3
DE WETGEVING OVER DE LANDVERZEKERINGSOVEREENKOMST ◆
INHOUD ◆ 7 10
Voorwoord I. Een nieuwe wetgeving over de landverzekeringsovereenkomst: waarom en hoe? – Wordingsgeschiedenis van de wet van 25 juni 1992 op de verzekeringsovereenkomst – Wordingsgeschiedenis van de wet van 16 maart 1994 houdende wijziging van sommige bepalingen van de wet van 25 juni – Plaats van de wet op de landverzekeringsovereenkomst in het geheel van de wetgeving over de verzekering
18
II. Fundamentele oriënteringen van de wetgeving betreffende de verzekeringsovereenkomst – Toepassingsgebied – Basisbegrippen en -definities – Het dwingende karakter van de wet – Consumentgerichte opties van de wet • Meer bescherming... • ... minder verplichtingen
23
III. Bepalingen betreffende alle landverzekeringsovereenkomsten: overzicht van de artikelen 4 tot 36 van de wet – Sluiting van de overeenkomst en mededeling van het risico • De voorafgetekende polis • De verzekeringsaanvraag • Het verzekeringsvoorstel • Mededeling van het risico – Aanpassingen van de overeenkomst: verzwaring en vermindering van het risico
4
– Uitvoering van de overeenkomst • Betaling van de premie • Grove schuld • Melding van het schadegeval – Duur, verlenging en einde van de overeenkomst • Stilzwijgende verlenging • Opzeggingsrecht na een schadegeval • Opzegging van de combinatiepolissen • Faillissement van de verzekeringnemer • Overlijden van de verzekeringnemer – Geschillen die uit de overeenkomst zouden ontstaan: scheidsrechterlijke uitspraken en verjaringstermijnen 36
45
IV. De wet op de overeenkomst, zaakverzekeringen en brandverzekering – Bepalingen eigen aan de verzekeringen tot vergoeding van schade • Geen verhaal op de naaste verzekerden • Vergoeding in geval van meervoudige overeenkomsten • Vergoeding van de schade in geval van samenloop van verzekeringen • Bepalingen ten gunste van de erfgenamen van een goed – Bepalingen eigen aan de zaakverzekeringen • Waardebepaling van de goederen • Reddingskosten en hun vergoeding door de verzekeraar • Overdracht onder de levenden van de verzekerde goederen – Bepalingen eigen aan de brandverzekeringen • Uitbreiding van de dekking • Verbod van de zogenaamde exclusiviteitsclausules • Vergoedingstermijnen V. De wet op de overeenkomst en de burgerrechtelijke aansprakelijkheidsverzekeringen – Mogelijkheid van rechtstreekse vordering op de verzekeraar
5
– Specifieke verjaring van de rechtstreekse vordering – Dekking na het verstrijken van de overeenkomst – Uitbreiding van de dekking tot de intrest en de kosten – Vrije beschikking over de schadeloosstelling – Kwitantie ter afrekening – Verhaal van de verzekeraar op zijn verzekerde 53
VI. De wet op de overeenkomst en de persoonsverzekeringen – Voor de persoonsverzekeringen gemeenschappelijke bepalingen • Het overleggen van medische verklaringen • Het verbod om genetische gegevens mee te delen – Specifieke bepalingen voor de levensverzekeringen • Wettiging van bestaande praktijken • Wegwerken van twijfelgevallen of onzekerheden • Aanvullen van wettelijke leemten • Levensverzekering en zelfmoord – Specifieke bepalingen voor de andere persoonsverzekeringen dan de levensverzekering: vrije keuze van de arts
60
VII. De wet op de overeenkomst, de rechtsbijstandverzekering en de kredieten borgtochtverzekering – De verzekering van geldboeten en minnelijke schikkingen – Vrije keuze van de advocaat – De bijzondere kenmerken van de kredietverzekeringen
65
Bijlagen: – De wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, gewijzigd door de wet van 16 maart 1994. – Het koninklijk besluit van 24 december 1992 (Staatsblad van 31 december 1992), gewijzigd bij koninklijk besluit van 29 december 1994 (Staatsblad van 27 januari 1995)
7
◆
VOORWOORD ◆
Al binnen enkele maanden na de publikatie van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst in het Staatsblad wijdde de BVVO er een verzekeringscahier aan. Dit richtte zich niet in de eerste plaats tot specialisten, evenmin als haar andere cahiers, maar had voornamelijk tot doel te vulgariseren, te informeren en de nieuwe wet in haar sociaal-economische context te situeren. Dat dit werk aan een behoefte beantwoordde, behoeft geen betoog meer: van de oorspronkelijke oplage van 20.000 exemplaren blijft niets meer over, terwijl er zo’n 12.000 rechtstreeks door de verzekeringsmaatschappijen verspreid zijn in de eerste weken na de publikatie. Niet alleen is het Cahier niet meer voorradig, het is ook achterhaald sinds het Parlement de wet van 16 maart 1994 houdende wijziging van sommige bepalingen van die wet op de verzekeringsovereenkomst goedgekeurd heeft. Reden te meer dus voor de BVVO om dit inmiddels klassiek geworden werkje van de verzekeringssector niet alleen opnieuw uit te geven, maar ook bij te werken. Zeker een tiental van de 140 artikelen die de wet van 25 juni 1992 bevat, zijn immers grondig herzien, terwijl een koninklijk besluit van 29 december 1994 de draagwijdte van een aantal andere – en soms dezelfde – aanzienlijk heeft verduidelijkt of gewijzigd. Het oorspronkelijke Cahier gaf alleen een overzicht van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst; ditmaal omvat het ook een tweede wet die de eerste wijzigt, alsook verschillende uitvoeringsbesluiten. Dat kon de inhoud er natuurlijk niet gemakkelijker op maken, al kunnen we de lezer direct geruststellen: evenmin als het eerste Cahier wijdt deze vernieuwde uitgave een systematische en exhaustieve analyse aan al deze bepalingen, maar staat ze in haar commentaar vooral stil bij die artikelen die van directer belang voor de verzekerden zijn en bij de courantste betrekkingen die zij met hun verzekeraar onderhouden. Dat verklaart ook dat er, in tegenstelling tot meer wetenschappelijke of academische publikaties, niet altijd wordt aangegeven welke bepalingen nu precies uit de wet en welke uit de uitvoeringsbesluiten ervan voortvloeien.
8
In een bijlage is de tekst van de wet opgenomen. Ook daar hebben we de lectuur willen vergemakkelijken door zoveel mogelijk de bepalingen van de wijzigingswet van 16 maart 1994 in de wet van 25 juni 1992 te integreren en zo als het ware aan codificatie avant-la-lettre te doen. De bepalingen die toegevoegd zijn of die de oude bepalingen vervangen hebben, zijn daarbij cursief gedrukt. Dat geldt grosso modo ook voor de koninklijke besluiten van 24 december 1992 en 29 december 1994 tot uitvoering van die wetten, hoewel we de juristen zo nodig naar de originele teksten verwijzen. Aangezien we niet meer met één, maar met twee wetten te maken hebben, alsook met uitvoeringsbesluiten die ten tijde van het eerste Cahier nog niet bestonden, heeft deze vernieuwde uitgave tegelijk een nieuwe titel meegekregen. Op de kaft van het Cahier is dus geen sprake meer van de wet van 25 juni 1992, maar meer in het algemeen van „de wetgeving over de landverzekeringsovereenkomst, nieuwe bijgewerkte uitgave 1994”. Een detail wellicht, maar toch een nuttige aanwijzing voor wie dit kleine vademecum over enkele jaren zal raadplegen. Het belangrijkste is natuurlijk de inhoud van de wijzigingswet van 16 maart 1994, die aanleiding heeft gegeven tot het opstellen van dit Cahier. Zonder vooruit te lopen op wat daarvan verderop, op blz. 14, gezegd wordt, wijzen we er hier al op dat die wet er in de eerste plaats voor moest zorgen dat een aantal bedrijven, organisaties, collectiviteiten en beoefenaars van vrije beroepen die het gevaar liepen geen dekking meer te vinden of daar een buitensporig hoge prijs voor te moeten betalen, verzekerbaar bleven. Wij willen dan ook hulde brengen aan degenen die deze wijzigingen mogelijk hebben gemaakt, namelijk de Commissie voor Verzekeringen, die er de aanzet toe gegeven heeft, de toezichthoudende minister, de heer Wathelet, alsook zijn kabinet, die begrip hebben getoond voor de verzuchtingen van de markt, en vooral de enkele senatoren die, onder leiding van mevrouw Creyf en de heer Cerexhe, hun naam en hun gezag hebben verbonden aan het wetsvoorstel dat nu de wet van 16 maart 1994 is geworden. Toegegeven, de BVVO heeft betreurd dat de wet nog te zeer in details treedt. Zodra het bindend karakter ervan vaststond voor de verzekeringen die voor het grote publiek bestemd zijn en voor
9
zover de doorsnee consument kon blijven rekenen op de integrale bescherming van de wet van 25 juni 1992, leek een dergelijke argwaan immers niet helemaal op zijn plaats. We moeten echter beseffen dat het om een compromis ging en dat ieder compromis wederzijdse toegevingen veronderstelt om het essentiële te vrijwaren, namelijk een einde te maken aan de absurde situatie dat, om de consument te beschermen, de verzekeringsovereenkomst bijvoorbeeld niet meer gewijzigd mocht worden, zelfs als beide partijen dat wensten. Hoe dan ook, deze wet heeft gezorgd voor een heilzame terugkeer naar meer realisme. Om die reden heeft de BVVO er een Cahier aan willen wijden waaraan ik evenveel succes toewens als aan zijn voorgangers.
Michel Baecker, gedelegeerd bestuurder.
10
◆
I. EEN NIEUWE WETGEVING OVER DE LANDVERZEKERINGSOVEREENKOMST: WAAROM EN HOE? ◆
De Belgische wet op de verzekeringen dateerde van 11 juni 1874. Ze bevatte 43 artikelen, die nauwelijks onderverdeeld waren in een reeks hoofdstukken met algemene regels (personen die kunnen laten verzekeren, verplichtingen van de partijen, bewijs van de overeenkomst, ontbinding van de overeenkomsten, verjaring) en drie aanvullende hoofdstukken over enkele specifieke landverzekeringen, nl. de brandverzekering, de oogstverzekering en de levensverzekering. Een en ander verklaart dat deze wet, ondanks de inspanningen die de wetgever destijds leverde om een bruikbaar werkstuk op te stellen, achterhaald was door de economische en sociale ontwikkelingen. Denken we bijvoorbeeld maar aan de doorbraak, sedert het begin van de eeuw, van het gemotoriseerde verkeer, waarvan de opmars zo onstuitbaar was dat de motorrijtuigverzekering nu overal ter wereld de belangrijkste verzekeringsbranche is. Hiermee dekt de burger niet alleen meer zijn eigen goederen, maar zorgt hij er terzelfder tijd voor dat zijn verzekeraar in zijn plaats de schade aan anderen vergoedt waarvoor hij aansprakelijk gesteld wordt. Ondertussen hebben ook de levensverzekeringen zich in elk land met een hoge levensstandaard zo sterk ontwikkeld en gediversifieerd dat ze qua incasso nu het hoogst scoren. Ook de rechtsbijstandverzekering en de kredietverzekering maakten dezelfde opgang mee: kon onze wetgeving hier nog naast kijken? Dank zij deze nieuwe sociale dimensie kende de verzekering in het tweede gedeelte van de 20ste eeuw een buitengewone bloei. Door haar democratisering en bereikbaarheid voor iedereen is ze ook niet aan de golf van consumentisme ontsnapt die sedert de jaren 70 over onze Westerse maatschappij rolt. Contractuele vrijheid bij het sluiten van een verzekering? Jawel, maar dan binnen een wet- en regelgevend kader dat het evenwicht tussen
11
de wederzijdse rechten en verplichtingen vrijwaart. Dat is in ieder geval het standpunt van de wetgever, die heeft geoordeeld dat de op de contractuele vrijheid gebaseerde wet van 1874 de verzekerde niet voldoende beschermde tegen clausules die hem vaak opgelegd werden door de verzekeraar of die deze laatste al te veel rechten toekenden. Ten slotte mogen we niet vergeten dat onze controlewetgeving zich aan de eenheidsmarkt heeft moeten aanpassen. Zo werd de controle a priori in 1991 vervangen door een controle a posteriori. Dat heeft tot gevolg gehad dat de verzekeraars hun overeenkomsten niet meer vooraf door de autoriteiten dienen te laten goedkeuren. In deze omstandigheden, en gezien de opening van de markt voor niet in België gevestigde verzekeraars – die misschien minder dan anderen bekommerd zijn om hun reputatie – was het absoluut noodzakelijk geworden een aantal veiligheidsmaatregelen te treffen. Volgens vice-eerste minister en minister van Economische Zaken en Justitie Melchior Wathelet moest deze wet in ieder geval de laatste vesting van de consument zijn tegenover de misbruiken die zouden kunnen ontstaan uit de afschaffing van de systematische controle op de voorwaarden en tarieven. (1) Hoe dan ook, dank zij de marktwetten liepen de meeste verzekeringsovereenkomsten in België de jongste jaren gelukkig al vooruit op de wet. Op een hele reeks punten werden de verzekeraars hier overigens toe verplicht door een reglementering en een rechtspraak waarin de belangen van de verzekerden en hun rechthebbenden steeds meer aandacht kregen. De wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst mag dan op papier wel revolutionair zijn, op het terrein is dat minder het geval, behalve voor bepaalde aspecten, waar ons land als voorloper mag worden beschouwd. WORDINGSGESCHIEDENIS VAN DE WET VAN 25 JUNI 1992 OP DE VERZEKERINGSOVEREENKOMST
De idee van een herziening van de wet van 11 juni 1874 dateert niet van gisteren. Professor E. Van Dievoet, die op 22 mei 1937 tot Koninklijk Commissaris voor het Verzekeringswezen werd benoemd, zag in die herziening een van zijn belangrijkste taken
(1) Zie in dat verband de toespraak van de heer Wathelet op de Dag van de Verzekeringskringen op 22 mei 1992 en op de Leuvense Verzekeringsdagen de dag nadien. Deze toespraak is door de BVVO gepubliceerd in de vorm van een Verzekeringscahier met als titel “De uitdaging van de Belgische verzekeraars ten overstaan van de Europese integratie”.
