___________________________________
___________________________________
De wereldvrede in gevaar? Fukuyama's naïef optimisme en Huntingtons agressief cynisme Louis Logister — KU Nijmegen National pride is what self-respect is to individuals: a necessary condition for self-improvement. Too much national pride can produce bellicosity and imperialism, just as excessive self-respect can produce arrogance. (Richard Rorty)1
Op het einde van de twintigste eeuw kijken we terug op een eeuw die met zijn oorlogen en genociden schril afsteekt bij het vooruitgangsoptimisme dat kenmerkend was voor de eeuw die eraan voorafging. De belangrijkste recente politieke gebeurtenis op het internationale vlak is ongetwijfeld de val van de Berlijnse muur in 1989, symbool voor het einde van het communisme als realistisch politiek systeem. In dit werkstuk zal ik twee reacties vanuit de universitaire wereld bespreken die de politieke omwentelingen na 1989 als uitgangspunt hebben. Het toekomstoptimisme dat de internationale stemming destijds kenmerkte komt duidelijk naar voren in het werk van Francis Fukuyama. In de meer recente teksten van Samuel Huntington lijkt dit optimisme danig afgenomen en zelfs omgeslagen in een zwartgallige kijk op de toekomst. Fukuyama's Optimisme In de loop van deze eeuw is niet alleen door marxisten, maar ook door niet-marxistische filosofen, wetenschapsbeoefenaars en schrijvers de naderende ondergang van de burgerlijk-liberale ideologie en samenleving voorspeld. Die ideologie en samenleving heeft echter alle kritiek en aanvallen waaraan zij in deze eeuw blootstond succesvol afgeslagen. De politieke en economische principes van die ideologie en samenleving hebben tot dusverre gezegevierd in de strijd over de inrichting van de samenleving. Velen zijn de mening toegedaan dat het liberalisme als bescha-
vingsconcept de enige authentieke westerse methode is om samenlevingen in beter vaarwater te brengen. De burgerlijk-liberale idee van de civiele maatschappij, de maatschappij van de zelfverantwoordelijke burger, die deze verantwoordelijkheid met medeburgers in eigen autonome verbanden in praktijk brengt, maakt momenteel overal in de westerse wereld furore. Dankzij haar principiële openheid en verwerkingscapaciteit is de liberale samenleving erin geslaagd alle oorspronkelijke anti-liberale stromingen, groeperingen en instellingen van haar geest te doordringen. Francis Fukuyama gaat in zijn The End of History and the Last Man zelfs zover dat hij in de overwinning van wat hij de liberale democratie noemt het einde van de geschiedenis ziet.2 Hiermee zet hij een punt achter enkele eeuwen van tragische en meeslepende botsingen over het ideologisch gelijk. Deze botsingen zijn met het politieke, economische en morele faillissement van het communisme voorbij. Wat de wereld volgens Fukuyama rest zijn diverse vormen van liberalisme en democratie, hooguit afgewisseld door wat ouderwetse groepsconflicten rondom religie en nationalisme. Fukuyama ontkent de mogelijkheid dat we ons kunnen voorstellen in een wereld te leven die wezenlijk verschilt van de onze en tegelijkertijd beter is. Hij ziet een universeel-historisch ontwikkelingsschema aan het werk, waarin uiteindelijk ook die verhoudingen een liberaal-sociale structuur aannemen die daar nu nog ver van verwijderd zijn of lijken te zijn. De westerse staat en maatschappij
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 8 (1998)4, p.285
___________________________________
gelden als laatste niet te verbeteren stadium van het historisch proces. De gedachtengang die Fukuyama in zijn boek The End of History and the Last Man naar voren brengt, is in een vijftal stellingen duidelijk weer te geven: Fukuyama neemt de laatste jaren een wereldwijde consensus waar over de legitimiteit van de liberale democratie. Deze regeringsvorm is in staat gebleken alle rivaliserende ideologieën, zoals erfelijke monarchie, fascisme en recent communisme, te veroveren. (2) De liberale democratie vormt het eindpunt van de ideologische evolutie van de mensheid en kan daardoor beschouwd worden als de uiteindelijke vorm van menselijk bestuur. Als zodanig vertegenwoordigt ze het einde van de geschiedenis. (3) Terwijl vroegere regeringsvormen gekenmerkt werden door deficiënties en irrationaliteiten, die uiteindelijk tot hun ondergang leidden, is de liberale democratie vrij van zulke interne contradicties. (4) Het is niet zo dat hedendaagse stabiele democratieën geen onrechtvaardigheid of sociale problemen kennen, maar deze problemen zijn het gevolg van een onvoldoende realisatie van de principes van vrijheid en gelijkheid; niet van een tekort in deze principes zelf. (5) Terwijl enkele landen tegenwoordig tekortschieten in het realiseren van een stabiele liberale democratie en andere teruggrijpen naar meer primitieve vormen van bestuur, zoals theocratie of militaire dictatuur, valt het ideaal van liberale democratie niet te verbeteren. (1)
Wat Fukuyama tot een einde ziet komen, is niet de opeenvolging van gebeurtenissen in de tijd, maar geschiedenis begrepen op zijn hegeliaans, als een enkelvoudig, coherent proces. Hegel, en Marx, zagen geschiedenis volgens Fukuyama als een gericht proces dat in hun tijd culmineerde in de moderne liberale democratie en een van technologie doordrongen kapitalisme.
