bij de context van natuurlijke begroeiingen die op het Wittemse deel van de golfbaan aanwezig zijn. De driving range zelf wordt omgeven door hekwerken die de randbeplantingen buitensluiten. De hekwerken zijn prominent aanwezig en passen niet bij het natuurlijke karakter van de bosbaan.
Figuur 26: Hole 8 ligt aan het begin van een droogdal en biedt uitzicht op het clubhuis.
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
Figuur 27: De bomenrand tussen de holes 6 en 9.
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
15
Figuur 28: De overgang tussen hole 9 en de driving range.
Figuur 29: De green en bunkers van hole 9 vormen geen fraai samenhangend geheel.
Figuur 30: De toegang tot de driving range wordt geflankeerd door enkele niet passende Laurierkersen.
Figuur 31: De driving range zelf wordt gedomineerd door de hekwerken.
De Aubelsweg Tussen het Gulpense en het Wittemse deel van de golfbaan is de Aubelsweg gelegen. Deze ligt deels als een holle weg tussen beide golfbaangedeeltes en deels op gelijk niveau. De weg wordt over een groot deel van de lengte begeleid door een houtkant die een buffer vormt tussen de weg en naastgelegen holes. Naast Zomereiken, Beuken en Ruwe berken komen hier ook Haagbeuken in de vegetatie voor. Langs een deel van de weg is een haag aanwezig. Nabij de toegang tot het Wittemse deel van de golfbaan staat een wegkruis.
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
Figuur 32: De Aubelsweg nabij de toegang tot het Wittemse deel van de golfbaan.
16
Figuur 33: De Aubelsweg ter hoogte van P3.
Het Gulpense deel van de golfbaan, de landschapsbaan Het Gulpense deel, de landschapsbaan, is in 1992 aangelegd op wat tot dan toe landbouwgronden waren. De aanwezige beplantingen dateren uit die tijd of zijn van recentere datum. Opvallend is de openheid op de landschapsbaan en het uitzicht dat aanwezig is in verschillende richtingen, waaronder in de richting van Crapoel, de plateaus bij Reijmerstok en de Eijser Bosschen. Dit deel van de golfbaan wordt voor een groot deel omgeven door een meidoornhaag. De holes zijn van elkaar gescheiden door stroken met boomgroepen. Dit deel van de golfbaan valt min of meer uiteen in drie delen, te weten de holes 2, 15 en 16 op het plateau aan de zuidkant van het terrein, de holes, 10, 12, 13 en 14 op het plateau van het Wagelerbosch en hole 11 die als enige hole aan de noordzijde van de Lookerplei is gelegen. Nabij de Driving range begint hole 2. De hole wordt gekenmerkt door de afwateringsgreppel die aan de zijde van de Aubelsweg is gelegen. Via deze greppel wordt het hemelwater afkomstig van voornamelijk hole 2 afgevoerd in de richting van de vijver op hole 12. De greppel was ten tijde van het veldbezoek op diverse plekken nat en drassig. Nabij de tees van hole 2 stonden ook plassen. Nabij de greens van hole 16 heeft de golfbaan een bijzonder open karakter, dat wordt afgebakend door de haag rondom de golfbaan. Aan de rand van de hole is een grote vijver gelegen en aan de zuidzijde, net buiten het terrein, is nog een poel gelegen in het bos.
Figuur 34: Hole 2 met links de greppel en de houtkant langs de Aubelsweg. Rechts de boomgroepen die de scheiding tussen hole 2 en hole 15 vormen.
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
Figuur 35: Hole 16, gezien vanaf de green, met links de haag die de rand van de golfbaan markeert.
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
17
Vanaf hole 16 is een prachtig uitzicht aanwezig over de omgeving, dankzij de aanliggende landbouwgronden. De buurtschappen Landsrade en Crapoel zijn duidelijk zichtbaar. De beplanting tussen de holes bestaat slechts uit boomgroepen in meer of minder ruige graslandvegetaties. Als boomsoort domineert de Zomereik. Enkele van de Zomereiken hebben last van de Eikenprocessierups. Andere boomsoorten die in ieder geval aanwezig zijn, zijn Meidoorn en Haagbeuk. Tussen hole 15 en hole 16 staat een panoramatableau. Iets noordelijker ligt een groot waterbassin dat wordt omgeven door een haag en een houtkant. De beplanting heeft zich nog niet zodanig ontwikkeld, dat met doek beklede bassin geheel wegvalt achter de beplanting. Vanaf hole 16 is het zicht op het bassin dan ook niet geheel fraai te noemen.
Figuur 36: Het panoramatableau bij hole 15/16.
Figuur 37: Het waterbassin bij hole 16.
Net als hole 16 biedt ook hole 14 een uitgebreid uitzicht over de omgeving, zowel in de richting van Landsrade als in de richting van het Schweibergerbosch. De grens met de aanliggende holes 13 en 10 wordt gevormd door enkele boomgroepen. Het ontbreken van struwelen maakt de baan bijzonder transparant, maar weinig overzichtelijk. Zo is op diverse plekken lastig vast te stellen waar de grens tussen twee holes is gelegen. Naar de zijde van de Lookerplei is het reliëf kunstmatig aangepast ten behoeve van de greens van de holes 10 en 13. Tussen de beide greens ligt een afwateringsgreppel, die afstromend hemelwater naar de zijkant van de golfbaan geleidt. Nabij deze greens staan enkele oudere fruitbomen, die vermoedelijk van voor de aanleg van dit gedeelte van de golfbaan dateren.
Figuur 38: Uitzicht vanaf hole 14 op het Schweibergerbosch.
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
Figuur 39: Uitzicht vanaf hole 14 op de zuidelijk gelegen buurtschap Landsrade.
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
Figuur 40: De greens van hole 13 (links achter de Haag) en hole 10 (rechts).
18
Figuur 41: Nabij de greens staan enkele oude fruitbomen.
Hole 12 is gelegen tegen de Lookerplei en daarmee tevens tegen de bosrand van het Wagelerbosch. Deze rand wordt gevormd door bosplantsoen en een vak met jong struweel, dat echter gedomineerd wordt door ruigte. Het struweel is gevarieerd en bestaat onder andere uit Meidoorn, Sleedoorn en Hazelaar. De rand van het bestaande bosplantsoen wordt tevens gevormd door Brem. Het jonge struweel bestaat naast de reeds genoemde struiksoorten onder andere uit Hulst en Sleedoorn. Halverwege het bosplantsoen staat een schuilhut die wordt geflankeerd door een Laurierkers.
Figuur 42: Hole 12 wordt begrensd door jonge aanplant van struweel en een rand bosplantsoen.
Figuur 43: De schuilhut staat in de rand van bosplantsoen.
De green van hole 12 en de tees van de hole 10, 13 en 15 liggen in een droogdal. Het andere einde van de holes is vanaf die locatie niet zichtbaar. Aan de rand van de golfbaan, op hole 12, ligt een grote vijver, die het afstromend hemelwater van de hoger gelegen delen van de golfbaan opvangt. Hier bevinden zich tevens de pompputten voor de beregeningsinstallatie. Nabij de vijver is een bijzonder fraai uitzicht aanwezig op de Eijser Bosschen, tussen het Wagelerbosch en het Schweibergerbosch door. De zichtlijn die hierdoor gevormd wordt is doorgetrokken op de golfbaan, zodat deze vanaf de wintergreen van hole 14 te beleven is. Het droogdal zelf maakt echter een flauwe bocht richting de tees van hole 15. Haaks op de richting van het droogdal staan enkele boomgroepen die de scheiding tussen de verschillende holes markeren. Deze beperken het zicht vanaf hole 2 in de richting van het droogdal.
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
19
Figuur 44: Uitzicht over het droogdal in de richting van de green van hole 12.
Figuur 45: De greens van hole 2 en hole 14 Liggen als hoogtes in het droogdal.
Figuur 46: Uitzicht op de Eijser Bosschen.
Figuur 47: Hole 13 wordt net als de andere holes aan weerszijden begrensd door boomgroepen.
Enigszins afgezonderd van de overige holes is hole 11. Deze is aan de noordzijde van de Lookerplei gelegen. De hole is nagenoeg geheel op een helling gelegen, die aan de lage zijde wordt begrensd door bosplantsoen en net buiten de golfbaan door een rij monumentale Zomereiken. Enkele solitaire bomen en struiken doorbreken de monotonie van het bosplantsoen en de haag aan de zijde van de Lookerplei. De hole biedt tevens uitzicht op de buurtschap Crapoel en de daar gelegen bossen.
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
20
Figuur 48: Hole 11 ligt op de helling van een droogdal.
Figuur 49;
Figuur 50: Uitzicht vanaf hole 11 op de bossen bij Crapoel.
Figuur 51: De Lookerplei, gezien in de richting van de green van hole 10.
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
Hole 11 sluit op natuurlijke wijze aan op de naast gelegen percelen.
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
1.2
22
De abiotische opbouw van de golfbaan
Tot de abiotische structuur behoren de aspecten geologie (wetenschap die de aarde, haar geschiedenis en de processen die haar vormen en gevormd hebben bestudeert), geomorfologie (wetenschap die vormen aan het aardoppervlak verklaart), bodem(gesteldheid) en watersysteem. Door middel van het bestuderen van literatuur en kaartmateriaal zijn gegevens over de abiotische structuur verzameld, beschreven en op kaart weergegeven. 1.2.1
Geologie
Gedurende miljoenen jaren zijn in de ondergrond lagen gevormd als resultante van de aanwezigheid van zee, moeras, rivieren en ijstijden. De ondergrond bestaat als gevolg daarvan uit een opeenvolging van lagen zand, klei, grind, löss, kalksteen en de gesteenten die daaruit onder hoge druk (van de bovenliggende lagen) ontstaan, zoals zandsteen en kwartsiet. Deze afzettingen worden samengevat tot zogenoemde formaties die uit een bepaald geologisch tijdperk stammen. De formaties liggen in min of meer horizontale lagen op elkaar gestapeld. Dankzij tektonische bewegingen in de aardkorst, maar ook door breuken in de aardkorst, erosie door ijs, sneeuw, water, wind en ook door de mens zijn dalen uitgesleten in deze lagenopbouw en zijn hellingen ontstaan. Daardoor komen met name op hellingen meerdere formaties aan de oppervlakte. De jongste formaties zijn daarbij vaak het hoogst en het laagst (als gevolg van erosie) op de helling gelegen en de oudste formaties nabij de voet van de helling. Ter plekke van de golfbaan komt vanwege het aanwezige reliëf een aantal formaties aan de oppervlakte. Het betreft de volgende formatie, beschreven vanaf de hoogst gelegen laag naar de laagst gelegen laag: • Formatie van Twente/Eindhoven (TE1): löss, circa ter plekke van de holes 1, 2, 13-18 en de driving range; • Formatie van Twente/Eindhoven, afzettingen van Hoogcruts (Hc): hoekige vuurstenen met grind, plaatselijk lemig zand (beekafzettingen), aan de oppervlakte gekenmerkt door een menging met löss, circa ter plekke van de holes 3-9; • Diverse formaties, afzettingen van de Maas (Ma): mengsels van zand, grind en löss, circa ter plekke van de tee van hole 12 en de greens van de holes 10 en 13, maar kan langs de rand van de gehele golfbaan worden aangetroffen; • Formatie van Gulpen (Gu): zachte kalksteen, deels met glauconiet, deels met vuursteen, aan de oppervlakte gekenmerkt door de aanwezigheid van verweringsleem, circa ter hoogte van de vijver op hole 12, hole 11 en verder langs de noord-, oost- en zuidrand van de golfbaan. De aanwezigheid van löss aan de oppervlakte heeft te maken met erosie, waarbij materiaal van hoger gelegen formaties zich mengt met het aan de oppervlakte aanwezige materiaal ter plekke van lager gelegen formaties. De opbouw van geologische lagen is dan ook op de golfbaan niet beleefbaar. 1.2.2
Geomorfologie
De gemeente Gulpen-Wittem, waarin het plangebied van de golfbaan zich bevindt, is gelegen in een zogenaamd terrassenlandschap, dat kenmerkend is voor dit deel van Zuid-Limburg. Dit landschap is gevormd door erosie- en afzettingsprocessen, waardoor een complex patroon van glooiingen, hellingen en dalen is ontstaan. Het landschapsbeeld in de omgeving van het plangebied werd in eerste instantie bepaald door de loop van de Maas. Tengevolge van tektonische processen in het meest zuidelijke deel van ZuidLimburg tijdens het Pleistoceen nam de hoogteligging van zuidoost naar noordwest trapsgewijs
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
23
af. De Maas verplaatste zich hierdoor steeds verder naar het westen, waarbij terrassen werden gevormd. Door dit aardkundige proces van opheffing hebben niet alleen de Maas, maar ook voorlopers van de Geul, de Gulp en de daarvan deeluitmakende watervoerende zijbeken zich door inschuring diep ingesneden. Naast het stelsel van beekdalen is ook het stelsel van droogdalen kenmerkend. Deze droogdalen zijn langgerekte depressies in het landschap, die zijn ontstaan bij het oppervlakkig afstromen van regen- en smeltwater alsmede het afschuiven van de bovengrond (zgn. soliflux) in de ijstijden. De golfbaan is gesitueerd in het gebied tussen de beekdalen van de Gulp en de Geul. Het overgrote gedeelte van de golfbaan ligt op een plateauterras op een hoogte tussen ca. 180 en 205 meter +NAP. Dit plateauterras (9E6) wordt gekenmerkt door een relatief vlakke ligging. Diverse delen van holes liggen echter net op (de overgang naar) de hellingen (17/16A2) naar de droogdalen (15/14T1 en 15/14S3). Eén droogdal begint letterlijk op de golfbaan en wel het droogdal dat bij hole 12 bepalend is voor het uitzicht in de richting van de Eijser Bosschen. De hoogteverschillen bepalen hier het karakter van de golfbaan. Op diverse andere plekken op het plateau, waarop de golfbaan ligt, beginnen hellingen naar droogdalen die aantakken op het beekdal van de Geul. Dit is bijvoorbeeld zichtbaar op de holes 8 en 11. Zo biedt het reliëf een ruimtelijke variatie die de spel- en landschapsbeleving op de golfbaan bevordert.
Figuur 52: De aanzet van het droogdal op hole 8. Hier ligt tevens de overgang van Ooivaaggrond (löss) naar kalksteenhellinggrond (löss/kalksteen).
1.2.3
Figuur 53: Uitzicht vanaf hole 11 omhoog in de richting van Landsrade. Ook hier ligt een overgang van ooivaaggrond naar kalksteenhellinggrond.
Bodem
De samenstelling en ontwikkeling van de bovenste laag van de ondergrond is bepalend voor bijvoorbeeld de bruikbaarheid van de bodem voor akker- of weidebouw. Daarnaast is die samenstelling van de bodem bepalend voor de vegetaties die van nature op die ondergrond kunnen voorkomen. Met uitzondering van gedeeltes van de holes 2 en 10-16, bestaat de bodem uit een ooivaaggrond (gLh6). Deze bodem heeft een profiel met een weinig donkere (vage) humushoudende bovengrond. Hydromorfe kenmerken, bodemkenmerken die door water zijn ontstaan, zijn hier aanwezig in de vorm van roest beginnend tussen de 50 en 80 cm onder maaiveld. Daarnaast bevindt zich grind in de bodem, ondieper dan 40 cm beginnend. Enkele proefboringen bevestigen deze bodemopbouw (bijlage 1). De bodem van de hellingen van het plateauterras naar de droogdalen wordt gevormd door kalksteenhellinggronden (AHk) met hellingen die zeer steil zijn (>25%). Dit komt min of meer
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
24
overeen met de ligging van de Formatie van Gulpen en de daarin aanwezige kalksteen. De kalksteen is hier aan de oppervlakte door bodemerosie gemengd met löss. Op het hoogste gedeelte van de golfbaan, ter plekke van de holes 2 en 16, is een bergbrikgrond (BLb6) aanwezig, bestaande uit siltige leem. De briklaag (inspoelingslaag van kleideeltjes) ligt hier direct aan de oppervlakte. Twee proefboringen lijken te bevestigen dat deze bodemsoort hier daadwerkelijk aanwezig is (zie bijlage 1). In het kader van de bespeelbaarheid van de golfbaan en de verbetering van de groeiomstandigheden voor het gras is op diverse plekken zand door de toplaag gemengd. Dit is in ieder geval gebeurd ter plekke van de holes 10-14. 1.2.4
Waterhuishouding
De natuurlijke afstroming van hemelwater op de golfbaan is in noordelijke en oostelijke richting, via de droogdalen in de richting van de Geul. In de praktijk houden de vegetaties het hemelwater lang genoeg vast, zodat het onderweg naar de Geul infiltreert in de ondergrond, verdampt, of opgenomen wordt door de beplanting. Het afstromend hemelwater zal, voor zover het al buiten de begrenzing van de golfbaan terecht komt, niet ver komen, vanwege de aanwezige vegetaties. Van nature bevindt de grondwaterstand zich op de golfbaan ongeveer 30-40 meter onder maaiveld. De bronnen van zijbeekjes van de Geul zijn dan ook laag in de helling aan te treffen, zoals bij de buurtschap Dal ten westen van Mechelen. In de bodemtypen, die op de golfbaan aanwezig zijn, kan zich een ‘schijngrondwaterspiegel’ vormen. Dit is mede te danken aan de geringe infiltratiesnelheid van water in lössbodems. Daarnaast komt het water ook omhoog door de capillaire werking (het vochtleverend vermogen) van de bodem. De beperkte doorlatendheid van de bodem is op de golfbaan duidelijk zichtbaar na een aantal regenachtige dagen. Dan vindt plasvorming plaats op de grasmat, die enkele dagen kan aanhouden. Bronnen zijn niet aanwezig op de golfbaan. Wel is een aantal poelen aanwezig op en aan de rand van de golfbaan. Naast drainagewater vangen deze poelen ook oppervlakkig afstromend water af. De golfbaan kent naast opgaande beplantingen een vrijwel permanent aanwezige grasmat ten behoeve van het golfspel. Van bodemerosie is dan ook geen sprake. De waterhuishouding op de golfbaan is voor een deel kunstmatig en wordt daarom nader toegelicht in paragraaf 1.4 bij de toelichting op de antropogene structuur.
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
Abiotische structuur Abiotische structuur Geologie Geomorfologie Bodem Reliëf en natuurlijke stroomrichting water
18
0
18
18 5
0
18
5
19
0
19
0
Abiotische structuur
19 4
gebiedsvisie golfbaan
20-05-2010
abiotische structuur
n.v.t.
GW-138.001
A3
R01
mb
ZLGCC
-
tu u
rli
jke a
fst ro
m in
gh
em
elw ate
r
20
5
20
0
19
5
20
0
19 5
19
0
20
0
19 0
19 5
19 5
Ab
19 0
io
19 0
tis
ch
19 0
e
18 5
18 0
19 0
0 19
ru st
18
5
ct
18 0
uu
r
Geologie en Geomorfologie Geologie en Geomorfologie
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
1.3
26
Biotische structuur van de golfbaan
In deze paragraaf zijn de biotische kenmerken van het terrein opgenomen. Deze kenmerken zijn reeds voor diverse plekken onderzocht in 2008 ten behoeve van de toetsing van diverse uitgevoerde werkzaamheden (bijlage 2). In het kader van deze gebiedsvisie is geen aanvullend natuurwaardenonderzoek verricht. Allereerst wordt in paragraaf 1.3.1 een overzicht gegeven van de op en om de golfbaan aanwezige en bijzondere flora en fauna. Vervolgens worden in paragraaf 1.3.2 de ecologisch waardevolle gebieden en verbindingen beschreven die zich rondom de golfbaan bevinden. 1.3.1
Flora en fauna
Op en om de golfbaan komen enkele bijzondere soorten flora en fauna voor of komen daar mogelijk voor. De belangrijkste soortgroepen worden hieronder nader toegelicht. Flora Het bos dat de golfbaan voor het grootste gedeelte omringt behoort nagenoeg geheel tot het Zomereik-verbond. De boomlaag wordt afwisselend gedomineerd door Ruwe berk en Zomereik. Is mindere mate is ook Beuk aanwezig. De struweellaag bestaat uit een variatie tussen Wilde lijsterbes, Wilde kamperfoelie, Hulst, Mispel en Gewone vlier. De kruidlaag wordt in veel gevallen gedomineerd door Braam, Adelaarsvaren en Klimop. Het Zomereik-verbond wordt op het Wittemse deel van de golfbaan afgewisseld door restanten naaldhoutbos, productiebos, deels bestaande uit Fijnspar, deels uit Grove den en deels uit Lariks. Struweel, bestaande uit soorten van het Zomereik-verbond, is slechts spaarzaam langs de rand van de naaldhoutopstanden aanwezig. De kruidlaag bestaat voornamelijk uit Braam en Adelaarsvaren. Langs de Aubelsweg bestaat de boomlaag voornamelijk uit Zomereik en Zoete kers. Ook staan hier enkele Haagbeuken. In de struiklaag komen hier Hazelaar, Wilde lijsterbes, Gewone vlier en Trosvlier voor. In de kruidlaag overheerst Klimop. Mantel- en zoomvegetaties zijn slechts beperkt aanwezig. De aangetroffen zoomvegetaties behoren tot het verbond van Gladde witbol en Havikskruiden. Daarnaast is verspreid langs de bosranden Brem aangetroffen. De opgaande beplantingen op het Gulpense deel van de golfbaan hebben een duidelijk aanplantkarakter. Dit deel van de golfbaan wordt grotendeels omgeven door een meidoornhaag. Nabij de tees van hole 2 is een korte beukenhaag aanwezig. Op sommige plekken bevindt zich Hondsroos in de haag. De toegepaste boomsoorten zijn onder andere Zomereik, Beuk, Ruwe berk, Meidoorn, Haagbeuk, Wilg en Zoete kers. Op dit deel van de golfbaan bevinden zich slechts enkele struweelgroepen. De soortensamenstelling bestaat hier onder andere uit Hazelaar, Wilde kardinaalsmuts, Eénstijlige meidoorn, Sleedoorn en Hondsroos. Daarnaast zijn ook Zomereik en Wintereik aanwezig in het struweel. De aanwezigheid van Brem is terug te voeren op uitzaaiing vanuit de omgeving. Kruidenrijke vegetaties met een min of meer spontaan karakter zijn alleen aanwezig nabij de tees van hole 12, tegen de Lookerplei. Voor zover bekend bevindt zich geen bij Flora- en faunawet beschermde flora op de golfbaan. Overigens met uitzondering van een Maretak in een Ratelpopulier op hole 6.
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
27
Fauna - zoogdieren Tijdens de veldinventarisatie zijn alleen enkele Hazen waargenomen op het Gulpense deel van de golfbaan en op de aangrenzende akker. Daarnaast zijn sporen van nog een aantal dieren waargenomen. Zo zijn wroetsporen waargenomen van het Wild zwijn en pootafdrukken van Reeën. Daarnaast bevinden zich in de bosrand diverse wissels van kleinere zoogdiersoorten als de Das die uitkomen op de golfbaan. Ook zijn diverse molshopen aangetroffen. Daarnaast is het waarschijnlijk dat nog diverse andere diersoorten gebruik maken van het plangebied, waaronder Konijn, Eekhoorn, Steenmarter, andere marterachtigen, diverse muizensoorten en diverse streng beschermde vleermuissoorten. In de omgeving van de golfbaan komt de streng beschermde Hazelmuis voor (mededeling Staatsbosbeheer en Verheggen en Boonman, 2006). Voor vleermuizen, de Das en grotere diersoorten vormt de golfbaan voornamelijk foerageergebied. Voor de kleinere diersoorten zal het plangebied tevens als voortplantingslocatie dienst doen. Voor zoogdieren is het Wittemse gedeelte van de golfbaan het meest interessant vanwege de aanwezige dekking en de samenstelling en ouderdom van de vegetaties, waardoor het voedselaanbod groter is als op het Gulpense deel. Fauna - broedvogels De golfbaan kent een gevarieerde inrichting, waardoor ook de samenstelling van de broedvogelgemeenschap gevarieerd is. Broedlocaties zijn echter voornamelijk aan te treffen op het Wittemse deel van de golfbaan en in de struwelen en hagen op het Gulpense deel. Overigens worden de bomen op het Gulpense deel in de winter wel als ‘gereedschap’ gebruikt. Tijdens het veldbezoek werden in groeven in de stam van enkele boomvormende Meidoorns eikels aangetroffen die daar ingeklemd waren met het doel opengepikt te worden. Fauna - amfibieën Op de golfbaan liggen in totaal 10 vijvers/poelen variërend in grootte. Daarnaast kennen de poelen een sterke variatie in de mate van beschaduwing en de mate waarin water- en oeverbeplanting aanwezig is. Algemene kikkersoorten als de Groene kikker zijn aangetroffen op de golfbaan. Daarnaast komen enkele soorten salamanders voor in de poelen, waaronder de Kleine watersalamander en de Alpenwatersalamder. Deze soorten planten zich ook voort op de golfbaan. Mogelijk komen daarnaast enkele strenger beschermde soorten op de golfbaan voor, zoals de Kamsalamander, de Vinpootsalamander en de Vroedmeesterpad. Voor deze bijzondere soorten is een goede waterkwaliteit in de vijvers/poelen van groot belang. Kamsalamanders komen in ieder geval voor in de poelen langs de toegangsweg van de golfbaan, zuidelijk van het terrein. De Vroedmeesterpad komt voor in een poel bij de boerderij zuidelijk van de golfbaan (mededeling Staatsbosbeheer en Crombaghs en Bosman, 2006) en oostelijk van het Schweiberger Bosch nabij de buurtschp Overgeul. Fauna - overige soorten Van de overige soortgroepen, waaronder reptielen en dagvlinders, zijn geen bijzonderheden bekend die voor kunnen komen op de golfbaan.
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
1.3.2
28
Ecologisch waardevolle gebieden en verbindingen
De golfbaan wordt grotendeels omgeven door bosgebieden. Het Wagelerbosch, het Schweibergerbosch en het Kruisbosch zijn onderdeel van het Natura2000-gebied Geuldal. Uit het concept-beheerplan voor het Natura2000-gebied blijkt, dat de golfbaan wordt omgeven door goed en minder goed ontwikkelde Veldbies-Beukenbossen. Daarnaast is de omgeving van de golfbaan van belang voor de Kamsalamander. De golfbaan zelf en dan met name het Wittemse deel van de golfbaan is van belang als leefgebied voor diverse soorten fauna en sluit naadloos aan op de aanliggende bossen. Het Gulpense deel van de golfbaan is minder interessant voor fauna door het ontbreken van voldoende dekking. Daarnaast is het voedselaanbod op het Gulpense deel van de golfbaan beperkter door de aanwezigheid van voornamelijk intensief onderhouden grasvegetaties. Op en in de omgeving van de golfbaan zijn diverse poelen gelegen die min of meer permanent watervoerend zijn. Deze poelen vormen het leefgebied voor diverse algemene en enkele minder algemene amfibieënsoorten. Gezien de nabijheid van een populatie Kamsalamanders dienen de poelen op de golfbaan als potentieel leefgebied en/of stapstenen, verbinding tussen verschillende populaties van de Kamsalamander.
Figuur 54: De golfbaan wordt omgeven door Natura2000-gebied. Daarnaast vormen de poelen op en om de golfbaan (blauwe stippen) het leefgebied voor diverse amfibieënsoorten.
De golfbaan is voornamelijk te beschouwen als leefgebied en foerageergebied. Ecologische verbindingen zijn in mindere mate aanwezig. Wel is van belang dat het Wagelerbosch, Schweibergerbosch en Kruisbosch via de golfbaan met elkaar verbonden zijn. Daarnaast vormt de Lookerplei een ecologische verbinding tussen het Wagelerbosch en de bossen bij de buurtschap Crapoel voor kleine zoogdieren en waarschijnlijk voor vleermuizen.
