“De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België.”
Beknopt overzicht Macro-economische en structurele context 2011 werd gekenmerkt door een geleidelijke vertraging van de bedrijvigheid in de wereld, waardoor het handelsverkeer in de grote economische zones achteruitging. De eurozone werd bijzonder getroffen door de conjunctuuromkeer. Er werden echter aanzienlijke asymmetrieën tussen de lidstaten vastgesteld, zowel op het vlak van hun overheidsfinanciën als hun weerstandsvermogen. De Aziatische toonaangevende landen bleven begin 2012 evenwel dynamisch, net als de Verenigde Staten waar de belangrijkste conjunctuurindicatoren een terugkeer naar een dynamische groei lijken aan te geven. Alle ogen zijn op Europa gericht, dat moeite heeft om de lidstaten weer op weg naar groei te helpen en tegelijk de vicieuze cirkel te doorbreken die zich gevormd heeft door een overheidssector die diep in de schulden steekt en een banksector die nog verzwakt is door de economische en financiële crisis. De Europese economie werd in 2011 immers gedomineerd door het beheer van de staatsschulden in de nasleep van de financiële crisis. De beduidende verslechtering van de overheidsfinanciën in de meeste landen van de eurozone in een context van uitgesproken vertraging van de economische bedrijvigheid gaf aanleiding tot hevige spanningen op de obligatiemarkten in de eurozone. Om de levensvatbaarheid van de eurozone te verzekeren moesten de lidstaten een geheel van regelgevende maatregelen aannemen om de ‘economic governance’ van de zone te versterken en een macro-economisch onevenwicht te voorkomen. Naast de acties ondernomen op Europees niveau keurden de leiders van de G20 in november 2011 in Cannes een actieplan voor economische groei en werkgelegenheid goed dat voornamelijk betrekking heeft op maatregelen voor budgettaire sanering en stimulering van de privévraag voor de landen die een overschot op hun lopende rekening van de betalingsbalans vertonen, en structurele hervormingen met het oog op een bevordering van de groei en een stimulering van de werkgelegenheid. In België vertraagde de bbp-groei geleidelijk gedurende 2011, meer bepaald als gevolg van de verzwakking van de buitenlandse handel. Het laatste kwartaal van 2011 werd gekenmerkt door een negatieve groei tegenover het voorgaande kwartaal, die te wijten was aan de diensten en meer bepaald aan de financiële activiteiten. Over het geheel van het verslagjaar vertraagde de groei van de economische bedrijvigheid tot 2 %, d.i. een lichte achteruitgang ten opzichte van 2010, waarvoor 2,2 % werd opgetekend. De toestand op de arbeidsmarkt was in de referentieperiode zeer gunstig, meer bepaald vanwege nieuwe banen in de verhandelbare diensten, en voor de eerste maal in 10 jaar werd de toename van de tewerkstelling bij de overheid (met inbegrip van defensie en onderwijs) onderbroken. In 2011 bereikte de tewerkstellingsgraad bij personen van 20 tot 64 jaar (definitie Eurostat) 67,3 %, wat nog beduidend lager is dan de “Europa 2020”-doelstelling van 73,2 %.
11
De inflatie bedroeg in 2011 3,5 %, wat een aanzienlijke stijging was ten opzichte van 2010 (2,2 %). De gezondheidsindex steeg eveneens, met een opwaartse impact op de loonkosten voor Belgische ondernemingen, huurprijzen en overheidsuitgaven (ambtenarenwedden en sociale uitkeringen). In januari 2012 vond de laatste overschrijding van de spilindex plaats (de derde keer in twee jaar, met een eerste overschrijding in september 2010 en een tweede in mei 2011). De oorsprong van deze prijsstijging moet grotendeels gezocht worden in de aanhoudende stijging van de energieprijzen. In 2011 droeg deze component voor 1,9 procentpunt bij tot de inflatie. Ook in de buurlanden (Frankrijk, Duitsland en Nederland) versnelde de inflatie, gemeten aan de hand van de GICP, om gemiddeld op 2,4 % uit te komen (tegenover 3,5 % in België). Dit verschil ten nadele van België wordt voor bijna drie vierde verklaard door de energieprijzen. De lopende rekening van de betalingsbalans van België had in 2010 een overschot van 5,1 miljard euro, na een tekort gedurende twee opeenvolgende jaren. Dit resultaat is toe te schrijven aan het lagere tekort op de goederenbalans tussen 2008 en 2010 en aan de constante stijging van het overschot op de dienstenbalans van 2000 tot 2010. Tekenend voor zijn open economie stond de goederenuitvoer in 2011 voor bijna 65 % van het Belgische bbp. Met de diensten erbij gerekend, bedroeg de totale uitvoer bijna 85 % van het bbp. De uitvoer is vooral op Europa gericht, bestemming van 75 % van de totale Belgische uitvoer in 2011.
