Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2013-2014
DE TOETREDINGSVOORWAARDEN VOOR EN DE PERSOONSRECHTELIJKE GEVOLGEN VAN HET GEREGISTREERD PARTNERSCHAP IN RECHTSVERGELIJKEND PERSPECTIEF Op naar een huwelijk bis?
Masterproef van de opleiding ‘Master in de rechten’
Ingediend door
Sofie Raes (studentennummer: 00801808)
Promotor: Prof. Dr. Gerd Verschelden Commissaris: mevr. Lynn De Schrijver
[ii]
DANKWOORD
Samen met het beëindigen van deze masterproef komt er ook stilaan een einde aan een onvergetelijke en interessante studieloopbaan. Het schrijven van dit werk is niet zonder slag of stoot verlopen en daarom wil ik hier van de gelegenheid gebruik maken om enkele mensen te bedanken die mij geholpen hebben dit werk tot een goed einde te brengen. In de eerste plaats zou ik graag professor Gerd Verschelden willen bedanken, om mij de kans te geven over dit interessante onderwerp te mogen schrijven en voor de uitstekende begeleiding van de voorbije twee jaar. Hij heeft me zeer goed geholpen bij het verwerven van bepaalde inzichten en het ontwikkelen van allerlei vaardigheden. Daarnaast dank ik ook mijn commissaris Lynn De Schrijver, bij wie ik altijd terecht kon voor vragen en advies. Zij deed steeds haar uiterste best mij zo goed mogelijk te helpen. Verder wil ik zeker mijn ouders bedanken, voor hun onvoorwaardelijke steun en goede zorgen, niet enkel bij het schrijven van deze masterproef, maar tijdens mijn volledige opleiding en om altijd in mij te blijven geloven. Daarbij wil ik mijn papa extra bedanken om tijd vrij te maken in deze drukke periode en mijn masterproef helemaal na te lezen. Eveneens wil ik mijn vriend Jonas bedanken, om steeds voor me klaar te staan als ik het nodig heb, een kalmerende en positieve invloed op mij te hebben en me zoveel liefde en steun te geven. Tot slot dank ik mijn broer Pieter-Jan, om me te motiveren en te steunen en mijn vrienden, om het harde werk te laten afwisselen met veel leuke ontspanningsmomenten. In het bijzonder bedank ik Céline en Elise, voor hun fantastische vriendschap en het geven van enkele vertaalen andere tips. Ook Vince ben ik heel dankbaar om last minute nog een en ander na te lezen.
Mei 2014,
Sofie Raes
[iii]
[iv]
INHOUDSOPGAVE INLEIDING ............................................................................................................................... 1 § 1. Algemene situering ......................................................................................................... 1 § 2. Opzet ............................................................................................................................... 1 § 3. Onderzoeksvragen ........................................................................................................... 2 § 4. Methodiek........................................................................................................................ 3 § 5. Relevantie van het onderzoek ......................................................................................... 4 HOOFDSTUK I: SITUERING VAN HET GEREGISTREERD PARTNERSCHAP .............. 6 § 1. Een wettelijk geregelde vorm van buitenhuwelijks samenleven .................................... 6 A.
Verduidelijking van de gebruikte terminologie ............................................................. 6
B.
Bij wet geregeld ............................................................................................................. 6
C.
Buitenhuwelijks .............................................................................................................. 8
D.
Samenleven .................................................................................................................... 9
E.
Geregistreerd .................................................................................................................. 9
F.
Partnerschap ................................................................................................................... 9
§ 2. Ontstaansgeschiedenis en doelstellingen van geregistreerde partnerschappen ............... 9 A.
B.
C.
De wettelijke samenwoning in België .......................................................................... 10 1.
Maatschappelijke evoluties en ontstaansgeschiedenis ....................................... 10
2.
Doelstellingen en doelgroepen ........................................................................... 11
De pacte civil de solidarité in Frankrijk....................................................................... 12 1.
Maatschappelijke evoluties en ontstaansgeschiedenis ....................................... 12
2.
Doelstellingen en doelgroepen ........................................................................... 14
Het geregistreerd partnerschap in Nederland ............................................................... 15 1.
Maatschappelijke evoluties en ontstaansgeschiedenis ....................................... 15
2.
Doelstellingen en doelgroepen ........................................................................... 17
§ 3. Conclusie ....................................................................................................................... 18 HOOFDSTUK II: TOETREDINGSVOORWAARDEN VOOR HET GEREGISTREERD PARTNERSCHAP ................................................................................................................... 19 § 1. Toepassingsgebied ........................................................................................................ 19 A.
Maximum twee personen ............................................................................................. 19 [v]
1.
België ................................................................................................................. 19
2.
Rechtsvergelijking .............................................................................................. 21
3.
Evaluatie ............................................................................................................. 23
§ 2. Grondvoorwaarden ........................................................................................................ 23 A.
Geen huwelijk of geregistreerd partnerschap aangegaan ............................................. 24
B.
Bekwaamheid om contracten aan te gaan .................................................................... 26 1.
Minderjarigen ..................................................................................................... 26
1.1.
Ontvoogde en niet ontvoogde minderjarigen ................................................. 26
1.2.
Geen mogelijkheid tot ontheffing van de leeftijdsvereiste ............................. 27
2.
Overige onbekwamen ......................................................................................... 30
2.1.
Verlengd minderjarigen en gerechtelijk onbekwaamverklaarden .................. 30
2.2.
Onder voorlopig bewind en onder bijstand van een gerechtelijk raadsman
geplaatsten ................................................................................................................. 31 2.3.
Nieuwe wet: het bewind ................................................................................. 32
2.4.
Rechtsvergelijking .......................................................................................... 33
2.5.
Evaluatie ......................................................................................................... 34
C.
Toestemming ................................................................................................................ 35
D.
In leven zijn .................................................................................................................. 36
E.
F.
1.
Geen postume wettelijke samenwoning ............................................................. 36
2.
Ogenblik totstandkoming wettelijke samenwoning ........................................... 37
Opgave van een gemeenschappelijke woonplaats ....................................................... 38 1.
Grondvoorwaarde… ........................................................................................... 38
2.
… of loutere intentie? ......................................................................................... 39
3.
Rechtsvergelijking .............................................................................................. 40
4.
Evaluatie ............................................................................................................. 40
Geen intentie kennelijk gericht op een verblijfsrechtelijk voordeel ............................ 40 1.
Situatie onder de oude wetgeving ...................................................................... 40
2.
Situatie sinds de wet van 2 juni 2013 ................................................................. 41 [vi]
2.1.
Definitie van schijn-wettelijke samenwoning ................................................ 42
2.2.
Indicatoren voor een ernstige aanduiding van schijn-wettelijke samenwoning . ........................................................................................................................ 42
G.
H.
2.3.
Weigering tot inontvangstname van de verklaring ......................................... 42
2.4.
Nietigverklaring .............................................................................................. 43
2.5.
Analogie met schijnhuwelijken ...................................................................... 43
3.
Rechtsvergelijking .............................................................................................. 44
4.
Evaluatie ............................................................................................................. 46
Irrelevantie van het geslacht ......................................................................................... 47 1.
Ratio legis ........................................................................................................... 47
2.
Nut van het geregistreerd partnerschap na openstelling van het huwelijk ......... 48
3.
Evaluatie ............................................................................................................. 50
Irrelevantie van de graad van verwantschap ................................................................ 50 1.
België ................................................................................................................. 50
2.
Rechtsvergelijking .............................................................................................. 52
2.1.
Deelstaten met partnerschappen tussen bloed- en aanverwanten ................... 52
2.2.
Landen waar de openstelling voor bloedverwanten werd geopperd maar
afgewezen .................................................................................................................. 54 3.
Evaluatie ............................................................................................................. 55
§ 3. Vormvoorwaarden ......................................................................................................... 56 A.
B.
Te volgen procedure voor de registratie ....................................................................... 56 1.
Afleggen van een verklaring .............................................................................. 56
2.
Persoonlijke verschijning van partijen ............................................................... 59
3.
Vormelijke overeenkomst .................................................................................. 60
4.
Evaluatie ............................................................................................................. 61
Bevoegde autoriteit ...................................................................................................... 61 1.
Territoriaal bevoegde autoriteit .......................................................................... 61
2.
Controle door de bevoegde autoriteit ................................................................. 63 [vii]
3.
Evaluatie ............................................................................................................. 64
§ 4. Conclusie ....................................................................................................................... 64 HOOFDSTUK III: PERSOONSRECHTELIJKE GEVOLGEN VAN HET GEREGISTREERD PARTNERSCHAP ................................................................................. 65 § 1. Invloed op de staat van personen .................................................................................. 65 A.
B.
Publiciteit ..................................................................................................................... 65 1.
Inschrijving in het bevolkingsregister ................................................................ 65
2.
Specifieke akte in een apart register ................................................................... 66
3.
Kantmelding op de geboorteakte........................................................................ 67
4.
Tegenstelbaarheid aan derden ............................................................................ 68
5.
Evaluatie ............................................................................................................. 69
Invloed op de staat van personen ................................................................................. 70
§ 2. Samenwoningsverplichting ........................................................................................... 73 A.
Samenwoningsverplichting in het huwelijk ................................................................. 73
B.
Samenwoningsverplichting in het geregistreerd partnerschap ..................................... 74 1. 1.1.
De wettekst en parlementaire voorbereiding .................................................. 74
1.2.
Argumenten pro en contra voor een samenwoningsverplichting ................... 75
2. C.
België ................................................................................................................. 74
Rechtsvergelijking .............................................................................................. 76
Evaluatie ....................................................................................................................... 79
§ 3. Getrouwheidsverplichting ............................................................................................. 79 A.
Getrouwheidsverplichting in het huwelijk ................................................................... 79
B.
Getrouwheidsverplichting in het geregistreerd partnerschap ....................................... 80
C.
Evaluatie ....................................................................................................................... 82
§ 4. Bijstandsverplichting ..................................................................................................... 82 A.
Bijstandsverplichting in het huwelijk ........................................................................... 82
B.
Bijstandsverplichting in het geregistreerd partnerschap .............................................. 83
C.
Evaluatie ....................................................................................................................... 85
§ 5. Hulpverplichting............................................................................................................ 86 [viii]
A.
Hulpverplichting in het huwelijk.................................................................................. 86
B.
Hulpverplichting in het geregistreerd partnerschap ..................................................... 90
C.
1.
Verschillende interpretatiemogelijkheden .......................................................... 90
2.
Hulp- en onderhoudsverplichting na beëindiging .............................................. 93
3.
Nood aan een hulpverplichting voor de wettelijke samenwoning ..................... 95
Evaluatie ....................................................................................................................... 97
§ 6. Bijdrageverplichting ...................................................................................................... 97 A.
Onderscheid met de hulpverplichting .......................................................................... 97
B.
Bijdrageverplichting in het huwelijk ............................................................................ 99
C.
Bijdrageverplichting in het geregistreerd partnerschap ............................................. 101
D.
Evaluatie ..................................................................................................................... 107
§ 7. De naam van de partners ............................................................................................. 107 A.
Gevolgen voor de naam van echtgenoten in het huwelijk ......................................... 107
B.
Gevolgen voor de naam van partners in een geregistreerd partnerschap ................... 109
C.
Evaluatie ..................................................................................................................... 110
§ 8. Conclusie ..................................................................................................................... 111 HOOFDSTUK IV: TOEKOMSTPERSPECTIEVEN ........................................................... 112 § 1. Kritische bedenkingen bij de huidige evoluties .......................................................... 112 BESLUIT ............................................................................................................................... 116 BIJLAGEN ............................................................................................................................. 119 BIBLIOGRAFIE .................................................................................................................... 120
[ix]
[x]
INLEIDING § 1. Algemene situering 1. Hoewel het vandaag de dag ondenkbaar lijkt te zijn, was er ooit een tijd waar het huwelijk de enige gerespecteerde en gereglementeerde vorm van samenleven was. De laatste decennia is er echter veel evolutie geweest op dit vlak, zodat het huwelijk al een tijdje niet meer de enige optie is voor mensen die wensen samen te leven. Zo is het sinds 2000 ook mogelijk om wettelijk samen te wonen. Hiermee wou men enerzijds erkenning verlenen aan koppels van hetzelfde geslacht en anderzijds tegemoet komen aan de verzuchtingen van zij die wel wensten samen te leven, maar niet wilden huwen, door ook voor hen te voorzien in juridische bescherming. Naast het huwelijk en de wettelijke samenwoning kunnen mensen eveneens feitelijk samenwonen. Dit betekent dat zij de facto wel samenleven, maar aan geen enkele bijzondere wetgeving zijn onderworpen. Enkel de gemeenrechtelijke regels zijn van toepassing op feitelijk samenwonenden en er worden geen specifieke juridische gevolgen gekoppeld aan hun niet-geïnstitutionaliseerde relatie1. 2. Feitelijk samenwonenden kunnen, net zoals wettelijk samenwonenden, wel een samenlevingscontract aangaan, wat betekent dat zij bij een notaris een contract afsluiten met daarin een aantal rechten en plichten voor beide partijen vervat. Dit samenlevingscontract wordt in de volksmond wel al eens – onterecht – vereenzelvigd met de figuur van de wettelijke samenwoning. Een deel van deze verwarring kan misschien veroorzaakt zijn doordat het oorspronkelijk wetsvoorstel, dat uiteindelijk leidde tot de wet op de wettelijke samenwoning, sprak over een samenlevingscontract. Later werd die terminologie dan gewijzigd naar de wettelijke samenwoning. Beide begrippen dienen echter gescheiden gehouden te worden, aangezien zij een andere lading dekken. 3. De wettelijke samenwoning is de laatste tijd steeds meer aan het groeien. In de eerste helft van 2013 waren er volgens De Standaard voor het eerst meer mensen betrokken bij een verklaring tot wettelijke samenwoning (32.510) dan bij een huwelijk (24.372)2. Hoog tijd dus voor een grondige analyse van de toetredingsvoorwaarden en persoonsrechtelijke gevolgen van de steeds populairder wordende figuur van de wettelijke samenwoning.
§ 2. Opzet 4. Wanneer auteurs bijdragen schrijven over de wettelijke samenwoning, ligt de klemtoon veelal op het vermogensrechtelijke aspect. Dit kan op het eerste zicht zeer logisch lijken, aangezien de wet voornamelijk vermogensrechtelijke gevolgen koppelt aan de wettelijke samenwoning (erfrecht, bescherming van de gezinswoning,…). De wetgever heeft 1
S. BRAT, “Distinction entre la cohabitation de fait et la cohabitation légale” in Y.-H. LELEU, A. VERBEKE, J.-F. TAYMANS en M. BOURGEOIS (eds.), Manuel de planification patrimoniale. Le couple, vie commune, Brussel, Larcier, 2009, (141) 141-142, nr. 148. 2 VBR, “Samenwonen zit weer in de lift”, De Standaard 27 augustus 2013, www.standaard.be/cnt/dmf20130826_045.
[1]
ook meermaals duidelijk gemaakt dat het de wettelijke samenwoning vooral zag als een vermogensrechtelijke regeling. Het is dan ook meer voor de hand liggend om te schrijven over iets waar door de wetgever belang aan wordt gehecht. 5. Toch is het onterecht dat er weinig aandacht gaat naar de overige aspecten van de wettelijke samenwoning, met name de totstandkoming ervan en de persoonsrechtelijke gevolgen die deze figuur al dan niet met zich meebrengt. Wanneer men beide aspecten bestudeert, blijkt al snel dat heel wat juridische vraagstukken onbeantwoord blijven. 6. Het is dan ook het doel van deze masterproef om die leemte in de rechtsleer op te vullen en een grondige analyse te maken van de toetredingsvoorwaarden voor en de persoonsrechtelijke gevolgen van de wettelijke samenwoning. Zodoende moet duidelijk worden waar de pijnpunten liggen en zullen oplossingen tot verbetering worden aangereikt. In een eerste hoofdstuk wordt het geregistreerd partnerschap gesitueerd, waarbij het ontstaan van de figuren in België, Frankrijk en Nederland wordt verklaard en geduid in hun maatschappelijke context. Eveneens wordt er gekeken naar wat de verschillende landen trachtten te beogen met de invoering van het geregistreerd partnerschap. Het tweede hoofdstuk gaat dieper in op het toepassingsgebied en de grond- en vormvoorwaarden om een geregistreerd partnerschap aan te gaan. Zo wordt bestudeerd aan welke vereisten men moet voldoen om een partnerschap te mogen aangaan en welke stappen men hiervoor dient te ondernemen. Het derde luik belicht de persoonsrechtelijke gevolgen, waarbij er o.a. gekeken wordt of het geregistreerd partnerschap de staat van personen raakt, welke verplichtingen aan het statuut gekoppeld worden en of het een verandering in de naam van de partners teweeg kan brengen. In een laatste hoofdstuk worden de toekomstperspectieven besproken, waar kritisch gereflecteerd wordt over de huidige evoluties. Tot slot volgt er een besluit, dat een overzicht geeft van de conclusies van dit werk.
§ 3. Onderzoeksvragen 7. Sinds de wet van 1998 heeft de wettelijke samenwoning veel veranderingen ondergaan. Op steeds meer vlakken is er een gelijkschakeling met het huwelijk, voornamelijk voor de vermogensrechtelijke gevolgen. De centrale onderzoeksvraag in dit werk concentreert zich op welke richting de wettelijke samenwoning best zou evolueren in de toekomst. Is het interessant om meer persoonsrechtelijke gevolgen te koppelen aan de wettelijke samenwoning en de figuur zo nog meer te doen lijken op het huwelijk? Dienen de toetredingsvoorwaarden versoepeld of verstrengd te worden? Hierbij wordt er ook gekeken naar de evoluties in andere landen: dienen wij eenzelfde koers te varen als die andere landen en waarom wel/niet?
[2]
Daarbij rijst de vraag wat de meerwaarde is van de wettelijke samenwoning als die steeds meer gaat lijken op het huwelijk? Of is onze visie op de wettelijke samenwoning als louter vermogensrechtelijk instituut niet meer van deze tijd en aan vernieuwing toe? Hierbij komen per hoofdstuk ook telkens een aantal deelonderzoeksvragen aan bod.
§ 4. Methodiek 8. De wettelijke samenwoning zoals ze in België geldt is het uitgangspunt van dit werk. Alle aspecten van de totstandkomingsvoorwaarden en de persoonsrechtelijke gevolgen van de wettelijke samenwoning worden grondig geanalyseerd. Echter, niet enkel de Belgische wetgeving komt aan bod. Deze masterproef is immers het voorwerp van functionele rechtsvergelijking. Wanneer er problemen rijzen bij een bepaald aspect van de Belgische regelgeving, wordt er gekeken naar de situatie in verschillende buitenlandse rechtsstelsels. Hoe worden specifieke vraagstukken in het buitenland opgelost en kunnen die oplossingen ook een antwoord bieden op onze problemen? Die vraag wordt telkens per onderdeel naar best vermogen beantwoord. 9. De te bestuderen rechtsstelsels worden niet op voorhand limitatief vastgesteld, maar er wordt telkens gekeken welk rechtsstelsel op zinvolle wijze omgaat met de voorhanden zijnde problematiek. Zo kan een rechtsstelsel in zijn geheel minder progressief zijn dan het Belgische, maar op bepaalde punten toch relevant. Daarom wordt niet elke keuze voor een bepaald rechtsstelsel gemotiveerd. Er mag aangenomen worden dat wanneer een land werd opgenomen in dit werk, het een meerwaarde leverde ten aanzien van de Belgische regelgeving. 10. Er zijn echter twee landen die bij elk onderdeel aan bod komen, omdat zij een dermate goede aanvulling vormen op de Belgische wetgeving. Het gaat met name over Frankrijk en Nederland. Aangezien deze twee landen veelvuldig besproken worden, is het gepast die keuze wel te motiveren. België en Frankrijk zijn oorspronkelijk vertrokken van eenzelfde gemeenschappelijke basis en eenzelfde Burgerlijk Wetboek, zodat een onderzoek van de situatie in Frankrijk onontbeerlijk is. Zo kan een analyse gemaakt worden van hoe beide landen met een vrij gelijkaardig rechtssysteem op sommige punten toch andere wegen uitgegaan zijn. Dit laat toe om mooi de voor- en nadelen van beide stelsels naast elkaar te zetten. Bovendien is Frankrijk één van de weinige landen waar het geregistreerd partnerschap openstaat voor partners van verschillend geslacht en waar de regelgeving vrij ver gevorderd is. Nederland is, zelfs zonder dergelijke gemeenschappelijke basis, eveneens een onmisbaar land bij deze bespreking, aangezien dit land de meest vergaande gevolgen verbindt aan het geregistreerd partnerschap. Voor bijna alle rechten en plichten van het geregistreerd partnerschap verwijst men naar de regeling uit het huwelijk. Aangezien het doel van dit werk rond het oplossen van juridische problemen in België draait, is het interessant om een vergelijking te maken met landen die vooruitstrevender zijn. Dit laat eveneens toe te kijken of we dezelfde weg moeten inslaan als Nederland. [3]
11. In dit werk worden verschillende aanpakken gehanteerd, omdat het doel van de beide hoofdstukken niet volledig gelijk loopt. Bij de toetredingsvoorwaarden is de rechtsvergelijking soms wat uitgebreider, nu dit hoofdstuk eerder een overzicht wil geven van de regelgevingen in het buitenland. Bij het onderzoek naar de persoonsrechtelijke gevolgen is het, meer dan bij de toetredingsvoorwaarden, de bedoeling te kijken wat België hieruit kan leren en welke richting wij dienen in te slaan. Er zijn echter heel wat verschillende visies op het geregistreerd partnerschap. Zo zijn er landen die het partnerschap enkel openstellen voor personen van hetzelfde geslacht, omdat zij niet toegelaten zijn tot het huwelijk. Andere landen bieden dan weer alle personen ongeacht hun geslacht de mogelijkheid te kiezen voor het huwelijk en voor het geregistreerd partnerschap. Die verschillende visies leiden tot uiteenlopende gevolgen. Het is daarom bij de persoonsrechtelijke gevolgen enkel zinvol te vergelijken met landen die een min of meer gelijkaardige kijk hebben op het partnerschap. De landen die dus voornamelijk aan bod zullen komen in dit hoofdstuk zijn Frankrijk en Nederland.
§ 5. Relevantie van het onderzoek 12. De relevantie van deze masterproef is tweeledig; enerzijds is de wettelijke samenwoning de laatste jaren aan een opmars bezig. Een illustratie hiervan is het statistisch overzicht van de FOD Economie van het aantal verklaringen en stopzettingen van wettelijke samenwoningen gedurende de jaren 2000 – 2013, op basis van gegevens uit het Rijksregister (cf. bijlage 1)3. Uit die statistieken blijkt dat in 2000 in heel België slechts 5144 mensen betrokken waren bij het afleggen van een verklaring tot wettelijke samenwoning, terwijl dit er in 2013 79.323 waren. De wettelijke samenwoning heeft dus een enorme boost gekregen. Opvallend is dat reeds van in het begin voornamelijk partners van verschillend geslacht een wettelijke samenwoning aangingen, ook al was de figuur vooral ingevoerd om erkenning te bieden aan partners van hetzelfde geslacht. De redenering dat het behoud van de wettelijke samenwoning zinloos is geworden na de openstelling van het huwelijk in 2003 gaat niet op, aangezien gemiddeld 96% van de wettelijke samenwoningen worden aangegaan door partners van verschillend geslacht4 en de wettelijke samenwoning de laatste jaren ook populairder is dan het huwelijk bij personen van hetzelfde geslacht. Bij een vergelijking van de cijfers van 2005 tot en met 2013 blijkt dat het huwelijk oorspronkelijk de voorkeur genoot, maar sinds 2009 gaan partners van hetzelfde geslacht meer wettelijke samenwoning aan dan huwelijken.
3
FOD Economie – Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie, Samenlevingscontracten en stopzettingen van samenlevingscontracten per gewest (2000-2013), http://statbel.fgov.be/nl/statistieken/cijfers/bevolking/huwelijken_echtscheidingen_samenwoning/samenwoning/, geconsulteerd op 8 mei 2014. 4 P. SENAEVE, Compendium van het personen- en familierecht, Leuven, Acco, 2008, 455, nr. 1308.
[4]
Het grootste verschil was merkbaar in 2013, toen waren er 2720 personen van hetzelfde geslacht betrokken bij een wettelijke samenwoning en slechts 1928 bij een huwelijk5. Het feit dat de wettelijke samenwoning zo in de lift zit, is een eerste reden waarom het van belang is te bestuderen hoe deze mensen beschermd worden en in welke mate er verbeteringen aangebracht kunnen worden aan de wettelijke samenwoning. Anderzijds wordt er te weinig aandacht besteed aan de persoonsrechtelijke gevolgen van de wettelijke samenwoning. In het eerste wetsvoorstel dat een samenlevingscontract wou invoeren, wou men voornamelijk hulp- en bijstandsverplichtingen voorzien6, maar daar is in de uiteindelijke wet niets van overgebleven. Er is geen eensgezindheid over de vraag of een hulp- en bijstandsverplichting nodig is. Ook de vraag naar (de nood van) andere persoonsrechtelijke gevolgen wordt niet eenduidig beantwoord in de rechtsleer en vaak verwaarloosd. Men kan zich afvragen of het niet interessant zou zijn om die hulp- en bijstandsverplichtingen in te voeren, zoals dit ooit de bedoeling was. Dan rijst echter meteen de vraag in hoeverre de wettelijke samenwoning nog verschilt van het huwelijk en wat de relevantie van het onderscheid tussen beide is. Het is met dit werk de bedoeling om deze problemen aan te kaarten en te bestuderen of de creatie van een aantal persoonsrechtelijke gevolgen aan de orde is of juist niet.
5
FOD Economie – Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie, Aantal personen betrokken bij een huwelijk met iemand van hetzelfde geslacht, per provincie (2005-2013), http://statbel.fgov.be/nl/statistieken/cijfers/bevolking/huwelijken_echtscheidingen_samenwoning/huwelijken/ho mosexueel/, geconsulteerd op 8 mei 2014. 6 Wetsvoorstel (S. MOUREAUX, V. DECROLY, F. LOZIE en O. MAINGAIN) betreffende het samenlevingscontract, Parl.St. Kamer 1995-1996, nr. K. 49-170/1, 2 en Verslag namens de Commissie voor de Justitie over het wetsvoorstel betreffende het samenlevingscontract, het wetsvoorstel ter bescherming tegen discriminatie op grond van geslacht en seksuele of relationele voorkeur en het wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek, tot opheffing van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden en tot wijziging van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, Parl.St. Kamer 1997-1998, nr. K. 49-170/8, 3.
[5]
HOOFDSTUK I: SITUERING VAN HET GEREGISTREERD PARTNERSCHAP 13. In dit eerste hoofdstuk wordt eerst een korte bespreking gegeven van de elementen die het geregistreerd partnerschap omvatten (§ 1). Daarna volgt een schets van de sociale evoluties die geleid hebben tot de wetsvoorstellen omtrent geregistreerde partnerschappen en de beoogde doelstellingen van de wetgeving (§ 2).
§ 1. Een wettelijk geregelde vorm van buitenhuwelijks samenleven A. Verduidelijking van de gebruikte terminologie 14. In deze masterproef wordt zowel de Belgische wettelijke samenwoning besproken, als verschillende buitenlandse rechtsfiguren. Soms is er sprake van de wettelijke samenwoning, dan wordt hiermee de Belgische figuur bedoeld. Op andere plaatsen wordt de meer generieke benaming van het geregistreerd partnerschap gebruikt, waarmee dan elk buitenhuwelijks geregistreerd partnerschap in binnenen buitenland wordt bedoeld. B. Bij wet geregeld 15. De wettelijke samenwoning is geïntroduceerd in het Belgisch rechtsstelsel met de wet van 23 november 1998 tot invoering van de wettelijke samenwoning7. Deze wet creëerde een nieuwe titel Vbis “De wettelijke samenwoning” in Boek III van het Burgerlijk Wetboek en trad in werking op 1 januari 20008. Bij wet van 2 juni 2013 werden de artikelen 1476bis tot en met quinquies BW ingevoerd9. Deze artikelen hebben tot doel de gedwongen en schijn-wettelijke samenwoningen aan te pakken, waarover verder meer (cf. infra). Voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wet, stelden een aantal parlementsleden een beroep tot vernietiging van de wet in bij het Arbitragehof. De verzoekers vonden dat gehuwden werden benadeeld omdat hun fiscale behandeling nadeliger was dan die van wettelijk samenwonenden. Het beroep werd afgewezen wegens een gebrek aan het vereiste belang. Het Hof oordeelde dat “de wet geen instituut in het leven roept dat de wettelijk samenwonenden zou plaatsen in een nagenoeg identieke situatie als die van gehuwden […],
7
Wet 23 november 1998 tot invoering van de wettelijke samenwoning, BS 12 januari 1999, 786-788. Art. 6 wet 23 november 1998 j° art. 1 KB 14 december 1999 tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de wet van 23 november 1998 tot invoering van de wettelijke samenwoning, BS 23 december 1999, 48.900. 9 Wet 2 juni 2013 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, de wet van 31 december 1851 met betrekking tot de consulaten en de consulaire rechtsmacht, het Strafwetboek, het Gerechtelijk Wetboek en de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, met het oog op de strijd tegen de schijnhuwelijken en de schijnwettelijke samenwoningen, BS 23 september 2013, 67.119-67.125. 8
[6]
doch slechts een beperkte vermogensrechtelijke bescherming creëert die gedeeltelijk is geïnspireerd door bepalingen die gelden ten aanzien van echtgenoten”10. 16. De pacte civil de solidarité (afgekort als PACS) is in Frankrijk bij wet van 15 november 199911 ingevoerd onder een nieuwe titel XII (momenteel titel XIII) “Du pacte civil de solidarité et du concubinage” in Boek I van de Code Civil. Deze wet trad in werking op 17 november 1999, dit is – op grond van de algemene regel12 – een dag na de publicatie in het Journal Officiel. Het Franse Grondwettelijk Hof had voorafgaand, in een arrest van 9 november 1999, geoordeeld dat de wet in overeenstemming was met de Franse Grondwet13. Het Conseil constitutionnel werd gevat door een groot aantal afgevaardigden en senatoren, die oordeelden dat een deel van de wet strijdig was met de Franse Grondwet. De wet werd grondwetsconform bevonden en bijgevolg waren er geen bezwaren meer om de nieuwe wet af te kondigen en in werking te laten treden. 17. In Nederland zorgde de wet van 5 juli 1997 voor de creatie van het geregistreerd partnerschap14. Deze wet voerde een nieuwe titel 5A “het geregistreerd partnerschap” in Boek I van het Burgerlijk Wetboek in en trad in werking op 1 januari 199815. 18. Opvallend bij een vergelijking van de drie figuren is de verschillende plaats in het Burgerlijk Wetboek. In België is de wettelijke samenwoning opgenomen in het derde boek, getiteld “Op welke wijze eigendom verkregen wordt” en komt het meteen na het deel over de huwelijksvermogensstelsels. In Frankrijk en Nederland is de materie terug te vinden in het eerste boek, dat betrekking heeft op de personen. Oorspronkelijk was het in België eveneens de bedoeling om het deel over de wettelijke samenwoning op te nemen in Boek I dat gaat over de personen16, maar dit werd in een
10
Arbitragehof 23 februari 2000, nr. 23/2000, BS 18 maart 2000, (8.602) 8.605, r.o. B.1.5. Loi n° 99-944 du 15 novembre 1999 relative au pacte civil de solidarité, JORF 16 novembre 1999, 16.95916.962. 12 X, “Quand la loi entre-t-elle en vigueur?”, 14 septembre 2012, www.vie-publique.fr/decouverteinstitutions/institutions/fonctionnement/parlement/loi/quand-loi-entre-t-elle-vigueur.html. 13 Conseil constitutionnel 9 novembre 1999, n° 99-419 DC, JORF 16 novembre 1999, 16.962-16.968. 14 Wet 5 juli 1997 tot wijziging van Boek I van het Burgerlijk Wetboek en van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met opneming daarin van bepalingen voor het geregistreerd partnerschap, Stb. 1997, nr. 324, 1-9. 15 Art. VI wet 5 juli 1997 j° art. I Besluit 17 december 1997 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de wet van 5 juli 1997 houdende wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met opneming daarin van bepalingen voor het geregistreerd partnerschap, Stb. 1997, nr. 661, 1. 16 Zowel de oorspronkelijke indieners van het wetsvoorstel als een universitaire werkgroep stelden voor om in Boek I van het BW nieuwe artikelen 228bis tot en met quinquies in te voegen: Wetsvoorstel (S. MOUREAUX, V. DECROLY, F. LOZIE en O. MAINGAIN) betreffende het samenlevingscontract, Parl.St. Kamer 1995-1996, nr. K. 49-170/1, 4 en Verslag namens de Commissie voor de Justitie over het wetsvoorstel betreffende het samenlevingscontract, het wetsvoorstel ter bescherming tegen discriminatie op grond van geslacht en seksuele of relationele voorkeur en het wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek, tot opheffing van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden en tot wijziging van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, Parl.St. Kamer 1997-1998, nr. K. 49-170/8, 33. 11
[7]
volgend stadium van de parlementaire voorbereidingen gewijzigd17. Opmerkelijk is dat men in Frankrijk in een eerder wetsvoorstel tot invoering van de pacte d’intérêt commun eveneens had voorgesteld die figuur te introduceren in Boek III, maar met de PACS is men afgestapt van deze denkwijze18. Hieruit kan duidelijk een verschil in klemtoon afgeleid worden. In Frankrijk en Nederland beschouwt men het geregistreerd partnerschap duidelijk als een figuur die een invloed heeft op de persoon zelf19 en zo benadrukt men eveneens het belang van de persoonsrechtelijke gevolgen. In België koos men bewust voor een verplaatsing van de wettelijke samenwoning van Boek I naar Boek III20. Zodoende blijkt duidelijk dat men de wettelijke samenwoning aanziet als een contract dat voornamelijk vermogensrechtelijke gevolgen met zich meebrengt21. De persoonsrechtelijke gevolgen zijn hierdoor verwaarloosbaar, nu de nadruk veel meer lag op het contractuele dan op het familierechtelijke aspect22. Om een debat te vermijden over de concurrentie van wettelijke samenwoning op het huwelijk, heeft men de wettelijke samenwoning beperkt tot een set van minimale patrimoniale regels. 19. Reden te meer waarom het hoog tijd is om te analyseren of een dergelijke visie nog overeenstemt met de huidige werkelijkheid en of de wettelijke samenwoning niet toe is aan vernieuwing, met daaraan gekoppeld de creatie van een aantal persoonsrechtelijke gevolgen. C. Buitenhuwelijks 20. Het geregistreerd partnerschap is te onderscheiden van het huwelijk en is tot stand gekomen als een soort alternatief. Het is een tussenvorm die minder vergaand is dan het huwelijk, maar de betrokkenen zijn beter beschermd dan bij een feitelijke samenwoning.