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
1.4
29
Antropogene structuur
Naast de abiotische en biotische structuur van het landschap is het landschap bepaald door de ingrepen die de mens in de loop der eeuwen heeft gedaan. De menselijke ingrepen aan het landschap vormen samen de antropogene structuur. Bij de inventarisatie en analyse van de antropogene kenmerken is gekeken naar de historische ontwikkeling (de cultuurhistorische kenmerken) van het plangebied en zijn directe omgeving (subparagraaf 1.4.1) en de archeologie (subparagraaf 1.4.2). Vervolgens is gekeken naar de huidige inrichting van de holes en de aanwezige beplantingen (subparagraaf 1.4.3). Tevens is de opbouw van de aanwezige padenstructuur beschreven (subparagraaf 1.4.4). Als laatste wordt ingegaan op het watersysteem zoals dat ten behoeve van de bespeelbaarheid van de golfbaan is aangelegd (subparagraaf 1.4.5). 1.4.1
Cultuurhistorie
Op kaart R02 is de historische ontwikkeling van de golfbaan en zijn omgeving weergegeven. 1805/1806 In de 19de eeuw bestaat het terrein van de golfbaan grotendeels uit bos. Het Schweibergerbosch en het Kruisbosch grenzen direct aan de Aubelsweg. Het Gulpense gedeelte van de golfbaan is grotendeels in gebruik als akkerland, het Landsraderveld. Ter plekke van hole 11 en langs de Lookerplei is bos aanwezig, aansluitend op het Wagelerbosch. De rij monumentale Eiken bij hole 11 staat duidelijk op de kaart ingetekend. Tussen het Wagelerbosch en het Schweibergerbosch is ook in die tijd een smalle akker aanwezig. Het uitzicht op de Eijser Bosschen is dan reeds aanwezig. De Krevelslookweg is eveneens aanwezig. Deze weg is via een wandelpad verbonden met de Lookerplei, via wat nu de rand van de golfbaan is bij hole 14. Nabij hole 5 is een holle weg gelegen, die de verbinding vormt tussen de buurtschap Bissen en enkele ook nu nog in het bos gelegen weides. De buurtschappen Landsrade en Crapoel bestaan reeds. De grote carréboerderij zuidelijk van de golfbaan staat eveneens op de kaart. Deze is via een veldweg met de Lookerplei verbonden, westelijk van de golfbaan. Hoogstamfruit is in de 19de eeuw slechts op een enkel perceel aanwezig in de buurtschap Landsrade. 1925 Op het kaartbeeld van omstreeks 1925 is het oostelijk deel van de golfbaan nog steeds onderdeel van het Schweibergerbosch en het Kruisbosch. Ten opzichte van het kaartbeeld uit de periode rond 1805 zijn echter enkele veranderingen in de omgeving zichtbaar. De Krevelslookweg in het droogdal tussen het Schweibergerbosch en het Kruisbosch takt niet meer aan op de Aubelsweg langs het Landsraderveld, maar buigt bij de plateaurand af naar het zuidwesten richting de buurtschap Landsrade, de huidige toegangsweg van de golfbaan. Het wandelpad tussen de Krevelslookweg en de Lookerplei bestaat dan nog wel. Tevens is op de kaart voor het eerst een wegkruis aangegeven bij de voormalige kruising van de eerder genoemde veldwegen. De holle weg die bij hole 5 op het plateau uitkomt, is niet meer verbonden met de daar gelegen weides. De functie van de weg is overgenomen door een pad dat ook nu nog achter hole 5 langsloopt. In het grote droogdal op het Gulpende deel van de golfbaan is een tweetal graften aangeduid. Het betreft hier oude perceelgrenzen. De oppervlakte hoogstamfruit is uitgebreid. Zowel Landsrade als Crapoel zijn volledig omgeven door huisweides met hoogstamfruitbomen. Direct westelijk van de huidige golfbaan liggen twee kleine percelen hoogstamfruit aan de Lookerplei. © Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
30
1965 De golfbaan, het Wittemse deel, is in 1956 aangelegd. In 1965 staat deze dan ook op de kaart. De holes zijn aangelegd in het Kruisbosch en het Schweibergerbosch. De bossen zijn grotendeels aangeduid als naaldbos. Tussen de holes 4 en 7 is echter ook loofbos aanwezig. Het clubgebouw dateert uit 1956. Ten opzichte van de huidige situatie lijkt er in 1965 meer bos aanwezig te zijn op het Wittemse deel van de golfbaan dan nu het geval is. De hoek waar nu de driving range is gelegen, staat bijvoorbeeld nog ingetekend als bos. In het bos is een aantal paden gelegen, dat ook nu nog kan worden aangetroffen. De toegangsweg staat evenals de Krevelslookweg aangeduid als weg met losse of slechte verharding. Het Gulpense deel van de golfbaan is nog grotendeels in gebruik als akkerland. De graften in het droogdal zijn wel verdwenen. Het gedeelte van het Wagelerbosch ter hoogte van hole 11 en de Lookerplei is intussen verdwenen. In de jaren ’60 zijn hier weides aanwezig. Ter plekke van de tee van hole 12 ligt dan een poel. Daarnaast zijn enkele fruitbomen aanwezig. Het wandelpad tussen de Lookerplei en de Krevelslookweg is verdwenen, evenals de veldweg tussen de Lookerplei en Landsrade. Aan de Lookerplei is een tweetal wegkruisen geplaatst. De oppervlakte hoogstamfruit bij de buurtschappen is nagenoeg ongewijzigd gebleven. Landsrade en Crapoel zijn slechts op beperkte schaal gegroeid. Huidige situatie Op het kaartbeeld van de situatie in 2004 is zichtbaar dat het golfterrein in het bos niet in grote mate is veranderd. Wel komen de holes iets prominenter naar voren op de kaart en is de driving range toegevoegd. Hoewel dat niet zeer duidelijk zichtbaar is op de kaart, is de golfbaan uitgebreid met het Gulpense gedeelte op het Landsraderveld. De vijver bij hole 12 en het bassin tussen hole 14 en 16 zijn reeds op de kaart aanwezig. Tot slot is te zien dat het oorspronkelijke wegenpatroon met de aanpassingen uit de 20ste eeuw nog aanwezig is, evenals de wegkruizen aan de Aubelsweg en de Lookerplei. De rij Eiken bij hole 11 is nog aanwezig en geeft daarmee de locatie van de oorspronkelijke bosrand van het Wagelerbosch weer. Onbekend is, of dit dezelfde bomen betreft als de bomen die begin 19de eeuw reeds op de kaart staan. De oppervlakte hoogstamfruit bij de buurtschappen is praktisch verdwenen. Met uitzondering van de groei van agrarische bedrijven is de oppervlakte van de buurtschappen nauwelijks veranderd. Het uitzicht over de omgeving vanaf het Gulpense deel van de golfbaan is sinds het begin van de 19de eeuw nauwelijks veranderd. Alleen de toevoeging van opgaand groen op de golfbaan en westelijk van de golfbaan aan de Lookerplei heeft het vrije uitzicht enigszins ingekaderd.
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
Antropogene Antropogenestructuur structuur
1806 (Tranchot) 1925 1965 2004
Antropogene structuur Antropogene structuur
Cultuurhistorische ontwikkeling, ca.ca.1830 1925. hole 1111 Cultuurhistorische ontwikkeling, 1830enen 1925.DeDebosbaan bosbaanenen hole bestaan uituit bos. rijrij Eiken is isreeds bijbij hole 11.11.Alle wegen reeds bestaan bos.DeDe Eiken reedsaanwezig aanwezig hole Alle wegen reeds aanwezig. Daarnaast verbinding aanwezig tussen Krevelslookweg en Lookerplei aanwezig. Daarnaast verbinding aanwezig tussen Krevelslookweg en Lookerplei
gebiedsvisie golfbaan
20-05-2010
historische ontwikkeling
n.v.t.
GW-138.001
A3
R02
mb
ZLGCC
-
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
1.4.2
32
Archeologie
Voor het in kaart brengen van de archeologische waarden van de golfbaan en de locaties van de werkzaamheden is gebruik gemaakt van de indicatieve archeologische waardenkaart uit het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006 (Provincie Limburg, 2006, geactualiseerd 2010) en van de gegevens van de KennisInfrastructuur Cultuurhistorie (KICH). De verwachtingen op de indicatieve archeologische waardenkaart zijn geclassificeerd als ‘hoog’, ‘middelhoog’ en ‘laag’. Volgens de gegevens op de archeologische verwachtingskaart kent de golfbaan voor het overgrote gedeelte de klasse ‘lage archeologische verwachtingswaarde’. Ter plaatse van de holes 8, 11 en delen van de holes 13, 12, 10 en de driving range ligt de overgang naar de klasse ‘middelhoge archeologische verwachtingswaarde’. Grote delen van de holes 2, 14, 15 en 16 zijn in een als ‘hoog’ geclassificeerd gebied gelegen. Uit de gegevens van de KICH komt naar voren dat er geen archeologische waarden in de vorm van (beschermde) archeologische monumenten op de golfbaan of in de omgeving van de golfbaan aanwezig zijn.
Figuur 55: Indicatieve archeologische waardenkaart (bron: Provincie Limburg, POL2006)
1.4.3
Holes en beplantingen
De golfbaan kan globaal worden ingedeeld in de holes en de beplantingen die de verschillende holes van elkaar scheiden. De holes bestaan uit grasvegetaties die zijn toegesneden op de golfsport voor wat betreft beheer en soortensamenstelling. De holes zijn als volgt opgebouwd: • Tees en greens: De afslagplaats en de plek van de put. Deze onderdelen van de hole kennen een specifieke (aangepaste) bodemopbouw en zijn voorzien van een kort gemaaide grasvegetatie die bestand is tegen een intensief maaibeheer. Op enkele holes zijn de tees verhoogd en liggen ze als kunstmatige hoogtes in het landschap. Tees en greens worden daarnaast gekenmerkt door hun vlakke ligging. Indien nodig is hiervoor het reliëf aangepast, zoals bij de green van hole 14; • Fairway: Bij lange holes aanwezig centraal op de hole als locatie waar tussenslagen gemaakt (moeten) worden om de bal op de green te krijgen. De fairway wordt gekenmerkt door een kort gemaaide grasvegetatie en heeft een typische organische vorm. De fairway volgt het aanwezige reliëf; • Surround: Dit betreft een zone rondom de green met eveneens kort gemaaid gras; © Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
•
• •
•
33
Bunkers en grassy hollows: Dit zijn kunstmatige laagtes al dan niet voorzien van een verhoogde rand. De bunker is voorzien van een zandlaag, terwijl de grassy hollow een van grasvegetatie voorziene zak in het terrein is. Deze objecten bevinden zich rondom de green en op en aan de rand van de fairway, nabij locaties waar normaal gesproken een tussenslag gemaakt moet worden om de bal op de green te krijgen. Sommige bunkers liggen iets verhoogd om het spelstrategische element van de hole te vergroten. De afwerking naar de aanliggende green of fairway is op ‘semi natuurlijke’ wijze, zodat de bunker of grassy hollow herkenbaar is als hobbel op de hole; Semi-rough: Dit is de circa twee meter brede grasrand om de fairway en de green (de apron) waarvan het gras iets hoger wordt afgemaaid als op de fairway of de green; Rough: Hieronder valt de grasvegetatie rondom de tees, tussen de tees en de fairway en tussen de fairway en de green. Daarnaast is afhankelijk van de hole een smallere of bredere rand buitenom de semi-rough beheerd als rough. Dit houdt in dat het gras iets hoger wordt afgemaaid als het gras van de semi-rough en de maaifrequentie lager ligt; Hard-rough: Deze grazige of kruidenrijke vegetatie vormt de overgang van de rough naar de opgaande beplantingen. Het beheer van deze vegetatie is beperkt en afhankelijk van het aanwezige vegetatietype.
De beplantingen zoals die op de golfbaan aanwezig zijn verschillen van elkaar. Het Wittemse deel van de golfbaan is aangelegd in bestaand bos, zodat de opgaande beplantingen op leeftijd zijn en de ondergroei goed ontwikkeld is. Daartegenover staat de beplanting op het Gulpense deel van de golfbaan die is aangeplant op voormalige landbouwgrond. Het grootste gedeelte van de opgaande beplantingen is aangebracht begin jaren ’90 bij de aanleg van dit deel van de golfbaan. De bomen zijn toen aangeplant met een minimale plantmaat. Daarnaast laten de aanwezige lössbodems zich niet eenvoudig doorwortelen. De natuurlijke groei van de bomen is daardoor logischerwijs trager dan de groei van bomen op een even voedselrijke zandgrond. De kroonontwikkeling van de meeste bomen duidt echter niet op een kwijnend bestaan. De habitus van de aanwezige bomen is dan ook passend voor bomen die circa 20 jaar op lössgrond staan. Het op het Gulpense deel van de golfbaan aanwezige struweel heeft nog duidelijk het karakter van bosplantsoen. Dat wil zeggen, dat de wijze van aanplant nog altijd duidelijk zichtbaar is. Daarnaast lijken dunningen nog niet te hebben plaatsgevonden, waardoor het struweel een monotoon karakter heeft en struiken dicht op elkaar staan. Ondanks dat ontwikkelt het struweel zich prima. Dit is met name zichtbaar bij de holes 2, 11 en 12, waar zich intussen forse struweelranden hebben ontwikkeld, zonder al te veel uitval of slecht ontwikkelde plekken.
Figuur 56: Boomaanplant uit de jaren ’90 op het Gulpende deel van de golfbaan.
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
Figuur 57: De rand bosplantsoen aan de zijde van de Aubelsweg.
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
1.4.4
34
padenstructuur
De golfbaan wordt doorkruist door een aantal openbaar toegankelijke wegen. Dit zijn de toegangsweg van de golfbaan, de Aubelsweg, de Krevelslookweg en de Lookerplei. Daarvan is alleen de toegangsweg tot de golfbaan voorzien van asfalt. De verharding is echter aan vervanging toe aangezien op enkele plekken gaten en reparaties aanwezig zijn. Op de golfbaan zelf ligt een aantal onverharde paden. Deze liggen alle op de Wittemse deel van de golfbaan. De paden worden gebruikt ten behoeve van het onderhoud aan de baan, maar betreffen ook voormalige bospaden. De holes zijn op verschillende manier met elkaar verbonden. Op diverse plekken zijn de holes met elkaar verbonden via de rough en ontbreekt een specifieke aanduiding van een pad. Op het Gulpense deel is de verbinding tussen de verschillende holes geaccentueerd door gemaaide graspaden in de rough. Op het Wittemse deel en aan de rand van het Gulpense deel bevindt zich ook een aantal paden dat verhard is met silex. Dit betreft bijvoorbeeld locaties waar de grasmat door betreding en beschaduwing geen stand houdt. Op een aantal locaties is een afscherming geplaatst tussen de holes en het aanliggende pad. Het betreft in veel gevallen een laag houten hekwerk of, als het een onderhoudspad of toegangsweg betreft met een hekwerk bestaande uit paaltjes met ertussen gespannen een koord. Op enkele plekken zijn korte trappetjes aanwezig om het hoogteverschil tussen het pad en de tees te overbruggen. Terreinmeubilair is daarnaast aanwezig in de vorm van bankjes, prullenbakken, schuilhutten, informatieborden, golfbalreinigingsborstels en diverse typen paaltjes en vlaggen ten behoeve van de golfsport. Deze elementen kunnen verspreid over de gehele golfbaan worden aangetroffen. Het materiaalgebruik is uniform.
Figuur 58: De toegangsweg is geasfalteerd.
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
Figuur 59: Oude onverharde bospaden worden nu nog gebruikt als onderhoudspad.
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
35
Figuur 60: Op paden die intensief gebruikt worden en/of in de schaduw liggen is een silexverharding aanwezig.
1.4.5
Afwatering, drainage en beregening
Ten behoeve van de bespeelbaarheid van de golfbaan is een systeem van drainage en beregening aangelegd op de golfbaan. Hieronder worden beide systemen kort toegelicht. Drainage en afwatering De tees en greens van het Wittemse deel van de golfbaan zijn voorzien van drainage. Dit geldt tevens voor enkele bunkers. Een deel van het drainagewater infiltreert in de ondergrond via grindkoffers. Een ander deel van het drainagewater wordt afgevoerd naar één van de poelen die aanwezig zijn op dit deel van de golfbaan. De poelen zijn daardoor (nagenoeg) het gehele jaar watervoerend. Bij hole 7 is in het beregeningssysteem de mogelijkheid gecreëerd om de poel bij te vullen. De aanwezigheid van drainage is op de golfbaan slechts zichtbaar aan de aanwezige putten en aan de afwijkende grasvegetatie daar waar de sleuf voor de drainagebuis is gegraven. Op het Gulpense deel van de golfbaan is geen drainage toegepast, maar is de oppervlakkige afstroming van het hemelwater gestuurd door de aanleg van enkele greppels/laagtes. Op die wijze wordt een groot deel van het afstromende hemelwater opgevangen in de waterbuffer op hole 12. Vanuit de hemelwaterbuffer op hole 12 wordt het hemelwater overgepompt naar het bassin bij hole 14. Dit bassin dient als watervoorraad voor de beregening in droge zomers.
Figuur 61: Dit soort putten verraden de ligging van de drainageleidingen.
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
Figuur 62: Via een greppel stroomt het hemelwater naar de buffer op hole 12.
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
Figuur 63: In het bassin van hole 14 wordt water opgeslagen voor beregening in droge periodes.
36
Figuur 64: Bij de waterbuffer van hole 12 staan de pompputten voor de beregenings installatie.
Tussen hole 2 en de Aubelsweg is een greppelsysteem aanwezig die het afstromende hemelwater kanaliseert en gebundeld afvoert richting de buffer op hole 12. Een teveel aan regenwater kan niet worden afgevoerd in het aangrenzende bos, maar dient gebundeld te worden afgevoerd via de buffer op hole 12 naar het riool. In de huidige situatie vormen de poelen aan de rand van de golfbaan een potentieel risico, aangezien bij een teveel aan toestromend water de poelen over kunnen lopen in het aangrenzende Natura2000-gebied, hetgeen in potentie effect heeft op de daar aanwezige natuurdoeltypen. De bespeelbaarheid van de golfbaan wordt beperkt, doordat de infiltratiesnelheid van de bodem minimaal is. Aangezien niet alle delen van de golfbaan voorzien zijn van drainage vindt op regenachtige dagen lokaal plasvorming plaats, zoals op de fairway van hole 18, nabij de tees van hole 2 en nabij de green van hole 5. Daarnaast is door de ZLGCC aangegeven dat er, ter bevordering van de bespeelbaarheid, zand is verwerkt in de toplaag van de holes 10-14. Tevens is aangegeven dat hemelwater afkomstig van de hole 18 afstroomt via de Aubelsweg, hetgeen overigens lijkt mee te vallen gezien het ontbreken van stroomgeulen en afzettingspatronen van meegevoerd organisch materiaal op de Aubelsweg ter plekke van het wegkruis. Beregening Aan de noordrand van de buffer op hole 12 bevinden zich enkele pompputten. Deze dienen voor de beregening van de verschillende tees en greens op de golfbaan. De beregening staat zodanig afgesteld, dat alleen de essentiële delen van de holes besproeid worden en beregening van bijvoorbeeld aangrenzend bos voorkomen wordt. Via een serie van afsluiters kan de beregening gestuurd worden. De afsluiters bevinden zich verspreid over de golfbaan en zijn herkenbaar aan de kleine putdeksels. Via de beregeningsinstallatie kan tevens een teveel aan water worden afgevoerd naar het riool bij het clubgebouw. Andersom kan ook (drink)water worden aangevoerd in tijden van droogte. Vanwege de opslag van afstromend hemelwater in natte periodes wordt dit zoveel mogelijk voorkomen.
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
2
37
Vigerend beleid
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het beleid dat van toepassing is op de golfbaan en de directe omgeving daarvan. Het betreft achtereenvolgens nationaal/europees beleid in de vorm van Natura2000. Vervolgens wordt ingegaan op het beleid van de Provincie Limburg. Ten slotte wordt kort stil gestaan bij het bestemmingsplan buitengebied van de gemeente Gulpen-Wittem.
2.1
Natura2000
Het Wagelerbosch, het Schweibergerbosch en het Kruisbosch, die naast de golfbaan zijn gelegen, zijn samen met diverse andere natuurgebieden in het Geuldal aangewezen als Habitatrichtlijngebied Geuldal (zie figuur 2). De Habitatrichtlijn is een Europese richtlijn die lidstaten verplicht gebieden aan te wijzen ter bescherming van de soorten en habitats, die zijn opgenomen in Bijlage II van de richtlijn. De bescherming van deze gebieden is vastgelegd in artikel 6 van de Habitatrichtlijn. Het beschermingskader en de aanwijzing van de gebieden dienen in de Nederlandse wetgeving te worden overgenomen, waardoor de Habitatrichtlijn in de nationale wetgeving wordt verankerd. Dit is gebeurd door middel van de aanwijzing van Natura2000-gebieden en een aanpassing van de Natuurbeschermingswet 1998. Deze wet is in oktober 2005 in werking getreden. Voor het Geuldal is in 2007 een ontwerpbesluit genomen. In figuur 65 is de ligging van het Natura2000-gebied Geuldal ten opzichte van de golfbaan afgebeeld.
Figuur 65: Begrenzing van het Natura2000-gebied Geuldal ter plekke van de golfbaan.
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
38
Habitattypen en soorten Het Natura2000-gebied Geuldal is aangewezen op grond van het voorkomen van soorten en habitats van Bijlage II van de Habitatrichtlijn. In onderstaande tabel is opgenomen voor welke habitattypen en soorten het gehele gebied is aangewezen. Habitattypen en soorten van Habitatrichtlijngebied ‘Geuldal’ Code H3260A H6110 H6130 H6210 H6230 H6430C H6510A H7220 H7230 H9110 H9120 H9160B H91E0C Soortnr H1037 H1078 H1083 H1096 H1163 H1166 H1193 H1318 H1321 H1324
Habitattype Beken en rivieren met waterplanten (Waterranonkels) *Pionierbegroeiingen op rotsbodem Zinkweiden Kalkgraslanden *Heischrale graslanden Ruigten en zomen (droge bosranden) Glanshaver- en vossenstaarthooilanden (Glanshaver) *Kalktufbronnen Kalkmoerassen Veldbies-Beukenbossen Beuken-Eikenbossen met Hulst Eiken-Haagbeukenbossen (heuvelland) *Vochtige alluviale bossen (beekbegeleidende bossen) Soort Gaffellibel *Spaanse vlag Vliegend hert Beekprik Rivierdonderpad Kamsalamander Geelbuikvuurpad Meervleermuis Ingekorven vleermuis Vale vleermuis
Tabel 1: Habitattypen en soorten waarvoor het Habitatrichtlijngebied Geuldal is aangewezen.
Zoals eerder is aangegeven, vormen vele natuurgebieden samen het Natura2000-gebied Geuldal. Niet alle in voorgaande tabel opgenomen habitattypen en soorten komen dan ook in de directe of wijdere omgeving van de golfbaan voor. In het concept-beheerplan (augustus 2009) is een aantal kaarten opgenomen met betrekking tot de aanwezigheid en spreiding van de tabel 1 genoemde habtitattypen en doelsoorten in het Geuldal. Op en om de golfbaan komen binnen de begrenzing van het Natura2000-gebied goed en minder goed ontwikkelde Veldbies-Beukenbossen voor (zie kaart R03). Aangezien het bos doorloopt op de golfbaan zal dit buiten de begrenzing van het Naturs2000-gebied ook zo zijn. Op enkele plekken aan de rand van de golfbaan zijn potenties aanwezig voor de ontwikkeling van Veldbies-Beukenbos. Tussen hole 2 en hole 17 is daarnaast potentie aanwezig voor de ontwikkeling van een Heischraal grasland. Hole 17 zelf biedt potenties voor de ontwikkeling van een Glanshaverhooiland. Gezien de ligging zullen deze vegetaties ook elders op de golfbaan, buiten de begrenzing van het Natura2000-gebied, ontwikkeld kunnen worden. Op de golfbaan zijn geen doelsoorten van het Natura2000-gebied aanwezig. Bij Landsrade bevindt zich wel een populatie Kamsalamanders. Deze soort is gevoelig voor eutrofiëring (toename hoeveelheid messtof) van het water. Ten aanzien van de golfbaan is de conclusie: ‘toegestaan met eventuele aanvullende mitigerende maatregelen uit de nog op te stellen GGOR’ (Gewenst Grond- en Oppervlaktewater Regime). Die maatregelen hebben dan te maken met de infiltratie van het hemelwater op de golfbaan en de uitspoeling van meststoffen die daarbij kan plaatsvinden. © Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
2.2
39
Provinciaal Omgevingsplan Limburg
In het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (Provincie Limburg, 2006, geactualiseerd 2010) staan de toekomstperspectieven weergeven voor de ontwikkeling van het landschap. De golfbaan valt binnen een tweetal toekomstperspectieven, te weten ‘Ecologische Hoofdstructuur’ (EHS) en ‘Provinciale Ontwikkelingszone Groen’ (POG). De bossen rondom de golfbaan en het bos dat wordt omgeven door globaal de holes 3, 4, 5, 8 en 9 behoren tot de EHS. Hole 17 is als enige hole geheel in de EHS gelegen. De overige delen van de golfbaan behoren tot de POG. De EHS omvat bestaande bos- en natuurgebieden, te ontwikkelen nieuwe natuur- en beheersgebieden, ecologisch water en beken met een specifieke ecologische functie. Het gaat in alle gevallen om gebieden van nationale of Europese betekenis. De EHS maakt deel uit van de ruimtelijke hoofdstructuur volgens de Nota Ruimte (min LNV e.a., 2004). Het provinciaal beleid is gericht op het beschermen en realiseren van deze samenhangende robuuste structuur van grotere natuur- en bosgebieden en verbindingen daartussen. Voor ontwikkelingen die de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden aantasten of de nagestreefde natuurontwikkeling belemmeren geldt het ‘nee, tenzij’ regime. Naast behoud en ontwikkeling van natuurwaarden speelt in deze gebieden ook behoud en ontwikkeling van landschappelijke waarden, zowel visueel-ruimtelijk als cultuurhistorisch. De POG vormt samen met de EHS de ecologische structuur in Limburg. Binnen de POG geldt een ontwikkelingsgerichte basisbescherming. Behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden zijn richtinggevend voor ontwikkelingen in de POG. Ook van belang zijn het in stand houden van een goede toeristisch-recreatieve structuur en een op het landschap georiënteerde landbouw.
2.3
Stimuleringsplan natuur, bos en landschap
Het stimuleringsplan natuur, bos en landschap is een provinciaal beleidsstuk en vormt een gebiedsgerichte uitwerking van de POG en de EHS. Op onderdelen wordt dit stimuleringsplan regelmatig herzien. Met het stimuleringsplan worden onder andere de volgende doelen nagestreefd: • Een heldere formulering van de doeltypen per deelgebied ten aanzien van natuur, bos en landschap; • Het stimuleren van de uitvoering van acties en maatregelen die bijdragen aan de realisatie van de geformuleerde natuur-, bos- en landschapsdoelen. De golfbaan grenst aan een aantal gebieden dat in aanmerking komt voor de subsidieregelingen natuurbeheer en agrarisch natuurbeheer, zoals deze in het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) zijn opgenomen.
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
40
10.07AB - Lookerhei In tegenstelling tot wat de naam doet vermoeden betreft het hier een oud agrarisch cultuurlandschap. Met name aan de randen van het Schweibergerbosch is het oude middeleeuwse verkavelingpatroon nog te herkennen. Langs de bosranden ontwikkelt zich een zoomvegetatie waarin op diverse plaatsen Ruig hertshooi groeit. Aandachtssoorten: Ruig hertshooi. Natuurdoeltypen: A1.1 Wintereiken-Beukenbos A2.1 Doornstruweel A2.2 Bremstruweel A5.5.1 Kamgrasweide B6.1 Houtwallen en singels 10.08B - Wagelerbosch Het Wagelerbosch ligt op het plateau bij Landsrade en is, ondanks het voorkomen van diverse bostypen minder goed ontwikkeld dan de meeste andere bossen in de bosgordel, hoewel Mannetjesorchis nog voorkomt. Het bos is van betekenis voor vogels, zoals de Taigaboomkruiper en is leefgebied van de Hazelmuis. Aandachtssoorten: Taigaboomkruiper, Mannetjesorchis, Hazelmuis. Natuurdoeltypen: A1.1 Wintereiken-Beukenbos A1.2 Parelgras-Beukenbos A2.1 Doornstruweel A2.2 Bremstruweel 10.10C - Schweibergerbosch I Op de steile, graftenrijke hellingen tussen Dal-Bissen en het Schweibergerbosch liggen vooral intensief gebruikte cultuurgraslanden. Op enkele percelen verspreid door het gebied komen onder meer Aarddistel en Bosroos voor. In het noorden van het gebied liggen enkele waardevolle amfibieënpoelen waarin Alpenwatersalamander, Kamsalamander en Vroedmeesterpad zijn aangetroffen. Op de graften leeft de Levendbarende hagedis, in de bosranden komt de Hazelmuis voor. Natuurdoeltypen: A2.1 Doornstruweel A5.1 Kalkgrasland A5.5.1 Kamgrasweide A8.6 Voedselrijke plas B6.2 Graften 10.11B - Schweibergerbosch II Hoewel het bos voor het grootste deel bestaat uit goed ontwikkeld, waardevol, natuurlijk oud hellingbos is het aantal bijzondere bosplanten sterk teruggelopen, door verruiging en het achterwege blijven van hakhoutbeheer. Zo zijn bijvoorbeeld Vogelnestje en Purperorchis na 1980 verdwenen. Aan de bosranden bevinden zich nog kleine populaties Mannetjesorchis en Welriekende nachtorchis. Daarnaast groeien in het Parelgras-Beukenbos en WintereikenBeukenbos Ruwe dravik, Wilde narcis, Ruig hertshooi en Gevlekt longkruid. In de bossen komen Hazelmuis en Das voor. Daarnaast is het kerngebied voor bos(rand)vlinders en aan loofbossen gebonden vogelsoorten (Middelste bonte specht, Taigaboomkruiper en Wielewaal). Aandachtssoorten: Hazelmuis, Mannetjesorchis, Taigaboomkruiper. © Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
41
Natuurdoeltypen: A1.1 Wintereiken-Beukenbos A1.2 Parelgras-Beukenbos A2.1 Doornstruweel A2.2 Bremstruweel 10.14B - Kruisbosch en de Molt Kruisbosch en de Molt vormen de 70 hectaren grote centrale 'smaragd' in de bosgordel op de westhelling van het Geuldal. De loofbossen bestaan uit waardevolle WintereikenBeukenbostypen met een redelijk goed ontwikkelde ondergroei en relatief jonge, soortenarme loof- en naaldhoutbossen. Witte veldbies, Boswederik en Fraai hertshooi zijn de meest opmerkelijke soorten. Langs de bosranden zijn meerdere groeiplaatsen van Wilde narcis. De faunistische waarden zijn hoog. In het bos zijn vier dassenburchten aanwezig en ook Hazelmuis komt voor. De oude bosgroeiplaats is een ideale overwinteringplaats voor vleermuizen (onder andere Gewone baardvleermuis en Ingekorven vleermuis) en is een kerngebied voor bos(rand)vlinders. De in het bos aanwezige bronpoelen zijn van grote betekenis voor amfibieën als Kamsalamander en Alpenwatersalamander. Ook zijn de bossen van betekenis voor reptielen (Hazelworm en Levendbarende hagedis) en vogels (Taigaboomkruiper, Middelste bonte specht). Aandachtssoorten: Ingekorven vleermuis, Kamsalamander, Taigaboomkruiper, Hazelmuis. Natuurdoeltypen: A1.1 Wintereiken-Beukenbos A1.2 Parelgras-Beukenbos A1.4 Eiken-Haagbeukenbos A2.1 Doornstruweel A2.2 Bremstruweel A8.6 Voedselrijke plas
2.4
Bestemmingsplan Buitengebied Gulpen-Wittem
In het bestemmingsplan buitengebied van de gemeente Gulpen-Wittem uit 2009 is de gehele golfbaan bestemd als zodanig. Een klein deel van de golfbaan is bestemd als ‘natuur’. Het betreft het gedeelte oostelijk en zuidelijk van de toegangsweg naar de golfbaan. De golfbaan heeft tevens een dubbelbestemming met betrekking tot ecologie (i.r.t. POG en EHS) en archeologie (i.r.t. de waarden ‘hoog’ en ‘middelhoog’, zie 1.4.2) met een daaraan gekoppelde aanlegvergunningplicht. De golfbaan is tevens voorzien van een gebiedsaanduiding en ‘milieuzone - stiltegebied’. De toelichting op de bestemming van de golfbaan is weergegeven in bijlage 3.