___________________________________
Het historisch proces verloopt volgens genoemde denkers niet willekeurig of onintelligibel en vindt een einde als de mensheid een maatschappijvorm heeft ontwikkeld die de diepste en meest fundamentele verlangens bevredigt. Voor Hegel is deze maatschappijvorm de liberale staat en voor Marx de communistische maatschappij.3 De heer-knecht verhouding zoals Hegel die beschrijft in zijn Phenomenologie des Geistes vindt volgens Fukuyama zijn weerspiegeling op staatsniveau, waar naties als geheel erkenning zoeken en hiervoor niet schuwen onderlinge strijd aan te gaan.4 Liberale democratie vervangt deze suprematiestrijd door een rationeel verlangen naar onderlinge erkenning als gelijkwaardige staten. Een wereld die bestaat uit liberale democratieën zal, aldus Fukuyama, minder neigen tot oorlog, omdat alle naties op reciproque wijze elkaars legitimiteit zullen erkennen. Veel van Fukuyama's critici stellen zich de vraag naar levensvatbare alternatieven voor de liberale democratie. Fukuyama zelf vindt het belangrijker om zich af te vragen of de liberale democratie zijn huidige succes voor altijd kan behouden of dat zij ten prooi zal vallen aan interne contradicties.5 Voor de zelfkritiek die Fukuyama op het einde van zijn boek tentoonspreidt, knoopt hij aan bij het denken van Nietzsche. Volgens Nietzsche vertegenwoordigt de moderne democratie niet de zelfheerschappij van voormalige knechten of slaven, maar de overwinning van de slaaf en de slaafse moraal. De inwoner van een liberale democratie is een mens die het trotse geloof in zijn eigen superioriteit heeft opgegeven in ruil voor aangename zelfinstandhouding. De liberale democratie bracht “men without chests” voort, vol van verlangen en rationaliteit, maar zonder moed. Deze laatste mens uit de titel van Fukuyama's boek kent niet de behoefte om erkend te worden als groter dan anderen. Zonder een dergelijk streven zijn grote prestaties en uitmuntendheid niet mogelijk. Tevreden met zijn geluk en niet in staat tot schaamte vanwege het onvermogen om boven anderen uit te stijgen, houdt de mens op mens te zijn.
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 8 (1998)4, p.286
___________________________________
Ondanks deze nietzscheaanse twijfel aan de waarde van het bereikte einde van de geschiedenis, blijft Fukuyama vasthouden aan zijn these dat de menselijke geschiedenis, die zich kenmerkt door gerichtheid en finaliteit, met het bereiken van de liberale democratie haar einde heeft bereikt. Zowel in de empirie als in ons denken zijn we gekomen tot de maximale realisatie van onze mogelijkheden op het gebied van de vrijheid. Huntingtons Pessimisme Fukuyama is een duidelijke vertegenwoordiger van het welhaast `candidiaans optimisme' dat de westerse wereld kenmerkte na de val van de Berlijnse muur in 1989. Zonder fundamentele ideologische verschillen heeft ideologie als reden tot onenigheid en oorlog afgedaan. Er bestaat immers brede eensgezindheid over de inrichting van de samenleving. Nu, bijna tien jaar na de ondergang van het communisme en vele oorlogen en wreedheden later is de euforie uit 1989 enigszins getemperd. De neo-liberale fakkel die door toedoen van Reagan en Thatcher weer volop vlam vatte en ook nog na hun vertrek van het wereldtoneel door politiek correcte denkers als Fukuyama brandende werd gehouden, wordt door enkele conservatieve auteurs met uitdoven bedreigd. Een duidelijk voorbeeld hiervan is Samuel Huntington, professor te Harvard en directeur van het John M. Olin Institute for Strategic Studies aldaar, die in 1993 opschudding veroorzaakte met het artikel The Clash of Civilisations?6 Hierin bevestigt hij Fukuyama's stelling dat de wereld na de Koude Oorlog niet langer uiteenvalt langs ideologische scheidslijnen en plaatst daar tegenover de hypothese dat voortaan verschillende beschavingsblokken zullen wedijveren om de macht in de wereld. Om hoeveel met elkaar rivaliserende beschavingen het zal gaan, weet hij niet zeker. Deelnemers aan deze beschavingsstrijd zijn in elk geval de westerse beschaving, de Russischorthodoxe, de islamitische, de hindoeïstische, de Chinese, de Japanse, de Latijns-Amerikaanse en misschien de Afrikaanse.
___________________________________
Wat meteen opvalt, is dat de westerse beschaving bij Huntington kennelijk alleen Europa en de Verenigde Staten omvat en niet Rusland en LatijnsAmerika.7 Huntingtons paradigma van botsende beschavingen valt gemakkelijk te verklaren uit de internationaal-politieke gebeurtenissen van de afgelopen tien jaar. Een eerste verklaringsgrond ligt in het afnemende enthousiasme in de Verenigde Staten voor de wereldwijde instandhouding van westerse waarden. Tijdens de Koude Oorlog werd het denken in de Verenigde Staten gekenmerkt door universalisme en internationalisme.8 Er heerste algemene overtuiging van de universele toepasbaarheid van de westerse ideologie en van de noodzaak dat de Verenigde Staten de strijd tegen niet-liberale ideologieën met een actieve interventiepolitiek moesten voeren. Met het einde van de Koude Oorlog viel het belangrijkste obstakel voor de mondiale vestiging van westerse waarden weg en kondigde president Bush zegepralend de Nieuwe Wereldorde af. In deze Nieuwe Wereldorde ontbrak het aan de conflict-remmende invloed die de Oost-Westverhouding tijdens de Koude Oorlog uitoefende op lokale conflicten. Een strijd tussen landen in de periferie die geallieerd waren aan hetzelfde machtsblok werd meestal door dit machtsblok binnen de perken gehouden terwijl een conflict tussen landen geallieerd aan verschillende machtsblokken door diezelfde machtsblokken werd gereguleerd omdat deze immers kon uitmonden in een rechtstreekse confrontatie tussen de grootmachten. Met het einde van de Koude Oorlog leek deze betrokkenheid van de Verenigde Staten en Rusland om zich met internationale conflicten te bemoeien verdwenen. Saddam Husseins verovering van Koeweit gaf de Verenigde Staten de gelegenheid te bewijzen dat zij nog steeds garant stonden voor een wereldwijde instandhouding van westerse waarden. `It's not about oil, it's about values', aldus president Bush.9
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 8 (1998)4, p.287