17
Amendement (R. LANDUYT, J.-J. VISEUR, A. DUQUESNE en L. WILLEMS) op het wetsvoorstel betreffende het samenlevingscontract, Parl.St. Kamer 1997-1998, nr. K. 49-170/2, 1-2. 18 P. SENAEVE, “De Belgische ‘wettelijke samenwoning’ en het Franse ‘pacte civil de solidarité’: enkele rechtsvergelijkende beschouwingen” in A. VERBEKE, J. VERSTRAETE en L. WEYTS (eds.), Facetten van ondernemingsrecht. Liber amicorum Professor Frans Bouckaert, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2000, (437) 441, nr. 5. 19 I. CURRY-SUMNER, All’s well that ends registered? The substantive and private international law aspects of non-marital registered relationships in Europe, Antwerpen/Oxford, Intersentia, 2005, 82 en 122. 20 Verslag namens de Commissie voor de Justitie over het wetsontwerp tot invoering van de wettelijke samenwoning, Parl.St. Senaat 1997-1998, nr. 1-916/5, 2 en 9. 21 Verslag namens de Commissie voor de Justitie over het wetsvoorstel betreffende het samenlevingscontract, het wetsvoorstel ter bescherming tegen discriminatie op grond van geslacht en seksuele of relationele voorkeur en het wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek, tot opheffing van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden en tot wijziging van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, Parl.St. Kamer 1997-1998, nr. K. 49-170/8, 62. 22 Verslag namens de Commissie voor de Justitie over het wetsontwerp tot invoering van de wettelijke samenwoning, Parl.St. Senaat 1997-1998, nr. 1-916/5, 14 en 20.
[8]
D. Samenleven 21. Met het geregistreerd partnerschap heeft men een instituut willen creëren voor personen die wensten samen te leven en die hun band op duurzame wijze wensten te bestendigen en wettelijk te regelen. E. Geregistreerd 22. Wanneer men een geregistreerd partnerschap wil aangaan, dan vindt er een registratie plaats. De verklaring van wettelijke samenwoning wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand23. Alle vormen van geregistreerd partnerschap zijn systemen waarbij de partners vrijwillig kunnen toetreden, maar hiertoe dienen zij een vorm van registratie – meestal gepaard gaand met publiciteit – te ondergaan bij de bevoegde autoriteiten. F. Partnerschap 23. De wettelijke samenwoning biedt de mogelijkheid aan twee ongehuwde meerderjarigen die wensen samen te leven, om in een voornamelijk vermogensrechtelijke bescherming te voorzien. Tussen beide personen wordt zo een partnerschap gecreëerd. Hiermee wil men een persoonlijke relatie aanduiden tussen personen die onderling afhankelijk zijn van elkaar 24. Dit partnerschap staat in België los van de seksuele of affectieve band ten opzichte van elkaar25. Vaak zal men het bestaan van een seksuele band niet vereisen voor het aangaan van een geregistreerd partnerschap, maar zal die relatie wel vermoed worden aanwezig te zijn. In België kunnen ook bloed- en aanverwanten een verklaring tot wettelijke samenwoning afleggen, nu de wettelijke samenwoning volledig is losgekoppeld van elke seksuele of affectieve relatie.
§ 2. Ontstaansgeschiedenis partnerschappen
en
doelstellingen
van
geregistreerde
24. Om de wet tot invoering van de wettelijke samenwoning in België adequaat te kunnen evalueren, is het van belang stil te staan bij de doelstellingen van de wet. Pas daarna kan er bestudeerd worden of deze wet nu tegemoet komt aan de verwachtingen. Hetzelfde geldt voor de geregistreerde partnerschappen uit de andere landen, zij kunnen slechts mee in de analyse betrokken worden indien eerst het ruimer kader wordt geschetst.
23
Art. 1476, § 1, derde lid BW. N. LAVIOLETTE, “Waiting in a new line at city hall: registered partnerships as an option for relationship recognition reform in Canada”, Can.J.Fam.L. 2002, (115) 120. 25 Verslag namens de Commissie voor de Justitie over het wetsontwerp tot invoering van de wettelijke samenwoning, Parl.St. Senaat 1997-1998, nr. 1-916/5, 2. 24
[9]
A. De wettelijke samenwoning in België 1. Maatschappelijke evoluties en ontstaansgeschiedenis 25. Er zijn twee maatschappelijke evoluties die geleid hebben tot de invoering van de wettelijke samenwoning26. In de eerste plaats verminderde het aantal huwelijken al geruime tijd en koppels verkozen steeds vaker het buitenhuwelijks samenwonen. Hun relatie werd voor de wet van 1998 op geen enkele wijze adequaat beschermd. Een tweede evolutie was dat partners van eenzelfde geslacht zich meer en meer publiekelijk als koppel gedroegen en de mogelijkheid wilden om hun relatie ook juridisch te bestendigen. Zij wilden hun band versterken met een instituut, maar stootten op een grens, aangezien zij niet toegelaten werden tot het huwelijk en er destijds geen andere opties waren. 26. Ten gevolge van deze maatschappelijke evoluties vond men in de jaren ’90 de tijd rijp om d.m.v. wetgeving deze situatie enigszins te reguleren. In 1993 was er al een wetsvoorstel ingediend tot invoering van een instapregeling voor samenwonenden of een union civile27 en in 1994 wou men een samenlevingscontract invoeren28. Ditzelfde voorstel voor het samenlevingscontract werd in 1995 opnieuw ingediend en vormde het eerste parlementair stuk in het dossier m.b.t. de wettelijke samenwoning29. Met dit samenlevingscontract wou men meer “wederzijdse materiële zekerheid” bieden aan twee mensen die wensten samen te leven. Het was de bedoeling om voornamelijk hulp- en bijstandsverplichtingen te creëren. Iedereen kon een samenlevingscontract aangaan, behalve bloedverwanten in opgaande en neerdalende lijn om misbruiken inzake erfopvolging te vermijden. De politieke wil ontbrak echter en de debatten lagen enkele jaren stil. Plots werd echter in januari 1998, zonder dat enige toelichting werd verstrekt, een amendement ingediend dat een volledig andere tekst inhield en de figuur van de wettelijke samenwoning introduceerde30. Dit amendement is uiteindelijk, mits een aantal relatief kleine wijzigingen, wet geworden op 23 november 1998. Het amendement kwam tot stand in het kader van een informele werkgroep van de Kamercommissie voor justitie en was een compromistekst tussen de verschillende politieke
26
J.-L. RENCHON, “La régularisation par la loi des relations juridiques du couple non marié. Présentation générale de la loi du 23 novembre 1998” in J.-L. RENCHON en F. TAINMONT (eds.), Le couple non marié à la lumière de la cohabitation légale, Louvain-la-Neuve, Bruylant, 2000, (7) 8-15, nrs. 2-6. 27 Wetsvoorstel (G. SWENNEN) tot instelling van een instapregeling voor samenwonenden, Parl.St. Kamer 19921993, nr. K. 1143/1, 1-19. 28 Wetsvoorstel (Y. MAYEUR, H. SIMONS, O. MAINGAIN en M. VOGELS) betreffende het samenlevingscontract, Parl.St. Kamer 1993-1994, nr. K. 1340/1, 1-12. 29 Wetsvoorstel (S. MOUREAUX, V. DECROLY, F. LOZIE en O. MAINGAIN) betreffende het samenlevingscontract, Parl.St. Kamer 1995-1996, nr. K. 49-170/1, 1-2. 30 Amendement (R. LANDUYT, J.-J. VISEUR, A. DUQUESNE en L. WILLEMS) op het wetsvoorstel betreffende het samenlevingscontract, Parl.St. Kamer 1997-1998, nr. K. 49-170/2, 1-5.
[10]
visies31. Sommigen hadden schrik dat een instituut gecreëerd zou worden dat een regelrechte concurrent van het huwelijk zou worden32. Vandaar dat de wetgever zich ervan heeft willen onthouden om koppels van hetzelfde geslacht en buitenhuwelijks samenwonende koppels te erkennen en een figuur te creëren die gelijkenissen zou vertonen met een lichte vorm van het huwelijk. Men heeft er dan maar voor geopteerd om de wettelijke samenwoning los te koppelen van noties zoals affectiviteit en andere vereisten die men in verband kon brengen met koppels. Het toepassingsgebied werd met opzet zo breed mogelijk gehouden33. 2. Doelstellingen en doelgroepen 27. De doelstelling van de wettelijke samenwoning was om een minimale patrimoniale bescherming te bieden aan drie categorieën personen, zodat zij meer juridische zekerheid zouden krijgen en waarbij er een grote mate van contractvrijheid moest spelen34. Men wou eveneens voorzien in een “gegarandeerd woonrecht”35. Het was essentieel dat het enkel ging om een minimale vermogensrechtelijke regeling voor zij die wensten samen te leven, waarbij werd benadrukt dat de wettelijke samenwoning geen nieuwe rechten creëerde en dat het personen- en familierecht onaangetast bleef36. 28. De drie categorieën personen aan wie de wet bescherming wou bieden, waren de volgende37: -
bloed- en aanverwanten: ingevolge de artikelen 161-163 BW is het voor hen verboden te huwen, gelet op het incestverbod. Op deze manier kunnen zij zich via de wettelijke samenwoning toch beschermen en juridisch verbinden. De wettelijke samenwoning is neutraal en staat los van een affectieve of seksuele band tussen de betrokkenen, zodat zij in principe voor iedereen openstaat die aan de grondvoorwaarden voldoet.
31
P. SENAEVE, “Van concubinaat naar wettelijke samenwoning en verder” in W. PINTENS, A. ALEN, E. DIRIX en P. SENAEVE (eds.), Vigilantibus ius scriptum. Feestbundel voor Hugo Vandenberghe, Brugge, die Keure, 2007, (275) 276-277. 32 Verslag namens de Commissie voor de Justitie over het wetsontwerp tot invoering van de wettelijke samenwoning, Parl.St. Senaat 1997-1998, nr. 1-916/5, 2. 33 J. SOSSON en N. DANDOY, “La reconnaissance juridique du couple non marié” in J.-L. RENCHON en F. TAINMONT (eds.), Le couple non marié à la lumière de la cohabitation légale, Louvain-la-Neuve, Bruylant, 2000, (45) 67 en 71. 34 Verslag namens de Commissie voor de Justitie over het wetsvoorstel betreffende het samenlevingscontract, het wetsvoorstel ter bescherming tegen discriminatie op grond van geslacht en seksuele of relationele voorkeur en het wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek, tot opheffing van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden en tot wijziging van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, Parl.St. Kamer 1997-1998, nr. K. 49-170/8, 63-64. 35 Verslag namens de Commissie voor de Justitie over het wetsvoorstel betreffende het samenlevingscontract, het wetsvoorstel ter bescherming tegen discriminatie op grond van geslacht en seksuele of relationele voorkeur en het wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek, tot opheffing van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden en tot wijziging van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, Parl.St. Kamer 1997-1998, nr. K. 49-170/8, 57. 36 P. SENAEVE, “Van concubinaat naar wettelijke samenwoning en verder” in W. PINTENS, A. ALEN, E. DIRIX en P. SENAEVE (eds.), Vigilantibus ius scriptum. Feestbundel voor Hugo Vandenberghe, Brugge, die Keure, 2007, (275) 278-279. 37 H. CASMAN, “Wettelijke samenwoning: hoe gaat dat nu verder?”, NjW 2004, (182) 182-184.
[11]
-
personen die willen huwen, maar niet mogen: de wettelijke samenwoning dateert van 1998 en was voornamelijk bedoeld om tegemoet te komen aan de wensen van partners van hetzelfde geslacht, om hun relatie te bestendigen. Voor hen was het tot in 2003 immers verboden om te huwen. De wettelijke samenwoning hief voor hen gedeeltelijk een discriminatie op. Deze doelgroep is echter achterhaald, nu ook partners van hetzelfde geslacht kunnen kiezen voor het huwelijk38.
-
personen die mogen huwen, maar het niet wensen: mensen kunnen om allerlei redenen beslissen om niet te willen huwen. Ze kunnen het een te grote stap vinden, of ze vinden hun relatie en een eventuele daaropvolgende breuk een privéaangelegenheid,… Vaak willen die mensen echter niet op volledig onbeschermde wijze samenwonen met hun partner. Zij kunnen in dergelijk geval eventueel kiezen voor de wettelijke samenwoning, omdat dit minder verregaand is dan het huwelijk. Ook personen die geen relatie hebben met elkaar, zoals twee vrienden, kunnen wettelijk samenwonen indien zij dit zouden wensen. B. De pacte civil de solidarité in Frankrijk 1. Maatschappelijke evoluties en ontstaansgeschiedenis
29. In Frankrijk kwam de wet tot invoering van de PACS er niet zonder slag of stoot. Er is een lange geschiedenis aan de wet voorafgegaan39. In 1989 heeft het Franse Hof van Cassatie uitspraak gedaan in twee verschillende zaken, waarbij in beide gevallen werd aangenomen dat het onmogelijk was voor twee personen van hetzelfde geslacht om samen te wonen alsof zij gehuwd waren40. Deze arresten lagen volledig in de lijn van de overige rechtspraak in die periode, de rechtbanken en hoven weigerden stellig om relaties tussen personen van hetzelfde geslacht te erkennen. In de jaren ’90 vond er geleidelijk een mentaliteitswijziging plaats in de samenleving. Men kwam in opstand tegen deze rechtspraak en vond dat het tijd was om koppels van hetzelfde geslacht erkenning te bieden. 30. Hoewel de uiteindelijke PACS veel ruimer is geworden, was het oorspronkelijke doel van de voorafgaande wetsvoorstellen om partners van hetzelfde geslacht de mogelijkheid te geven hun relatie te institutionaliseren zodat ook zij konden genieten van de voordelen die openstonden voor ongehuwd samenwonenden van verschillend geslacht. Net zoals in België, werd er besloten om het wetgevend initiatief ruimer te maken en wou men eveneens een wettelijk statuut voorzien voor samenwonenden die niet wilden huwen. De 38
Wet 13 februari 2003 tot openstelling van het huwelijk voor personen van hetzelfde geslacht en tot wijziging van een aantal bepalingen van het Burgerlijk Wetboek, BS 28 februari 2003, 9880-9883. 39 I. CURRY-SUMNER, All’s well that ends registered? The substantive and private international law aspects of non-marital registered relationships in Europe, Antwerpen/Oxford, Intersentia, 2005, 74-81. 40 Cour de Cassation (Ch. Soc.) 11 juillet 1989, n° 85-46.008, Secher v. Air France, Bulletin 1989, n° 514, 311 en www.dalloz.fr en Cour de Cassation (Ch. Soc.) 11 juillet 1989, n° 86-10.665, Ladijka v. Caisse primaire d’assurance maladie de Nantes, Bulletin 1989, n° 515, 312 en www.dalloz.fr.
[12]
wetgever kon niet meer voorbij aan de realiteit dat enkele miljoenen Franse burgers ongehuwd samenwoonden en elk wettelijk kader ontzegd werden. Zij dienden eveneens beschermd te worden op een wijze die beantwoordde aan hun wensen41. Bijgevolg werden er van 1990 tot 1998 verschillende wetsvoorstellen ingediend, met als doel figuren te creëren zoals een contrat de partenariat civil, contrat d’union civile, contrat d’union sociale, contrat d’union civile et sociale en een pacte d’intérêt commun. Geen enkele van deze opties kon op veel politieke bijstand rekenen. Uiteindelijk kwam er eind 1998 schot in de zaak: er werd een wetsvoorstel ingediend dat een jaar later zou leiden tot de pacte civil de solidarité. Het eerste wetsvoorstel werd al op 9 oktober 1998 afgewezen in een eerste lezing van de Assemblée nationale42, op basis van een exceptie van onontvankelijkheid, omdat de linkse partijen ondervertegenwoordigd waren. Op 13 en 14 oktober werden vijf nieuwe wetsvoorstellen ingediend, die zeer gelijkaardig waren aan het afgewezen voorstel (cf. voetnoot 41). Eerst rees discussie over de vraag of dit wel mogelijk was, gelet op de algemene regel dat men gedurende een jaar na de afwijzing van een wetsvoorstel door de nationale Vergadering geen zelfde wetsvoorstel kan indienen. Anderen wezen die kritiek af door te stellen dat het niet om dezelfde, maar om nieuwe wetsvoorstellen ging, gelet op de (minimale) wijzigingen die er in aangebracht waren43. De nieuwe wetsvoorstellen werden aanvaard en de parlementaire discussie kon verder gezet worden. Opnieuw bleek een wet over dit gevoelige onderwerp geen sinecure, de nationale Vergadering en de Senaat hielden er immers een volstrekt andere visie op na. De akkoordtest van de Assemblée nationale44 werd totaal gewijzigd in de Senaat, zodat van het oorspronkelijke idee niets meer overbleef45. De nationale Vergadering wijzigde het voorstel opnieuw naar de PACS in een tweede lezing46, waarna de Senaat weigerde nog veel te discussiëren over die tekst. De Senaat was van oordeel dat de verenigingen voor homoseksuelen eveneens tegen de PACS waren en dat niemand de wet wenste47. Het was één iets om toe te laten dat mensen buitenhuwelijks konden samenwonen, maar het was van een totaal andere orde om per se in gelijkheid voor hetero- en homoseksuele koppels te willen voorzien door wetgevend optreden. 41
Proposition de loi (J.-P. MICHEL) relative au pacte civil de solidarité, Assemblée nationale 1998-1999, n° 1118, 3, Proposition de loi (J.-M. AYRAULT) relative au pacte civil de solidarité, Assemblée nationale 19981999, n° 1119, 5, Proposition de loi (A. BOCQUET) relative au pacte civil de solidarité, Assemblée nationale 1998-1999, n° 1120, 3, Proposition de loi (G. HASCOËT) relative au pacte civil de solidarité, Assemblée nationale 1998-1999, n° 1121, 3 en Proposition de loi (A. TOURRET) relative au pacte civil de solidarité, Assemblée nationale 1998-1999, n° 1122, 3. 42 Proposition de loi rejetée en séance publique relative au pacte civil de solidarité, Assemblée nationale 19981999, n° 190, 1. 43 Rapport au nom de la commission des lois constitutionnelles, de la législation et de l’administration générale de la république sur les propositions de loi (J.-P. MICHEL), Assemblée nationale 1998-1999, n° 1138, 11-12. 44 Proposition de loi adoptée par l’Assemblée nationale en première lecture relative au pacte civil de solidarité, Assemblée nationale 1998-1999, n° 207, 2-9. 45 Proposition de loi modifiée par le Sénat relative au mariage, au concubinage et aux liens de solidarité, Sénat 1998-1999, n° 1479, 2. 46 Proposition de loi adoptée avec modifications par l’Assemblée nationale en deuxième lecture relative au pacte civil de solidarité, Assemblée nationale 1998-1999, n° 278, 2-9. 47 Discussion et rejet en séance du 11 mai 1999 dans le Sénat pour la deuxième lecture, Sénat 1998-1999, n° 116, www.senat.fr/seances/s199905/s19990511/sc19990511023.html.
[13]
De visie ten opzichte van de PACS was als volgt: “Au nom de l'égalité, le PACS, lui, réclame les droits sans les devoirs”48. Een definitieve wettekst leek ver van huis en in de hoop tot een compromis te komen, werd een paritaire commissie opgericht, samengesteld uit personen van de nationale Vergadering en de Senaat. Deze commissie faalde49 en de tekst werd vervolgens voor een derde lezing aan de nationale Vergadering overgemaakt. De tekst werd voor de derde maal besproken50 en verzonden naar de Senaat. Tevergeefs, want de Senaat verwierp de tekst opnieuw51. Uiteindelijk kwam de nationale Vergadering toch tot een definitieve tekst op 13 oktober 199952. Diezelfde dag dienden heel wat afgevaardigden en senatoren een verzoek in bij het Conseil constitutionnel om de wettekst ongrondwettig te laten verklaren. De wet werd echter in overeenstemming met de Grondwet verklaard en kon uiteindelijk getekend en gepubliceerd worden. De politieke impasse was over en de wet was eindelijk werkelijkheid geworden. 2. Doelstellingen en doelgroepen 31. De PACS werd gezien als een contract dat twee personen toeliet hun gemeenschappelijk leven te organiseren, zonder een inmenging in het familierecht of een effect op de kinderen. De pacte civil de solidarité moest een hulp- en bijstandsplicht invoeren en een contractuele grondslag bieden voor mensen die aan hun relatie stabiliteit en zekerheid wensten te geven. De PACS creëerde een sterkere basis, meer rechtsgevolgen en rechtszekerheid dan een feitelijke samenwoning53. 32. De beoogde doelgroepen waren partners van hetzelfde geslacht die niet konden huwen en samenwonenden die wel mochten, maar niet wensten te huwen. Als men dit vergelijkt met de situatie in België, zien we dat twee van de drie doelgroepen bij beide landen terug komen. In Frankrijk is het echter niet mogelijk om met bloed- en aanverwanten een PACS aan te gaan, hoewel een eerste wetsvoorstel dit wel opperde54. Sinds kort is het ook in Frankrijk toegelaten voor twee personen van hetzelfde geslacht om in het huwelijk te treden55, waardoor de eerste doelgroep wegvalt. Er is nog geen sprake van de
48
Discussion en séance du 17 mars 1999 dans le Sénat pour la première lecture, Sénat 1998-1999, www.senat.fr/seances/s199903/s19990317/st19990317000.html, 1. 49 Rapport fait au nom de la commission mixte paritaire chargée de proposer un texte sur les dispositions restant en discussion de la proposition de loi relative au pacte civil de solidarité (J.-P. MICHEL et P. GELARD), Assemblée nationale 1998-1999, n° 1601 en Sénat 1998-1999, n° 361, 2. 50 Proposition de loi adoptée par l’Assemblée nationale en nouvelle lecture le 15 juin 1999, Assemblée nationale 1998-1999, n° 341, 2-10. 51 Discussion et rejet en séance du 30 juin 1999 dans le Sénat pour la nouvelle lecture, Sénat 1998-1999, n° 165, www.senat.fr/seances/s199906/s19990630/st19990630000.html. 52 Proposition de loi relative au pacte civil de solidarité adoptée par l’Assemblée nationale en lecture definitive, Assemblée nationale 1999-2000, n° 364, 1-9. 53 Discussion en deuxième séance publique du 3 novembre 1998, Assemblée nationale 1998-1999, www.assemblee-nationale.fr/11/cri/html/19990056.asp, (7920) 7943. 54 Proposition de loi de J.-P. MICHEL relative au pacte civil de solidarité, Assemblée nationale 1998-1999, n° 1118, 10. 55 Loi n° 2013-404 du 17 mai 2013 ouvrant le mariage aux couples de personnes de même sexe, JORF 18 mai 2013, 8253-8259.
[14]
afschaffing van de PACS, nu die ook zijn nut bewijst voor personen die kunnen, maar niet willen huwen. C. Het geregistreerd partnerschap in Nederland 1. Maatschappelijke evoluties en ontstaansgeschiedenis 33. Vaak vinden in verschillende landen gelijkaardige maatschappelijke evoluties plaats in dezelfde periode, omdat het gedachtegoed overal geleidelijk wijzigt. Bij het geregistreerd partnerschap is dit niet anders. We kunnen in Nederland een heel gelijkaardige trend waarnemen als in België en Frankrijk, ook hier vond men dat het tijd was om de situatie van partners van hetzelfde geslacht te erkennen, wat de eerste stap was om over te gaan tot wetgevend optreden. Een tweede aanzet kwam van de Hoge Raad, die zich in 1990 diende uit te spreken over de vraag of er een schending was van het recht om te mogen huwen en van het gelijkheidsbeginsel, nu een vrouw niet mocht huwen met haar partner van hetzelfde geslacht. Volgens de Hoge Raad was er geen discriminatie, omdat het huwelijk al eeuwen werd opgevat als een duurzame levensverbintenis tussen man en vrouw, waaraan rechtsgevolgen werden gekoppeld die deels te maken hadden met het verschil in geslacht en de afstamming van de kinderen. Het feit dat er zich een ontwikkeling in het rechtsdenken voordeed, deed daar in principe geen afbreuk aan. De Hoge Raad gaf aan dat het ongerechtvaardigd kon zijn om bepaalde rechtsgevolgen te verbinden aan het huwelijk en niet aan het duurzaam samenleven van twee personen van hetzelfde geslacht, maar dit was een aspect dat enkel de wetgever kon verhelpen56. 34. Geïnspireerd door de opmerking van de Hoge Raad, gaf de regering opdracht aan de Commissie voor de toetsing van wetgevingsprojecten (Commissie Kortmann) om zich te buigen over de mogelijkheid van een instituut voor personen van hetzelfde geslacht57. Deze Commissie wees ook op de groeiende tendens van niet-huwelijkse samenlevingsvormen. Opnieuw kunnen we dus dezelfde drijfveren voor wetgevend optreden bemerken: de bescherming van partners van hetzelfde geslacht enerzijds en de ongehuwd samenwonenden die wel konden huwen anderzijds58. De Commissie Kortmann merkte op dat de wetgever al geruime tijd werd geconfronteerd met de vraag of er rechtsgevolgen dienden gekoppeld te worden aan de buitenhuwelijkse samenleving. Deze vraag werd tot dan toe verschillend beantwoord per afzonderlijke regeling, zodat het resultaat een onoverzichtelijk amalgaam aan regels was geworden. De Commissie opteerde daarom voor een duidelijk, eenvoudig en controleerbaar systeem met een formeel aanknopingspunt, nl. de registratie, voor het bekomen van rechtsgevolgen als ongehuwden.
56
Hoge Raad 19 oktober 1990, NJ 1992, afl. 11, nr. 192, 479. EAAL, noot onder Hoge Raad 19 oktober 1990, NJ 1992, afl. 11, nr. 192, 481. 58 Kamerstukken II 1994-1995, Brief van de staatssecretaris van Justitie inzake de leefvormen, 22.700, nr. 5, 2. 57
[15]
De Commissie stelde twee vormen van registratie voor: -
een ‘lichte’ registratie in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) met voornamelijk publiekrechtelijke gevolgen, zodat de partners in publiekrechtelijke aangelegenheden beschouwd werden als waren ze gehuwd en zij op privaatrechtelijk vlak gehouden waren tot een wederzijdse onderhoudsplicht. Deze vorm van registratie was interessant voor diegenen die wel een gezamenlijke huishouding wilden voeren, maar geen even vergaande rechtsgevolgen wensten als bij het huwelijk.
-
een ‘zware’ registratie bij de burgerlijke stand met eveneens privaatrechtelijke rechtsgevolgen. Hier was het de bedoeling zoveel mogelijk dezelfde rechtsgevolgen als bij het huwelijk te genereren. Zo zou men de partners toch de mogelijkheid geven “publiekelijk uitdrukking te geven aan een duurzame lotsverbondenheid”, zonder dit d.m.v. een huwelijk te moeten doen59.
De Commissie Kortmann was van oordeel dat de registratie moest openstaan zowel voor personen t.a.v. wie er een huwelijksbelemmering bestond, omdat zij van hetzelfde geslacht waren of in graad van bloedverwantschap t.o.v. elkaar stonden, als voor personen van verschillend geslacht die wel waren toegelaten tot het huwelijk60. 35. Op 8 juni 1994 werd een wetsvoorstel ingediend om de registratie van een samenleving in te voeren in het Burgerlijk Wetboek61. Hierbij koos men enkel voor het systeem van de zware registratie. De lichte registratievorm werd achterwege gelaten omdat het doel ervan gedeeltelijk het vermijden van fraude was, maar die registratie zou slechts een geringe bijdrage leveren in de fraudebestrijding en bracht te veel kosten met zich mee62. De regering volgde de visie van de Commissie niet en vond dat de registratie enkel diende open te staan voor personen van hetzelfde geslacht en personen die omwille van een te dichte graad van verwantschap niet mochten huwen63. Men vond in die eerste fase dat de registratie voor koppels van verschillend geslacht niet nodig was. De reden hiervoor was dat iedereen de mogelijkheid moest hebben om zijn duurzame relatie juridisch vast te leggen en publiekelijk te laten erkennen. Personen die konden huwen, hadden die mogelijkheid al. Dat zij er niet 59
Kamerstukken II 1991-1992, Brief van de minister van Justitie inzake de leefvormen, 22.700, nr. 1, 1-2. Kamerstukken II 1992-1993, Brief van de minister van Justitie inzake de leefvormen, 22.700, nr. 3, 5. 61 Kamerstukken II 1993-1994, Koninklijke Boodschap inzake de wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met opneming daarin van bepalingen voor de registratie van een samenleving, 23.761, nr. 1, 1 en Kamerstukken II 1993-1994, Wetsvoorstel inzake de wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met opneming daarin van bepalingen voor de registratie van een samenleving, 23.761, nr. 2, 2-7. 62 Kamerstukken II 1993-1994, Memorie van toelichting inzake de wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met opneming daarin van bepalingen voor de registratie van een samenleving, 23.761, nr. 3, 2. 63 Het voorstel voor art. 1:80a luidde als volgt: “Nederlanders, en onderdanen van een andere lidstaat van de Europese Gemeenschappen die beschikken over een rechtsgeldige verblijfstitel, kunnen hun samenleving doen registreren, indien zij geen huwelijk mogen aangaan op grond van artikel 41 of indien zij van dezelfde kunne zijn en ook overigens voldaan wordt aan de aan een registratie van een samenleving gestelde eisen.” Art. 1:41 NBW bepaalt: “Een huwelijk mag niet worden gesloten tussen hen die elkander, hetzij van nature hetzij familierechtelijk, bestaan in de opgaande en in de nederdalende lijn of als broeders, zusters of broeder en zuster.” 60
[16]
voor kozen, was bijgevolg hun zaak. Men betwijfelde bovendien of die personen wel zouden kiezen voor de registratie, nu die grotendeels dezelfde rechtsgevolgen teweegbracht als het huwelijk64. In 1995 werd een wijzigingsnota ingediend, met als belangrijkste verandering de openstelling van de registratie voor personen van verschillend geslacht en de schrapping van de mogelijkheid tot registratie voor bloedverwanten65. Het idee was dat ook personen van verschillend geslacht zouden willen opteren voor de registratie, want het was een extra mogelijkheid om blijk te geven van de duurzame band tussen beiden. Het weglaten van de registratie voor bloedverwanten was ingegeven door de indruk dat hieraan geen behoefte bestond, het feit dat dit in Denemarken en Zweden eveneens niet voorkwam en het idee dat dit gemakkelijk tot misbruiken zou kunnen leiden in het kader van erfopvolging e.d.66 Vervolgens werden nog een aantal wijzigingen en amendementen ingediend, waaronder een wijziging van de term ‘de registratie van een samenleving van twee personen’ naar ‘het geregistreerd partnerschap’67. Uiteindelijk werd het geregistreerd partnerschap definitief ingevoerd bij wet van 5 juli 1997. 2. Doelstellingen en doelgroepen 36. Met het geregistreerd partnerschap wou men een figuur creëren die evenwaardig was aan het huwelijk en in bijna alle opzichten dezelfde rechtsgevolgen met zich meebracht, met als belangrijkste uitzondering de gevolgen m.b.t. de kinderen en de soepelere beëindigingswijze68. 37. Zoals is gebleken, was er in Nederland geen eensgezindheid omtrent de vraag voor wie het geregistreerd partnerschap diende open te staan. We zien wel dat dezelfde doelgroepen aan bod kwamen zoals in België en Frankrijk. De voornaamste reden om over te gaan tot wetgevend ingrijpen, was om meer juridische bescherming te kunnen voorzien voor personen van hetzelfde geslacht die toen nog niet konden huwen, zodat zij gelijk behandeld zouden worden als personen van verschillend geslacht. Daartoe dienden zoveel mogelijk gevolgen van het huwelijk van toepassing te zijn op het geregistreerd partnerschap69.