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
Habitattypen; bestaande situatie
Natura2000 projecten Habitattypen
Habitattypen; potentiekaart
Natura2000 projecten Habitattypen
Beuken-eikenbossen met hulst (H9120)
Beuken-eikenbossen met hulst (H9120)
Eiken-Haagbeukenbossen (Heuvelland) (H9160_B)
Eiken-Haagbeukenbossen (Heuvelland) (H9160_B)
Veldbies-beukenbossen (H9110)
Veldbies-beukenbossen (H9110)
Vochtige alluviale bossen (beekbegeleidende bossen) (H91E0_C)
Vochtige alluviale bossen (beekbegeleidende bossen) (H91E0_C)
Kalktufbronnen (H7220)
Kalktufbronnen (H7220)
Glanshaver- en Vossenstaarthooilanden (Glanshaver) (H6510_A)
Glanshaver- en Vossenstaarthooilanden (Glanshaver) (H6510_A)
Heischrale graslanden (H6230)
Heischrale graslanden (H6230)
Kalkgraslanden (H6210)
Kalkgraslanden (H6210)
Zinkweiden (H6130)
Zinkweiden (H6130)
Kalkmoerassen (H7230)
Kalkmoerassen (H7230)
Pionierbegroeiïngen op rotsbodem (H6110)
Pionierbegroeiïngen op rotsbodem (H6110)
Beken en rivieren met waterplanten (Waterranonkels) (H3260_A)
Beken en rivieren met waterplanten (Waterranonkels) (H3260_A)
Kalkgrasland en Heischraalland in mozaïek
Kalkgrasland en Heischraalland in mozaïek
Glanshaverhooiland en Heischraalgrasland in mozaïek
Glanshaverhooiland en Heischraalgrasland in mozaïek
gebieden binnen Natura2000 zonder habitattypologie
gebieden binnen Natura2000 zonder habitattypologie
Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur project
gebiedsvisie golfbaan
datum
11-10-2010
onderdeel
beleid
schaal
nvt
projectnr
GW-138.000
formaat
A3
blad
R03
getekend
rs
opdrachtgever
ZLGCC
gecontroleerd
mb
kon. julianastraat 21a 6271 cb gulpen
tel. +31(0)43 450 30 45 fax +31(0)43 450 46 70
www.heukelomverbeek.nl
[email protected]
Provinciaal ProvinciaalOmgevingsplan OmgevingsplanLimburg Limburg Provinciaal Omgevingsplan Limburg POL - Groene waarden Begrenzing Natura2000 • EHS - Nieuwe natuur • EHS
EHS - Bos- en natuurgebied •
Stimuleringsplan natuur, bos en landschap Bestemmingsplan buitengebied Gulpen-Wittem
POG Provinciale Ontwikkelingszone Groen •
EHS - Beheersgebied •
Simuleringsplan natuur, bos en landschap • • • POL-ontwikkelingsperspectieven POL-ontwikkelingsperspectievenen enPOL-groene POL-groenewaarden waarden
• • • • •
Wintereiken-Beukenbos P l Parelgras-Beukenbos B k b Eiken-Haagbeukenbos (alleen in Kruisbosch) Doornstruweel Bremstruweel Kalkgrasland (achter clubgebouw) Kamgrasweide (achter clubgebouw) Voedselrijke plas (in Kruisbosch en achter h clubgebouw) l b b ) De bestemming golfbaan
gebiedsvisie golfbaan
20-05-2010
beleid
n.v.t.
GW-138.001
A3
R04
mb
ZLGCC
-
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
3
44
Programma van wensen
Op basis van de resultaten van de inventarisatie en analyse worden in dit hoofdstuk conclusies getrokken en uitgangspunten geformuleerd ten aanzien van de gewenste landschappelijke ontwikkeling van de golfbaan. Ook worden de wensen van de ZLGCC en de golfbaanarchitect geformuleerd. Deze punten samen vormen het programma van wensen voor de op te stellen gebiedsvisie. Als eerste komen in paragraaf 3.1 de conclusies en uitgangspunten van de inventarisatie en analyse aan de orde. In paragraaf 3.2 wordt het programma van wensen, zoals dat door de opdrachtgever is geformuleerd, behandeld.
3.1
Conclusies vanuit de inventarisatie en analyse
Op basis van de inventarisatie uit hoofdstuk 1 kunnen de volgende conclusies worden getrokken: • De voor Zuid-Limburg karakteristieke geologie is niet herkenbaar aan het landschap van de golfbaan; • De karakteristieke indeling van het zuidlimburgse landschap is terug te vinden op de golfbaan in de vorm van een plateauterras, hellingen en droogdalen. Dankzij de hoogteverschillen zijn enkele fraaie vergezichten aanwezig vanaf de golfbaan; • De golfbaan wordt gekenmerkt door verschillende bodemtypen die echter alle door löss worden gedomineerd en gerelateerd zijn aan de geologische oorsprong van de landschappelijke onderlegger; • De natuurlijke oppervlakkige afstroming van het hemelwater is in noordelijke en oostelijke richting alwaar het hemelwater via droogdalen in het beekdal van de Geul uitkomt; • Löss heeft een lage inzijgingscoëfficiënt, maar zorgt wel voor een goed vochtleverend vermogen en de aanwezigheid van een schijngrondwaterspiegel. • Dieper inzijgend grondwater komt aan de oppervlakte via bronnen lager op de helling, circa 30-40 meter lager als het plateauterras waarop de golfbaan is gelegen; • Met uitzondering van Maretak is, voor zover bekend, geen beschermde flora aanwezig op de golfbaan; • De golfbaan vormt het foerageergebied van grofwild en kleine zoogdieren waaronder de streng beschermde Das en diverse vleermuissoorten. Daarnaast vormt de golfbaan het leefgebied van diverse marterachtigen, muizen, broedvogels en amfibieën; • De poelen op de golfbaan vormen stapstenen in de migratie van amfibieën tussen de verschillende populaties in de omgeving van de golfbaan; • Op de golfbaan zijn diverse cultuurhistorische elementen aanwezig. Zo zijn de veldwegen nog grotendeels aanwezig. Aan zowel de Lookerplei als de Aubelsweg is het wegkruis nog aanwezig. Een fraai landschapselement dat behouden is in het landschap, is de rij monumentale Eiken, westelijk van hole 11. De indeling bos en landbouwgrond is met uitzondering van de aanleg van de golfbaan ongewijzigd gebleven de afgelopen 100-200 jaar. • De archeologische verwachtingswaarde voor de golfbaan is grotendeels laag. Uitgezonderd is het gedeelte van hole 2 en de holes 14-16 dat een hoge verwachtingswaarde kent en het gedeelte van de holes 8, 11 en delen van de holes 13, 12, 10 en de driving range die een middelhoge verwachtingswaarde bezitten; • De holes van de golfbaan kennen de voor een golfbaan karakteristieke opbouw van tees, greens, fairway, bunkers en grassy hollows, omgeven door verschillende typen roughs; • De beplanting van de golfbaan valt in twee delen uiteen. Op het Wittemse deel van de golfbaan bevinden zich bosvegetaties. Deze zijn behouden gebleven toen dit deel van de golfbaan in de jaren ’50 in het bos is aangelegd. Het Gulpense deel van de golfbaan kent een © Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
• •
•
•
45
betrekkelijk jonge beplanting, die zich ondanks de lössbodem goed ontwikkelt. Het karakter van de beplanting van het Gulpense deel van de golfbaan geeft een totaal andere indruk als de beplanting op het Wittemse gedeelte. Doordat niet overal struweel is gebruikt in de boomgroepen is buiten de lengterichting van de holes geen duidelijke begrenzing aanwezig; De grens met de aanliggende landbouwgronden wordt gevormd door een strakke haag, zodat een duidelijke scheiding aanwezig is tussen golfbaan en maïs; Op de golfbaan bevinden zich diverse typen paden. Alleen de toegangsweg is geasfalteerd. Van de paden tussen de holes zijn alleen paden die veel worden gebruikt en/of beschaduwd worden verhard met silex. De overige paden zijn onverhard en deels uitgemaaid in het gras van de holes; De tees en greens van het Wittemse deel van de golfbaan zijn gedraineerd. Het water komt uit in grindkoffers of in een nabijgelegen poel. Het hemelwater afkomstig van het Gulpense deel van de golfbaan komt grotendeels via ‘natuurlijke’ afstroming uit in de waterbuffer van hole 12. Op een enkele plek is op dit moment sprake van zichtbare afstroming van hemelwater naar het omliggende Natura2000-gebied. Daarnaast blijven delen van de golfbaan lang nat doordat het hemelwater slechts traag inzijgt in de bodem al dan niet gecombineerd met een gebrek aan verdamping doordat zon en wind niet alle delen van de holes bereiken; De tees en greens zijn voorzien van beregening. Het water daarvoor is afkomstig uit de waterbuffer op hole 12 en het waterbassin bij hole 14;
Het beleid met betrekking tot de golfbaan is met name gericht op natuur hetgeen is terug te zien in diverse beleidsstukken: • De golfbaan grenst aan het Natura2000-gebied Geuldal. De begrenzing van het Natura2000gebied ligt op enkele plekken binnen de begrenzing van de golfbaan, waardoor bijvoorbeeld hole 17 geheel in natuurgebied is gelegen; • Conform de in het concept-beheerplan te ontwikkelen natuurdoelen mag worden aangenomen dat Veldbies-Beukenbos, Heischraal grasland en Glanshaverhooiland ook binnen de begrenzing van de golfbaan ontwikkeld kunnen worden; • De aanwezigheid van de golfbaan valt onder bestaand gebruik en is als zodanig niet vergunningplichtig op basis van de Natuurbeschermingswet 1998. • De golfbaan is in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg uit 2006 aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur en Provinciale Ontwikkelingszone Groen. Deze ontwikkelingsperspectieven zijn in beginsel niet strijdig met de aanwezigheid van een golfbaan. • Voor delen van de golfbaan en de omgeving daarvan is subsidie uit de subsidieregeling Natuurbeheer beschikbaar ten behoeve van het realiseren van natuurdoeltypen voor bos, struweel, grasland en poel; • In het bestemmingsplan buitengebied van de gemeente Gulpen-Wittem is de golfbaan als zodanig bestemd. Daarnaast is de golfbaan in een stiltegebied gelegen.
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
3.2
46
Programma van wensen vanuit het golfbaanplan
In het golfbaanplan uit februari 2010 worden een aantal uitspraken gedaan aangaande de ontwikkeling van de kwaliteit en bespeelbaarheid van de golfbaan. Ten aanzien van natuur en landschap worden in dit plan de volgende uitspraken gedaan: • Ontwikkeling van een baan met voldoende kwaliteit voor nationale wedstrijden. Dit houdt in, dat de golfbaan probleemloos bespeelbaar is en voldoende uitdaging en afwisseling bezit voor de spelstrategie; • De baan dient gedurende een groot deel van het jaar goed bespeelbaar te zijn en dient als aangenaam te worden ervaren door zowel de recreatieve als de meer competitief ingestelde speler; • Aanbrengen ‘rode draad’ in golfbaan door het nuanceren van de scheiding tussen de bosbaan en de landschapsbaan; • Kiezen voor één ontwerpstijl voor de holes, zodat de baan evenwichtiger, ‘stijlvoller’ wordt; • Versterken landschappelijke waarden golfbaan.
3.3
Programma van wensen vanuit het landschap
Op basis van de resultaten van de inventarisatie en analyse en op basis van overleg met de ZLGCC kunnen de volgende wensen worden geformuleerd met betrekking tot de ontwikkeling van natuur en landschap op het terrein van de golfbaan: • Verbeteren aansluiting van landschapsbaan op het omringende landschap, waarbij meer wordt aangesloten op het Wagelerbosch en de bosbaan; • Behoud goede scheiding tussen landbouw en golfbaan; • Verbeteren bosranden en groeiomstandigheden boomgroepen ter versterking van de landschappelijke en ecologische waarde; • Behouden en versterken doorzichten en uitzichten als unieke kwaliteiten van de golfbaan; • Op natuurlijke wijze inpassen van de hemelwateropvang, zodat samenhang ontstaat in de landschappelijke inrichting van de golfbaan.
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
4
47
Ontwikkeling zuidlimburgse bos- en landschapsbaan
Dit hoofdstuk omvat de visie met betrekking tot de ontwikkeling van natuur en landschap op de golfbaan van de Zuid-Limburgse Golf & CountryClub. In paragraaf 4.1 is allereerst de gebiedsvisie voor de golfbaan als geheel beschreven. Paragraaf 4.2 beschrijft globaal de natuurdoeltypen die kunnen worden gerealiseerd op de golfbaan. Vervolgens is de gebiedsvisie in paragraaf 4.3 per onderdeel/hole uitgewerkt in globale maatregelen. In paragraaf 4.4 ten slotte wordt specifieke ingegaan op de gewenste ontwikkeling van het watersysteem.
4.1
Gebiedsvisie zuidlimburgse bos- en landschapsbaan
Op basis van de conclusies uit de inventarisatie en analyse, overleg met de ZLGCC en de bij de golfbaan betrokken partijen kan worden gesteld, dat de golfbaan ontwikkeld wordt als kwalitatief hoogwaardige baan die naast een optimale spelkwaliteit een unieke natuur- en landschapskwaliteit en -beleving bezit die en aan de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg voldoet en tevens de realisatie van natuurdoelen uit het aangrenzende Natura2000-gebied mogelijk maakt. Deze visie valt uiteen in de volgende doelstellingen voor de natuur- en landschapsontwikkeling van de golfbaan: • Nuanceren verschil tussen bos- en landschapsbaan door de inrichting van de landschapsbaan meer te laten aansluiten bij het karakter van het Wagelerbosch en de bosbaan; • Versterken natuurwaarden door het verbeteren van het onderscheid tussen de (gras)vegetaties van de holes, waarbij de hard-roughs zich op natuurlijke wijze ontwikkelen tot kruidenrijke (schraal)graslanden of zoomvegetaties; • Verbeteren kwaliteit omgeving clubgebouw en pro-shop als representatieve entree van de golfbaan, aansluitend op de kwaliteit van de inheemse beplantingen van de golfbaan; • Verbeteren van het watersysteem door gebruik te maken van het aanwezige reliëf en waarbij de opslag van hemelwater ten behoeve van de beregening op natuurlijke wijze wordt ingepast in het landschap; • Rekening houden in de ontwikkeling van de beplantingen op de golfbaan met de noodzaak van licht en lucht voor de intensief beheerde grasvegetaties van de greens en tees.
4.2
Randen en natuurdoelen
Ter versterking van de natuur- en landschapskwaliteit van de golfbaan worden overgangen gecreëerd tussen de intensief beheerde holes en de aangrenzende bossen. Daarbij zijn op de golfbaan drie typen overgangen aanwezig die ook in de toekomst een plek zullen krijgen op de golfbaan: • De (semi-, hard-)rough loopt door onder de boomlaag. Het bos vormt een onderdeel van de hole. De struweel- en kruidlaag van het bos beginnen een aantal meters na de eerste bomen, waardoor de bomen een wezenlijk onderdeel vormen van het golfspel; • De overgang bos en hole is abrupt. In deze overgang vormt het bos de coulisse, de wand die het uitzicht en de spelrichting bepaalt; • De rough gaat op natuurlijke wijze over in een zoom- en mantelvegetatie die op haar beurt de natuurlijke overgang vormt naar het bos. Deze overgang vormt een geheel samen met de intensief gemaaide vegetaties van de hole en vormt een wezenlijk onderdeel van het golfspel op de betreffende hole.
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
48
Bij het maken van onderscheid tussen de verschillende onderdelen van een hole, zoals de tees, de greens en de fairway, speelt de maaihoogte en maaifrequentie een grote rol. Het karakteristieke uiterlijk van een hole wordt gedomineerd door gras. Slechts in de randen van de hole en op de plekken die bij een normaal spelverloop niet gebruikt worden, is ruimte voor andere vegetaties dan gras. Hierbij dient met name de hard-rough genoemd te worden. Deze zone/rand van de hole kan bestaan uit een kruidenrijke vegetatie en kan zodoende ontwikkeld worden tot een natuurdoeltype dat van nature op die locatie voor kan komen. De andere potentiële natuurlijke vegetaties op de golfbaan worden gevormd door de aanwezige struwelen en bosjes. Ten behoeve van de ontwikkeling van de golfbaan als unieke zuidlimburgse bos- en landschapsbaan worden de voor deze omgeving kenmerkende natuurdoeltypen gerealiseerd op de golfbaan. Op basis van de abiotische gesteldheid van de golfbaan en de aanwezige vegetatietypen kan naadloos worden aangesloten bij de natuurdoelen voor het aangrenzende Natura2000-gebied en de Ecologische Hoofdstructuur. De volgende natuurdoeltypen kunnen gerealiseerd worden op de golfbaan: • Veldbies-Beukenbos • Bremstruweel • Doornstruweel • Heischraal grasland • Glanshaverhooiland • Voedselrijke plas Hieronder worden de natuurdoeltypen kort toegelicht Veldbies-Beukenbos Veldbies-Beukenbossen worden gekenmerkt door een hoog opschietende boomlaag (van 20 tot 25 meter) en een weinig ontwikkelde struik- en kruidlaag. Het habitattype is optimaal ontwikkeld indien Beuk domineert en tussen het dichte bladstrooisel her en der pollen Witte veldbies en moskussens met Kussentjesmos groeien. Voor Veldbies-Beukenbos geldt de Beuk als de ‘climaxboomsoort’, maar deze bossen zijn doorgaans als een relatief open middenbos beheerd, met Zomer- en Wintereik als belangrijkste boomsoorten. Dit geldt ook voor de golfbaan en de omgeving daarvan. Plantensoorten die kenmerkend zijn voor dit natuurdoeltype, zijn: Grote veldbies, Kranssalomonszegel, Mispel, Schaduwkruiskruid en Witte veldbies. Uit het in 2008 op delen van de golfbaan uitgevoerde natuurwaardenonderzoek blijkt, dat van de genoemde soorten de Mispel, het Schaduwkruiskruid en de Witte veldbies op de golfbaan aanwezig zijn en de Grote veldbies in het betreffende kilometerhok aanwezig is. De samenstelling van de boomlaag correspondeert grotendeels met de middenbosvariant van het Veldbies-Beukenbos. De ontwikkeling van Veldbies-Beukenbos op de golfbaan is dan ook zeer goed mogelijk. Bremstruweel Bremstruwelen zijn karakteristiek voor ontkalkte lössbodems. Dit struweel wordt gedomineerd door Gewone brem, soms samen met Struikhei. Beide soorten komen voor op de golfbaan. De kruidlaag heeft veel gemeen met heischraal grasland. Van deze struikvegetatie is bekend dat ze zich op spontane wijze ontwikkelt op de golfbaan, bijvoorbeeld bij hole 12. Aanplant is dan ook niet nodig. Dit struweel kan bijdragen aan de ontwikkeling van mantelvegetaties op de golfbaan. Doornstruweel Doornstruwelen worden gekenmerkt door doornige struiken zoals Sleedoorn, Meidoorns, Rozen en Bramen. Daarnaast komen echter ook soorten als Rode en Gele kornoelje, Wilde kardinaalsmuts en Gewone vlier in dit type struweel voor. Deze soorten komen bijna alle reeds in de bestaande struwelen van de golfbaan voor. Een groot deel van dit type struweel heeft een aanplantkarakter. Dit betreft met name de struwelen op het Gulpense deel van de golfbaan. Spontane ontwikkeling van dit struweel vindt alleen plaats in de haag op de Gulpense deel van de © Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
49
golfbaan, alwaar zich op spontane wijze Rozen hebben gevestigd. Bij realisatie van dit struweeltype is aanplant wenselijk, aangezien niet bekend is of dit struweeltype buiten de hagen op spontane wijze zal ontstaan op de golfbaan. Net als Bremstruweel kan dit struweeltype dienen als de aanzet voor de ontwikkeling van een mantelvegetatie.
Figuur 66: Natuurdoeltype Heischraal grasland.
Heischraal grasland Heischrale graslanden komen in verschillende variaties voor op uiteenlopende bodemtypen. In het heuvelland wordt het habitattype vertegenwoordigd door de associatie van Betonie en Gevinde kortsteel. Ze is daar te vinden langs de bovenranden van kalkhellingen waar de bodem is bedekt met een laag kalkarm materiaal afkomstig van hoger op de helling gelegen wind- en Maasafzettingen. Plantensoorten die kenmerkend zijn voor dit natuurdoeltype, zijn: Betonie, Borstelgras, Groene nachtorchis, Heidekartelblad, Heidezegge, Herfstschroeforchis, Liggend walstro, Liggende vleugeltjesbloem, Valkruid en Welriekende nachtorchis. Van deze soorten komt slechts Liggend walstro voor op de golfbaan. Overigens komt een deel van deze soorten slechts op de vochtige variant van het Heischraal grasland voor, een type grasland dat niet op de golfbaan voorkomt/ kan komen. Daarnaast komen nog andere soorten voor op de golfbaan, die weliswaar niet bepalend zijn voor dit natuurdoeltype, maar hierin wel kunnen voorkomen, zoals Struikhei, Pilzegge, Gewone brem en Gewoon Muizenoor. Dit natuurdoeltype komt volgens de gegevens van het Natura2000-gebied niet meer voor in oostelijk Zuid-Limburg. Het natuurdoeltype is daarnaast zeer gevoelig voor atmosferische depositie van stikstof. Met alleen maaibeheer is een goede uitgangspositie voor de terugkeer van dit natuurdoeltype nauwelijks te realiseren. Afhankelijk van de nutriëntensamenstelling van de toplaag van de bestaande rough op het Gulpense deel van de golfbaan zal deze wellicht afgevoerd dienen te worden, aangezien dit voormalige landbouwgrond betreft. Op het Wittemse deel bestaat de kans dat verschralingsbeheer reeds voldoende is.
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
50
Figuur 67: Natuurdoeltype Glanshaverhooiland.
Glanshaverhooiland Het Glanshaverhooiland komt voor op hellingen en in droogdalen. Karakteristieke plantensoorten voor dit natuurdoeltype zijn Beemdooievaarsbek, Bermooievaarsbek, Gele morgenster, Goudhaver, Graslathyrus, Groot Streepzaad, Karwij, Karwijvarkensvenkel, Kluwenklokje, Oosterse morgenster en Rapunzelklokje. Van deze soorten komen Goudhaver, Groot streepzaad en Rapunzelklokje voor in het kilometerhok waarin de golfbaan is gelegen. Of deze soorten ook daadwerkelijk op de golfbaan voorkomen is onbekend. Via verschralingsbeheer kan dit natuurdoeltype, of de meer algemene variant hiervan, bloemrijk grasland, hersteld worden. Indien het fosfaatgehalte van de grond echter te hoog is voor dit natuurdoeltype is het verwijderen van de voedselrijke toplaag de enige optie om op korte termijn een geschikte uitgangspositie te realiseren voor dit natuurdoeltype.
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
*ROIEDDQ=/*&&
]LFKWRS(LMVHU %RVVFKHQ
]LFKWRS&UDSRHO
8
7
11
12 10
13 6
L
HU SOH /RRN
5
9
14
4
]LFKWRSSODWHDXYDQ0DUJUDWHQ
15
3
.UHY HOVOR
RNZ HJ
RSZDDUGHUHQGULYLQJ UDQJHHQRPJHYLQJ
2 16
]LFKWRSSODWHDXYDQ0DUJUDWHQ
18
RSZDDUGHUHQKRRIGJHERXZ HQRPJHYLQJ 1
P
/HJHQGD
RQGHUGHHO SURMHFWQU RSGUDFKWJHYHU GDWXP JHWHNHQG JHFRQWUROHHUG
JHELHGVYLVLH *: =/*&& UV PE
/DQGVUDGH
$X EHO VZ
HJ
17
RSZDDUGHUHQ SDUNHHUYRRU]LHQLQJHQ WRHJDQJVZHJ
ERV
KDUGURXJK]RRP
SODVGUDV]RQH
KRRJVWDPIUXLW ERRPJDDUG
KDUGURXJKNUXLGHQULMNJUDV
EXQNHU
VWUXZHHO
KDUGURXJKKHLVFKUDDOJUDV
SRHO
KDNKRXW
VHPLURXJK
VWDSHOPXXUPDDVNHLHQ
KDDJ
IDLUZD\
KHNZHUNGULYLQJUDQJH
JUHHQHQWHH
EHERXZLQJEHVWDDQG
P
Heukelom 9HUEHHN ODQGVFKDSVDUFKLWHFWXXU
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
4.3
52
De globale ontwikkeling van de bos- en landschapsbaan op onderdelen
In de navolgende tekstblokken wordt de gebiedsvisie voor de golfbaan van hole tot hole toegelicht. De voorstellen en aanbevelingen van Caspar Grauballe, een Deense golfbaanarchitect verbonden aan het Engelse bureau voor golfbaanarchitectuur Hawtree Ltd., zijn in de visie opgenomen. Zijn Masterplan is voorts als bijlage 4 aan dit rapport toegevoegd. De in deze paragraaf gebruikte holenummering komt overeen met het voorstel van de golfbaanarchitect en de gewijzigde indeling van de holes op de kaart. Ingrepen zoals de omvorming van de aanwezige percelen naaldhout naar loofhout worden niet in dit hoofdstuk behandeld, maar in het hoofdstuk 5 Beheerplan. Omgeving clubgebouw en pro-shop • Renovatie groen bij clubgebouw aan de zijde van de Krevelslookweg door herinrichting van de groenvakken die tussen het pad en het gebouw zijn gelegen alsmede het uitvoeren van groot onderhoud aan de aanwezige verhardingen en trappartij; • Herziening beplantingen bij pro-shop in aansluiting op de beplanting bij het clubgebouw door de vervanging van de Laurierkersen door bij het natuurlijke karakter van de golfbaan passende sierbeplantingen; • Keuze voor, bij voorkeur inheemse, beplantingen die passen bij het boskarakter van de golfbaan; • Bij toepassing uitheemse plantensoorten kiezen voor beplantingen die nauwelijks uitzaaien/verwilderen (zoals Viburnum, maar ook fruitrassen) in verband met aanwezigheid Natura2000. Toegangsweg en parkeervoorzieningen • Reconstructie toegangsweg door vervanging verharding door een representatieve geslotenof elementverharding met aan weerszijden een smalle strook representatieve grasbetonstenen of halfverharding ten behoeve van inhaalmanoeuvres; • Reconstructie parkeervoorzieningen, P1 en P2, door vervanging van de spuitlaag door een representatieve halfverharding, zodat de aangrenzende bosvegetatie zich op natuurlijke wijze kan voegen naar de intensiteit van het gebruik van de parkeervoorzieningen. Hole 1 (Par 4, 404 meter1 => Par 4, 385 meter*) • Vernieuwen afslagplaatsen en harmonisch inpassen in het omliggende terrein. Toegangspad verleggen naar de buitenzijde, tegen de bosrand; • Vernieuwen van het greencomplex en op iets grotere afstand plaatsen van de achterliggende bosrand; • Ontwikkelen natuurlijke hard-rough langs de randen van de hole door het aanpassen van het beheer van deze zone; • Aanleg poel ten behoeve van opvang hemelwater, drainagewater en als stapsteen voor amfibieën; • In overleg met golfbaanarchitect verdichten overgang tussen hole 1 en hole 18 door het aanbrengen van struweelgroepen bestaande uit inheemse struiksoorten als aangegeven in de ‘Uitwerking randvoorwaarden aanlegvergunning (Heukelom Verbeek, mei 2009); • Differentiëren van de rechtlijnige bosrand langs de Aubelsweg door het toevoegen van enkele bomen in de (semi-, hard-) rough; • Verleggen doorsteek naar de Aubelsweg en hole 2 in noordelijke richting, circa 20 meter, ter bevordering van het golfspel op de green van hole 1. 1
Alle afstanden vanaf de Heren backtee. Huidige lengte versus lengte na aanpassing.