___________________________________
De oprechtheid van Amerika's bedoelingen kon echter pas op een overtuigende wijze blijken in gevallen waar de ware reden van interventie niet onder het woestijnzand begraven kon liggen. In Somalië deed zich deze mogelijkheid voor. Van een op eigenbelang gebaseerde humanitaire interventie kon hier immers geen sprake zijn. Echter, hoewel het achter waarden versluierd eigenbelang van operatie Dessert Storm enkele oorlogsslachtoffers legitimeerde, maakten de onsmakelijke televisiebeelden van Amerikaanse doden in Mogadishu al snel een einde aan de goede bedoelingen van de Verenigde Staten. Het grote enthousiasme onder de Amerikaanse bevolking voor de universalistische doctrine begon te eroderen. Dit was duidelijk te merken tijdens de discussie over interventie in de oorlog in ex-Joegoslavië. Een tweede verklaringsgrond voor Huntingtons paradigma van botsende beschavingen ligt in het wereldwijd opkomende nationalisme en etnisch chauvinisme. De gapende economische ongelijkheid tussen landen en regio's binnen en buiten Europa hebben de door de wereldeconomie in snel tempo gemarginaliseerde bevolkingsgroepen gevoelig gemaakt voor de sirenenzang van het nationaal protectionisme. Wereldwijd valt in diverse beschavingen een opkomst van fundamentalisme, nieuwe orthodoxieën en intolerantie waar te nemen. “De vrije markt lijkt in staat te realiseren wat het socialisme nooit kon: euthanasie plegen op het burgerlijk leven”, aldus de Britse politiekfilosoof John Gray.10 We zien dit niet alleen in exJoegoslavië, Algerije en Israël, maar ook in de Verenigde Staten bij wat daar `christelijk rechts' wordt genoemd. De globalisering van de vrijemarkteconomie stimuleerde zo een groeiende reeks van bloedige conflicten waarbij steeds vaker etnische en religieuze verschillen tot wapens in de strijd werden geproclameerd. Inspanningen om de vrede in stand te houden, vielen in deze nieuwe wereldorde, die sterk afweek van de Nieuwe Wereldorde van welke Bush graag als grondlegger de geschiedenis in had willen gaan, steeds minder te combineren met economisch en geo-strategisch
___________________________________
eigenbelang. Clinton, die Bush verweet op buitenlands-politiek terrein het universalistisch paradigma niet hard genoeg na te streven, zag al snel zelf van dit paradigma af zonder een coherent alternatief aan te dragen. Onder druk van de binnenlandse opinie begon Amerika op geostrategisch terrein een isolationistische houding aan te nemen waarbij het steeds moeilijker leek om aan te geven wanneer de Verenigde Staten al dan niet moesten overgaan tot een actieve internationalistische interventiepolitiek. Een recent voorbeeld van de isolationistische houding van de Amerikanen is de weigering om het statuut van het Internationale Strafhof te ondertekenen dat in juli van dit jaar in Rome is vastgesteld. Het is deze context die Huntington wil voorzien van een theoretisch kader.11 Als alternatief voor de vaak naïeve morele kruistochten die het buitenlands beleid van de Verenigde Staten in deze eeuw kenmerken, pleit hij voor een vorm van mondiale apartheid gebaseerd op een cultureel `geotribalisme'. Het post-communistisch optimisme dat de hoop op een vredige en wereldwijde, door de vrije markt gestimuleerde, coëxistentie en samenwerking koestert, brengt volgens Huntington suïcidale gevolgen voor het Westen met zich mee. De overwinning in de Koude Oorlog bracht het Westen niet alleen feestvreugde, maar ook uitputting en zal bij gebrek aan vijanden tot een identiteitscrisis voeren: `We know who we are only when we know who we are not and often only when we know whom we are against'.12 Door nieuwe vijanden te identificeren hoopt Huntington in het post-Koude-Oorlogtijdperk het Westen weer zelfvertrouwen in te blazen en de ontwapening in de wereld tegen te gaan. Want net zo als tijdens de Koude Oorlog dient de superioriteit van het Westen ook in de nieuwe geostrategische positie mede gebaseerd te zijn op `organized violence'. De eenheid van het Westen, bestaande uit de Verenigde Staten en West-Europa, moet niet gebaseerd zijn op universele principes, maar op economische en politieke integratie. Dit hernieuwd atlanticisme dient verder een particularistische houding aan te nemen tegenover de
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 8 (1998)4, p.288
___________________________________
overige beschavingsblokken.13 De intercivilisationele verhoudingen dienen gedomineerd te worden door de `abstention rule' volgens welke het afzien van militaire en humanitaire interventie bij conflicten in andere beschavingsblokken de belangrijkste voorwaarde is voor vrede in een multicivilisationele wereld.14 Net als Fukuyama baseert Huntington zijn theorie op een bepaalde filosofie van de geschiedenis. In tegenstelling tot Fukuyama, die er een progressief-lineaire kijk op de geschiedenis op nahoudt, ziet Huntington de geschiedenis in navolging van de oude Grieken als een cyclisch proces.15 Elke beschaving zal na een periode van bloei in een diep dal zakken waarna een andere beschaving op wereldniveau het roer zal overnemen. Nu het Westen met de overwinning in de Koude Oorlog het toppunt van zijn bloei heeft bereikt, zal de toekomst er volgens Huntington somber uitzien. De kandidaten die de meeste kans maken om de leidende rol van het Westen in de wereld over te nemen zijn de islamitische en de Chinese beschavingen. Waar is echter die eenheid binnen de westerse beschaving op gebaseerd? Bij het merendeel van de andere beschavingen die Huntington onderscheidt, lijkt de civilisationele identiteit gebaseerd op religieuze rijken uit het verleden.16 Gezien de secularisatie in Europa en de religiositeit in Amerika is het onwaarschijnlijk dat het christendom de kern van een toekomstige westerse beschaving zal gaan uitmaken. Huntington besteedt dan ook weinig aandacht aan het christendom als centripetale kracht achter de westerse beschaving. De van het christendom afgeleide waarden die Huntington wel noemt zoals vrijheid, democratie, individualisme, politieke gelijkheid, rechtsstatelijkheid en privé-eigendom blijken net de liberale waarden waarmee het communisme bestreden werd. Dit is in strijd met zijn opvatting dat de geo-strategische verdeling van de wereld na de Koude Oorlog niet meer gebaseerd is op ideologische scheidslijnen. Bovendien is het vreemd om liberale waarden als essentie van de westerse beschaving te bestempelen.