64
Kamerstukken II 1993-1994, Memorie van toelichting inzake de wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met opneming daarin van bepalingen voor de registratie van een samenleving, 23.761, nr. 3, 2. 65 Kamerstukken II 1994-1995, Nota van wijziging inzake de wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met opneming daarin van bepalingen voor de registratie van een samenleving, 23.761, nr. 5, 3. 66 Kamerstukken II 1994-1995, Brief van de staatssecretaris van Justitie inzake de leefvormen, 22.700, nr. 5, 1213. 67 Kamerstukken II 1995-1996, Tweede nota van wijziging inzake de wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met opneming daarin van bepalingen voor de registratie van een samenleving, 23.761, nr. 8, 8. 68 Kamerstukken II 1995-1996, Verslag van de vaste commissie voor Justitie inzake de wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met opneming daarin van bepalingen voor de registratie van een samenleving, 23.761, nr. 6, 4. 69 K. BOELE-WOELKI, I. CURRY-SUMNER, M. JANSEN en W. SCHRAMA, “The evaluation of same-sex marriages and registered partnerships in the Netherlands”, Yearbook of Private International Law 2006, Vol. VIII, (27) 29.
[17]
De tweede doelgroep die men voor ogen had was die van partners van verschillend geslacht die konden, maar niet wensten te huwen. Men heeft het partnerschap voor hen ook mogelijk gemaakt, met als duidelijke bedoeling te tonen dat het geregistreerd partnerschap gelijkwaardig was aan het huwelijk. Men wou immers geen nieuwe ongelijkheden creëren. De wetgever had verwacht dat deze tweede doelgroep niet veel gebruik zou maken van de figuur, aangezien zo goed als alle gevolgen van het huwelijk eveneens van toepassing waren op het geregistreerd partnerschap en er dus nog weinig verschil was tussen beide, zodat men er evengoed kon voor kiezen om te huwen. Toch bleek dat een derde van de partnerschappen in 1998 aangegaan werd tussen personen van verschillend geslacht, wat veel meer was dan verwacht70. Sinds de wet van 21 december 2000 tot openstelling van het huwelijk71 is het mogelijk voor partners van hetzelfde geslacht om in het huwelijk te treden. Nederland was het eerste land ter wereld om het huwelijk open te stellen voor partners van hetzelfde geslacht72. Bijgevolg is de enige resterende doelgroep personen die niet wensen te huwen.
§ 3. Conclusie 38. Het geregistreerd partnerschap dekt niet in elk land dezelfde lading, maar meestal komen dezelfde elementen terug. Zo heeft de wetgever overal ingegrepen bij het reguleren. Het is een figuur die ongehuwd samenwonenden de mogelijk biedt zich juridisch te beschermen en de onderlinge verhoudingen te regelen, waarbij er steeds registratie moet zijn. 39. In België, Frankrijk en Nederland lagen dezelfde drijfveren aan de basis van het wetgevend optreden. Men wou erkenning geven aan koppels van hetzelfde geslacht, op een ogenblik dat het huwelijk nog geen optie was, maar tevens een extra keuzemogelijkheid bieden aan de vele koppels van verschillend geslacht die bewust ongehuwd samenleefden. Niet alle landen gaan hierbij even ver in de aangeboden bescherming. 40. Opvallend is dat zowel België, Frankrijk als Nederland overwogen hebben om de bescherming uit te breiden tot bloed- en aanverwanten, maar dat enkel België dit idee heeft doorgezet. Frankrijk en Nederland zijn hier na verder beraad van afgestapt. Welke visie de voorkeur verdient, komt in hoofdstuk II aan bod.
70
W. SCHRAMA, “Registered partnership in the Netherlands”, Int.J. Law Policy Family 1999, (315) 322-323. Wet 21 december 2000 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de openstelling van het huwelijk voor personen van hetzelfde geslacht, Stb. 2001, nr. 9, 1-4. 72 Deze wet is in werking getreden op 1 april 2001, zie: art. IV wet 21 december 2000 j° art. 3 Besluit 20 maart 2001 tot inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A, van de wet van 13 december 2000, tot wijziging van de regeling in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot het naamrecht, de voorkoming van schijnhuwelijken en het tijdstip van de totstandkoming van de scheiding van tafel en bed alsmede enige andere wetten, tot inwerkingtreding van de Wet openstelling huwelijk, tot inwerkingtreding van de wet van 21 december 2000, tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek adoptie door personen van hetzelfde geslacht, tot inwerkingtreding van de wet van 8 maart 2001, tot aanpassing van wetgeving in verband met de openstelling van het huwelijk en de invoering van adoptie door personen van hetzelfde geslacht, Stb. 2001, nr. 145, 2. 71
[18]
HOOFDSTUK II: TOETREDINGSVOORWAARDEN VOOR HET GEREGISTREERD PARTNERSCHAP 41. In dit tweede hoofdstuk wordt onderzocht aan welke voorwaarden voldaan dient te zijn opdat men een geregistreerd partnerschap kan aangaan. Eerst komt het toepassingsgebied (§ 1) aan bod, vervolgens worden de grondvoorwaarden (§ 2) en tot slot de vormvoorwaarden (§ 3) besproken.
§ 1. Toepassingsgebied A. Maximum twee personen 1. België 42. Volgens artikel 1475, § 1 BW verstaat men onder wettelijke samenwoning een toestand van samenleven van twee personen die een verklaring aflegden overeenkomstig artikel 1476 BW. Hieruit blijkt dat de wettelijke samenwoning in België beperkt is tot maximum twee personen. 43. De ratio legis van deze beperking was tweeledig. Enerzijds wou men op deze manier vermijden dat het verbod op bigamie van artikel 147 BW zou kunnen worden omzeild73, anderzijds wierp WILLEMS tijdens de parlementaire voorbereiding op dat er geen maatschappelijke behoefte was aan een wettelijke organisatie van samenlevingsvormen met meer dan twee partners74. Geen van beide redenen kan echter voldoende overtuigen. 44. De eerste reden van de wetgever, namelijk situaties van bigamie vermijden, is niet in overeenstemming met het beoogde doel van de wettelijke samenwoning. Zoals reeds door verschillende mensen naar voor werd gebracht in de parlementaire voorbereiding, staat de wettelijke samenwoning los van seksuele of affectieve banden tussen de samenwonenden. De wetgever hield voor dat de wettelijke samenwoning niet bedoeld was om affectieve relaties te regelen, maar slechts vermogensrechtelijk een aantal zaken wou bepalen voor wie wenste samen te wonen met elkaar, waaronder eveneens familieleden75.
73
Verslag namens de Commissie voor de Justitie over het wetsvoorstel betreffende het samenlevingscontract, het wetsvoorstel ter bescherming tegen discriminatie op grond van geslacht en seksuele of relationele voorkeur en het wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek, tot opheffing van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden en tot wijziging van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, Parl.St. Kamer 1997-1998, nr. K. 49-170/8, 27. 74 Verslag namens de Commissie voor de Justitie over het wetsvoorstel betreffende het samenlevingscontract, het wetsvoorstel ter bescherming tegen discriminatie op grond van geslacht en seksuele of relationele voorkeur en het wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek, tot opheffing van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden en tot wijziging van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, Parl.St. Kamer 1997-1998, nr. K. 49-170/8, 63. 75 S. MOSSELMANS, “De wet van 23 november 1998 tot invoering van de wettelijke samenwoning en het gelijkheidsbeginsel”, RW 2000-01, (1041) 1044.
[19]
Reeds in 1998 rees de vraag of deze beperking niet discriminatoir was. Men zag niet in waarom een ouder bv. maar met maximum één kind zou mogen samenwonen en niet met al zijn kinderen. LAEREMANS en BOURGEOIS zagen hier mogelijks een strijdigheid in met het grondwettelijk gelijkheids- en non discriminatiebeginsel76. Het is inderdaad niet ondenkbaar dat het Grondwettelijk Hof met tijd beslist dat artikel 1475 BW de Grondwet schendt. Wanneer men uitgaat van de voorgehouden doelstelling van de wettelijke samenwoning, namelijk een juridische bescherming voorzien voor personen die wensen samen te wonen ongeacht hun affectieve relatie, dan is er geen reden waarom de wettelijke samenwoning beperkt moet worden tot twee personen. Het idee van het omzeilen van het verbod op bigamie houdt weinig steek, aangezien er niet per se een affectieve relatie is of hoeft te zijn. De enige verklaring voor deze bepaling is dat de wetgever, ongeacht wat er in de parlementaire voorbereiding staat, als werkelijk doel had om het leven van ongehuwd samenwonende koppels (van hetzelfde en verschillend geslacht) wettelijk te regelen77. Men had in die tijd nog wat schrik om voluit te stellen dat men dergelijke relaties wou bestendigen, omdat heel wat conservatievere mensen hier tegen waren. Dergelijk instituut in het leven roepen werd aanzien als de dooddoener van het huwelijk. Bijgevolg bepaalde men dan maar dat de wettelijke samenwoning niet enkel relaties viseerde, maar ruimer was en openstond voor eenieder die wenste samen te wonen met iemand anders. Deze visie werd echter niet consequent doorgetrokken, zodat het eindresultaat een inconsistente verweving is van twee verschillende doeleinden. Aan de ene kant wordt de wettelijke samenwoning heel ruim gehouden en opengesteld voor eenieder die aan de grondvoorwaarden voldoet, maar anderzijds zijn bepaalde ingevoerde regels louter ter bescherming van koppels. Als men bigamie wil vermijden, dan gaat men koppels beschouwen als de doelgroep. Voor de wettelijke samenwoning is het niet zinvol om het toepassingsgebied tot twee personen te beperken, omdat in de parlementaire voorbereiding altijd werd voorgehouden dat de wettelijke samenwoning niet per se voor partners moest zijn. Als dat het idee is, dan moet men dit op alle punten doortrekken en er voor het toepassingsgebied niet plots van uitgaan dat er wel een affectieve relatie is. Bovendien is het volgens een aantal auteurs strijdig met het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel dat familieleden niet kunnen kiezen met hoeveel ze wettelijk samenwonen en zij slechts één ander familielid kunnen kiezen78. Als broers en zussen onderling afspraken 76
Verslag namens de Commissie voor de Justitie over het wetsvoorstel betreffende het samenlevingscontract, het wetsvoorstel ter bescherming tegen discriminatie op grond van geslacht en seksuele of relationele voorkeur en het wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek, tot opheffing van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden en tot wijziging van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, Parl.St. Kamer 1997-1998, nr. K. 49-170/8, 61 en 67. 77 P. BAURAIN, “La cohabitation légale: miracle ou mirage législatif?”, Rev.not.b. 1998, (618) 620. 78 S. BRAT, “Le nouveau régime de la cohabitation légale: modèle revu et corrigé”, Div.Act. 1998, (121) 121122; S. BRAT, “La loi du 23 novembre 1998 instaurant la cohabitation légale: bilan d’une année d’application”, Div.Act. 2001, (25) 27; P. BAURAIN, “La cohabitation légale: miracle ou mirage législatif?”, Rev.not.b. 1998, (618) 620; J.-L. RENCHON, “La régularisation par la loi des relations juridiques du couple non marié. Présentation générale de la loi du 23 novembre 1998” in J.-L. RENCHON en F. TAINMONT (eds.), Le couple non marié à la lumière de la cohabitation légale, Louvain-la-Neuve, Bruylant, 2000, (7) 33-34, nr. 30, vn. 33 en S.
[20]
willen maken, moeten zij de mogelijkheid kunnen krijgen om dit met al hun broers/zussen te doen en niet slechts met één van hen. 45. De tweede beweegreden om het toepassingsgebied tot twee personen te beperken, was dat er geen maatschappelijke behoefte zou zijn aan het wettelijk organiseren van samenlevingsvormen met meer dan twee personen. Die stelling wordt geponeerd in de parlementaire voorbereiding, zonder dat ze ook maar ergens onderzocht of beargumenteerd wordt. Dit lijkt mij nogal kort door de bocht. Het is wel heel eenvoudig om te zeggen dat er geen behoefte is aan iets om zo een einde aan de discussie te kunnen maken. Nergens is bestudeerd of dit effectief waar is en of er in de samenleving inderdaad geen behoefte bestond aan dergelijke samenlevingsvorm. Het is niet omdat WILLEMS denkt dat er geen behoefte aan was, dat dit inderdaad zo was. Bovendien vond men het nodig om de wettelijke samenwoning open te stellen voor bloed- en aanverwanten, wat toch ongebruikelijk was, zodat men eigenlijk wel dacht dat er behoefte bestond tussen verwanten om onderling in juridische regelingen en bescherming te voorzien. Als men verder had doorgedacht, zoals sommigen opperden, had men kunnen beseffen dat als er behoefte was bij bloed- en aanverwanten om wettelijk samen te wonen, die categorie er eventueel ook behoefte aan kon hebben om met meer dan twee personen samen te wonen. Volgens mij is artikel 1475, § 1 BW dus wel degelijk strijdig met het gelijkheidsbeginsel voor zover het bloedverwanten niet toelaat wettelijk samen te wonen met meer dan twee personen. 2. Rechtsvergelijking 46. Het is in hierbij interessant om de situatie in andere landen te onderzoeken. Om te beoordelen of de beperking van het geregistreerd partnerschap tot twee personen discriminatoir is of niet, hangt er veel af van het idee achter de figuur. De meeste landen hebben regelgeving uitgevaardigd die in feite geënt is op koppels, zodat het normaal is dat de wetgeving daar beperkt blijft tot twee personen. In België wordt enkel het feit dat bloedverwanten niet wettelijk kunnen samenwonen met meer dan twee als discriminatoir aanzien. Mochten bloedverwanten niet toegelaten zijn tot de figuur, zou niemand een probleem zien in de beperking van het toepassingsgebied. In heel wat landen zoals Nederland, Frankrijk, Duitsland, Denemarken, Luxemburg,… is er een beperking tot twee personen, maar het is niet relevant om te vergelijken met deze landen. De rechtsvergelijking moet zich enkel richten tot die landen die het partnerschap eveneens openstellen voor bloedverwanten. In die landen moet er vervolgens gekeken worden of er een beperking is tot twee personen of niet. 47. Spanje is opgedeeld in zeventien autonome gemeenschappen, waarvan er zes de bevoegdheid hebben om wetgeving te voorzien voor andere geregulariseerde vormen van partnerschappen, enkel het huwelijk is een federale aangelegenheid 79. Een van die autonome MOSSELMANS, “De wet van 23 november 1998 tot invoering van de wettelijke samenwoning en het gelijkheidsbeginsel”, RW 2000-01, (1041) 1044. 79
M. CASALS, “Same-sex partnerships in the legislation of Spanish Autonomous Communities” in K. BOELEWOELKI en A. FUCHS (eds.), Legal recognition of same-sex couples in Europe, Antwerpen/Oxford/New York, Intersentia, 2003, (54) 54.
[21]
gemeenschappen is Catalonië. Er zijn in Catalonië twee vormen van partnerschappen. Enerzijds heb je de uniones estables de pareja of de duurzame partnerschapsrelaties, voor partners van hetzelfde en verschillend geslacht80. Anderzijds is er ook wetgeving m.b.t. situaciones convivenciales de ayuda mutua, deze wetgeving is geënt op situaties waarbij mensen samenleven en voorzien in wederzijdse hulp ten aanzien van elkaar81. Deze samenlevingsvormen van wederzijdse hulp zijn bedoeld voor personen die eenzelfde hoofdverblijfplaats hebben, de gemeenschappelijke uitgaven en het huishouden delen en voorzien in wederzijdse hulp aan elkaar82. Deze samenlevingsvorm is bedoeld voor vrienden, bloedverwanten,… Enkel bloedverwanten in de zijlijn, zonder een beperking in de graad, kunnen een beroep doen op deze wet, geen bloedverwanten in rechte lijn83. Interessant is dat het toepassingsgebied van die samenlevingsvorm niet beperkt is tot twee personen. Artikel 240-1 CC bepaalt dat twee of meer personen die samenleven beschouwd kunnen worden als personen in een dergelijke samenlevingsrelatie. Artikel 240-2, 2 CC voorziet in een maximum aantal van vier personen wanneer het gaat om anderen dan bloedverwanten (bv. vrienden). Doordat er niets wordt voorzien voor bloedverwanten in de zijlijn, kan men hieruit besluiten dat er voor hen geen maximum aantal personen is voorzien. Bloedverwanten in de zijlijn kunnen dus met zoveel personen samenwonen als zij zelf wensen. 48. Ook in Canada zijn de regio’s vrij om wetgeving m.b.t. geregistreerde partnerschappen uit te werken. In Alberta bestaat de Adult Interdependent Relationships Act84. Het is mogelijk voor bloedverwanten om dergelijke onderling afhankelijke relatie aan te gaan met elkaar, maar slechts voor zover zij toetreden tot een overeenkomst85. Niet alle regels uit deze wet zijn van toepassing op bloedverwanten. Alle adult interdependent relationships staan slechts open voor twee personen86. 49. In British Columbia, eveneens een deelstaat van Canada, waren er vroeger geen gelijke rechten voor koppels van hetzelfde geslacht. In 1997 werd aan het British Columbia Law Institute (BCLI) gevraagd aanbevelingen te doen om juridische erkenning te voorzien voor relaties in familiale context. Dit instituut stelde de invoering van het domestic partnership voor. Een minderheid van het BCLI was voorstander voor het uitbreiden van het domestic partnership tot meer dan twee personen. Men had de situatie voor ogen waarbij meerdere broers en zussen wensten samen te wonen en de voordelen te genieten van dit partnerschap. Uiteindelijk werd besloten hier niet mee in te stemmen en deze discussie voor later te bewaren, wanneer men meer ervaring had met de figuur87.
80
Ley 10/1998 15 julio 1998 de uniones estables de pareja, www.parlament.cat/getdocie/5009107, 1. Ley 19/1998 28 diciembre 1998 sobre situaciones convivenciales de ayuda mutual, www.parlament.cat/getdocie/5009133, 1. 82 Art. 240-1 Código civil de Cataluña. 83 Art. 240-2, 1 Código civil de Cataluña. 84 Adult Interdependent Relationships Act 2002, www.canlii.org/en/ab/laws/stat/sa-2002-c-a-4.5/latest/sa-2002c-a-4.5.html. 85 Art. 3 (2) Chapter A-4.5, www.canlii.org/en/ab/laws/stat/sa-2002-c-a-4.5/latest/sa-2002-c-a-4.5.html. 86 Art. 5 (1) Chapter A-4.5, www.canlii.org/en/ab/laws/stat/sa-2002-c-a-4.5/latest/sa-2002-c-a-4.5.html. 87 T. ANDERSON, “Models of registered partnership and their rationale: the British Columbia Law Institute’s proposed domestic partnership act”, Can.J.Fam.L. 2000, (89) 90 en 101. 81
[22]
50. In Columbia in de Verenigde Staten werd het domestic partnership ingevoerd. Dit partnerschap staat eveneens open voor bloedverwanten, zonder een beperking tot het soort verwanten zoals in Catalonië. Net zoals in Alberta, is dit partnerschap slechts mogelijk voor twee personen88. 3. Evaluatie 51. Uit het voorgaande blijkt dat Catalonië de enige is die voorziet in wetgeving die het partnerschap toelaat voor meerdere bloedverwanten. Catalonië staat alleen in zijn visie, hoewel er ook een aantal auteurs over de wereld heen pleiten voor eenzelfde visie. Toch is dit volgens mij de juiste visie. In heel wat landen heeft men schrik om vorm te geven aan samenlevingen van meer dan twee personen, omdat de monogame traditie heel erg ingebakken zit in ons denken. Het is zeer moeilijk voor velen om beide zaken los te koppelen van elkaar. Toch moet er een onderscheid gemaakt worden tussen de situatie waarbij twee personen in een relatie op affectieve wijze willen samenleven en de situatie waarbij familieleden samen leven en zich onderling willen beschermen. Beide gevallen hebben een andere affiniteit en mogen niet over dezelfde kam geschoren worden. 52. Er zijn twee opties om artikel 1475, § 1 BW in overeenstemming te brengen met de Grondwet. Men kan enerzijds de wettelijke samenwoning afschaffen voor bloedverwanten en dan is er geen bezwaar om het toepassingsgebied te beperken tot twee personen. Anderzijds, wanneer men de wettelijke samenwoning wil behouden voor bloedverwanten, dient men het toepassingsgebied op te splitsen en een onderscheid te maken tussen bloedverwanten en anderen. Voor bloedverwanten zou het dan mogelijk moeten zijn om met meer dan twee personen wettelijk samen te wonen, voor anderen zou deze beperking behouden blijven, in het licht van de bestrijding van bigamie.
§ 2. Grondvoorwaarden 53. Opdat een geregistreerd partnerschap mogelijk is, moet aan een aantal grondvoorwaarden voldaan zijn. Die voorwaarden zijn essentieel, want is aan een van deze voorwaarden niet voldaan, dan is een geregistreerd partnerschap onmogelijk. De grondvoorwaarden worden een voor een besproken. Zo mag iemand niet reeds een huwelijk of partnerschap zijn aangegaan (A), moet hij bekwaam zijn om contracten aan te gaan (B), in leven zijn (C), zijn toestemming geven (D), een gemeenschappelijke woonplaats opgeven (E) en mag zijn intentie niet kennelijk gericht zijn op het verkrijgen van een verblijfsrechtelijk voordeel (F). Wat in België irrelevant is, is het geslacht (G) en de graad van verwantschap (H).
88
I. CURRY-SUMNER en S. CURRY-SUMNER, “Is the Union civil? Same-sex marriages, civil unions, domestic partnerships and reciprocal benefits in the USA” in K. BOELE-WOELKI (ed.), Debates in family law around the globe at the dawn of the 21st century, Antwerpen/Oxford/Portland, Intersentia, 2009, (339) 364.
[23]
A. Geen huwelijk of geregistreerd partnerschap aangegaan 54. In België bepaalt artikel 1475, § 2, 1° BW dat beide partijen die een verklaring van wettelijke samenwoning wensen af te leggen, niet verbonden mogen zijn door een huwelijk of een andere wettelijke samenwoning. Is er toch een voorafbestaand huwelijk of een andere wettelijke samenwoning van een van beide, dan wordt de verklaring geweigerd. Een huwelijk of een wettelijke samenwoning is dus een beletsel voor het aangaan van de wettelijke samenwoning. Omgekeerd is het bestaan van een wettelijke samenwoning geen beletsel voor het sluiten van een huwelijk. Oorspronkelijk voorzag het wetsvoorstel dat artikel 147 BW89 diende aangevuld te worden met een tweede lid, dat stelde dat men geen huwelijk mocht aangaan zolang men verbonden was door een wettelijke samenwoning90. Deze bepaling was volgens LANDUYT nodig omdat het huwelijk exclusief was en moest blijven91. Men heeft er uiteindelijk voor geopteerd om artikel 147 BW te laten zoals het was, maar in de plaats daarvan in artikel 1476, § 2 BW te bepalen dat de wettelijke samenwoning automatisch wordt beëindigd van zodra een van de partijen huwt. Iemand die wettelijk samenwoont kan bijgevolg beslissen om te huwen, maar dit zal dan wel zorgen voor de beëindiging van de wettelijke samenwoning. Zowel het huwelijk met een andere partner, als het huwelijk tussen de wettelijk samenwonenden zelf, beëindigt de wettelijke samenwoning. 55. Alle landen in Europa hebben eenzelfde voorwaarde gesteld dat geen van de partijen gehuwd of geregistreerd mag zijn om een geregistreerd partnerschap te kunnen aangaan. Catalonië is de enige regio waar het toegelaten is een geregistreerd partnerschap aan te gaan met iemand wanneer de partners nog getrouwd zijn. Artikel 234-2, c CC bepaalt dat dit enkel mogelijk is indien de echtgenoten feitelijk gescheiden leven. Deze wijziging kwam er in 201092 en bleek nodig omdat een derde van de feitelijk samenwonenden anders buiten het beschermingsgebied van de oude wet vielen93. 56. De regel dat de wettelijke samenwoning geen echt beletsel is voor het huwelijk, vinden we slechts in een aantal landen terug, nl. in Andorra94, Frankrijk95, Luxemburg96 en 89
Dit artikel bepaalt in zijn huidige vorm dat men geen tweede huwelijk mag aangaan voor de ontbinding van het eerste. 90 Amendement (R. LANDUYT, J.-J. VISEUR, A. DUQUESNE en L. WILLEMS) op het wetsvoorstel betreffende het samenlevingscontract, Parl.St. Kamer 1997-1998, nr. K. 49-170/2, 1. 91 Verslag namens de Commissie voor de Justitie over het wetsvoorstel betreffende het samenlevingscontract, het wetsvoorstel ter bescherming tegen discriminatie op grond van geslacht en seksuele of relationele voorkeur en het wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek, tot opheffing van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden en tot wijziging van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, Parl.St. Kamer 1997-1998, nr. K. 49-170/8, 70. 92 Ley 25/2010 29 julio 2010 del libro segundo del Código civil de Cataluña, relativo a la persona y la familia, www.parlament.cat/web/activitat-parlamentaria/lleis?p_pagina=1, 77. 93 C. BEILFUSS, “All or nothing: the dilemma of Southern jurisdictions” in K. BOELE-WOELKI en A. FUCHS (eds.), Legal recognition of same-sex relationships in Europe. National, cross-border and European perspectives, Cambridge/Antwerpen/Portland, Intersentia, 2012, (41) 47-48. 94 Art. 17, primer apartado, d Ley 4/2005 21 febrero 2005 qualificada de las uniones estables de pareja, . 95 Art. 515-7, tercer apartado Código civil de Cataluña.
[24]
Spanje. Enkel in deze landen kan men een huwelijk aangaan wanneer men reeds is toegetreden tot een geregistreerd partnerschap. Beide figuren kunnen echter niet tezelfdertijd bestaan, zodat een huwelijk zorgt voor de automatische beëindiging van het partnerschap97. In die zin is zowel het geregistreerd partnerschap als het huwelijk in deze landen exclusief. In Duitsland was het Eingetragene Lebenspartnerschaft oorspronkelijk eveneens geen beletsel om een huwelijk aan te gaan, omdat de wettekst inzake het huwelijk niet was aangepast. Dit werd duidelijk gezien als een vergetelheid van de wetgever, want in het licht van de doelstelling van beide figuren kon het niet dat een huwelijk en een partnerschap op hetzelfde ogenblik zouden bestaan. Men zag twee oplossingen om het probleem weg te werken: ofwel ervan uitgaan dat er een ongeschreven beletsel was om een huwelijk aan te gaan in geval van een bestaand partnerschap, ofwel ervan uitgaan dat het partnerschap automatisch werd ontbonden bij het sluiten van een huwelijk. Beide oplossingen waren mogelijk volgens het Grondwettelijk Hof, maar toch drong het Hof aan op wetgevend ingrijpen98. De wetgever wijzigde vervolgens artikel § 1306 BGB en bepaalde dat een huwelijk niet mogelijk was wanneer er reeds een ander huwelijk of partnerschap bestond. In alle andere landen van Europa is het, zoals in Duitsland, niet mogelijk om in het huwelijk te treden terwijl men verbonden is door een geregistreerd partnerschap. Dit partnerschap moet eerst door de partners zelf beëindigd worden, alvorens een van hen kan huwen. 57. Deze vereiste van het niet verbonden zijn door een huwelijk of een ander geregistreerd partnerschap, is een eerste aspect van het exclusieve karakter van het partnerschap. Het tweede aspect hangt hiermee nauw samen en heeft betrekking op de beperking van het toepassingsgebied tot twee personen. Niet enkel in België, maar nagenoeg overal ter wereld deelt men de visie dat men slechts één huwelijk of één geregistreerd partnerschap kan aangaan met één andere persoon. Deze dubbele exclusiviteitsvereiste is volkomen te begrijpen wanneer men als doel heeft de situatie van koppels te regelen. In België rees de vraag waarom het niet mogelijk kan zijn voor een gehuwd persoon die feitelijk gescheiden leeft van zijn echtgenoot, om een wettelijke samenwoning aan te gaan met een familielid. Wanneer de wettelijke samenwoning geen seksuele of affectieve band vereist, zou deze voorwaarde niet nodig zijn99. De enige zinvolle verklaring voor beide exclusiviteitsvereisten in België is dat men met de wettelijke samenwoning wou voorzien in de bescherming van partners met een affectieve band t.a.v.
96
Art. 13, premier membre Loi du 9 juillet 2004 relative aux effets légaux de certains partenariats, Memorial A 6 aôut 2004, n° 143, (2020) 2021. 97 K. BOELE-WOELKI, I. SUMNER, M. JANSEN en W. SCHRAMA, Huwelijk of geregistreerd partnerschap? Een evaluatie van de Wet openstelling huwelijk en de Wet geregistreerd partnerschap in Ars Notariatus 134, Deventer, Kluwer, 2007, 162. 98 K. THORN, “The German law on same-sex partnerships” in K. BOELE-WOELKI en A. FUCHS (eds.), Legal recognition of same-sex couples in Europe, Antwerpen/Oxford/New York, Intersentia, 2003, (84) 88-89. 99 H. CASMAN, “Enkele aspecten van vermogensrechtelijke overeenkomsten tussen samenwoners sedert de wet van 23 november 1998” in W. VAN EECKHOUTTE (coörd.), Overeenkomstenrecht, Antwerpen, Kluwer, 2000, (207) 214, nr. 276.
