De volkerenmoord op een miljoen Armenen Frankrijk, Zweden en Belgie zijn inmiddels zover dat ze inzien dat de moord op een miljoen Armeniërs, ruim tachtig jaar geleden, 'volkerenmoord' was. Verantwoordelijk voor de ‘genocide' waren de Turken van het Ottomaanse rijk. Nu de gemeente Assen nog. Al twee jaar is de stad in de ban van een gedenksteen die de Armeense gemeenschap wil oprichten om de vernietiging van hun volk te gedenken. De Turken hebben het al een 'haatmonument' genoemd. Ze hebben tegen het plan geprotesteerd met het gebaar van de grijze wolven. Ze hebben gedreigd met een invasie van tienduizend Turken uit Duitsland om in de straten te demonstreren. Ze hebben met zogenaamde 'mailbommen' het internetsysteem van Assen ontwricht en het gemeentebestuur gedwongen een ander en geheim e-mailadres te kiezen. En ze hebben een klein beetje gewonnen. Het monument zal er komen maar het woord 'genocide' mag er niet op. De burgemeester van Assen, mevrouw D.van As-Kleijwegt(PvdA) vindt die omschrijving namelijk 'controversieel' en 'provocerend'. Is dat niet politiek naïef? 'Dat kunt u wel vinden maar wij hebben een gemeentelijke verordening, teksten moeten voldoen aan de eisen van het gemeentebestuur', zei ze een jaar geleden. Elke keer als de Turken herinnerd worden aan de massamoord op de Armeniërs ontstaat een georchestreerde golf van woede en misbaar. Met vooral meelopers en schreeuwers die de geschiedenis niet kennen omdat die zorgvuldig uit de annalen verwijderd is. Met ontkenners en misleiders die niet willen dat de geschiedenis alsnog geschreven wordt. En met onderhuidse bedreigingen. De Turkse zaakgelastigde in Den Haag, Atilay Ersan, liet het gemeentebestuur van Assen fijntjes weten dat het 'genocide-monument onrust en overgevoeligheid zal veroorzaken onder de Turkse gemeenschap'. De Turkse consul in Deventer, Orhan Ertugruloglu, stelde de burgemeester van Assen grote koppen op de voorpagina's van de Turkse kranten in het vooruitzicht die de 'vriendschap tussen onze landen' ernstig kan aantasten. En elke keer opnieuw herhalen de Turkse vertegenwoordigers dat 'de geschiedenis moet worden overgelaten aan historici en wetenschappelijk onderzoek'. Een poging met de Turkse zaakgelastigde Ersan te spreken strandt: 'Dit is geen onderwerp voor journalisten. Het is een omstreden zaak waarover historici nog altijd geen conclusie hebben bereikt.' Op zoek naar de motieven van zijn opruiende brieven aan het Asser gemeentebestuur liep ik een keer, door een doolhof van donkere gangen, de kamer binnen van consul-generaal Ertugruloglu. Zodra hij de werkelijke reden van het bezoek begreep, herhaalde hij dat alle wijsheid te vinden is in de Ottomaanse archieven. Vervolgens zweeg hij, strekte z'n hand uit en gebood: 'U moet weg, u moet weg'. Politici en verslaggevers mogen en kunnen niet oordelen over de
gebeurtenissen rondom 1920 in Turkije. Dat mogen alleen historici doen, zeggen de diplomaten. Behalve naar de Ottomaanse documenten verwijzen ze naar Engelse en Duitse archieven. Ze vergeten het Nederlandse archief. Daarin ligt al 82 jaar een onthutsend document opgeslagen over 'de deportatie en uitroeiing van een bevolking van 1.400.000 mannen, vrouwen en kinderen'. Het rapport, 250 pagina's dik, heet 'Marteling der Armeniërs in Turkije' en werd gemaakt door het Nederlands comité tot hulpbetoon aan de noodlijdende Armeniërs. Het comité bestond uit de fine fleur van de samenleving. Geachte burgers zoals de oudminister van financiën mr.Ant. van Gijn(voorzitter), de minister van staat jhr.mr.A.F.de Savornin Lohman, de tweede kamerleden mr.R.J.H.Patijn en jhr.mr.Ch.Ruijs de Beerenbrouck, de president van de kamer van koophandel S.P.van Eeghen, rechter jhr.mr. D.R.de Marees van Swinderen, de eerste kamerleden mr.G.W.baron van der Feltz en mr.W.baron de Vos van Steenwijk en vele anderen. 'Het is nauwelijks te geloven dat in de twintigste eeuw de uitroeiing van nagenoeg een heel volk onder zo ontzettende omstandigheden op onze aardbodem nog mogelijk was. Alleszins geloofwaardige getuigenissen van neutrale consulaire ambtenaren, van Duitse en Zwitsers hoofden en ondergeschikten van zending en onderwijs zijn bij boekdelen aanwezig en nemen alle twijfel weg,' schreven ze. In bijgaand verhaal fragmenten uit getuigenissen en verhalen over een volkerenmoord, die later door Robert Fisk in zijn boek 'Pity the nation', de eerste Holocaust uit de geschiedenis zou worden genoemd.