___________________________________
Niet alleen hebben deze waarden van oudsher universele pretenties, maar de meeste stromingen waar het liberalisme zich tegen verzet en heeft verzet, zoals fascisme en marxisme, zijn ook westers van oorsprong. De Islam als boosdoener Door gemeenschappelijke potentiële vijanden te creëren hoopt Huntington de eenheid in het Westen te bevorderen.17 Met dit doel voor ogen wordt vooral van de islam een negatief beeld geschetst. Het is niet slechts het islamitisch fundamentalisme dat een bedreiging voor het Westen vormt, maar de islam als civilisationele categorie, gebaseerd op één religie, één wet en één gemeenschappelijke taal. De aanhangers van de islam zijn volgens Huntington overtuigd van de superioriteit van hun cultuur en geobsedeerd door de inferieure macht ervan op wereldniveau. Het Westen met zijn universele culturele waarden en het geloof dat zijn superieure macht aangewend moet worden bij de wereldwijde culturele missionering wordt dan ook door de islam als een bedreiging ervaren.18 Huntington schroomt zelfs niet om oorlogszuchtigheid als een van de centrale kenmerken van de islam te beschouwen als het gaat om zijn relatie met andere beschavingen. “Islam has bloody borders” meent hij op basis van kwantitatieve gegevens te kunnen beweren in zijn Foreign Affairs artikel en in zijn recente boek stemt hij in met James Payne dat er een inherent verband bestaat tussen de islam en militarisme.19 Bijna overal aan de grenzen van de islamitische wereld ziet Huntington reële of potentiële conflicten tussen moslims en hun niet-islamitische buren. Deze hoge frequentie van mogelijke conflicthaarden komt tussen groepen van andere beschavingen niet voor. Hoewel op het macro- of globale niveau van de wereldpolitiek de belangrijkste intercivilisationele botsing plaats zal vinden tussen “the West and the rest” zal op het micro- of lokale niveau deze botsing plaatsvinden tussen de islam en andere beschavingen, aldus Huntington.20
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 8 (1998)4, p.289
___________________________________
Bij zijn beschrijving van de islam en zijn inherent militarisme negeert Huntington twee belangrijke punten. In de eerste plaats is het problematisch om de islam als één enkele homogene beschavingscategorie te beschouwen en geen aandacht te besteden aan de veelvuldige botsingen binnen deze cultuur. De oorlog in Afghanistan begon op het eind van de jaren `70 als een oorlog tussen de Russisch-orthodox-christelijke en de islamitische beschaving, maar is inmiddels verworden tot een conflict tussen verschillende islamitische groepen die gesteund worden door verschillende islamitische staten. Soennieten en sjiïeten bestrijden elkaar in de onherbergzame heuvels van Noord-Afghanistan terwijl regionale islamitische machten zoals Pakistan, Iran, Tadzjikistan en Oezbekistan wedijveren om hegemonie in dit gebied.21 De oorlog tussen Iran en Irak, en de beginfase van de oorlog tussen Irak en Koeweit zijn voorbeelden van intercivilisationeel islamitische conflicten. In de tweede plaats moeten we ons afvragen of, afgezien van islamitisch terrorisme, de `islamitische bedreiging' een hernieuwde wapenwedloop in de wereld rechtvaardigt. Robin Harris, politiek adviseur van Thatcher, heeft wellicht gelijk als hij beweert dat zowel de technologische achterstand van de islamitische wereld op het Westen als haar interne verdeeldheid een intercivilisationele oorlog tussen het Westen en de islam onwaarschijnlijk maken.22 De geringe overwinningskansen in een intercivilisationele oorlog met het Westen zijn waarschijnlijk de oorzaak van het veelvuldig voorkomen van islamitisch terrorisme. Huntingtons paradigma kan enige grofmazigheid niet ontzegd worden. Een goed voorbeeld hiervan is de oorlog in het vroegere Joegoslavië waar religieuze verschillen eerder een voorwendsel dan de werkelijke causa belli vormden. De oorlog in Bosnië was volgens Huntington echter duidelijk een oorlog tussen beschavingen.23 De Serviërs werden gesteund door orthodoxe staten als Rusland en Griekenland, het katholieke Kroatië ontving hulp van Duitsland, Oostenrijk en het Vaticaan, terwijl de moslims voor hun wapenaankopen
___________________________________
gesubsidieerd werden door Saudie-Arabië en andere golfstaten en militair materieel ontvingen van Iran.24 De partijen waren duidelijk te verdelen in civilisationele categorieën. De grote uitzondering vormden echter de Amerikanen die tijdens de laatste stadia van het conflict voor de kant van de moslims kozen. Huntington wijt deze anomalie aan Amerikaans idealisme, moralisme, humanitaire instincten, naïviteit en ignorantie betreffende de Balkan.25 Een Amerikaanse opinie die niet gevormd werd door civilisationele solidariteit, maar door de beelden op CNN die dagelijks getuigden van een apocalyptische revolutie van het nihilisme waarvan de climax zich voltrok in Srebrenica, past niet in Huntingtons theorie. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Huntington de transcivilisationele caritas die Amerika's rol in Bosnië kenmerkte, afkeurt.26 Een ander zwak punt in Huntingtons theorie is zijn ontkenning van de universaliteit van westerse waarden. Het was de overtuiging van de mondiale geldigheid van die waarden die de Amerikaanse opinie vormde bij de aanschouwing van het alsmaar doorziekend geweld in het voormalig Joegoslavië. Multiculturalisme als natie ondermijnende ideologie Een andere verklaringsgrond voor de houding van de Amerikanen in Bosnië is volgens Huntington hun positieve waardering van de multiculturele samenleving die Bosnië leek te kunnen worden. Ook deze houding van vele Amerikanen is voor Huntington een doorn in het oog. Hij beschouwt multiculturalisme als een ideologie die de Verenigde Staten wel eens bij de Sovjet-Unie op de mestvaalt van de geschiedenis zou kunnen doen belanden.27 Multiculturalisme is gepast op mondiaal niveau in een wereld die verdeeld is in verschillende beschavingsblokken, maar heeft destructieve gevolgen binnen een enkel beschavingsblok of een staat zoals de Verenigde Staten die als centrale staat of kernstaat van een beschaving kan worden beschouwd.28
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 8 (1998)4, p.290
___________________________________
`Gelukkig' blijkt Huntingtons theorie van civilisationeel antagonisme niet alleen van toepassing op de internationale politiek, maar is zij tevens geschikt als medicijn voor het herstellen van Amerika's afbrokkelende sociale cohesie en eenheid. Die eenheid wordt bedreigd door verandering van aantal en herkomst van immigranten en door de opkomst van wat Huntington noemt “de cultus van het multiculturalisme”.29 Tot voor kort kwamen immigranten naar de Verenigde Staten om een nieuw bestaan op te bouwen in een welvarend land. Zij wilden zo snel mogelijk assimileren zodat de American dream ook voor hen in vervulling kon gaan. In de jaren `90 lijkt deze mentaliteit te veranderen en plaats te maken voor een toenemend cultureel zelfbewustzijn onder immigranten. Assimilatie wordt in toenemende mate als ideaal verworpen ten gunste van raciale of etnische identiteit. Naast deze veranderde mentaliteit onder de immigrantenbevolking van de Verenigde Staten wordt culturele diversiteit door de regering-Clinton actief bevorderd, daarbij vanuit de universitaire wereld theoretisch ondersteund door academici als William Galston. Deze professor, die tijdens zijn sabatical leave in 1995 de taak van deputy assistant van president Clinton voor binnenlandse politiek op zich heeft genomen, verplaatst de nadruk die in de Amerikaanse samenleving altijd heeft gelegen op individuele rechten als vrijheid en gelijkheid naar groepsrechten. In het voetspoor van John Rawls beweert Galston dat een centraal kenmerk van een liberale samenleving erin bestaat dat zij een diversiteit van conflicterende en onverzoenlijke levensbeschouwingen bevat.30 De diversiteit die het multiculturalisme met zich meebrengt, ziet Galston als een intrinsieke waarde van het culturele bestaan van de mens. Het benadrukken van diversiteit in de samenleving voorkomt de homogeniserende dominantie van culturele gemeenschappen door de staat.
___________________________________
Ook dit opkomend Amerikaans multiculturalisme wijt Huntington aan het einde van de Koude Oorlog. Wat heeft het zonder Koude Oorlog nog voor zin om Amerikaan te zijn?”, vraagt hij zich wanhopig af, de populaire auteur John Updike citerend, in zijn meest recente niet van xenofobe ideeën gevrijwaarde Foreign Affairs artikel.31 Wat betekent het nog om Amerikaan te zijn als er in het buitenland geen boos monster bestaat dat de Amerikaanse waarden, zoals die in de Declaration beschreven staan, bedreigt? Om de neergang van het Westen en de Amerikaanse samenleving in het bijzonder een halt toe te roepen dienen de Verenigde Staten multiculturalisme te verwerpen en in nauwe samenwerking met hun Europese beschavingsgenoten de belangen en waarden van de unieke westerse beschaving die zij delen te benadrukken en te beschermen. Het geloof dat gemeenschappelijke menselijke belangen voorafgaan aan culturele verschillen berust volgens Huntington op een illusie. De afnemende aandacht voor traditionele waarden en normen en de toenemende acceptatie van de tradities van Aziatische en hispanische immigranten dient plaats te maken voor een herwaardering van Amerika's Europese en joods-christelijke culturele erfenis.32 Om de cultus van diversiteit en multiculturalisme tegen te gaan, pleit Huntington ervoor om immigratiebeperkingen in te voeren zodat andere culturen buiten de deur gehouden kunnen worden. Daarnaast is hij een voorstander van amerikaniseringsprogramma's die de assimilatie van vroegere immigranten bevorderen en zo de belangrijkste natie ondermijnende tendenties zullen keren.33 Net zoals voor het buitenlands beleid van de Verenigde Staten pleit Huntington op het gebied van het binnenlands beleid voor een afname van de Amerikaanse aandacht voor andere culturen en een benadrukking van de eigen superieure westerse cultuur. Universalisme als gemeenschappelijke buitenlandse vijand wordt aangevuld met multiculturalisme als gemeenschappelijke binnenlandse vijand.