12
en beschouwde ze als een noodzakelijke aanvulling van de controlewetgeving. Maar ook die liet lang op zich wachten en werd pas in 1975 ingevoerd. Professor Van Dievoet, hoogleraar aan de universiteit van Leuven en verzekeringsspecialist, had zelfs al een voorontwerp van wet uitgewerkt, dat wellicht wegens het uitbreken van de oorlog in 1940 niet door het Parlement besproken is geweest. Deze tekst steunde voor een groot stuk op het vergelijkend recht en ging meer bepaald uit van de Franse wet van 13 juli 1930. Hij bevatte niet minder dan 120 artikelen en behandelde zowel de schadeverzekeringen als de sommenverzekeringen. Pas in het begin van de jaren 60 werd dit probleem weer aan de orde gebracht. Ondertussen had de wetgever wel al de verplichte motorrijtuigverzekering ingevoerd en had hij zo zijn aandacht toegespitst op de verzekeringsbranche die inmiddels de grootste bloei had doorgemaakt. Waren de ideeën van professor Van Dievoet toen misschien al achterhaald door de ontwikkeling van de naoorlogse mentaliteit en levenswijze? Hoe dan ook, dit keer werd het nieuwe werk toevertrouwd aan een Commissie tot herziening van de wet van 11 juni 1874 op de verzekeringen, die door het koninklijk besluit van 15 juni 1962 werd opgericht. Het dient ook gezegd dat de rechtspraak en rechtsleer in 20 jaar – en welke 20 jaar! – grondige veranderingen ondergaan hadden. Toch liet de regering deze commissie de mogelijkheid om haar werkzaamheden op de tekst van professor Van Dievoet te baseren. De commissie ging hier graag op in. In deze commissie, die eerst door professor de Fraipont (Universiteit van Luik) en daarna door de heer P. van der Meersch werd voorgezeten, hadden een twintigtal hoogleraren, topambtenaren van het Ministerie van Justitie en het Ministerie van Economische Zaken, alsook een aantal eminente verzekeringsspecialisten zitting. (1) Ze kwamen op talloze zaterdagen bijeen, in het Brusselse Justitiepaleis, waar ze in 58 artikelen een echt Handvest van de contractpartijen uitwerkten. De commissie conformeerde zich hiermee aan de meest geavanceerde wetgevingen van de andere EG-lid-staten. In die tijd was men er
(1) In de loop van twintig jaar veranderde de samenstelling van deze commissie wel enigszins. Op p. 121 van dit Cahier staat echter de lijst van de 20 leden, zoals ze in het Memento van de verzekeraar en de verzekeringsproducent van 1980 stonden. Hun naam staat er naast hun toenmalige titel en/of functie. Sommigen zijn sindsdien overleden, anderen zijn met emeritaat gegaan, terwijl nog anderen hun academische of professionnele loopbaan voortzetten.
13
echter nog niet van overtuigd dat de jaarlijkse opzegbaarheid van de overeenkomsten het opperste geluk van de consument zou uitmaken. Nadat de basisartikelen op papier stonden, werd de commissie uitgebreid met een aantal nieuwe leden, die de speciale afdelingen moesten uitwerken voor de opstelling van de wetshoofdstukken betreffende de zaakschadeverzekeringen, de burgerrechtelijke aansprakelijkheidsverzekeringen, de levensverzekeringen, enz. In een van deze subcommissies ontstond de idee om de rechtstreekse vordering, die toendertijd alleen in de motorrijtuigverzekering bestond, uit te breiden tot alle burgerrechtelijke aansprakelijkheidsverzekeringen. (1) De werkzaamheden van deze commissie en subcommissies leidden tot een voorontwerp van wet, dat de heer van der Meersch en zijn commissie in april 1983 officieel aan de minister van Justitie, toen de heer Gol, overhandigden en waarover de Raad van State zich op 17 juni 1985 uitsprak. In het licht van zijn opmerkingen wijzigde staatssecretaris voor Justitie Mundeleer de tekst in 1986. Hij voegde er een aantal bepalingen aan toe om de verzekeringnemer en de slachtoffers van ongevallen een grotere bescherming te bieden. Na de val van de regering van toen dienden hijzelf en aftredend vice-eerste minister Gol in 1989 deze tekst als wetsvoorstel in. Ondertussen had minister van Economische Zaken Maystadt beslist de Commissie voor Verzekeringen en de raad van de Controledienst voor de Verzekeringen te raadplegen. Tot dan toe hadden de vertegenwoordigers van de verbruikers hun mening over de werkzaamheden m.b.t. de herziening van de wet van 11 juni 1874 immers nog niet mogen uiten. Daarnaast werden hierover nog andere, misschien meer incidentele maar daarom niet minder nadrukkelijke adviezen geformuleerd door de Raad voor het Verbruik en op de Ronde Tafel over de verzekering, die minister van Economische Zaken Claes van 5 tot 21 maart 1990 had gehouden. Een en ander verklaart dat de wet van 25 juni 1992 op de verzekeringsovereenkomst niet uit de inspiratie van het ogenblik is ontstaan, dat alle betrokken partijen uitvoerig geconsulteerd zijn geweest en dat de eenparige goedkeuring door het Parlement niets onrechtmatigs had.
(1) Rechtstreekse vordering betekent dat het slachtoffer van een persoon wiens burgerrechtelijke aansprakelijkheid door een verzekeringsovereenkomst gedekt is, het recht heeft zich rechtstreeks door de verzekeraar te laten betalen, zonder het vermogen van de aansprakelijke verzekerde aan te spreken.
14
WORDINGSGESCHIEDENIS VAN DE WET VAN 16 MAART 1994 HOUDENDE WIJZIGING VAN SOMMIGE BEPALINGEN VAN DE WET VAN 25 JUNI 1992
Het ruime overleg dat aan de goedkeuring door het Parlement van de wet van 25 juni 1992 op de verzekeringsovereenkomst voorafging, heeft de wetgever niet belet een aantal amendementen op het regeringsontwerp in te dienen en zo een aantal bepalingen aan te nemen waarover de Commissie voor Verzekeringen zich niet had kunnen uitspreken. Dat bekwam hem echter slecht, want die teksten zouden op de markt al snel zo’n onoverkomelijke problemen veroorzaken dat een grondige herwerking van de wet noodzakelijk werd. Dat was het doel van de wet van 16 maart 1994, waarvan de belangrijkste bepalingen hieronder samen met de wet van 25 juni 1992 becommentarieerd worden. We wijzen er intussen op dat de wet van 25 juni 1992 ten gevolge van die in het Parlement goedgekeurde amendementen dermate zware verplichtingen voor de verzekeraars inhield, dat sommige risico’s onverzekerbaar waren geworden of dat voor de dekking ervan een bijzonder hoge prijs diende te worden betaald. Dat was met name het geval voor kleine en middelgrote ondernemingen (KMO’s), voor de beoefenaars van bepaalde vrije beroepen of voor een aantal instellingen van openbaar nut zoals gemeenten en universiteiten, enz. Om die verzekerden dezelfde bescherming als de doorsnee consument te garanderen, verplichtte de wetgever de verzekeraars ertoe in hun geval (om niet te zeggen in hun voordeel) systematisch voorwaarden en dekkingslimieten te hanteren die zijzelf en de internationale herverzekeraars tot dan toe maar met mondjesmaat en onder serieus voorbehoud toepasten. Door de verzekeraars opnieuw de mogelijkheid te geven hun vergoedingen van de reddingskosten of van de intresten, kosten en honoraria ten gevolge van schadegevallen te begrenzen, betekende de wet van maart 1994 een terugkeer naar het realisme en een overwinning van het gezond verstand. Dat geldt ook voor de opnieuw ingevoerde mogelijkheid dat de verzekeraars met hun verzekerden overeenkomsten aangaan van meer dan één jaar of met arbitrageclausules. Al die mogelijkheden bestonden al in geval van grote ondernemingen, maar niet voor KMO’s
15
en openbare of particuliere instellingen die niet onder de definitie van „grote ondernemingen” vielen. Voor wie zich hierover ongerust zou maken, willen we overigens duidelijk stellen dat die versoepelingen niet gelden voor de massaverzekeringen zoals de autoverzekeringen, de brandverzekering voor eenvoudige risico’s en de burgerrechtelijke aansprakelijkheidsverzekering „privé-leven”. In één adem door hebben de senatoren Creyf en Cerexhe, de belangrijkste ondertekenaars van het voorstel tot wijziging van de wet van 25 juni 1992 op de verzekeringsovereenkomst, ook duidelijker de goederentransportverzekering aan het toepassingsgebied van die wet onttrokken, met uitzondering van de bagage- en verhuisverzekeringen. Andere wijzigingen hadden betrekking op artikel 67 van de wet betreffende de betaling van de schadevergoeding in de zaakverzekering, op artikel 71, dat de wetsbepalingen opsomt die niet op de krediet- en borgtochtverzekering toepasselijk zijn, en op artikel 101 inzake de dekking in geval van zelfmoord in de levensverzekering. PLAATS VAN DE WET OP DE LANDVERZEKERINGSOVEREENKOMST IN HET GEHEEL VAN DE WETGEVING OVER DE VERZEKERING
Aangezien de nieuwe wet op de verzekeringsovereenkomst tot doel heeft de consument te beschermen, kan zij niet losgekoppeld worden van de controlewetgeving en de besluiten tot uitvoering ervan. Samen maken deze wetten twee van de drie pijlers uit waarop het verzekeringsrecht in België steunt; de derde pijler is de wetgeving betreffende de verzekeringstussenpersonen die in 1995 werd aangenomen ter uitvoering van een Europese aanbeveling. Zo verplicht de controlewet de verzekeraar een reeks regels in acht te nemen die niet alleen betrekking hebben op de polisvoorwaarden, maar ook op de bedingen die een invloed hebben op de financiële veiligheid van zijn verrichtingen, op het kwantitatief evenwicht tussen de premies en de prestaties, op de billijkheid bij de vaststelling van het tarief voor de verscheidene categorieën van verzekerden; deze punten komen in de wet op de verzekeringsovereenkomst niet aan de orde.
16
De controlewetgeving is uitgevoerd door koninklijke besluiten op het vlak van de belangrijkste verzekeringsbranches: levensverzekering, motorrijtuigverzekering, brandverzekering, verzekering BA-privé-leven, enz. Dat zal ook het geval zijn voor de wet op de landverzekeringsovereenkomst, die niet alleen een aantal aparte hoofdstukken aan sommige van deze verzekeringen wijdt, maar ook terugkomt op enkele besluiten betreffende deze verzekeringen, ofwel om de bepalingen ervan te bekrachtigen, ofwel om ze aan de nieuwe wetgeving aan te passen. De volgende besluiten worden hierbij beoogd: – het koninklijk besluit van 12 januari 1984 tot vaststelling van de minimumgarantievoorwaarden van de verzekeringsovereenkomsten tot dekking van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst met betrekking tot het privé-leven, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 12.9.85, 1.2.88 en 24.12.92; – het koninklijk besluit van 5 juli 1985 betreffende de levensverzekeringsactiviteit; – het koninklijk besluit van 1 februari 1988 betreffende de verzekering tegen brand en andere gevaren, wat de eenvoudige risico’s betreft; – het koninklijk besluit van 12 oktober 1990 betreffende de rechtsbijstandverzekering, gewijzigd door het koninklijk besluit van 24.12.92; – het koninklijk besluit van 3 februari 1992 tot vaststelling van de tariefnormen voor de aanprakelijkheid inzake motorrijtuigen, gewijzigd door het koninklijk besluit van 24.12.92; – het koninklijk besluit van 14 december 1992 betreffende de modelovereenkomst voor de verplichte BA-motorrijtuigverzekering; – het koninklijk besluit van 17 december 1992 betreffende de levensverzekeringsactiviteit.
17
Ten slotte noteren we dat de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument eveneens van toepassing is op de verzekeringen. Zij bevat soms overlappingen met de wet op de verzekeringsovereenkomst, maar gaat soms ook minder ver. Dat is het geval voor de bepalingen betreffende onrechtmatige bedingen. In zoverre deze bepalingen alleen betrekking hebben op de particuliere, dat wil zeggen niet-professionele, transacties, zijn ze ook alleen op de verzekeringen van particulieren van toepassing. Zo geldt de wet op de handelspraktijken wel voor een brandverzekeringsovereenkomst die een particulier heeft gesloten voor een gebouw dat hij als woonhuis gebruikt, maar niet voor een brandverzekeringsovereenkomst die een onderneming sluit voor het gebouw waarin ze haar activiteiten uitoefent. We noteren ook nog dat de artikelen 77 tot 83 van de wet op de handelspraktijken, die betrekking hebben op verkopen op afstand en verkopen die buiten de onderneming van de verkoper gesloten worden, niet van toepassing zijn op de verzekering. Ten eerste geldt verkoop op afstand alleen voor produkten en ten tweede vallen verzekeringen expliciet buiten verkopen die buiten de onderneming van de verkoper gesloten worden.
18
◆
II. FUNDAMENTELE ORIENTERINGEN VAN DE WET OP DE VERZEKERINGSOVEREENKOMST ◆
De fundamentele oriënteringen van de wet berusten op artikel 2, dat het toepassingsgebied ervan definieert, op artikel 3, dat het dwingende karakter ervan bepaalt, en op een reeks bepalingen die enkele basisbegrippen en -definities bevatten. TOEPASSINGSGEBIED
De wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst is per definitie alleen op de landverzekeringen van toepassing. Zoals artikel 2 aangeeft, is zij niet van toepassing op de herverzekering, noch op de verzekeringen van goederenvervoer, met uitzondering van de bagage- en verhuisverzekeringen. BASISBEGRIPPEN EN -DEFINITIES
Artikel 1 van de wet van 25 juni 1992 bevat een aantal begripsbepalingen waarop we bij de bespreking van haar inhoud zullen terugkomen. Deze definities zijn uiteraard zeer nuttig en zelfs onontbeerlijk, want ze beogen een aantal concepten zoals verzekerde, begunstigde, benadeelde, premie, verzekeringsprestatie, schadeverzekering, persoonsverzekering, enz. Aangezien ze in de lijn van het recht en de verzekeringspraktijk liggen, zullen we er hier niet bij stilstaan. Toch herinneren we eraan – het volgende onderscheid is immers uitermate belangrijk – dat „verzekeringen tot vergoeding van schade” verzekeringen zijn waarbij de verzekeraar er zich toe verbindt de prestatie te leveren die nodig is om de schade die de verzekerde geleden heeft of waarvoor hij aansprakelijk is, geheel of gedeeltelijk te vergoeden, terwijl „verzekeringen tot uitkering van een vast bedrag” verzekeringen zijn waarbij de prestatie van de verzekeraar niet afhankelijk is van de omvang van de schade (levensverzekeringen bijvoorbeeld). De memorie van toelichting onderstreept terecht dat het onderscheid tussen de begrippen „verzekering tot vergoeding van
19
schade” en „verzekering tot uitkering van een vast bedrag” belangrijk is voor de indeplaatsstelling en de samenloop, want de rechten van de verzekerde zullen totaal verschillend zijn naargelang hij al dan niet de bedragen die hem door de verzekeraar worden uitbetaald, mag cumuleren met uitkeringen die hij op een andere grondslag verkrijgt, inzonderheid op grond van een aansprakelijkheidsvordering gesteund op de artikelen 1382 tot 1386 bis van het Burgerlijk Wetboek. Men kan best begrijpen, aldus de memorie van toelichting, dat aan de verzekeringnemer voor eenzelfde risico de keuze moet worden gelaten tussen een verzekering van de ene of de andere aard, volgens de premie die hij wil betalen en de voordelen die hij wil genieten: een overeenkomst zonder indeplaatsstelling zal duurder zijn voor de verzekeringnemer, maar zal hem het voordeel van de samenloop van de uitkeringen geven. HET DWINGENDE KARAKTER VAN DE WET
De wet van 11 juni 1874 liet de verzekeraar een zeer grote actievrijheid en had hoofdzakelijk een aanvullend en interpretatief karakter. Bij gebrek aan uitdrukkelijke bepalingen diende de overeenkomst dus in de door de wet aangegeven zin uitgevoerd en geïnterpreteerd te worden. Een dergelijke opvatting bood uiteraard het voordeel van soepelheid en flexibiliteit, op voorwaarde dat de contractpartijen voldoende op de hoogte waren, maar was niet zonder gevaar voor de man van de straat, die zich kon vergissen in zijn ware belangen. De wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst heeft als hoofddoel de consument te beschermen. Om die reden heeft de wetgever, die zich hiervoor door de meeste buitenlandse wetgevingen ter zake heeft laten inspireren, haar een duidelijk dwingend karakter gegeven. Dat betekent meer bepaald dat alle bedingen van deze overeenkomst die strijdig zouden zijn met een dwingende bepaling van de wet, nietig verklaard zullen worden. Aangezien het hier om de bescherming van particuliere belangen gaat, zal deze nietigheid slechts een relatief karakter hebben, wat betekent dat een nietig verklaarde bepaling a posteriori geldig gemaakt kan worden door hen die door de wet beschermd worden, namelijk de verzekerde, de verzekeringnemer of de benadeelde.