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
53
Hole 2 (Par 5, 533 meter => Par 4, 355 meter) • De huidige par 5, binnen de grenzen van de bestaande hole, splitsen in een par 4 en een par 3; • Vernieuwen afslagplaatsen. Toegangspad verplaatsen naar de rechterzijde van de tees; • Aanbrengen van bunkers links en rechts in de fairway ter hoogte van het landingsgebied van de afslag; • Constructie van een greencomplex inclusief bunkers op circa twee derde afstand van de huidige hole; • Ontwikkelen natuurlijke hard-rough langs de randen van de hole, met name aan de zijde van de greppel, door het aanpassen van het beheer van deze zone; • Differentiëren rechtlijnige karakter rand bosplantsoen aan zijde Aubelsweg door wijziging greppel, toevoeging enkele bomen en ontwikkeling mantel-zoom overgang tussen greppel en struweelrand; • In nader overleg met golfbaanarchitect verdichten overgang tussen hole 2 en de holes 3, 15 en 16 door het aanbrengen van struweelgroepen bestaande uit inheemse struiksoorten; • Door middel van het aanbrengen van struweelgroepen realiseren van zichtlijnen over het aangrenzende agrarische gebied. Hole 3 (Par 3, 164 meter) • Realiseren van een par 3 door gebruik te maken van het bestaande greencomplex van de huidige tweede hole. Verwijderen bunker westzijde en bunker achter de green, Restylen bunker oostzijde green; • Aanleg afslagplaatsen aan de oostzijde van de huidige tweede hole op een afstand van circa 160 meter vanaf de bestaande green; • Aanleg van een vijver in het lager gelegen deel aan de westzijde van de green. Natuurlijk ingevoegd in het reliëf, geïntegreerd in het bestaande stelsel van waterbeheer (afvoer en opvang van hemelwater) en met nieuw leef- en foerageergebied voor amfibieën als secundaire functie; • Realiseren van een voor Zuid-Limburg karakteristieke hoogstamfruitboomgaard door de aanplant van fruitbomen (appels, peren en/of kersen) in de vrijkomende ruimte tussen de holes 3 en 15; Hole 4 (Par 4, 340 meter => Par 4, 334 meter) • Ontwikkelen natuurlijke hard-rough nabij tees en greens door het aanpassen van het beheer van deze zone; • Ontwikkelen mantel-zoom overgang tussen tees en bos door het aanpassen van het beheer van deze zone; • Vernieuwen van het gehele greencomplex; • Terugzetten boomlaag (hakhoutbeheer) ten zuiden van de green ter bevordering van de bezonning van de green en daarmee ter bevordering van de bespeelbaarheid. Hole 5 (Par 3, 175 meter => Par 3, 178 meter) • Ontwikkelen natuurlijke hard-rough rondom de hole en tussen de tees en de green door het aanpassen van het beheer van deze zone; • Natuurlijke ontwikkeling hard-rough onder de bomen tussen hole 5 en 6, zodat een natuurlijke begrenzing ontstaat tussen beide holes; • Terugzetten boomlaag (hakhoutbeheer) ten zuiden van de green ter bevordering van de bezonning van de green en daarmee ter bevordering van de bespeelbaarheid; • Verleggen pad langs hole naar zuidzijde, zodat de verbinding tussen hole 4 en hole 6 verbeterd wordt en het spelverloop op hole 5 minder verstoord wordt. © Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
54
Hole 6 (Par 4, 337 meter => Par 4, 343 meter) • Restylen (verlagen) bunker aan noordzijde van de fairway; • Vernieuwen van het gehele greencomplex; • Ontwikkeling van een natuurlijke hard-rough langs de linkerzijde van de hole en tevens nabij de tees en aan de rechterzijde voorbij de fairwaybunker door het aanpassen van het beheer van deze zone; • Terugzetten boomlaag (hakhoutbeheer) ter plekke van de green ter bevordering van de bezonning van de green en daarmee ter bevordering van de bespeelbaarheid van deze notoir vochtige locatie. Hole 7 (Par 5, 442 meter => Par 5, 450 meter) • Reconstrueren herenafslag en enkele meters naar achteren verleggen in de richting van het pad; • Terugzetten boomlaag (hakhoutbeheer) voor de greenkeepersloods en verwijderen Rododendron bij herenafslag. Vervangen door inheems struweel als (visuele) afscherming naar loods en hole 6; • Ontwikkelen natuurlijke hard-rough rondom de hole door het aanpassen van het beheer van deze zone; • Aanleg poel tussen de tees van hole 7 en hole 9 als opvang voor hemelwater en drainagewater en tevens als stapsteen voor amfibieën; • Verbeteren afscherming tussen hole 7 en hole 9 door het aanbrengen van struweelgroepen bestaande uit inheemse struiken; • Restylen (verlagen) bunkers aan rechter- en linkerzijde van de fairway. Hole 8 (Par 4, 298 meter => Par 4, 285 meter) • Ontwikkelen natuurlijke hard-rough rondom de hole door het aanpassen van het beheer in deze zone; • Aanleg van de herentee op het eiland in de grote poel en het plaatsen van een bruggetje om deze tee te bereiken (reeds uitgevoerd); • Creëren van geschikte ondiepe (tot 0,5 meter: Rannap en Briggs, 2006) en plantenrijke oeverzone, zodat de poel geschikt wordt als leefgebied voor de Kamsalamander. Ten behoeve van de Kamsalamander dient tevens tot 80% van de oppervlakte onderwater- en oevervegetatie aanwezig te zijn (Oldham et al, 2000). Het beheer dient hierop afgestemd te zijn. • Restylen van de bunkers rondom de green en toevoegen van een bunker aan de noordzijde; • Stapsgewijs renoveren en naar oorspronkelijke grootte brengen van het bestaande greenoppervlak; • Terugzetten boomlaag (hakhoutbeheer) ten zuiden van de green ter bevordering van de bezonning van de green en daarmee ter bevordering van de bespeelbaarheid van de hole. • Verwijderen struiken in een corridor vanaf de green naar de tees van hole 9 ter bevordering van de beluchting van het gras van de green. De bomen blijven behouden. De resterende laagblijvende vegetatie wordt als zoombeplanting ontwikkeld. • Verwijderen tweetal Beuken aan zuidoostzijde green in verband met de schaduwwerking.
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
55
Hole 9 (Par 5, 455 meter) • Herstel van deze hole tot de oorspronkelijke par 5 zoals die in 1956 is aangelegd. Laten vervallen van de par 3 (huidige achtste hole) die in 1991 werd toegevoegd. Het greencomplex van de par 3 ontmantelen; • Ontwikkelen vegetatie op de aanzet van het droogdal zuidelijk van de tees tot een natuurlijke hard-rough door het aanpassen van het beheer van deze zone. • Aanbrengen van bunkers aan weerszijden van de fairway ter hoogte van het landingsgebied van de afslag; • Vernieuwen van het gehele greencomplex; • Ontwikkelen bosrand tussen hole 4 en de green van hole 9 door het verwijderen van de zode en het aanbrengen van struweel aan de padzijde van de boomgroep. Hole 10 (Par 5, 442 meter => Par 5, 451 meter) • Vernieuwen afslagplaatsen en gedeeltelijk iets naar voren verleggen; • Ontwikkelen grazige hard-rough in droogdal door het aanpassen van het maaibeheer; • Verloop natuurlijke greppel voor waterafvoer door droogdal in de richting van de vijver van hole 12 verleggen, zodat deze tussen de dames- en de herentee komt te liggen; • Aanbrengen van bunkers aanweerszijden in de fairway ter hoogte van het landingsgebied van de afslag en aan zuidzijde fairway ter hoogte van het landingsgebied van de tweede slag; • Ontwikkelen natuurlijke hard-rough op de hoge delen van de hole door het aanpassen van het maaibeheer in deze zone; • Aanpassen waterafvoergeul aan oostzijde green in meer natuurlijke vorm; • Verwijderen bunker aan westzijde green en restylen bunker aan zuidzijde; • Aanpassen uitstekende struweelrand tussen de tees van hole 10 en 13, zodat een meer parkachtige overgang naar het droogdal ontstaat; • Relatie leggen met Wagelerbosch op de hoge delen van de hole door de boomgroepen op de scheiding met de holes 12 en 13 te voorzien van een struweellaag bestaande uit inheemse struiken. Op de scheiding met hole 12 wordt deze struweellaag doorgezet tot aan de Lookerplei. De aanwezige Wilgen worden daarbij vervangen door Wintereik. De aanwezige fruitbomen blijven behouden. Ten behoeve van het spelverloop wordt het centraal gelegen deel van de fairway naar het noorden verlegd. Hole 11 (Par 3, 193 meter) • Vernieuwen afslagplaatsen en gedeeltelijk iets naar voren verleggen; • Buiten het speelveld liggende delen van de hole ontwikkelen als weide door ontwikkeling grazige hard-rough; • Versterken reliëf tussen de green en de fairway door de vorming van een graft. De graft doet dienst als hard-rough en wordt voorzien van een grazige graslandvegetatie; • Verwijderen struweel lage zijde om de relatie met de naastgelegen weide te verbeteren; • Aanplanten rij Wintereiken langs de haag aan de lage zijde van hole 11 in aanvulling op de op het naast gelegen perceel aanwezige rij monumentale rij Eiken; • Restylen voorkant green en bunker in meer natuurlijke en beter zichtbare vorm; • Creëren natuurlijke bosrand Wagelerbosch door aan weerszijden van de green een mantelvegetatie te ontwikkelen; • Ontwikkelen struweelrand aan de zijde van de Lookerplei, gevormd door inheemse struiken.
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
56
Hole 12 (Par 4, 341 meter => Par 4, 335 meter) • Ontwikkelen grazige hard-rough in droogdal rondom waterbuffer door aanpassing huidige maaibeheer; • Vernieuwen en verplaatsen afslagplaatsen in noordelijke richting ter verbetering van de bespeelbaarheid en veiligheid van de hole. Verplaatsen deel van de aanwezige boscompensatie naar het vervallen deel van hole 14 en de vrijkomende ruimte tussen hole 10 en 12; • Aanpassen fairway, zodat deze beter op de waterbuffer aansluit en past bij het gewijzigde spelverloop; • Aanleggen graspad langs noordzijde waterbuffer door wijziging van het maaibeheer; • Ontwikkelen natuurlijke hard-rough tussen de tees en de fairway door wijziging van het maaibeheer; • Doortrekken bestaande bosrand Wagelerbosch op de golfbaan tot aan de zichtlijn tussen dit bos en het Schweibergerbosch door de realisatie van bosaanplant; • Aanbrengen stapelmuur van maaskeien aan de greenzijde van de waterbuffer als schuilgelegenheid voor fauna, maar tevens als oplossing voor de lastig te beheren overgang tussen de green en de waterbuffer; • Realiseren plasdras-zone aan de rand van de vijver ter bevordering van de plantengroei langs de rand van de vijver. Bij de toepassing van water en oeverplanten kiezen voor inheemse soorten als Gele lis; • Restylen bunkers aan weerszijden van de green. Hole 13 (Par 4, 377 meter => Par 4, 378 meter) • Vernieuwen afslagplaatsen en gedeeltelijk iets naar voren verleggen; • Ontwikkelen grazige hard-rough in droogdal tussen de tees en de fairway door aanpassing van het maaibeheer; • Aanleggen greppel tussen de nieuwe vijver van hole 3 en de waterbuffer van hole 12 over de as van het droogdal. Deze greppel kruist hole 13 tussen de dames- en de herentee; • Opschuiven centrale deel fairway in zuidelijke richting, zodat deze beter in het spelverloop komt te liggen; • Aanbrengen van bunker aan zuidzijde in de fairway ter hoogte van het landingsgebied van de afslag en bunkers aan weerszijden in de fairway op korte afstand van de green; • Verbreden fairway nabij de greens, zodat de boomgroep achter de voormalige tees van hole 14 aan de rand van de fairway komt te staan. Het struweel achter de voormalige tees van hole 14 wordt daarbij verwijderd; • Restylen voorkant green en bunker aan zuidzijde in meer natuurlijke en beter zichtbare vorm. Verwijderen bunker aan westzijde green; • Ontwikkelen grazige hard-rough nabij de rand van de golfbaan door aanpassing van het maaibeheer. Hole 14 (Par 3, 191 meter => Par 3, 160 meter) • Aanpassen hole 14 door de hole in te korten en de speelrichting te draaien ten opzichte van de green; • Vernieuwen afslagplaatsen en verplaatsen in de richting van het waterbassin; • Ontwikkeling bos op de locatie van de huidige hole 14 door aanplant van bosplantsoen, met behoudt van enkele zichtlijnen naar de aangrenzende holes; • Aanleg graspad langs de rand van de golfbaan in een te ontwikkelen grazige hard-rough, zodat de green van hole 13 is verbonden met de tees van hole 14; • Vergroten huidige natte plek bij de green van hole 14 tot poel. Deze poel wordt via een natuurlijke greppel verbonden met het waterbassin en met de waterbuffer op hole 12. Deze © Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
• •
57
greppel dient als noodoverloop vanaf het hoger gelegen waterbassin naar de buffer op hole 12. De poel heeft een primaire ecologische functie; Ontwikkelen hard-rough tot een natuurlijke graslandvegetatie door het voeren van een aangepast maaibeheer gecombineerd met het toelaten van spontane vegetatieontwikkeling; Restylen voorkant green en bunker aan westkant. Verwijderen bunker aan oostzijde van de green.
Hole 15 (Par 4, 310 meter => Par 4, 334 meter) • Vernieuwen afslagplaatsen. Deze met gebruikmaking van vrijkomende grond uit de te graven vijver naast de green van hole 3 op natuurlijke en harmonische wijze inpassen in het hellende terrein achter de green van hole14; • Ontwikkelen hard-rough van hole 15 tot een natuurlijke graslandvegetatie door het aanpassen van het maaibeheer; • Onder de bestaande boomgroepen wordt een struweel aangeplant bestaande uit inheemse struiksoorten; • Aanbrengen bunker in de knik van de fairway ter hoogte van het landingsgebied van de afslag; • Restylen van het gebied direct rond de green. Verwijderen bunker aan noordzijde en splitsen grote bunker oostzijde in twee kleinere; • In verband met het behoud van luchtstromen en het behoud van waardevolle landschappelijke doorzichten over de golfbaan en het aangrenzende plateau worden diverse openingen in stand gehouden tussen de verschillende boomgroepen. Hole 16 (Par 5, 482 meter => Par 5, 507 meter) • Vernieuwen afslagplaatsen en gedeeltelijk naar achteren verplaatsen in de richting van het waterbassin; • Ontwikkelen grazige hard-rough rondom de tees door het voeren van een aangepast maaibeheer; • Aanbrengen bunkers aan weerszijden in de fairway ter hoogte van het landingsgebied van de afslag en ter hoogte van het landingsgebied van de tweede slag; • Vergroten grote poel nabij de green om deze meer te betrekken bij het golfspel. Deze krijgt tevens een functie in de opslag van hemelwater ten behoeve van de beregening. Middels een ondergrondse leiding kan water van de lager gelegen waterbuffers naar hier worden getransporteerd. Afvloeiing van water kan door deze leiding, maar is tevens mogelijk via de reeds bestaande natuurlijke greppel aan de rechterkant van hole 2 en 3; • Ontwikkelen mantel- en zoomvegetatie bij poel en green aan de zijde van de bosrand door wijziging van het maaibeheer; • Looproute van de green van hole 16 naar de afslag van hole 17 via een dam of platte loopbrug. Hole 17 (Par 3, 139 meter => Par 3, 145 meter) • Ontwikkelen natuurlijke graslandvegetatie onder de bomen tussen hole 17 en hole 1 en tussen de green en de toegangsweg door het aanpassen van het maaibeheer; • Restylen bunker voor de green (verlagen) en bunker zuidzijde naast de green. Toevoegen kleine bunker aan noordzijde. • Stapsgewijs renoveren en naar oorspronkelijke grootte brengen van het bestaande greenoppervlak; • Ontwikkelen mantel- en zoomvegetatie ter plekke van de voormalige backtee door het beheer te beperken tot minimale ingrepen ter voorkoming van het ‘overkoken’ van de struweelrand;
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
•
58
Vervangen naaldbomen bij greens door Zomereik ter versterking van het natuurlijke karakter van de hole.
Hole 18 (Par 4, 370 meter) • Ontwikkelen hard-rough aan beide lange zijden van de hole als natuurlijk grasland/zoomvegetatie door aanpassing van het maaibeheer; • Verdichten overgang tussen hole 1 en hole 18 door het aanbrengen van struweelgroepen bestaande uit inheemse struiksoorten; • Verhogen rand poel om te voorkomen dat deze overstroomt naar het aangrenzende Natura2000-gebied (reeds uitgevoerd); • Aanbrengen solitaire bomen langs bosrand ter differentiatie van deze monotone rand. • Vernieuwen van het gehele greencomplex. Driving range • Verdichten rand tussen driving range en hole 9 door aanplant van additionele Winter- en Zomereiken; • Aanleg van een grastee voor de huidige afslagplaatsen om oefenen vanaf gras mogelijk te maken. Aanbrengen van een viertal natuurlijke ‘doelen’ om gerichter te kunnen oefenen en afzwaaien van oefenballen naar buitenzijden te beperken; • Overweging: Wanneer het hekwerk uit duurzaam materiaal en uit een duurzame constructie bestaat, dan kunnen inheemse klimplanten als Wilde kamperfoelie en Bosrank worden aangebracht. Oefengreen • Aanleg van een nieuwe oefengreen en oefenbunker op het reeds bestaande oefenterrein. Door het vernieuwen van de afslagplaatsen van hole 1 en het verplaatsen van het toegangspad naar de bosrand, is een meer aantrekkelijke en harmonische inrichting van dit gebied mogelijk. Bijzonder aandacht wordt gegeven aan het planten van passende, inheemse vegetatie. Padenstructuur • Uitgangspunt voor de golfbaan is, dat de padenstructuur zoveel mogelijk bestaat uit gemaaide paden, ‘semi-rough’; • De bestaande onderhoudspaden en de bestaande (on)verharde wegen ten behoeve van het onderhoud aan de golfbaan worden in stand gehouden. Mochten paden niet meer nodig zijn en het betreft onverharde paden, dan wordt de toegang tot het pad afgezet en krijgt de natuur vrij spel; • Daar waar door beschaduwing of de gebruiksintensiteit een graspad niet te handhaven is, wordt een pad aangelegd met halfverharding, zoals reeds op verschillende plekken op de golfbaan gebeurd is in het verleden. Als verhardingsmateriaal dient bij voorkeur gebiedseigen materiaal gebruikt te worden. Ten behoeve van het landelijke en natuurlijke karakter van de golfbaan dient de oppervlakte verharde paden tot het minimaal noodzakelijke beperkt te blijven.
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
4.4
59
De ontwikkeling van het watersysteem
Ten behoeve van het voorkomen van ongewenste afstroom van hemelwater naar het aangrenzende Natura2000-gebied worden een aantal voorstellen gedaan voor aanpassingen in het watersysteem van de golfbaan: • In stand houden huidige systeem beregening; • •
• • •
Aanleg poel bij hole 1 met een primair ecologische functie en een secundaire functie ten behoeve van de opvang van drainagewater. Aanleg drainage tussen de poel op hole 1 en de tees en fairwaybunkers op hole 1 en tussen de poel en de fairway en fairwaybunkers van hole 18. De bestaande drainage in de richting van de poel op hole 18 wordt daarbij buiten werking gesteld om toekomstige overstromingen van die poel naar het aanliggende natuurgebied te voorkomen; Aanleg noodoverstort in de poel op hole 1 met een buisverbinding vanaf de poel naar de greppel bij de green van hole 3; Ophogen westrand poel op hole 18 en verwijderen noodoverstort naar het aangrenzende bos; Buiten werking stellen drainage vanaf de fairwaybunkers op hole 18, zodat het risico op overstroming wordt verkleind. De fairwaybunkers worden gedraineerd in de richting van de nieuwe poel op hole 1;
•
Ophogen randen poel op hole 6 met maximaal 10cm (in verband met de aanwezige bomen) ter verkleining van het risico op overstroming;
•
Aanleg poel tussen tees hole 7 en tees hole 9 met een primaire ecologische functie en een secundaire functie ten behoeve van de opvang van drainagewater; Aanbrengen drainage greens en bunkers hole 6 en tees hole 7 en koppeling van deze drainage aan de poel op hole 7; Aanbrengen noodoverstort in de vorm van een grindkoffer;
• • • •
• • • •
Vergroten capaciteit van de grote poel op hole 16 teneinde de poel beter te betrekken in het spelelement van hole 16. Daarmee biedt deze poel tevens meer opslagcapaciteit voor drainagewater; Optioneel aanbrengen pompfaciliteit om buffercapaciteit te kunnen benutten voor de opslag van hemelwater (afkomstig uit het waterbassin op hole 14) voor de beregening van de tees en greens. In combinatie daarmee wordt een noodoverstortleiding aangebracht naar de greppel langs hole 2; Realiseren vijver in het lager gelegen deel naast de green van hole 3. Deze doet dienst als opvangpunt voor drainagewater en als hemelwateropvang ten behoeve van beregening. Secundaire functie als leef- en foerageergebied voor amfibieën; Optioneel aanbrengen pompfaciliteit om buffercapaciteit te kunnen benutten voor de opslag van hemelwater (afkomstig uit het waterbassin op hole 14) voor de beregening van de tees en greens. Realiseren ‘natuurlijke’ noodoverstort door aanleg greppels als verbinding tussen het waterbassin op hole 14, de vijver bij hole 3 en de waterbuffer van hole 12; Omvormen natte plek bij green hole 14 tot poel. Deze poel vormt de eerste opvang van afstromend hemelwater en drainagewater;
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
60
•
Instandhouding, waar nodig verleggen, greppel parallel aan de holes 2 en 3. Door het gewijzigde beheer als hard-rough wordt de afstroming van hemelwater in de greppel vertraagd, waardoor het meer tijd krijgt om in te zijgen of te verdampen. Dit belemmert de toestroom van hemelwater vanaf hole 2 niet, doordat de greppel voldoende capaciteit bezit;
•
Aanpassen leidingsysteem, zodat de mogelijkheid ontstaat om al dan niet handmatig hemelwater over te pompen van de poelen op de holes 1, 6, 7 en 8 naar de waterbuffer op hole 12 en vice versa. Ditzelfde geldt voor de mogelijkheid tot het overpompen van water vanuit de poel op hole 18 naar de poel op hole 16 en vice versa;
•
Langer vasthouden afstromend hemelwater door een gewijzigd beheer van de hard-rough en opgaande vegetaties, zodat het water de kans krijgt om in te zijgen of te verdampen; Beperken drainage tot de intensief gebruikte delen van de golfbaan, de tees, de greens, de bunkers en waar nodig de fairway; Bodemverbetering ten behoeve van de bevordering van de inzijging van hemelwater dient beperkt te blijven tot de intensief gebruikte delen waar het gaat om bodemverbetering door toevoeging van zand en/of andere bodemfracties aan de bodem. Deze scheiding is wenselijk vanwege de gewenste ontwikkeling van natuurdoeltypen;
• •
•
De afwatering van de Aubelsweg geschiedt al deels via de golfbaan. Mocht dit wenselijk zijn, dan kan ter plekke het pad naar de green van hole 16 een verbindingsgreppel worden aangelegd tussen de weg en de poel van hole 16;
•
Instandhouding mogelijkheid om een teveel aan hemelwater vanuit de buffer op hole 12 af te voeren naar het riool via de afsluiter bij de green van hole 18, zoals is aangegeven in ‘Uitwerking randvoorwaarden aanlegvergunning’ (mei 2009). Echter het afpompen van overtollig water in de buffer naar een aan te leggen infiltratievoorziening nabij hole 8 heeft de voorkeur.
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
5
62
Beheerplan
In dit hoofdstuk wordt het beheer dat noodzakelijk is om het gewenste beeld te krijgen op de golfbaan in hoofdlijnen omschreven. Het betreft hier niet het beheer van de intensief gebruikte baangedeeltes, maar het beheer van die gedeeltes van de golfbaan die de ruimtelijke kwaliteit van de golfbaan bepalen. De te onderscheiden beheergroepen zijn weergegeven in paragraaf 5.1. In de daarop volgende paragrafen zijn deze beheergroepen vervolgens stuk voor stuk behandeld. Per beheergroep is eerst ingegaan op de aspecten die van belang zijn bij de aanleg en/of omvorming. Daarna is ingegaan op het noodzakelijke beheer dat dient te worden uitgevoerd om de einddoelstelling van de betreffende beheergroep te bereiken en duurzaam in stand te houden.
5.1
Beheergroepen
In de gebiedsvisie voor de golfbaan worden de volgende beheergroepen onderscheiden: • Bos • Boomgroepen, solitaire bomen en fruitbomen • Struwelen en mantels • Hagen • Hard-rough - zoomvegetatie • Hard-rough - heischraal grasland • Hard-rough - glanshaverhooiland • Poel/waterbuffer • Representatief groen clubgebouw en pro-shop De hoofdlijnen met betrekking tot aanleg, omvorming en duurzaam beheer van bovengenoemde beheergroepen zijn in de volgende paragrafen weergegeven.
5.2
Bos
In de onderstaande subparagrafen wordt voor de beheergroep bos ingegaan op de aspecten die van belang zijn bij de aanleg, de omvorming van naaldhout naar loofhout en worden richtlijnen gegeven met betrekking tot het beheer en onderhoud. 5.2.1
De aanleg van bos
Op de golfbaan wordt conform deze gebiedsvisie een kleine oppervlakte bos aangeplant. Aangezien bosontwikkeling een jaar of 50 in beslag neemt, wordt overgegaan tot aanplant van de voor het in het aangrenzende Natura2000-gebied voorkomende boom- en struiksoorten uit het habitattype Veldbies-Beukenbos. Op die wijze wordt kan het gewenste boskarakter van de beplantingen in een beperktere tijdspanne (20-50 jaar) bereikt worden. De soorten die als bosplantsoen worden aangeplant zijn: Zomereik (Quercus robur), Wintereik (Quercus petraea), Eénstijlige meidoorn (Crataegus monogyna), Wilde kardinaalsmuts (Euonymus europaeus), Hulst (Ilex aquifolium), Sleedoorn (Prunus spinosa) en Hondsroos (Rosa canina). Daar waar uitbreiding van bestaand bos plaatsvindt wordt aanvullend Vuilboom (Rhamnus frangula), Mispel (Mespilus germanica) en Gelderse roos (Viburnum opulus) toegepast. De minimale maat van de aanplant bedraagt 40/60. Centraal in de bosaanplantingen worden enkele oudere bomen geplant van minimaal boommaat 16/18. Het betreft Zomereik en Wintereik. Deze bomen worden van boompalen voorzien, die na drie jaar verwijderd worden. © Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
63
De aanplant vindt nagenoeg geheel plaats op het Gulpense deel van de golfbaan. Dit betreft voormalige landbouwgrond die is omgezet in een grasvegetatie ten behoeve van de golfsport. De bodem bestaat uit löss, die deels het karakter van een brikbodem heeft. Een goede grondbewerking is hier dan ook noodzakelijk om tot een positieve ontwikkeling van de aanplant te komen. 5.2.2
De omvorming van naaldhoutpercelen naar loofhoutpercelen
Op de golfbaan bevinden zich alleen op het Wittemse deel percelen met naaldhout. Dit betreft alle voormalige naaldhout aanplantingen die onderdeel uitmaakten van het boscomplex waarin dit deel van de golfbaan is aangelegd. Langs de toegangsweg naar de golfbaan liggen drie percelen naaldhout die gedeeltelijk binnen de erfpachtbegrenzing vallen. Twee van deze percelen grenzen daarnaast aan de holes, te weten de holes 17 en 18. De naaldhoutpercelen bestaan hier uit voornamelijk Fijnspar. In mindere mate is ook Grove den aanwezig. Een ander perceel naaldhout ligt aan weerszijden van de huidige hole 3. Dit perceel bestaat grotendeels uit Grove den en in mindere mate uit Fijnspar. Op hole 3 zijn de Grove dennen en Fijnsparren deels onderdeel van het golfspel, doordat de rough onder de eerste bomen langs de hole is doorgetrokken. Tussen de green van de huidige hole 6 en de tees van de huidige hole 7 ligt nog een klein perceel Lariks.
Figuur 68: Luchtfoto van de golfbaan met daarop globaal de naaldhoutpercelen aangegeven.
De ZLGCC heeft als wens om het naaldbos om te vormen tot inheems loofbos. Daarbij wil zij een methode toepassen die recht doet aan de aanwezige natuurwaarden en daarnaast het karakter van de bosbaan niet teveel aantast.