Waarom Turkse diplomaten de geschiedenis niet willen kennen Door Rudie van Meurs Het begon overal op dezelfde manier. Eerst werd afgerekend met de aanzienlijken. In de stad Zeitoen, in de hoogdalen van de Taurus, werd burgemeester Nazareth Tschausch gevangen gezet. Hij werd gefolterd en stierf. Korte tijd later werden driehonderd Armeense notabelen van de stad voor een bespreking ontboden in het Turkse legerkamp. Iedereen arriveerde op het afgesproken uur, argeloos en onschuldig. Ze kregen te horen dat ze onmiddellijk de stad dienden te verlaten. Spoedig daarna werd begonnen met de deportatie van de overige twintigduizend Armeense burgers.
Het was in de lente van 1915. In Europa woedde de Eerste Wereldoorlog. Het Turkse Ottomaanse rijk had een paar jaar eerder onder dwang van de grote mogendheden alle Europese landstreken op een beperkt gebied na rondom Constantinopel, moeten opgeven. En vanuit Constantinopel regeerde de Jong-Turkse partij. De deportatie vanuit Zeitoen ging wekenlang door. In de tweede helft van mei was er niemand meer over. Eenderde van de Armeniers werd verbannen naar de moerassen van Karabunar in de provincie Konia. De anderen werden naar de steppen van Mesopotamië gestuurd. En verder, opgejaagd tot in de arabische woestijn. Een ooggetuige: 'Ik zag ze gaan. Eén eindeloze optocht, begeleid door gendarmen die met stokken gewapend de menigte voortdreef. Half gekleed, doodmoe sleepte zij zich voort. Daar strompelde een oude vrouw die, afgetobt, in de modder viel. Een soldaat wist niet beter te doen dan haar twee- of driemaal met zijn stok te slaan maar zij roerde zich niet. Dan maar een paar schoppen met zijn zwaargelaarsde voet maar ook dat baatte niet. De vrouw bleef onbeweeglijk liggen. Nog eenmaal gaf de saptieh een harde schop waardoor het slachtoffer in de greppel rolde. De oude vrouw was dood.' In Oost-Anatolië werden ruim tweeduizend Armeense notabelen ontslagen uit staatsdienst en gevangen gezet. Ambtenaren, artsen, advokaten, notarissen, journalisten. Met het oppakken van de 'kopstukken' moest het Armeense volk 'krachteloos' worden gemaakt. Na de elite volgde de mannelijke bevolking. Armeense soldaten die in dienst van het Turkse leger aan de Dardanellen tegen de Russen hadden gevochten, werden ontwapend. Soms werden hele afdelingen van honderd en meer Armeense militairen op last van officieren doodgeschoten. In het binnenland eiste de Turkse politie een willekeurig aantal wapens op. Als die niet konden worden geleverd werden de oudsten mishandeld op de pijnbank. 'In het bijzonder bestond bij gendarmen en gevangenishoofden de voorliefde voor de zogenaamde bastonade die dikwijls de dood veroorzaakte. Ook werden de weerlozen de haren uitgerukt, de nagels afgescheurd, werden zij met gloeiende ijzers gebrandmerkt en de meest schandelijke methoden toegepast op vrouwen en kinderen.' Tegelijk met de ontwapening van de Armeniërs begon de bewapening van het Turkse gepeupel. Door de jong-Turkse clubs, die in alle steden en dorpen van het binnenland de macht in handen hadden, waren Tschettehs, benden in het leven geroepen grotendeels bestaande uit ontvluchte misdadigers. Beruchte Koerden werden bij de benden ingelijfd. Zij kregen de vrijheid Armeense dorpen te overvallen en te plunderen, mannen te doden en vrouwen en kinderen weg te slepen. Toen begon de deportatie. Het Nationaal Comité: 'De karavanen die vanuit het noorden van het land werden weggevoerd bestonden bij aankomst in de zuidelijke deportatieoorden