12 Ten opzichte van het voorgaande jaar stegen de uitvoer en de invoer van goederen in 2011 met 13 en 14,6 %. Toch vertoonde de handelsbalans van 2011 een handelstekort van 7,7 miljard euro. Ondanks een overschot van de extracommunautaire handel van 5,9 miljard euro, werd de handelsbalans in 2011 sterk benadeeld door het tekort van de intracommunautaire handel van 13,6 miljard euro. De economische crisis bracht in sommige partnerlanden zoals Griekenland (-2 %) of Portugal (-7 %) economische achteruitgang teweeg die tot een daling van onze uitvoer naar deze landen heeft geleid. Het hoofdstuk met betrekking tot het verloop van de competitiviteit beklemtoont dat het nastreven van economische competitiviteit niet moet gezien worden als een doel op zich maar als een middel voor economische groei enerzijds en voor een duurzame verbetering van de levensstandaard en het maatschappelijke welzijn van de bevolking anderzijds. Het bbp per inwoner word vaak gezien als een indicator van de welvaart en levensstandaard in een bepaald land. Het bbp per inwoner van België blijft ruimschoots boven het EU-gemiddelde. Hoewel ons land vooruitloopt op Duitsland en Frankrijk, verliest het veld ten opzichte van Nederland. De arbeidsproductiviteit vormt één van de elementen van het concurrentievermogen. De productiviteit per uur van de Belgische werknemers blijft behoren tot de hoogste van de EU. België gaat hierbij zijn voornaamste handelspartners voor. Sinds een tiental jaren is de dalende trend van de arbeidsproductiviteit niettemin bijzonder uitgesproken. Uit de analyse van de productiviteit per uur volgens bedrijfstak tussen 2003 en 2010 blijkt dat de financiële en de
“De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België.”
verzekeringsactiviteiten, gevolgd door de verwerkende nijverheid de grootste groei kenden. In de takken andere dienstenactiviteiten, informatie en communicatie en bouw steeg de arbeidsproductiviteit sterker dan voor de hele economie. De arbeidsproductiviteit in de landbouw daarentegen nam echter uitgesproken af en de activiteiten van de niet-marktsector volgden dezelfde beweging. De niet-prijscompetitiviteit verwijst meer naar structurele factoren waarvan de gevolgen op langere termijn voelbaar zijn. In deze uitgave van Panorama komen enkele van de voornaamste structurele factoren voor competitiviteit aan bod, zijnde innovatie, onderzoek en ontwikkeling (O&O), octrooien en onderwijs. Volgens het “Innovation Union Scoreboard”, dat onder de vleugels van de Europese Commissie werd ontwikkeld, maakt België deel uit van de landen waar de graad van innovatie in de ruimste zin en gemeten aan de hand van 24 indicatoren, hoger ligt dan het EU27-gemiddelde. Ons land onderscheidt zich vooral door zijn voortreffelijk onderzoeksysteem, zijn hoge innovatiegraad in kmo’s en een zeer goede samenwerking tussen ondernemingen. België heeft daarentegen te lijden van zwakke bedrijfs- en overheidsinvesteringen in onderzoek en ontwikkeling. De intensiteit van de globale uitgaven voor O&O van de Belgische economie situeert zich net onder het EU27-gemiddelde. België doet het op dat vlak minder goed dan twee van zijn belangrijkste handelspartners, met name Duitsland en Frankrijk. Hoewel er belangrijke maatregelen werden genomen om O&O te stimuleren, moet België nog inspanningen leveren om de EU-doelstelling te halen die zegt dat 3 % van het bbp uitgegeven moet worden aan O&O. Op het vlak van O&O-personeel in de economie, scoort België beter dan het EU27gemiddelde en dat van de eurozone. Het aantal door een land geregistreerde octrooien is een belangrijke indicator voor de efficientie van zijn O&O-systeem. België neemt op dat gebied een relatief gunstige plaats in binnen de EU27. Toch ligt ons land ten opzichte van Duitsland en Nederland achterop. Mensen spelen een fundamentele rol in de structurele competitiviteit. Op het vlak van onderwijs is België een van de landen waar de overheidsuitgaven voor onderwijs de hoogste in de EU zijn en sterk zijn toegenomen tussen 2000 en 2008. Hoewel België een hoog aantal gediplomeerden uit het hoger onderwijs telt, boert ons land achteruit voor gediplomeerden in wiskunde, wetenschappen en technologie.