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
64
Langs de holes worden de naaldhoutpercelen gekenmerkt door een tweetal typen randen. De eerste is reeds genoemd en bestaat uit bomen in de rough, waarbij de rough na de eerste paar bomen overgaat in de natuurlijke ondergroei van het bos. Dit is de situatie op de huidige hole 3 en bij de green van hole 17. Daarnaast is de harde rand aanwezig, de rough eindigt en het bos begint. Dit is de situatie op hole 18. De voorstellen tot omvorming van het naaldhout tot loofhout zijn als volgt: De omvorming bij hole 18 Natuurlijke overgangen naar het bos zijn nagenoeg afwezig op de golfbaan. Daarom wordt voor de rand van hole 18 voorgesteld om een natuurlijke bosrand te ontwikkelen door de eerste twintig meter aan naaldhout te verwijderen en later, als de bosrand zich enigszins heeft ontwikkeld, het achterliggende perceel naaldhout. Bij het verwijderen van het naaldhout worden de inheemse struiken en bomen gespaard en wordt de aanwezige kruidlaag zoveel mogelijk in tact gelaten. Afhankelijk van de reeds aanwezige hoeveelheid loofbomen en struiken worden enkele boomgroepen van Zomer- en Wintereiken toegevoegd aan de te ontwikkelen bosrand, inclusief enkele struikgroepen (soortkeuze conform 5.2.1). Het achterliggende perceel naaldhout wordt vervolgens in samenspraak met Staatsbosbeheer omgevormd tot inheems bos. Ditzelfde geldt voor de twee andere naaldhoutpercelen die deels binnen de erfpachtbegrenzing zijn gelegen. Uitgangspunt daarbij is de natuurlijke ontwikkeling van inheems Veldbies-Beukenbos. De omvorming bij de huidige hole 3 en hole 17 Het naaldhout op de huidige hole 3 en bij de green van hole 17 wordt op een andere wijze omgevormd. Hier staan diverse naaldbomen in de hard-rough. Hier wordt gekozen voor een etappegewijze vervanging van de naaldbomen door jonge aanplant van Zomereik en Wintereik. Daarbij kan ervoor gekozen worden om enkele mooie exemplaren van het aanwezige naaldhout te behouden. Op die wijze wordt het afwisselende karakter van de holes in stand gehouden. Het achterliggende naaldhoutperceel aan de buitenzijde van hole 3 en hole 17 wordt, aangezien het slechts deels binnen de erfpachtbegrenzing is gelegen, in samenspraak met Staatsbosbeheer omgevormd tot loofbos. Uitgangspunt is ook hier de natuurlijke ontwikkeling van inheems Veldbies-Beukenbos. Bij hole 3 is de oppervlakte naaldhout dermate groot dat deze in etappes wordt omgevormd. Als eerste wordt het gedeelte Grove den nabij de zogenaamde ‘dog leg’ omgevormd, bijvoorbeeld middels periodieke dunning, enkele jaren later gevolgd door het gedeelte Fijnspar. Het naaldhoutperceel dat aan de binnenzijde van hole 3 is gelegen, de linkerzijde van de hole, wordt vijf jaar na vervanging van de bomen in de rough gerooid. In de ruimte die zo ontstaat wordt een aantal Zomereiken, Wintereiken en Beuken aangeplant, zodat de bomen op de rough onderdeel uit blijven maken van het bosperceel tussen de huidige holes 3, 4, 5 en 9. Het is niet de bedoeling het perceel geheel in te planten, maar een deel aan de natuur over te laten. De omvorming tussen de huidige holes 6 en 7 Voor het perceel Lariks tussen hole 6 en hole 7 is het voorstel om het perceel, inclusief de aanwezige Amerikaanse eiken, in twee fases om te vormen tot een inheems bosperceel. Allereerst wordt de noordelijke helft gerooid en vervangen door enkele boomgroepen van Zomereiken met een natuurlijke ondergroei. Deze worden beheerd als hakhout in verband met de bezonning van de herentee van hole 7. De zuidzijde wordt vijf jaar later gerooid en eveneens vervangen door enkele boomgroepen van Zomereiken met een natuurlijke ondergroei. Dit gedeelte zal tot een volwaardige bosstrook worden ontwikkeld. Op de golfbaan worden bewust verschillende manieren toegepast om het aanwezige naaldhout om te vormen tot loofhout. Op die wijze wordt de aanwezige beeldkwaliteit van de golfbaan © Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
65
slechts beperkt beïnvloed en kunnen de aan de holes grenzende delen van het naaldhout binnen enkele jaren omgevormd worden, zonder dat een opvallende kaalslag plaatsvindt. Voor de verder van de holes afgelegen percelen naaldhout is beeldkwaliteit in relatie tot het golfspel van minder belang en kan meer worden overgelaten aan de natuur. NB1: Opgemerkt dient te worden dat een groot deel van het naaldhout binnen de begrenzing van het Natura2000-gebied is gelegen en in het concept-beheerplan grotendeels is aangemerkt als beter dan wel slechter ontwikkelde variant van het beschermde habitattype Veldbies-Beukenbos. Dit heeft in de naaldhoutpercelen met name betrekking op de aanwezige kruidlaag. Daarnaast dient de omvorming zorgvuldig te gebeuren in verband met de mogelijke aanwezigheid van bij Flora- en faunawet beschermde planten- en diersoorten. Daarom is het raadzaam om te werken conform de gedragscode Bosbeheer en de gedragscode Natuurbeheer. Goed overleg met Staatsbosbeheer is daarom wenselijk. NB2: Bij de omvorming van naaldhout naar loofhout kan overlast ontstaan door een explosieve ontwikkeling van Adelaarsvaren, zodanig dat jonge aanplant van struweel en spontane opslag van vegetatie anders dan de Adelaarsvaren volledig wordt belemmerd. In dat geval is het wenselijk om in te grijpen door middel van het periodiek uitmaaien van de varens. Dit dient te gebeuren in midden juni en dient vervolgens zes weken later weer herhaald te worden. Het maaisel dient te worden afgevoerd. Deze vorm van beheer dient minimaal drie jaar te worden herhaald, totdat duidelijk wordt dat de gewenste vegetatie zich voldoende heeft ontwikkeld en geen hinder meer ondervindt van de aanwezigheid van Adelaarsvaren. 5.2.3
Duurzaam bosbeheer
Na aanplant van het bos kan het noodzakelijk zijn om de groei van de kruidlaag in toom te houden. Dit heeft als doel te voorkomen dat de groei van de bomen en struiken geremd wordt. Op plekken waar na aanplant van het bos een explosieve groei van kruiden en grassen plaatsvindt, dient de bosgroei tweemaal per jaar uitgemaaid te worden. Deze vorm van ‘onkruidbestrijding’ is alleen nodig in de eerste twee tot drie jaar na aanplant, mits de bosbeplanting goed aanslaat. Dit is vergelijkbaar met de beheersing van Adelaarsvaren zoals aangegeven in voorgaande subparagraaf. Het ontwikkelingsbeheer van de bosaanplant concentreert zich in de randen. Daar waar de overgang naar de hole hard is, struweel en bomen grenzen direct aan de rough, wordt door het verwijderen van de buitenste rand van de aanplant in eerste instantie voorkomen dat de beplanting ‘overkookt’. Het moment waarop dit plaats vindt, is afhankelijk van de groeisnelheid van de beplanting. Met name struiken hebben de neiging om in de breedte te groeien. Voor de bomen in de rand geldt, dat geleidelijk aan wordt overgegaan op begeleidingssnoei, het opkronen van de bomen, zodat het golfspel niet gehinderd wordt. Ook hier is het moment dat wordt begonnen met opkronen afhankelijk van de groeisnelheid van de beplanting. Wanneer de bomen circa 2,5 meter hoog zijn kan hiermee worden begonnen. Het snoeien is er enerzijds op gericht om takken te verwijderen die in de toekomst het golfspel en/of de veiligheid op de golfbaan gaan belemmeren en is er anderzijds op gericht om de gewenste opkroonhoogte te bereiken. De stelregel is daarnaast om per snoeibeurt hooguit 20 procent van de takken van een boom weg te snoeien. De noodzaak tot opkronen dient gerelateerd te zijn aan de hoogte van de voertuigen die onder de boomkroon door moeten kunnen rijden en het belang van de noodzakelijke ruimte ten behoeve van het golfspel. Voor het bos als geheel geldt, dat tot aan het omslagpunt (als de natuurlijke takafstoting tot op 2/5 van de uiteindelijke boomhoogte is gevorderd) geen zuiveringen of dunningen in het bos © Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
66
hoeven plaats te vinden om de samenstelling en/of structuur van het bos in stand te houden of bij te sturen. Na het omslagpunt is het zaak om met behulp van selectieve dunningen de kwaliteit en diversiteit van het bos in stand te houden. Dood hout wordt slechts verwijderd als dit in potentie een bedreiging vormt voor golfers, personeel en/of wandelaars op de golfbaan. In alle andere gevallen is het wenselijk om het dode hout te laten staan, aangezien diverse diersoorten afhankelijk zijn van dit hout. Beheer- en onderhoudswerkzaamheden in het bos worden alleen verricht in de periode tussen 1 oktober en 15 maart. De takken die vrijkomen bij snoei- en dunningswerkzaamheden worden verwerkt in takkenrillen. Deze takkenrillen kunnen worden aangelegd in het bos en bieden een onderkomen en tevens voedselbron voor diverse dier- en insectensoorten. Een overdaad aan takkenrillen is vanwege de te ontwikkelen natuurwaarden niet wenselijk. Een deel van het snoeiafval dient daarom afgevoerd te worden naar bijvoorbeeld een biomassavergister. 5.2.4
Hakhoutbeheer
Op enkele plekken op de golfbaan is voorgesteld om de bosrand te onderhouden middels hakhoutbeheer, teneinde de naastgelegen tees en greens van voldoende licht en lucht te kunnen voorzien. Daartoe worden de aanwezige bomen begin maart gekapt op circa 20 centimeter boven de grond. De aanwezige struiken worden eveneens afgezet om voldoende licht bij de stobben te kunnen laten doordringen. De stobben krijgen zodoende de kans om weer uit te lopen, waarna het hakhout in een cyclus van 10-15 jaar (op basis van de aanwezigheid van eikenhakhout) wordt afgezet. Voor de biodiversiteit van het hakhoutperceel is het van groot belang dat de hakhoutperceeltjes verspreid over de golfbaan zich in verschillende ontwikkelingsstadia bevinden, zodat voor deze perceeltjes karakteristieke planten en dieren altijd een biotoop kunnen vinden. Ter hoogte van de green van de huidige holes 3 en 7 is een oppervlakte aangewezen die als hakhout beheerd gaat worden nadat de naaldbomen zijn verwijderd. Hiertoe worden gericht zogenaamde ‘veren’ van Zomereik aangeplant met een onderlinge afstand van 1,5 meter. De eerste kap vindt plaats drie of vier jaar na aanplant. Het beheer van hakhout is gebaseerd op ‘Boerenland als natuur’ (P. Burm en A. Haartsen, 2003) en ‘Handboek cultuurhistorisch beheer’ (P. Minkjan e.a., 2006).
5.3
Boomgroepen, solitaire bomen en fruitbomen
Verspreid over de golfbaan worden diverse solitaire bomen en boomgroepen aangeplant. Hieronder vallen bijvoorbeeld ook bomen die als vervanging van naaldhout in de rough worden aangeplant. De aanplant bestaat uit Zomereik (Quercus robur) en Wintereik (Quercus petraea). De bomen worden aangeplant met minimaal boommaat 16/18 en zullen worden voorzien van boompalen. Nabij hole 3 wordt een hoogstamfruitboomgaard aangeplant. Voor de aanplant kan gekozen worden voor karakteristieke Limburgse rassen van Appel (Malus) en Peer (Pyrus). Gezien de ruime keuze en de wijze van bestuiven is overleg met een fruitbomenkweker en het Pomologisch Genootschap Limburg wenselijk om een goede fruitdracht te garanderen. Na aanplant bestaat het beheer en onderhoud van deze beheersgroep in eerste instantie uit jeugdsnoei. Dit houdt in, dat elke boom in de eerste drie jaar na aanplant een keer per jaar wordt gesnoeid. Dit wordt gedaan om een goed gevormde boom met één doorgaande hoofdstam te krijgen. Na het derde jaar worden de boompalen verwijderd. Tot en met het achtste jaar na
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
67
aanplant dient een boom om de twee jaar waar nodig te worden gesnoeid om de verkregen vorm te kunnen handhaven. Na het achtste jaar van aanplant zal het beheer alleen nog bestaan uit het eventueel verwijderen van dood hout dat gevaar oplevert voor golfers. Het snoeihout wordt verwerkt in takkenrillen in het bos. Indien de wens bestaat dat de fruitbomen voldoende fruit blijven dragen, dan zal na het achtste jaar overgegaan moeten worden op een beheer waarbij oude takken worden weggesnoeid ten voordelen van jongere takken die dan de ruimte van de oude tak in kunnen nemen. Enige voorkennis van het snoeien van fruitbomen is hierbij wenselijk. De noodzaak tot opkronen dient gerelateerd te zijn aan de hoogte van de voertuigen die onder de boomkroon door moeten kunnen rijden en het belang van de noodzakelijke ruimte ten behoeve van het golfspel. na het snoeien beslaat de blijvende kroon altijd minimaal uit tweederde van de totale lengte van de boom. De fruitbomen dienen slechts beperkt opgekroond te worden, zodat golfers in de gelegenheid blijven fruit te plukken. In verband met het broedseizoen dienen snoeiwerkzaamheden uit te worden gevoerd in de periode tussen 15 juli en 15 maart.
5.4
Struwelen en mantels
Op diverse plekken op de golfbaan worden reeds aanwezige boomgroepen voorzien van een struiklaag en worden mantel- en zoomvegetaties ontwikkeld aan de bosrand. Met uitzondering van bremstruweel ontwikkelt zich spontaan geen struweel op de golfbaan. Om die reden wordt gericht struweel aangeplant. De aanplant bestaat uit soorten die tevens in de bosaanplant op het Gulpense deel van de golfbaan aanwezig zijn, te weten Eénstijlige meidoorn (Crataegus monogyna), Wilde kardinaalsmuts (Euonymus europaeus), Hulst (Ilex aquifolium), Mispel (Mespilus germanica), Sleedoorn (Prunus spinosa: slechts in beperkte mate aan te planten), Hondsroos (Rosa canina) en Gelderse roos (Viburnum opulus). De struiken worden aangeplant als bosplantsoen met de minimale maat 40/60. Indien het struweel direct grenst aan de hole en een zoomvegetatie afwezig is, dan dient de aanplant minimaal 1,5 meter uit de uiteindelijke struweelrand plaats te vinden in verband met de breedtegroei van struiken. Daar waar struiken de mantel van een bos vormen is de doelstelling om een ‘rafelige’ overgang naar het bos te creëren, door bijvoorbeeld enkele bomen in de mantel te handhaven, of juist aan te planten. Dit komt de biodiversiteit in de bosrand te goede. Om een struweelvegetatie in stand te houden is het noodzakelijk onderhoud te plegen om verbossing tegen te gaan. Dit houdt in dat één keer in de 10-25 jaar de boomvormers selectief verwijderd dienen te worden. Door selectief te kappen wordt een ‘rafelige’ overgang naar het bos behouden. In diezelfde cyclus dient ook een deel van het struweel te worden afgezet, zodat tevens verjonging kan plaatsvinden van de mantel. Beheer aan struwelen en mantels wordt alleen verricht in de periode tussen 1 oktober en 15 maart, afhankelijk van het al dan niet voorkomen van Das en/of Hazelmuis.
5.5
Hagen
Een groot deel van het Gulpense deel van de golfbaan wordt op dit moment omgeven door hagen. Het betreft grotendeels meidoornhagen en een enkele beukenhaag. Een groot deel van de hagen blijft behouden. Nieuwe hagen worden niet aangeplant. De hagen dienen minimaal tweemaal per jaar geschoren te worden. Hagen die geen directe bijdrage leveren aan de beeldkwaliteit van de golfbaan hoeven slechts eenmaal per jaar geschoren © Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
68
te worden. De haagvoet wordt op natuurlijke wijze onderhouden. Dit houdt in, dat alleen mechanisch onderhoud wordt toegepast. In verband met het broedseizoen dienen snoeiwerkzaamheden uit te worden gevoerd in de periode tussen 15 juni en 15 maart.
5.6
Hard-rough: zoomvegetatie
Op enkele plekken op de golfbaan wordt een mantel-zoom vegetatie ontwikkeld. Het beheer van de mantel is reeds toegelicht. De zoom bestaat uit een kruidachtige vegetatie die zich na het stopzetten van het huidige beheer van de rand van de hole zal ontwikkelen. De meest geëigende maatregel voor het ontwikkelen en in stand houden van zoomvegetaties is jaarlijks tot iedere 2 à 3 jaar maaien, waarbij het maaisel pas na enkele dagen wordt afgevoerd (A.H.F. Stortelder e.a., 1999). Maaibeheer in het vegetatieseizoen is niet geschikt voor het onderhoud van zomen, maar maaien laat op het jaar, na bloei en zaadzetting, kan verbraming tegengaan (A. Zwaenepoel, 2004). Het is voor zowel de soortensamenstelling als het dierenleven van belang om wisselend zoomgedeelten extra diep te maaien en weer andere delen juist niet te maaien. Het maaisel dient niet direct te worden afgevoerd, teneinde insecten de kans te geven een veilig heenkomen te zoeken.
5.7
Hard-rough: heischrale graslanden
Een groot deel van de hard-roughs op zowel het Wittemse als het Gulpense deel van de golfbaan worden omgevormd tot heischrale graslanden. Op dit moment is op de golfbaan geen heischraal grasland aanwezig. Uitgaande van de huidige grasvegetaties van de holes is het stopzetten van de bemesting en het omzetten van het maaibeheer in een verschralingsbeheer de basis voor de ontwikkeling van heischraal grasland. Onderzoek lijkt echter uit te wijzen, dat herstel van (onder andere) heischraal grasland vooral succesvol is, wanneer de bodem wordt geplagd en maaisel afkomstig uit goed ontwikkelde reservaten wordt opgebracht (Directie Kennis en Innovatie, Ministerie van LNV, 2009). Deze optie dient te worden verkend met Staatsbosbeheer. Bij het maaien van de hard-rough is het belangrijk om delen extra diep te maaien en delen niet op extra laat (D. Bal e.a., 2001). Hierdoor ontstaat dynamiek in de vegetatiesamenstelling en krijgen kruiden de kans om zich te vestigen in de aanwezige en door gras gedomineerde vegetatie. De beste tijd om dit vegetatietype te maaien is begin augustus (A. Zwaenepoel en H. Stieperaere, 2002). Het maaisel dient niet direct te worden afgevoerd, teneinde insecten de kans te geven een veilig heenkomen te zoeken. Het voorkomen en tegengaan van stikstofdepositie en mestinwaai is essentieel voor de ontwikkeling van dit type grasland.
5.8
Hard-rough: Glanshaverhooiland
De hard-roughs in het droogdal tussen hole 14 en hole 12 en langs de westrand van de golfbaan worden via de aanpassing van het maaibeheer omgevormd tot glanshaverhooiland. Indien het fosfaatgehalte van de grond echter te hoog is voor dit natuurdoeltype is het verwijderen van de voedselrijke toplaag de enige optie om op korte termijn een geschikte uitgangspositie te realiseren voor dit natuurdoeltype. Het optimum van de voedselrijkdom van de bodem ligt voor Glanshaverhooiland op zwak eutroof. Dat houdt in, dat de bodem zwak stikstof- en fosfaathoudend dient te zijn (D. Bal e.a., 2001). Tweemaal per jaar maaien is voor de instandhouding van dit vegetatietype afdoende. Het toepassen van een standaard-maairegime 15 juni - 15 september is acceptabel. Er dient bij de eerste maaibeurt wel rekening gehouden te worden met broedvogels. Voor het behoud en/ of de © Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
69
specifieke ontwikkeling van bepaalde kruidachtigen kan het raadzaam zijn om te schuiven met de eerste maaidatum (A. Zwaenepoel, 2002). Ook hier geldt dat het van belang is om delen extra diep te maaien en delen alleen in september of juist niet, ter bevordering van de soortendiversiteit van het glanshaverhooiland en het behouden van de karakteristieke insectenfauna. Met betrekking tot dit laatste is het ook van belang het maaisel enkele dagen te laten liggen, alvorens het op te ruimen.
5.9
Poel/waterbuffer
5.9.1
De aanleg van poelen en waterbuffers
Op de golfbaan zijn diverse poelen aanwezig. Daarnaast worden conform de gebiedsvisie enkele nieuwe poelen/waterbuffers aangelegd. Daarbij valt een onderscheid te maken tussen poelen en waterbuffers. De eerste hebben een primair ecologische functie, maar dienen tevens voor de opvang van hemel- en drainagewater. De waterbuffers hebben een primaire functie als opslag voor regen- en drainagewater ten behoeve van de beregening, maar dienen tevens als leefgebied voor amfibieën. De aanleg van poelen Bij hole 1, hole 6/9 en bij de green van hole 14 wordt een poel aangelegd. De oppervlakte van de poel dient bij voorkeur groter dan 100 vierkante meter te zijn, maar in ieder geval groter dan 50 vierkante meter om te kunnen functioneren als leefgebied voor amfibieën. Een organische vorm van de poel is wenselijk om de randlengte zo groot mogelijk te maken. Dit biedt voordelen aan Libellen. Zo kunnen er meer territoria worden gevormd. De locatie van de poel dient zodanig te zijn, dat het water dagelijks door de zon zo lang mogelijk verwarmd wordt. Als doelsoort voor de vormgeving van de poelen is in overleg met Staatsbosbeheer gekozen voor de Vroedmeesterpad. De diepte van een poel is 1 tot 1,5 meter. Het waterdicht maken van de poel gebeurt bij voorkeur met bentonietmatten, omdat deze minder onderhoud vergen als een afdichting met bijvoorbeeld leem. De hellingshoek van de oevers verschilt. Flauwe oevers zijn met name aan de noord- en oostzijde wenselijk, de door de zon beschenen zijde. Steile oevers worden meer aan de zuid- en westzijde gevormd. Daarmee ontstaat een afwisselende inrichting van de poel, zodat meerdere diersoorten er effectief gebruik van kunnen maken. De aanleg van waterbuffers Bij hole 16 wordt de capaciteit van de aanwezige poel vergroot. Daarnaast wordt het bassin bij hole 14 omgevormd tot enkele landschappelijk ingepaste waterbuffers, met behoud van de buffercapaciteit van het bassin. De wand van de waterbuffer wordt, voor zover noodzakelijk, afgedicht met bentonietmatten. Deze vragen minder onderhoud en zijn minder vatbaar voor schade dan bijvoorbeeld met leem of plastic folie afgedichte buffers. Afhankelijk van de grootte van de uiteindelijke buffer bedraagt de diepte van de buffer 1,5 meter of meer. De pompvoorziening wordt op een halve meter boven de bodem aangebracht vanwege de aanwezigheid van amfibieën, die onafhankelijk van het gebruik de buffer zullen koloniseren. Op die manier wordt voorkomen dat de buffer volledig leeg kan worden gepompt en eventueel aanwezige en beschermde amfibieënsoorten het leven laten in droge zomers. De oevers kunnen onder een 1:1 helling worden aangelegd. Ten behoeve van de landschappelijke inpassing is het echter wel wenselijk om langs (delen van) de rand een plasdraszone aan te leggen ten behoeve van water- en oeverplanten.
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
5.9.2
70
Beheer poelen en waterbuffers
Het beheer van de poelen en waterbuffers verschilt slechts in beperkte mate. De toelichting op het beheer is daarom niet uitgesplitst. De vegetaties in de poelen en waterbuffers dienen periodiek, in relatie tot de Vroedmeesterpad circa eens per 3-5 jaar, gemaaid te worden om te voorkomen dat ze dichtgroeien. Waterplanten dienen eveneens met enige regelmaat verwijderd te worden. Ingrijpen zonder al te grote verstoring voor het waterleven plaats vindt wanneer circa 20-25% procent van de poel bedekt is met water- en moerasplanten. Bij poelen waarin de Kamsalamander voorkomt wordt pas ingegrepen bij een begroeiingspercentage van 80%. Per maaibeurt wordt een derde van de begroeiing gemaaid en wordt het maaisel afgevoerd. Aangezien de zuidzijde van een poel van belang is voor diverse amfibieënsoorten in verband met de eiafzetting mag dit deel van de poel niet te dicht begroeid raken. Bij waterbuffers kan eerder worden ingegrepen, teneinde de buffercapaciteit te behouden. Om de poelen en waterbuffers op de juiste diepte te kunnen houden is het noodzakelijk om circa een keer per vijf jaar de sliblaag te verwijderen. Dit gebeurt bij voorkeur in etappes, of volgens een roulatieschema, teneinde het dierenleven in de poelen en waterbuffers niet een te grote slag toe te brengen. De kleine poelen worden in twee helften opgeschoond, waarbij de tussenliggende periode in ieder geval een jaar bedraagt. Bij de waterbuffers kan ervoor worden gekozen om het centrale deel van de waterbuffer het ene jaar uit te baggeren en de randen in het daarop volgende jaar op te schonen. De optimale periode voor het uitvoeren van de werkzaamheden loopt van september tot midden oktober. Het maaisel en de baggerspecie dienen een aantal dagen op de kant te blijven liggen, zodat insecten en amfibieën terug kunnen keren naar het water. Daarnaast vindt jaarlijks een inspectieronde plaats voor de noodoverstorten en pompfaciliteiten. Eventuele mankementen en verstoppingen worden dan verholpen.
5.10
Representatief groen clubgebouw en pro-shop
De inrichting van het representatieve groen rondom het clubgebouw en rondom de pro-shop is nog niet bekend. De uitgangspunten voor het beheer kunnen daarom nog niet worden benoemd. Totdat de inrichting aangepast is, kan het huidige beheer worden doorgezet.
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
Golfbaan ZLGCC
leg en d a bos bos struweel / mantel hard-rough heischraal grasland hard-rough glanshaverhooiland intensief beheer - tee intensief beheer - green intensief beheer - fairway intensief beheer - semi rough bunker zoomvegetatie hakhout representatief groen clubgebouw en pro-shop waterbuffer poel met ecologische functie haag bomen bestaande bebouwing
onderdeel: projectnr.: opdrachtgever: datum: getekend: gecontroleerd:
gebiedsvisie met beheergroepen GW-138.001 ZLGCC 2011-09-07 rs mb
plangebied
0
100m
Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
6
72
Subsidies en procedures
In dit hoofdstuk wordt op basis van voorgaande hoofdstukken ingegaan op de subsidiepotentie die de voorstellen uit de gebiedsvisie hebben en de procedures die dienen te worden doorlopen om de voorstellen uit de gebiedsvisie te kunnen realiseren. Het gaat daarbij om de onderzoeken en vergunningtrajecten die dienen te worden uitgevoerd/doorlopen.
6.1
Subsidies
Voor de golfbaan kan op grond van een tweetal beleidsplannen subsidie worden aangevraagd op basis van de voorgenomen ontwikkelingen uit deze gebiedsvisie. Provinciaal Natuurbeheerplan, herziening IX Dit betreft allereerst het Provinciaal Natuurbeheerplan, herziening IX. In paragraaf 2.3 is reeds aangegeven, dat de aanwezige bossen op het Wittemse deel van de golfbaan, inclusief de beplantingen langs de Aubelsweg in aanmerking komen voor inrichtings- en/of beheersubsidie met betrekking tot de ontwikkeling en instandhouding van natuurlijk bos, struweel en poel. Met betrekking tot het graslandperceel achter het clubhuis bestaat de mogelijkheid om inrichtingsen/of beheersubsidie aan te vragen voor ontwikkeling en instandhouding van natuurlijk grasland en struweel. De subsidie is gebaseerd op de inrichting en instandhouding van de Ecologische Hoofdstructuur. Deze subsidieregeling is het gehele jaar door opengesteld. Voor niet binnen het natuurbeheerplan begrensde gebieden bestaat de mogelijkheid om een wijzigingsverzoek in te dienen. Op die wijze zou bijvoorbeeld de ontwikkeling en het beheer van de hard-rough subsidiabel gemaakt kunnen worden, evenals de ontwikkeling en het beheer van de verschillende poelen op de golfbaan. Een verzoek daartoe wordt gedaan via het daartoe bestemde formulier dat te vinden is op de website van de Provincie Limburg. Het gevolg is wel dat in het voorkomende geval de begrenzing van de EHS aangepast wordt, aangezien de subsidie in beginsel alleen geldt voor gronden die binnen de EHS zijn gelegen. Het wijzigen van de begrenzing ten behoeve van de subsidie is voor de golfbaan geen realistische oplossing. Van half november tot half januari tevens bestaat de mogelijkheid om subsidie aan te vragen voor herstel en beheer van de reeds aanwezige kleine landschapselementen, zoals de poelen. Voor deze subsidieregeling geldt niet de verplichting dat de elementen binnen de EHS zijn gelegen. Provinciaal Meerjarenprogramma Plattelandsontwikkeling 2007-2013 Naast het Provinciaal Natuurbeheerplan vormt ook het Provinciaal Meerjarenprogramma Plattelandsontwikkeling (PMJP) een basis voor het aanvragen van subsidie. Deze subsidieregeling is gerelateerd aan de Wet Inrichting Landelijk Gebied. In relatie tot de voorstellen uit de gebiedsvisie zijn de volgende onderdelen uit het PMJP kansrijk als reden voor subsidieverlening. zN2 zN3 zN4 zLC1
realisatie natuurdoelen in EHS realisatie POG Soortenbescherming (Vroedmeesterpad) vergroten van de landschappelijke diversiteit door middel van de ontwikkeling van het landschappelijk raamwerk zW1 Erosiebestrijding door het treffen van bronmaatregelen om infiltratie te bevorderen en het afstromen van water te bevorderen.
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
73
De ‘N’ onderdelen vallen reeds onder de hiervoor benoemde subsidieregeling voor natuurbeheer. De andere onderdelen zijn kansrijk, ware het niet, dat in verband met de heroriëntatie door het nieuwe kabinet de subsidieregeling tot half maart 2011 is bevroren. Daarna is het even afwachten wat de wijzigingen zijn in relatie tot het huidige PMJP. De subsidie vanuit het PMJP bedraagt maximaal 50% van het te realiseren bedrag voor zowel plankosten als uitvoeringskosten. Een voorwaarde is wel, dat deze subsidie via de gemeente Gulpen-Wittem wordt aangevraagd.