slechts uit kinderen beneden de tien of uit bejaarde vrouwen, zieken en grijsaards. De mannen de knapen werden gedood. De meisjes, jonge vrouwen en kinderen waren geroofd. Er bleef niets over dan een hulpeloos, aan ellende en armoede prijsgegeven bedelaarsvolk dat in de Mesopotamische woestijnen en moerassen door honger en ziekte ten gronde ging.' In de stad Erzingjan werden tweeduizend Armeniërs opgepakt en in de nabijheid van de stad omgebracht. In juni van het jaar 1915 werden vijfentwintig duizend Armenen gedeporteerd. Een Duitse verpleegster: 'De karavanen die Erzingjan verlieten werden begeleid door militairen. De weg naar Kharput verlaat de laagvlakte van Erzingjan om in de engte van de Euphraat, die de bergketen van de Taurus verbreekt, zijn intrede te doen. In vele kronkelingen volgt de weg de rivier, soms land steile bergwanden. In een van de bergpassen werden de vrouwen en kinderen overvallen. Nadat zij waren geplunderd werden ze op afschuwelijke
wijze geslacht en hun lijken in de rivier geworpen. De slachtoffers werden geteld bij duizenden.' In de stad Baiburt en omliggende dorpen woonden zeventienduizend Armeniërs. Drie dagen voor hun deportatie werden hun bisschop, Wartabed Hazarabedjan, samen met zeven andere Armeense notabelen opgehangen. Tachtig anderen werden de bossen ingesleept en vermoord. Daarna volgde in drie groepen de rest van de Armeense gemeenschap. Een weduwe van een Armeense notabel die de reis overleefde: 'Wij mochten 's nachts niet in de dorpen slapen maar moesten bivakkeren onder de blote hemel. Ik zag mensen die om de honger te stillen gras aten. Vooral in de nacht werd door gendarmen, bandieten en dorpsbewoners geroofd en gemoord. Velen van ons stierven door honger en door slagen. Anderen bleven langs de weg liggen te zwak om voort te gaan. Toen wij de vlakten van Erzingjan doorgingen merkten wij dat wij voor de meest ontzettende gruwelen gespaard waren gebleven. De misvormde lijken van vrouwen, meisjes en kinderen deden ons ijzen. Het schreide ten hemel. Aan de Euphraat gekomen werden de kinderen beneden de vijftien jaar meedogenloos in de vloed geworpen. Wanneer een van hen, worstelend tegen de golven, zichzelf trachtte te redden werd het weggeschoten. Aan het einde van de weg naar Siwas gekomen zagen wij velden en wegen bezaaid met opgezwollen zwarte lijken die door hun stank de lucht verpestten.' Een verpleegster van het Rode Kruis: 'Onderweg ontmoetten wij een groot aantal uitgewezenen. Wij stonden stil om hen te laten passeren en de aanblik van hetgeen ons voorbijging zullen wij niet licht vergeten. Het waren slechts weinig mannen, merendeels vrouwen en kinderen. Velen, met lichte haren en grote helderblauwe ogen, keken ons diepernstig aan, sommigen met onbewuste verhevenheid als waren zij engelen des gerichts. In geluidloze stilte gingen zij voorbij om straks aaneengebonden van de hoge rotsen in de Euphraat te worden geworpen in het jammerdal van Kemach-Boghasi.' Een Griekse koetsier: 'In de namiddag kwamen wij in een dal waar drie groepen wegarbeiders zaten, moslims, Grieken en Armeniërs. Voor de laatsten stonden enige officieren. Honderd Armeniërs stonden op rij opgesteld. Achter hen was een breed uitgegraven opening. Wij wisten wat er gebeuren ging.' Uit een brief van de Armeense soldaat Megerditch Tatéossian die uit het Turkse leger wist te ontkomen naar Rusland: 'Op zekere dag in de maand juli 1915 zagen wij een lange stoet van onze rasgenoten, begeleid door gendarmen. Zij