20
Het dwingende karakter belet niet dat de wet een aantal bepalingen bevat waarvan afgeweken mag worden. Zo bepaalt de wet, tenzij anders is bedongen, het volgende: – de verzekeraar dekt in principe geen schade die door oorlogsfeiten is veroorzaakt; – medeverzekering houdt geen hoofdelijkheid in; – de prestatie die voortvloeit uit een verzekeringsovereenkomst tot vergoeding van schade, wordt niet verminderd met de prestatie die voortvloeit uit een verzekering tot uitkering van een vast bedrag; – de met de brandverzekering verwante aansprakelijkheidsverzekeringen dekken geen schade die voortvloeit uit lichamelijke letsels. Er zij op gewezen dat één van de doelstellingen van de wet van 16 maart 1994, die de wet van 25 juni 1992 gewijzigd heeft, er juist in bestaat dat dwingende karakter af te zwakken in het belang van verzekerden die anders het gevaar liepen geen dekking meer te vinden. CONSUMENTGERICHTE OPTIES VAN DE WET
De wet op de verzekeringsovereenkomst streeft naar een maximale bescherming van de consument. In de algemene bespreking van het ontwerp in de Commissie voor het Bedrijfsleven en Wetenschapsbeleid van de Kamer van Volksvertegenwoordigers heeft minister Wathelet hier trouwens de nadruk op gelegd: na de mislukte poging om een Europese richtlijn tot harmonisatie van de wetgevingen betreffende de verzekeringsovereenkomst uit te werken, was het absoluut noodzakelijk dat een reeks dwingende regels op dat vlak alle verzekeringsondernemingen op voet van gelijkheid zou stellen op de eenheidsmarkt van morgen. Pas dan zal een combinatie van scherpere concurrentie en kwaliteitsservice mogelijk worden. Talrijke artikelen van de wet van 25 juni 1992 hebben een consumentgerichte inslag. We vinden ze overal in dit Cahier terug.
21
De belangrijkste ervan worden hieronder opgesomd onder de dubbele titel: „Meer bescherming” en „minder verplichtingen”.
Meer bescherming... Hoezo, meer bescherming? Heel eenvoudig omdat de wet een beter evenwicht tussen de rechten en plichten van de partijen invoert en de sancties verlicht waarmee de verzekeraar kon dreigen indien de verzekerde zijn plichten niet nakwam. Zodoende: – ontheft de zware fout van de verzekerde de verzekeraar niet meer automatisch van zijn plichten, terwijl deze uitsluiting vroeger van openbare orde was. Enkel de zware fouten die uitdrukkelijk en exhaustief in de overeenkomst bepaald zijn, kunnen nog door de verzekeraar worden ingeroepen; – geeft de onjuiste beschrijving van het risico bij het sluiten van of tijdens de overeenkomst slechts in geval van bedrieglijk opzet aanleiding tot een reële sanctie van de verzekeraar. Dat geldt ook wanneer deze onjuiste beschrijving van het risico pas na het schadegeval blijkt; – wordt een laattijdige schadeaangifte door de verzekerde slechts bestraft (behalve bedrieglijk opzet), indien de verzekeraar erdoor geschaad wordt; – wordt, in geval van niet-betaling van de premie op de vervaldag, de schorsing van de waarborg slechts van kracht na het verstrijken van een aanmaningstermijn, die minstens 15 dagen moet duren; – kunnen de slachtoffers, zoals in de BA-motorrijtuigverzekering, voortaan rechtstreeks tegen de verzekeraar van de aansprakelijke partij optreden en is de verzekeraar verplicht hen rechtstreeks te vergoeden, waardoor ze tegen de andere schuldeisers van de verzekerde beschermd worden; – zien de slachtoffers door het ondertekenen van een kwitantie ter afrekening niet meer af van de vergoeding van de schade die niet expliciet op deze kwitantie vermeld is;
22
– zijn de clausules in de overeenkomsten verboden waardoor de partijen er zich op voorhand toe verbinden de betwistingen die uit de overeenkomst kunnen voortspruiten, aan scheidsrechters voor te leggen. ... minder verplichtingen De wet is ook minder dwingend voor de verzekeringnemers en de verzekerden, omdat ze de duur van de overeenkomsten verkort en de getrouwheids- en voortzettingsplicht verlicht die hun door heel wat overeenkomsten opgelegd werd. Zodoende: – wordt de duur van de overeenkomsten tot één jaar teruggebracht, terwijl deze duur enkele jaren geleden in principe nog tien jaar bedroeg; – moet de verzekeraar, indien hij zich het recht toeëigent om de overeenkomst na elk schadegeval op te zeggen, dit recht ook aan zijn verzekerde toekennen; – heeft de verzekerde, indien de verzekeraar zich het recht toeëigent om slechts een deel van een gecombineerde overeenkomst op te zeggen, het recht alle andere waarborgen op te zeggen en dus zijn vrijheid te herwinnen; – staat het de benadeelde persoon vrij de vergoeding die hem verschuldigd is door de verzekeraar van de voor een ongeval aansprakelijke partij, naar goeddunken te gebruiken; – kunnen de brandverzekeraars het voorzorgskapitaal niet meer toepassen waarbij de verzekerde die de verzekerde kapitalen wilde verhogen of zijn waarborgen uitbreiden verplicht was zich tot zijn maatschappij te wenden; – geeft de overdracht van een goed niet noodzakelijk aanleiding tot de verzekeringstransfer naar de persoon die het goed verwerft.
23
◆
III. BEPALINGEN BETREFFENDE ALLE LANDVERZEKERINGSOVEREENKOMSTEN: OVERZICHT VAN DE ARTIKELEN 4 TOT 36 VAN DE WET VAN 25 JUNI 1992 ◆
De artikelen 4 tot 36 van de wet van 25 juni 1992 bevatten de bepalingen betreffende alle verzekeringsovereenkomsten. De meeste ervan regelen de levensduur van een overeenkomst: ondertekening, opzegging, eventuele aanpassingen, mogelijke betwistingen, enz. Artikel 1 definieert in het eerste lid de verzekeringsovereenkomst als volgt: „Een overeenkomst, waarbij een partij, de verzekeraar, zich er tegen betaling van een vaste of veranderlijke premie tegenover een andere partij, de verzekeringnemer, toe verbindt een in de overeenkomst bepaalde prestatie te leveren in het geval zich een onzekere gebeurtenis voordoet waarbij, naargelang van het geval, de verzekerde of de begunstigde belang heeft dat die zich niet voordoet.” SLUITING VAN DE OVEREENKOMST EN MEDEDELING VAN HET RISICO
Ongeacht het bedrag van de verbintenissen worden de verzekeringsovereenkomst, alsook de wijzigingen ervan tussen partijen, door geschrift bewezen (1). Deze overeenkomst bevat ten minste: – de datum waarop de verzekeringsovereenkomst is gesloten en de datum waarop de verzekering begint te lopen; – de duur ervan; – de identiteit van de verzekeringnemer en, in voorkomend geval, de identiteit van de verzekerde en de begunstigde; – de naam en het adres van de verzekeraar of van de medeverzekeraars;
Er zij in dit verband ook op gewezen dat de wet van 22 juli 1991 artikel 196 van de wet van 17 juni 1991 tot organisatie van de openbare kredietsector, uitgebreid heeft tot de instellingen van de particuliere kredietsector en tot de verzekeringsondernemingen. Dit artikel bepaalt dat de fotografische, microfotografische, magnetische, elektronische of optische afschriften van de stukken van de openbare kredietinstellingen bewijskrachtig zijn zoals de originele stukken. Deze bepaling is op 1 oktober 1992 in werking getreden.
24
– in voorkomend geval, de naam en het adres van de verzekeringstussenpersoon; – de gedekte risico’s; – het bedrag van de premie of de wijze waarop de premie kan worden bepaald. De voorafgetekende polis De voorafgetekende polis is een verzekeringsovereenkomst van een speciaal soort; ze is vooraf door de verzekeraar ondertekend en bevat een aanbod tot het sluiten van een overeenkomst onder de voorwaarden die erin beschreven zijn, eventueel aangevuld met de nadere bijzonderheden die de verzekeringnemer aanduidt op de daartoe voorziene plaatsen. Art. 4, § 2, van de wet bepaalt het volgende: – bij een voorafgetekende polis komt de overeenkomst tot stand bij de ondertekening door de verzekeringnemer; – tenzij anders is bedongen, gaat de waarborg in de dag volgend op de ontvangst door de verzekeraar van de polis; deze datum moet aan de verzekeringnemer meegedeeld worden; – behalve voor de overeenkomsten met een looptijd van minder dan 30 dagen, hebben de partijen de mogelijkheid de overeenkomst op te zeggen binnen een termijn van 30 dagen („bedenktijd”) na ontvangst door de verzekeraar van de polis; – deze opzegging zal onmiddellijk gevolg hebben wanneer de verzekeringnemer hiertoe beslist heeft, en acht dagen na kennisgeving wanneer de verzekeraar de beslissing genomen heeft. De verzekeringsaanvraag De verzekeringsaanvraag is een document waarmee de verzekeraar het risico voorlopig ten laste neemt op verzoek van de verzekeringnemer (art. 1K). Hetzelfde art. 4, § 2, van de wet bepaalt dat de overeenkomst ook hier tot stand komt bij de ondertekening van het stuk door de verzekeringnemer, onder
25
voorbehoud van de voornoemde opzeggingsmogelijkheden wat de voorafgetekende polissen betreft. Het verzekeringsvoorstel Het verzekeringsvoorstel is een document dat uitgaat van de verzekeraar en door de verzekeringnemer ingevuld dient te worden om de verzekeraar in te lichten over de aard van de verrichting en over de feiten en de omstandigheden die voor hem gegevens zijn voor de beoordeling van het risico (art. 1L). Dit voorstel verbindt noch de kandidaat-verzekeringnemer, noch de verzekeraar. Indien binnen dertig dagen na ontvangst van het voorstel de verzekeraar geen verzekeringsaanbod ter kennis heeft gebracht, of de verzekering afhankelijk heeft gesteld van een aanvraag tot onderzoek, of de verzekering heeft geweigerd, verbindt hij zich tot het sluiten van de overeenkomst op straffe van schadevergoeding. Mededeling van het risico Bij het sluiten van de overeenkomst is de verzekeringnemer verplicht de hem bekende omstandigheden mee te delen die van invloed kunnen zijn op de beoordeling van het risico door de verzekeraar (art. 5). Dat wordt de mededeling van het risico genoemd. Bij opzettelijke verzwijging of opzettelijk onjuist meedelen van gegevens, is de overeenkomst nietig indien de verzekeraar misleid is bij de beoordeling van het risico. Wanneer deze fout niet opzettelijk gebeurt, stelt de verzekeraar voor de overeenkomst te wijzigen. Indien de verzekeringnemer deze wijziging weigert of te lang wacht om ze te aanvaarden, kan de verzekeraar de overeenkomst opzeggen (art. 6 en 7). Een schadegeval kan optreden voordat deze wijziging of opzegging van de overeenkomst in werking treedt. In dat geval maakt de wet een onderscheid naargelang de verzwijging of onjuiste verklaring al dan niet aan de verzekeringnemer verweten kan worden: – indien de verzekeringnemer een verwijt treft, d.w.z. indien hij als een goede huisvader had moeten weten dat hij een of
26
ander element voor de beoordeling van het risico had moeten meedelen, is de verzekeraar slechts tot prestatie gehouden op basis van de verhouding tussen de betaalde premie en de premie die de verzekeringnemer zou hebben moeten betalen, indien hij het risico naar behoren had meegedeeld; – indien de verzekeringnemer geen enkel verwijt gemaakt kan worden, is de verzekeraar tot de overeengekomen prestatie gehouden. Bij een schadegeval zou de verzekeraar zijn prestatie echter kunnen beperken tot het betalen van een bedrag dat gelijk is aan alle betaalde premies, op voorwaarde dat hij het bewijs levert dat hij het risico, waarvan de ware aard door dat schadegeval aan het licht komt, in geen geval zou hebben verzekerd.
AANPASSINGEN VAN DE OVEREENKOMST: VERZWARING EN VERMINDERING VAN HET RISICO
De verzekeringnemer is verplicht om in de loop van de overeenkomst de nieuwe omstandigheden of de wijzigingen van de omstandigheden aan te geven die een aanmerkelijke en blijvende verzwaring van het risico dat het verzekerde voorval zich voordoet, kunnen bewerkstelligen. Indien de aangifte gebeurd is voor het schadegeval zich voordoet, zal de overeenkomst met instemming van beide partijen aangepast worden of onder dezelfde voorwaarden als in het voornoemde art. 7 opgezegd worden. Als een schadegeval zich voor de aangifte van de verzwaring van het risico voordoet, zal een onderscheid gemaakt worden naargelang deze niet-aangifte al dan niet aan de verzekerde verweten kan worden: – als de verzekeringnemer geen verwijt treft, is de verzekeraar ertoe gehouden de overeengekomen prestatie te leveren; – als de verzekeringnemer wel een verwijt treft, kan de vergoeding proportioneel verminderd worden, met dien verstande dat indien de verzekeraar bewijst dat hij het
27
verzwaarde risico niet zou hebben verzekerd, zijn prestatie beperkt kan worden tot de terugbetaling van alle betaalde premies. Als de verzekeringnemer te kwader trouw heeft nagelaten de verzwaring van het risico aan te geven, kan de verzekeraar zijn dekking weigeren en als schadevergoeding alle vervallen premies behouden (art. 26 m.b.t. de sancties). Wanneer in de loop van de overeenkomst het risico daarentegen aanzienlijk en blijvend verminderd is, dient de verzekeraar een overeenkomstige premievermindering toe te staan. Dat geldt echter alleen voor de gevallen waar de tariefklasse waarin een bepaalde overeenkomst bij de sluiting is ondergebracht, niet meer met de realiteit van het risico overeenstemt. Indien de contractanten geen akkoord bereiken over deze vermindering, mag de verzekeringnemer de overeenkomst opzeggen (art. 25).