[25]
elkaar100. Dit was de werkelijke doelgroep die men voor ogen had en niet zomaar om het even wie die zich patrimoniaal wou beschermen. Men wou de situaties van koppels van hetzelfde en verschillend geslacht regelen, maar in de toenmalige tijdsgeest was men bang om hier voluit voor uit te komen en dus heeft men de bescherming zo breed mogelijk gemaakt, waardoor ze echter geen steek meer houdt. Enkel wanneer een koppel wettelijk samenwoont met elkaar, is het nodig om te voorzien dat zij geen andere wettelijke samenwoning of huwelijk mogen aangaan, om zich niet schuldig te maken aan bigamie. Men dacht er in Frankrijk net zo over: als het huwelijk en de PACS zo volledig verschillend waren en volledig andere objectieven hadden, waarom had men dan nood aan een regel die verbood dat men zowel door een huwelijk als een PACS kon verbonden zijn op hetzelfde ogenblik101? B. Bekwaamheid om contracten aan te gaan 58. Een tweede grondvoorwaarde voor de Belgische wettelijke samenwoning ligt vervat in artikel 1475, § 2, 2° BW. Beide partijen moeten bekwaam zijn om contracten aan te gaan overeenkomstig artikel 1123 en 1124 BW. Er wordt dus verwezen naar het gemeen verbintenissenrecht om te bepalen wie bekwaam is en niet naar de regel bij het huwelijk (art. 144 BW102). De wetgever heeft hiermee nogmaals willen benadrukken dat de wettelijke samenwoning geen familierechtelijk instituut is103. Op grond van de artikelen 1123 en 1124 BW kunnen de volgende categorieën van personen beschouwd worden als onbekwaam om contracten aan te gaan en dus om een verklaring van wettelijke samenwoning af te leggen: minderjarigen, verlengd minderjarigen en gerechtelijk onbekwaamverklaarden (art. 1124 BW). 1. Minderjarigen 59. Minderjarigen zijn handelingsonbekwaam en kunnen geen verklaring van wettelijke samenwoning afleggen104. 1.1.
Ontvoogde en niet ontvoogde minderjarigen
60. Onder de minderjarigen moet men zowel de ontvoogde als niet ontvoogde minderjarigen verstaan. Volgens DE KEZEL zijn ontvoogde minderjarigen echter wel
100
J.-L. RENCHON, “La régularisation par la loi des relations juridiques du couple non marié. Présentation générale de la loi du 23 novembre 1998” in J.-L. RENCHON en F. TAINMONT (eds.), Le couple non marié à la lumière de la cohabitation légale, Louvain-la-Neuve, Bruylant, 2000, (7) 40, nr. 40. 101 X. TRACOL, “The pacte civil de solidarité (PACS)” in K. BOELE-WOELKI en A. FUCHS (eds.), Legal recognition of same-sex couples in Europe, Antwerpen/Oxford/New York, Intersentia, 2003, (68) 79. 102 Artikel 144 BW bepaalt dat niemand een huwelijk mag aangaan voor hij de leeftijd van achttien jaar bereikt heeft. 103 P. SENAEVE, Compendium van het personen- en familierecht, Leuven, Acco, 2008, 459-460, nr. 1316. 104 Artikel 388 BW bepaalt dat de leeftijdsgrens voor de meerderjarigheid achttien jaar is.
[26]
bekwaam om een verklaring van wettelijke samenwoning af te leggen, omdat zij vrij beschikken over hun persoon en dus ook over hun verblijfplaats105. De wettelijke samenwoning houdt echter meer in dan het kiezen van een verblijfplaats, ze heeft immers verstrekkende gevolgen. Een ontvoogde minderjarige wordt helemaal niet gelijkgesteld aan een meerderjarige en verkrijgt niet dezelfde rechten. Hij verwerft voor een deel rechts- en handelingsbekwaamheid, maar er zijn nog steeds beperkingen aan zijn handelingsbekwaamheid. Artikel 484 BW bepaalt dat de ontvoogde minderjarige enkel daden van louter beheer kan stellen zonder bijstand of vertegenwoordiging van de curator of machtiging van de vrederechter. Het gaat om handelingen die enkel zijn inkomsten en niet zijn kapitaal betreffen. Overige handelingen dienen met bijstand van de curator of machtiging van de vrederechter te gebeuren. Aangezien het afleggen van een verklaring tot wettelijke samenwoning geen daad van louter beheer is, kan de ontvoogde minderjarige niet persoonlijk een wettelijke samenwoning aangaan. Bijstand, vertegenwoordiging of een machtiging zijn evenmin toegelaten, gelet op het strikt persoonlijk karakter van deze handeling. Bijgevolg is een wettelijke samenwoning onmogelijk voor ontvoogde minderjarigen. 61. In Frankrijk is het evenmin mogelijk voor ontvoogde minderjarigen om een PACS aan te gaan106. Een aantal Franse senatoren vond dit in strijd met het gelijkheidsbeginsel, maar het Grondwettelijk Hof zag hier geen graten in107. In de parlementaire voorbereiding bracht men naar voor dat de PACS een gezamenlijk project was dat twee partners aangingen met gevolgen zowel voor de toekomst als voor het dagelijks leven. De partners zijn hoofdelijk gehouden tot de huishoudelijke schulden en de goederen worden verworven in onverdeeldheid. Dit alles veronderstelt dat men serieus heeft nagedacht over de toekomst en men betwijfelde of ouders die de ontvoogding van hun minderjarige kinderen vroegen omdat hun studies of beroep die autonomie vereisten, zich ervan bewust waren dat hun kinderen op die manier in de mogelijkheid waren een PACS af te sluiten108. 1.2.
Geen mogelijkheid tot ontheffing van de leeftijdsvereiste
62. Minderjarigen kunnen dus noch een huwelijk, noch een wettelijke samenwoning aangaan in België. Bij het huwelijk is het echter mogelijk dat de jeugdrechtbank om gewichtige redenen dit verbod opheft en de minderjarige toch toelaat te huwen109. Bij de wettelijke samenwoning is er geen gelijkaardige bepaling die het mogelijk maakt dit verbod voor de minderjarige ongedaan te maken, zodat het gaat om een absoluut verbod. Dat enkel meerderjarigen een wettelijke samenwoning konden aangaan, was ingegeven door het idee dat enkel stabiele relaties bescherming verdienden. Minderjarigen die reeds samenwoonden, konden op het ogenblik dat zij achttien werden een verklaring van wettelijke 105
E. DE KEZEL, “De wet tot invoering van de wettelijke samenwoning: een maat voor niets?”, AJT 1999-00, (129) 130, vn. 19. 106 www.vos-droits.justice.gouv.fr/pacte-civil-de-solidarite-pacs-11938/personnes-pouvant-conclure-un-pacs20197.html. 107 Conseil constitutionnel 9 novembre 1999, n° 99-419 DC, JORF 16 novembre 1999, (16.962) 16.966. 108 Discussion en deuxième séance publique du 8 novembre 1998, Assemblée nationale 1998-1999, www.assemblee-nationale.fr/11/cri/html/19990071.asp, (8482) 8511. 109 Art. 145 en 148 BW.
[27]
samenwoning afleggen indien zij dit wensten110. Er wordt in de parlementaire voorbereiding geen aandacht besteed aan de vraag of ook bij de wettelijke samenwoning de mogelijkheid moet bestaan om dit verbod te temperen, zodat het onzeker is of het gaat om een bewuste keuze of dat hier gewoon niet aan gedacht is bij het opstellen van de wet. Volgens mij kadert dit in de visie dat de wettelijke samenwoning slechts een patrimoniale bescherming doet ontstaan en geen persoonsrechtelijke gevolgen met zich meebrengt. Men volgt daarom de verbintenisrechtelijke regels i.p.v. de regels uit het huwelijk. 63.
De andere buitenlandse stelsels kunnen in twee strekkingen worden verdeeld.
Enerzijds heb je België, Frankrijk, Luxemburg, Andorra, Hongarije, Zweden, Oostenrijk, Duitsland, Ierland, Zwitserland en Slovenië, die geen enkele verhaalsmogelijkheid voorzien voor minderjarigen om toch een geregistreerd partnerschap aan te gaan. Anderzijds vind je in Nederland, het Verenigd Koninkrijk, Spanje, Denemarken, Finland, IJsland en Noorwegen wel een gelijkaardige regel terug als bij het huwelijk111. 64. In Hongarije is de meerderjarigheidsgrens achttien, maar minderjarigen boven de zestien kunnen in het huwelijk treden mits toestemming van de voogd. Deze regel werd niet overgenomen voor het geregistreerd partnerschap112. In Luxemburg is er een verschillende leeftijdsgrens voor mannen en vrouwen bij het huwelijk, vrouwen dienen slechts zestien jaar te zijn om te kunnen huwen, terwijl mannen achttien moeten zijn113. Dit verschil in leeftijd werd niet overgenomen bij het partenariat114. Ook in Frankrijk kan een vrouw reeds huwen vanaf haar vijftiende, terwijl de man achttien dient te zijn. Dit verschil in leeftijd wordt verklaard doordat vrouwen eerder rijp zouden zijn. Indien de ouders en de procureur hiermee toestemmen, kan er reeds voor die leeftijd gehuwd worden. Deze uitzondering werd niet overgenomen voor de PACS, beide partners dienen achttien te zijn en verhaal hiertegen is onmogelijk115. Men oordeelde dat de PACS niet kon toegelaten worden voor minderjarigen, omdat geen van de formaliteiten die gelden bij een huwelijk, werden overgenomen. Zo wordt bij een huwelijk de huwelijksafkondiging
110
Verslag namens de Commissie voor de Justitie over het wetsvoorstel betreffende het samenlevingscontract, het wetsvoorstel ter bescherming tegen discriminatie op grond van geslacht en seksuele of relationele voorkeur en het wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek, tot opheffing van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden en tot wijziging van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, Parl.St. Kamer 1997-1998, nr. K. 49-170/8, 27. 111 K. BOELE-WOELKI, I. SUMNER, M. JANSEN en W. SCHRAMA, Huwelijk of geregistreerd partnerschap? Een evaluatie van de Wet openstelling huwelijk en de Wet geregistreerd partnerschap in Ars Notariatus 134, Deventer, Kluwer, 2007, 153-155. 112 O. SZEIBERT-ERDÓS, “Same-sex partners in Hungary: Cohabitation and registered partnership”, Utrecht Law Review 2008, Vol. IV, afl. 2, (212) 218. 113 Art. 144 CC. 114 F. SWENNEN en S. EGGERMONT, “Same sex couples in Central Europe: hop, step and jump”, in K. BOELEWOELKI en A. FUCHS (eds.), Legal recognition of same-sex relationships in Europe. National, cross-border and European perspectives, Cambridge/Antwerpen/Portland, Intersentia, 2012, (19) 34. 115 I. CURRY-SUMNER, All’s well that ends registered? The substantive and private international law aspects of non-marital registered relationships in Europe, Antwerpen/Oxford, Intersentia, 2005, 83.
[28]
gepubliceerd en is derdenverzet mogelijk. Dit was allemaal niet mogelijk bij een PACS, zodat moeilijk kon worden aangenomen dat minderjarigen een PACS konden aangaan116. De reden waarom men deze uitzondering voor minderjarigen niet overnam bij het geregistreerd partnerschap in Oostenrijk, Duitsland en Ierland is dat in die landen het huwelijk voor minderjarigen meestal wordt gevraagd wanneer de vrouw zwanger is, om de juridische positie van het kind te verbeteren117. Bij een geregistreerd partnerschap is dit echter niet nodig, omdat het partnerschap geen gevolgen m.b.t. de afstamming voorziet. Bijgevolg heeft men deze uitzondering niet voorzien bij het partnerschap. 65. In Denemarken kan een minderjarige wel een geregistreerd partnerschap aangaan, mits toestemming van de ouders118. In de Scandinavische landen is het geregistreerd partnerschap er gekomen als een alternatief op het huwelijk voor partners van hetzelfde geslacht, zodat er getracht werd het partnerschap zoveel mogelijk te laten aansluiten bij het huwelijk. Dit is de verklaring voor het feit dat eenzelfde regel geldt voor het huwelijk als voor het geregistreerd partnerschap, om geen discriminatie te willen creëren. In Nederland is de normale huwbare leeftijd achttien jaar. Indien een van beide partners zestien jaar is, is een huwelijk ook mogelijk wanneer de vrouw een doktersattest voorlegt waaruit blijkt dat ze zwanger is of wanneer een kind al geboren is. Als (een van) beide partners jonger zijn dan zestien jaar, kunnen zij enkel huwen wanneer de minister van Justitie ontheffing verleent omwille van gewichtige redenen. Diezelfde ontheffing van de minister is vereist wanneer een van beide wel zestien is, maar er geen sprake is van een zwangerschap of geboorte119. Dezelfde regels zijn van toepassing op het geregistreerd partnerschap120. Oorspronkelijk was het in Nederland enkel mogelijk om ontheffing te vragen aan de minister van Justitie voor minderjarigen die een geregistreerd partnerschap wensten aan te gaan. De regel over de zwangerschap of het geboren kind werd niet mee overgenomen, omdat dit niet relevant was121. Het geregistreerd partnerschap verleende geen afstammingsrechtelijke gevolgen voor het kind, zodat deze bepaling niet nodig werd geacht. Nadien is dit echter aangepast en is ook deze regel van overeenkomstige toepassing verklaard. Dit kadert in de ruimere visie dat nagenoeg alle gevolgen van het huwelijk van toepassing verklaard worden op het geregistreerd partnerschap.
116
Discussion en deuxième séance publique du 8 novembre 1998, Assemblée nationale 1998-1999, www.assemblee-nationale.fr/11/cri/html/19990071.asp, (8482) 8510. 117 F. SWENNEN en S. EGGERMONT, “Same sex couples in Central Europe: hop, step and jump”, in K. BOELEWOELKI en A. FUCHS (eds.), Legal recognition of same-sex relationships in Europe. National, cross-border and European perspectives, Cambridge/Antwerpen/Portland, Intersentia, 2012, (19) 27. 118 K. BOELE-WOELKI en P.-C. TANGE, “De Deense wet inzake het geregistreerd partnerschap. Een voorbeeld voor Nederland?”, NjB 9 december 1989, (1537) 1538. 119 Art. 1:31 NBW. 120 Art. 1:80a, 6 NBW; zie ook: S. WORTMANN en J. VAN DUIJVENDIJK-BRAND, Compendium van het personenen familierecht, Deventer, Kluwer, 2012, nr. 29. 121 Kamerstukken II 1995-1996, Nota naar aanleiding van het verslag, 23.761, nr. 7, 15-16.
[29]
2. Overige onbekwamen 66. -
Er zijn vier categorieën van beschermingsstatuten voor meerderjarigen: de verlengde minderjarigheid (art. 487bis-487octies BW); het voorlopig bewind (art. 488bis BW); de gerechtelijke onbekwaamverklaring (art. 489-512 BW) en de bijstand van een gerechtelijk raadsman (art. 513-515 BW).
Artikel 1124 BW bepaalt dat minderjarigen en (gerechtelijk) onbekwaamverklaarden niet bekwaam zijn om contracten aan te gaan. Zodoende zijn zij op grond van artikel 1475, § 2, 2° BW eveneens onbekwaam om een wettelijke samenwoning aan te gaan in België. 2.1.
Verlengd minderjarigen en gerechtelijk onbekwaamverklaarden
67. Verlengd minderjarigen zijn personen die wegens een zeer beperkte geestelijke capaciteit ongeschikt zullen blijven om zichzelf te leiden en hun goederen te beheren (art. 487bis BW). Artikel 487bis, vierde lid BW bepaalt dat deze personen ten aanzien van hun persoon en goederen gelijk gesteld worden met minderjarigen onder de vijftien jaar. Verlengd minderjarigen kunnen bijgevolg geen wettelijke samenwoning aangaan. 68. Daarnaast is het voor gerechtelijk onbekwaamverklaarden eveneens onmogelijk om een verklaring van wettelijke samenwoning af te leggen. Op grond van artikel 489 BW moet een meerderjarige die zich in een aanhoudende staat van onnozelheid of krankzinnigheid bevindt, worden onbekwaam verklaard, zelfs wanneer daarin heldere tussenpozen voorkomen. 69. Beide categorieën van beschermde personen kunnen noch persoonlijk, noch d.m.v. vertegenwoordiging een wettelijke samenwoning aangaan. Een wettelijke samenwoning raakt volgens mij de staat van personen (cf. infra), maar zelfs indien men dit niet aanvaardt, zijn de meeste auteurs het erover eens dat de wettelijke samenwoning heel nauw verbonden is met de persoon zodat een vertegenwoordiging hiermee onverenigbaar is122. Bovendien bepaalt de wet nergens dat een wettelijke samenwoning mogelijk is in geval van vertegenwoordiging, zodat moet worden aangenomen dat vertegenwoordiging geen optie is123. CASMAN wijst erop dat het juist voor deze handelingsonbekwamen zinvol zou zijn om een intrafamiliale wettelijke samenwoning aan te gaan, maar dit is onmogelijk. Het zijn nochtans die onbekwame personen die nood hebben aan een bescherming van de gezinswoning enz.124 Dit is volgens haar de enige intrafamiliale wettelijke samenwoning die echt nuttig zou zijn.
122
P. SENAEVE en L. DE SCHRIJVER, “Titel Vbis Wettelijke samenwoning: Commentaar bij artikel 1475 BW” in Comm.Pers., Mechelen, Kluwer, 2013, 8. 123 A. HEYVAERT, Het statuut van samenwoners: de samenwoning van volwassenen in Advocatenpraktijk Burgerlijk recht 12, Antwerpen, Kluwer, 2001, 10, nr. 13. 124 H. CASMAN, “Wettelijke samenwoning: hoe gaat dat nu verder?”, NjW 2004, (182) 183.
[30]
2.2.
Onder voorlopig bewind en onder bijstand van een gerechtelijk raadsman geplaatsten
70. Over de vraag of de wettelijke samenwoning mogelijk is voor de overige categorieën van beschermde personen, nl. de personen onder voorlopig bewind en zij die onder bijstand van een gerechtelijk raadsman werden geplaatst, is discussie in de rechtsleer. 71. Op grond van artikel 488bis BW kan de meerderjarige die ingevolge zijn gezondheidstoestand geheel of gedeeltelijk, maar slechts tijdelijk, niet in staat is zijn goederen te beheren een voorlopig bewindvoerder toegewezen krijgen. Uit artikel 488bis, F, § 1 BW volgt dat de voorlopig bewindvoerder de goederen van de beschermde persoon moet beheren of de beschermde persoon moet bijstaan. Zolang de beschermde persoon bekwaam geacht wordt door de vrederechter, kan hij zelf handelingen stellen die zijn persoon betreffen, zoals een wettelijke samenwoning. Wanneer de onder voorlopig bewind geplaatste volledig handelingsonbekwaam geacht wordt, kan hij geen enkele vermogensrechtelijke handeling meer stellen zonder vertegenwoordiging van de voorlopig bewindvoerder. Volgens de ene strekking belet niets dat de beschermde persoon in dit geval zelfstandig de wettelijke samenwoning aangaat, aangezien vertegenwoordiging onmogelijk is en de wettelijke samenwoning een persoonsrechtelijke handeling is125. Volgens anderen is de wettelijke samenwoning echter onmogelijk, gelet op het overwegend vermogensrechtelijk karakter van de wettelijke samenwoning126. Zelf kan ik SWENNEN volgen, die van oordeel is dat de persoon onder een algemeen voorlopig bewind enkel nog bekwaam is om rechtshandelingen te stellen m.b.t. zijn staat. Gaat men ervan uit dat de staat van een persoon inderdaad beïnvloed wordt door de wettelijke samenwoning, dan kan deze beschermde persoon toetreden tot de wettelijke samenwoning127. 72. De laatste categorie beschermde meerderjarigen zijn de verkwisters en zwakzinnigen die bijstand krijgen van een gerechtelijk raadsman128. Volgens de ene visie – die hier de voorkeur verdient – zijn deze personen wel in staat een wettelijke samenwoning aan te gaan, nu artikel 513 BW de rechtshandelingen opsomt waarvoor zij handelingsonbekwaam zijn en bijstand nodig hebben. Het toetreden tot de wettelijke samenwoning is geen van deze rechtshandelingen, zodat deze personen zelf een wettelijke samenwoning kunnen aangaan.
125
P. SENAEVE en L. DE SCHRIJVER, “Titel Vbis Wettelijke samenwoning: Commentaar bij artikel 1475 BW” in Comm.Pers., Mechelen, Kluwer, 2013, 9. 126 H. CASMAN, “Enkele aspecten van vermogensrechtelijke overeenkomsten tussen samenwoners sedert de wet van 23 november 1998” in W. VAN EECKHOUTTE (coörd.), Overeenkomstenrecht, Antwerpen, Kluwer, 2000, (207) 215, nr. 276. 127 F. SWENNEN, “Bedenkingen bij het rechtsbegrip ‘staat van de persoon’” in W. DEBEUCKELAERE, J. MEEUSEN en H. WILLEKENS (eds.), Met rede ontleed, de rede ontkleed: opstellen aangeboden aan Fons Heyvaert ter gelegenheid van zijn vijfenzestigste verjaardag, Gent, Mys & Breesch, 2002, (59) 59, nr. 2. 128 Art. 513 BW bepaalt het volgende: “Aan verkwisters kan worden verboden rechtsgedingen te voeren, dadingen te treffen, leningen aan te gaan, roerende kapitalen in ontvangst te nemen en daarvan kwijting te geven, hun goederen te vervreemden of met hypotheek te bezwaren, zonder de bijstand van een raadsman, die hun door de rechtbank wordt toegevoegd.”
[31]
Overeenkomsten die de modaliteiten en vermogensrechtelijke gevolgen verder uiteenzetten, dienen wel met bijstand opgesteld te worden129. CASMAN vindt echter ook hier dat de wettelijke samenwoning onmogelijk is voor deze beschermde personen, opnieuw gelet op het voornamelijk vermogensrechtelijk karakter van de wettelijke samenwoning. Deze visie dat de wettelijke samenwoning enkel beschouwd kan worden als een louter vermogensrechtelijke regeling is volgens mij gedateerd (cf. infra). 2.3. Nieuwe wet: het bewind 73. Deze voorgaande discussie is binnenkort gedateerd. Op 1 juni 2014130 treedt immers een nieuwe wet in werking die de vier beschermingsstatuten voor meerderjarigen afschaft en omvormt tot een eenvormig beschermingsstatuut, geïnspireerd op het voorlopig bewind131. 74. Het nieuwe artikel 488/1 BW bepaalt dat meerderjarigen die wegens hun gezondheidstoestand geheel of gedeeltelijk, maar tijdelijk niet in staat zijn hun belangen van vermogensrechtelijke of niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen, onder bescherming geplaatst kunnen worden132. Een rechterlijke beschermingsmaatregel door de vrederechter is mogelijk wanneer dit noodzakelijk is en de buitengerechtelijke bescherming onvoldoende bleek133. Belangrijk is dat de vrederechter uitdrukkelijk dient op te sommen voor welke handelingen de beschermde persoon onbekwaam wordt verklaard. Hij moet bovendien sowieso uitdrukkelijk oordelen over de bekwaamheid van de beschermde persoon tot het stellen van de opgesomde rechtshandelingen, zoals het afleggen van een verklaring van wettelijke samenwoning134. Voor alle handelingen die zijn persoon raken en waarvoor hij niet uitdrukkelijk onbekwaam werd verklaard, blijft de beschermde persoon bekwaam135. Enkel wanneer de vrederechter specifiek oordeelt dat men geen wettelijke samenwoning kan aangaan, zal dit onmogelijk zijn. De artikelen 1475, § 2 en 1476, § 2 BW worden bovendien aangevuld met drie nieuwe leden die bepalen dat de persoon die uitdrukkelijk onbekwaam verklaard werd om een wettelijke samenwoning aan te gaan of te beëindigen, kan verzoeken om hiertoe toch gemachtigd te worden door de vrederechter, die zal oordelen over zijn wilsbekwaamheid. Zo kan de wettelijke samenwoning toch nog toegestaan worden136. 75. Artikel 497/2 BW somt een aantal handelingen op die niet vatbaar zijn voor bijstand of vertegenwoordiging, waaronder het aangaan of beëindigen van de wettelijke samenwoning137. 129
P. SENAEVE en L. DE SCHRIJVER, “Titel Vbis Wettelijke samenwoning: Commentaar bij artikel 1475 BW” in Comm.Pers., Mechelen, Kluwer, 2013, 8. 130 Art. 223 wet 17 maart 2013 bepaalt dat de wet in werking treedt de eerste dag van de twaalfde maand na de maand waarin de wet werd bekend gemaakt in het Belgisch Staatsblad, BS 14 juni 2013, (38.132) 38.175. 131 Wet 17 maart 2013 tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid, BS 14 juni 2013, 38.132-38.175. 132 Art. 30 wet 17 maart 2013 tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid, BS 14 juni 2013, (38.132) 38.136. 133 K. ROTTHIER, “De nieuwe wet tot hervorming van het statuut van onbekwamen: een overzicht vanuit vogelperspectief”, Not.Fisc.M. 2013, (182) 188. 134 Art. 492/1, § 1, derde lid BW ingevoerd door art. 42 wet 17 maart 2013, BS 14 juni 2013, (38.132) 38.139. 135 Art. 492/1, § 1, tweede lid BW. 136 Art. 140-141 wet 17 maart 2013, BS 14 juni 2013, (38.132) 38.160. 137 Art. 497/2, 14° BW.
[32]
Dit bevestigt de vroegere visie dat vertegenwoordiging niet mogelijk is omdat het gaat om strikt persoonlijke handelingen. 2.4.
Rechtsvergelijking
76. In Frankrijk zijn er een aantal beschermingsmechanismen voor onbekwame meerderjarigen, waarvan la tutelle en la curatelle de belangrijkste zijn. De personen die onmogelijk hun belangen alleen kunnen behartigen door een verandering in hun gezondheidstoestand (zowel mentaal als fysisch) en niet langer in de mogelijkheid zijn hun wil uit te drukken, kunnen beschermd worden (art. 425 CC). Wie niet volledig handelingsonbekwaam is en zelf nog handelingen kan stellen, maar er wel nood aan heeft bijgestaan of gecontroleerd te worden voor belangrijke rechtshandelingen, kan onder curatele geplaatst worden. Dit is enkel mogelijk indien de bewaargeving bij justitie (la sauvegarde de justice) een onvoldoende bescherming biedt. De tutelle138 is een mogelijkheid voor wie op permanente wijze vertegenwoordigd moet worden voor het stellen van allerlei rechtshandelingen. De tutelle kan enkel opgelegd worden wanneer ook de curatele onvoldoende waarborg biedt. 77. Met de wet van 5 maart 2007 is het beschermingsstatuut voor meerderjarigen gewijzigd. Voor die wet waren er geen specifieke regels voorzien die bepaalden of een PACS mogelijk was voor een persoon onder curatelle, zodat men ervan uitging dat dezelfde regels van het huwelijk gevolgd moesten worden. Dit betekende dat een PACS mogelijk was mits toestemming van de curator of de rechter (art. 514 CC)139. Voor een meerderjarige onder tutelle was het steeds onmogelijk om een PACS aan te gaan, ongeacht de omstandigheden. Indien iemand eerst een PACS afsloot en vervolgens onder tutelle kwam te staan, kon de andere partner, de familieraad of de tutelle-rechter vorderen dat een einde kwam aan de PACS (art. 506-1 CC). 78. Sinds de wet van 5 maart 2007, in werking getreden op 1 januari 2009140, bepaalt de wet wel uitdrukkelijk de regels voor de persoon onder curatele. Hij kan nu een PACS aangaan, maar moet bijgestaan worden door zijn curator voor het ondertekenen van de PACSovereenkomst of het wijzigen ervan141. Wanneer het enkel gaat om de registratie van de verklaring van een PACS, is geen bijstand van de curator vereist omdat die registratie gebeurt op de griffie van de kantonrechtbank (tribunal d’instance) en dit voldoende bescherming biedt. Men heeft de beschermde persoon de vrijheid willen geven zich te verbinden tot een
138
Dit begrip wordt vaak verkeerdelijk vertaald als de voogdij, maar heeft een andere inhoud. Bij gebrek aan een goede en correcte vertaling wordt hier telkens de Franse term gebruikt. 139 I. CURRY-SUMNER, All’s well that ends registered? The substantive and private international law aspects of non-marital registered relationships in Europe, Antwerpen/Oxford, Intersentia, 2005, 86. 140 Art. 45, I Loi n° 2007-308 du 5 mars 2007 portant réforme de la protection juridique des majeurs, JORF 7 mars 2007, (4325) 4356. 141 Art. 461 CC modifié par Loi n° 2007-308 du 5 mars 2007 portant réforme de la protection juridique des majeurs, JORF 7 mars 2007, (4325) 4334.
[33]
PACS en toch het onderscheid willen behouden met het huwelijk142. Met deze wetsbepaling heeft men een lacune in de wet opgevuld en duidelijkheid gecreëerd143. De meerderjarige onder tutelle, kan slechts toetreden tot een PACS indien hij daartoe machtiging kreeg van de tutelle-rechter, nadat die beide partners heeft gehoord. Indien er een familieraad is, kan deze ook toestemming geven. De rechter kan bovendien advies inwinnen bij de ouders van de beschermde persoon en anderen uit zijn omgeving144. De beschermde persoon wordt bijgestaan door zijn vertegenwoordiger bij het ondertekenen van de overeenkomst die de modaliteiten van de PACS uitwerkt. Er is geen bijstand of vertegenwoordiging vereist voor de verklaring op de griffie van de kantonrechtbank (art. 462 CC). De vroegere onmogelijkheid om een PACS aan te gaan als persoon onder tutelle, werd geacht in strijd te zijn met diens fundamentele rechten. Men vond het bovendien onlogisch dat deze meerderjarige geen PACS kon aangaan maar wel kon huwen, nu het huwelijk meer gewichtige patrimoniale gevolgen met zich meebrengt dan de PACS145. 79. In Nederland maakt men een onderscheid naargelang de graad van de onbekwaamheid. Is een beschermde persoon zijn geestesvermogen zodanig gestoord dat hij niet in staat is zijn wil te bepalen of de betekenis van zijn verklaring te begrijpen, dan kan hij noch een huwelijk, noch een geregistreerd partnerschap aangaan (art. 1:32 NBW)146. Personen onder curatele zijn wel in de mogelijkheid om een partnerschap aan te gaan. Hier dient een onderscheid te worden gemaakt naargelang de reden van de curatele. Art. 1:37 NBW bepaalt dat wie onder curatele werd geplaatst omwille van een gewoonte van drank- of drugsmisbruik, toestemming nodig heeft van zijn curator. Krijgt hij die toestemming niet, dan kan de beschermde persoon zich tot de kantonrechter wenden om de vereiste toestemming alsnog te bekomen. Wie op grond van een lichamelijke of geestelijke toestand onder curatele staat, heeft sowieso de toestemming van de kantonrechter nodig (art. 1:38 NBW). 2.5.
Evaluatie
80. Een opvallend verschil tussen de regeling in België, Frankrijk en Nederland is dat de beschermde persoon in België strikt persoonlijk en alleen kan optreden, bijstand is ongewenst, gelet op het hoogstpersoonlijk karakter van deze handeling. In Frankrijk wordt wel de bijstand van de curator vereist en in Nederland gaat men nog een stapje verder want daar dient de curator zijn toestemming te geven.
142
Amendement n° 63 sur le projet de loi portant réforme de la protection juridique des majeurs (E. BLESSIG), Assemblée nationale 2007, n° 3462, 1. 143 Rapport fait au nom de la commission des lois constitutionnelles, de la législation et de l’administration générale de la république sur le projet de loi (n° 3462) portant réforme de la protection juridique des majeurs (E. BLESSIG), Assemblée nationale 2007, n° 3557, 176. 144 http://vosdroits.service-public.fr/particuliers/F10424.xhtml. 145 Rapport fait au nom de la commission des lois constitutionnelles, de la législation et de l’administration générale de la république sur le projet de loi (n° 3462) portant réforme de la protection juridique des majeurs (E. BLESSIG), Assemblée nationale 2007, n° 3557, 178. 146 Art. 1:80a, 6 NBW verklaart o.a. de artikelen 1:32, 1:37 en 1:38 NBW van overeenkomstige toepassing op het geregistreerd partnerschap. Deze artikelen bepalen in welke gevallen onbekwame personen al dan niet een huwelijk kunnen aangaan en dienen eveneens te worden toegepast in het geval van een partnerschap.