telden ongeveer vijfduizend personen, vrouwen, grijsaards en kinderen. Zij waren ontvoerd uit de omstreken van Hassan-Kalé, Thérman, Tehimichlézéh en op weg naar Kharput. Ik behoorde tot een groep van driehonderd Armeniërs die deel uitmaakten van de Turkse genie. De wapens waren ons ontnomen en we werden bewaakt. Een van onze bewakers zonderde zich af om zich te begeven naar de weggevoerden die wij konden horen schreeuwen en kermen. Hij wenste niets te verliezen van het drama dat zich daar in de vlakte afspeelde waar de moordenaars zich vermaakten met het pijnigen van hun slachtoffers. Zij ranselden de grijsaards, mishandelden de vrouwen en verkrachtten meisjes en kinderen. Onze bewaker keerde terug en met een grijnzende glimlach vol wellustige voldoening schreeuwde hij ons toe: 'Kinderen wij moeten vandaag dubbel zo hard werken als anders.' Een uur later wierpen de Tschettes zich op onze landgenoten en het bloedbad begon. Overal werd gemoord. Iedere slag kostte een van onze broeders of zusters het leven. Het bloed stroomde en bespatte de verhitte gezichten van de moordenaars, ja zelfs dronken zij het, zelfs dronken zij het. De lijken hoopten zich op bij duizenden en na vier uur van vreselijk moorden waren vijfduizend Armeniërs uitgeroeid. Toen vertrokken de Tschettes, met moeite zich voortslepend onder de geroofde buit, waarvan zij een deel afstonden aan de ons begeleidende gendarmen. De jonge meisjes voerden zij mee.
Hun chef, Mustapha Zadé Suleyman uit Sivas beval ons onmiddellijk de lijken te begraven en de bloedsporen te verwijderen. De graven werden dichtgemaakt. Na het appèl begaven wij ons op weg en wierpen voor het laatst een blik op de graven van onze landgenoten. Afgrijselijk. Hier en daar bewoog zich de aarde alsof daaronder iets woelde. Het waren de levend begravenen die ademen wilden, die daar een ongekende strijd voerden met de dood.' De andere morgen mocht de soldaat ondergeleide een bad nemen in een riviertje. 'Onderweg ontmoetten wij een grijsaard in lompen gehuld. Hij was met aarde bedekt en ging strompelend voort. Weldra kon ik hem duidelijk onderscheiden. Grote God, hij had een wond in zijn gelaat. Hij was het, de laatst begravene, weer uit zijn graf herrezen.' Met een kogel uit een revolver werd de man alsnog gedood. In Zileh werd de bisschop van Siwas met hoefijzers beslagen gelijk een paard want, zo had de Wali(het hoofd van de provincie) gezegd: ‘Een bisschop kan men onmogelijk barrevoets de weg opzenden.’ De mannen werden in groepen tezamen gebonden, naar de bergen gevoerd en gedood. De vrouwen en kinderen werden zonder voedsel en kleren het land ingejaagd. Toen zij bleven weigeren zich te bekeren tot de islam werden de moeders met de bajonet doorstoken en de kinderen verkocht. Wekenlang dreven stroomafwaarts lijken door de Euphraat. Sommige ruggelings aan elkaar gebonden, in groepen van drie tot acht mensen. De lijken werden door honden en gieren verscheurd. Ontelbaar was het aantal kinderlijkjes dat op de route waarlangs de deportatie ging werd gevonden. In Mersiwan werden driehonderd Armeniërs aan handen gebonden weggevoerd. Op weg naar Zileh, waar eens Julius Ceasar zijn ‘Veni, Vidi, Vici’ naar Rome zond, werden allen met bijlslagen gedood. Uit een brief van dr.James L. Barton, voorzitter van het Amerikaanse hulpcomité die toestemming kreeg om de plaatsen en concentratiekampen met Armeniërs te bezoeken: ‘Langs de wegen vindt men overal overblijfselen van Armeense slachtoffers. Bij honderden kan