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 8 (1998)4, p.291
___________________________________
Conclusie Het sterke punt van Huntington is dat hij ons wijst op het belang dat culturele kwesties tegenwoordig spelen in de internationale politiek. Na de Koude Oorlog worden conflicten niet langer gevoed door ideologische maar door culturele verschillen. Nadat hij ons in zo'n driehonderd pagina's heeft proberen te overtuigen van de gevaren die een in beschavingsblokken verdeelde wereld met zich meebrengt en van de noodzaak ons niet met andere beschavingen te bemoeien, roept de conclusie van zijn boek verbazing op: vrede in de wereld vereist dat we moeten zoeken naar de waarden, instituties en gebruiken die we met andere beschavingen gemeen hebben.34 Desalniettemin eindigt hij met te stellen dat op wereldschaal beschavingen neigen tot barbarisme. Een barbarisme dat een toekomstbeeld oproept van een nooit eerder gekende aard: “a global Dark Ages”.35 Fukuyama, die met zijn National Interest artikel van tien jaar geleden niet ver naast de huidige internationale politieke situatie zit,36 noemt een aantal fundamentele tekortkomingen die ten grondslag liggen aan Huntingtons pessimisme.37 In de hedendaagse wereldpolitiek ziet het er vooralsnog niet naar uit dat nationale staten als belangrijkste participanten vervangen worden door beschavingen. Hoogst twijfelachtig is daarnaast Huntingtons stelling dat modernisering en verwestersing onafhankelijk van elkaar tot stand komen. Deze mening komt tot uiting in zijn bewering dat de essentie van de westerse beschaving de Magna Carta is en niet de Big Mac. Dat mensen uit andere beschavingen graag onze westerse consumptiegoederen overnemen, betekent niet dat ze net zo gretig onze waarden als universeel geldig zullen aanvaarden.38 Het is onwaarschijnlijk dat niet-westerse maatschappijen het Westen in modernisering zullen evenaren zonder westerse waarden over te nemen of eigen analogieën ervoor te vinden, zoals arbeidsethos en etnische tolerantie in Zuidoost- en Oost-Azië. Tenslotte is het Huntingtons relativistische opvatting met betrekking tot westerse waarden die hem brengt tot
___________________________________
de formulering van de abstention rule waarmee hij Amerika's afzijdigheid in niet-westerse conflicten kan rechtvaardigen. Dat de Verenigde Staten zich nog steeds bij voorkeur afzijdig houden bij niet-westerse conflicten blijkt duidelijk in Kosovo waar de Serviërs nog steeds niet genoeg hebben van het geweld dat grote delen van ex-Joegoslavië nu al zolang in zijn greep heeft. De aanhoudende Servische agressie in Kosovo tegen de naar autonomie of onafhankelijkheid strevende Albanese meerderheid vraagt wellicht om internationale bemoeienis. Een theoretische rechtvaardiging van humanitaire interventie is niet gemakkelijk te geven. Liberale denkers als Kant en Mill zijn geneigd humanitaire interventie af te keuren door te wijzen op het recht op zelfbeschikking van een volk.39 Michael Walzer wijst in zijn klassieker Just and Unjust Wars het beginsel van strikte noninterventie af. Bij massale schendingen van de mensenrechten is humanitaire interventie gerechtvaardigd omdat de regering van een dergelijke staat haar legitimiteit verloren heeft.40 Als we humanitaire interventie definiëren als “de dreiging met of het gebruik van geweld door één of meer staten binnen het territorium van een andere staat, met het enkel doel het een halt toeroepen aan zich aldaar voordoende dan wel het voorkomen van onmiddellijk dreigende grootschalige ernstige schendingen van fundamentele mensenrechten, … waarbij deze (…) plaatsvindt noch met voorafgaande autorisatie van competente VN-organen, noch met toestemming van de legitieme regering van de staat op wiens grondgebied de interventie plaatsvindt”41, dan lijkt deze in Kosovo gerechtvaardigd, niet alleen vanwege de oorlogsmisdaden die er plaatsvinden, maar tevens om een humanitaire catastrofe te voorkomen. Milosevic en de zijnen en waarschijnlijk ook het Kosovo bevrijdingsleger UÇK schenden voortdurend het noncombatantenbeginsel door dorpen systematisch etnisch te zuiveren door de bewoners te doden of op de vlucht te jagen. Daarnaast is er door verschillende hulporganisaties op gewezen dat humanitaire hulp alleen de 220.000 vluchtelingen niet in
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 8 (1998)4, p.292
___________________________________
staat zal stellen de winter behoorlijk door te komen. Als Amerika zich nog steeds beschouwt als leidende supermacht die het kwaad overal ter wereld bestrijdt, lijkt het overwegen van humanitaire interventie in Kosovo op zijn plaats. Madeleine Albright, de Amerikaanse minister van Buitenlands Zaken, heeft herhaaldelijk gedreigd met NAVO-acties. Een grote meerderheid van de internationale gemeenschap wil echter hiervoor eerst het mandaat van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties. Rusland, de grote kernstaat van de Russisch-orthodoxe beschaving waartoe Servië behoort, zal zo'n mandaat waarschijnlijk steeds tegenhouden. Deze Russische tegenwerking valt dus goed te verklaren met Huntingtons theorie. Daarnaast zal Huntington humanitaire interventie in Kosovo afkeuren omdat het conflict zich buiten de westerse beschaving afspeelt. In zijn optie zou de onderdrukte Albanese meerderheid in Kosovo die overwegend islamitisch is slechts hulp mogen verwachten uit islamitische broederstaten. Een voorbeeld van een `mini-clash of civilisations' is het civilisationele patroon dat te herkennen valt in het internationaal terrorisme. Bij de recente bomaanslagen op Amerikaanse ambassades in Nairobi en Dar es Salaam en de Amerikaanse vergelding in de vorm van raketaanvallen op een opleidingskamp voor terroristen in Afghanistan en een chemische fabriek in Khartoum zien
___________________________________
we duidelijk een intercivilisationele botsing tussen het westerse Amerika en de islam. Hoewel president Clinton in zijn toespraak tot het Amerikaanse volk over de raketaanvallen op doelen in Afghanistan en Soedan ontkende dat deze acties gericht waren tegen de islam als zodanig mogen we blij zijn dat het islamitisch beschavingsblok niet over een kernstaat beschikt. In dat geval zouden de “Dark Ages” die Huntington voorspelt wellicht een stuk dichterbij zijn gekomen. Het moge duidelijk zijn dat Fukuyama's enigszins simplistische theorie van het einde van de geschiedenis geen bevredigende beschrijving kan zijn van de complexe politieke werkelijkheid op het einde van het tweede millennium. Had Fukuyama Hegel grondiger gelezen dan had hij beseft dat het zelfs voor de filosofie te hoog gegrepen is om zinnige uitspraken over de toekomst te doen. Toch heeft hij met zijn positieve boodschap een betere verdienste geleverd dan de pessimist Huntington. Michael Ignatieff heeft gelijk als hij beweert: “Genocide is genocide, hongersnood is hongersnood, en een wereld waarin beschavingen niet meer tussenbeide komen om vreemdelingen te beschermen tegen deze universele bedreigingen is een wereld waarin zelfs Huntington zich niet veilig zou voelen”.42 Hopelijk zal The Clash of Civilisations and the Remaking of World Order door velen worden gelezen. Huntingtons civilisationeel determinisme roept namelijk bij de lezer zo'n weerzin op dat dit het universalisme in het denken over de internationale politiek slechts kan bevorderen.