[34]
C. Toestemming 81. Naast de vereiste wilsbekwaamheid dienen beide partners ook persoonlijk toe te stemmen tot de wettelijke samenwoning. Of er een geldige toestemming is, wordt in België beoordeeld in het licht van de verbintenisrechtelijke regels inzake dwaling, bedrog, geweld en benadeling (art. 1109-1118 BW). Aangezien er hier geen uitzonderingsregime toepasselijk is zoals bij het huwelijk (zie art. 180-181 BW), gelden de gemeenrechtelijke regels onverkort. 82. De wet van 2 juni 2013 voerde een artikel 1476ter BW in, dat sinds 3 oktober 2013 in voege is. Dit artikel bepaalt dat er geen wettelijke samenwoning is wanneer die werd aangegaan zonder de vrije toestemming van beide wettelijk samenwonenden of wanneer de toestemming van minstens een van hen werd gegeven onder geweld of bedreiging. Op zich voegt dit artikel niet veel toe aan de gemeenrechtelijke regels, maar het belang van de vrije en geldige toestemming in hoofde van beide partners wordt zo wel benadrukt. Artikel 1476quater BW bepaalt dat de ambtenaar van de burgerlijke stand dergelijke wettelijke samenwoning moet weigeren, wanneer hij merkt dat er geen geldige toestemming is. Wanneer hij een ernstig vermoeden heeft dat er geen vrije toestemming is, kan hij de melding van de verklaring uitstellen en het advies van de procureur des Konings vragen. Artikel 1476quinquies BW voorziet tevens in de mogelijkheid tot nietigverklaring van de wettelijke samenwoning indien niet aan de vereisten van artikel 1476ter BW voldaan is. Deze vordering kan worden ingesteld door de wettelijk samenwonenden zelf, de procureur des Konings en al wie daarbij belang heeft147. 83. In Frankrijk is eveneens het verbintenisrechtelijke regime inzake de toestemming en de wilsgebreken (art. 1109-1118 CC) van toepassing op de PACS148. Zo is er geen geldige toestemming indien deze werd gegeven op grond van dwaling, bedrog of geweld. Indien aan de vereiste voorwaarden is voldaan, kan de PACS nietig verklaard worden indien de toestemming aangetast was door een wilsgebrek. 84. In Nederland is eveneens de toestemming van de partijen vereist voor het aangaan van een geregistreerd partnerschap, net zoals voor elke rechtshandeling. Beide partijen moeten de wil hebben en die wil uiten om toe te treden tot het partnerschap. Als uitgangspunt geldt dat de toestemming niet kan worden aangevochten op grond van een wilsgebrek wanneer de toestemming werd gegeven door een bekwaam persoon. Toch zal in drie gevallen een beroep op de theorie van de wilsgebreken mogelijk zijn: -
als het partnerschap onder invloed van een onrechtmatige ernstige bedreiging werd gesloten, kan een van de partners de nietigverklaring vorderen (art. 1:71, 1 NBW);
147
Art. 1476ter-quinquies BW, ingevoerd door art. 9-11 wet 2 juni 2013 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, de wet van 31 december 1851 met betrekking tot de consulaten en de consulaire rechtsmacht, het Strafwetboek, het Gerechtelijk Wetboek en de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, met het oog op de strijd tegen de schijnhuwelijken en de schijnwettelijke samenwoningen, BS 23 september 2013, (67.119) 67.120-67.121. 148 www.cours-de-droit.net/droit-de-la-famille/le-pacs-condition-et-principe,a3266181.html.
[35]
-
de partner die gedwaald heeft omtrent de persoon van de andere partner kan eveneens de nietigverklaring van het partnerschap vorderen (art. 1:71, 2 NBW); tot slot is ook de nietigverklaring mogelijk indien een van de partners gedwaald heeft omtrent de betekenis van de verklaring die hij aflegde (art. 1:71, 2 NBW).
Deze vordering tot nietigverklaring vervalt, indien men sinds de ontdekking van de dwaling of het ophouden van de bedreiging nog gedurende zes maanden samenwoonde, zonder een verzoek tot nietigverklaring in te stellen (art. 1:71, 3 NBW)149. Men heeft ervoor geopteerd niet in de wet te schrijven dat de vrije toestemming van de partners vereist is voor een geldig partnerschap. Hiermee wou men het ongewenste gevolg vermijden dat het partnerschap nietig verklaard kon worden omdat men zich gebonden achtte door een belofte t.a.v. de partner of een derde of in geval van quasi gedwongen huwelijken, zoals bij geregelde huwelijken of in geval van zwangerschap150. D. In leven zijn 1. Geen postume wettelijke samenwoning 85. Een volgende voorwaarde voor de Belgische wettelijke samenwoning, vloeit niet expliciet voort uit de wet, maar is aanvaard in de rechtsleer en bevestigd door de rechtspraak. Het gaat om de vereiste dat beide partners in leven moeten zijn op het ogenblik dat zij een verklaring tot wettelijke samenwoning afleggen. Het hof van beroep te Brussel oordeelde dat aangezien artikel 1476, § 2, eerste lid BW bepaalt dat de wettelijke samenwoning een einde neemt bij het overlijden van een van beide partners, hieruit a fortiori afgeleid moet worden dat de wettelijke samenwoning niet mogelijk is na het overlijden van een van de partners151. Wat wel mogelijk is, is het aangaan van een wettelijke samenwoning wanneer men weet dat men nog slechts een korte tijd te leven heeft, dit is een wettelijke samenwoning in extremis152. 86. Net zoals in België, is er in Frankrijk een regel die bepaalt dat de PACS eindigt in geval van overlijden van een van de partners (art. 515-7 CC). Op grond van dezelfde redenering als die van het hof van beroep te Brussel, kan hieruit eveneens worden afgeleid dat de partners in leven moeten zijn opdat zij een PACS kunnen aangaan. 87. Ook in Nederland geldt eenzelfde regel die stelt dat het geregistreerd partnerschap eindigt bij de dood van een van de partners (art. 1:80c, 1 NBW). Een partnerschap post mortem is hier bijgevolg evenmin mogelijk.
149
Deze regels zijn vervat in het hoofdstuk omtrent het huwelijk, maar worden door art. 1:80a, 7 NBW van overeenkomstige toepassing verklaard op het geregistreerd partnerschap. 150 S. WORTMANN en J. VAN DUIJVENDIJK-BRAND, Compendium van het personen- en familierecht, Deventer, Kluwer, 2012, nr. 29. 151 Brussel (3e k.) 27 juni 2008, T.Fam. 2009, (70) 71 en RTDF 2009, (552) 555. 152 P. SENAEVE, Compendium van het personen- en familierecht, Leuven, Acco, 2008, 457, nr. 1310.
[36]
2. Ogenblik totstandkoming wettelijke samenwoning 88. Samenhangend hiermee is de vraag wanneer de wettelijke samenwoning in België exact tot stand komt. Dit was eveneens een vraag waarmee het hof van beroep te Brussel geconfronteerd werd in deze zaak. In casu was een van beide partners overleden na het ondertekenen van het geschrift waaruit bleek dat zij wensten wettelijk samen te wonen, maar voordat dit geschrift werd overhandigd aan de ambtenaar van de burgerlijke stand. De andere overlevende partner diende het geschrift toch in bij de burgerlijke stand, maar de ambtenaar weigerde het in ontvangst te nemen. Het hof van beroep oordeelde dat de wettelijke samenwoning niet tot stand komt door de loutere ondertekening van dergelijk geschrift, aangezien er wettelijke vormvereisten zijn die nageleefd moeten worden. De wettelijke samenwoning komt pas tot stand bij de overhandiging van de verklaring aan de ambtenaar van de burgerlijke stand. Het is dan ook op dit ogenblik dat beide partners nog in leven dienen te zijn. De rechtbank van eerste aanleg had foutief geoordeeld dat geen gevolg verleend kan worden aan een wettelijke samenwoning, vooraleer de verklaring werd ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Eerst en vooral wordt die verklaring niet ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, maar wordt er melding van gemaakt in het bevolkingsregister (art. 1476, § 2, derde lid BW) en bovendien is het determinerende tijdstip de inontvangstname van de verklaring door de ambtenaar. De inschrijving in het bevolkingsregister geldt slechts als bewijs en is geen geldigheidsvoorwaarde voor de totstandkoming153. 89. In Frankrijk was er voor de wet van 23 juni 2006154 discussie omtrent de vraag wanneer de PACS precies tot stand kwam. Zo waren er een aantal mensen die, o.g.v. een strikt contractuele interpretatie, van oordeel waren dat de PACS ontstond tussen partijen vanaf het ogenblik dat zij de overeenkomst omtrent de gevolgen sloten, ongeacht of deze reeds werd geregistreerd of niet. In deze visie was de registratie bedoeld om vaste datum te geven aan de overeenkomst en om ze tegenstelbaar aan derden te maken. Tussen de partijen kon de overeenkomst dus gelden indien ze niet werd geregistreerd. Met de wet van 2006 is de discussie beslecht ten voordele van de meerderheidsvisie. Deze visie is dat de PACS een plechtig contract is, dit vloeit voort uit de aard van de overeenkomst. De PACS is onderworpen aan de vormvoorwaarde om een verklaring af te leggen. Pas van zodra die verklaring werd afgelegd en geregistreerd komt de PACS tot stand. Het is slechts vanaf de registratie van de verklaring dat de PACS gevolgen ressorteert tussen de partijen en vaste datum krijgt (art. 515-3-1 CC)155.
153
K. BOONE, “Het tijdstip van aanvang van de wettelijke samenwoning” (noot onder Brussel 27 juni 2008), T.Fam. 2009, (72) 73. 154 Loi n° 2006-728 du 23 juin 2006 portant réforme des successions et des libéralités, JORF 24 juin 2006, 95139546. 155 H. BOSSE-PLATIERE, “Le pacte civil de solidarité (PACS)”, Droit de la famille 2010, 13, nr. 151.31 en www.dalloz.fr; zie ook: http://vosdroits.service-public.fr/particuliers/F1618.xhtml.
[37]
90. Het precieze ogenblik van totstandkoming van het geregistreerd partnerschap in Nederland is de ondertekening van de akte van registratie156. E. Opgave van een gemeenschappelijke woonplaats 91. Artikel 1476, § 1 BW bepaalt dat een verklaring van wettelijke samenwoning in België wordt afgelegd d.m.v. een geschrift dat tegen ontvangstbewijs wordt overhandigd aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeenschappelijke woonplaats. Dit geschrift dient de gemeenschappelijke woonplaats te vermelden (art. 1476, § 1, tweede lid, 3° BW). Over deze bepaling bestaat reeds jaren discussie en ze is nog steeds niet uitgeklaard. De vraag rijst naar de precieze draagwijdte van de opgave van de gemeenschappelijke woonplaats: is vereist dat partijen feitelijk samenwonen op eenzelfde gemeenschappelijke woonplaats, vooraleer zij de verklaring van wettelijke samenwoning kunnen afleggen of niet? 1. Grondvoorwaarde… 92. De ene strekking meent dat de bewoording van artikel 1476 BW meebrengt dat beide partners op eenzelfde adres moeten wonen vooraleer zij kunnen wettelijk samenwonen. Van die gemeenschappelijke woonplaats moet melding gemaakt worden in de verklaring en dit bepaalt meteen ook de territoriale bevoegdheid van de ambtenaar van de burgerlijke stand. Het vreemde hieraan is dat er geen samenwoningsplicht is tijdens de wettelijke samenwoning (cf. infra). Deze visie volgen zou betekenen dat de partijen wel dienen samen te wonen opdat de wettelijke samenwoning tot stand zou kunnen komen, zodat de gemeenschappelijke woonplaats een grondvoorwaarde is, maar dat er geen dergelijke plicht meer rust op de partners eens de wettelijke samenwoning ontstaat. Volgens CASMAN is dit wel degelijk de juiste visie en moet de gemeenschappelijke woonplaats geïnterpreteerd worden in de zin van artikel 102 BW, namelijk als de plaats waar men effectief zijn hoofdverblijf heeft. De partners dienen dus feitelijk samen te wonen voorafgaand aan de verklaring tot wettelijke samenwoning, maar nadien niet meer157. Ook HEYVAERT is diezelfde mening toegedaan158. Tijdens de parlementaire voorbereiding waren er senatoren die eveneens vonden dat de gemeenschappelijke woonplaats de feitelijke woonplaats moest zijn. Hiermee samenhangend diende er een samenwoningsplicht te zijn, omdat dit strookte met de ratio legis van de wet159. Opmerkelijk is dat de rechtbank van eerste aanleg te Turnhout melding maakt van een bezoek door de wijkagent, om te controleren of partijen inderdaad hun gemeenschappelijke
156
S. WORTMANN en J. VAN DUIJVENDIJK-BRAND, Compendium van het personen- en familierecht, Deventer, Kluwer, 2012, nr. 37b. 157 H. CASMAN, “Enkele aspecten van vermogensrechtelijke overeenkomsten tussen samenwoners sedert de wet van 23 november 1998” in W. VAN EECKHOUTTE (coörd.), Overeenkomstenrecht, Antwerpen, Kluwer, 2000, (207) 217, nr. 279. 158 A. HEYVAERT, Het statuut van samenwoners: de samenwoning van volwassenen in Advocatenpraktijk Burgerlijk recht 12, Antwerpen, Kluwer, 2001, 10, nr. 13. 159 Verslag namens de Commissie voor de Justitie over het wetsontwerp tot invoering van de wettelijke samenwoning, Parl.St. Senaat 1997-1998, nr. 1-916/5, 11.
[38]
verblijfplaats houden op het opgegeven adres160. In casu ging het om een persoon van Surinaamse nationaliteit die wenste een verklaring van wettelijke samenwoning af te leggen. Volgens de ambtenaar van de burgerlijke stand ging het om een oneigenlijke wettelijke samenwoning die geweigerd moest worden. Hiertegen werd beroep ingesteld bij de rechtbank van eerste aanleg te Turnhout. Deze rechtbank oordeelde destijds correct dat er geen onderzoek kon plaatsvinden naar de intenties van de partijen, iets wat recent gewijzigd is in de wetgeving (cf. infra). Wel moest nagegaan worden of aan de voorwaarden van artikel 1475 en 1476 BW voldaan was. Wat de gemeenschappelijke woonplaats betrof, diende een wijkagent ter plaatse te gaan om te controleren of partijen effectief samenwoonden op de gemeenschappelijke woonplaats. Er werd een onaangekondigd bezoek gebracht en partijen werden samen aangetroffen op het vermelde adres, wat volgens de rechtbank volstond om te voldoen aan de voorwaarde van artikel 1476 BW. De rechtbank besloot dan ook dat de ambtenaar van de burgerlijke stand niet wettig kon weigeren de verklaring te registreren. Ook in de rechtsleer wordt melding gemaakt van dit huisbezoek door de wijkagent ter controle van de gemeenschappelijke woonplaats161. 2. … of loutere intentie? 93. Volgens een tweede strekking kunnen de partners een gemeenschappelijke woonplaats opgeven zonder dat zij ooit effectief samenwoonden op dit adres, zowel voor als na het ontstaan van de wettelijke samenwoning. Ter ondersteuning van deze visie is een opmerking van de minister van Justitie het vermelden waard. Volgens de minister was de opgave van de gemeenschappelijke woonplaats slechts een melding van een element in het bevolkingsregister. Er diende geen controle te zijn of de opgegeven woonplaats ook de feitelijke woonplaats van beide partners was162. Voorstanders van deze strekking argumenteren dat er geen samenwoningsplicht kan gecreëerd worden vooraleer de wettelijke samenwoning tot stand komt en dus geen grondvoorwaarde kan zijn, wanneer er geen samenwoningsplicht is tijdens de wettelijke samenwoning. Bovendien wordt de vergelijking met het huwelijk gemaakt: artikel 213 BW voorziet voor gehuwden wel een samenwoningsplicht, maar die ontstaat pas vanaf het ogenblik van het ontstaan van het huwelijk en niet vooraf. Veronderstellen dat de wettelijke samenwoning wel voorafgaand een effectieve samenwoning vereist alvorens ze tot stand kan komen, zou een ongerechtvaardigde discriminatie van wettelijk samenwonenden t.a.v. gehuwden zijn. Deze vereiste van opgave van een gemeenschappelijke woonplaats dient bijgevolg opgevat te
160
Rb. Turnhout (10e k.) 25 februari 2011, AR 10-570-A, T.Vreemd. 2011, 286, www.vreemdelingenrecht.be (volledige uitspraak). 161 B. CHIAU, J. CHRISTIAENS en S. DE SCHRIJVER, Gids samenlevingsvormen: samenwonen of toch niet?, Antwerpen, De Boeck, 2010, 21. 162 Verslag namens de Commissie voor de Justitie over het wetsontwerp tot invoering van de wettelijke samenwoning, Parl.St. Senaat 1997-1998, nr. 1-916/5, 10.
[39]
worden als de vermelding van het adres waar partijen zich na de wettelijke samenwoning wensen te vestigen163. De tweede strekking verdient zeker de voorkeur. Het zou wel beter zijn mocht er een samenwoningsplicht ingevoerd worden, dan houdt deze bepaling meer steek. Men maakt dan melding van de woonplaats waar de partners zich na het ontstaan van de wettelijke samenwoning samen zullen vestigen. Er kan besloten worden dat een wettelijke samenwoning zonder samenwoningsplicht, voor en tijdens de wettelijke samenwoning, niet was wat sommigen voor ogen hadden bij de invoering ervan. 3. Rechtsvergelijking 94. In Frankrijk moet de verklaring om een PACS aan te gaan afgelegd worden voor de griffier van de kantonrechtbank van het ressort waar de personen hun gemeenschappelijke woonplaats hebben. De circulaire van 5 februari 2007 preciseert dat de partijen nog niet dienen samen te wonen op het ogenblik dat zij de verklaring afleggen. Zij dienen wel aan de griffier in eer en geweten het adres mee te delen van de plaats waar zij hun gemeenschappelijke woonplaats zullen vestigen vanaf het ogenblik van de verklaring164. 95. In Nederland werd de samenwoningsplicht tijdens het huwelijk en het geregistreerd partnerschap afgeschaft (cf. infra). Hiermee samenhangend wordt de opgave van een gemeenschappelijke woonplaats dan ook niet vereist. Het volstaat dat de partners aangifte doen van de intentie een geregistreerd partnerschap aan te gaan bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van de woonplaats van een van de partners (art. 1:80a, 4 NBW). 4. Evaluatie 96. Interessant voor de Belgische discussie is de visie van Frankrijk, waar de partijen nog niet dienen samen te wonen vooraleer zij een verklaring afleggen. Om te weten waar de verklaring afgelegd dient te worden, wordt enkel gekeken naar de plaats waar de partners zich na het ontstaan van de PACS zullen vestigen. Deze visie verdient ook bij ons de voorkeur, een andere opinie is in het licht van de huidige wettelijke samenwoning onverdedigbaar. F. Geen intentie kennelijk gericht op een verblijfsrechtelijk voordeel 1.
Situatie onder de oude wetgeving
97. Tot voor kort kon de intentie van de partijen voor het afleggen van een verklaring van wettelijke samenwoning in België helemaal niet in rekening gebracht worden. Terecht oordeelde de Raad van State vroeger dat de ambtenaar van de burgerlijke stand geen discretionaire beoordelingsbevoegdheid had en niet kon weigeren de verklaring van wettelijke
163
P. SENAEVE en L. DE SCHRIJVER, “Titel Vbis Wettelijke samenwoning: Commentaar bij artikel 1475 BW” in Comm.Pers., Mechelen, Kluwer, 2013, 11. 164 Circulaire n° 2007-03 CIV du 5 février 2007 relative à la présentation de la réforme du pacte civil de solidarité, Bulletin Officiel du Ministère de la Justice 28 février 2007, 4-5.
[40]
samenwoning in ontvangst te nemen indien hij van oordeel was dat bij minstens een van beide partners de intentie erin bestond een verblijfsrechtelijk voordeel te verkrijgen165. Was aan de wettelijke voorwaarden voldaan, dan moest de ambtenaar van de burgerlijke stand verplicht de verklaring in ontvangst nemen. De intenties van de partijen dienden hierbij niet onderzocht te worden166. Er anders over oordelen, was volgens de rechtbank van eerste aanleg te Turnhout een voorwaarde toevoegen aan artikel 1476 BW, wat slechts de taak van de wetgever is167. 98. Er was in het verleden dus geen mogelijkheid om schijn-wettelijke samenwoningen te weigeren als ambtenaar van de burgerlijke stand, omdat de wet dit niet voorzag. Omdat schijnhuwelijken steeds strenger aangepakt werden, er geen gelijkaardige regeling was voor wettelijke samenwoningen en ook de wettelijke samenwoning een verblijfsrechtelijk voordeel verschafte, zag men in de praktijk een verschuiving van schijnhuwelijken naar schijnwettelijke samenwoningen. Veel wettelijke samenwoningen werden aangegaan met als werkelijk doel het verkrijgen van een verblijfstitel in België. Een vreemdeling die een wettelijke samenwoning aangaat met een Belg, een EU-onderdaan of een vreemdeling met een verblijfsrecht van meer dan drie maanden, komt in aanmerking voor een gezinshereniging en dus ook voor een verblijfsrecht in België168. Op die manier was het heel eenvoudig om een verblijfstitel te bekomen, want de wettelijke samenwoning is gemakkelijk af te sluiten, er was geen controle op de intenties van de partijen en eenmaal men het verblijfsrecht verkregen had, kon de wettelijke samenwoning snel ontbonden worden. 2. Situatie sinds de wet van 2 juni 2013 99. Om die negatieve evolutie tegen te gaan, is de wet van 2 juni 2013 ingevoerd, die in werking trad op 3 oktober 2013169. M.b.t. de gedwongen en schijn-wettelijke samenwoning werden de artikelen 1476bis-quinquies BW ingevoerd. Er is een sterke analogie met de regels inzake schijnhuwelijken (cf. art. 146bis, 167 en 184 BW)170.
165
RvS (12e k.) 11 december 2009, nr. 198.858, GÜRKAN t. Ambtenaar van de burgerlijke stand van de stad Antwerpen, www.raadvst-consetat.be, 4 en RvS (12e k.) 5 februari 2010, nr. 200.547, ABAISA t. Ambtenaar van de burgerlijke stand van de stad Turnhout, Act.dr.fam. 2010, 189, J.dr.jeun. 2010, afl. 294, 61 en T.Vreemd. 2010, 270, www.raadvst-consetat.be (volledige uitspraak). 166 B. VINCK, “De wettelijke samenwoning” in G. VERSCHELDEN, S. BROUWERS, K. BOONE, L. PLUYM, W. SEGERS en B. VINCK, “Overzicht van rechtspraak – Familierecht (2007-2011)”, TPR 2012, afl. 4, (1819) 1822, nr. 592. 167 Rb. Turnhout (10e k.) 25 februari 2011, AR 10-570-A, T.Vreemd. 2011, 286, www.vreemdelingenrecht.be (volledige uitspraak); zie ook: KG Rb. Turnhout 1 april 2010, 10/51/C, T.Vreemd. 2011, 288, www.vreemdelingenrecht.be (volledige uitspraak). 168 G. MARLIER, “De wet van 2 juni 2013 tot bestrijding van de schijnhuwelijken, de schijn-wettelijke samenwoningen en de gedwongen huwelijken en wettelijke samenwoningen. Deel II Strafrechtelijke aspecten”, T.Fam. 2014, (15) 16. 169 Dit is – op grond van de algemene regel – tien dagen na de publicatie van de wet in het Belgisch Staatsblad (dd. 23 september 2013). 170 Wetsontwerp tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, het Strafwetboek, het Gerechtelijk Wetboek, de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen en de wet van 31 december 1851 betreffende de consulaten en de consulaire rechtsmacht, met het oog op de strijd tegen de schijnhuwelijken en de schijn-wettelijke samenwoningen, Parl.St. Kamer 20122013, nr. K. 53-2673/1, 3.
[41]
2.1.
Definitie van schijn-wettelijke samenwoning
100. De definitie van schijn-wettelijke samenwoning is zeer gelijkaardig aan die van het schijnhuwelijk. Artikel 1476bis BW bepaalt immers dat er geen wettelijke samenwoning is wanneer, ondanks de geuite wil van beide partijen om wettelijk samen te wonen, uit een geheel van omstandigheden blijkt dat de intentie van minstens een van beide partijen kennelijk enkel gericht is op het bekomen van een verblijfsrechtelijk voordeel dat is verbonden aan de staat van wettelijk samenwonende171. Hierbij valt op dat de definitie van schijn-wettelijke samenwoning enkel in negatieve zin is geformuleerd. De intentie van minstens een van beide partijen mag niet enkel kennelijk gericht zijn op het verkrijgen van een verblijfsrechtelijk voordeel. Daar houdt artikel 1476bis BW echter op, terwijl artikel 146bis BW inzake schijnhuwelijken bepaalt dat de intentie gericht moet zijn op het tot stand brengen van een duurzame levensgemeenschap. Artikel 146bis BW bevat dus zowel een positieve als een negatieve formulering, zodat blijkt welke intenties de partijen wel moeten hebben. Dergelijke formulering is niet terug te vinden bij de schijn-wettelijke samenwoning, omdat het tot stand brengen van een duurzame levensgemeenschap geen vereiste is voor het aangaan van de wettelijke samenwoning172. 2.2.
Indicatoren voor een ernstige aanduiding van schijn-wettelijke samenwoning
101. De minister van Justitie vaardigde een omzendbrief uit, met daarin een lijst van indicatoren die kunnen wijzen op een schijn-wettelijke samenwoning173. Deze lijst dient als hulpmiddel voor de ambtenaren van de burgerlijke stand om uit te maken of er in een bepaald geval sprake is van een schijn-wettelijke samenwoning of niet. De opgesomde factoren zijn identiek als bij het schijnhuwelijk en opdat een ernstig vermoeden van een schijn-wettelijke samenwoning kan rijzen, moet er een combinatie van meerdere factoren aanwezig zijn. De ambtenaar van de burgerlijke stand kan zich o.a. baseren op verklaringen, getuigenissen en geschriften van de partijen of van derden en op onderzoeken door politiediensten. 2.3.
Weigering tot inontvangstname van de verklaring
102. Indien een schijn-wettelijke samenwoning voorhanden is, dan moet de ambtenaar van de burgerlijke stand weigeren de verklaring in ontvangst te nemen (art. 1476quater, eerste lid BW).
171
Art. 8 wet 2 juni 2013 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, de wet van 31 december 1851 met betrekking tot de consulaten en de consulaire rechtsmacht, het Strafwetboek, het Gerechtelijk Wetboek en de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, met het oog op de strijd tegen de schijnhuwelijken en de schijnwettelijke samenwoningen, BS 23 september 2013, (67.119) 67.120. 172 www.kruispuntmi.be/thema/gezinshereniging/je-wil-wettelijk-samenwonen-in-belgie/schijnwettelijkesamenwoning/wat-is-een-schijnwettelijke-samenwoning. 173 Omz. 6 september 2013 inzake de wet van 2 juni 2013 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, de wet van 31 december 1851 met betrekking tot de consulaten en de consulaire rechtsmacht, het Strafwetboek, het Gerechtelijk Wetboek en de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, met het oog op de strijd tegen de schijnhuwelijken en de schijnwettelijke samenwoningen, BS 23 september 2013, (67.188) 67.195.
[42]
Is er een ernstig vermoeden dat het gaat om een schijn-wettelijke samenwoning, dan kan de ambtenaar de melding van de verklaring uitstellen om bijkomend onderzoek te verrichten en eventueel advies te vragen aan de procureur des Konings. De ambtenaar is niet verplicht advies te vragen aan de procureur, maar zal dit meestal wel doen. Het uitstel mag maximum twee maanden bedragen, maar kan door de procureur des Konings met drie maanden verlengd worden (art. 1476quater, tweede lid BW). Is er na afloop van die termijn geen voldoende bewijs van een schijn-wettelijke samenwoning, dan moet de ambtenaar de verklaring van wettelijke samenwoning in ontvangst nemen en er melding van maken in de registers (art. 1476quater, derde lid BW). Bij een weigering om de verklaring in ontvangst te nemen, dient de ambtenaar de partijen hiervan in kennis te stellen en die weigering te motiveren. De belanghebbende partijen kunnen beroep instellen tegen deze weigering bij de rechtbank van eerste aanleg (1476quater, vierde en vijfde lid BW). 2.4.
Nietigverklaring
103. Bovendien kan een schijn-wettelijke samenwoning ook nietig verklaard worden. Deze vordering kan ingesteld worden door de wettelijk samenwonenden zelf, door al wie daarbij belang heeft en door de procureur des Konings (art. 1476quinquies, § 1 BW). Het gaat om een specifieke nietigheidsgrond, los van de gemeenrechtelijke nietigheidsgronden uit het verbintenissenrecht, die eveneens van toepassing zijn op de wettelijke samenwoning. Deze nietigverklaring is eveneens mogelijk bij een gedwongen wettelijke samenwoning (cf. supra). De nietigverklaring van deze ongeldige wettelijke samenwoningen zorgt er – volgens de normale principes – voor dat alle gevolgen van die wettelijke samenwoningen teruggedraaid worden met terugwerkende kracht, zodat de wettelijke samenwoning geacht wordt nooit te hebben bestaan. Een dergelijke visie kan echter verstrekkende gevolgen hebben, zodat naar analogie met het huwelijk de putatieve wettelijke samenwoning is ingevoerd. Dit houdt in dat voor het verleden en slechts t.a.v. welbepaalde personen, de wettelijke samenwoning toch als geldig kan worden beschouwd en gevolgen kan ressorteren. Zo bepaalt artikel 1476quinquies, § 2 BW dat de nietig verklaarde wettelijke samenwoning toch gevolgen heeft t.a.v. de wettelijk samenwonende partner die te goeder trouw de wettelijke samenwoning aanging. T.a.v. de kinderen heeft de wettelijke samenwoning steeds gevolgen, ook al waren beide wettelijk samenwonende partners te kwader trouw174. 2.5. Analogie met schijnhuwelijken 104. De wet van 2 juni 2013 kiest ervoor om de strijd tegen schijn-wettelijke samenwoningen op analoge wijze aan te pakken als schijnhuwelijken. Zo werd eenzelfde definitie, eenzelfde lijst van indicaties en een heel gelijkaardige werkwijze ingevoerd. 174
P. SENAEVE, “De wet van 2 juni 2013 tot bestrijding van de schijnhuwelijken, de schijn-wettelijke samenwoningen en de gedwongen huwelijken en wettelijke samenwoningen. Deel I Civielrechtelijke aspecten”, T.Fam. 2014, (2) 11.
[43]
Hiermee zet de wetgever een nieuwe stap in de gelijkschakeling tussen de wettelijke samenwoning en het huwelijk. Toch dient nog rekening gehouden te worden met bepaalde specifieke kenmerken van de wettelijke samenwoning, zoals het feit dat er geen samenwoningsplicht is, dat bloedverwanten wettelijk kunnen samenwonen en dat er geen affectieve of seksuele band vereist is. Dit doet de vraag rijzen of de ambtenaar van de burgerlijke stand snel tot een schijn-wettelijke samenwoning zal kunnen besluiten. De bewijslast lijkt immers behoorlijk zwaar, te meer gelet op het feit dat onduidelijk is welke intentie in hoofde van de partijen wél aanwezig dient te zijn. Doordat de wet enkel een negatieve formulering voorziet, kan men zich afvragen of er wel sprake zal zijn van een schijn-wettelijke samenwoning indien er samen met de intentie om een verblijfsrechtelijk voordeel te verkrijgen nog enige andere (gelijk welke) intentie aanwezig is in hoofde van een van beide partners175. De tijd zal moeten uitwijzen of het arsenaal aan mogelijkheden uit de schijnhuwelijken adequaat zal zijn om de schijn-wettelijke samenwoningen tegen te gaan. 3. Rechtsvergelijking Intussen is het interessant te kijken hoe andere landen deze problemen aanpakken. 105. In Frankrijk is de pacte civil de solidarité geen grond om een verblijfstitel te verlenen. De PACS heeft geen invloed op de nationaliteit, noch op het verblijfsrecht van vreemdelingen. De kwestie van de pactes blancs zoals dit in de praktijk genoemd werd, is dan ook naar de achtergrond verschoven. Omdat de PACS niet zorgt voor een verblijfsrecht, is het probleem van de schijnrelaties meteen opgelost. Wel is de PACS een indicatie dat de autoriteiten mee in overweging kunnen nemen bij de beoordeling van het al dan niet verlenen van een verblijfsrecht. Zo oordeelde een administratief rechtscollege te Rijsel dat het louter afsluiten van een PACS geen recht opent op een tijdelijke verblijfstitel, maar dat het voor de administratieve overheid een van de beoordelingselementen is van de persoonlijke situatie van de betrokkene. Zo kan er o.a. rekening worden gehouden met de periode waarin iemand reeds een gemeenschappelijk leven had met iemand anders. Dit is geen inbreuk op het recht op privéleven. 106. Los van de situatie waarin iemand een PACS zou aangaan om een verblijfsrechtelijk voordeel te bekomen, kent men in Frankrijk wel de leer van de fictieve PACS. Het doel van de PACS is volgens artikel 515-1 CC het organiseren van een gemeenschappelijk leven (organiser leur vie commune). De intentie van beide partijen moet dan ook gericht zijn op het tot stand brengen van een gemeenschappelijk leven en huishouden. Wanneer de partijen toestemmen om een PACS aan te gaan, veronderstelt men dat die intentie aanwezig is, omdat men anders te veel focust op subjectieve kenmerken. Dit is ook zo bij het huwelijk. Wanneer men echter een louter individueel voordeel beoogt met de PACS en niet de intentie heeft om het gemeenschappelijk leven te organiseren, dan kan een dergelijk fictief pact nietig verklaard worden. Zo kunnen mensen bv. kiezen voor een PACS om een louter sociaal of fiscaal voordeel te bekomen.