UITVOERING VAN DE OVEREENKOMST
De uitvoering van de overeenkomst veronderstelt de betaling van de premie door de verzekerde en de vergoeding door de verzekeraar bij schade. Een aantal tekortkomingen van de verzekerde kunnen de verzekeraar echter van zijn verplichtingen ontslaan. Dat is het geval voor opzettelijke fouten of grove schuld, die verder in dit Cahier besproken worden. Betaling van de premie Tot 1992 waren de premies doorgaans haalbaar, wat betekent dat de verzekeraar bij elke vervaldag de premie bij de verzekeringnemer moest opvragen, ofwel door zich persoonlijk te verplaatsen, ofwel door hem een vervaldagbericht toe te sturen. Sommige overeenkomsten waren in dat opzicht echter niet erg duidelijk. Daarom heeft de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst dit haalbaarheidsprincipe dwingend en algemeen gemaakt. De wet van 1992 bepaalt dat deze betaling in principe aan de verzekeringsmaatschappij gebeurt. De betaling zal echter geldig gedaan zijn wanneer ze gebeurt aan de persoon die de premie-
28
betaling opeist en door de verzekeraar gevolmachtigd blijkt te zijn om deze betaling te ontvangen (art. 13). Het vermoeden van een volmacht zal bijvoorbeeld afgeleid worden uit het feit dat de derde die de betaling opeist, in het bezit is van een kwitantie die van de maatschappij uitgaat. Bij niet-betaling van de premie op de vervaldag heeft de verzekeraar de keuze uit twee sancties: de schorsing van de dekking (1) of de opzegging van de overeenkomst. In de nieuwe wet heeft de schorsing van de dekking echter geen terugwerkende kracht meer, wat betekent dat ze pas ingaat bij het verstrijken van de termijn van aanmaning tot betaling, die niet korter dan 15 dagen mag zijn. De verzekeringnemer kan een einde maken aan de schorsing van de dekking door de betaling van de achterstallige premies, in voorkomend geval vermeerderd met de intresten en de kosten van gerechtelijke invordering. Ook de verzekeraar mag de geschorste overeenkomst op elk ogenblik opzeggen. De wet onderscheidt hier twee hypothesen. Indien in de ingebrekestelling die de schorsing van de dekking ter kennis brengt, de verzekeraar zich het recht heeft voorbehouden om de overeenkomst op te zeggen, krijgt die opzegging uitwerking bij het verstrijken van een termijn die niet minder mag zijn dan vijftien dagen, te rekenen vanaf de eerste dag van de schorsing. In het andere geval vereist de opzegging een nieuwe aanmaning (art. 16). Om te vermijden dat deze schorsing van de dekking aanleiding zou geven tot misbruiken, maakt de wet het recht van de verzekeraar om de premies te eisen die tijdens de schorsing vervallen, ondergeschikt aan het versturen van een ingebrekestelling en beperkt dit recht tot de premies voor twee opeenvolgende jaren (art. 17). Zonder een dergelijke bepaling zou de verzekeraar er immers belang kunnen bij hebben verschillende jaren te wachten vooraleer de betaling van de premies te eisen zodat de niet-uitvoering door de verzekeringnemer van zijn verplichting en de sanctie die eraan vastzit voordeliger zouden zijn voor de verzekeraar dan de uitvoering door de verzekeringnemer van zijn verbintenissen.
(1) De schorsing van de dekking mag niet verward worden met de schorsing van de overeenkomst, die de partijen voorlopig vrijstelt de overeenkomst uit te voeren. In geval van schorsing van de dekking wordt alleen de verzekeraar van zijn verplichtingen vrijgesteld, terwijl de verzekeringnemer de premies dient te blijven betalen.
29
Grove schuld Net zoals in het verleden sluit de wet van 25 juni 1992 op de verzekeringsovereenkomst ieder schadegeval uit dat opzettelijk door de verzekeringnemer veroorzaakt wordt (bedrog). Ze heeft daarentegen een grondige vernieuwing aangebracht wat de grove schuld betreft, d.w.z. de schuld waarvan de gevolgen niet gewild zijn, maar die wijst op een onvoorzichtigheid of nalatigheid van die aard dat de verzekerde er zich bewust van was of had moeten zijn. (1) Voorbeelden van grove schuld die niet uitdrukkelijk geformuleerd staan in de modelovereenkomst BA-motorrijtuigen, maar meestal door de rechtbanken erkend werden: rijden in staat van te grote vermoeidheid, gebruik van gladde banden, onmiskenbaar te hoge snelheid bij mist, te zwaar geladen voertuig, enz. Een ander voorbeeld van grove schuld in de brandverzekering is het knoeien met de elektriciteitsinstallatie, bijvoorbeeld de zekeringen vervangen door vorken of spijkers, zoals dat vroeger op het platteland wel eens gebeurde, of de aanmaak van molotowcocktails in de keuken. Terwijl art. 16 van de wet van 1874 iedere grove schuld zonder onderscheid gelijkstelde met een opzettelijke fout, stelt de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst zich veel genuanceerder op. Zo verbiedt de wet de verzekeraar grove schuld als dusdanig uit te sluiten, en verplicht ze hem de gevallen van grove schuld uitdrukkelijk en volledig in de overeenkomst op te sommen. Dezelfde wet verleent de Koning trouwens de bevoegdheid een volledige lijst op te stellen van de feiten die niet als grove schuld beschouwd mogen worden. Niet iedere tekortkoming van de verzekerde tegenover zijn verplichtingen brengt noodzakelijkerwijze het verval van het recht op verzekeringsprestatie mee. Daarom preciseert art. 11 dat de verzekeringsovereenkomst in geen vermindering of opheffing van deze prestatie mag voorzien, tenzij wegens niet-naleving van een duidelijk in de overeenkomst gedefinieerde verplichting en op voorwaarde dat er
(1) Dit begrip „grove schuld” valt maar toevallig samen met het begrip zware overtreding, waarvan sprake is in het Verkeersreglement (bv. door het stoplicht rijden); het heeft overigens niet alleen op de motorrijtuigverzekering betrekking.
30
een oorzakelijk verband bestaat tussen de tekortkoming en het schadegeval. In lid 2 staat hetzelfde artikel de Koning echter toe deze materie strikter te reglementeren in een uitbreidende of beperkende zin. Zo maakt het koninklijk besluit van 24 december 1992 tot wijziging van het koninklijk besluit van 12 januari 1984 tot vaststelling van de minimumgarantievoorwaarden van de verzekeringsovereenkomsten tot dekking van de BA buiten overeenkomst m.b.t. het privé-leven het mogelijk, de schade uit te sluiten die voortvloeit uit de persoonlijke burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst van de verzekerde die de jaren des onderscheids bereikt heeft en een schadegeval veroorzaakt heeft als gevolg van grove schuld die uitdrukkelijk en beperkend in de algemene voorwaarden van de overeenkomst bepaald is. Melding van het schadegeval De schadegevallen moeten door de verzekerde zodra mogelijk en uiterlijk binnen de door de overeenkomst vastgelegde termijn gemeld worden. De wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst heeft niets aan dit principe veranderd. De toepassing ervan is echter aanzienlijk afgezwakt, aangezien de verzekeraar deze termijn niet meer mag inroepen indien het schadegeval zo snel mogelijk werd gemeld als dat redelijkerwijze kon gebeuren. Hiermee vallen theorie en praktijk samen, want de meeste verzekeraars gaven in dat opzicht al blijk van veel begrip, behalve wanneer ze vermoedden dat deze vertraging diende om fraude te verhullen. Een andere afzwakking is dat het verval alleen aan de verzekerde tegengeworpen kan worden indien zijn tekortkoming met frauduleus opzet te maken heeft. Zoniet zal een onderscheid gemaakt worden naargelang de verzekeraar al dan niet kan bewijzen dat deze vertraging hem schade heeft berokkend. In het eerste geval kan de prestatie evenredig verminderd worden tot de geleden schade; in het andere geval zal er geen sanctie zijn.
31
DUUR, VERLENGING EN EINDE VAN DE OVEREENKOMST
De wet van 1874 liet de partijen volledig vrij bij de bepaling van de duur van de overeenkomst. Deze duur bedroeg doorgaans tien jaar. Reglementeringen die dateren van 1987 hadden deze maximumduur echter teruggebracht tot drie jaar in de brandverzekering en zelfs tot één jaar in de verzekering BAmotorrijtuigen en de rechtsbijstandverzekering. Met de wet van 1992 op de verzekeringsovereenkomst is dit maximum de regel geworden, met dien verstande dat een kortere duur altijd mogelijk blijft. Stilzwijgende verlenging Hoewel de overeenkomst voor één jaar wordt gesloten, wordt ze aan het einde van elk verzekeringsjaar stilzwijgend voor een nieuwe periode van een jaar verlengd. De partijen kunnen zich echter verzetten tegen deze verlenging via een aangetekende brief ten minste drie maanden voor de eindvervaldag van de overeenkomst. Dat is een andere vernieuwing. Zoals we verder in een apart hoofdstuk hierover zullen zien, zijn de bepalingen betreffende de duur van de overeenkomst niet van toepassing op de ziekte- en levensverzekeringen. Zoals vele andere bepalingen van de wet is deze regel ook niet van toepassing op de overeenkomsten betreffende de risico’s die de Koning bepaalt. De wijzigingswet van 16 maart 1994 heeft echter niet in al te veel afwijkingen willen voorzien. Zo sluit ze die uit inzake burgerrechtelijke aansprakelijkheid en voertuigcasco wat de motorrijtuigen betreft, brandverzekering voor de eenvoudige risico’s, verzekering BA-privé-leven, individuele ongevallenverzekering, hulpverlening en rechtsbijstandverzekering. Het koninklijk besluit van 29 december 1994 tot wijziging van het koninklijk besluit van 24 december 1992 tot uitvoering van de wet van 25 juni 1992 op de verzekeringsovereenkomst laat de partijen daarentegen volledig vrij wat het volgende betreft: 1) schade aan goederen voor de andere risico’s dan de eenvoudige risico’s voor zover ze verzekerd zijn tegen een van
32
de volgende gevaren: brand, explosie, storm, hagel, vorst, natuurrampen, aardverzakkingen of kernenergie; 2) de andere burgerrechtelijke aansprakelijkheidsverzekeringen dan de voormelde uitzonderingen (BA-motorrijtuigen enz.); 3) diverse geldelijke verliezen voor zover de verzekering betrekking heeft op een onder 1) bedoeld goed; 4) alle bouwplaatsrisico’s voor zover de verzekering een in 1) bedoeld goed betreft; 5) de risico’s die op een aanvullende of bijkomende wijze gedekt worden in de overeenkomsten gesloten overeenkomstig de arbeidsongevallenwetten van 3 juli 1967 en van 10 april 1971. Hoewel de duur van de verzekeringsovereenkomst in principe één jaar bedraagt, is het ook mogelijk dat de partijen ze ondertussen opzeggen. Dat kan het geval zijn wegens niet-betaling van de premie (zie hierboven), maar ook na een schadegeval. Opzeggingsrecht na een schadegeval Tot de inwerkingtreding van de wet van 25 juni 1992 op de verzekeringsovereenkomst konden alleen de verzekeraars gebruik maken van het opzeggingsrecht na een schadegeval. Het is waar dat ze bij een schadegeval vaak tot de bevinding konden komen dat ze zich vergist hadden in de ernst van het risico of dat de houding van de verzekerde hen ervan overtuigde dat ze met een lastige of zelfs met een oneerlijke cliënt te maken hadden. De auteurs van de wet van 1992 hebben dit standpunt niet betwist, maar wel het eenzijdige karakter van deze bepaling. Is het schadegeval voor de verzekeringnemer immers geen kans om na te gaan of de overeenkomst die hij gesloten heeft, aan zijn behoeften beantwoordt en om een oordeel uit te brengen over de handelwijze van zijn verzekeraar (snelheid van schaderegeling, enz.)? Hoe dan ook, de wetgever heeft een compromis uitgewerkt: de verzekeraar die zich dit recht in zijn overeenkomst voorbehoudt, zal dat voortaan ook voor de verzekeringnemer
33
moeten erkennen. Indien deze laatste bijvoorbeeld niet tevreden is over een schaderegeling, kan hij daar zijn besluiten uit trekken. Opzegging van de combinatiepolissen In art. 12 van de wet heeft de wetgever ook de voorwaarden gewijzigd waaronder een verzekeringsovereenkomst opgezegd kan worden. Het gaat om de combinatiepolissen, die soms zeer uiteenlopende risicodekkingen groeperen en waarvan de meest verspreide de brandverzekeringspolis is, die vaak ook waterschade, elektriciteitsschade, diefstal, burgerrechtelijke aansprakelijkheid voor het gebouw, enz., dekt. In het licht van de specifieke kenmerken ervan kan ieder van deze gevaren het voorwerp zijn van bijzondere bepalingen. Zo mocht de verzekeraar soms een bepaald gedeelte van de overeenkomst opzeggen, zonder ze in haar geheel te ontbinden. Zo mocht hij na herhaalde diefstal, bijvoorbeeld, alleen de dekking diefstal van een globale woningpolis opzeggen. Dat had als nadeel dat het voor een verzekerde vaak moeilijk, zoniet onmogelijk of te duur was om een andere verzekeraar te vinden die bereid was dit risico afzonderlijk te dekken (waterschade, glasbreuk, enz.). De wet van 25 juni op de landverzekeringsovereenkomst heeft dit probleem opgelost door te bepalen dat indien de verzekeraar de dekking betreffende één of meer prestaties opzegt, de verzekeringnemer dit op zijn beurt voor de volledige overeenkomst mag doen. Faillissement van de verzekeringnemer In geval van faillissement van de verzekeringnemer blijft de verzekering bestaan ten voordele van de massa van de schuldeisers, die jegens de verzekeraar instaan voor de betaling van de premies die nog moeten vervallen na de faillietverklaring. Niettemin hebben de verzekeraar en de curator van het faillissement het recht de overeenkomst op te zeggen. Ze moeten dat echter doen binnen de termijn die hen door artikel 32 opgelegd wordt. Vrijwel hetzelfde geldt, mutatis mutandis, in geval van gerechtelijk akkoord met boedelafstand (art. 33). De memorie van toe-
34
lichting stelt echter dat de bij artikel 32 bepaalde opzeggingsmogelijkheid in geval van faillissement hier niet bestaat: wanneer de premie betaald is, moet de verzekeraar dekking verlenen. Overlijden van de verzekeringnemer In geval van overgang van het verzekerde belang ten gevolge van het overlijden van de verzekeringnemer gaan de rechten en verplichtingen uit de verzekeringsovereenkomst over op de nieuwe houder van dat belang. Laatstgenoemde kan echter, net zoals de verzekeraar, de overeenkomst binnen de bij artikel 46 bepaalde termijn opzeggen. De verzekeringsovereenkomst die uit hoofde van de persoon van de verzekerde is gesloten (overeenkomst gesloten intuitu personae) eindigt van rechtswege door diens overlijden. GESCHILLEN DIE UIT DE OVEREENKOMST ZOUDEN ONTSTAAN: SCHEIDSRECHTERLIJKE UITSPRAKEN EN VERJARINGSTERMIJNEN
Net zoals de wet van 3 juli 1978 op de arbeidsovereenkomst verbiedt artikel 36 van de wet van 25 juni 1992 op de verzekeringsovereenkomst alle bedingen waarbij de partijen bij een verzekeringsovereenkomst er zich vooraf toe verbinden de geschillen die uit de overeenkomst zouden ontstaan, voor te leggen aan scheidsrechters. Dit verbod van scheidsrechterlijke uitspraken is van toepassing op elke betwisting, of het nu gaat om de interpretatie en de toepassing van de clausules of om de vaststelling van het bedrag van het geleden nadeel. Een belangrijke precisering hierbij is dat de wet geen scheidsrechterlijke uitspraken verbiedt waartoe in gemeen overleg na het schadegeval beslist wordt. Dergelijke scheidsrechterlijke uitspraken berusten volgens de wetgever niet op de toetredingsovereenkomst die de verzekeringsovereenkomst in de meeste gevallen blijft, maar op een beslissing die de partijen in volledige vrijheid en met kennis van zaken genomen hebben. Een tweede uitzondering op het verbod zonder meer van scheidsrechterlijke uitspraken is dat dit verbod niet van toepassing is op de overeenkomsten betreffende de risico’s die in het uitvoeringsbesluit van 29 december 1994 opgesomd zijn (zie hierboven).