men de aardhopen tellen. Zover het oog reikt zijn er grafheuvels die elk twee- tot driehonderd lijken bevatten. Zestigduizend Armeniërs liggen hier, die aan honger, ontberingen, typhus en dysenterie stierven. Ik meende een reis dwars door de hel te maken. In Abu Herera, het ongezondste oord van de woestijn, vertoeven op een heuvel nog 240 Armeense mannen en vrouwen. Dichtbij de plaats, waar mijn wagen ophield, zag ik vrouwen die uit paardenvuil de weinig onverteerbare gerstekorrels bijeenzochten. Gelijk aan de ingang van Dante’s hel kan boven die van de kampen geschreven worden: ‘Wie hier binnentreedt, late alle hoop varen.’ De genocide op het Armeense volk werd volgens het Nederlandse Comité ‘achter de rug van Europa om’ uitgevoerd. Het was voor de keurige kamerleden, oud-ministers en al die andere aanzienlijken overduidelijk ‘dat de deportatie van de Armeniërs door niemand anders werd bevolen en doorgevoerd dan de centrale regering in Constantinopel’. De achtergrond: ‘Het misbruik van de godsdienst voor politieke doeleinden is de wortel en het wezen van alle godsdienstige vervolgingen.’ Het comité: ‘De Turkse bevolking is onvoorwaardelijk vrij te spreken van een beschuldiging als zou zij zich hebben vergrepen uit zelfverdediding aan haar Armeense medebevolking waarmee zij in vrede leefde. Het behoeft niet uitdrukkelijk te worden vermeld dat de systematisch georganiseerde Koerden-horden en gevangenisbenden, die op de gedeporteerden
werden losgelaten, naar hartelust hun moord- en roofzucht botvierden. Het grootste aandeel van de massacres komt niet op rekening van deze onwettelijke elementen maar moet worden gesteld op rekening van de regering en haar organen: de gendarmerie en de Turkse militietroepen.’ Niet alleen voltrok de genocide zich achter de rug van Europa om, zelf gewikkeld in een wereldoorlog. De Turkse regering deed ook van meet af aan alle moeite om de massamoord uit het geheugen te wissen. Uit de reisaantekeningen van een Duitse spoorwegbeamte. Hij zag op 12 augustus 1915 op een station tussen Damascus en Aleppo ‘duizend vrouwen en kinderen gepropt in beestenwagens’. Hij zag vrouwen en kinderen aan de spoorlijn in hopen vuil naar overblijfselen van voedsel zoeken. Kinderen knaagden aan beenderen. Hij zag in Ras-ul-Aïn tweehonderd vrouwen en kinderen, geheel naakt. En hij hoorde op 13 september 1915 hoe de commandant van het vierde Turkse leger, Djemal Pascha, de volgende tekst voorlas: ‘Al de foto’s, door ingenieurs of andere ambtenaren aan de spoorlijn van Bagdad genomen van de Armeense karavanen, moeten binnen achtenveertig uur met de cliché’s afgeleverd worden aan het militaire bureau van de spoorlijn van Bagdad te Aleppo. Iedere ontwijking van dit bevel zal door de krijgsraad worden vervolgd.’ Het Nederlands Comité: ‘Van de gedeporteerde massa der Armeense bevolking zijn naar schatting achthonderdduizend door systematische slachting en uithongering omgekomen. De rest van het Armeense volk is een hongerlijdend bedelaarsvolk van grijsaards, oudere vrouwen en kinderen. Aan de rand van de woestijn van Mesopotamië zijn grote groepen van deze ongelukkigen in concentratiekampen bijeengedreven waar honger en ziekte het werk van de Turkse wapens afmaken.’ (Bovenstaand verhaal werd in februari 2001 gepubliceerd in Vrij Nederland. De feiten komen uit een bijzonder rapport dat ruim 95 jaar geleden werd opgesteld door een Nederlandse delegatie die na de moord op de Armeniërs door de dodenakkers reisde en verslag deed)