175
L. DE SCHRIJVER, “Schijn-wettelijke samenwoning”, Juristenkrant 2013, afl. 276, (16) 16.
[44]
Het bewijs van fictieve pacten is echter zeer moeilijk te leveren. Om een schijnhuwelijk te bewijzen, zijn er tal van criteria die een indicatie kunnen geven. Deze criteria wijzen er meestal op dat een vreemdeling tracht een verblijfsrechtelijk voordeel te bekomen. Die intentie speelt niet bij de PACS, zodat het enige toepasbaar criterium dat van de feitelijke samenwoning is. De vaststelling of de partijen al dan niet effectief samenwonen is echter vrij mager om te besluiten tot een fictief pact, want het kan evengoed zijn dat partners wel een gemeenschappelijk huishouden willen organiseren, maar toch niet feitelijk samenwonen. Nu de PACS niet kan dienen om een verblijfstitel te bekomen, zijn deze fictieve pacten totaal niet prioritair. Het zal dan ook zelden voorkomen dat hier sancties worden opgelegd176. 107. Bij de inwerkingtreding van het geregistreerd partnerschap in Nederland, voorzag artikel 1:80a NBW dat personen die geen verblijfstitel hadden in Nederland, geen geregistreerd partnerschap konden aangaan met Nederlanders of vreemdelingen die wel een verblijfstitel hadden. Een verblijfstitel was dus een grondvoorwaarde om te kunnen toetreden177. Een tweede vereiste was dat men reeds een jaar in Nederland diende te wonen, alvorens men een partnerschap kon aangaan. Het doel van deze bepaling was om zowel schijnpartnerschappen als registratietoerisme178 te voorkomen. Al in november 1998 was de staatssecretaris bereid deze beide vereisten in de toekomst af te schaffen, nu het huwelijk deze eisen niet stelde en dit behoorlijk discriminatoir was179. De bepaling werd dan ook afgeschaft bij wet van 13 december 2000, op advies van de Commissie Openstelling Burgerlijk Huwelijk180. 108. De huidige regeling is terug te vinden in artikel 1:80a, 5 NBW. Dit artikel bepaalt dat indien het oogmerk van een van de aanstaande partners gericht is op het verkrijgen van toelating tot Nederland i.p.v. op de vervulling van de plichten verbonden aan de partnerschapsregistratie, de registratie gestuit kan worden. Deze bepaling is analoog aan de definitie van het schijnhuwelijk (art. 1:50 NBW). Bovendien bevat artikel 1:80a, 5 NBW een verwijzingsregel die de volledige regeling inzake schijnhuwelijken (art. 1:51-1:56 NBW, met uitzondering van artikel 1:53, eerste lid) van overeenkomstige toepassing verklaart op het geregistreerd partnerschap. Met de stuiting wordt aan bepaalde personen het recht gegeven om zich tegen de voltrekking van het geregistreerd partnerschap te verzetten. Opdat hiervan geen misbruik zou worden gemaakt, zijn slechts een beperkt aantal personen bevoegd om tot de stuiting over te gaan: bloedverwanten in rechte lijn, broers en zussen, voogden en curatoren van een van de
176
M. LAMARCHE, “Pacte civil de solidarité (PACS)”, Rep.civ. 2012, 20-21, nrs. 69-72 en www.dalloz.fr. K. WAALDIJK, “Een huwelijksachtig instituut. Geregistreerd partnerschap komt met gebreken”, COC 1998, (15) 15, https://openaccess.leidenuniv.nl/handle/1887/13954. 178 Een aantal landen waren bang voor registratietoerisme, wat wil zeggen dat twee buitenlandse personen – zonder enige connectie met het land – naar een land komt om zich daar te registreren, omdat dit in eigen land onmogelijk was. 179 K. WAALDIJK, “De voorgestelde wet openstelling huwelijk en de daarmee samenhangende wijzigingen inzake adoptie en geregistreerd partnerschap”, FJR 1999, (198) 207. 180 C. ASSER, Mr. C. Assers handleiding tot de beoefening van het Nederlands burgerlijk recht. Personen- en familierecht, Deventer, Kluwer, 2002, 384, nr. 557. 177
[45]
aanstaande partners (art. 1:51, 1 NBW)181. Daarnaast is eveneens het openbaar ministerie bevoegd, wegens strijdigheid met de openbare orde (art. 1:53, 3 NBW). Zolang de stuiting niet is opgeheven, kan het partnerschap niet worden voltrokken (art. 1:56 NBW). De stuiting kan pas worden opgeheven doordat een van de bevoegde personen zijn verzet opgeeft of wanneer een gerechtelijke uitspraak de opheffing beveelt. De Duitse wet bepaalt dat een Eingetragene Lebenspartnerschaft niet geldig kan worden gesloten indien de partners het er bij het sluiten van het partnerschap over eens zijn dat zij de wettelijke verplichtingen die het partnerschap creëert niet willen naleven182. Er zal bv. een dergelijk fictief partnerschap zijn wanneer een van de partijen enkel een verblijfsrechtelijk voordeel beoogt. Het gevolg hiervan is dat het partnerschap van in het begin ongeldig was183. 109. Een andere optie om schijnregistraties te voorkomen, vinden we terug in Andorra. Daar moet je eerst vijf jaar geregistreerd zijn als partners om een recht op gezinshereniging te kunnen verkrijgen184. Door een dergelijke tijdspanne te voorzien, gaat men ervan uit dat partnerschappen die reeds gedurende een dergelijk lange periode bestaan niet gericht zijn op het bekomen van een verblijfsrechtelijk voordeel. 4. Evaluatie 110. Uit deze vergelijking blijkt dat elk land een eigen aanpak heeft voor schijnregistraties. Wat opvalt is dat de meeste landen er sneller bij waren dan België om de problematiek aan te pakken. De meesten voorzagen reeds in het begin problemen, terwijl België de zaken lang hun beloop gelaten heeft alvorens in te grijpen. 111. Dat Nederland kiest voor eenzelfde regeling inzake het schijnhuwelijk en schijnpartnerschappen hoeft niet te verwonderen, nu dit land op zoveel vlakken een volledige gelijkschakeling tussen het huwelijk en het partnerschap voorziet. 112. Gelet op de eigenheid van de Belgische figuur, is het moeilijk om de voorkeur te geven aan zomaar een of andere buitenlandse regeling. Het grootste probleem is volgens mij dat niet duidelijk is welke intentie vereist is voor de wettelijke samenwoning. Om hieraan tegemoet te komen, zou men in de wet kunnen inschrijven dat de partijen de intentie moeten hebben om een gemeenschappelijk huishouden te voeren. Men kan dit verder uitwerken en koppelen aan een samenwoningsplicht. De indicaties voor een ernstige aanwijzing van een schijn-wettelijke samenwoning moeten daar vervolgens meer op afgestemd worden, zodat dit eenvoudiger gecontroleerd en bewezen kan worden. Op die manier vermijdt men dat gelijk welke intentie, naast het verkrijgen van een verblijfstitel, meebrengt dat er geen sprake is van
181
S. WORTMANN en J. VAN DUIJVENDIJK-BRAND, Compendium van het personen- en familierecht, Deventer, Kluwer, 2012, nr. 32. 182 Abschnitt 1, (2), 4 Gesetz zur Beendigung der Diskriminierung gleichgeschlechtlicher Gemeinschaften: Lebenspartnerschaften vom 16 Februar 2001, BGBL 22 Februar 2001, Teil I, n° 9, (266) 266. 183 K. THORN, “The German law on same-sex partnerships” in K. BOELE-WOELKI en A. FUCHS (eds.), Legal recognition of same-sex couples in Europe, Antwerpen/Oxford/New York, Intersentia, 2003, (84) 88-89. 184 K. BOELE-WOELKI, I. SUMNER, M. JANSEN en W. SCHRAMA, Huwelijk of geregistreerd partnerschap? Een evaluatie van de Wet openstelling huwelijk en de Wet geregistreerd partnerschap in Ars Notariatus 134, Deventer, Kluwer, 2007, 106-107.
[46]
een schijn-wettelijke samenwoning. De sanctie van de nietigverklaring is wel passend en in overeenstemming met de buitenlandse oplossingen. G. Irrelevantie van het geslacht 1. Ratio legis 113. Van geen belang om een verklaring van wettelijke samenwoning te kunnen afleggen in België, is het geslacht van de partijen. Zowel twee personen van hetzelfde als van verschillend geslacht kunnen toetreden. De wet bepaalt dit niet uitdrukkelijk, maar er bestond hier nooit twijfel over, gelet op de ontstaansreden van de wettelijke samenwoning. In 1998 was het huwelijk nog niet mogelijk voor partners van hetzelfde geslacht en om die discriminatie gedeeltelijk op te heffen wou men een andere figuur introduceren, die voornamelijk bedoeld was voor personen van hetzelfde geslacht. Men wou echter eveneens discriminatie vermijden t.a.v. personen van verschillend geslacht die wensten samen te wonen. Daarom besloot men de wettelijke samenwoning ruimer te maken en open te stellen voor iedereen185. Dit is steeds de intentie geweest, vanaf het eerste wetsvoorstel. 114. In Frankrijk is de PACS eveneens mogelijk voor personen van hetzelfde en verschillend geslacht. Artikel 515-1 CC bepaalt dit uitdrukkelijk. Oorspronkelijk was het de bedoeling om de PACS te beperken tot personen van verschillend geslacht, om een instituut te voorzien voor zij die niet mochten huwen, maar al snel bleek het eenvoudiger voor het bereiken van de doelstellingen om het toepassingsgebied ruimer te maken en ook personen van verschillend geslacht toe te laten186. Een van de doelstellingen van de PACS was bescherming bieden aan ongehuwd samenwonenden. Omdat er nog steeds veel koppels van verschillend geslacht zijn die niet voor het huwelijk kiezen, was het interessant om hen eveneens toe te laten tot de PACS. 115. Het geregistreerd partnerschap in Nederland staat ook open zowel voor personen van hetzelfde als van verschillend geslacht. Op het ogenblik van het ontstaan van het partnerschap, was het huwelijk nog niet mogelijk voor partners van hetzelfde geslacht. Bijgevolg wou men een figuur voorzien om die discriminatie te beperken. Men had bij de invoering van de figuur nooit verwacht dat koppels van verschillend geslacht zouden registreren, nu het geregistreerd partnerschap nagenoeg exact dezelfde gevolgen genereerde als het huwelijk, behalve op het vlak van de afstamming, wat als een nadeel werd aanzien van het partnerschap187. Men koos toch voor de openstelling van het partnerschap voor personen van hetzelfde en verschillend geslacht omdat men de 185
Verslag namens de Commissie voor de Justitie over het wetsontwerp tot invoering van de wettelijke samenwoning, Parl.St. Senaat 1997-1998, nr. 1-916/5, 8. 186 P. SENAEVE, “De Belgische ‘wettelijke samenwoning’ en het Franse ‘pacte civil de solidarité’: enkele rechtsvergelijkende beschouwingen” in A. VERBEKE, J. VERSTRAETE en L. WEYTS (eds.), Facetten van ondernemingsrecht. Liber amicorum Professor Frans Bouckaert, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2000, (437) 442, nr. 9. 187 De man in een geregistreerd partnerschap werd niet automatisch vader van het kind, zoals bij het huwelijk, hij diende het kind eerst te erkennen.
[47]
gelijkheid tussen het partnerschap en het huwelijk wou promoten. De wetgever wou vermijden dat het huwelijk mogelijk was voor partners van verschillend geslacht en dat partners van hetzelfde geslacht moesten kiezen voor het “minderwaardige” geregistreerd partnerschap. Daarom verklaarde men steeds zoveel mogelijk dezelfde gevolgen van toepassing op beide instituten, werd het partnerschap opengesteld voor beide categorieën personen enz. Het moest duidelijk worden dat het geregistreerd partnerschap op gelijke voet kon staan met het huwelijk en dat beide evenwaardig waren 188. 116. Het geregistreerd partnerschap staat enkel nog open voor personen van hetzelfde en verschillend geslacht in Luxemburg189, Spanje en Andorra190. 117. Een andere visie is terug te vinden in de overige landen ter wereld, waar men het partnerschap enkel mogelijk maakt voor partners van hetzelfde geslacht, omdat het huwelijk voor hen niet mogelijk is en men die discriminatie wil wegnemen. Hiertoe behoren o.a. Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Finland, Zwitserland en Slovenië. Deze landen kennen een dualistisch model: het huwelijk is mogelijk voor personen van verschillend geslacht en het partnerschap voor partners van hetzelfde geslacht. Beide figuren bestaan naast elkaar en creëren zeer gelijkaardige gevolgen, met uitzondering van bepalingen die niet geslachtsneutraal zijn (zoals bv. afstamming)191. 118. Griekenland is dan weer uniek in die zin dat het geregistreerd partnerschap daar enkel mogelijk is voor personen van verschillend geslacht192. 2. Nut van het geregistreerd partnerschap na openstelling van het huwelijk 119. Na de openstelling van het huwelijk voor personen van hetzelfde geslacht, opperden sommigen dat de Belgische wettelijke samenwoning zijn bestaansreden verloren had en moest afgeschaft worden. Dit slaat echter nergens op, nu gemiddeld 96% van de wettelijke samenwoningen afgesloten worden tussen partners van verschillend geslacht (cf. bijlage 1). De wettelijke samenwoning is dus populairder bij partners van verschillend geslacht dan bij partners van hetzelfde geslacht. Nu het aantal huwelijken niet veel gedaald is sinds de wettelijke samenwoning, kan men stellen dat de personen die wettelijk samenwonen sowieso niet zouden kiezen voor het huwelijk, ongeacht het bestaan van de wettelijke samenwoning193. Op die manier vervult de wettelijke samenwoning een belangrijke rol, nu het meer bescherming biedt dan het louter feitelijk samenwonen. 188
W. SCHRAMA, “Registered partnership in the Netherlands”, Int.J. Law Policy Family 1999, (315) 322-323. Art. 2 loi 9 juillet 2004 relative aux effets légaux de certains partenariats, Memorial A 6 août 2004, n° 143, (2020). 190 K. BOELE-WOELKI, I. SUMNER, M. JANSEN en W. SCHRAMA, Huwelijk of geregistreerd partnerschap? Een evaluatie van de Wet openstelling huwelijk en de Wet geregistreerd partnerschap in Ars Notariatus 134, Deventer, Kluwer, 2007, 154-155. 191 I. CURRY-SUMNER, “A patchwork of partnerships: comparative overview of registration schemes in Europe” in K. BOELE-WOELKI en A. FUCHS (eds.), Legal recognition of same-sex relationships in Europe. National, cross-border and European perspectives, Cambridge/Antwerpen/Portland, Intersentia, 2012, (71) 80. 192 C. BEILFUSS, “All or nothing: the dilemma of Southern jurisdictions” in K. BOELE-WOELKI en A. FUCHS (eds.), Legal recognition of same-sex relationships in Europe. National, cross-border and European perspectives, Cambridge/Antwerpen/Portland, Intersentia, 2012, (41) 51. 193 S. EGGERMONT, “Jan en Jan Modaal: homohuwelijk of wettelijke samenwoning”, RW 2008-09, (124) 124. 189
[48]
120. Op 17 mei 2013 is in Frankrijk een wet afgekondigd zodat personen van hetzelfde geslacht ook kunnen huwen194. Of dit een invloed zal hebben op de visie op de PACS zal de tijd moeten uitwijzen, maar vooralsnog gaan er geen stemmen op in die richting. Men aanziet de PACS als meer dan enkel een minihuwelijk voor homokoppels, ook veel partners van verschillend geslacht treden toe tot de figuur. 121. Bij de openstelling van het huwelijk voor personen van hetzelfde geslacht werd ook in Nederland de vraag gesteld naar het nut van het geregistreerd partnerschap. De Raad van State adviseerde de afschaffing ervan. Deze visie werd echter niet gevolgd. Men besloot het partnerschap nog enkele jaren te laten bestaan en dan een evaluatie uit te voeren, om te zien welke betekenis het partnerschap nog kon hebben. De reden was dat de staatssecretaris van Justitie van mening was dat ook partners van verschillend geslacht behoefte hadden aan het partnerschap. Het geregistreerd partnerschap vulde een leemte op tussen het huwelijk en het ongehuwd feitelijk samenwonen en zorgde voor meer duidelijkheid en rechtszekerheid195. Na het onderzoek in opdracht van het ministerie van Justitie kwamen BOELE-WOELKI, CURRY-SUMNER, JANSEN en SCHRAMA in 2006 tot de conclusie dat er juridisch gezien geen reden is om het geregistreerd partnerschap te behouden. Door de wet openstelling huwelijk is het gelijkheidsbeginsel volledig vervuld, iedereen kan dezelfde rechten bekomen d.m.v. het huwelijk en het geregistreerd partnerschap. Bovendien zou de afschaffing leiden tot heldere wetgeving en het vermijden van hinkende rechtsverhoudingen omwille van erkenningsproblemen in het buitenland. Een reden voor het behoud was eerder sociologisch. Het partnerschap wordt als zakelijker en minder symbolisch beschouwd, wat sommigen ertoe aanzet te kiezen voor het partnerschap i.p.v. voor het huwelijk. Door het behoud krijgen die mensen een extra keuzemogelijkheid, ook al is het slechts een schijnkeuze, want men kiest eigenlijk hetzelfde maar onder een andere benaming196. De wetgever heeft er uiteindelijk voor gekozen om het geregistreerd partnerschap te behouden. 122. België, Frankrijk, Nederland, Spanje en binnenkort Luxemburg197 zijn pluralistische landen. Partners kunnen ongeacht hun geslacht kiezen voor meerdere geïnstitutionaliseerde relatievormen198.
194
Loi n° 2013-404 du 17 mai 2013 ouvrant le mariage aux couples de personnes de même sexe, JORF 18 mai 2013, 8253-8259. 195 K. BOELE-WOELKI, I. SUMNER, M. JANSEN en W. SCHRAMA, Huwelijk of geregistreerd partnerschap? Een evaluatie van de Wet openstelling huwelijk en de Wet geregistreerd partnerschap in Ars Notariatus 134, Deventer, Kluwer, 2007, 13. 196 K. BOELE-WOELKI, I. SUMNER, M. JANSEN en W. SCHRAMA, Huwelijk of geregistreerd partnerschap? Een evaluatie van de Wet openstelling huwelijk en de Wet geregistreerd partnerschap in Ars Notariatus 134, Deventer, Kluwer, 2007, 285-288. 197 De voorzitter van de parlementaire commissie voor Justitie van Luxemburg gaf te kennen dat het huwelijk opengesteld zou worden voor personen van hetzelfde geslacht tegen eind 2014: X, “Luxembourg LBGT community welcomes same-sex marriage before end of year”, 9 januari 2014, www.wort.lu/en/view/luxembourg-lbgt-community-welcomes-same-sex-marriage-before-end-of-year52cea3ede4b013b24c8ed7ce. 198 I. CURRY-SUMNER, “A patchwork of partnerships: comparative overview of registration schemes in Europe” in K. BOELE-WOELKI en A. FUCHS (eds.), Legal recognition of same-sex relationships in Europe. National, cross-border and European perspectives, Cambridge/Antwerpen/Portland, Intersentia, 2012, (71) 80-82.
[49]
123. In Noorwegen, Zweden, IJsland en Denemarken is het huwelijk geslachtsneutraal geworden. Voor de eerste drie landen geldt dit sinds 2008, voor Denemarken sinds 2012. Deze landen besloten tot de afschaffing van het geregistreerd partnerschap, nu dit instituut geen bestaansreden meer heeft. De oude partnerschappen blijven bestaan, maar kunnen ook omgezet worden in een huwelijk199. Deze landen kennen een monistisch model, het huwelijk is mogelijk voor iedereen en er zijn geen andere relatievormen200. 3. Evaluatie 124. De meest progressieve visie is volgens mij deze van België, Frankrijk, Nederland en Spanje die zowel het huwelijk als het geregistreerd partnerschap openstelt voor partners van hetzelfde en verschillend geslacht en dus iedereen de keuzevrijheid laat. H. Irrelevantie van de graad van verwantschap 1. België 125. Volgens artikel 1475 BW is dat de wettelijke samenwoning een toestand van samenleven van twee personen. Nergens wordt dit gespecificeerd, zodat om het even wie kan toetreden, zolang zij aan de grondvoorwaarden voldoen. Zo kunnen vrienden wettelijk samenwonen, maar ook bloed- en aanverwanten. Dit in tegenstelling tot het huwelijk, waar een absoluut huwelijksbeletsel geldt tussen bloedverwanten in de rechte lijn en tussen broers en/of zussen en een relatief huwelijksbeletsel tussen aanverwanten in de rechte lijn en tussen een oom of tante met een nicht of neef (art. 161-164 BW). 126. In het oorspronkelijk wetsvoorstel van het samenlevingscontract waren bloedverwanten uitgesloten. Bij de latere besprekingen wenste men het toepassingsgebied zo ruim mogelijk te houden. Bovendien dacht men dat er een behoefte kon bestaan bij verwanten om zich samen juridisch te beschermen en een gemeenschappelijk engagement aan te gaan. 127.
Er was echter ook heel wat tegenstand tegen het voorstel.
SENAEVE vond het niet opportuun de wettelijke samenwoning te voorzien voor bloedverwanten, aangezien dit kon leiden tot misbruiken inzake erfopvolging. Ook MEULDERS dacht dat dit kon leiden tot incest en het omzeilen van de regels inzake erfrecht en schenkingen201. Op dat ogenblik was er echter nog geen erfrecht verbonden aan het statuut van wettelijk samenwonende, zodat dit argument de parlementsleden weinig kon overtuigen. 199
I. LUND-ANDERSEN, “The Nordic countries: same direction – different speeds” in K. BOELE-WOELKI en A. FUCHS (eds.), Legal recognition of same-sex relationships in Europe. National, cross-border and European perspectives, Cambridge/Antwerpen/Portland, Intersentia, 2012, (3) 9-12. 200 I. CURRY-SUMNER, “A patchwork of partnerships: comparative overview of registration schemes in Europe” in K. BOELE-WOELKI en A. FUCHS (eds.), Legal recognition of same-sex relationships in Europe. National, cross-border and European perspectives, Cambridge/Antwerpen/Portland, Intersentia, 2012, (71) 79-80. 201 Verslag namens de Commissie voor de Justitie over het wetsvoorstel betreffende het samenlevingscontract, het wetsvoorstel ter bescherming tegen discriminatie op grond van geslacht en seksuele of relationele voorkeur en het wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek, tot opheffing van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden en tot wijziging van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, Parl.St. Kamer 1997-1998, nr. K. 49-170/8, 17-18.
[50]
Later werd een erfrecht ingevoerd voor de langstlevende wettelijk samenwonende, maar er werd een bescherming ingebouwd zodat de langstlevende partner niet bevoordeeld kan worden t.o.v. de reservataire erfgenamen. BARBAIX en VERBEKE merkten correct op dat het systeem van de wettelijke samenwoning niet goed is vorm gegeven. Men heeft eenzelfde statuut willen creëren voor twee overduidelijk verschillende relatievormen202. Alles wordt onder eenzelfde noemer gebracht, zodat men dan ofwel gevolgen van toepassing verklaart die in feite bedoeld zijn voor koppels, ofwel gevolgen niet invoert omdat ze in conflict staan met het toepassingsgebied van verwanten (bv. een getrouwheidsplicht). Hierdoor creëert men een incoherente figuur. Indien men per se bescherming wou voorzien voor bloed- en aanverwanten, had men beide beter gesplitst en andere rechtsregels voorzien. CASMAN was van oordeel dat het te betwijfelen was of er behoefte was aan dergelijk instituut voor bloed- en aanverwanten203. Geheel terecht merkt zij op dat het zeer vreemd is dat er nooit werd onderzocht of hier in de praktijk wel vraag naar was. Ik kan mij hierbij volledig aansluiten, het is zeer vreemd om zomaar in de parlementaire voorbereiding te poneren dat er behoefte bestaat aan dergelijk statuut zonder dit te kunnen staven. Wettelijke samenwoningen tussen bloedverwanten zouden zeer weinig voorkomen204. Het gebeurt in de praktijk dat bloed- en aanverwanten worden aangeraden wettelijk samen te wonen, zodat zij qua successie- en registratierechttarieven terecht komen in de goedkoopste schijf zoals gehuwden. Wanneer zij bv. als broer en zus zouden willen schenken of erven zou een veel hoger tarief van toepassing zijn. Op die manier is er een oneigenlijk gebruik van de wettelijke samenwoning en is het enige doel het genieten van voordelige fiscale tarieven. In dergelijk geval wordt er geen duurzame band gecreëerd tussen de wettelijk samenwonenden en genieten zij voordelen waar dit niet de bedoeling is. Aan dergelijke praktijken moet een halt worden toegeroepen, want het strookt niet met het doel dat de wetgever voor ogen had. 128. In mijn ogen is het onnodig om de wettelijke samenwoning open te stellen voor bloeden aanverwanten en zou dit beter worden afgeschaft. Indien familieleden willen samenwonen en zij hierbij een minimale juridische bescherming willen voorzien, kunnen zij een samenlevingscontract afsluiten bij de notaris en zo een aantal zaken regelen. Meestal zal het louter om een patrimoniale regeling gaan, wat perfect via de notaris geregeld kan worden. 129. MAINGAIN diende in 2002 en 2003 wetsvoorstellen in, om tegemoet te komen aan de fundamentele kritiek op de wettelijke samenwoning door een totale wijziging van de figuur. Een van de voorstellen bestond erin de wettelijke samenwoning af te schaffen voor personen die in een te dichte graad van verwantschap stonden t.a.v. elkaar. De redenen waren dat de
202
R. BARBAIX en A. VERBEKE, Beginselen relatievermogensrecht, Brugge, die Keure, 2012, 260, nr. 511. H. CASMAN, “Wettelijke samenwoning: hoe gaat dat nu verder?”, NjW 2004, (182) 183. 204 T. WUYTS, “Wettelijke samenwoning”, NjW 2014, (242) 248. 203
[51]
beperking tot twee personen in die situatie discriminatoir was en dat het onzinnig is dezelfde regels toe te passen op koppels en bloedverwanten205. 2. Rechtsvergelijking 130. Bij het bestuderen van de situatie in het buitenland, valt op dat België een unieke visie heeft op dit vlak. Een partnerschap tussen bloedverwanten is voor het overige enkel mogelijk in Catalonië, Hawaï, Vermont, New York, Columbia en Alberta. Niet overal heeft dit echter dezelfde betekenis of draagwijdte als in België. 2.1.
Deelstaten met partnerschappen tussen bloed- en aanverwanten
131. In Catalonië zijn er twee vormen van partnerschappen, een voor duurzame partnerschapsrelaties (geënt op koppels)206 en een voor situaties waarbij mensen samenleven en elkaar wederzijdse hulp aanbieden. Die laatste vorm kan worden aangegaan door bloed- en aanverwanten of vrienden207. Enkel bloedverwanten in de zijlijn, zonder een beperking in de graad, kunnen een beroep doen op deze wet, bloedverwanten in rechte lijn niet208. Het feit dat men in Catalonië twee verschillende statuten met verschillende regels voorziet, komt tegemoet aan de kritiek die werd geuit op de wettelijke samenwoning. Deze oplossing is te verkiezen boven de Belgische, omdat de regels duidelijk afgestemd zijn op de doelgroep. 132. In Alberta (Canada) is er de Adult Interdependent Relationships Act209. Deze onderling afhankelijke relatie kan worden aangegaan door om het even welke twee personen die een gemeenschappelijk leven delen, emotioneel verbonden zijn met elkaar en als een economische en huishoudelijke eenheid functioneren210. Het is mogelijk voor bloedverwanten om zo’n relatie aan te gaan met elkaar, maar slechts voor zover zij toetreden tot een overeenkomst211. Niet alle regels zijn van toepassing op hen. Bloedverwanten krijgen hier de mogelijkheid van bescherming, maar in een beperktere mate. 133. In Hawaï is er een systeem van reciprocal benefits waartoe iedereen kan toetreden die niet is toegelaten tot het huwelijk, zoals bloedverwanten en koppels van hetzelfde geslacht. De rechten die personen zo verkrijgen zijn o.a. de toestemming tot een post mortem
205
Wetsvoorstel (MAINGAIN) tot wijziging van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek betreffende de wettelijke samenwoning, Parl.St. Kamer 2002-2003, nr. K. 50-2135/001, 8-12 en Wetsvoorstel (MAINGAIN en PAYFA) tot wijziging van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek betreffende de wettelijke samenwoning, Parl.St. Kamer B.Z. 2003, nr. K. 51-110/001, 8-12. 206 Ley 10/1998 15 julio 1998 de uniones estables de pareja, www.parlament.cat/getdocie/5009107, 1. 207 Ley 19/1998 28 diciembre 1998 sobre situaciones convivenciales de ayuda mutual, www.parlament.cat/getdocie/5009133, 1. 208 Art. 240-2, 1 Código civil de Cataluña. 209 Adult Interdependent Relationships Act 2002, www.canlii.org/en/ab/laws/stat/sa-2002-c-a-4.5/latest/sa-2002c-a-4.5.html. 210 Art. 1 (1), f Chapter A-4.5, www.canlii.org/en/ab/laws/stat/sa-2002-c-a-4.5/latest/sa-2002-c-a-4.5.html. 211 Art. 3 (2) Chapter A-4.5, www.canlii.org/en/ab/laws/stat/sa-2002-c-a-4.5/latest/sa-2002-c-a-4.5.html.
[52]
onderzoek, bezoekrechten in het ziekenhuis, bescherming bij huiselijk geweld en een aantal patrimoniale rechten212. 134. In Vermont geldt er eveneens een vorm van wederzijdse voordelen (reciprocal benefits), maar daar is het statuut enkel mogelijk voor bloedverwanten en personen die verwant zijn d.m.v. adoptie. Het doel is om in een aantal specifieke gevallen bloedverwanten dezelfde rechten, voordelen en bescherming te bieden als echtgenoten en hen dezelfde verantwoordelijkheden te geven213. De rechten verbonden aan dit statuut zijn o.a.: beslissingen nemen omtrent de gezondheid van de andere, beslissen over orgaandonatie, het recht op informatie omtrent de zieke partner en een recht op bezoek in het ziekenhuis, faciliteiten indien een van beide partners in een verzorgtehuis verblijft,… Daarnaast was er vroeger ook de civil union in Vermont, voor koppels van hetzelfde geslacht die niet konden huwen. Sinds 2009 is het huwelijk echter opengesteld, zodat de civil union werd afgeschaft wegens een gebrek aan bestaansreden214. Ook hier waren er dus twee beschermingsstatuten voor twee diverse situaties. 135. In Columbia werd het domestic partnership ingevoerd. Dit partnerschap staat open voor partners van hetzelfde en verschillend geslacht en voor alle bloedverwanten. Ook hier is er een beslissingsrecht bij ziekte van de andere partner, een bezoekrecht in het ziekenhuis,… Er is tevens de mogelijkheid om betaald te worden door de ziekteverzekeraar van de andere partner (bv. in geval van overlijden van de partner), om onbetaald verlof te nemen om te zorgen voor de andere partner en om diens begrafenis te regelen215. 136. Tot slot staat ook in New York het partnerschap open voor bloedverwanten. Daar geldt het partnerschap ook voor iedereen, zowel koppels van verschillend als gelijk geslacht en bloedverwanten. De rechten die verleend worden zijn o.a. bezoekrechten in de gevangenis of het ziekenhuis en voordelen voor de familie in geval een partner bij de gemeente werkt216. 137. Deze deelstaten zijn bij mijn weten de enige waar het mogelijk is om tussen bloedverwanten een dergelijk engagement aan te gaan. De visies over hoe dit best georganiseerd moet worden zijn niet eensluidend: sommige staten voorzien twee statuten, een voor bloedverwanten en een voor partners, andere bieden slechts beperkte rechten aan zoals een bezoekrecht en beslissingsrecht,…
212
I. CURRY-SUMNER en S. CURRY-SUMNER, “Is the Union civil? Same-sex marriages, civil unions, domestic partnerships and reciprocal benefits in the USA” in K. BOELE-WOELKI (ed.), Debates in family law around the globe at the dawn of the 21st century, Antwerpen/Oxford/Portland, Intersentia, 2009, (339) 350-351. 213 I. CURRY-SUMNER en S. CURRY-SUMNER, “Is the Union civil? Same-sex marriages, civil unions, domestic partnerships and reciprocal benefits in the USA” in K. BOELE-WOELKI (ed.), Debates in family law around the globe at the dawn of the 21st century, Antwerpen/Oxford/Portland, Intersentia, 2009, (339) 348. 214 http://healthvermont.gov/research/records/cv_reciprocity.aspx. 215 I. CURRY-SUMNER en S. CURRY-SUMNER, “Is the Union civil? Same-sex marriages, civil unions, domestic partnerships and reciprocal benefits in the USA” in K. BOELE-WOELKI (ed.), Debates in family law around the globe at the dawn of the 21st century, Antwerpen/Oxford/Portland, Intersentia, 2009, (339) 364-365. 216 N. LAVIOLETTE, “Waiting in a new line at city hall: registered partnerships as an option for relationship recognition reform in Canada”, Can.J.Fam.L. 2002, (115) 130-132.