35
De verjaringstermijnen voor elke rechtsvordering die uit een verzekeringsovereenkomst voortvloeit, waren vroeger aan de beoordeling van de partijen overgelaten. De verzekeraar bracht ze soms tot zes maanden terug. De wet van 25 juni 1992 neemt het principe van de verjaring van drie jaar over behalve voor de levensverzekering, waar de termijn 30 jaar bedraagt voor de vordering betreffende de reserve van de overeenkomst. Deze termijn is nu dwingend en mag dus niet ingekort worden. Deze termijn begint in principe te lopen vanaf de dag van het voorval dat het vorderingsrecht doet ontstaan. Wanneer degene aan wie de rechtsvordering toekomt, bewijst dat hij pas op een later tijdstip van het voorval kennis heeft gekregen, begint de termijn pas te lopen vanaf dat tijdstip, maar hij verstrijkt in elk geval vijf jaar na het voorval, behoudens bedrog. De regresvordering van de verzekeraar op de verzekerde verjaart door verloop van drie jaar, te rekenen vanaf de dag van de betaling door de verzekeraar, behoudens bedrog. Artikel 35 preciseert dat de verjaring niet loopt tegen de verzekerde, de begunstigde of de benadeelde die zich door overmacht in de onmogelijkheid bevindt om binnen de voorgeschreven termijn op te treden. Indien het schadegeval tijdig is aangemeld, wordt de verjaring gestuit tot op het ogenblik dat de verzekeraar aan de wederpartij schriftelijk kennis heeft gegeven van zijn beslissing.
36
◆
IV. DE WET OP DE OVEREENKOMST, ZAAKVERZEKERINGEN EN BRANDVERZEKERING ◆
Na dit hoofdstuk over de bepalingen betreffende alle overeenkomsten bevat de wet van 25 juni 1992 een groot aantal bepalingen eigen aan een bepaald soort van overeenkomst. Zo is er in het bijzonder sprake van de verzekeringen tot vergoeding van schade (art. 37 tot 47) of tot uitkering van een vast bedrag (art. 48 tot 50), alsook van de schadeverzekeringen, die dan weer onderverdeeld worden in bijvoorbeeld de zaakverzekeringen, de aansprakelijkheidsverzekeringen en de rechtsbijstandverzekeringen. BEPALINGEN EIGEN AAN DE VERZEKERINGEN TOT VERGOEDING VAN SCHADE
De zaakverzekeringen – en in het bijzonder de brandverzekeringen – behoren tot de belangrijkste verzekeringen tot vergoeding van schade, volgens welke (in tegenstelling tot de verzekeringen tot uitkering van een vast bedrag) de verzekeraar er zich toe verbindt de prestatie te leveren die nodig is om de schade die de verzekerde geleden heeft of waarvoor hij aansprakelijk is, geheel of gedeeltelijk te vergoeden (art. 1I). Deze zaakverzekeringen zijn dus beoogd door de art. 37 tot 47 van de wet, die een aantal praktijken inzake samenloop van verzekeringen, indeplaatsstelling, oververzekering, evenredigheidsregel en schaderegeling in geval van meervoudige overeenkomsten bekrachtigen. Geen verhaal op de naaste verzekerden We wijzen hier vooral op enkele artikelen betreffende de schaderegeling in deze schadevergoedende verzekeringen. Zo bepaalt artikel 41 dat de verzekeraar geen verhaal heeft op de naastbestaanden van de verzekerde, de bij hem inwonende personen, de personen met wie hij in gezinsverband samenwoont, zijn gasten en zijn al dan niet inwonend huispersoneel.
37
De wet vermoedt hier dat het de bedoeling van de verzekerde is dat deze personen met hemzelf gelijkgesteld worden. Dit verhaal wordt echter behouden wanneer de schade door één van deze personen wordt veroorzaakt met het opzet de verzekerde te schaden. Hetzelfde geldt indien de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van deze personen gedekt is door een verzekeringsovereenkomst, binnen de perken van de „daadwerkelijke” vergoeding van hun burgerrechtelijke aansprakelijkheidsverzekeraar. Vergoeding in geval van meervoudige overeenkomsten Artikel 45 van de wet overweegt de hypothese waarin het schadegeval gedekt is door meervoudige overeenkomsten en de verzekerde dus van meerdere verzekeraars schadevergoeding kan eisen. Op dit punt gold volgens de wet van 1874 de anterioriteitsregel, althans als suppletiviteitsclausule. Dat betekende dat in principe de verzekeraar wiens overeenkomst de oudste was, als eerste diende te vergoeden en daarna, indien nodig en aanvullend, de andere verzekeraars in de tijdsvolgorde waarin hun respectieve overeenkomst gesloten was. In de praktijk weken heel wat overeenkomsten van dit wettelijke systeem af en waren ze bedoeld om alle andere overeenkomsten waarmee er samenloop was, aan te vullen. Er waren op de duur zoveel van die clausules dat ze elkaar tenslotte onderling ophieven en er teruggegrepen werd naar de anterioriteitsregel die in het wettelijke systeem van kracht was. Daarom heeft de wet van 1992 op de verzekeringsovereenkomst het de verzekerden in geval van schade gemakkelijker willen maken. Zo kunnen ze zich nu wenden tot gelijk welke verzekeraar die het risico dekt zonder rekening te moeten houden met de datum waarop de verschillende verzekeringen werden afgesloten; de wet verbiedt de verzekeraar ook zich te beroepen op het bestaan van andere overeenkomsten om te weigeren een schade te vergoeden en maakt zodoende de vroegere suppletiviteitsclausules doelloos. De anterioriteitsregel van de overeenkomst geldt echter nog altijd wanneer eenzelfde risico bij verschillende verzekeraars is verzekerd: in dat geval is er sprake van oververzekering en dus
38
van vermindering van de verzekerde bedragen, of zelfs van opzegging van de jongste overeenkomst waarvan het verzekerde bedrag aldus tot nul zou worden teruggebracht. Vergoeding van de schade in geval van samenloop van verzekeringen Hetzelfde artikel 45 regelt de wijze waarop de schadelast tussen verzekeraars verdeeld is in geval van samenloop van verzekeringen. Op dit punt heeft het een strikt aanvullend karakter, waarvan de verzekeraars eventueel na gezamenlijk akkoord kunnen afwijken. De verzekerde staat overigens buiten dergelijke afspraken. Aangezien er aan de door de wetgever voorgestelde verdelingswijze grote bezwaren verbonden zijn, heeft de BVVO met haar leden een oplossing gezocht die meer strookt met hun gemeenschappelijk belang. In die geest hebben zij een overeenkomst gesloten om dat probleem onderling te regelen, zij het met strikte eerbiediging van het recht van de verzekerde om iedere verzekeraar om schadevergoeding te vragen binnen de perken van hun respectieve verplichtingen en ten belope van de vergoeding waarop hij recht heeft. Die overeenkomst, waartoe de meeste maatschappijen toegetreden zijn, gaat in grote mate uit van de op de markt geldende gebruiken. Om een systeem uit te werken dat zo eenvoudig en duidelijk mogelijk is en tegelijk zo weinig mogelijk kost, is gekozen voor één enkele overeenkomst die voor alle verzekeringsbranches geldt. De volgende principes worden hierbij toegepast: – de verplichte verzekeringen inzake BA-motorrijtuigen en arbeidsongevallen gelden prioritair boven alle andere waarborgen. In geval van samenloop van twee motorrijtuigverzekeringen op grond van artikel 4 van de modelovereenkomst, vergoedt de verzekeraar van het in het ongeval betrokken omschreven voertuig prioritair; – verzekeringen die voor rekening van een derde gesloten worden, zijn altijd aanvullend t.o.v. de contracten die persoonlijk door die begunstigde gesloten worden;
39
– inzake BA-privé-leven zijn alleen de bij de wet opgelegde verplichte minimale waarborgen prioritair; de bijkomende uitbreidingen zijn aanvullend; – inzake zaakschadeverzekeringen geeft de samenloop tussen twee overeenkomsten die hetzelfde belang verzekeren, aanleiding tot een evenredige regeling, zoals in de wet is bepaald, behalve bij samenloop van een specifieke en een algemene overeenkomst. Bepalingen ten gunste van de erfgenamen van een goed Artikel 46 regelt het geval van de verzekeringen tot vergoeding van schade in geval van overlijden van de verzekeringnemer, houder van een goed, om te voorkomen dat de erfgenamen plots zonder dekking zouden zijn. Het artikel verleent zowel aan de nieuwe houders van het verzekerde belang als aan de verzekeraar het recht om de overeenkomst te beëindigen, maar dan wel met inachtneming van bepaalde vormen en termijnen.
BEPALINGEN EIGEN AAN DE ZAAKVERZEKERINGEN
Zaakverzekeringen zijn schadeverzekeringen die schade aan welbepaalde goederen van de verzekeringnemer dekken. Een van hun belangrijkste kenmerken schuilt hierin dat de naam en waarde van de gedekte goederen uitdrukkelijk in de polis vermeld moeten worden. Zulks is niet het geval voor andere schadeverzekeringen zoals bijvoorbeeld aansprakelijkheidsverzekeringen. Waardebepaling van de goederen De waardebepaling van de goederen dreigde in conflict te komen met het schadevergoedende karakter van dit soort verzekering: konden goederen tegen nieuwwaarde (voor onroerende goederen „herbouwwaarde”, voor roerende goederen „herstelwaarde” genoemd) verzekerd worden, terwijl artikel 39 van de wet overigens bepaalt dat de prestatie van de verzekeraar de door de verzekerde geleden schade niet te boven mag gaan? Het probleem is des te reëler, omdat deze bepaling van openbare orde is. Daarom heeft artikel 53 van de wet deze praktijken
40
bevestigd die vooral in de brandverzekering ten voordele van de verzekerden zeer verspreid zijn. De waardevermindering wegens ouderdom is bijgevolg geen „must” in de verzekering. Artikel 54 is op dit punt een nieuwe stap naar de vrijheid tussen partijen, waar het bepaalt dat deze kunnen afspreken dat de verzekerde sommen van rechtswege aangepast kunnen worden volgens de maatstaven die zij bepalen. In de memorie van toelichting worden uitdrukkelijk vermeld: de formules „glasbreuk” die slechts met de aard en de oppervlakte van de verzekerde voorwerpen rekening houden, de brandpolissen die slechts het aantal belangrijkste woonvertrekken opgeven, en, op een nog algemener vlak, de regelingen voor automatische aanpassing van de verzekerde bedragen volgens de schommelingen van een indexcijfer van de bouwprijzen bijvoorbeeld. De wet van 25 juni 1992 bevestigt ook de praktijk van de eerste-risicoverzekeringen (art. 54) en van de verzekeringen met voorafgaande taxatie (art. 55) (1). Reddingskosten en de vergoeding ervan door de verzekeraar Artikel 20 van de wet verplicht de verzekerde, bij elke verzekering tot vergoeding van schade, alle redelijke maatregelen te nemen om de gevolgen van het schadegeval te voorkomen en te beperken. Indien hij dit niet doet, heeft de verzekeraar die nadeel ondervindt van deze nalatigheid, het recht op een vermindering van zijn prestatie ten belope van de schade die hij geleden heeft. Bij bedrieglijk opzet kan hij zelfs zijn dekking weigeren. Deze verplichting van de verzekerde om als een goede huisvader te handelen heeft als tegenhanger artikel 52, dat de verzekeraar verplicht de reddingskosten te betalen ongeacht of de reddingspogingen al dan niet geslaagd zijn en zelfs boven de verzekerde som. De aldus beoogde reddingskosten komen overeen: – hetzij met door de verzekeraar gevraagde maatregelen om de gevolgen van het schadegeval te voorkomen of te beperken;
(1) De eerste-risico-verzekering is een verzekering waarmee de verzekeraar er zich toe verbindt de schade ten belope van de in de overeenkomst bepaalde som volledig te betalen zonder rekening te houden met de reële waarde van het verzekerde voorwerp op het moment van het schadegeval en zonder evenmin de evenredigheidsregel toe te passen. In geval van verzekering met voorafgaande taxatie maken verzekeraar en verzekerde bij het sluiten van de overeenkomst een forfaitaire waardebepaling van het risico en van de te betalen schadeloosstelling op.