Noten 1. 2. 3.
Richard RORTY, Achieving Our Country. Leftist Thought in Twentieth-Century America. Cambridge M.A. — London, Harvard University Press, 1998, p. 3. Francis FUKUYAMA, The End of History and the Last Man. London, Penguin Books, 1992. Dit boek werd voorafgegaan door het artikel `The End of History?' In The National Interest 16(1989), pp. 3-18. Fukuyama 1992, p. xiv: “By raising once again the question of whether there is such a thing as a Universal History of mankind, I am resuming a discussion that was begun in the early nineteenth century, but more or less abandoned in our time
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 8 (1998)4, p.293
___________________________________
4.
5.
6.
7. 8. 9. 10. 11.
12. 13. 14. 15.
16. 17.
18.
___________________________________
because of the enormity of events that mankind has experienced since then.” Het is niet duidelijk of Fukuyama zelf Hegel gelezen heeft. Voor zijn theorie maakt hij in ieder geval gebruik van de hegelinterpretatie van A. Kojève: “This claim was made by Kojève, and it deserves to be taken seriously by us”. (Fukuyama 1992, p. xxi) Fukuyama 1992, p. xxi: “There is no doubt that contemporary democracies face any number of serious problems, from drugs, homelessness, and crime to environmental damage and the frivolity of consumerism. But these problems are not obviously insoluble on the basis of liberal principles, nor so serious that they would necessarily lead to the collapse of society as a whole, as communism collapsed in the 1980s.” S. HUNTINGTON, `The clash of Civilisations?' in Foreign Affairs 72(1993)3, pp. 22-41. Dit artikel werd in 1996 gevolgd door het boek The Clash of Civilisations and the Remaking of World Order. New York, Simon & Schuster, waarin de auteur op p. 14 vermeldt: “In the summer of 1993 the journal Foreign Affairs published an article of mine… That article, according to Foreign Affairs editors, stirred up more discussion in three years than any other article they had published since the 1940s.” Voor een kritiek op de verdeling van de wereld in juist deze beschavingen cf. H.L. WESSELING, `Kletskoek over culturen' in NRC Handelsblad, 30-01-1997. Tom RONSE, De Groene Amsterdammer 14, 2 april 1997, pp. 16-17. Ibid., p. 16. John GRAY, False Dawn. The Delusions of Global Capitalism. London, Granta, 1998. Cf. H. SMEETS, `De Neo-Liberale Utopie Voorbij' in NRC Handelsblad, 17-04-1998. Huntington 1996, p. 14: “This book is … meant to be an interpretation of the evolution of global politics after the Cold War. It aspires to present a framework, a paradigm, for viewing global politics that will be meaningful to scholars and useful to policymakers.” Ibid., p. 21. Stephen HOLMES, `In Search of New Enemies' in London Review of Books, 24 April 1997, p. 3. Huntington 1996, p. 316: “This abstention rule that core states abstain from intervention in conflicts in other civilizations is the first requirement of peace in a multicivilizational, multipolar world.” Reeds Herodotus (±484-±425 v. Chr.), sinds Cicero de vader van de geschiedenis genoemd, en Thucydides (±460- ±395 v.Chr.) beschouwen de opeenvolging van gebeurtenissen als een cyclisch proces. In combinatie met een door vaststaande eigenschappen gekenmerkte mens ontstaat bij hen een beeld van geschiedenis waarin alles steeds beweegt en toch fundamenteel niets nieuws gebeurt. Geschiedenis wordt een circulair verschijnsel, een beweging die steeds weer bij zichzelf terugkomt. Een hoopvol toekomstperspectief op de wijze van het Fukuyaanse vooruitgangsoptimisme komen we in de klassieke oudheid niet tegen. Het beeld van de mens als produkt van de historisch-maatschappelijke omstandigheden is de Grieken (en ook de Romeinen) volledig vreemd. Er bestond niet zo iets als de idee van geschiedenis als een gericht, door menselijk handelen voortgedreven, proces. Cf. R. ROTERMUNDT, Jedes Ende ist ein Anfang: Auffassungen vom Ende der Geshichte. Darmstadt, Wissenschaftliche Buchgesellschaft, 1994, pp. 11-22. Huntingtons denken sluit aan bij deze verouderde filosofie van de geschiedenis. Daarnaast is het sterk gebaseerd op Oswald SPENGLERS Der Untergang des Abedlandes, Umrisse einer Morphologie der Weltgeschichte (2 dln., 1918-1922) waarin wordt beweerd dat de westerse beschaving rond 1800 haar periode van `Zivilisation' heeft bereikt en rond het begin van het derde millennium zal ophouden te bestaan. Michael IGNATIEFF, `Fault Lines' in The New York Times Book Review, 01-12-1996, p. 13. Huntington 1996, p. 121: “In any event, during the coming decades Asian economic growth will have deeply destabilizing effects on the Western-dominated established international order, with the development of China, if it continues, producing a massive shift in power among civilizations. In addition, India could move into rapid economic development and emerge as a major contender for influence in world affairs. Meanwhile Muslim population growth will be a destabilizing force for both Muslim societies and their neighbors. The large numbers of young people with secondary educations will continue to power the Islamic Resurgence and promote Muslim militancy, militarism, and migration. As a result, the early years of the twentyfirst century are likely to see an ongoing resurgence of non-Western power and culture and the clash of the peoples of nonWestern civilizations with the West and with each other.” Ibid., p. 217.