[53]
2.2.
Landen waar de openstelling voor bloedverwanten werd geopperd maar afgewezen
138. Opvallend is dat er nog een aantal landen speelden met het idee om hun geregistreerd partnerschap open te stellen voor bloedverwanten, maar hier na verder beraad van afgestapt zijn. 139. In Frankrijk voorzagen de eerste wetsvoorstellen van MICHEL en AYRAULT m.b.t. de PACS de mogelijkheid tot het sluiten van een PACS tussen bloedverwanten, maar dit werd beperkt tot maximum twee broers en zussen die samenleefden. De meeste gevolgen van de PACS zouden op hen van toepassing zijn, behalve de regels in verband met successie- en registratierechten, omdat die regels sowieso voordeliger zijn voor partners in een PACS dan voor verwanten in de zijlijn. Op die manier zou geen misbruik gemaakt worden van de PACS om dergelijke voordelen te genieten217. De reden van het voorstel was om de PACS zo min mogelijk te laten lijken op het huwelijk. Elke mogelijke connotatie met een seksuele relatie werd geband zodat ook geopperd werd om de PACS open te stellen voor broers en zussen. Dit voorstel deed sommigen echter te veel denken aan de oude praktijken op het platteland waar familieleden zorgden voor elkaar. De voorstanders van de PACS waren bang dat dit een verkeerd beeld van de figuur zou geven en dus liet men dit voorstel weg218. Sommige senatoren vonden het strijdig met het gelijkheidsbeginsel dat de PACS niet openstond voor bloed- en aanverwanten. Zij vonden dat, aangezien de PACS geen seksuele band verplichtte, het niet te rechtvaardigen was dat bloedverwanten niet werden toegelaten. Volgens het Grondwettelijk Hof kon de wetgever wel degelijk in het kader van het algemeen belang, meer bepaald met inachtneming van het incestverbod, bepalen dat bloedverwanten geen PACS konden aangaan op straffe van nietigheid219. 140. Het huidige artikel 515-2, 1° CC bepaalt op straffe van nietigheid dat een PACS niet mogelijk is tussen bloed- en aanverwanten in rechte lijn en tussen bloedverwanten in de zijlijn t.e.m. de derde graad. 141. In Nederland adviseerde de Commissie Kortmann de regering om de registratie o.a. open te stellen voor al wie niet kon huwen o.g.v. een huwelijksbelemmering, omdat zij van hetzelfde geslacht waren of in graad van bloedverwantschap t.o.v. elkaar stonden220. Nadien werd een wijzigingsnota ingediend, waarbij de mogelijkheid tot registratie voor bloedverwanten werd geschrapt221. Dit was ingegeven door de indruk dat hieraan geen 217
Proposition de loi (J.-P. MICHEL) relative au pacte civil de solidarité, Assemblée nationale 1998-1999, n° 1118, 10, Proposition de loi (J.-M. AYRAULT) relative au pacte civil de solidarité, Assemblée nationale 19981999, n° 1119, 10. 218 J. CARBONNIER, La famille, l’enfant, le couple in C. LABRUSSE-RIOU (dir.), Droit civil II, Parijs, Presses universitaires de France, 2002, 735. 219 Conseil constitutionnel 9 novembre 1999, n° 99-419 DC, JORF 16 novembre 1999, (16.962) 16.966. 220 Kamerstukken II 1992-1993, Brief van de minister van Justitie inzake de leefvormen, 22.700, nr. 3, 5. 221 Kamerstukken II 1994-1995, Nota van wijziging inzake de wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met opneming daarin van bepalingen voor de registratie van een samenleving, 23.761, nr. 5, 3.
[54]
behoefte bestond in de praktijk, door het feit dat dit in andere landen evenmin voorkwam en dat dit gemakkelijk tot misbruiken zou kunnen leiden in het kader van erfopvolging222. 142. Artikel 1:80a, 5 NBW bepaalt dat een geregistreerd partnerschap gestuit kan worden indien het werd gesloten door personen tussen wie een huwelijksbeletsel in de zin van artikel 1:41 NBW bestaat. Een partnerschap mag niet aangegaan worden tussen bloed- en aanverwanten in de rechte lijn en tussen broers en/of zussen. Nederland is iets minder strikt dan Frankrijk, want het geregistreerd partnerschap is wel mogelijk tussen zijverwanten in de derde graad223. 143. In het Verenigd Koninkrijk waren een aantal leden van the House of Lords eveneens van mening dat het verbod voor een partnerschap tussen bloedverwanten afgeschaft moest worden. De redenen voor de invoering van het verbod was het vermijden van de problematiek van partnerschappen met meer dan twee personen. Men voorzag reeds problemen indien er meerdere broers en zussen waren, hoe moest er dan een iemand uitgekozen worden als partner? Bovendien vond men dat incest door dergelijke partnerschappen werd gepromoot224. Uiteindelijk besliste men in het Verenigd Koninkrijk geregistreerde partnerschappen tussen bloed- en aanverwanten en personen met wie men verbonden is door adoptie, te verbieden225. 3. Evaluatie 144. Een aantal landen hebben er dus wel over nagedacht om bescherming te voorzien voor bloed- en aanverwanten, hoewel ook veel landen er moeite mee hebben. Indien men graag in bescherming wil voorzien voor bloed- en aanverwanten, lijkt het mij beter om, zoals Catalonië en Vermont, twee aparte sets van regels te voorzien voor familieleden en voor echte partners. De regels kunnen dan meer aangepast worden aan de noden van elke doelgroep. 145. Persoonlijk zou ik de wettelijke samenwoning afschaffen voor bloed- en aanverwanten. Wanneer men dit toch wil behouden, dient er in elk geval een samenwoningsplicht en andere garanties te zijn zodat de intentie van de partijen gericht is op het voeren van een gezamenlijke huishouding en niet het ontwijken van successie- en registratierechten. De bescherming die men graag wenst te realiseren voor bloed- en aanverwanten, kan volgens mij ook d.m.v. van een samenlevingscontract bij de notaris. Het lijkt mij vooral interessant om – vooraleer men tot wetgevend initiatief zou overgaan – onderzoek te doen naar de werkelijke noden van familieleden voor dergelijk instituut. Pas dan zal men ten volle kunnen uitmaken of het zinvol is dit statuut al dan niet te behouden en eventueel te hervormen met op maat gemaakte regels.
222
C. ASSER, Mr. C. Assers handleiding tot de beoefening van het Nederlands burgerlijk recht. Personen- en familierecht, Deventer, Kluwer, 2002, 383, nr. 556. 223 B. REINHARTZ, “The Netherlands” in C. HAMILTON en A. PERRY (eds.), Family law in Europe, Londen, Butterworths Lexis Nexis, 2002, (439) 443. 224 I. SUMNER, “Legal position of same-sex couples in English law” in K. BOELE-WOELKI en A. FUCHS (eds.), Legal recognition of same-sex couples in Europe, Antwerpen/Oxford/New York, Intersentia, 2003, (99) 115116. 225 I. CURRY-SUMNER, All’s well that ends registered? The substantive and private international law aspects of non-marital registered relationships in Europe, Antwerpen/Oxford, Intersentia, 2005, 215.
[55]
§ 3. Vormvoorwaarden 146. Naast de grondvoorwaarden moeten ook een aantal vormvoorwaarden vervuld zijn opdat een wettelijke samenwoning kan worden aangegaan. Zo wordt eerst besproken welke procedure gevolgd moet worden (A) en vervolgens welke autoriteit bevoegd is (B). A. Te volgen procedure voor de registratie 1. Afleggen van een verklaring 147. Overeenkomstig artikel 1476, § 1 BW dienen de partijen in België een verklaring van wettelijke samenwoning af te leggen d.m.v. een geschrift dat tegen ontvangstbewijs wordt overhandigd aan de ambtenaar van de burgerlijke stand. Dit geschrift houdt hun verklaring tot wettelijke samenwoning in. Artikel 1476, § 1, tweede lid BW somt op welke gegevens hierin vermeld moeten worden: -
de datum waarop de verklaring wordt afgelegd; de naam en voornamen van beide partijen; de geboorteplaats en -datum van beiden; de handtekening van beiden; de gemeenschappelijke woonplaats; de vermelding van de wil van beiden om wettelijk samen te wonen; de vermelding dat beide partijen vooraf kennis hebben genomen van de inhoud van de artikelen 1475 tot 1479.
Vroeger moest o.g.v. artikel 1476, § 1, tweede lid, 6° BW ook melding gemaakt worden van de notariële overeenkomst die partijen konden sluiten overeenkomstig artikel 1478 BW. Die vermelding werd geschrapt door de wet van 14 januari 2013 226, nu dergelijke overeenkomsten opgenomen zullen worden in het centraal huwelijksovereenkomstenregister227. Deze bepaling treedt in werking op een bij KB nader te bepalen datum en uiterlijk op 1 september 2015228. 148. Het geschrift hoeft geen authentieke akte te zijn, de partijen kunnen ook zelf een onderhands geschrift opstellen, zolang deze vermeldingen er maar in voorkomen. Gemeenten stellen soms een modelformulier ter beschikking. Dit formulier dient dan ingevuld te worden overhandigd in het gemeentehuis. In principe is het afleggen van de verklaring gratis229.
226
Art. 5 wet 14 januari 2013 houdende diverse bepalingen inzake werklastvermindering binnen justitie, BS 1 maart 2013, (12.945) 12.945. 227 Verslag namens de Commissie voor de Justitie over het wetsvoorstel houdende diverse bepalingen inzake werklastvermindering en informatiseringsvooruitgang binnen justitie en het wetsvoorstel tot opheffing van de opdracht van de Nationale Bank van België als centrale depositaris van protesten, Parl.St. Kamer 2012-2013, nr. K. 53-1804/16, 37. 228 Art. 85, derde lid wet 14 januari 2013 houdende diverse bepalingen inzake werklastvermindering binnen justitie, BS 1 maart 2013, (12.945) 12.958. 229 P. SENAEVE en L. DE SCHRIJVER, “Titel Vbis Wettelijke samenwoning: Commentaar bij artikel 1476 BW” in Comm.Pers., Mechelen, Kluwer, 2013, 6-7.
[56]
149. De vermelding van de gemeenschappelijke woonplaats dient te worden verstaan als een intentieverklaring over waar de partijen zich na het ontstaan van de wettelijke samenwoning zullen vestigen (cf. supra). 150. De partijen dienen hun verklaring te overhandigen aan de ambtenaar van de burgerlijke stand, die hen een ontvangstbewijs meegeeft. Dit ontvangstbewijs geldt louter als bewijs van afgifte van de verklaring, maar vormt geen bewijs van het al dan niet bestaan van de wettelijke samenwoning230. Dit is logisch nu de wettelijke samenwoning later beëindigd kan worden zonder dat dit te zien is aan de hand van dit ontvangstbewijs. Het bewijs van de wettelijke samenwoning kan enkel geleverd worden d.m.v. een uittreksel uit het bevolkingsregister (cf. infra)231. Hoe dit ontvangstbewijs er moet uitzien, wat het moet vermelden of wanneer het verstrekt moet worden, bepaalt de wet niet. De gemeenten kunnen dit vrij bepalen. Zo kan het voorkomen dat de gemeente een ondertekend exemplaar bijhoudt en twee ondertekende exemplaren meegeeft met de wettelijk samenwonenden. De gemeente kan het ontvangstbewijs meteen meegeven, maar het ook nadien per post versturen232. 151. In Frankrijk dienen de partijen eerst en vooral een schriftelijke overeenkomst op te stellen, waarin zij een aantal zaken regelen. Vervolgens moeten zij een gemeenschappelijke verklaring afleggen bij de bevoegde autoriteit (art. 515-3 CC). De partijen verschijnen samen en uiten mondeling hun wil om een PACS aan te gaan233. Vervolgens overhandigen zij hun schriftelijke overeenkomst, die een notariële of onderhandse akte kan zijn. Gaat het om een notariële akte, dan verlenen zij een expeditie van die akte. Sloten zij een onderhandse akte, dan geven ze het origineel af. Vroeger waren de partijen gehouden twee exemplaren van deze onderhandse overeenkomst te overhandigen, maar dit werd in 2006 afgeschaft234. 152. Daarnaast dienen de partijen ook een aantal documenten te verschaffen waaruit blijkt dat de grondvoorwaarden om een PACS af te sluiten voldaan zijn, zoals o.a.: -
de geboorteakte en identiteitskaart van de partijen; een verklaring in eer en geweten dat de partijen geen verwanten zijn van elkaar; een verklaring in eer en geweten op welk adres zij hun gemeenschappelijke woonplaats vestigen;
230
Omz. 6 september 2013 inzake de wet van 2 juni 2013 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, de wet van 31 december 1851 met betrekking tot de consulaten en de consulaire rechtsmacht, het Strafwetboek, het Gerechtelijk Wetboek en de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, met het oog op de strijd tegen de schijnhuwelijken en de schijnwettelijke samenwoningen, BS 23 september 2013, (67.188) 67.194. 231 https://edienstverlening.gent.be/aangifte-wettelijke-samenwoning-zonder-notari%C3%ABle-akte. 232 P. SENAEVE en L. DE SCHRIJVER, “Titel Vbis Wettelijke samenwoning: Commentaar bij artikel 1476 BW” in Comm.Pers., Mechelen, Kluwer, 2013, 7. 233 J. CARBONNIER, La famille, l’enfant, le couple in C. LABRUSSE-RIOU (dir.), Droit civil II, Parijs, Presses universitaires de France, 2002, 737. 234 Circulaire n° 2007-03 CIV du 5 février 2007 relative à la présentation de la réforme du pacte civil de solidarité, Bulletin Officiel du Ministère de la Justice 28 février 2007, 7.
[57]
-
indien een van beide reeds gehuwd was of een PACS was aangegaan, dienen zij respectievelijk hun trouwboekje of geboorteakte voor te leggen dat melding moet maken van de echtscheiding of ontbinding van de PACS235.
Deze originele documenten worden door de desbetreffende autoriteit bewaard, behalve de overeenkomst. De originele overeenkomst of de expeditie wordt teruggegeven aan de partijen, nadat ze werd nagekeken, gedateerd en ondertekend door de autoriteit. Evenmin wordt een kopie van die overeenkomst bewaard door de overheid236. 153. In Nederland gebeurt de registratie van het partnerschap d.m.v. een akte van registratie van het partnerschap (art. 1:80a, 3 NBW). Het gaat om een nieuwe akte van de burgerlijke stand, die wordt ingeschreven in een nieuw register, namelijk het register van de geregistreerde partnerschappen. 154. De vormvereisten die gelden voor het huwelijk zijn eveneens van toepassing op het partnerschap, nu artikel 1:80a, 4 en 6 NBW verwijst naar de artikelen 1:43 t.e.m. 1:49 NBW. De toekomstige partners moeten aangifte doen bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van hun voornemen om een geregistreerd partnerschap af te sluiten. Zij moeten hierbij gegevens omtrent hun burgerlijke staat voorleggen, samen met de naam van de vroegere partner of echtgenoot, indien zij voordien reeds een partnerschap hadden of gehuwd waren (art. 1:80a, 4 NBW). De overige voor te leggen documenten staan opgesomd in artikel 1:44 NBW. Vervolgens maakt de ambtenaar van de burgerlijke stand een akte van aangifte op. Het geregistreerd partnerschap moet tot stand komen binnen een jaar na de datum van de akte van aangifte, anders moet er een nieuwe aangifte gedaan worden (art. 1:46 NBW). Na de aangifte, die op zijn minst twee weken voor de eigenlijke registratie moet gebeuren237, vindt de voltrekking van de registratie plaats. Die ceremonie lijkt zoveel mogelijk op de huwelijksceremonie. De registratie vindt plaats in het gemeentehuis, in aanwezigheid van twee à vier meerderjarige getuigen (art. 1:63 NBW). Een verschilpunt met het huwelijk is dat de wet niet bepaalt hoe de toestemming en de verklaring afgelegd moet worden, terwijl dit bij het huwelijk wel voorgeschreven wordt. Uit de parlementaire voorbereidingen bleek dat de gemeente hier rekening moet houden met de wensen van de betrokkenen om de ceremonie vorm te geven. Indien de partners een plechtigheid wensen met hetzelfde karakter als de huwelijksceremonie, kan de gemeente dit niet zomaar weigeren238. Het tweede verschil met het huwelijk is dat er bij een geregistreerd partnerschap eerst een viering mag zijn voor de kerk, terwijl bij het huwelijk steeds eerst het burgerlijk huwelijk moet worden voltrokken239.
235
http://vosdroits.service-public.fr/particuliers/F1618.xhtml#N1009D. Y. FLOUR, “Le pacte civil de solidarité”, Dalloz action droit patrimonial de la famille 2011, 13, nr. 511.31 en www.dalloz.fr. 237 Artikel 1:62, 1 NBW is van toepassing ingevolge de verwijzingsregel van artikel 1:80a, 6 NBW. 238 P. VLAARDINGERBROEK, K. BLANKMAN, A. VAN DER LINDEN, E. PUNSELIE, C. VAN WAMELEN, Het hedendaagse personen- en familierecht, Deventer, Tjeenk Willink, 2002, 110-111. 239 W. SCHRAMA, “Registered partnership in the Netherlands”, Int.J. Law Policy Family 1999, (315) 319. 236
[58]
Van de registratie wordt een akte opgemaakt die vervolgens in het specifiek register voor de geregistreerde partnerschappen wordt gepubliceerd (cf. infra). 155. In Luxemburg dienen de partijen een geschrift in te dienen bij de ambtenaar van de burgerlijke stand. Wanneer zij een overeenkomst sloten die de vermogensrechtelijke gevolgen tussen hen beiden regelt, dienen zij hiervan melding te maken. De ambtenaar zal nagaan of de partijen voldoen aan de grondvoorwaarden van de wet. Indien dit het geval is, krijgen de partners een attest mee dat hun partnerschap werd afgesloten240. 156. In Duitsland dienen de personen een wederzijdse verklaring af te leggen waarbij zij bevestigen dat zij tot het partnerschap wensen toe te treden. Deze verklaring komt tot stand als ze voor de bevoegde overheid werd gedaan. Er kunnen geen voorwaarden of tijdsbeperkingen verbonden zijn aan deze verklaring241. 2. Persoonlijke verschijning van partijen 157. De vraag rijst of beide partijen in persoon dienen te verschijnen bij de overhandiging van de verklaring tot wettelijke samenwoning in België. Strikt genomen vereist de wet dit niet, maar het had zeker de voorkeur verdiend als de wetgever dit uitdrukkelijk bepaald had. Volgens sommigen is het mogelijk de verklaring van wettelijke samenwoning te laten overhandigen door iemand anders dan de partners, maar dat is onaanvaardbaar. Volgens SENAEVE is het wel voldoende dat een van beide partners de verklaring overhandigt 242. Men zal in dergelijk geval de identiteitskaart van de andere partner eisen. Meerdere auteurs zijn van mening dat het de voorkeur verdient om in de wet te schrijven dat beide partijen persoonlijk dienen te verschijnen om de verklaring af te leggen243. Die visie dient te worden bijgetreden, nu de wettelijke samenwoning een strikt persoonlijke handeling is en een invloed heeft op de staat van personen (cf. infra). Bovendien kan de ambtenaar van de burgerlijke stand op die wijze een betere controle uitoefenen en beoordelen of er al dan niet sprake is van een gedwongen of schijn-wettelijke samenwoning. Volgens HEYVAERT dient de aflegging van de verklaring zo te worden verstaan dat hiermee tevens de overhandiging van het geschrift door beide partijen aan de ambtenaar van de burgerlijke stand wordt bedoeld244. 240
Art. 3 Loi du 9 juillet 2004 relative aux effets légaux de certains partenariats, Memorial A 6 aôut 2004, n° 143, (2020) 2020. 241 Abschnitt 1 (1) Gesetz zur Beendigung der Diskriminierung gleichgeschlechtlicher Gemeinschaften: Lebenspartnerschaften vom 16 Februar 2001, BGBL 22 Februar 2001, Teil I, n° 9, (266) 266. 242 P. SENAEVE, “De wet van 2 juni 2013 tot bestrijding van de schijnhuwelijken, de schijn-wettelijke samenwoningen en de gedwongen huwelijken en wettelijke samenwoningen. Deel I Civielrechtelijke aspecten”, T.Fam. 2014, (2) 9. 243 P. BAURAIN, “La cohabitation légale: miracle ou mirage législatif?”, Rev.not.b. 1998, (618) 621; A. HEYVAERT, Het statuut van samenwoners: de samenwoning van volwassenen in Advocatenpraktijk Burgerlijk recht 12, Antwerpen, Kluwer, 2001, 14, nr. 16; P. SENAEVE, “De wet van 2 juni 2013 tot bestrijding van de schijnhuwelijken, de schijn-wettelijke samenwoningen en de gedwongen huwelijken en wettelijke samenwoningen. Deel I Civielrechtelijke aspecten”, T.Fam. 2014, (2) 9. 244 A. HEYVAERT, Het statuut van samenwoners: de samenwoning van volwassenen in Advocatenpraktijk Burgerlijk recht 12, Antwerpen, Kluwer, 2001, 14, nr. 16.
[59]
158. In Frankrijk is het vereist dat beide partijen in persoon en samen verschijnen om de verklaring te overhandigen. Gelet op het uiterst persoonlijk karakter van deze handeling, is vertegenwoordiging niet toegestaan245. 159. De aangifte van het geregistreerd partnerschap in Nederland kan zowel door de partners persoonlijk gebeuren als d.m.v. geschriften waaruit het voornemen van de aanstaande partners “met genoegzame zekerheid kan blijken” (art. 1:43, derde lid NBW). Voor de voltrekking van de registratie dienen de partijen wel verplicht in persoon aanwezig te zijn (art. 1:65 NBW. De minister van Justitie kan echter in geval van gewichtige redenen de partijen toestaan het partnerschap te voltrekken door een persoon die hiertoe een bijzonder volmacht kreeg bij authentieke akte (art. 1:66 NBW). De persoonlijke verschijning is dus in principe verplicht, nu de partijen tegenover de ambtenaar van de burgerlijke stand dienen te verklaren dat zij toestemmen met de registratie. De registratie bij volmacht is enkel in uitzonderlijke omstandigheden mogelijk, bv. wanneer een van beide zich in de gevangenis bevindt of ernstig ziek is. 160. Ook in Luxemburg246 en Duitsland247 is de persoonlijke aanwezigheid van beide partners vereist bij de overhandiging. 3. Vormelijke overeenkomst 161. De wettelijke samenwoning is, net zoals het huwelijk, een plechtige overeenkomst. Het is geen consensuele overeenkomst, zodat de vormvoorschriften dienen vervuld te zijn opdat de wettelijke samenwoning tot stand kan komen248. Het loutere geschrift volstaat niet om de wettelijke samenwoning te doen ontstaan, tevens is vereist dat de verklaring wordt overhandigd aan de ambtenaar van de burgerlijke stand en dat die laatste de verklaring in ontvangst neemt. Pas dan ontstaat de wettelijke samenwoning249. 162. In Frankrijk is de PACS eveneens een plechtige overeenkomst, ook hier zijn er vormvoorwaarden die moeten worden nageleefd vooraleer de pacte geldig kan ontstaan. 163. In Nederland wordt een akte van het geregistreerd partnerschap opgemaakt. De opmaak van die akte is een constitutieve vereiste voor de totstandkoming van het geregistreerd partnerschap250, ook hier is het partnerschap dus niet louter consensueel.
245
Circulaire n° 2007-03 CIV du 5 février 2007 relative à la présentation de la réforme du pacte civil de solidarité, Bulletin Officiel du Ministère de la Justice 28 février 2007, 8. 246 Art. 3 Loi du 9 juillet 2004 relative aux effets légaux de certains partenariats, Memorial A 6 aôut 2004, n° 143, (2020) 2020. 247 Abschnitt 1 (1) Gesetz zur Beendigung der Diskriminierung gleichgeschlechtlicher Gemeinschaften: Lebenspartnerschaften vom 16 Februar 2001, BGBL 22 Februar 2001, Teil I, n° 9, (266) 266. 248 Brussel (3e k.) 27 juni 2008, T.Fam. 2009, (70) 71 en RTDF 2009, (552) 555. 249 P. SENAEVE, Compendium van het personen- en familierecht, Leuven, Acco, 2008, 477, nr. 1374. 250 K. BOELE-WOELKI, I. SUMNER, M. JANSEN en W. SCHRAMA, Huwelijk of geregistreerd partnerschap? Een evaluatie van de Wet openstelling huwelijk en de Wet geregistreerd partnerschap in Ars Notariatus 134, Deventer, Kluwer, 2007, 17.
[60]
4. Evaluatie 164. Alle besproken landen hebben ervoor gekozen beide partijen persoonlijk te laten verschijnen voor de totstandkoming van het partnerschap. Gelet op de aangegeven redenen, is het aangewezen dat België dit eveneens expliciet in de wet zou schrijven. 165. Het is goed dat er vormvereisten verbonden zijn aan de wettelijke samenwoning, ook al zijn die minimaal. De wettelijke samenwoning hoeft zeker geen consensuele overeenkomst te zijn. Vormvereisten zijn goed opdat partijen niet lichtzinnig zouden overgaan tot het stellen van een rechtshandeling. Al te veel vormvereisten zijn ook niet vereist, de wettelijke samenwoning mag gerust gekenmerkt worden door meer vrijheid dan het huwelijk. Wel verdient het de voorkeur om de persoonlijke verschijning van beide te vereisen. Tevens zou het beter zijn mocht er een akte van de wettelijke samenwoning worden opgemaakt en ingeschreven worden in de registers van de burgerlijke stand, maar dit komt verder aan bod (cf. infra). B. Bevoegde autoriteit 1. Territoriaal bevoegde autoriteit 166. In België moet de verklaring van wettelijke samenwoning afgelegd worden voor de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeenschappelijke woonplaats van de partijen. Aangezien de partijen niet reeds op voorhand moeten samenwonen, moet de gemeenschappelijke woonplaats worden geïnterpreteerd als de plaats waar zij van plan zijn zich na de wettelijke samenwoning te vestigen (cf. supra). Volgens BRAT gaat het echter om de plaats waar de partijen allebei hun domicilie vestigden251. 167. In Frankrijk had men oorspronkelijk voorgesteld om de verklaring voor de PACS af te leggen op de burgerlijke stand, maar uiteindelijk heeft men ervoor geopteerd om de verklaring te doen voor de griffie van de kantonrechter (tribunal d’instance). Zowel heel wat burgemeesters als de overheid waren minder te vinden voor het idee van de burgerlijke stand als bevoegde instantie, uit schrik dat er te veel analogie met het huwelijk zou ontstaan. Bovendien had een verklaring voor de griffie van de kantonrechter het voordeel dat mensen vertrouwen hebben in gerechtelijke instanties252. 168. Artikel 515-3 CC bepaalt dat de partijen een gezamenlijke verklaring afleggen op de griffie van de kantonrechtbank van het ressort waar ze hun gemeenschappelijke verblijfplaats hebben. Sinds de wet van 28 maart 2011253 is ook de griffie van de kantonrechtbank van de woonplaats van een van beide partijen bevoegd in geval van een ernstige belemmering. Bovendien kan de griffier zich ook verplaatsen naar de woonplaats of de verblijfplaats van een van beiden om een PACS te registreren, eveneens in geval van een ernstige belemmering (art. 515-3, eerste en tweede lid CC). Het gaat om gevallen waarin een van beide partners niet 251
S. BRAT, “Le nouveau régime de la cohabitation légale: modèle revu et corrigé”, Div.Act. 1998, (121) 122. J. CARBONNIER, La famille, l’enfant, le couple in C. LABRUSSE-RIOU (dir.), Droit civil II, Parijs, Presses universitaires de France, 2002, 746-747. 253 Loi n° 2011-331 du 28 mars 2011 de modernisation des professions judiciaires ou juridiques et certaines professions réglementées, JORF 29 mars 2011, (5447) 5450. 252
[61]
in staat is zich binnen een redelijke termijn naar de griffie te verplaatsen, bv. bij hospitalisatie of de onmogelijkheid het huis te verlaten. Is de belemmering van medische aard, dan is een medisch attest vereist. Bevindt de persoon in kwestie zich in zijn ressort, dan gaat de griffier naar die persoon om zijn wil om een PACS af te sluiten, vast te stellen. Hij verifieert eveneens of de overeenkomst wel werd ondertekend door die persoon. De rest van de procedure, met inbegrip van de registratie, vindt plaats op de griffie samen met de andere persoon. Bevindt de “belemmerde” persoon zich buiten het ressort van de griffier, dan vraagt die laatste aan de territoriaal bevoegde griffier om het adres van de persoon en de identiteit van beiden vast te stellen, om vervolgens zelf diens wil te gaan vaststellen254. 169. De griffier moet zijn territoriale bevoegdheid controleren, door na te gaan of het opgegeven adres, waarvan partijen verklaren dat dit hun gemeenschappelijke verblijfplaats zal worden, in zijn ressort ligt of niet. Is de griffier niet territoriaal bevoegd, dan beslist hij tot de onontvankelijkheid van het verzoek en motiveert hij zijn onbevoegdheid255. 170. Sinds diezelfde wet van 28 maart 2011 is ook de notaris bevoegd om een PACS te registreren. Artikel 515-3, vijfde lid CC bepaalt immers dat wanneer de PACS-overeenkomst een notariële akte is, de notaris die de akte opmaakte de gezamenlijke verklaring in ontvangst neemt en overgaat tot de registratie van de PACS. Hij dient dezelfde publiciteitsvereisten te volbrengen als de griffier. Uit cijfers van het ministerie van Justitie, gepubliceerd op 24 april 2014, blijkt dat 13% van de pactes via de notaris worden gesloten256. 171. In Nederland is de bevoegde persoon de ambtenaar van de burgerlijke stand van de woonplaats van een van beide partijen. De partijen kunnen er ook voor kiezen om in een andere gemeente de akte van registratie te laten opmaken. Van dit voornemen dienen ze wel melding te maken bij de aangifte van de registratie (art. 1:43, tweede lid BW). Indien beide toekomstige partners hun woonplaats buiten Nederland hebben, dient minstens een van hen de Nederlandse nationaliteit te bezitten. Wanneer men in dergelijk geval in Nederland een geregistreerd partnerschap wil sluiten, dan is de ambtenaar van de burgerlijke stand van ’s Gravenhage bevoegd (art. 1:80a, 4 NBW). 172. In de Scandinavische landen kan men het huwelijk zowel in de kerk als voor de burgerlijke autoriteiten afsluiten, maar diezelfde keuzemogelijkheid is er niet bij het geregistreerd partnerschap. Om te registreren dient men steeds een beroep te doen op de burgerlijke autoriteiten. Wel kan men in Denemarken een ceremonie houden en de zegen van de priester krijgen, maar juridisch heeft dit geen gevolgen257. In Finland en Zweden zijn
254
Circulaire n° 2007-03 CIV du 5 février 2007 relative à la présentation de la réforme du pacte civil de solidarité, Bulletin Officiel du Ministère de la Justice 28 février 2007, 8. 255 Circulaire n° 2007-03 CIV du 5 février 2007 relative à la présentation de la réforme du pacte civil de solidarité, Bulletin Officiel du Ministère de la Justice 28 février 2007, 4-5. 256 www.justice.gouv.fr/budget-et-statistiques-10054/donnees-statistiques-10302/pactes-civils-de-solidarite-pacs25129.html. 257 I. LUND-ANDERSEN, “The Nordic countries: same direction – different speeds” in K. BOELE-WOELKI en A. FUCHS (eds.), Legal recognition of same-sex relationships in Europe. National, cross-border and European perspectives, Cambridge/Antwerpen/Portland, Intersentia, 2012, (3) 13.