41
– hetzij met dringende en redelijke maatregelen die de verzekerde neemt om het schadegeval bij nakend gevaar te voorkomen of om de gevolgen van een reeds ontstaan schadegeval te voorkomen of te beperken. Artikel 52 voorzag oorspronkelijk in geen enkele limiet voor die vergoeding door de verzekeraars. Hoogstens gaf het de Koning de mogelijkheid om die vergoedingen te begrenzen wat de bedrijven betreft die als „groot” worden beschouwd krachtens de wet m.b.t. de boekhouding en de jaarrekening van de ondernemingen. Die reddingskosten kunnen echter oplopen tot tweeof driemaal het verzekerde kapitaal: hoe kan de verzekeraar een dergelijk risico correct inschatten? Hoe kan hij de overeenkomstige premie berekenen? Dit was een van de problemen die de wijzigingswet van 16 maart 1994 heeft willen wegwerken door de Koning de mogelijkheid te geven die grenzen vast te stellen in de burgerrechtelijke aansprakelijkheidsverzekeringen (met uitzondering van de BA-motorrijtuigen) en in de zaakverzekeringen. Zo bepaalt artikel 3 van het koninklijk besluit van 29 december 1994 dat, voor de verzekeringen inzake burgerrechtelijke aansprakelijkheid, de in artikel 52 van de wet bedoelde reddingskosten integraal door de verzekeraar gedragen worden, voor zover het geheel van de schadeloosstelling en van de reddingskosten per verzekeringnemer en per schadegeval het verzekerde maximumbedrag niet overschrijdt. Boven het verzekerde totaalbedrag kunnen de reddingskosten beperkt worden tot: 1) 20 miljoen frank wanneer het verzekerde totaalbedrag lager is dan of gelijk is aan 100 miljoen frank; 2) 20 miljoen frank plus 20% van het verzekerde totaalbedrag wanneer dit tussen 100 en 500 miljoen frank ligt; 3) 100 miljoen frank plus 10% van het deel van het verzekerde totaalbedrag boven 500 miljoen frank, met een maximumbedrag van 400 miljoen frank reddingskosten. De reddingskosten mogen beperkt worden tot een maximumbedrag van 750 miljoen frank (geïndexeerd).
42
Overdracht onder de levenden van de verzekerde goederen Voor het overige bevat dit hoofdstuk met de gemeenschappelijke bepalingen voor de zaakverzekeringen niet veel vernieuwingen. Er zij echter nog genoteerd dat de regeling voor de beëindiging van de verzekering als gevolg van een overdracht tussen de levenden van het verzekerde goed met de oude opvatting van voortzetting van de overeenkomst breekt. Zo eindigt de verzekering in geval van overdracht tussen de levenden van een onroerend goed van rechtswege drie maanden na de datum van het verlijden van de authentieke akte. Tot het verstrijken van deze termijn blijft de aan de overdrager verleende dekking gelden voor de overnemer, tenzij deze laatste dekking geniet uit hoofde van een andere overeenkomst. In geval van overdracht onder de levenden van een roerend goed eindigt de overeenkomst van rechtswege, zodra de verzekerde het goed niet meer in zijn bezit heeft, tenzij de partijen bij de verzekeringsovereenkomst een andere datum hebben bedongen. BEPALINGEN EIGEN AAN DE BRANDVERZEKERINGEN
De artikelen 61 tot 68 vaardigen de regels eigen aan de brandverzekering uit. Artikel 61 bepaalt dat de verzekeraar, tenzij anders is bedongen, alle gevaren dekt die gewoonlijk met brand in verband plegen te worden gebracht. Zo beoogt het natuurlijk de schade veroorzaakt door blikseminslag, door ontploffing, door implosie alsmede door het neerstorten van of het getroffen worden door luchtvaartuigen of voorwerpen die ervan afvallen of eruit vallen, en door het getroffen worden door enig ander voertuig of door dieren. Omvang van de dekking Artikel 62 stipuleert dat ook wanneer het schadegeval zich voordoet buiten de verzekerde goederen, de verzekeringsdekking zich uitstrekt tot schade die aan deze goederen is veroorzaakt door: – hulpverlening of enig dienstig middel tot het behoud, het blussen of de redding;
43
– afbraak of vernietiging bevolen om verdere uitbreiding van de schade te voorkomen; – instorting als rechtstreeks en uitsluitend gevolg van een schadegeval; – gisting of zelfontbranding gevolgd door brand of ontploffing. Het hoofdstuk dat de nieuwe wet op de landverzekeringsovereenkomst aan de zaakverzekeringen wijdt, bekrachtigt eveneens een aantal consumentvriendelijke bepalingen van het koninklijk besluit van 1 februari 1988 betreffende de brandverzekering van de eenvoudige risico’s en heeft op zijn beurt een wijziging van dat besluit teweeggebracht door het koninklijk besluit van 24 december 1992. Verbod van de zogenaamde exclusiviteitsclausules Tot dan bevatte een groot aantal van deze contracten een zogenaamde exclusiviteitsclausule volgens welke de verzekeringnemer verplicht was iedere verhoging van de verzekerde bedragen of iedere andere uitbreiding van de dekking binnen de perken van het zogenaamde voorzorgskapitaal, overeengekomen bij het sluiten van de overeenkomst, door de verzekeraar te laten verzekeren. Deze zogenaamde getrouwheidsclausules waren reeds verboden door het koninklijk besluit brand van 1988 en zijn het nu meer dan ooit, niet alleen wat de eenvoudige risico’s betreft, maar ook in alle brandverzekeringen waar ze toegepast werden. De memorie van toelichting vermeldt in dit verband dat dergelijke clausules wel een voor de hand liggend nut hebben, maar toch de verzekerde een getrouwheidsverplichting oplegde die zijn vrijheid sterk beperkte en dat de controle-autoriteiten, alsook de beroepsverenigingen van de verzekeraars, meermaals de misbruiken die hier en daar konden ontstaan, aangeklaagd hebben. Ook verbiedt artikel 65 in zijn tweede lid een andere vorm van getrouwheidsplicht, die erin bestond dat de verzekerde verplicht was een categorie van goederen of gevaren die aanvankelijk niet
44
gedekt waren, eventueel later bij dezelfde maatschappij te laten verzekeren, zoals bijvoorbeeld de verplichting van de verzekeringnemer om bij de maatschappij waar hij een brandverzekering voor de inhoud heeft afgesloten, de verzekering tegen brand van zijn gebouw af te sluiten. Vergoedingstermijnen Artikel 67 neemt, wat de eenvoudige risico’s betreft, de tekst over van de artikelen 17, 18 en 19 van het oude koninklijk besluit van 1 februari 1988 betreffende de brandverzekering. In hoofdzaak stelt het de vergoedingstermijnen voor de brandverzekering vast, die verschillen naargelang het om de wederopbouw of wedersamenstelling van beschadigde goederen gaat, om de vervanging van het beschadigde gebouw door de aankoop van een ander gebouw of om iedere andere hypothese. Artikel 6 van de wet tot wijziging van sommige bepalingen van de wet van 25 juni 1992 heeft de draagwijdte van dat artikel 67 met name als volgt verduidelijkt: – deze termijnen lopen evenwel slechts vanaf het ogenblik waarop de verzekerde zijn contractuele verbintenissen is nagekomen; – bij vermoeden van kwaad opzet of diefstal kan de verzekeraar de vergoeding uitstellen tot wanneer hij kennis heeft genomen van het strafdossier; – bij betwisting over het bedrag of over de aansprakelijkheid moet de verzekeraar vergoeden binnen 30 dagen na het afsluiten van die betwistingen.
45
◆
V. DE WET OP DE OVEREENKOMST EN DE BURGERRECHTELIJKE AANSPRAKELIJKHEIDSVERZEKERINGEN ◆
Aansprakelijkheidsverzekeringen waren in 1874, het jaartal van de vorige wet op de verzekeringsovereenkomst, nog niet bekend. Sindsdien hebben ze een hoge vlucht genomen, vooral de belangrijkste ervan, de verplichte motorrijtuigverzekering, die op zich al goed is voor zo’n 20% van het incasso in België. MOGELIJKHEID VAN RECHTSTREEKSE VORDERING OP DE VERZEKERAAR
De verplichte BA-motorrijtuigverzekering werd op 1 januari 1957 ingevoerd. Toen al was het modelcontract dat aan deze verzekering concreet vorm gaf, een vernieuwing op juridisch vlak, in die zin dat het bijvoorbeeld de rechtstreekse vordering van de benadeelde personen op de verzekeraar erkende, terwijl volgens het gemeen recht elke vordering tot schadevergoeding tegen de schadeveroorzaker ingesteld moet worden, ongeacht of zijn aansprakelijkheid al dan niet verzekerd is. De artikelen 86 en 87 van de nieuwe wet op de verzekeringsovereenkomst breiden dit eigen recht van de slachtoffers tegen de verzekeraar van de aansprakelijke uit tot alle andere burgerrechtelijke aansprakelijkheidsverzekeringen. Dat betekent dat: – de benadeelden rechtstreeks de verzekeraar van de aansprakelijke partij kunnen aanspreken zonder zich tot de verzekerde te richten die men poogt aansprakelijk te stellen; – en de verzekeraar verplicht is de benadeelde rechtstreeks schadeloos te stellen, wat de benadeelde beschermt tegen andere schuldeisers van de verzekerde. Het bestaan van dit eigen recht heeft als ander gevolg dat, zodra er een overeenkomst bestond voordat het schadegeval zich
46
voordeed, de excepties, de nietigheid en het verval die de verzekeraar aan zijn verzekerde had kunnen tegenwerpen, niet aan de benadeelden tegenwerpbaar zijn. Op dat punt maakt artikel 87 echter een onderscheid tussen de aansprakelijkheidsverzekeringen, naargelang ze al dan niet verplicht zijn. Bij de verplichte verzekeringen is er niet-tegenwerpbaarheid in alle gevallen, terwijl bij de andere verzekeringen deze niet-tegenwerpbaarheid slechts geldt voor de excepties, de nietigheid en het verval die te wijten zijn aan een feit dat van vóór het schadegeval dateert. SPECIFIEKE VERJARING VAN DE RECHTSTREEKSE VORDERING
Aan deze vordering die voortvloeit uit het eigen recht van het slachtoffer is een specifieke verjaringstermijn van vijf jaar verbonden, te rekenen vanaf het schadeverwekkend feit of, indien er een misdrijf is, vanaf de dag waarop dit is gepleegd. Maar als de benadeelde bewijst dat hij pas op een later tijdstip kennis heeft gekregen van zijn recht tegen de verzekeraar, begint de termijn pas te lopen vanaf dat tijdstip, maar hij verstrijkt in elk geval na 10 jaar (art. 34). Die verjaring wordt gestuit zodra de verzekeraar kennis krijgt van de wil van de benadeelde om een vergoeding te bekomen voor de door hem geleden schade. De stuiting eindigt op het ogenblik dat de verzekeraar aan de benadeelde schriftelijk kennis geeft van zijn beslissing om te vergoeden of van zijn weigering. DEKKING NA HET VERSTRIJKEN VAN DE OVEREENKOMST
Wegens praktische, technische of juridische moeilijkheden die ze konden ondervinden bij de regeling van schadegevallen die na het verstrijken van de overeenkomst aangegeven werden, beperkten de aansprakelijkheidsverzekeraars hun dekking wel eens tot de schadegevallen die tijdens de looptijd van de overeenkomst waren voorgevallen en aangegeven. Deze praktijk kon de verzekerde echter in moeilijkheden brengen, in zoverre hij bij het verstrijken van de overeenkomst een nieuwe verzekeraar diende te vinden die bereid zou zijn de eventuele schadegeval-
47
len te vergoeden die zich tijdens een periode hadden voorgedaan toen hij geen dekking verleende. De nieuwe wet staat de verzekeraar niet meer toe zijn vergoeding te beperken tot de vorderingen die tijdens de looptijd van de overeenkomst ingediend worden. Ze verplicht hem er immers toe op alle vorderingen, ongeacht het moment waarop ze ingediend werden, in te gaan, voor zover de schade voorgevallen is tijdens de duur van de overeenkomst. Zodoende verplicht en veralgemeent de wet de dekking ook na het verstrijken van de overeenkomst (art. 78). In zijn streven naar een algemene toepassing van een tot dan toch al vrij ruim verspreide praktijk had de wetgever zich blijkbaar niet gerealiseerd dat de verzekeraars voor bepaalde soorten van aansprakelijkheidsrisico’s praktisch verplicht waren hun dekking te beperken tot binnen de looptijd van de polis gemelde claims. Het gaat hier vooral om lange-termijnaansprakelijkheid of latente risico’s die voor laat optredende schaden kunnen zorgen: vervuilingsrisico’s, wettelijke produktenaansprakelijkheid, beroepsrisico’s enz. Zodoende wilden de verzekeraars zich geenszins aan hun elementaire plicht onttrekken, maar wel zich vrijwaren tegen het risico dat zij schade zouden moeten vergoeden m.b.t. polissen die misschien dertig jaar eerder beëindigd waren. Hoe kunnen dergelijke schadegevallen immers beheerd worden? Hoe kan er in dat beheer rekening worden gehouden met de onvermijdelijke wijzigingen, in de loop van de tijd, van dekkingsvoorwaarden, verzekerde bedragen, identiteit van medeverzekeraars, enz.? Hoe kunnen bovendien de enorme technische reserves berekend worden die een dergelijke spreiding in de tijd vereist? De verzekerde was er van zijn kant niet beter aan toe. Aangezien hij zich zou moeten wenden tot de verzekeraar bij wie de polis ten tijde van de schadeverwekkende gebeurtenis gesloten werd, zou hij die gebeurtenis ook in de tijd moeten kunnen situeren – wat zeker niet altijd vanzelfsprekend is – en een verzekeringscontract moeten terugvinden dat 10, 15 of zelfs 25 jaren tevoren van kracht was – wat nog veel minder vanzelfsprekend is. En hoeveel zullen de dekkingsgrenzen nog waard zijn met het verlies aan koopkracht van het geld?