Sectoranalyses Deel II van deze publicatie onderzoekt de bedrijfstakken van onze economie. Na het economische belang en de dynamiek van de activiteitentakken in termen van bruto toegevoegde waarde en werkgelegenheid te hebben getoond, wordt er een overzicht van de conjuncturele activiteit in de verwerkende nijverheid en bouwnijverheid voorgesteld. Hierin worden de prestaties van deze sectoren ten opzichte van de eurozone in zijn geheel aangestipt. Het tweede luik van dit deel analyseert zeven bedrijfstakken volgens een gemeenschappelijk canvas dat de structurele kenmerken van deze sectoren belicht, gevolgd door de evolutie van
13
de economische indicatoren op korte termijn en van marktwerking (mededinging en integratie) voor elkeen. Het weerhouden canvas wordt aangevuld met een SWOT-analyse (sterke punten, zwakke punten, kansen en bedreigingen). Uit het conjunctuuroverzicht komen soms opvallende verschillen met de eurozone naar voren. Hoewel de productie (in volume) van de verwerkende nijverheid bijna terugkwam op het niveau van 2008 in tegenstelling tot het gemiddelde van de Europese economieën, daalde de Belgische industriële productie van vier sectoren daarentegen sterker dan in de eurozone. Het betreft de vervaardiging van informatica- en van elektronische en optische producten, de leder- en schoenenindustrie, de vervaardiging van textiel en de sector van drukkerijen en reproductie van geluidsopnamen. De sector van de productie en distributie van gas en elektriciteit kromp eveneens aanzienlijk in 2011, maar deze daling was vergelijkbaar met het gemiddelde van de eurozone. De conjunctuurgevoelige chemiesector ontwikkelde zich dan weer beter in België. Er dient evenwel te worden opgemerkt dat de conjunctuur in de subsectoren van de chemiesector sterk verschilde. Zo weerspiegelen de vervaardiging van chemische basisproducten, stikstofverbindingen en kunstmeststoffen, kunststoffen en synthetische rubber in primaire vormen, alsook de vervaardiging van andere chemische producten (waaronder kruit en springstoffen, lijm, etherische oliën) grotendeels de gematigde productiegroei van de sector in 2011. Daartegenover zakt de activiteit van twee andere subsectoren van de basischemie, met name de vervaardiging van verf en die van zeep, onderhoudsproducten en parfums, sinds eind 2010.
14 Een andere belangrijke sector van de verwerkende nijverheid, de voedingsindustrie, vertoonde een sterkere stijging van de industriële activiteit dan de Europese prestatie. De vervaardiging van machines, apparaten en werktuigen, de automobielindustrie alsook overige verwerkende industrieën, drie sectoren die zwaar getroffen werden door de economische crisis in 2009, kenden eveneens een duidelijke opmars in 2011. Over de toename van het aantal actieve personen (loontrekkenden en zelfstandigen) in de nijverheid, moet de nadruk gelegd worden op de prestatie van België ten opzichte van het gemiddelde van de eurozone in de bouwsector en de vervaardiging van farmaceutische grondstoffen en producten. Het aantal werknemers steeg eveneens sterker in de chemiesector. Daartegenover daalde het aantal tewerkgestelden in de sector vervaardiging van elektrische apparatuur en in de voedingsindustrie in België, terwijl het in deze sectoren steeg in de eurozone. Daar de netwerkindustrieën tot de bevoegdheden van de FOD Economie behoren, gaat er opnieuw bijzondere aandacht naar uit in deze editie. Binnen de Europese context wordt er gewerkt aan de verdere uitbouw van de Europese energiestrategie 2020, energie infrastructuur, de realisatie van 20 % reductie in het energieverbruik en aan de decarbonisatie van de energiesector via de Energieroutekaart 2050. Het versterken van een Noord- en West Europese samenwerking gebeurt via het Pentaforum,
“De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België.”