6.2
Procedures
In relatie tot de uitvoering van de verschillende voorstellen uit de gebiedsvisie zijn de volgende procedures van belang: 6.2.1
De Boswet
Bij ingrepen in de houtopstanden op de gehele golfbaan is het volgende van toepassing. De voorgenomen kap van bomen dient gemeld te worden bij de Dienst Regelingen in Den Haag, tenzij: • het onderhoud betreft dat gericht is op de groei van de overblijvende houtopstand (dunning); • het hakhout betreft, dat periodiek geveld wordt; • het houtopstanden betreft die een zelfstandige eenheid vormen en niet groter zijn dan 10 are, danwel als rijbeplanting niet meer als 20 bomen bevatten. Er is nog een aantal andere uitzonderingen, maar die zijn niet van toepassing op de golfbaan. In relatie tot de gebiedsvisie voor de golfbaan zijn de volgende ingrepen sowieso meldingsplichtig: • De omvorming van naaldhout naar loofhout waarbij vlaksgewijze kap wordt toegepast; • De vervanging van naaldbomen in de hard-rough op bijvoorbeeld hole 3 door Zomereiken; • De omvorming van het bosplantsoen, aangeplant bij de tees van hole 12; • De wijziging van de beplantingen rondom het bassin op hole 14 in verband met de wijziging van de lay-out van deze hole. Ten behoeve van de melding van een voorgenomen kap dient een formulier ingevuld te worden en te worden ingediend bij de Dienst Regelingen. Het formulier is te verkrijgen via het LNVloket. Als er na een maand geen bericht is gekomen van de Dienst Regelingen, dan kan de kap doorgang vinden, mits niet gelijktijdig nog een kapvergunningprocedure loopt bij de gemeente. De Boswet kent een compensatieverplichting die binnen drie jaar na de kap gerealiseerd dient te zijn. De compensatie bestaat uit een oppervlaktecompensatie, of compensatie van het aantal bomen uit de bomenrij dat gekapt wordt. De term bomenrij is ruim gedefinieerd en kan ook gebruikt worden voor boomgroepen, zoals de naaldbomen die in de hard-rough staan.
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
6.2.2
74
De Flora- en faunawet
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de inheemse flora en fauna tegen ingrepen die een bedreiging vormen voor de gunstige staat van instandhouding van de soort. Met inachtneming van doorgevoerde ‘Algemene maatregelen van bestuur’ zijn de volgende beschermingsregimes van toepassing op de flora en fauna: • Niet beschermde soorten: Zoals de Huismuis, de Bruine rat, de Zwarte rat, een groot deel van de insectenwereld en een groot deel van de plantenwereld; • Categorie 1, algemene soorten: Voor deze soorten is in beginsel slechts de zorgplicht ex artikel 2 van de wet van toepassing. In deze categorie vallen planten- en diersoorten als het Konijn, de Veldmuis, de Bruine kikker en de Wijngaardslak; • Categorie 2, beschermde soorten: Voor deze soorten geldt een lichte toetsing. Indien bij werkzaamheden conform een door het Ministerie van ELI goedgekeurde gedragscode worden uitgevoerd en mitigerende en compenserende maatregelen binnen het plangebied kunnen worden opgelost, dan is een ontheffing ex artikel 75 van de wet niet noodzakelijk. In voorkomende gevallen kan alsnog de noodzaak ontstaan tot het aanvragen van een ontheffing ex artikel 75 van de wet; • Categorie 3, streng beschermde soorten: Voor deze soorten geldt de zware toetsing en kan een ontheffing noodzakelijk zijn om werkzaamheden te kunnen uitvoeren. Mitigatie en compensatie zijn in veel gevallen noodzaak als maatregel om negatieve effecten voor een groeiplaats, leefgebied, migratieroute of vaste rust en/of verblijfplaats te voorkomen of op te heffen. In deze categorie vallen onder andere de Das, alle inheemse vleermuizen en alle door de Europese Vogelrichtlijn benoemde vogelsoorten, wat praktisch gezien inhoudt dat alle inheemse vogelsoorten beschermd zijn. Kanttekening hierbij is, dat voor het gros van de vogelsoorten de broedlocatie alleen beschermd is gedurende het broedseizoen. Er zijn echter uitzonderingen. Ten behoeve van de uitvoering van de werkzaamheden, zoals voorgesteld in de gebiedsvisie is het noodzakelijk om vooraf een verkennend natuurwaardenonderzoek uit te voeren naar de effecten van de voorgenomen werkzaamheden op de aanwezige flora en fauna. Daarnaast dient ook bij het beheer van de hard-rough, poelen, bassins en opgaande beplantingen rekening gehouden te worden met de gevoelige periode van (mogelijk) aanwezige (streng) beschermde flora en fauna. Een deel van de (beheers)werkzaamheden kan worden uitgevoerd conform de gedragscode Bosbeheer en de gedragscode Natuurbeheer. Voor het onderhoud aan wegen en gebouwen kan ook, voor zover van toepassing, gebruik worden gemaakt van de gedragscode Recreatie. Deze gedragscodes dienen consequent gevolgd te worden. Onafhankelijk van het volgen van de gedragscodes kan afhankelijk van de ter plekke aangetroffen flora en fauna alsnog noodzaak ontstaan voor het aanvragen van een ontheffing ex artikel 75 van de Flora- en faunawet. 6.2.3
De Natuurbeschermingswet 1998
De golfbaan wordt grotendeels omgeven door het Natura2000-gebied Geuldal. De begrenzing ligt op delen van de golfbaan binnen de erfpachtgrens, waardoor hole 17 en een deel van de bossen aan de rand van de golfbaan eveneens binnen het Natura2000-gebied zijn gelegen. In paragraaf 2.1 is reeds aangegeven welke doelsoorten en habitattypen relevant zijn. Ten aanzien van de uitwerking van de voorstellen uit deze gebiedsvisie dient middels een habitattoets onderzocht te worden of deze werkzaamheden al dan niet een effect hebben op de instandhoudingsdoelstellingen voor de habitattypen en doelsoorten van het Natura2000-gebied. Dit onderzoek geldt zowel voor werkzaamheden in het Natura2000-gebied als voor © Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
75
werkzaamheden buiten het Natura2000-gebied die van invloed zouden kunnen zijn op het Natura2000-gebied. Het onderzoek houdt het volgende in: 1. Oriëntatiefase – voortoets De Habitattoets start met een oriëntatiefase, ofwel voortoets. Deze fase bestaat uit één centrale vraag: kunnen significante negatieve effecten als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden worden uitgesloten? In deze fase wordt een globale beoordeling gedaan van de (potentiële) effecten van de voorgestelde ingrepen op de instandhoudings- en ontwikkelingsdoelstellingen voor de doelsoorten en habitattypen die voor het Natura2000-gebied zijn aangewezen. Hierbij moet rekening worden gehouden met eventuele cumulatieve effecten van verschillende activiteiten. Eén enkele activiteit heeft misschien geen gevolgen, maar een aantal activiteiten samen kan dit wel hebben. In de oriëntatiefase is uitvoerig onderzoek nog niet nodig. In deze fase wordt op basis van bestaande informatie (expert-judgement, literatuuronderzoek, etc.) en een verkennend natuurwaardenonderzoek gewerkt. De oriëntatiefase eindigt in een rapportage. Deze wordt ter beoordeling voorgelegd aan zowel Staatsbosbeheer, de gemeente Gulpen-Wittem als de provincie Limburg. 2. Vervolgonderzoek Als er geen kans is op een effect is, is verdere toetsing niet nodig en bestaat geen vergunningplicht op basis van de Natuurbeschermingswet 1998 ten aanzien van de voorgenomen ingreep. Als het vermoeden bestaat dat er een negatief effect op kan treden, dan ontstaat de noodzaak tot het uitvoeren van een verslechterings- en/of verstoringstoets of, wanneer de effecten mogelijk significant zijn, ontstaat de noodzaak tot het uitvoeren van een passende beoordeling. Verslechterings- en verstoringstoets Doel van deze toets is vast te stellen of er daadwerkelijk negatieve effecten zijn en of die ook negatieve gevolgen hebben op de soorten en habitats waarvoor het gebied is aangewezen. En, indien er negatieve gevolgen zijn, wat de omvang en aard daarvan is. In deze rapportage wordt aldus gedetailleerd in kaart gebracht wat de effecten zijn op de natuurwaarden van de activiteit in een beschermd gebied en welke verzachtende (mitigerende) en compenserende maatregelen uitgevoerd zullen worden. Er zijn bij deze toets twee uitkomsten mogelijk: 1. Er zijn geen effecten of effecten die niet significant zijn en voldoende worden gemitigeerd en/of gecompenseerd; dan kan er een vergunning op basis van de Natuurbeschermingswet 1998 worden verleend; 2. Er zijn effecten die significant en/ of onvoldoende gemitigeerd en/of gecompenseerd worden; dan wordt een vergunning op basis van de natuurbeschermingswet 1998 geweigerd. Ten behoeve van de verslechterings- en/of verstoringstoets kan het noodzakelijk zijn dat gericht natuurwaardenonderzoek wordt uitgevoerd en/of specifieke onderzoeken worden uitgevoerd naar de effecten van bijvoorbeeld hydrologie, geluid, of verlichting. Passende beoordeling Als uit de oriëntatiefase blijkt dat er een kans op een significant effect bestaat, dan dient een passende beoordeling te worden uitgevoerd. Doel van de passende beoordeling is om door middel van een gedetailleerd onderzoek met zekerheid vast te stellen of er daadwerkelijk significante effecten zijn. In het kort bestaat een passende beoordeling uit een inventarisatie van alle effecten van de activiteit. Deze effecten worden stuk voor stuk op hun gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen beoordeeld. Effecten van andere activiteiten moeten ook worden © Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
76
meegenomen; het cumulatieve aspect. Goede kennis van de soorten en/of habitattypen en hun precieze locatie en staat van instandhouding is hierbij een vereiste. Het uitvoeren van nader natuurwaardenonderzoek en/of specifieke onderzoeken naar bijvoorbeeld hydrologie, geluid of verlichting is hierbij noodzakelijk. De passende beoordeling kent drie mogelijke uitkomsten: 1. Er zijn zeker geen negatieve effecten; dan is er ook geen vergunningplicht op basis van de Natuurbeschermingswet 1998; 2. Er zijn geen significante effecten, maar wel negatieve effecten; vergunning onder voorschriften; 3. Er zijn significante effecten; dan moet gekeken worden naar mogelijke alternatieven, dwingende redenen van groot openbaar belang en compensatie. 6.2.4
Ontgrondingenverordening Limburg (versie 2004)
De ontgrondingsverordening van de Provincie Limburg stelt, dat geen vergunning is vereist voor: • ontgrondingen, die niet dieper plaatsvinden dan 3 meter, geen grotere oppervlakte hebben dan 400 vierkante meter en niet omvangrijker zijn dan 500 kubieke meter; • ontgrondingen verricht voor de normale uitoefening van de land-, tuin- of bosbouw; • ontgrondingen, welke uitsluitend worden verricht voor grondboringen en het maken van putten, het leggen van kabels, buizen en andere voorwerpen, welke in de grond plegen te zijn of te worden aangebracht; • archeologisch onderzoek. Op basis van deze randvoorwaarden kan worden gesteld, dat de voorgestelde ontwikkelingen in de gebiedsvisie net wel of net niet vallen onder de vergunningplicht van de ontgrondingsverordening Limburg. Dit heeft betrekking op de te graven waterbuffers bij hole 14. 6.2.5
De Algemene Plaatselijke Verordening (versie 2010)
In de APV van de gemeente Gulpen-Wittem is een afdeling opgenomen ontrent het bewaren van houtopstanden. In relatie tot de gebiedsvisie zijn daarbij de volgende definities van belang. •
•
•
Boom: een houtachtig gewas met een dwarsdoorsnede van de stam van minimaal 20 centimeter op 1,3 meter hoogte boven maaiveld. Indien het betreft houtopstand in privaat eigendom, geldt in afwijking van het in vorige zin bepaalde voor loofbomen een dwarsdoorsnede van 20 centimeter en voor naaldbomen een dwarsdoorsnede van 40 centimeter op 1,3 meter hoogte. In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam; Houtopstand: één of meer bomen of boomvormers, of andere houtige gewassen, mogelijk onderdeel uitmakend van hakhout, een houtwal, een grotere (lint)begroeiing van heesters en struiken, een beplanting van bosplantsoen, een struweel of een heg, met een lengte van minimaal 25 meter; Vellen: rooien, kappen, verplanten, het snoeien van meer dan 20 procent van de kroon of het wortelgestel, met inbegrip van kandelaberen, het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ernstige ontsiering van de houtopstand ten gevolge kunnen hebben.
Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag houtopstand te vellen of te doen vellen. Een voor de golfbaan relevante uitzondering daarbij is: • Het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van het reguliere onderhoud.
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
77
Wanneer namens de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie aan het College een afschrift is toegezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, beschouwt het College dit afschrift mede als een vergunningaanvraag. Daarnaast dient de ZLGCC voor het kappen van houtopstanden die voldoen aan de definitie een kapvergunning aan te vragen. Zij dient haar vergunningaanvraag te onderbouwen in relatie tot: • Natuur- en milieuwaarden; • Landschappelijke waarden; • Cultuurhistorische waarden; • Waarden voor recreatie en leefbaarheid. Aan de vergunning kan onder andere de voorwaarde van een herplantplicht worden gekoppeld. Gezien de hiervoor beschreven kapvergunningplicht, zullen naar verwachting een groot deel van de als uitvloeisel van de gebiedsvisie te kappen (naald)bomen en houtopstanden kapvergunningplichtig zijn. NB: de kapvergunning is tegenwoordig onderdeel van de omgevingsvergunning. 6.2.6
Bestemmingsplan Buitengebied Gulpen-Wittem 2009
Als uitvloeisel van het bestemmingsplan buitengebied van de gemeente Gulpen-Wittem is aan diverse werkzaamheden binnen de bestemming ‘recreatie - golfterrein’ een onderzoeksplicht en/of aanlegvergunningplicht gekoppeld. Dit houdt in, dat deze werkzaamheden niet uitgevoerd kunnen worden zonder dat daarvoor onderzoek is uitgevoerd en/of een aanlegvergunning is verleend. Op basis van de artikelen, behorende bij het bestemmingsplan (zie bijlage 3) is hieronder aangegeven welke werkzaamheden onderzoeksplichtig en/of vergunningplichtig zijn op basis van welk artikel. 18.5.1. Vergunningsplichtige werken of werkzaamheden Het is verboden op of in de tot ‘Recreatie - Golfterrein’ aangewezen gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. het aanleggen, verharden of verwijderen van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; c. het ontginnen, bodemverlagen of afgraven, ophogen en/of egaliseren van de bodem, behoudens de aanleg van drinkpoelen; i. het bemalen, draineren van gronden en het winnen van water of anderszins verlagen van de grondwaterstand, behoudens voor onderhoud van het terrein; j. het aanleggen van een voorziening voor de opvang van hemelwater en de afvoer van hemelwater vanaf een dergelijke voorziening.
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
78
18.5.2. Het bepaalde in 18.5.1 is niet van toepassing voor: a. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde; b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis; c. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik; d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd. 27.2.2. Archeologisch onderzoek Op de tot ‘Waarde - Archeologie’ aangewezen gronden die nader aangeduid zijn als archeologische verwachtingswaarden ‘hoog’, ‘middelhoog’ en ‘AMKterreinen’ en ter plaatse van archeologische vindplaatsen dient archeologisch vooronderzoek uitgevoerd te worden als een bodemingreep dieper dan 30 cm beneden maaiveld plaatsvindt en: d. voor overige gebieden het plangebied groter is dan 2500 m² tenzij een vindplaats binnen 50 meter van de grens van het plangebied is gelegen. Als uit het archeologische vooronderzoek blijkt dat geen archeologische waarden in het geding zijn, dan wel nadat door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden veilig zijn gesteld, mag het planvoornemen in het kader van archeologie uitgevoerd worden. 27.3.1. Vergunningsplichtige werken of werkzaamheden Het is verboden op of in de tot ‘Waarde-Archeologie’ aangewezen gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden; b. het bodemverlagen of afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist; c. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,30 m, waartoe ook gerekend wordt woelen en draineren; d. het aanleggen van boomgaarden; e. het bebossen van gronden ten behoeve van de houtproductie; f. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; g. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur tenzij zulks noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond; h. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten; i. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten; j. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem. 27.3.2. Het bepaalde in 27.3.1 is niet van toepassing voor: a. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde; b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis; c. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik; d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd. 27.3.3. De werken of werkzaamheden als bedoeld onder 27.3.1. zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in de aanhef van dit artikel genoemde waarden en doeleinden niet © Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
79
onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind. 27.3.4. Voor de werken of werkzaamheden als bedoeld onder 27.3.1 en voor zover betrekking hebbend op terreinen van hoge archeologische betekenis, waarbij de in de bedoelde gronden aanwezige oudheidkundige sporen meer dan in geringe mate worden aangetast, dient indien de mogelijkheid bestaat voorafgaand wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd te worden of dienen oudheidkundige waarnemingen te worden gedaan. Omtrent het toelaatbaar zijn van betreffende werken of werkzaamheden wordt vooraf advies bij de Rijksdienst voor archeologie, cultuurlandschap en monumenten ingewonnen. 30.2.1. Vergunningsplichtige werken of werkzaamheden Het is verboden op of in de tot ‘Waarde-Ecologie’ aangewezen gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; b. het ontginnen, bodemverlagen of afgraven, ophogen en/of egaliseren van de bodem, behoudens de aanleg van drinkpoelen; e. het aanleggen van voorzieningen voor de opvang van hemelwater en de afvoer van hemelwater vanaf een dergelijke voorziening. 30.2.2. Het bepaalde in 30.2.1 is niet van toepassing voor: a. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde; b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis; c. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik; d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd. 30.2.3. De werken of werkzaamheden als bedoeld onder 30.2.1. zijn slechts toelaatbaar: a. indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in de aanhef van dit artikel genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind. b. voor zover de werken of werkzaamheden de ecologie van de aanwezige natuurwaarden en/of soorten niet aantasten. NB: de aanlegvergunning is tegenwoordig onderdeel van de omgevingsvergunning. 6.2.7
Conclusies
Op basis van voorgaande subparagrafen kan worden geconcludeerd dat ten behoeve van de uitvoering van de voorstellen uit de gebiedsvisie de volgende vergunningen/meldingen noodzakelijk zijn. Melding in het kader van de Boswet In relatie tot de gebiedsvisie voor de golfbaan zijn de volgende ingrepen sowieso meldingsplichtig: • De omvorming van naaldhout naar loofhout waarbij vlaksgewijze kap wordt toegepast; • De vervanging van naaldbomen in de hard-rough op bijvoorbeeld hole 3 door Zomereiken; • De omvorming van het bosplantsoen, aangeplant bij de tees van hole 12; © Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
•
80
De wijziging van de beplantingen rondom het bassin op hole 14 in verband met de wijziging van de lay-out van deze hole.
Flora- en faunawet Voor zover de voorgenomen ingrepen betrekking hebben op de intensief beheerde grasvegetaties van de holes (de tees, greens, fairway, bunkers en semi-roughs) is natuurwaardenonderzoek weinig relevant. Voor alle overige ingrepen bestaat de noodzaak om conform de betrokken gedragscode een verkennend natuurwaardenonderzoek uit te voeren, op basis waarvan inzicht ontstaat in te nemen stappen in relatie tot de Flora- en faunawet. Natuurbeschermingswet 1998 De werkzaamheden die worden voorgesteld in deze gebiedsvisie dienen te worden onderworpen aan een voortoets. Het betreft daarbij in ieder geval de werkzaamheden die binnen de begrenzing van het Natura2000-gebied Geuldal plaatsvinden en die werkzaamheden die buiten dit gebied plaatsvinden, maar mogelijk een uitstralende werking hebben op dit Natura2000-gebied. Het betreft hierbij voornamelijk de wijzigingen in het watersysteem. De andere werkzaamheden buiten het Natura2000-gebied betreffen met name plant- en beheerwerkzaamheden. Hiervoor hoeft geen voortoets uitgevoerd te worden, aangezien nu al gesteld kan worden dat deze werkzaamheden geen uitrstralende werking hebben. Ontgrondingsverordening Limburg Onzeker is of een ontgrondingsvergunning noodzakelijk is. Dit hangt af van de uiteindelijke dimensionering van de te graven waterbuffers op hole 14. Omgevingsvergunning 1. Kapvergunning in het kader van de Algemene Plaatselijke Verordening Gezien de aard van de vergunningplicht, zal naar verwachting een groot deel van de als uitvloeisel van de gebiedsvisie te kappen (naald)bomen en houtopstanden kapvergunningplichtig zijn. 2. Aanlegvergunning als uitvloeisel van het Bestemmingsplan Buitengebied Ten aanzien van de voorstellen uit de gebiedsvisie kan worden gesteld dat de volgende werkzaamheden aanlegvergunningplichtig zijn: • Vervangen en wijzigen verharding toegangsweg en parkeerplaatsen; • Verplaatsen pad bij hole 4; • Wijzigingen aan de opbouw van tees, greens, bunkers en grassy hollows; • De aanleg van een graft op hole 11; • De aanleg van drainage, overstortleidingen en beregening; • De aanleg van poelen en buffers; • De totale ombouw van hole 14 komt over de drempelwaarde voor archeologisch onderzoek. Hier zal dus eerst archeologisch vooronderzoek dienen plaats te vinden om te kunnen vaststellen of een aanlegvergunning in relatie tot aantasting van archeologische waarden noodzakelijk is.
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
81
Literatuurlijst Bal, D., H.M. Beije, M. Fellinger, R. Haveman, A.J.F.M. van Opstal en F.J. van Zadelhoff, 2001. Handboek natuurdoeltypen. Expertisecentrum LNV, Ministerie van LNV, Wageningen. Burm, P. en A. Haartsen, 2003. Boerenland als natuur, verhalen over historisch beheer van kleine landschapselementen. Stichting Matrijs, Utrecht. Crombaghs, B en W. Bosman, Platform Geelbuikvuurpad en Vroedmeesterpad, 2006. Beschermingsplan Geelbuikvuurpad en Vroedmeesterpad in Limburg 2006-2010. Natuurbalans Limes Divergens en Stichting RAVON, Nijmegen. Gemeente Gulpen-Wittem, 2009. Bestemmingsplan Buitengebied. Gemeente Gulpen-Wittem, Gulpen. Directie Kennis en Innovatie, Ministerie van LNV, 2009. Onderzoek naar de ecologische achteruitgang en het herstel van Zuid-Limburgse hellingschraallandcomplexen. Ministerie van LNV, Ede. Hanekamp, G., 2004. Poelen en andere kleine wateren. Landschapsbeheer Nederland, Utrecht. Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur, 2008. Globale toetsing Zuid-Limburgse Golf- en Countryclub, aanvullende toetsing d.d. 04-06-2008. Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur, Gulpen. Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur, 2009. Zuid-Limburgse Golf- en Countryclub, uitwerking randvoorwaarden aanlegvergunning. Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur, Gulpen. Jansen, P., M. van Benthem, 2008. Bosbeheer en biodiversiteit. Stichting Matrijs, utrecht. Jansen, P., M. Boosten, A. Winterink en M. van Benthem, 2009. De aanleg van nieuwe bossen. Stichting Matrijs, Utrecht. Minkjan, P., H. Baas, H. Renes en P. Veen, 2006. Handboek cultuurhistorisch beheer. Landschapsbeheer Nederland, Utrecht. Oldham, R.S., J. Keeble, M.J.S. Swan en M. Jeffcote, 2000. Evaluating the suitability of habitat for the great crested newt (Triturus cristatus). Herpetological journal 10 (4): 143-155 pg. Provincie Limburg, 2002. Handboek streefbeelden voor Natuur en Water in Limburg. Natuurbalans-Limes Divergens, Nijmegen. Provincie Limburg, 2006, actualisatie 2010. Provinciaal Omgevingsplan Limburg. Provincie Limburg, Maastricht. Provincie Limburg, 2009. Natura2000, concept-beheerplan Geuldal. Provincie Limburg, Maastricht.
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
82
Provincie Limburg, 2010. Stimuleringsplan natuur, bos en landschap, herziening IX. Provincie Limburg, Maastricht. Rannap, R. en L. Briggs, 2006. The characteristics of great crested newt Triturus cristatus breeding ponds. Project report: “Protection of Triturus cristatus in the Eastern Baltic region”. Tallinn. Stortelder, A.H.F., K.W. van Dort, J.H.J. Schaminée en N.A.C. Smits, 1999. Beheer van bosranden, van scherpe grens naar soortenrijke gradiënt. Stichting Uitgeverij KNNV, Utrecht. Verheggen, L.S.G.M. en M. Boonman, 2006. Actieplan Hazelmuis Limburg 2006-2010, Bouwsteen Leefgebiedsplan Heuvelland. Bureau Natuurbalans - Limes Divergens en Zoogdiervereniging VZZ, Nijmegen/Arnhem. Zuid-Limburgse Golf & Country Club, 2010. Golfbaanplan. Zuid-Limburgse Golf & Country Club, Mechelen. Zwaenepoel, A., 2002. Systematiek van natuurtypen voor Vlaanderen, deel 6 Graslanden, H13 Het Glanshaver-verbond. AMINAL, afdeling Natuur, Brussel. Zwaenepoel, A. en H. Stieperaere, 2002. Systematiek van natuurtypen voor Vlaanderen, deel 6 Graslanden, H16 Heischraal Grasland. AMINAL, afdeling Natuur, Brussel. Zwaenepoel, A., 2004. Systematiek van natuurtypen voor Vlaanderen, 8. Ruigten en zomen. AMINAL, afdeling Natuur, Brussel. www.abdn.ac.uk/organic/organic_23.php www.snh.org.uk/publications/on-line/advisorynotes/24/24.htm www.synbiosys.alterra.nl/natura2000
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
83
Bijlage 1: Bodemmonsters In verband met de ‘slechte’ groei van de bomen op het Gulpense deel van de golfbaan zijn op een aantal locaties verkennende grondboringen verricht en wel op 25 maart 2010.
3 2 1
4
5
Figuur 1: Locatie van de verkennende grondboringen.
Hieronder volgt de toelichting op de resultaten van de grondboringen. 1. Grondboring tussen hole 10 en 13, 1 meter uit de stamvoet van een Zomereik. De boring heeft plaatsgevonden tot op een diepte van 90 centimeter onder maaiveld. Tot op 90cm diepte wordt de bodem gedomineerd door löss. Over de gehele lengte van het bodemmonster werden wortels aangetroffen.
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
10cm
zode, stevige löss
45cm
löss vermengd met zand
65cm
stevige löss
75cm
eerste grindwaarneming
90cm
stevige löss, zichtbaar vochtig
84
2. Grondboring tussen hole 10 en 13, 1 meter uit de stamvoet van een Gewone es. De boring heeft plaatsgevonden tot op een diepte van 85 centimeter onder maaiveld. Tot op 85 centimeter onder maaiveld wordt de bodem gedomineerd door löss. Tot circa 50 centimeter onder maaiveld werden wortels aangetroffen
15cm
zode, stevige löss
30cm
eerste grindwaarneming
45cm
65cm
löss vermengd met zand tot hier doorworteld stevige löss, donkerkleurig eerste vuursteenwaarneming stevige löss, lichtbruin
85cm
stevige löss, lichtbruin, zichtbaar vochtig
50cm 55cm 60cm
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
85
3. Grondboring tussen hole 10 en 12, 1 meter uit de stamvoet van een Haagbeuk. De boring heeft plaatsgevonden tot op een diepte van 80 centimeter onder maaiveld. Tot op 80 centimeter diepte wordt de bodem gedomineerd door löss. Over de gehele lengte van het bodemmonster werden wortels aangetroffen.
15cm
eerste grindwaarneming
35cm
eerste vuursteenwaarneming
45cm
stevig löss, donkerkleurig, vochtig
60cm
stevige löss met roest, roodbruin, oker, kalkachtig, vochtig
80cm
zeer stevige löss met roest, roodbruin, oker, kalkachtig, vochtig
4. Grondboring tussen hole 2 en hole 15, 1 meter uit de stamvoet van een Haagbeuk. De boring heeft plaatsgevonden tot op een diepte van 80 centimeter onder maaiveld. Tot op 80 centimeter diepte wordt de bodem gedomineerd door löss. Over de gehele lengte van het bodemmonster werden fijne wortels aangetroffen.
30cm
stevige löss, donkerbruin, roodbruin
50cm
fijn hoekig grind aanwezig
stevige löss, donkerbruin, roodbruin, vochtig tot bijna nat
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
86
5. Grondboring tussen hole 2 en hole 16, i meter uit de stamvoet van een Esdoorn. De boring heeft plaatsgevonden tot op een diepte van 70 centimeter onder maaiveld. Tot op 70 centimeter diepte wordt de bodem gedomineerd door löss. Over de gehele lengte van het bodemmonster werden fijne, maar ook dikkere wortels aangetroffen.
70cm
stevige löss, donkerbruin, roodbruin, vochtig tot bijna nat
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
87
Bijlage 2: Flora en fauna In 2008 is in het kader van een toetsing van werkzaamheden aan de Habitatrichtlijn natuurwaardenonderzoek uitgevoerd op diverse delen van de golfbaan. Dit betrof onderzoek op het Wittemse deel van de golfbaan en onderzoek rondom de poelen/waterbuffers op hole 12 en 16. De veldgegeven van het natuurwaardenonderzoek zijn tezamen met de beschikbare kilometerhokgegevens weergegeven in de paragrafen 2.1 plantensoorten en 2.2 diersoorten.
Bijlage 2.1: Lijst van aangetroffen plantensoorten en hun status Toelichting op de tabel: Kolom 1-2: Nederlandse en wetenschappelijke naam. De soorten zijn op basis van hun wetenschappelijke naam alfabetisch gerangschikt. Namen volgens Van der Meijden (2005). Kolom 3:
Locatie (bron) geeft per soort op welke locatie ze is aangetroffen en de gegevensbron. Locatie: GB = KM =
Golfbaan Zuid Limburgse Golf en Country Club kilometerhokken waarin de golfbaan is gelegen (190-310, 190311 en 191-311)
Gegevensbron: 1= veldbezoek 23 mei 2008 2= Natuurbank Limburg gegevens kilometerhok 190-310, 190-311 en 191-311 (periode: 1990-2004) 3= Natuurgegevens website Provincie Limburg (periode: 1991-1998) 4= Landelijke Vegetatiedatabank (periode: 1992-2004) Kolom 4:
BL geeft aan welke soorten zijn opgenomen (+) op de Lijst van beschermde en/of bedreigde soorten in Limburg (Provincie Limburg, 1999).