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 8 (1998)4, p.294
___________________________________
19. 20. 21. 22. 23.
24. 25. 26.
27. 28.
29. 30. 31. 32. 33. 34.
35. 36.
37. 38. 39.
___________________________________
Ibid., p. 258. Ibid., p. 255. Ignatieff 1996, p. 13. Robin HARRIS, `War of the World Views' in National Review, 28-10-1996, p. 70. Huntington 1996, p. 288-289: “The war in Bosnia was a war of civilizations. The three primary participants came from different civilizations and adhered to different religions. With one partial exception, the participation of secondary and tertiary actors exactly followed the civilizational model. Muslim states and organizations universally rallied behind the Bosnian Muslims and opposed the Croats and Serbs. Orthodox countries and organizations universally backed the Serbs and opposed the Croats and Muslims. Western governments and elites backed the Croats, castigated the Serbs, and were generally indifferent to or fearful of the Muslims. … The one partial exception to this civilizational pattern was the United States, whose leaders rhetorically favored the Muslims.” Patrick GLYNN, `The Swelling Democratic Tide' in The Times Literary Supplement, 11-04-1997, p. 10. Ibid., p. 290. Holmes 1997, p. 8: “Huntington's model `does not sacrifice parsimony to reality', but the opposite. When human beings do not behave as his theory predicts they will, instead of modifying his ideas, he demands that people modify their behaviour. Or rather, he warns them of dire consequences if they fail to. An egregious example of this keep-the-theory-and-change-thefacts approach is his claim that `Western sympathy' for the Bosnian Muslims was a mistake.” S. HUNTINGTON, `The Erosion of American National Interests' in Foreign affairs 76(1997)5, p. 35. Huntington 1996, p. 318: “Some Americans have promoted multiculturalism at home; some have promoted universalism abroad; and some have done both. Multiculturalism at home threatens the United States and the West; universalism abroad threatens the West and the world. Both deny the uniqueness of Western culture. The global monoculturalists want to make the world like America. The domestic multiculturalists want to make America like the world. A multicultural America is impossible because a non-Western America is not American. A multicultural world is unavoidable because global empire is impossible. The preservation of the United States and the West requires the renewal of Western identity. The security of the world requires acceptance of global multiculturality.” Huntington 1997, p. 32. William A. GALSTON, `Two Concepts of Liberalism' in Ethics 105(1995), pp. 516-534. Cf. John RAWLS, Political Liberalism. New York, Columbia University Press, 1996. Huntington 1997, p. 29. Huntington 1996, p. 307: “The futures of the United States and of the West depend upon Americans reaffirming their commitment to Western civilization. Domestically this means rejecting the divisive siren calls of multiculturalism.” Ibid., p. 48. Huntington 1996, p. 320: “Thus, in addition to the abstention rule and the joint mediation rule, the third rule for peace in a multicivilizational world is the commonalities rule: peoples in all civilizations should search for and attempt to expand the values, institutions, and practices they have in common with peoples of other civilizations.” Voor kritiek hierop zie Johan Verstraeten, `Introduction' in Ethical Perspectives 1(1994)3, p. 102-103. Huntington 1996, p. 321. Niet alleen heeft het neo-liberale economische systeem zich de laatste tien jaar steeds verder over de wereld verspreid; gedurende de tien jaar voorafgaand aan 1996 is het aantal landen met democratisch gekozen regeringen gestegen van 42 naar 61 procent. Cf. Partick GLYNN, `The Swelling Democratic Tide' in The Times Literary Supplement, 11-04-1997, p. 11. Dat Huntington Fukuyama's optimisme niet deelt blijkt duidelijk uit zijn Foreign affairs artikel uit 1997 waar hij op p. 32 stelt: “The end of history, the global victory of democracy, if it occurs, could be a most traumatic and unsettling event for America.” F. FUKUYAMA, `Het Nieuwe Doemdenken' in De Groene Amsterdammer 14, 2 april 1997, p. 15. Huntington 1996, p. 58: “The essence of Western civilization is the Magna Carta not the Magna Mac. The fact that nonWesterners may bite into the latter has no implications for their accepting the former.” Immanuel KANT, Zum ewigen Frieden, Akademie Ausgabe VIII, p. 346; John Stuart MILL, `A Few Words on NonIntervention' (1867) in Collected Works, Vol. XXI, p. 111 ev.
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 8 (1998)4, p.295
___________________________________
___________________________________
40. Michael WALZER, Just and Unjust Wars. New York, 1977; `The Moral Standing of States' in Philosophy and Public Affairs 9(1980), p. 216-217; Cf. Thomas MERTENS, `Over Humanitaire Interventie' in Recht en Kritiek 19(1993)4, pp. 373-382. 41. Mertens 1993, p. 375. 42. Ignatieff 1996, p. 13.
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 8 (1998)4, p.296