North Seas’ Countries Offshore Grid Initiative en het Gasplatform. Daarnaast werd een Europees crisisbeleid voor energie en de stresstesten op de nucleaire centrales uitgevoerd. Het aandeel van de Belgische energiesector in de totale toegevoegde waarde steeg voortdurend sinds 2005, net zoals het aantal arbeidsplaatsen en de investeringen. De energiemarkt vertoont een geconcentreerde markt met een dominante historische operator, hoewel er steeds meer spelers actief zijn inzake zowel productie als distributie van elektriciteit en gas. De industriële productie in de sector (in volume) verloopt voor zowel de eurozone als België erg volatiel. De negatieve waarden voor de jaarlijkse groei in de eerste helft van 2008 doen zich opnieuw opmerken sinds de 2de helft van 2010. De doelstellingen van de implementatie van het Derde Energiepakket voor de liberalisering van de energiemarkt omvatten: het verzekeren van het bevoegdheidsevenwicht tussen regering, administratie en regulator; de versterking van de consumentenbescherming; het vergroten van de onafhankelijkheid en deskundigheid van de regulerende instanties; de scheiding van de transmissienetbeheerders van elektriciteit en aardgas alsook beheerders van opslagfaciliteiten voor aardgas en vloeibaar aardgas faciliteren en de bevoorradingszekerheid versterken. In het kader van de bevoorradingszekerheid wordt het toepassingsgebied van de prospectieve studies vergroot (gas en elektriciteit). Een mechanisme van voorafgaande verplichte informatieverstrekking wordt voorzien voor de sluiting van de productie-eenheden van elektriciteit die niet werden geprogrammeerd in het ontwikkelingsplan van de transmissienetbeheerders. Om duurzame energie te stimuleren werden eveneens een aantal aanmoedigingsmaatregelen genomen. In 2011 werd het initiatief genomen om een nationaal masterplan ter bevordering van elektromobiliteit voor België uit te werken. Dertien actiedomeinen werden geïdentificeerd. Daarnaast heeft de federale regering zich ertoe verbonden om tegen 2020 ongeveer 2000 MW aan windenergie op de Noordzee geïnstalleerd te hebben. Het aandeel van de telecommunicatiesector in de totale toegevoegde waarde (in lopende prijzen) daalde sinds 2006 continu verder, net zoals het aantal arbeidsplaatsen en de totale investeringen. Over heel 2011 beschouwd, verliep de omzet in de telecommunicatiesector minder gunstig dan in de eurozone. In het Europese landschap (EU27) is één van de sterke punten van de informatiemaatschappij in België zijn internetinfrastructuur. De hoge penetratiegraad van vast breedbandinternet in België rangschikte ons land in juli 2011 op de zevende plaats van de Europese ranglijst. Nog meer opvallend is dat België één van de koplopers is op het vlak van snelle en zeer snelle vaste lijnen, waardoor het in beide gevallen de derde plaats van de EU27 bekleedt. Het enige minpunt is dat in 2011 het ultra snelle internet (≥ 100 Mbps) in België maar langzaam op gang kwam. Voor de penetratiegraad van mobiel breedbandinternet in 2011 is België een slechte Europese leerling. Men verwacht in de toekomst evenwel verbetering. De Belgische regulator voor de telecommunicatie (BIPT) kende in de loop van 2011 een bijkomende 3G-vergunning en vier
15
nieuwe 4G-vergunningen (LTE) toe. Dit zou de markt moeten dynamiseren. Tegelijkertijd zou het grote succes van smartphones en tablets nog moeten toenemen en de vraag naar mobiele aansluitingen doen stijgen voor zover de door de operatoren aangeboden prijzen aantrekkelijker worden. 27 % van de Belgische ondernemingen heeft in 2011 via e-commerce en onlineverkoop bestellingen ontvangen. België bekleedt zo de tweede plaats in de EU-rangschikking. Bij de particulieren is de vooruitgang ook opmerkelijk: begin 2011 had 43 % van de in België gevestigde particulieren via internet goederen of diensten voor persoonlijk gebruik besteld over de voorbije twaalf maanden. Een jaar eerder bedroeg dit percentage slechts 38 % en amper 21 % in 2008. Ten slotte streeft België ernaar de doelstellingen van de digitale agenda voor Europa te bereiken. Ook al heeft het er al enkele vervuld, er blijven nog inspanningen te leveren, namelijk op het vlak van snelheid van verbindingen. De analyse van de vijf andere bedrijfstakken (voedingsindustrie, farmaceutische industrie, vervaardiging van machines, apparaten en werktuigen, bouwsector en zakelijke dienstverlening) die in dit tweede deel worden uiteengezet, geeft verschillende profielen van de marktwerking en andere economische indicatoren weer.