48
Eigenlijk kunnen we hier niet van goede of slechte clausules spreken, maar alleen van clausules die goed of minder goed aangepast zijn aan het soort aansprakelijkheid waarvoor dekking gegeven moet worden. De vergissing was dat men, in de wet van 25 juni 1992, zonder voldoende kennis van de markt, een dergelijk ongenuanceerd onderscheid wel wilde maken. De oplossing lag dan ook in de terugkeer naar meer vrijheid in de benadering van dit probleem en meer bepaald in de afschaffing van het dwingende karakter van dat artikel 78, althans voor de andere risico’s dan die met een grote verspreiding zoals de motorrijtuigverzekering, de brandverzekering voor de eenvoudige risico’s, de BA-privé-leven, de individuele ongevallen, enz. In die richting gaat het nieuwe artikel 78 dat door artikel 9 van de wijzigingswet in de wet op de verzekeringsovereenkomst ingevoerd is. Volgens dat nieuwe artikel 78 mag de Koning bepalen voor welke takken van de algemene burgerrechtelijke aansprakelijkheid afgeweken mag worden van de strikte toepassing van de dekking na het verstrijken van de overeenkomst. Het daaruit voortvloeiende koninklijk besluit van 29 december 1994, meer bepaald artikel 6bis ervan, is echter niet via opsomming maar via uitsluiting te werk gegaan. Het bepaalt namelijk dat die afwijking betrekking heeft op alle risico’s van burgerrechtelijke aansprakelijkheid met uitsluiting van de risico’s van de BA buiten overeenkomst betreffende het privé-leven en de risico’s van de BA betreffende de brandverzekering-eenvoudige risico’s, alsook de risico’s van dezelfde aard die op aanvullende of bijkomende wijze gedekt worden in een andere verzekeringsovereenkomst. Aangezien de wet zelf al had bepaald dat er voor de BA-motorrijtuigverzekering geen afwijking mogelijk is, betekent dat artikel 6bis dat de dekking na het verstrijken van de overeenkomst volledig blijft bestaan voor de massarisico’s (een begrip dat de Europese richtlijnen hebben ingevoerd). Elders is die posterioriteitsgarantie daarom niet verdwenen. In de eerste plaats omdat het mogelijk is die met zijn verzekeraar af te spreken, maar ook omdat het nieuwe artikel 78 bepaalt dat zelfs als er van mag worden afgeweken, de verzekeraar nog altijd de vorderingen tot vergoeding in aanmerking moet nemen die betrekking hebben op:
49
– schade die zich tijdens de duur van die overeenkomst heeft voorgedaan indien het risico bij het einde van die overeenkomst niet door een andere verzekeraar is gedekt; – daden of feiten die aanleiding kunnen geven tot schade die tijdens de duur van die overeenkomst zijn voorgevallen en aan de verzekeraar zijn aangegeven. De enige voorwaarde om die vorderingen in aanmerking te laten nemen is dat ze schriftelijk tegen de verzekerde of de verzekeraar worden ingesteld binnen 36 maanden te rekenen van het einde van de overeenkomst. UITBREIDING VAN DE DEKKING TOT DE INTREST EN DE KOSTEN
Wanneer het verzekerde bedrag onvoldoende was om zowel de hoofdsom als de intrest te dekken, bleef de dekking van de verzekeraar vaak tot dit bedrag beperkt, waarbij de tot vergoeding gehouden verzekerde de rest moest betalen. Artikel 82 van de wet op de verzekeringsovereenkomst heeft deze praktijk aangevochten, aangezien het de intrest op de in hoofdsom verschuldigde schadevergoeding en, onder bepaalde voorwaarden, de kosten betreffende burgerlijke rechtsvorderingen, alsook de honoraria en de kosten van de advocaten en de deskundigen ten laste van de verzekeraar stelt. Ook hier werd de verzekeringsmarkt geconfronteerd met moeilijkheden die de wijzigingswet van 16 maart 1994 rechtvaardigden. In feite is een dergelijk risico op zich niet onverzekerbaar, maar het wordt dat wel wanneer de dekking integraal en onbeperkt moet zijn, zodat de prijs ervan onbetaalbaar wordt. Hoe kan men bijvoorbeeld op redelijke wijze de prijs berekenen van de aansprakelijkheidsverzekering van een ondernemer van wie een van de arbeiders in de uitoefening van zijn werk brand zou kunnen doen ontstaan in een industrieel complex dat één miljard waard is, terwijl de verzekeraar weet dat hij, gezien de problematische omstandigheden van dit soort schaden, misschien tot 1,7 miljard zal moeten uitkeren, intrest en gerechtskosten inbegrepen, zoals dat niet lang geleden in Duitsland het geval was?
50
Dergelijke gevallen zijn tot nu toe misschien niet vaak voorgekomen, maar het ziet ernaar uit dat ze in de toekomst flink zullen toenemen. Frequentie en omvang zullen ook afhangen van het soort uitgeoefende activiteit. Het is dan ook belangrijk ze met de nodige zorg te behandelen en de partijen de mogelijkheid te bieden adequatere oplossingen uit te werken. Vandaar de oplossing die het nieuwe artikel 82 van de wet op de verzekeringsovereenkomst aanreikt en die de mogelijkheid biedt van een zelfde soort afwijking als voor de posterioriteitsgarantie. Een en ander is hier geconcretiseerd in artikel 6ter van het koninklijk besluit van 29 december 1994. Dat artikel bepaalt dat de in artikel 82 van de wet bedoelde intresten en kosten integraal door de verzekeraar worden gedragen, voor zover het geheel van de schadeloosstelling en de intresten en kosten per verzekeringnemer en per schadegeval het verzekerde totaalbedrag niet overschrijdt, met dien verstande dat de intresten en kosten boven het verzekerde totaalbedrag beperkt kunnen worden tot: 1) 20 miljoen frank wanneer het verzekerde totaalbedrag lager is dan of gelijk is aan 100 miljoen frank; 2) 20 miljoen frank plus 20% van het deel van het verzekerde totaalbedrag dat tussen 100 en 500 miljoen frank ligt; 3) 100 miljoen frank plus 10% van het deel van het verzekerde totaalbedrag boven de 500 miljoen frank, met een maximumbedrag van 400 miljoen frank intresten en kosten. Al deze bedragen zijn gekoppeld aan het verloop van het indexcijfer van de consumptieprijzen. VRIJE BESCHIKKING OVER DE SCHADELOOSSTELLING
De wet van 25 juni 1992 bepaalt dat de benadeelde de vrije beschikking heeft over de vergoeding die de verzekeraar hem verschuldigd is (art. 83). Dat betekent dat de verzekeraar de omvang van de vergoeding die hij deze persoon verschuldigd is niet mag inkrimpen op basis van het gebruik door het slachtoffer van deze vergoeding.
51
Deze bepaling heeft twee belangrijke gevolgen. Ten eerste moet de BTW door de verzekeraar betaald worden zelfs bij niet-vervanging of niet-herstelling van het beschadigde goed. De wet van 25 juni 1992 bekrachtigt hiermee de thesis die het Hof van Cassatie verdedigde in twee arresten in 1988 en in 1992. Het tweede gevolg is dat het systeem van de dubbele schatting, dat de verzekeraars BA-motorrijtuigen sedert 1 november 1969 gebruikten, niet meer wettig was. Met dit systeem werden twee aparte schattingen van de materiële schade uitgevoerd. De eerste schatting kwam overeen met de schadevergoeding die verschuldigd was wanneer de herstellingen uitgevoerd werden door de garagehouder die had deelgenomen aan de expertiseprocedure en de procedure voor bepaling van de schadevergoeding. De tweede schadevergoeding werd eenzijdig bepaald door de expert en voorgesteld door de verzekeraar wanneer de herstelling niet werd uitgevoerd of werd uitgevoerd door een andere garagehouder dan degene die aan de expertise had deelgenomen. KWITANTIE TER AFREKENING
De verzekeraar maakte de betaling van een vergoeding vaak afhankelijk van de ondertekening van een kwitantie „ter afrekening”. De wet van 25 juni 1992 bepaalt echter dat een dergelijke kwitantie de elementen van de schade moet vermelden waarop die afrekening slaat (art. 84). Het feit op zichzelf dat de benadeelde persoon de betaling van een onbetwistbaar verschuldigde som aanvaardt of ontvangt en hiervan kwitantie geeft, kan dus niet meer met een dading gelijkgesteld worden, zoals dat tot dan toe soms nog het geval was. Dit is meer dan een nuance, want de dading is een overeenkomst onder partijen die wederzijds toegevingen doen om een betwisting te beëindigen of te voorkomen. Nu dienen er geen toegevingen gedaan te worden op een duidelijk verschuldigde som. Een en ander betekent dat de ondertekening van een kwitantie ter afrekening niet inhoudt dat de benadeelde afziet van iedere andere schadevergoeding die nog bepaald zou moeten worden. Zo impliceert bij voorbeeld een kwitantie ter afrekening als
52
terugbetaling van geneeskundige en ziekenhuiskosten als gevolg van een ongeval niet dat de benadeelde afziet van bijvoorbeeld een eis tot schadeloosstelling wegens tijdelijke of blijvende arbeidsongeschiktheid. VERHAAL VAN DE VERZEKERAAR OP ZIJN VERZEKERDE
In zoverre hij de excepties en het verval die hij aan zijn eigen verzekerde had kunnen tegenwerpen, niet aan benadeelde derden kan tegenwerpen, is het normaal dat een aansprakelijkheidsverzekeraar een verhaal op deze verzekerde kan uitoefenen om de betaalde vergoedingen terug te vorderen. Hierin voorziet artikel 88 van de wet op de verzekeringsovereenkomst, dat dit verhaal aan de volgende voorwaarden onderwerpt: – dit verhaal moet in de overeenkomst bepaald zijn; – het is slechts toegestaan voor zover de verzekeraar krachtens de wet of de overeenkomst zijn prestaties kan weigeren of verminderen; – en deze beslissing moet aan de verzekeringnemer of de verzekerde die niet de verzekeringnemer is meegedeeld worden, zodra de verzekeraar kennis heeft van de feiten die deze beslissing rechtvaardigen. Er zij genoteerd dat het laatste lid van dit artikel 88 de Koning toestaat het recht van verhaal te beperken in de gevallen en in de mate die Hij bepaalt. In die context passen overigens de beperkingen van het verhaal die sindsdien in de modelovereenkomst „motorrijtuigen” zijn ingevoerd.
53
◆
VI. DE WET OP DE OVEREENKOMST EN DE PERSOONSVERZEKERINGEN ◆
De artikelen 94 tot 138 van de wet op de verzekeringsovereenkomst van juni 1992 zijn van toepassing op de persoonsverzekeringen, d.w.z. op de verzekeringen waarbij de prestatie of de premie afhankelijk is van een onzeker voorval dat iemands leven, fysieke integriteit of gezinstoestand aantast. Meestal – maar niet altijd – hebben deze verzekeringen een forfaitair karakter, wat betekent: – dat het bedrag van de uitkeringen bij overeenkomst wordt vastgesteld in de polis; – dat er geen overdreven verzekering mag zijn; – dat de verzekeraar geen verhaal heeft op een eventuele derde die voor het schadegeval aansprakelijk is; – dat, wanneer het schadegeval het gevolg is van de schuld van een derde, de op uitkering gerechtigde boven de verzekerde som de schadevergoeding kan ontvangen, verkregen uit een aansprakelijkheidsvordering tegen die derde. Titel III van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst wijdt aan de persoonsverzekeringen drie hoofdstukken, zij het van zeer ongelijke lengte, aangezien de gemeenschappelijke bepalingen, alsook die betreffende de andere persoonsverzekeringen dan de levensverzekering, maar drie artikelen omvatten, terwijl de 40 overige artikelen uitsluitend deze laatste behandelen. VOOR DE PERSOONSVERZEKERINGEN GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN
Van de drie artikelen die op alle persoonsverzekeringen betrekking hebben, verdient vooral artikel 95 over de medische informatie onze aandacht, want dit onderwerp is – althans in België – aanleiding voor heel wat controverses.
54
Het overleggen van medische verklaringen De memorie van toelichting van de wet gaat ervan uit dat het medische geheim een aangelegenheid van de zieke is, die, wanneer het om zijn belangen gaat, zelf moet uitmaken of zijn arts eventueel een volledige en getrouwe beschrijving van zijn gezondheidstoestand mag verstrekken. Het heeft dus geen ander doel dan de zieke te beschermen tegen onduldbare indiscretie. Zo aanvaarden de meeste Europese landen het delen in het geheim, namelijk het meedelen van medische informatie door de behandelende arts of door enige andere door de verzekerde gekozen arts aan de adviserende arts van de verzekeraar, mits de verzekerde daarmee heeft ingestemd. Deze opvatting van het medisch geheim zou uitgedrukt worden in artikel 95 van de nieuwe wet op de verzekeringsovereenkomst, daar waar het bepaalt dat: – de door de verzekerde gekozen arts de verzekerde die erom verzoekt de geneeskundige verklaringen afgeeft die voor het sluiten of het uitvoeren van de overeenkomst nodig zijn, – en dat de arts van de verzekerde, mits deze laatste daarmee instemt, de adviserende arts van de verzekeraar een verklaring over de doodsoorzaak afgeeft. Voor de BVVO is het overleggen van medische verklaringen altijd een technisch en juridisch noodzakelijke voorwaarde geweest om de dekking van het risico te rechtvaardigen en om te bepalen in welke mate de verzekeringsmaatschappij tot uitkering gehouden is. Het is bovendien een essentieel middel om de verzekeraar in staat te stellen de nodige selectie door te voeren, die voor billijkheid tussen de verzekerden moet zorgen. Ook diende voorkomen te worden dat de strikte toepassing van het medisch geheim bedrog zou verhullen of oneerlijkheid aanmoedigen. Artikel 95 moet met andere woorden gezien worden als van wezenlijk belang om de levensverzekering „binnen de normen van de moraal” te houden. Het verbod om genetische gegevens mee te delen Hetzelfde artikel 95 bepaalt dat het medisch onderzoek dat noodzakelijk is voor het sluiten en het uitvoeren van de over-
55
eenkomst, slechts kan steunen op de voorgeschiedenis van de huidige gezondheidstoestand van de kandidaat-verzekerde en niet op technieken van genetisch onderzoek die dienen om de toekomstige gezondheidstoestand te bepalen. Dit werd door de regering tijdens de bespreking van het wetsontwerp in de Kamer ingelast. Het bevestigt artikel 5 van de wet, dat de verzekerde niet alleen vrijstelt van het meedelen aan de verzekeraar van genetische gegevens die hem betreffen, maar dat de verzekerde een dergelijke mededeling zelfs verbiedt. Het doel hiervan is elke oneigenlijke risicoselectie te voorkomen en de verzekeraar te verplichten de verzekerden in voldoende ruime groepen te catalogeren, omdat hij anders systematisch risico’s zou kunnen uitsluiten die zouden afwijken van een steeds strengere gezondheidsstandaard. Door een zekere risicoselectie moet de verzekeraar de mate kunnen bepalen waarin de verzekerde in een homogene groep individuen ingeschakeld is, maar verder gaan zou volgens de wetgever in strijd zijn met het begrip „risicospreiding”, dat het doel is van elke verzekeringsverrichting.
SPECIFIEKE BEPALINGEN VOOR DE LEVENSVERZEKERINGEN
De wet van 11 juni 1874 bevatte maar drie artikelen over de levensverzekeringen. De aanzienlijke ontwikkeling van deze verzekeringen heeft echter talrijke vragen doen rijzen, waarop de bijna 40 artikelen die de wet op de landverzekeringsovereenkomst aan de levensverzekering wijdt, een antwoord trachten te geven. In de praktijk werd hierop trouwens al vooruitgelopen zodat deze artikelen geen echte vernieuwing voor de verzekerden betekenden. De levensverzekering is trouwens een domein dat nooit belangrijke geschillen heeft meegebracht. De meeste van de 40 artikelen waaruit het hoofdstuk „leven” bestaat, beperkten zich ertoe ofwel de bestaande praktijk te bekrachtigen of te wettigen, ofwel twijfelgevallen op te lossen of onzekerheden weg te nemen, ofwel leemten op wetgevend vlak aan te vullen, ofwel nog het aan de Koning over te laten om verrichtingen te reglementeren die de wetgever wegens het al te technische karakter ervan niet heeft willen behandelen.