Kolom 5:
RL geeft de status in Nederland aan volgens de door de rijksoverheid in de Staatscourant gepubliceerde Rode Lijst (2004). VN EB BE KW GE
= = = = =
verdwenen ernstig bedreigd bedreigd kwetsbaar gevoelig
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
Kolom 6:
FF geeft aan welke soorten wettelijk beschermd zijn krachtens de Flora- en faunawet. 1= 2= 3=
Kolom 7:
88
algemene soort overige soort soort vermeld op bijlage IV EG Habitatrichtlijn, EG Vogelrichtlijn of bijlage I AMvB
D geeft aan welke soorten (+) als doelsoort van het landelijk natuurbeleid worden beschouwd (Bal et al., 2001)
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
Soort Nederlandse naam Vaatplanten
Wetenschappelijke naam
Japanse zilverspar Spaanse aak Gewone esdoorn Duizendblad Christoffelkruid Muskuskruid Zevenblad Gewone agrimonie Gewoon struisgras Fioringras Kruipend zenegroen Grote waterweegbree Look-zonder-look Kraailook Zwarte els Geknikte vossenstaart Grote vossenstaart Bosanemoon Gewone engelwortel IJle dravik Gewoon reukgras Fluitenkruid Grote leeuwenklauw Kleine leeuwenklauw Glanshaver Bijvoet Gevlekte aronskelk Wijfjesvaren Uitstaande melde Madeliefje Ruwe berk Zachte berk Dubbelloof Boskortsteel Zachte dravik Heggenrank Duinriet sterrenkroos sp. Struikhei Rapunzelklokje Grasklokje Ruig klokje Herderstasje Bosveldkers Kleine veldkers Pinksterbloem Voorjaarszegge Zeegroene zegge Hazenzegge Bleke zegge Pilzegge Gewone bermzegge Boszegge Haagbeuk Tamme kastanje Knoopkruid Grote centaurie
Abies veitchii Acer campestre Acer pseudoplatanus Achillea millefolium Actaea spicata Adoxa moschatellina Aegopodium podagraria Agrimonia eupatoria Agrostis capillaris Agrostis stolonifera Ajuga reptans Alisma plantago-aquatica Alliaria petiolata Allium vineale Alnus glutinosa Alopecurus geniculatus Alopecurus pratensis Anemone nemorosa Angelica sylvestris Anisantha sterilis Anthoxanthum odoratum Anthriscus sylvestris Aphanes arvensis Aphanes australis Arrhenatherum elatius Artemisia vulgaris Arum maculatum Athyrium filix-femina Atriplex patula Bellis perennis Betula pendula Betula pubescens Blechnum spicant Brachypodium sylvaticum Bromus hordeaceus ssp.hordeaceus Bryonia dioica Calamagrostis epigejos Callitriche sp. Calluna vulgaris Campanula rapunculus Campanula rotundifolia Campanula trachelium Capsella bursa-pastoris Cardamine flexuosa Cardamine hirsuta Cardamine pratensis Carex caryophyllea Carex flacca Carex ovalis Carex pallescens Carex pilulifera Carex spicata Carex sylvatica Carpinus betulus Castanea sativa Centaurea jacea Centaurea scabiosa
89
Locatie (bron)
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
BL KM(4) GB(1); KM(2) GB(1); KM(2,4) KM(2,4) KM(3) KM(2,3) KM(2) KM(3) GB(1); KM(2,4) KM(2) GB(1); KM(3) GB(1) GB(1); KM(2) KM(2) GB(1) GB(1) GB(1); KM(2) KM(2,3) KM(3) GB(1); KM(2) GB(1) GB(1); KM(2) KM(3) GB(1) KM(2) GB(1); KM(2) KM(2,3) GB(1); KM(2,4) KM(2) GB(1); KM(2) GB(1); KM(2,4) GB(1); KM(4) KM(3) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) GB(1) GB(1) KM(2,3) KM(2,3) KM(3) KM(2) GB(1); KM(2) KM(2) GB(1); KM(2,3) KM(2,3) KM(3) GB(1); KM(3) GB(1); KM(3) GB(1); KM(3,4) KM(2) GB(1); KM(2,3) GB(1); KM(2,4) KM(4) KM(2,3) KM(2,3)
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . + . . . . . . + + . . . . . . . . . . . . . . . .
Status RL FF
D
. . . . KW . . GE . . . . . . . . . . . . . . BE . . . . . . . . . GE . . . . . . KW . . . . . . KW . . KW . . . . . . KW
. . . . + . . + . . . . . . . . . . . . . . + . . . . . . . . . + . . . . . . + . . . . . . + . . + . . . . . . +
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2 1 2 . . . . . . . . . . . . . . .
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
90
Vervolg tabel:
Soort Echt duizendguldenkruid Gewone hoornbloem Kluwenhoornbloem Grof hoornblad Dolle kervel Wilgenroosje Melganzenvoet Groot heksenkruid Akkerdistel Kale jonker Speerdistel Bosrank Borstelkrans Lelietje der dalen Akkerwinde Haagwinde Canadese fijnstraal Rode kornoelje Gewone hazelaar Tweestijlige meidoorn Eenstijlige meidoorn Groot streepzaad Klein streepzaad Kamgras Gewone brem Kropaar Ruwe smele Bochtige smele Vingerhoedskruid Grote kaardenbol Smalle stekelvaren Brede stekelvaren Mannetjesvaren Europese hanenpoot Smalle waterpest Hondstarwegras Kweek Beklierde basterdwederik Harig wilgenroosje Bergbasterdwederik Viltige basterdwederik Heermoes Zomerfijnstraal Reigersbek Wilde kardinaalsmuts Koninginnekruid Tuinwolfsmelk Beuk Rietzwenkgras Reuzenzwenkgras Rood zwenkgras Trosraaigras Gewoon speenkruid Bosaardbei Es Gewoon sneeuwklokje Gewone hennepnetel Behaard knopkruid
Centaurium erythraea Cerastium fontanum ssp. vulgare Cerastium glomeratum Ceratophyllum demersum Chaerophyllum temulum Chamerion angustifolium Chenopodium album Circaea lutetiana Cirsium arvense Cirsium palustre Cirsium vulgare Clematis vitalba Clinopodium vulgare Convallaria majalis Convolvulus arvensis Convolvulus sepium Conyza canadensis Cornus sanguinea Corylus avellana Crataegus laevigata Crataegus monogyna Crepis biennis Crepis capillaris Cynosurus cristatus Cytisus scoparius Dactylis glomerata Deschampsia cespitosa Deschampsia flexuosa Digitalis purpurea Dipsacus fullonum Dryopteris carthusiana Dryopteris dilatata Dryopteris filix-mas Echinochloa crus-galli Elodea nuttallii Elymus caninus Elytrigia repens Epilobium ciliatum Epilobium hirsutum Epilobium montanum Epilobium parviflorum Equisetum arvense Erigeron annuus Erodium cicutarium Euonomys europaeus Eupatorium cannabinum Euphorbia peplus Fagus sylvatica Festuca arundinacea Festuca gigantea Festuca rubra x Festulolium loliaceum Ficaria verna ssp. verna Fragaria vesca Fraxinus excelsior Galanthus nivalis Galeopsis tetrahit Galinsoga quadriradiata
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
Locatie (bron)
BL
RL
FF
D
KM(2,3) GB(1); KM(2) KM(2) GB(1) GB(1); KM(2) GB(1); KM(2) GB(1); KM(2) KM(2,3) GB(1); KM(2,4) KM(2,3) GB(1); KM(2,4) KM(2) KM(3) GB(1); KM(2,3) KM(2) KM(2) KM(2) GB(1); KM(2) GB(1); KM(2,4) KM(3,4) GB(1); KM(2,4) KM(2,3) KM(2) KM(3) GB(1); KM(2,3,4) GB(1); KM(2,4) GB(1); KM(2,3) GB(1); KM(2) GB(1); KM(2,3) KM(3) KM(2,4) GB(1); KM(2,3,4) GB(1); KM(2,4) KM(2) GB(1) KM(2) KM(2) KM(2) GB(1); KM(2) GB(1); KM(2) GB(1) KM(2) GB(1) KM(2) KM(2) GB(1) KM(2) GB(1); KM(2,4) GB(1) GB(1); KM(2) GB(1); KM(2,4) KM(2) GB(1); KM(2,3) KM(3) GB(1); KM(2,4) KM(3) KM(2,4) KM(2)
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . + . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . + . .
. . . . . . . . . . . . KW . . . . . . . . . . GE . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . GE . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . + . . . . . . . . . . + . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . + . . . .
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
91
Vervolg tabel:
Soort Kleefkruid Glad walstro Lievevrouwebedstro Liggend walstro Geel walstro Slipbladige ooievaarsbek Kleine ooievaarsbek Robertskruid Geel nagelkruid Hondsdraf Mannagras Stomp vlotgras Moerasdroogbloem Klimop Reuzenberenklauw Gewone berenklauw Stijf havikskruid Muurhavikskruid Gewoon muizenoor Boshavikskruid Lidsteng Gestreepte witbol Gladde witbol Hop Kikkerbeet Liggend hertshooi Gevlekt hertshooi Kantig hertshooi Sint-Janskruid Fraai hertshooi Gevleugeld hertshooi Gewoon biggekruid Hulst Groot springzaad Klein springzaad Gele lis Greppelrus Biezenknoppen Pitrus Tengere rus Beemdkroon Bonte gele dovenetel Gele dovenetel Witte dovenetel Paarse dovenetel Akkerkool lariks sp. Veldlathyrus Boslathyrus Klein kroos Vertakte leeuwentand Magriet Italiaans raaigras Engels raaigras Wilde kamperfoelie
Galium aparine Galium mollugo Galium odoratum Galium saxatile Galium verum Geranium dissectum Geranium pusillum Geranium robertianum Geum urbanum Glechoma hederacea Glyceria fluitans Glyceria notata Gnaphalium uliginosum Hedera helix Heracleum mantegazzianum Heracleum sphondylium Hieracium laevigatum Hieracium murorum Hieracium pilosella Hieracium sabaudum Hippurus vulgaris Holcus lanatus Holcus mollis Humulus lupulus Hydrocharis morsus-ranae Hypericum humifusum Hypericum maculatum ssp. maculatum Hypericum maculatum ssp. obtusiusculum Hypericum perforatum Hypericum pulchrum Hypericum tetrapterum Hypochaeris radicata Ilex aquifolium Impatiens noli-tangere Impatiens parviflora Iris pseudacorus Juncus bufonius Juncus conglomeratus Juncus effusus Juncus tenuis Knautia arvensis Lamiastrum galeobdolon ssp. argentatum Lamiastrum galeobdolon ssp. galeobdolon Lamium album Lamium purpureum Lapsana communis Larix sp. Lathyrus pratensis Lathyrus sylvestris Lemna minor Leontodon autumnalis Leucanthemum vulgare Lolium multiflorum Lolium perenne Lonicera periclymenum
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
Locatie (bron)
BL
RL
FF
D
GB(1); KM(2) KM(2) GB(1); KM(2,3) GB(1); KM(2,3) KM(2) KM(2) KM(2) GB(1); KM(2,4) GB(1); KM(2,4) GB(1); KM(2,4) GB(1); KM(2) KM(2) KM(2) GB(1); KM(2,4) KM(2) GB(1); KM(2) KM(2,3) KM(2,3) GB(1); KM(2,3) KM(2) GB(1) GB(1); KM(2,4) GB(1); KM(2) KM(2,4) GB(1) KM(2,3)
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . KW . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . + . . . . . . . .
KM(2)
+
BE
.
.
GB(1); KM(2) GB(1); KM(2,4) GB(1); KM(2,3) KM(3) GB(1); KM(2,3) GB(1); KM(2,3,4) KM(2) GB(1) GB(1) KM(2) GB(1); KM(2) GB(1); KM(2) GB(1) KM(3)
. . + . . . . . . . . . . .
. . BE . . . . . . . . . . GE
. . . . . . . . . . . . . .
. . + . . . . . . . . . . +
GB(1); KM(2,3)
.
.
.
.
GB(1); KM(2,3,4) KM(2) GB(1); KM(2) KM(2) GB(1) KM(2,3) KM(2) GB(1); KM(2) KM(2) GB(1); KM(2,3) GB(1); KM(2) GB(1); KM(2) GB(1); KM(2,3,4)
. . . . . . + . . . . . .
. . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . .
. . . . . . + . . . . . .
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
92
Vervolg tabel:
Soort Gewone rolklaver Moerasrolklaver Gewone veldbies Witte veldbies Veelbloemige veldbies Ruige veldbies Grote veldbies Wolfspoot Boswederik Penningkruid Grote kattenstaart Dalkruid Vijfdelig kaasjeskruid Groot kaasjeskruid Echte kamille Schijfkamille Hopklaver Hengel Eenbloemig parelgras Witte honingklaver Akkermunt Tuinbingelkruid Mispel Bosgierstgrass Drienerfmuur Muursla Akkervergeet-mij-nietje Bosvergeet-mij-nietje Trompetnarcis Grote keverorchis waterlelie sp. Kruipend stalkruid Wilde marjolein Witte klaverzuring Grote klaproos Eenbes Adderwortel Perzikkruid Zachte duizendknoop Timoteegras Fijnspar Grote bevernel Kleine bevernel Grove den Smalle weegbree Grote weegbree Ruige weegbree Straatgras Schaduwgras Veldbeemdgras Ruw beemdgras Gewone salomonszegel Varkensgras Gewone eikvaren Ratelpopulier Zilverschoon Aardbeiganzerik Slanke sleutelbloem Gewone brunel
Lotus corniculatus Lotus pedunculatus Luzula campestris Luzula luzuloides Luzula multiflora Luzula pilosa Luzula sylvatica Lycopus europaeus Lysimachia nemorum Lysimachia nummularia Lythrum salicaria Maianthemum bifolium Malva alcea Malva sylvestris Matricaria chamomilla Matricaria discoidea Medicago lupulina Melampyrum pratense Melica uniflora Melilotus albus Mentha arvensis Mercurialis annua Mespilus germanica Milum effusum Moehringia trinervia Mycelis muralis Myosotis arvensis Myosotis sylvatica Narcissus pseudonarcissus ssp. major Neottia ovata Nymphaea sp. Ononis repens ssp. repens Origanum vulgare Oxalis acetosella Papaver rhoeas Paris quadrifolia Persicaria bistorta Persicaria maculosa Persicaria mitis Phleum pratense ssp. pratense Picea abies Pimpinella major Pimpinella saxifraga Pinus sylvestris Plantago lanceolata Plantago major ssp. major Plantago media Poa annua Poa nemoralis Poa pratensis Poa trivialis Polygonatum multiflorum Polygonum aviculare Polypodium vulgare Populus tremula Potentilla anserina Potentilla sterilis Primula elatior Prunella vulgaris
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
Locatie (bron)
BL
RL
FF
D
KM(2,3) GB(1); KM(3) KM(2,3) GB(1); KM(2,3) GB(1) GB(1); KM(2,3) KM(3) GB(1) KM(2,3) KM(2) GB(1) GB(1); KM(3) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2,3) KM(2) GB(1) KM(2) GB(1); KM(2,3,4) GB(1); KM(2,3,4) GB(1); KM(2,4) KM(2,3) KM(2) KM(3) KM(2,3) KM(3) GB(1) KM(2) KM(3) GB(1); KM(2,3) KM(2,3) KM(2,3) KM(2) GB(1); KM(2) KM(2) KM(2) GB(1); KM(4) KM(3) KM(3) GB(1); KM(4) GB(1); KM(2) GB(1); KM(2) KM(3) GB(1); KM(2) GB(1); KM(2) GB(1); KM(2) GB(1); KM(2) GB(1); KM(2,3,4) KM(2) KM(3) GB(1); KM(2,4) GB(1); KM(2) KM(2,3) KM(2,3) GB(1); KM(2,3)
. . . . . . . . . . . . + . . . . . . . . . . . . . . . . + . . + . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . + .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . KW . . . . . KW . . . . . . . . . . KW . . . . . . . . . KW . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2 . . 2 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 .
. . . . . . + . + . . . . . . . . . + . . . . . . . . . . + . . . . . + . . . . . . . . . . + . . . . . . . . . . . .
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
93
Vervolg tabel:
Soort Zoete kers Amerikaanse vogelkers Sleedoorn Douglasspar Adelaarsvaren Gevlekt longkruid Wintereik Zomereik Amerikaanse eik Scherpe boterbloem Knolboterbloem Kruipende boterbloem Wouw Sporkehout Aalbes Kruisbes Akkerkers Bosroos Hondsroos Egelantier Dauwbraam Gewone braam Framboos Veldzuring Schapenzuring Krulzuring Ridderzuring Liggende vetmuur Boswilg Grauwe wilg Gewone vlier Trosvlier Bosbies Knopig helmkruid Hemelsleutel Bezemkruiskruid Schaduwkruiskruid Klein kruiskruid Dagkoekoeksbloem Witte mosterd Gewone raket Bitterzoet Zwarte nachtschade Gekroesde melkdistel Wilde lijsterbes Grote egelskop Bosandoorn Grote muur Vogelmuur Moerasmuur Krabbenscheer Sneeuwbes Boerenwormkruid Paardenbloem Valse salie Kleine klaver Basterdklaver Incarnaatklaver Bochtige klaver
Prunus avium Prunus serotina Prunus spinosa Pseudotsuga menziesii Pteridium aquilinum Pulmonaria officinalis Quercus petraea Quercus robur Quercus rubra Ranunculus acris Ranunculus bulbosus Ranunculus repens Reseda luteola Rhamnus frangula Ribes rubrum Ribes uva-crispa Rorippa sylvestris Rosa arvensis Rosa canina Rosa rubiginosa Rubus caesius Rubus fruticosus Rubus idaeus Rumex acetosa Rumex acetosella Rumex crispus Rumex obtusifolius Sagina procumbens Salix caprea Salix cinerea Sambucus nigra Sambucus racemosa Scirpus sylvaticus Scrophularia nodosa Sedum telephium s.l. Senecio inaequidens Senecio nemorensis Senecio vulgaris Silene dioica Sinapis alba Sisymbrium officinale Solanum dulcamara Solanum nigrum ssp. nigrum Sonchus asper Sorbus aucuparia Sparganium erectum Stachys sylvatica Stellaria holostea Stellaria media Stellaria uliginosa Stratiotes aloides Symphoricarpos albus Tanacetum vulgare Taraxacum officinale Teucrium scorodonia Trifolium dubium Trifolium hybridum Trifolium incarnatum Trifolium medium
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
Locatie (bron)
BL
RL
FF
D
GB(1); KM(2,4) GB(1); KM(4) KM(2) KM(4) GB(1); KM(2,3,4) KM(2) GB(1); KM(2,4) GB(1); KM(2,3,4) GB(1); KM(2) GB(1); KM(2) KM(2,3) GB(1); KM(2) KM(2) GB(1); KM(2) KM(3) GB(1); KM(2) KM(2) GB(1); KM(2,3) GB(1); KM(2) KM(3) KM(2) GB(1); KM(2,3,4) GB(1); KM(2,4) GB(1); KM(2) GB(1); KM(2,3) GB(1); KM(2) GB(1); KM(2) GB(1); KM(2) GB(1); KM(2) GB(1) GB(1); KM(2,4) GB(1); KM(2,3,4) GB(1) GB(1); KM(2) KM(2,3) KM(2) GB(1); KM(2,3) KM(2) GB(1); KM(2) GB(1) GB(1); KM(2) KM(2,4) KM(2) GB(1); KM(2) GB(1); KM(2,4) GB(1) GB(1); KM(2) GB(1); KM(2,3) GB(1); KM(2) GB(1) GB(1) GB(1) GB(1); KM(2) GB(1); KM(2) GB(1); KM(2,3,4) GB(1); KM(2) KM(2) GB(1) KM(2,3)
. . .
. . .
. . .
. . .
. + . . . . . . . . . . . + . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . + . . . . . . . +
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . GE . . . . . . . KW
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . + . . . . . . . +
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
94
Vervolg tabel:
Soort Rode klaver Witte klaver Reukeloze kamille Goudhaver Klein hoefblad Grote lisdodde Grote brandnetel Blauwe bosbes Echte valeriaan Koningskaars Veldereprijs Gewone ereprijs Draadereprijs Klimopereprijs Bosereprijs Mannetjesereprijs Grote ereprijs Gladde ereprijs Tijmereprijs Gelderse roos Vogelwikke Smalle wikke Vergeten wikke Heggewikke Vierzadige wikke Maarts viooltje Donkersporig bosviooltje Bleeksporig bosviooltje
Locatie (bron)
BL
RL
FF
D
Trifolium pratense Trifolium repens Tripleurospermum maritimum Trisetum flavescens Tussilago farfara Typha latifolia Urtica dioica Vaccinium myrtillus Valeriana officinalis Verbascum thapsus Veronica arvensis Veronica chamaedrys Veronica filiformis Veronica hederifolia Veronica montana Veronica officinalis Veronica persica Veronica polita Veronica serpyllifolia Viburnum opulus Vicia cracca Vicia sativa ssp. nigra Vicia sativa ssp. segetalis Vicia sepium Vicia tetrasperma ssp. tetrasperma Viola odorata Viola reichenbachiana Viola riviniana
GB(1); KM(2) GB(1); KM(2) GB(1); KM(2) KM(2) GB(1); KM(2) GB(1); KM(2) GB(1); KM(2) GB(1); KM(2,3,4) KM(2,3) KM(2,3) GB(1) GB(1); KM(2,4) GB(1); KM(2) KM(2) GB(1); KM(3) KM(2,3) KM(2) KM(2) GB(1) GB(1); KM(2) KM(2) GB(1) GB(1) KM(2) GB(1) KM(2) KM(2,3) KM(2,3)
. . . . . . . . . . . . . . . . . + . . . . . . . . . .
. . . GE . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . + . . . . . . . . . . + . . . . . . . . . . . + .
Atrichum undulatum Brachythecium rutabulum Dicranella heteromalla Eurhynchium praelongum Eurhynchium striatum Lophocolea heterophylla Mnium hornum Plagiothecium laetum Polytrichum formosum
KM(4) KM(4) KM(4) KM(4) KM(4) KM(4) KM(4) KM(4) KM(4)
. . . . . . . . .
KM(2)
.
KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2)
. . . . . . . . . .
KM(2) KM(2) KM(2)
. . .
Mossen Groot rimpelmos Gewoon dikkopmos Gewoon pluisjesmos Fijn laddermos Geplooid snavelmos Gedrongen kantmos Gewoon sterrenmos Krom platmos Fraai haarmos
Paddenstoelen Gewone anijschampignon Straatchampignon Slanke anijschampignon Gele knolamaniet Roodbr. slanke amaniet Grijze buisjeszwam Roodsteelfluweelboleet Rode boleet Loodgrijze bovist Geel hoorntje Kleverig koraalzwammetje Witte koraalzwam s.l. Slanke trechterzwam Grote bostrechterzwam
Agaricus arvensis Agaricus bitorquis Agaricus silvicola Amanita citrina Amanita fulva Bjerkandera adusta Boletus chrysenteron Boletus rubellus Bovista plumbea Calocera cornea Calocera viscosa Clavulina coralloides s.l. Clitocybe gibba Clitocybe phyllophila
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
95
Vervolg tabel:
Soort
Locatie (bron)
Giftige weidetrechterzwam Grote molenaar Gewone botercollybia Roodbruine botercollybia Bundelcollybia Eikenbladzwammetje Kale roodsteelcollybia Spoelvoetcollybia Scherpe collybia Zwerminktzwam
KM(2)
.
KM(2) KM(2) KM(2)
. . .
KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2)
. . . . . . . .
KM(2) KM(2) KM(2)
. . .
KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2)
. . . . KW KW . . . . . .
KM(2) KM(2) KM(2)
. . .
KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2)
. . . . . . . . .
KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2)
. . . . .
KM(2)
.
KM(2)
.
Rondsporig oorzwammetje Wit oorzwammetje Piekhaarzwammetje Gestreept nestzwammetje Kleine poederparasol Roodporiehoutzwam Hoekig schorsschijfje Tepelsatijnzwam Zwartsneesatijnzwam Zwarte trilzwam Beukendopvloksteeltje Echte tonderzwam Grasmosklokje Platte tonderzwam Kussenvormige houtzwam Echt judasoor Zwartwordende wasplaat Roestkleurige borstelzwam Roestbruine kogelzwam Gladde kogelzwam Gevlekte vezelkop Bruine knolvezelkop Tranende franjehoed Haagbeukmelkzwam Oranje melkzwam Kaneelkleurige melkzwam Rimpelende melkzwam Zwavelzwam Reuzenbovist Stinkparasolzwam Roodbr. schijnridderzwam Zwartwordende stuifzwam Peervormige stuifzwam
Clitocybe rivulosa Clitopilus prunulus Collybia butyracea var. asema Collybia butyracea var. butyracea Collybia confluens Collybia dryophila s.l. Collybia erythropus Collybia fusipes Collybia peronata Coprinus disseminatus Coprinus micaceus s.l. Crepidotus cesatii Crepidotus variabilis Crinipellis scabellus Cyathus striatus Cystolepiota seminuda Dacrymyces stillatus s.l. Daedaleopsis confragosa Diatrype disciformis Entoloma papillatum Entoloma serrulatum Exidia plana Flammulaster carpophilus Fomes fomentarius Galerina laevis Ganoderma lipsiense Hapalopilus rutilans Hirneola auricula-judae Hygrocybe conica Hymenochaete rubiginosa Hypoxylon fragiforme Hypoxylon fuscum Inocybe maculata Inocybe napipes Laccaria laccata s.l. Lacrymaria lacrymabunda Lactarius circellatus Lactarius mitissimus Lactarius quietus Lactarius theiogalus Laetiporus sulphureus Langermannia gigantea Lepiota cristata Lepista flaccida Lycoperdon foetidum Lycoperdon pyriforme
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
BL
RL
FF
D
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
96
Vervolg tabel:
Soort Rafelige parasolzwam Takruitertje Paardenhaartaailing Dwergwieltje Weidekringzwam Wieltje Kale knoflooktaailing Papierzwammetje Kleine stinkzwam Oranje dwergmycena Suikermycena Draadsteelmycena Helmmycena Dennenmycena Streepsteelmycena Kleine bloedsteelmycena Kleine breedplaatmycena Schijfsteelmycena Papilmycena Gewoon meniezwammetje Roze knoopzwam Gazonvlekplaat Gewone krulzoom Oranjerode schorszwam Paarse eikenschorszwam Grote stinkzwam Langsporige korstvuurzw. Gewone korstvuurzwam Oranje aderzwam Berkenzwam Eikenbladstromakelkje Kernzwamknopje Waaierbuisjeszwam Bleke franjehoed Witsteelfranjehoed Gewone zwavelkop Franjekaalkopje Rode zwavelkop Oranjegeel trechtertje Witte vlierschorszwam Groene berkenrussula Scherpe kamrussula Gele berkenrussula Vorkplaatrussula Grofplaatrussula Kleine berkenrussula Geelwitte russula Berijpte russula Onsmakelijke kamrussula Abrikozenrussula Zwartpurperen russula
Locatie (bron) Macrolepiota excoriata Marasmiellus ramealis Marasmius androsaceus Marasmius bulliardii Marasmius oreades Marasmius rotula Marasmius scorodonius Meruliopsis corium Mutinus caninus Mycena acicula Mycena adscendens Mycena filopes Mycena galericulata Mycena metata Mycena polygramma Mycena sanguinolenta Mycena speirea Mycena stylobates Mycena vitilis Nectria cinnabarina Neobulgaria pura Panaeolus foenisecii Paxillus involutus Peniophora incarnata Peniophora quercina Phallus impudicus Phellinus ferreus Phellinus ferruginosus Phlebia radiata Piptoporus betulinus Poculum sydowianum Polydesmia pruinosa Polyporus varius Psathyrella candolleana Psathyrella piluliformis Psilocybe fascicularis Psilocybe inquilina var. crobula Psilocybe sublateritia Rickenella fibula Rogersella sambuci Russula aeruginea Russula amoenolens Russula claroflava Russula heterophylla Russula nigricans Russula nitida Russula ochroleuca Russula parazurea Russula pectinatoides Russula risigallina Russula undulata
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
BL
RL
KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2)
BE . . . . . KW . . . . . . . . . . . . .
KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2)
. . . . . . .
KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2)
. . . . . . . . . . . . . . . . KW . . . . . . .