16
Uit het aspect mededinging, dat op het vlak van de sectorale concentratie en de marge op de kostprijs onder de loep werd genomen, blijkt dat de concentratiegraad in de vijf boven genoemde bedrijfstakken tussen 2000 en 2010 vrij stabiel is gebleven. De farmaceutische nijverheid vormt evenwel een uitzondering hierop, met een toename van de concentratie gedurende de beschouwde periode. De voedingsnijverheid is in het algemeen zeer weinig geconcentreerd. De productie van alcoholvrije dranken en water gekoppeld aan tabak is de meest geconcentreerde subsector. De suiker- en de chocoladesector vertoont eveneens een hoog cijfer. Gestimuleerd met name door de subsector voor andere voedingsmiddelen is de concentratie van de drank- en tabaksector tussen 2000 en 2010 gestegen. Het merendeel van de andere subsectoren onderging echter maar kleine veranderingen in de loop van de onderzochte periode. Als gevolg van de belangrijke investeringen in O&O blijkt dat de farmaceutische sector zeer geconcentreerd is. De beoordeling van de concentratie op basis van de bedrijfstakclassificatie is echter ingewikkeld. Daarentegen blijkt dat de markt, door het grote aantal bedrijven in de vervaardiging van machines, niet geconcentreerd is, ook al zijn er enkele grote ondernemingen in actief. De fijnere ventilering van de sector toont evenwel een hoge concentratie aan voor motoren bestemd voor industriële toepassingen, voor vervaardiging van pompen en compressoren, maar ook van tandwielen en machines voor de metallurgie. Er moet gewezen worden op de weerslag van meerdere grote ondernemingen in verschillende subsectoren en op de productie die voornamelijk georiënteerd is naar buitenlandse markten. De bouwactiviteiten en gespecialiseerde bouwwerkzaamheden tonen eveneens een lage concentratie in 2010. In tegenstelling tot de grond-, water- en wegenbouw waarvoor de ratio het gemiddelde van de diensten in België benadert, terwijl die tien jaar geleden drie keer kleiner
“De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België.”
was. De bouwsector zou globaal niet onder een gebrek aan mededinging lijden. Voor de zakelijke dienstverlening, die een groot aantal subsectoren omvat, geven de informaticaactiviteiten en informatiediensten alsook sommige gespecialiseerde activiteiten zoals rechtskundige, boekhoudkundige en bouwkundige activiteiten geen blijk van een gebrek aan mededinging. Het tweede deel onderstreept ook andere belangrijke thema’s zoals de uitdagingen en de verschillende aspecten van duurzame ontwikkeling die in de Europa 2020-strategie ingeschreven zijn. De nadruk wordt gelegd op de verwezenlijking van de synergiën tussen het duurzaam grondstoffenbeheer en het energiebeheer. Bovendien worden er meerdere mogelijkheden geïdentificeerd zoals de Europese milieuwetgeving voor de ontwikkeling van nieuwe producten. De bevordering van de technologische innovatie en het grotere concurrentievermogen van de nijverheid zijn bijkomende aandachtspunten. Ten slotte onderstreept het tweede deel de nood aan een meer geïntegreerde en diepgaandere dienstenmarkt binnen de EU die de structurele wijzigingen van de economie zou bevorderen.