56
Wettiging van bestaande praktijken Onder de praktijken die door de wet op de landverzekeringsovereenkomst gewettigd worden, vermelden we: – de praktijk volgens welke de levensverzekeringsovereenkomst niet meer door de verzekeraar kan worden betwist zodra ze in werking treedt, behalve in het kader van vooraf getekende polissen of polissen die worden gesloten om snel een lening te kunnen verkrijgen: dit wordt de onbetwistbaarheid genoemd (art. 99); – de traditionele regel volgens welke, behoudens contractuele verbintenissen tegenover derden, de betaling van de premies bij de levensverzekering facultatief is en dat, in geval van niet-betaling, de overeenkomst beëindigd wordt wanneer de reserve van het contract negatief of nul is dan wel de uitwerking ervan verminderd wordt wanneer deze reserve positief is (art. 104). Wegwerken van twijfelgevallen of onzekerheden De bepalingen die twijfelgevallen of onzekerheden wegwerken, zijn met name: – artikel 106, dat bepaalt dat de uitkeringen die de verzekeraar te goeder trouw aan de aangewezen begunstigde heeft gedaan voordat hij enig geschrift heeft ontvangen waarbij hij over de wijziging van de begunstigde wordt ingelicht, hem bevrijden; – artikel 107, dat stelt dat wanneer een begunstigde niet of niet meer is aangewezen, de verzekeringsprestatie verschuldigd is aan de verzekeringnemer of aan zijn nalatenschap; – artikel 108, dat betrekking heeft op het geval waarin de verzekeringnemer hertrouwt en de begunstigde echtgenoot die in de overeenkomst is genoemd, op het tijdstip van de opeisbaarheid van de uitkering een ander persoon is dan de werkelijke echtgenoot; – artikel 109, dat de situatie regelt die ontstaat wanneer een begunstigd kind overleden is voordat de uitkering opeisbaar wordt;
57
– artikel 127, dat voorschrijft dat zelfs wanneer de echtgenoten gehuwd zijn met gemeenschap van goederen, de verzekering een eigen goed van de begunstigde echtgenoot is. Aanvullen van wettelijke leemten Artikelen die bepaalde leemten hebben aangevuld, zijn met name: – artikel 119, dat de overdracht regelt van alle of van een deel van de rechten die de verzekeringnemer toekomen; – de artikelen 129 tot 135, die betrekking hebben op de gevolgen van de echtscheiding of van de scheiding van tafel en bed voor de levensverzekering die is gesloten door echtgenoten die onder een stelsel van gemeenschap zijn getrouwd. Noch de rechtspraak, noch de rechtsleer waren er tot nu toe in geslaagd deze kwestie ondubbelzinnig op te lossen. Tenslotte zij erop gewezen dat, wegens de technische aard van de regeling en van de voorwaarden tot uitoefening van die rechten, de Koning, in het koninklijk besluit van 17 december 1992, de voorwaarden bepaalt waaraan onderworpen zijn: – de afkoop en reductie van de overeenkomst (art. 114 van de wet); – het opnieuw in werking stellen ervan (art. 115); – de voorschotten op contract (art. 116) en de inpandgevingen (art. 117). In de commentaar bij al deze artikelen over de levensverzekeringen onderstreepte de memorie van toelichting van de wet van 25 juni 1992 op de verzekeringsovereenkomst dat alle rechten die de verzekeringsovereenkomst aan de verzekeringnemer verleent, strikt persoonlijk zijn en hem eigen blijven, ongeacht zijn huwelijksvermogenstelsel en zelfs als de echtgenoten gehuwd zijn onder een stelsel van algehele gemeenschap overeenkomstig artikel 1453 van het Burgerlijk Wetboek. In de wet heeft men deze rechten uitdrukkelijk willen opsommen en bepalen dat ze niet door de echtgenoot van de verzekeringnemer mogen wor-
58
den uitgeoefend om te voorkomen, aldus nog de memorie van toelichting, dat, met toepassing van het nieuwe artikel 1416 van het Burgerlijk Wetboek en het daarin opgenomen beginsel van het „samenbeheer” van het gemeenschappelijk vermogen, aan de echtgenoot de bevoegdheid toegekend zou worden rechten uit te oefenen die eigen moeten blijven aan degene die de overeenkomst gesloten heeft. Levensverzekering en zelfmoord Van alle artikelen over de levensverzekering is artikel 101, dat de zelfmoord behandelt, wellicht het meest innoverend. De wet van 1874 bepaalde dat de verzekeraar niet gehouden was wegens het overlijden van degene die zijn eigen leven liet verzekeren, wanneer dit overlijden het gevolg was van zelfmoord, behoudens het bewijs dat deze niet vrijwillig was geschied. Bij elke zelfmoord van een verzekerde rees hierdoor de vraag of die zelfmoord al dan niet bewust gepleegd was. Gezien de moeilijkheid om hierover uitsluitsel te geven, hadden heel wat verzekeringsondernemingen het initiatief genomen om zelfmoord slechts gedurende een bepaalde periode na het aangaan van de overeenkomst uit te sluiten; ervan uitgaande dat de beslissing tot zelfdoding meestal niet jaren van tevoren overwogen wordt, wilden zij op die manier zoveel mogelijk voorkomen dat iemand die al vastbesloten is zelfmoord te plegen, een levensverzekering sluit. Intussen had de controlereglementering de verzekeraars ertoe verplicht te verduidelijken dat een dergelijke uitsluiting niet toepasselijk was als de zelfmoord zich voordeed in een staat van onbewustheid, voor zover die staat niet het directe gevolg was van een ziekte of een ongeval die van vóór het aangaan van de overeenkomst dateerden maar niet aangegeven waren. In feite ging het om de toepassing van het onbetwistbaarheidsprincipe, waarbij de verzekeringspolis diende te vermelden in welke mate en vanaf welke datum de overeenkomst onbetwistbaar werd. De laatste ontwikkeling in de benadering van dit probleem vinden we in artikel 101 van de wet van 25 juni 1992 op de verzekeringsovereenkomst, dat bepaalt dat, tenzij het tegendeel is bedongen, de verzekering de zelfmoord van de verzekerde niet
59
dekt als die gebeurt minder dan een jaar na de inwerkingtreding van de overeenkomst, maar dat de verzekering wel de zelfmoord dekt die een jaar of meer na de inwerkingtreding van de overeenkomst gebeurt, waarbij het bewijs van de zelfmoord in ieder geval door de verzekeraar moet worden geleverd. SPECIFIEKE BEPALINGEN VAN DE ANDERE PERSOONSVERZEKERINGEN DAN DE LEVENSVERZEKERING: VRIJE KEUZE VAN DE ARTS
Er zijn drie bepalingen die specifiek zijn voor de andere persoonsverzekeringen dan de levensverzekeringen. Wij wijzen vooral op artikel 138, dat stelt dat de verzekerde voor zijn verzorging vrij zijn arts kiest. Hoe vanzelfsprekend dit principe ook mag zijn, de wetgever heeft er voor alle duidelijkheid toch een wetsbepaling van willen maken. Concreet betekent dit, zoals in de memorie van toelichting nader verklaard wordt, dat de verzekeraar weliswaar de arts kan kiezen die belast wordt met een expertise- of controleopdracht, maar dat hij aan de verzekerde geen keuze van behandelende arts kan opleggen of, wat onrechtstreeks op hetzelfde zou neerkomen, de betaling of elk ander deel van de prestatie ondergeschikt maken aan de voorwaarde dat de verzekerde zich dient te onderwerpen aan behandeling door een door de verzekeraar aangewezen arts. Voor het overige laat de wet aan partijen de vrijheid te bedingen dat een bepaalde persoonsverzekering, anders dan de levensverzekering, een verzekering is tot uitkering van een vast bedrag of een verzekering tot vergoeding van schade. Als overeengekomen wordt dat de verzekering strekt tot vergoeding van schade, is de regeling betreffende de schadeverzekering van toepassing. Strekt ze tot uitkering van een vast bedrag, dan kent de wet aan de Koning de bevoegdheid toe om te bepalen in hoeverre en volgens welke regels de bepalingen van onderhavige wet die betrekking hebben op de levensverzekeringsovereenkomst, er mede op van toepassing zullen zijn (art. 137).
60
◆
VII. DE WET OP DE OVEREENKOMST, DE RECHTSBIJSTANDVERZEKERING EN DE KREDIET- EN BORGTOCHTVERZEKERING ◆
Van de 149 artikelen die de wet op de landverzekeringsovereenkomst telt, heeft drie vierde betrekking op slechts een deel van de verzekeringsbranches. In dit opzicht zijn maar vier artikelen aan de rechtsbijstandverzekering gewijd en zeven aan de kredietverzekering en de borgtochtverzekering. Wat de rechtsbijstandverzekering betreft, heeft de wet het essentiële overgenomen van de reglementering in het koninklijk besluit van 12 oktober 1990 waarmee het Belgische recht aan de desbetreffende Europese richtlijn werd aangepast. De wijzigingen van 24 december 1992 van dat besluit beperken zich ertoe te verwijzen naar de artikelen 90, 92 en 93 van de wet. Artikel 90 van de wet herinnert eraan dat de rechtsbijstandverzekering een schadeverzekering is. Het heeft betrekking op het toepassingsgebied en verduidelijkt, zonder de rechtsbijstand te omschrijven, op welke activiteiten van de verzekeraar de artikelen van toepassing zijn: het gaat om de verzekeringsovereenkomsten krachtens welke – om de verzekerde in staat te stellen zijn rechten te doen gelden, hetzij minnelijk, hetzij in enige procedure – de verzekeraar bepaalde diensten verleent en kosten op zich neemt om de belangen van de verzekerde te verdedigen, zoals honorarium van advocaten, kosten van deskundigenonderzoek, kosten van getuigenverhoor, gerechtskosten enz. DE VERZEKERING VAN GELDBOETEN EN MINNELIJKE SCHIKKINGEN
Door te bepalen dat geldboeten of minnelijke schikkingen niet het voorwerp van een verzekeringsovereenkomst kunnen zijn, heeft artikel 91 een einde gemaakt aan een al lang bestaande controverse. Wat de geldboeten betreft, waren de zaken duidelijk: wegens het principe van de persoonsgebondenheid van de
61
straf was het al lang onbestaanbaar dat de verzekeraar het betalen van geldboeten op zich neemt. Wat de minnelijke schikkingen betreft, hadden rechtsleer en rechtspraak echter nog geen uitsluitsel gegeven. Daarom heeft de regering op unaniem advies van de gerechtelijke autoriteiten de knoop doorgehakt door te stellen dat de minnelijke schikking, die een persoonlijke sanctie is voor de overtreding van een strafrecht, geen betekenis meer zou hebben als de kosten ervan op een ander en meer bepaald op een verzekeraar zouden kunnen worden afgewenteld. Nu deze sanctiemethode waarschijnlijk steeds algemener zal worden om de gerechtskosten te drukken en de gerechten te ontlasten, is deze stellingname alleszins begrijpelijk. Het gebeurt dat de wetgever zelf, in afwijking van het beginsel van de persoonsgebondenheid van de straffen, de geldboeten en minnelijke schikkingen ten laste legt van hen die overeenkomstig artikel 1384 van het Burgerlijk Wetboek burgerrechtelijk aansprakelijk zijn. In dat geval maakt artikel 91 van de wet de verzekering ervan mogelijk. VRIJE KEUZE VAN DE ADVOCAAT
Artikel 92 van de wet bepaalt dat elke verzekerde die moet procederen, vrij is in de keuze van zijn advocaat. De verzekerde heeft dat recht ook telkens als er zich een belangenconflict met zijn verzekeraar voordoet. De memorie van toelichting onderstreepte dat deze bepaling de beste manier is om te reageren op belangenconflicten tussen de verzekerde en zijn rechtsbijstandverzekeraar in de gevallen waarin deze tevens de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van de verzekerde dekt, of de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van een derde die in het geschil wordt aangesproken. Toch merkte de memorie ook op dat de ondoordachte toepassing van de vrije keuze van advocaat aanleiding zou kunnen geven tot misbruik. Daarom staat artikel 93 de verzekeraar toe zijn dekking te weigeren als hij van oordeel is dat de aanspraken van de verzekerde buitensporig zijn of het geding of het verhaal geen kans van slagen heeft voor de verzekerde. In dat geval moet de
62
verzekeraar wel zijn weigering en de precieze redenen hiervoor aan de verzekerde meedelen. In geval van meningsverschil met zijn verzekeraar over het beheer van het schadegeval kan de verzekerde, na mededeling door de verzekeraar van zijn standpunt of zijn weigering om op te treden, de advocaat van zijn keuze raadplegen, wiens advies bindend is voor de verzekeraar. DE BIJZONDERE KENMERKEN VAN DE KREDIETVERZEKERING
De kredietverzekering heeft tot doel de verzekerde dekking te verlenen tegen het risico van niet-betaling van schuldvorderingen, of het nu gaat om dekking tegen wanbetaling dan wel tegen insolventie in rechte of in feite van de schuldenaar. Voor sommigen – zoals de Franse wetgever – is de kredietverzekering moeilijk te onderscheiden van bankverrichtingen. Dat geldt ook voor die andere vorm van kredietverzekering, namelijk de borgtochtverzekering, waarbij de verzekeraar zich solidair borg stelt met de schuldenaar en hij gehouden is zijn verbintenis na te komen op het eerste verzoek van de begunstigde zonder op de definitieve insolventie van de schuldenaar te wachten. Voor de auteurs van de wet van 25 juni 1992 behoort de kredietverzekering zoals ze thans wordt beoefend, ongetwijfeld tot het gebied van de verzekering. Niet alleen wordt in de beoefening van de branche voortdurend met verzekeringsterminologie gewerkt, maar de polissen dekken bovendien effectief risico’s (wanbetaling, onvermogen van schuldenaar, enz.) die bij de verwezenlijking ervan schade toebrengen aan de verzekerde schuldeiser. Er is dan ook besloten de kredietverzekering verder te regelen binnen de werkingssfeer van de wet op de verzekeringsovereenkomst. De kredietverzekering vertoont evenwel een aantal onmiskenbaar eigen kenmerken. Daarom sluit artikel 71 van de wet de kredietverzekering uit van het toepassingsgebied van verschillende algemene bepalingen van de wet en verleent het aan andere een aanvullend karakter. Zo is artikel 30, dat de contractduur tot één jaar beperkt, in deze context geenszins dwingend, gezien met name de specifieke eisen van de hypothecaire lenin-
63
gen. Aangezien de schuldeiser die een kredietverzekering aangaat, een rechtstreekse invloed heeft op het risico, loopt de overeenkomst ook niet automatisch door na het faillissement van de verzekerde of in geval van gerechtelijk akkoord door boedelafstand. Met andere woorden, de wetgever wil dat de verzekeraar hier de opzegging van de overeenkomst met onmiddellijke ingang kan blijven bedingen. De door de kredietverzekering gedekte risico’s zijn bijna onvermijdelijk aan verandering onderhevig. Daarom zijn de algemene bepalingen van de wet op de landverzekeringsovereenkomst betreffende de aangifte van het risico of de verzwaring ervan niet van toepassing op de kredietverzekering en worden ze vervangen door een speciale aanvullende regeling (art. 74).