FF
D
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
97
Vervolg tabel:
Soort Schotelrussula Smakelijke russula Paarsstelige pastelrussula Witte tandzwam Gele aardappelbovist Kogelwerper Roze raspzwam Eikenbloedzwam Gele korstzwam Gerimpelde korstzwam Dennenbloedzwam Waaierkorstzwam Gekarteld leemkelkje Witte bultzwam Ruig elfenbankje Gewoon elfenbankje Paarse dennenzwam Meidoorndonsvoetje Sneeuwwitte kaaszwam Afgeplatte stuifzwam Geweizwam Houtknotszwam
Locatie (bron) Russula velenovskyi Russula vesca Russula violeipes Schizopora paradoxa Scleroderma citrinum Sphaerobolus stellatus Steccherinum ochraceum Stereum gausapatum Stereum hirsutum Stereum rugosum Stereum sanguinolentum Stereum subtomentosum Tarzetta catinus Trametes gibbosa Trametes hirsuta Trametes versicolor Trichaptum abietinum Tubaria dispersa Tubaria furfuracea s.l. Tyromyces chioneus Vascellum pratense Xylaria hypoxylon Xylaria polymorpha
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2)
BL
RL . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
FF
D
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
98
Bijlage 2.2: Lijst van aangetroffen diersoorten en hun status Toelichting op de tabel: Kolom 1-2: Nederlandse en wetenschappelijke naam. Per soortgroep zijn de soorten op basis van hun wetenschappelijke naam op alfabetische volgorde gerangschikt. Kolom 3:
Locatie (bron) geeft per soort op welke locatie ze is aangetroffen en de gegevensbron. Locatie: GB = KM =
Golfbaan Zuid Limburgse Golf en Country Club kilometerhokken waarin de golfbaan is gelegen (190-310, 190311 en 191-311)
Gegevensbron: 1= veldbezoek 23 mei 2008 2= Natuurbank Limburg gegevens kilometerhok 190-310, 190-311 en 191-311 (periode 1990-2007) 3= Natuurgegevens website Provincie Limburg (jaar: 1997) Kolom 4:
BL geeft aan welke soorten zijn opgenomen (+) op de Lijst van beschermde en/of bedreigde soorten in Limburg (Provincie Limburg, 1999).
Kolom 5:
RL geeft de status in Nederland aan volgens de door de rijksoverheid gepubliceerde Rode Lijsten (2004). VNW EB BE KW GE
Kolom 6:
in het wild verdwenen ernstig bedreigd bedreigd kwetsbaar gevoelig
FF geeft aan welke soorten beschermd zijn krachtens de Flora- en faunawet. 1= 2= 3=
Kolom 7:
= = = = =
algemene soort overige soort soort vermeld op bijlage IV EG Habitatrichtlijn, EG Vogelrichtlijn of bijlage I AMvB
H/V geeft de status in aan in de EG Habitatrichtlijn respectievelijk de EG Vogelrichtlijn. 1= 2= 4=
de soort is opgenomen in bijlage I van de EG Vogelrichtlijn de soort is opgenomen in bijlage II van de EG Habitatrichtlijn de soort is opgenomen in bijlage IV van de EG Habitatrichtlijn
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
Kolom 8:
CvB geeft de status aan volgens het Verdrag van Bern. 2= 3=
Kolom 9:
99
de soort is opgenomen in bijlage II van het Verdrag van Bern de soort is opgenomen in bijlage III van het Verdrag van Bern
D geeft aan welke soorten (+) als doelsoort van het landelijk natuurbeleid worden beschouwd (Bal et al., 2001)
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
Soort Nederlandse naam Zoogdieren Bosmuis Woelrat Ree Rosse woelmuis Huisspitsmuis Laatvlieger Egel Haas Steenmarter Das Veldmuis Hazelmuis Huismuis Hermelijn Wezel Gewone baardvleermuis Rosse vleermuis Wasbeerhond Konijn Gewone dwergvleermuis Gewone/Grijze grootoorvleermuis Wasbeer Eekhoorn Bos-/Beemdspitsmuis Dwergspitsmuis Wild zwijn Mol Vos
100
Locatie (bron) Wetenschappelijke naam
BL
RL
Status FF H/ CvB V
D
Apodemus sylvaticus Arvicola terrestris Capreolus capreolus Clethrionomys glareolus Crocidura russula Eptesicus serotinus Erinaceus europaeus Lepus europaeus Martes foina Meles meles Microtus arvalis Muscardinus avellanarius Mus musculus Mustela erminea Mustela nivalis Myotis mystacinus
KM(2) KM(2) GB(1); KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) GB(1,2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2)
. . . . . + . . . + . + . . . +
. . . . . . . . . . . GE . . . .
1 1 1 1 1 3 1 1 2 3 1 3 . 1 1 3
. . . . . 4 . . . . . 4 . . . 4
. . . . . 2 . 3 3 3 . 3 . 3 3 2
. . . . . + . . . + . + . . . +
Nyctalus noctula Nyctereutes procyonides Oryctolagus cuniculus Pipistrellus pipistrellus
KM(2) KM(2) GB(2) GB(2)
+ . . +
. . . .
3 . 1 3
4 . . 4
2 . . 3
+ . . +
Plecotus auritus/austriacus Procyon lotor Sciurus vulgaris Sorex araneus/coronatus Sorex minutus Sus scrofa Talpa europaea Vulpes vulpes
KM(2) KM(2) GB(1); KM(2) KM(2) KM(2) GB(1); KM(2) GB(1); KM(2) KM(2)
+ . . . . + . .
-/GE . . . . . . .
3 . 2 1 1 2 1 1
4 . . . . . . .
2 . . 3 . . . .
+ . + . . . . .
Accipiter gentilis Accipiter nisus Aegithalos caudatus Alauda arvensis Anas platyrhynchos Anthus trivialis Buteo buteo Carduelis cannabina Carduelis spinus Certhia brachydactyla Certhia familiaris
KM(2) KM(2,3) KM(3) KM(2,3) GB(1); KM(3) GB(2,3) KM(2,3) KM(3) KM(2,3) GB(1,2,3) GB(2,3)
. . . . . . . . . . +
. . . GE . . . GE . . GE
3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3
. . . . . . . . . . .
2 2 . . . 2 2 2 2 2 2
. . . + . . + + . . .
Chloris chloris Coccothraustes coccothraustes Columba oenas Corvus corone Cuculus canorus Dendrocopus major
KM(3) GB(2,3) KM(2,3) GB(1); KM(3) KM(2,3) GB(1,2,3)
. . . . . .
. . . . KW .
3 3 3 3 3 3
. . . . . .
2 2 . . . 2
. . . . . .
Vogels Havik Sperwer Staartmees Veldleeuwerik Wilde eend Boompieper Buizerd Kneu Sijs Boomkruiper Kortsnavelboomkruipe r Groenling Appelvink Holenduif Zwarte kraai Koekoek Grote bonte specht
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
101
Vervolg tabel:
Soort Middelste bonte specht Kleine bonte specht Zwarte specht Geelgors Roodborst Torenvalk Bonte vliegenvanger Vink Gaai Spotvogel Orpheusspotvogel Boerenzwaluw Grauwe klauwier Witte kwikstaart Grauwe vliegenvanger Zwarte mees Pimpelmees Kuifmees Koolmees Matkop Glanskop Huismus Ringmus Fazant Zwarte roodstaart Gekraagde roodstaart Tjiftjaf Fluiter Fitis Groene specht Heggenmus Vuurgoudhaan Goudhaan Boomklever Turkse tortel Bosuil Spreeuw Zwartkop Tuinfluiter Grasmus Winterkoning Merel Zanglijster Kramsvogel Grote lijster Kievit
Locatie(bron)
BL
RL
FF
H/ CvB V
D
Dendrocopus medius
KM(2,3)
+
.
3
.
2
.
Dendrocopus minor Dryocopus martius Emberiza citrinella Erithacus rubecula Falco tinnunculus Ficedula hypoleuca Fringilla coelebs Garrulus glandarius Hippolais icterina Hippolais polyglotta Hirundo rustica Lanius collurio Motacilla alba Muscicapa striata Parus ater Parus caeruleus Parus cristatus Parus major Parus montanus Parus palustris Passer domesticus Passer montanus Phasianus colchicus Phoenicurus ochruros Phoenicurus phoenicurus Phylloscopus collybita Phylloscopus sibilatrix Phylloscopus trochilus Picus viridis Prunella modularis Regulus ignicapillus Regulus regulus Sitta europaea Streptopelia decaocto Strix aluco Sturnus vulgaris Sylvia atricapila Sylvia borin Sylvia communis Troglodytes troglodytes Turdus merula Turdus philomelos Turdus pilaris Turdus viscivorus Vanellus vanellus
GB(2,3) KM(2) GB(2,3) GB(1); KM(3) KM(2,3) GB(2,3) GB(1); KM(3) KM(3) KM(2,3) GB(2) KM(3) GB(2); KM(3) GB(1); KM(3) GB(1,2,3) GB(1); KM(2,3) KM(3) GB(2,3) GB(1); KM(3) KM(2,3) GB(2,3) KM(3) KM(3) KM(3) GB(1); KM(2,3) GB(2,3) GB(1); KM(3) KM(2,3) KM(3) GB(2,3) GB(1); KM(3) GB(1,2,3) GB(1); KM(3) GB(2,3) KM(3) KM(2,3) GB(1); KM(3) GB(1); KM(3) GB(1); KM(3) KM(2,3) GB(1); KM(3) GB(1); KM(3) GB(1); KM(3) KM(2) GB(2,3) KM(3)
. + + . . . . . . . . + . . . . . . . . . . . . . . . . + . . . . . . . . . . . . . + . .
. . . . . . . . GE . GE BE . GE . . . . GE . GE GE . . . . . . KW . . . . . . . . . . . . . GE . .
3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3
. 1 . . . . . . . . . 1 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
2 2 2 2 2 2 . . 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 . . . 2 2 2 2 2 2 2 2 . 2 . 2 . . 2 2 2 . . 3 . .
. + + . + + . . . . + + . . . . . . . + . . . . . . . . + . + . + . . . . . + . . + . . .
Alytes obstreticans Bufo bufo Rana klepton esculenta Rana esculenta synklepton Rana temporaria Triturus alpestris
GB(2) GB(2) GB(2) GB(1) GB(1,2) GB(2)
+ . + + . +
KW . . . . .
3 1 1 1/3 1 2
4 . . . . .
2 3 . . 3 3
+ . . . . +
Triturus cristatus Triturus helveticus
KM(2) KM(2)
+ +
KW KW
3 3
2,4 .
2 3
+ +
Amfibieën en reptielen Vroedmeesterpad Gewone pad Bastaardkikker Groene kikker s.l. Bruine kikker Alpenwatersalamander Kamsalamander Vinpootsalamander
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
102
Vervolg tabel:
Soort Kleine watersalamander
Locatie(bron)
BL
RL
FF
H/ CvB V
D
Triturus vulgaris
GB(2)
.
.
1
.
3
.
Cyprinus carpio
GB(1,2)
.
.
.
.
.
.
Aglais urticae Anthocharis cardamines Aphantopus hyperantus Celastrina argiolus Colias croceus Colias hyale Gonepterix rhamni Inachis io Issoria lathonia
KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2)
. . . . . . . . +
. . . . . . . . KW
. . . . . . . . .
. . . . . . . . .
Lasiommata megera Lycaena phlaeas Maniola jurtina Neozephyrus quercus Ochlodes venata Papillio machaon Pararge aegeria Pieris brassicae Pieris napi Pieris rapae Polygonia c-album Polyommatus icarus Thecla betulae Vanessa atalanta Vanessa cardui
KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2) KM(2)
. . . . . + . . . . . . + . .
. . . . . GE . . . . . . BE . .
. . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . + . . . . . . + . .
Aeshna cyanea Aeshna juncea Aeschna mixta Anax imperator Calopterix splendens Coenagrion puella Erythromma viridulum Ischnura elegans Lestes barbarus
GB(2) GB(2) GB(2) GB(2) GB(2) GB(2) GB(2) GB(2) GB(2)
. . . . . . . . .
. . . . . . . . .
. . . . . . . . .
. . . . . . . . .
. . . . . . . . .
. . . . . . . . .
Lestes sponsa Libellula depressa Orthetrum cancellatum Pyrrhosoma nymphula Sympetrum striolatum
GB(2) GB(1) GB(1) GB(1) GB(2)
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
Chortippus biguttulus Chortippus parallelus Nemobius sylvestris
KM(2) KM(2) KM(2)
Vissen Karper
Dagvlinders Kleine vos Oranjetip Koevinkje Boomblauwtje Oranje luzernevlinder Gele luzernevlinder Citroenvlinder Dagpauwoog Kleine parelmoervlinder Argusvlinder Kleine vuurvlinder Bruin zandoogje Eikepage Groot dikkopje Koninginnepage Bont zandoogje Groot koolwitje Klein geaderd witje Klein koolwitje Gehakkelde aurelia Icarusblauwtje Sleedoornpage Atalanta Distelvlinder
Libellen Blauwe glazenmaker Venglazenmaker Paardenbijter Grote Keizerlibel Weidebeekjuffer Azuurwaterjuffer Kleine roodoogjuffer Lantaarntje Zwervende pantserjuffer Gewone pantserjuffer Platbuik Gewone oeverlibel Vuurjuffer Bruinrode heidelibel
Sprinkhanen Ratelaar Krasser Boskrekel
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
. . .
. . +
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
103
Bijlage 3: Bestemmingsplan buitengebied 2009 Artikel 18. Recreatie – Golfterrein 18.1. Bestemmingsomschrijving De voor ‘Recreatie – Golfterrein’ aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. de beoefening van de golfsport; b. instandhouding, versterking en ontwikkeling van de aldaar voorkomende danwel daaraan eigen natuurlijke, landschappelijke, (landschaps) ecologische cultuurhistorische en archeologische waarden; c. horecadoeleinden in de vorm van een clubhuis/-ontvangstruimte annex restaurant; d. parkeren, ter plaatse van het als zodanig aangeduide deel van het bestemmingsvlak op de plankaart; d. wonen in bedrijfswoningen; met daaraan ondergeschikt: e. extensief recreatief medegebruik van de bestaande openbare voetpaden, f. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, en de daarbij behorende voorzieningen. Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de op de plankaart aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtname van de voorrangsregels uit artikel 45.2. 18.2. Bouwregels 18.2.1. Algemeen Op de tot ‘Recreatieve - Golfterrein’ aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd: a gebouwen, geen woning zijnde, ten behoeve van het in de aanhef toegestane gebruik, b. één bedrijfswoning; en de daarbij behorende andere bouwwerken, welke qua aard en afmetingen bij deze bestemming passen 18.2.2. Regels met betrekking tot het bouwvlak Met betrekking tot het bouwvlak gelden de volgende regels: a. gebouwen mogen uitsluitend in het bouwvlak mogen worden gebouwd; b. de goothoogte van gebouwen mag ten hoogste 6.00 m bedragen; c. gebouwen mogen plat of met een kap van ten hoogste 50° worden afgedekt; d. het vloeroppervlak van gebouwen in gebruik voor horeca dient ondergeschikt te zijn aan de hoofdbestemming. 18.2.3. Overige regels Voor het overige geldt de volgende regel: a. de hoogte van andere bouwwerken mag ten hoogste 4.00 m bedragen. met uitzondering van: 1. de hoogte van erfafscheidingen ten hoogste 1.00 m; 2. de hoogte van palen, masten en verlichting, welke ten hoogste 10.00 m mag bedragen. 18.3. Nadere eisen 18.3.1. Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van: a. de situering, de oppervlakte, de (goot)hoogte van bebouwing; b. de aard, hoogte en situering van erfafscheidingen; c. voorzieningen ter voorkoming van de hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing; een en ander op basis van een landschappelijk inpassingsplan (en//of stedenbouwkundig ontwerp) en indachtig de regels zoals deze gesteld zijn in de POLuitwerking BOM+. 18.3.2. De onder 3.3.1 genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld: a. indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing; b. ter voorkoming van onevenredige nadelige gevolgen voor de milieusituatie, verkeersveiligheid, sociale veiligheid en gebruiksmogelijkheden en/of privacy van aangrenzende gronden en bouwwerken; c. ter verbetering van de gebiedskwaliteit. 18.4. Specifieke gebruiksregels © Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
104
18.4.1. Gebruik van de gronden Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 40.1 wordt tenminste verstaan gebruik van de grond anders dan voor en/of als: a. golfterrein; b. parkeren; c. opslag, overeenkomstig het toegelaten gebruik. 18.4.2. Gebruik van de bebouwing Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 40.1 wordt tenminste verstaan het gebruik van bebouwing voor en/of als: a. ambachtelijke en/of industriële doeleinden; b. detail- en/of groothandel; c. recreatie, anders dan voor de golfsport; d. horeca, anders dan in het restaurant; e. wonen, behoudens in een bedrijfswoning; f. opslagdoeleinden, anders dan inherent aan het toegelaten gebruik. 18.5. Aanlegvergunning 18.5.1. Vergunningsplichtige werken of werkzaamheden Het is verboden op of in de tot ‘Recreatie – Golfterrein’ aangewezen gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. het aanleggen, verharden of verwijderen van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; b. het graven, verbreden, uitdiepen, dempen en/of verleggen van watergangen; c. het ontginnen, bodemverlagen of afgraven, ophogen en/of egaliseren van de bodem, behoudens de aanleg van drinkpoelen; d. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur tenzij zulks noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond; e. het aanbrengen of aanleggen van oeverbeschroeiingen, kaden, aanleg- en ligplaatsen of vlonders; f. het aanbrengen van hoog opgaande beplanting anders dan ten behoeve van de ecologische structuur of de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het landschap; g. het bebossen van gronden ten behoeve van de houtproductie; h. het verrichten van exploratieboringen ten behoeve van de winning van de delfstoffen olie en gas; i. het bemalen, draineren van gronden en het winnen van water of anderszins verlagen van de grondwaterstand, behoudens voor onderhoud van het terrein; j. het aanleggen van een voorziening voor de opvang van hemelwater en de afvoer van hemelwater vanaf een dergelijke voorziening. 18.5.2. Het bepaalde in 18.5.1 is niet van toepassing voor: a. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde; b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis; c. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik; d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd. 18.5.3. De werken of werkzaamheden als bedoeld onder 18.5.1. zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in de aanhef van dit artikel genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind. 18.5.4. Burgemeester en Wethouders volgen bij het toepassen van de aanlegvergunning de in artikel 44.3 gegeven procedure.
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
105
18.6. Wijzigingsbevoegdheid 18.6.1. Wijziging in de bestemming Natuur Burgemeester en Wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming ‘Natuur’, ten behoeve van het realiseren van de ecologische (hoofd)structuur, mits (EHS): a. de betreffende gronden in eigendom en gebruik zijn gekomen van de gemeente, dan wel een terreinbeherende natuurbeschermingsorganisatie; b. de financiële middelen voor de aanleg van natuurgebied zeker zijn gesteld; c. uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik; d. de effecten op de waterhuishouding in beeld zijn gebracht (watertoets). met dien verstande, dat: 1. bij de wijziging in de bestemming ‘Natuur’ voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 17 van deze regels. 18.6.2. Wijziging naar de bestemming Water, Waterstaat – Beschermingszone Burgemeester en Wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming ‘Water’, ten behoeve van het aanleggen van watergangen, waaronder regenwaterbuffers, en het herinrichten van bestaande watergangen, mits: a. de noodzaak daartoe in het kader van een adequaat waterhuishoudkundig beheer is aangetoond; b. natuurlijke en landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast; c. ruimtelijke inpassing in het landschap verzekerd is; d. uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik; met dien verstande, dat: 1. bij de wijziging in de bestemming ‘Water’ of de bestemming ‘Waterstaat – Beschermingszone’ voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 23 en 32 van deze regels. 18.6.3. Procedure wijziging Burgemeester en Wethouders volgen bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid de in artikel 44.2 gegeven procedure. Artikel 27. Waarde – Archeologie (dubbelbestemming) 27.1. Bestemmingsomschrijving De voor ‘Waarde – Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van oudheidkundig waardevolle elementen en terreinen. Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de diverse bestemmingen zijn de desbetreffende regels, voor zover niet strijdig met dit artikel, van toepassing. 27.2. Bouwregels 27.2.1. Algemeen Ter plaatse van wettelijk beschermde archeologische monumenten mag geen aantasting van de archeologische resten plaatsvinden. 27.2.2. Archeologisch onderzoek Op de tot ‘Waarde - Archeologie’ aangewezen gronden die nader aangeduid zijn als archeologische verwachtingswaarden ‘hoog’, ‘middelhoog’ en ‘AMKterreinen’ en ter plaatse van archeologische vindplaatsen dient archeologisch vooronderzoek uitgevoerd te worden als een bodemingreep dieper dan 30 cm beneden maaiveld plaatsvindt en: a. de grens van het plangebied binnen 50 meter van een archeologische vindplaats is gelegen, of; b. het plangebied groter is dan 100 m² en is gelegen binnen een historische kern; c. in AMK-terreinen het plangebied groter is dan 0 m², of; d. voor overige gebieden het plangebied groter is dan 2500 m² tenzij een vindplaats binnen 50 meter van de grens van het plangebied is gelegen. Als uit het archeologische vooronderzoek blijkt dat geen archeologische waarden in het geding zijn, dan wel nadat door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden veilig zijn gesteld, mag het planvoornemen in het kader van archeologie uitgevoerd worden.
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
106
27.3. Aanlegvergunning 27.3.1. Vergunningsplichtige werken of werkzaamheden Het is verboden op of in de tot ‘Waarde-Archeologie’ aangewezen gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden; b. het bodemverlagen of afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist; c. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,30 m, waartoe ook gerekend wordt woelen en draineren; d. het aanleggen van boomgaarden; e. het bebossen van gronden ten behoeve van de houtproductie; f. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; g. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur tenzij zulks noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond; h. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten; i. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten; j. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem. 27.3.2. Het bepaalde in 27.3.1 is niet van toepassing voor: a. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde; b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis; c. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik; d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd. 27.3.3. De werken of werkzaamheden als bedoeld onder 27.3.1. zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in de aanhef van dit artikel genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind. 27.3.4. Voor de werken of werkzaamheden als bedoeld onder 27.3.1 en voor zover betrekking hebbend op terreinen van hoge archeologische betekenis, waarbij de in de bedoelde gronden aanwezige oudheidkundige sporen meer dan in geringe mate worden aangetast, dient indien de mogelijkheid bestaat voorafgaand wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd te worden of dienen oudheidkundige waarnemingen te worden gedaan. Omtrent het toelaatbaar zijn van betreffende werken of werkzaamheden wordt vooraf advies bij de Rijksdienst voor archeologie, cultuurlandschap en monumenten ingewonnen. 27.3.5. Burgemeester en Wethouders volgen bij het toepassen van de aanlegvergunning de in artikel 44.3 gegeven procedure. Artikel 30. Waarde – Ecologie (dubbelbestemming) 30.1. Bestemmingsomschrijving De voor ‘Waarde – Ecologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding, versterking en ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden. Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de diverse bestemmingen zijn de desbetreffende regels, voor zover niet strijdig met dit artikel, van toepassing. 30.2. Aanlegvergunning 30.2.1. Vergunningsplichtige werken of werkzaamheden Het is verboden op of in de tot ‘Waarde-Ecologie’ aangewezen gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
b. c. d. e.
107
het ontginnen, bodemverlagen of afgraven, ophogen en/of egaliseren van de bodem, behoudens de aanleg van drinkpoelen; het bebossen van gronden ten behoeve van houtproductie; het aanbrengen en/of aanleggen van oeverbeschoeiingen en het graven en/of aanleggen van waterlopen; het aanleggen van voorzieningen voor de opvang van hemelwater en de afvoer van hemelwater vanaf een dergelijke voorziening.
30.2.2. Het bepaalde in 30.2.1 is niet van toepassing voor: a. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde; b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis; c. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik; d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd. 30.2.3. De werken of werkzaamheden als bedoeld onder 30.2.1. zijn slechts toelaatbaar: a. indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in de aanhef van dit artikel genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind. b. voor zover de werken of werkzaamheden de ecologie van de aanwezige natuurwaarden en/of soorten iet aantasten. 30.2.4. Burgemeester en Wethouders volgen bij het toepassen van de aanlegvergunning de in artikel 44.3 gegeven procedure. 30.3. Wijzigingsbevoegdheid 30.4.1. Wijziging in de bestemming Natuur Burgemeester en Wethouders kunnen binnen ‘Waarde-Ecologie’ de onderliggende bestemmingen wijzigen in de bestemming: a. ‘Natuur’, ten behoeve van de aanleg van nieuwe Natuur, mits: a. uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik; b. de effecten op de waterhuishouding in beeld zijn gebracht (watertoets). c. aangrenzende waarden en belangen, waaronder het agrarische belang, niet onevenredig worden geschaad, met dien verstande, dat: 1. bij de wijziging voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 17 van deze regels. 30.4.2. Procedure wijziging Burgemeester en Wethouders volgen bij het toepassen gegeven procedure.
van de wijzigingsbevoegdheid de in artikel 44.2
Artikel 41. Algemene aanduidingsregels 41.6. Milieuzone - Stiltegebied Binnen het ‘milieuzone – stiltegebied’ zijn storende gebruiksvormen, zoals lawaaisporten, vormen van intensieve recreatie, niet-agrarische bebouwing en infrastructuur, behalve indien het beoogde gebruik geen onevenredige akoestische verstoring tot gevolg heeft, uitgesloten, e.e.a. met uitzondering gebiedseigen geluid. Daarbij dient rekening gehouden te worden met dan wel afstemming te worden gezocht met het beleid ter zake van de Provinciale Milieuverordening Limburg en het Provinciaal Omgevingsplan Limburg.
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
Bijlage 4
108
Notitie golfbaanarchitect bij voorstel aanpassing holes
Door: Caspar Grauballe, Hawtree ltd Hole 1. The hole remains a par 4, but will be slightly shortened. This allows the newly build green to be moved out of the shade created by the trees behind the green. A new tee complex making a more formal start to the round. New fairway bunkers created with a setup inspired by the original bunkers. 2. The existing hole is divided into two holes – a par 4 and a par 3. New visible fairway bunkers and a green that is visible from the tees will make the hole much more interesting than currently. 3. A new exciting par 3 playing to the existing 2nd green. A new lake is created in the low area to the left of the green. This will be part of the water storage for the course and create a beautiful playing feature. This hole should be one of the first projects to be created as it will make it a 19 hole golf course and thereby making it more flexible when there is a need for closing holes. 4. The dog-leg area to be re-developed with most of the evergreen trees removed more space is created and more players should be able to take on the challenge of the dog-leg. The newly build green to be enlarged and re-bunkered. 5. Larger tees. New green enlarged and bunkers re-shaped still creating the optical illusion of foreshortening the hole. Right-hand-side green bunker dismantled and a run-off created. 6. Tees enlarged. Fairway bunker re-shaped. New green enlarged and re-bunkered to favour a shot from the right-hand-side of the fairway. 7. Tees moved back to create a more solid par 5. All bunkers re-shaped to suit the hole in scale and style. New green enlarged and contoured to suit a par 5. 8. Orientation of tee corrected. Green enlarged and re-bunkered introducing an approach bunker to defend the green from very strong drives. 9. Re-introduced as a par 5. The existing 8th green and surrounds is dismantled. New fairway bunkers to challenge and define the drive. The approach bunker moved forward to create an echelon with the 3 right-hand-side green bunkers. The newly build green is kept elevated which screens out the putting green behind it. 10. New tees to create a fairer hole for all players. New fairway bunkers help define the drive from the tee. The approach to the green is forced right by a cluster of bunkers. The approach to the green is re-graded. The rear green bunker dismantled.
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
109
11. New shorter tees will make the hole more playable. The green and approach to be redesigned with emphasis on playability. 12. Tees moved away from the 10th hole creating a straighter hole with less safety implications. A forward tee can be used by the low handicap players on occasion which will make the green reachable on the drive. 13. New tees and a slightly re-aligned fairway. The approach to the green marked by bunkers and a lowered valley to the green. The rear green bunker re-placed by a grass feature. 14. New tees change the alignment of the hole making it much more playable for the average golfer. The rear green bunker dismantled. An overflow ditch is created from the existing reservoir through a new wetland/pond and then down to the lake on the 12th hole. 15. New tees elevated by using material from lake increases length of the hole and help avoid players cutting the corner. New fairway bunker on inside of dogleg and a re-designed green with bunkers on the left-hand-side favours an approach from the right-hand-side of the fairway. 16. New back tee moved back to take full advantage of area. New fairway bunkers will define the landing area for the drive. The fairway is in areas moved right to give a better separation towards the 2nd hole. The lake next to the green is extended a long way down along the fairway making it visible from far back in the fairway. A bridge will take players away from the green. Creating the enlarged lake can be done without affecting play very much and it would instantly increase the water storage volume. 17. Bunkers reshaped and the green enlarged to be able to cope with the stress of play and shade from the trees. 18. The fairway bunkers reshaped. New bunkers created around a newly build and enlarged green making the approach to the green more challenging and more befitting the final hole on the course. Driving range A new grass tee positioned in front of the existing mats. Four target greens shaped up like real greens on the course placed through the length of the range make it possible to practice most shots. Chipping/putting green A new large putting green surrounded by a fairway with gentle rolling contours for practicing putting and chipping. A practice bunker is also available at one end of the green. Implementation of suggestions It is our experience that keeping the construction programme to less than 5 years. If the programme stretches over a longer period there is a very real possibility that it never gets completed as it causes too much disruption over too long a time period. Once the suggestions have been agreed it is important that it is followed through for the whole course so there will be a red thread throughout the course when it is finished. All too often we have encountered projects where only a few holes have been upgraded and then the rest have © Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur
de zuidlimburgse bos- en landschapsbaan, gebiedsvisie golfbaan ZLGCC
110
been left untouched. This often creates a disharmonic course and experience for the players. Obviously we would like to deal with the most urgent issues at first and the areas which can be done without affecting play too much. All the old greens would be a priority as they are seriously compromising the standard of play. Temporary greens can be prepared short of the greens during construction and members would be able to play to these. Consideration should be given to the selection of grass for new greens and whether seeding or turfing should be used. Seeding is cheaper and less prone to create problems, but it is also a slower way of establishing the grass needing almost a full season to mature before it can sustain play. Turfing is quicker and dependent on the time of year it is laid it can be in play within relatively short time.
© Heukelom Verbeek landschapsarchitectuur