Het ondernemerschap Het derde deel van het verslag geeft een beeld van het ondernemerschap, in het bijzonder voor de kleine en middelgrote ondernemingen. In 2010, het laatste jaar waarvoor gegevens beschikbaar zijn, telde men 877.864 actieve zelfstandigen. De voorbije tien jaar bleef het aantal zelfstandigen in hoofdberoep stabiel, terwijl het aantal in bijberoep sterk aangroeide: met 43,5 %. De vrouwelijke zelfstandigen zijn eveneens in opmars. Ten opzichte van 2002 nam hun aantal toe met 27,4 %, meer dan het dubbele dan de toename bij de mannen. Van de totale toename van het aantal zelfstandigen in het laatste decennium kwam meer dan 60 % voor rekening van de vrije beroepen, terwijl het aantal zelfstandigen in de handel zich stabiliseerde. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest steeg het aantal zelfstandigen met 25,9 % in de voorbije tien jaar het sterkste. Ten opzichte van 2000 steeg het aantal zelfstandigen in 2010 in de leeftijdscategorieën van 18-25 en ouder dan 40 jaar sterk. Met 74.181 oprichtingen van btw-plichtige bedrijven overtrof 2011 het topjaar 2010. Voor België bedroeg de groei 4,2 % terwijl de stopzettingen slechts met 0,7 % stegen. In 2011 treden voor elke 100 verdwenen bedrijven 130 nieuwe toe. Opmerkelijk is dat in 2011 vooral bedrijven in de categorie 1 tot 9 werknemers verdwenen, in alle sectoren. Opvallend is de verdubbeling van de toename van btw-plichtige bedrijven zonder personeel. De gemiddelde wijziging voor het land klom naar 16,9 % in 2011: een lichte toename van de gemiddelde oprichtingsgraad en een kleine daling van de stopzettingsgraad. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest kende een turbulentieratio van 21,3 % terwijl de gemiddelde turbulentie voor Wallonië op 18 % en voor Vlaanderen op 15,6 % uitkwam. Net als in 2010 nam in 2011 het aantal werkgevers opnieuw toe na een daling in 2009 als gevolg van de economische crisis in 2008. Meer nog, in 2011 overschreed het aantal werkgevers het niveau van 2008. In vergelijking met de toename in 2010 is de stijging in 2011 meer dan
17
drie maal zo groot. Ook nu zijn het de kmo’s die de grootste bijdrage leveren. Het gros van de werkgevers is, en dit sedert een aantal jaren, actief in de bouw- en handelssector. Bij de grote ondernemingen blijft de verhouding tussen de sectoren vrij stabiel en is de industriesector nog steeds de grootste. Bij de kleine ondernemingen ligt het zwaartepunt bij drie traditionele kleine ondernemingen in de sectoren handel, bouw en horeca. Bij de middelgrote ondernemingen is een kwart van de werkgevers actief in de handel. Samen met de toename van het aantal werkgevers steeg in 2011 het aantal arbeidsplaatsen in de privésector opnieuw. De tewerkstellingsgroei deed zich vooral voor bij de GO en in mindere mate bij de kmo’s. De industrie bleef met 504.902 arbeidsplaatsen ook in 2011 nog steeds de grootste werkgever, gevolgd door de handelssector, de administratieve dienstensectoren en de gezondheidszorg die meer en meer personen tewerkstellen Bij de GO concentreert de tewerkstelling zich in de industrie- en de dienstensector; bij de MO is bijna een kwart van de tewerkstelling terug te vinden in de handel. Op basis van data uit de nationale rekeningen voor 2009 blijkt dat de kmo’s ongeveer 30,3 % van de toegevoegde waarde in de Belgische economie leveren. De meest kmo-intensieve sectoren zijn landbouw en visserij, horeca, vrije beroepen en de bouw. De grootste toegevoegde waarde wordt door kmo’s gecreëerd in de sectoren van de vrije beroepen en wetenschappelijke en technische activiteiten, de handel en de bouw.
18
In 2011 steeg het aantal faillissementen in belangrijke mate met 6,8 % ten opzichte van het voorgaande jaar, om uit te komen op 10.224. Uit de regionale opsplitsing blijkt een toename in Brussel met 22,6 % en in Wallonië met 8,4 %. Daartegenover valt in Vlaanderen een lichte daling waar te nemen met 0,2 %. In een sectorale analyse valt de hoge faillissementsgraad op in de sectoren horeca, transport en bouw, die in 2011 het meest te lijden hadden van de slechte economische conjunctuur. In 2011 wordt de grootste concentratie van faillissementen waargenomen bij ondernemingen met 5 tot 20 werknemers, terwijl de ondernemingen met minder dan 5 werknemers relatief beter weerstand boden.