[62]
dezelfde autoriteiten bevoegd als bij het huwelijk: ofwel de rechtbank, ofwel een door de gemeente aangestelde ambtenaar258. 173. In Duitsland beslissen de deelstaten wie bevoegd is om het partnerschap te registreren. Meestal is dit eveneens de ambtenaar van de burgerlijke stand en is de bevoegdheid op lokaal niveau te situeren. Uitzonderlijk, zoals in Saksen, wordt de registratie op regionaal niveau georganiseerd en in Beieren is de notaris bevoegd259. 174. In het Verenigd Koninkrijk is het sinds 2011 ook mogelijk om het geregistreerd partnerschap af te sluiten in de kerk260. 2. Controle door de bevoegde autoriteit 175. In België moet minstens een van beide partijen zich begeven naar de ambtenaar van de burgerlijke stand en het geschrift overhandigen. De ambtenaar controleert vervolgens of de grondvoorwaarden vervuld zijn om de wettelijke samenwoning te kunnen aangaan. Hiervoor kijkt hij in de registers van de burgerlijke stand, die tonen of iemand reeds gehuwd is of wettelijk samenwoont. Aan de hand van de identiteitskaart kan men controleren of iemand meerderjarig en dus handelingsbekwaam is261. Het is de ambtenaar die in principe de meeste documenten zelf moet aanvragen om te beoordelen of de partijen aan de grondvoorwaarden voldoen, hiervoor kan hij o.a. het Rijksregister raadplegen. Toch kan hij de partijen ook vragen naar akten van de burgerlijke stand en andere bewijzen die tonen dat voldaan is aan de voorwaarden, nu artikel 1476, § 1, vierde lid BW bepaalt dat artikel 64, § 3-4 BW van toepassing is. Indien aan de voorwaarden is voldaan, neemt de ambtenaar van de burgerlijke stand de verklaring in ontvangst. Op dit ogenblik komt de wettelijke samenwoning tot stand. Daarvan wordt melding gemaakt in het bevolkingsregister (cf. infra). Wanneer de ambtenaar van oordeel is dat de grondvoorwaarden niet voldaan zijn of dat er sprake is van een gedwongen of schijn-wettelijke samenwoning, weigert hij de verklaring in ontvangst te nemen (cf. infra). 176. Indien de griffier in Frankrijk van oordeel is dat hij bevoegd is voor de registratie van de PACS, gaat hij over tot de controle van de documenten die de partijen hem overhandigden, samen met hun overeenkomst (cf. supra). Indien de griffier vaststelt dat niet voldaan is aan de grondvoorwaarden, moet hij weigeren over te gaan tot registratie. Zijn de voorwaarden wel vervuld, dan registreert de griffier de verklaring van de PACS (cf. infra). 177. De te volgen procedure door de ambtenaar van de burgerlijke stand in Nederland werd hierboven reeds uitgewerkt (cf. supra). 258
M. SAVOLAINEN, “The Finnish and the Swedish partnership acts – similarities and divergencies”, in K. BOELE-WOELKI en A. FUCHS (eds.), Legal recognition of same-sex couples in Europe, Antwerpen/Oxford/New York, Intersentia, 2003, (24) 29-30. 259 K. THORN, “The German law on same-sex partnerships” in K. BOELE-WOELKI en A. FUCHS (eds.), Legal recognition of same-sex couples in Europe, Antwerpen/Oxford/New York, Intersentia, 2003, (84) 88. 260 Statutory Instrument The marriages and civil partnerships (approved premises) regulations 2011, n° 2661, www.legislation.gov.uk, 2-3. 261 B. CHIAU, J. CHRISTIAENS en S. DE SCHRIJVER, Gids samenlevingsvormen: samenwonen of toch niet?, Antwerpen, De Boeck, 2010, 21.
[63]
3. Evaluatie 178. Het is het meest zinvol om de verklaring van wettelijke samenwoning af te leggen voor de ambtenaar van de burgerlijke stand, nu hij inzage heeft in de registers en hiervan meteen melding kan maken in de registers. Het is ook de bevoegde autoriteit voor huwelijkssluitingen. In de meeste landen is eveneens eenzelfde autoriteit bevoegd.
§ 4. Conclusie 179. Er zijn een aantal pijnpunten gerezen omtrent de toetredingsvoorwaarden tot de wettelijke samenwoning. Zo is de beperking van het toepassingsgebied tot twee personen discriminatoir, zolang men de wettelijke samenwoning blijft openstellen voor bloed- en aanverwanten. De openstelling voor deze categorie personen dient beter afgeschaft te worden, nu het leidt tot een onsamenhangend geheel van regels. Zonder de bloed- en aanverwanten, zou de wettelijke samenwoning consistenter kunnen worden en zouden een aantal zinvolle regels ingevoerd kunnen worden. Een aantal van de huidige regels zouden tevens logischer zijn, zoals de vereiste dat er niet reeds een huwelijk of wettelijke samenwoning mag zijn aangegaan. In de praktijk wordt de wettelijke samenwoning door bloed- en aanverwanten vaak gebruikt om voordelige fiscale tarieven te bekomen, zodat voor het overige bij hen weinig behoefte bestaat aan dergelijke figuur. Willen zij toch in juridische bescherming voorzien, dan kunnen zij nog steeds een samenlevingscontract bij de notaris afsluiten. Sowieso dient er een samenwoningsverplichting ingevoerd te worden. Dit maakt misbruik door bloedverwanten moeilijker en zorgt ervoor dat de vermelding van de gemeenschappelijke woonplaats een zinvolle bepaling wordt. Het is goed dat de wetgever in 2013 de strijd tegen de gedwongen en schijn-wettelijke samenwoningen aanging, alleen had het de voorkeur verdiend als er meteen ook een definitie werd gegeven van de intenties die de partijen dienen te hebben wanneer ze wettelijk samenwonen. De vormvoorwaarden dienen niet versoepeld of verstrengd te worden. Enig formalisme is noodzakelijk, maar de wettelijke samenwoning mag meer vrijheid kennen dan het huwelijk. Wel zou het beter zijn indien de wetgever uitdrukkelijk zou bepalen dat de partijen in persoon en samen dienen te verschijnen bij de ambtenaar van de burgerlijke stand voor het afleggen van hun verklaring.
[64]
HOOFDSTUK III: PERSOONSRECHTELIJKE GEVOLGEN VAN HET GEREGISTREERD PARTNERSCHAP 180. In dit hoofdstuk wordt onderzocht of er persoonsrechtelijke gevolgen verbonden zijn aan de wettelijke samenwoning en een aantal buitenlandse geregistreerde partnerschappen. Zo wordt bestudeerd of de wettelijke samenwoning de staat van personen raakt (§ 1), of er een samenwoningsplicht (§ 2), een getrouwheidsplicht (§ 3), een hulpplicht (§ 4), een bijstandsplicht (§ 5) en een bijdrageplicht (§ 6) is en of de wettelijke samenwoning gevolgen teweegbrengt voor de naam van de partners (§ 7).
§ 1. Invloed op de staat van personen 181. In dit onderdeel komen vooreerst de verschillende publiciteitsmaatregelen aan bod in België en het buitenland (A) en vervolgens wordt geanalyseerd of dit verschil in publiciteit leidt tot een andere visie omtrent de vraag of het geregistreerd partnerschap een invloed heeft op de staat van personen (B). A. Publiciteit 1. Inschrijving in het bevolkingsregister 182. In België bepaalt artikel 1476, § 1, derde lid BW dat de ambtenaar van de burgerlijke stand, na de controle of aan de grondvoorwaarden is voldaan (cf. infra), melding maakt van de verklaring van wettelijke samenwoning in het bevolkingsregister. 183. Het KB van 16 juli 1992 dat zorgt voor de verdere uitwerking van welke informatie in het bevolkings- en vreemdelingenregister moet worden opgenomen262, is in 1999 gewijzigd263. Sindsdien bepaalt artikel 1, eerste lid, 27° van voormeld KB dat de verklaring van wettelijke samenwoning wordt opgenomen in het bevolkings- en vreemdelingenregister. Wie toegang heeft tot de informatie uit het bevolkingsregister, wordt door een ander KB van 16 juli 1992 geregeld264 en is eveneens in 1999 aangepast265. Het is steeds mogelijk om een uittreksel uit het bevolkingsregister of een getuigschrift opgemaakt aan de hand van dit register te verkrijgen, wanneer de inlichtingen die men vraagt op zichzelf betrekking hebben. Dergelijke aanvraag tot het verkrijgen van een uittreksel of getuigschrift kan zowel mondeling als schriftelijk en vereist geen bijzonder belang (art. 2 KB 16 juli 1992). Wil men inlichtingen omtrent een andere persoon, dan moet men daar schriftelijk om verzoeken. Een uittreksel of getuigschrift zal in dit geval enkel worden verstrekt indien dit door of krachtens de wet wordt 262
KB 16 juli 1992 tot vaststelling van de informatie die opgenomen wordt in de bevolkingsregisters en in het vreemdelingenregister, BS 15 augustus 1992. 263 Die wijziging gebeurde bij art. 1 KB 30 december 1999 tot wijziging van het koninklijk besluit van 16 juli 1992 tot vaststelling van de informatie die opgenomen wordt in de bevolkingsregisters en in het vreemdelingenregister, BS 31 december 1999, (50.542) 50.542. 264 KB 16 juli 1992 betreffende het verkrijgen van informatie uit de bevolkingsregisters en uit het vreemdelingenregister, BS 15 augustus 1992. 265 KB 30 december 1999 tot wijziging van het koninklijk besluit van 16 juli 1992 betreffende het verkrijgen van informatie uit de bevolkingsregisters en uit het vreemdelingenregister, BS 31 december 1999, (50.541) 50.541.
[65]
voorgeschreven of toegestaan (art. 3 KB 16 juli 1992). Het gaat hier om gevallen waarbij een persoon iemand wil dagvaarden, beslag wil laten leggen op andermans goederen,…266 184. De vermelding van de facultatieve notariële overeenkomst tussen de (aanstaande) wettelijk samenwonenden zal uiterlijk tegen 1 september 2015 gebeuren in het centraal huwelijksovereenkomstenregister en niet meer in het bevolkingsregister267. 185. De gegevens opgenomen in het bevolkingsregister, worden tevens ondergebracht in het Rijksregister. Artikel 3, eerste lid, 13° van de Rijksregisterwet bepaalt dat ook informatie over de wettelijke samenwoning in het Rijksregister wordt opgenomen. De personen met toegang tot het Rijksregister kunnen dus wel zien wie een wettelijke samenwoning aanging268. Er is dus slechts een zeer beperkte publiciteitsregeling voor de wettelijke samenwoning. 2. Specifieke akte in een apart register 186. In België is er bewust voor gekozen om geen nieuwe akte van wettelijke samenwoning te creëren, zoals bij het huwelijk. Huwelijksakten worden overgeschreven in de registers van de burgerlijke stand, wat dus niet geldt voor de wettelijke samenwoning. De reden was simpel: men wou in 1998 voorzien in een minimale patrimoniale bescherming en met de wettelijke samenwoning wenste men de staat van personen niet te raken. Had men een eigen akte opgemaakt die in de registers van de burgerlijke stand overgeschreven werd, dan zou dit meebrengen dat de wettelijke samenwoning wel de staat van personen raakte269. Het oorspronkelijk wetsvoorstel op het samenlevingscontract voorzag nochtans wel in de creatie van een nieuw samenlevingsregister270. 187. In Frankrijk zijn de publiciteitsmaatregelen voor de PACS gewijzigd in 2006. Voordien diende de griffier van de kantonrechtbank van de gemeenschappelijke woonplaats de tussen partijen gesloten overeenkomst te registreren in een speciaal daartoe bestemd register. Vervolgens moest hij de verklaring zenden naar de griffie van de kantonrechtbank van de geboorteplaats van elk van beide partners, waar de verklaring nogmaals in een register werd opgenomen. De griffier van de kantonrechtbank van de gemeenschappelijke woonplaats zorgde ervoor dat beide exemplaren van de overeenkomst gedateerd werden, een stempel kregen en maakte de overeenkomst vervolgens terug over aan de partijen. De overeenkomst zelf moest niet geregistreerd worden, enkel het feit dat er een PACS werd afgesloten271. Sinds de wet van 2006 wordt nog slechts één register bijgehouden, nl. op de griffie van de kantonrechtbank van de gemeenschappelijke woonplaats van de partijen. De griffier van deze 266
www.belgium.be/nl/familie/identiteit/akten_en_registers/. P. SENAEVE en L. DE SCHRIJVER, “Titel Vbis Wettelijke samenwoning: Commentaar bij artikel 1476 BW” in Comm.Pers., Mechelen, Kluwer, 2013, 12-13. 268 Om te weten wie het Rijksregister kan raadplegen, zie: www.ibz.rrn.fgov.be/index.php?id=2488&L=1. 269 P. SENAEVE, “Titel Vbis Wettelijke samenwoning: Commentaar bij artikel 1476 BW” in Comm.Pers., Mechelen, Kluwer, 2000, 4. 270 Wetsvoorstel (S. MOUREAUX, V. DECROLY, F. LOZIE en O. MAINGAIN) betreffende het samenlevingscontract, Parl.St. Kamer 1995-1996, nr. K. 49-170/1, 7. 271 I. CURRY-SUMNER, All’s well that ends registered? The substantive and private international law aspects of non-marital registered relationships in Europe, Antwerpen/Oxford, Intersentia, 2005, 87-88. 267
[66]
rechtbank stelt de ambtenaar van de burgerlijke stand van de geboorteplaats van beide partners via gewone brief in kennis van de afgesloten PACS. Die ambtenaren uit de geboorteplaats van de partners zijn ertoe gehouden om binnen de drie dagen na ontvangst van die kennisgeving, melding te maken van de PACS op de geboorteakte van beide partners272. 188. In Nederland koos men ervoor een nieuwe akte op te maken van de registratie van het partnerschap, die wordt overgeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Er is dus een nieuw geregistreerd partnerschapsregister gecreëerd (art. 1:17 NBW). Iedereen is in de mogelijkheid om een uittreksel te verkrijgen van een akte van registratie van een partnerschap, voor zover de afstamming van de betrokken persoon daaruit niet blijkt. Een afschrift van deze akte is eveneens mogelijk voor wie een gerechtvaardigd belang kan laten gelden (art. 1:23b, 1 en 2 NBW). 189. In Luxemburg dient de ambtenaar van de burgerlijke stand de verklaring van beide partijen, samen met de vermelding dat zij een overeenkomst sloten (indien dit het geval is), te verzenden naar het Parket-Generaal binnen de drie werkdagen. Daar wordt de verklaring ingeschreven in een register, beheerd door de répertoire civil273. 3. Kantmelding op de geboorteakte 190. In België wordt de wettelijke samenwoning niet gekantmeld op de geboorteakte, maar dit geldt evenmin voor het huwelijk. 191. In Frankrijk daarentegen, heeft men er in 2006 voor gekozen om een nieuw artikel 515-3-1 CC in te voeren dat bepaalt dat de verklaring van een PACS moet gekantmeld worden op de geboorteakte van beide partners, met de vermelding van de identiteit van de andere partner274. Deze bepaling trad in werking op 1 januari 2007 en geldt slechts voor de pactes die nadien zijn afgesloten275. Deze bepaling kaderde in het doel om de hele publiciteitsregeling eenvoudiger en transparanter te maken. Men heeft gekozen voor een kantmelding op de geboorteakte omdat derden op die manier gemakkelijk op de hoogte kunnen worden gebracht dat er een PACS is. Iedereen kan nu een uittreksel uit de geboorteakte (die geen melding maakt van de afstamming van de betrokkene) bekomen om te zien of iemand verbonden is door een PACS276. Voordien was het immers problematisch voor derden om uit te maken of iemand een PACS had afgesloten of niet, omdat het nationaal comité voor informatica en vrijheden van mening was dat de toegang tot het register sterk beperkt moest blijven om de privacy van 272
Circulaire n° 2007-03 CIV du 5 février 2007 relative à la présentation de la réforme du pacte civil de solidarité, Bulletin Officiel du Ministère de la Justice 28 février 2007, 1-2 en 9-10. 273 Art. 3 Loi du 9 juillet 2004 relative aux effets légaux de certains partenariats, Memorial A 6 aôut 2004, n° 143, (2020) 2020 en www.justice.public.lu/fr/famille/partenariat/partenariat-declare-luxembourg/. 274 Art. 26, II Loi n° 2006-728 du 23 juin 2006 portant réforme des successions et des libéralités, JORF 24 juin 2006, (9513) 9538. 275 Art. 47, I j° V, 2° Loi n° 2006-728 du 23 juin 2006 portant réforme des successions et des libéralités, JORF 24 juin 2006, (9513) 9545-9546. 276 Amendement n° 3 sur le projet de loi portant réforme des successions et des libéralités, Assemblée nationale 2005-2006, n° 2427, 1-3.
[67]
de betrokkenen te beschermen277. Dit comité bleef diezelfde mening toegedaan, maar de wetgever was van oordeel dat de privacy niet opwoog tegen de bescherming van derden278. Een ander voordeel van de nieuwe werkwijze is dat de griffier geen informatie en documenten meer hoeft te verstrekken aan derden, wat de werklast vermindert. 192. Het partenariat enregistré in Luxemburg is gebaseerd op de PACS in Frankrijk. Dit is o.a. te merken aan het feit dat ook in Luxemburg melding wordt gemaakt van het partnerschap op de kant van de geboorteakte van beide partners (art. 3, § 2, tweede lid wet 9 juli 2004 m.b.t. de juridische effecten van verscheidene partnerschappen, hierna: wet op het partnerschap)279. Deze wetswijziging werd ingevoerd in 2010280. 193. In Nederland is een vermelding op de geboorteakte van de geregistreerde partners niet nodig omdat er een eigen akte van de burgerlijke stand wordt opgemaakt, zodat men deze akte kan raadplegen i.p.v. de geboorteakte wanneer men wil weten of iemand een partnerschap is aangegaan. Dezelfde regeling als uit het huwelijk geldt hier. 4. Tegenstelbaarheid aan derden 194. De vraag rijst in hoeverre de verklaring van wettelijke samenwoning in België tegenstelbaar is aan derden281 en hoe derden op de hoogte kunnen worden gebracht van het feit dat er een wettelijke samenwoning is. Er is immers maar een minimale publiciteit voorzien door de inschrijving in het bevolkingsregister, dat slechts in zeer beperkte mate toegankelijk is. Het kan nochtans interessant zijn om te weten of iemand een wettelijke samenwoning aanging of niet, bv. voor schuldeisers van huishoudschulden, want de wettelijke samenwoning zorgt voor een hoofdelijke aansprakelijkheid van beide partners voor deze schulden. Net zoals bij de wettelijke samenwoning wordt het enkele feit van de voltrekking van het huwelijk niet gepubliceerd. Toch is het veel eenvoudiger om na te gaan of iemand al dan niet gehuwd is, nu artikel 45 BW de kennisgeving van akten van de burgerlijke stand aan derden regelt. Iedereen kan een uittreksel van een akte van de burgerlijke stand (zoals de huwelijksakte) van iemand anders verkrijgen, wanneer hierop geen melding wordt gemaakt van de afstamming van de betrokken persoon. Wanneer de afstamming van de betrokken persoon wel vermeld wordt, is de toestemming van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg vereist. 195. Indien partijen onderling een notariële overeenkomst sloten en daarin zelf afspraken vastlegden, moest daar in het verleden melding van gemaakt worden op de verklaring van de wettelijke samenwoning. Zodoende werd die overeenkomst pas tegenstelbaar aan derden 277
I. CURRY-SUMNER, All’s well that ends registered? The substantive and private international law aspects of non-marital registered relationships in Europe, Antwerpen/Oxford, Intersentia, 2005, 88-89. 278 H. BOSSE-PLATIÈRE, “Actes de l’état civil”, Rép.civ. 2010, 1 en www.dalloz.fr. 279 www.guichet.public.lu/citoyens/fr/famille/vie-maritale/partenariat-pacs/declaration-partenariat/. 280 Art. 1 Loi du 3 août 2010 portant modification de la loi du 9 juillet 2004 relative aux effets légaux de certains partenariats, Memorial A 12 août 2010, n° 134, (2190) 2190. 281 Verslag namens de Commissie voor de Justitie over het wetsontwerp tot invoering van de wettelijke samenwoning, Parl.St. Kamer 1997-1998, nr. K. 49-170/15, 5.
[68]
vanaf de overschrijving in het bevolkingsregister. Uiterlijk op 1 september 2015 wordt van deze overeenkomst melding gemaakt in het centraal huwelijksovereenkomstenregister. 196. In Frankrijk bepaalt artikel 515-3-1 CC sinds 1 januari 2007 duidelijk dat de PACS tussen partijen slechts gevolgen creëert vanaf de datum van registratie, die zorgt voor een vaste datum. Een PACS is maar tegenstelbaar aan derden van zodra de publiciteitsvereisten werden nageleefd. Derden kunnen sinds de nieuwe wet veel gemakkelijker op de hoogte gebracht worden van het bestaan van een PACS. 197. Tussen geregistreerde partners in Nederland ontstaat het partnerschap vanaf de voltrekking van de registratie voor de ambtenaar van de burgerlijke stand, terwijl ze tegenstelbaar wordt aan derden vanaf de overschrijving van de akte van het partnerschap in het register voor geregistreerde partnerschappen. 198. In Luxemburg heeft het partenariat enregistré tussen partijen eerst gevolgen vanaf de datum waarop de ambtenaar van de burgerlijke stand de verklaring in ontvangst neemt. Op dat ogenblik krijgt de verklaring vaste datum. Het partnerschap is pas tegenstelbaar aan derden vanaf de inschrijving van de verklaring in het register op het Parket-Generaal (art. 3, § 3, tweede lid wet op het partnerschap)282. 5. Evaluatie 199. Het voornaamste probleem in België is er een van gebrekkige toegankelijkheid. Derden kunnen moeilijk nagaan of iemand een wettelijke samenwoning sloot of niet. Dit probleem keerde ook terug in het buitenland, maar in tegenstelling tot België hebben deze landen hier adequaat op gereageerd. Het zou de voorkeur verdienen mocht België eveneens de publiciteitsmaatregelen verbeteren zodat derden beter op de hoogte kunnen worden gebracht. Bovendien is de vermelding van de wettelijke samenwoning in de bevolkingsregisters naar mijn mening achterhaald. Zoals nog aan bod komt, raakt de wettelijke samenwoning de staat van personen. Het zou beter zijn mocht de wetgever een nieuwe akte van de burgerlijke stand opmaken voor de wettelijke samenwoning, die vervolgens kan worden ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Dit zou een gelijkschakeling inhouden met het huwelijk, maar het betekent vooral dat derden eenvoudiger kunnen raadplegen of iemand wettelijk samenwoont. Bovendien zou het een erkenning betekenen van het feit dat de wettelijke samenwoning in de loop der jaren geëvolueerd is en wel degelijk de staat van personen raakt. Een kantmelding op de geboorteakte, zoals in Frankrijk, is omslachtiger dan het systeem in Nederland en bovendien onnodig indien een aparte akte van de burgerlijke stand wordt opgemaakt voor de wettelijke samenwoningen.
282
Art. 3 Loi du 9 juillet 2004 relative aux effets légaux de certains partenariats, Memorial A 6 aôut 2004, n° 143, (2020) 2020, modifié par art. 1 Loi du 3 août 2010 portant modification de la loi du 9 juillet 2004 relative aux effets légaux de certains partenariats, Memorial A 12 août 2010, n° 134, (2190) 2190.
[69]
B. Invloed op de staat van personen 200. Het doel van de Belgische wetgever was destijds de creatie van een wettelijke samenwoning met een minimale vermogensrechtelijke bescherming in hoofde van de partners, zonder invloed op de staat van personen. Om die visie door te trekken, werd de verklaring van wettelijke samenwoning niet opgenomen in een afzonderlijke akte van een burgerlijke stand. Een nieuwe akte van de burgerlijke stand was enkel op zijn plaats wanneer de wettelijke samenwoning de staat van personen zou raken, wat men niet beoogde283. 201. Omdat de visie van de wetgever duidelijk was, argumenteerden meerdere auteurs dan ook lange tijd dat de wettelijke samenwoning de staat van personen niet raakte284. De aangehaalde redenen waren de parlementaire voorbereiding, de plaats van de wettelijke samenwoning in het BW (in Boek III i.p.v. Boek I) en de louter contractuele aard van de regels. In 2013 oordeelde het Hof van Cassatie dat de wettelijke samenwoning niet onder de staat van personen valt285. Het Hof was van mening dat de desbetreffende artikelen, vóór de wetswijzigingen van 2003, 2005 en 2007, vnl. een beperkte vermogensrechtelijke bescherming wou bieden aan de samenwonenden en bijgevolg de staat van personen niet raakte. Hoewel het Hof hier oordeelde over de bepalingen zoals ze in 1998 golden, zijn er auteurs van mening dat de wettelijke samenwoning ook toen reeds de staat van personen trof. Uit de formulering van het Hof kan men minstens afleiden dat ze in het midden laat of de wettelijke samenwoning zoals zij vandaag geldt al dan niet de staat van personen raakt, nu ze uitdrukkelijk vermeldt dat het gaat over de artikelen zoals ze golden voor de wetswijzigingen. 202. Voor het overige is de rechtsleer het erover eens dat de wettelijke samenwoning wel de staat van personen raakt. Ook het hof van beroep te Brussel oordeelde dat de wettelijke samenwoning wel degelijk de staat van de betrokkenen wijzigt. Het hof kwam tot die stelling nadat ze had vastgesteld dat de wettelijke samenwoning zowel een persoonlijke als patrimoniale band creëert tussen de partijen en vergezeld wordt van een zeker formalisme georganiseerd door de overheid. De wettelijke samenwoning is gelinkt aan het persoonlijk statuut van de partners286. Louter omdat de wettelijke samenwoning vnl. vermogensrechtelijke gevolgen meebrengt, betekent dit niet dat ze de staat van personen niet kan raken. Zo oordeelde het Hof van Cassatie dat het wettelijk huwelijksstelsel verbonden is aan de staat van personen, terwijl het 283
Verslag namens de Commissie voor de Justitie over het wetsontwerp tot invoering van de wettelijke samenwoning, Parl.St. Senaat 1997-1998, nr. 1-916/5, 16-20. 284 E. DE KEZEL, “De wet tot invoering van de wettelijke samenwoning: een maat voor niets?”, AJT 1999-00, (129) 130; Y.-H. LELEU, “De vermogensrechtelijke gevolgen van de wettelijke samenwoning. Commentaar bij de virtuele wet van 23 november 1998”, Not.Fisc.M. 1999, (123) 123; S. MOSSELMANS, “De wet van 23 november 1998 tot invoering van de wettelijke samenwoning en het gelijkheidsbeginsel”, RW 2000-01, (1041) 1041-1042 en S. PLINGERS, “Onderscheid feitelijk samenwonen en wettelijk samenwonen” in A. V ERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect bij leven: huwelijk en samenwoning, Brussel, Larcier, 2011, (113) 113. 285 Cass. (1ste k.) 17 januari 2013, AR C.11.0363.F, Pas. 2013, 92, RW 2013-14, 903, noot F. SWENNEN en www.cass.be. 286 Brussel (21ste k.) 15 juni 2006, JT 2007, 598.
[70]
ook gaat om een vermogensrechtelijke regeling287. De plaats in het Burgerlijk Wetboek is evenmin determinerend. Er zijn nog voorbeelden van wetgeving die niet in Boek I terug te vinden is en toch de staat van personen betreft, zoals de nationaliteitswetgeving288. Doordat de wettelijke samenwoning bovendien onmogelijk is voor gehuwden of reeds wettelijk samenwonenden en ze een beperking inhoudt van de mogelijkheden om aan het rechtsverkeer deel te nemen, gaat het om een instituut dat de staat van personen betreft289. De staat van personen is volgens SWENNEN “het geheel van elementen betreffende een persoon waaraan de wet rechtsgevolgen hecht om diens rechtspositie te bepalen”290. De wetgever heeft de interne en externe rechtspositie van wettelijk samenwonenden abstract geregeld en daarbij hun wilsautonomie tot op zekere hoogte beperkt, door hen te onderwerpen aan een dwingend primair samenwoningsstelsel291. Bovendien staat de wettelijke samenwoning in de wet van 17 maart 2013 opgesomd bij de persoonsrechtelijke handelingen en verwijst artikel 1476bis BW naar de staat van de wettelijk samenwonende292. Sinds 1998 is de wettelijke samenwoning steeds meer geëvolueerd in de richting van het huwelijk, zodat moeilijk – zoals het Grondwettelijk Hof nochtans halsstarrig blijft volhouden293 – nog kan worden voorgehouden dat de zij slechts een beperkte vermogensrechtelijke bescherming creëert. Uit dit alles volgt dat de wettelijke samenwoning de staat van personen beïnvloedt, in tegenstelling tot wat de wetgever oorspronkelijk voor ogen had en de hoogste rechtscolleges nog steeds volhouden. 203. In Frankrijk was er oorspronkelijk discussie over de vraag of de PACS de staat van de partners al dan niet raakte. Het Grondwettelijk Hof was van oordeel dat de PACS geen wijziging aanbracht aan de staat van personen294. Die visie werd ook door anderen gevolgd295.
287
H. CASMAN, “Enkele aspecten van vermogensrechtelijke overeenkomsten tussen samenwoners sedert de wet van 23 november 1998” in W. VAN EECKHOUTTE (coörd.), Overeenkomstenrecht, Antwerpen, Kluwer, 2000, (207) 213, nr. 275. 288 A. HEYVAERT, Het statuut van samenwoners: de samenwoning van volwassenen in Advocatenpraktijk Burgerlijk recht 12, Antwerpen, Kluwer, 2001, 44, nr. 44. 289 G. BAETEMAN, “De staat van de persoon in huwelijk en in wettelijke en andere samenlevingsverbanden” in G. BAETEMAN, J. GERLO, E. GULDIX, A. WYLLEMAN, G. VERSCHELDEN en S. BROUWERS, “Overzicht van rechtspraak – Familierecht (1995-2000)”, TPR 2001, afl. 3, 1831-1832, nr. 375 en P. SENAEVE, “Van concubinaat naar wettelijke samenwoning en verder” in W. PINTENS, A. ALEN, E. DIRIX en P. SENAEVE (eds.), Vigilantibus ius scriptum. Feestbundel voor Hugo Vandenberghe, Brugge, die Keure, 2007, (275) 280. 290 F. SWENNEN, “Bedenkingen bij het rechtsbegrip ‘staat van de persoon’” in W. DEBEUCKELAERE, J. MEEUSEN en H. WILLEKENS (eds.), Met rede ontleed, de rede ontkleed: opstellen aangeboden aan Fons Heyvaert ter gelegenheid van zijn vijfenzestigste verjaardag, Gent, Mys & Breesch, 2002, (59) 61, nr. 7. 291 F. SWENNEN, “De wettelijke samenwoning en de staat van de personen” (noot onder Cass. 17 januari 2013), RW 2013-14, (904) 905. 292 De Franse wettekst spreekt echter niet over l’état, maar over le statut du cohabitant légale, zie: P. SENAEVE, “De wet van 2 juni 2013 tot bestrijding van de schijnhuwelijken, de schijn-wettelijke samenwoningen en de gedwongen huwelijken en wettelijke samenwoningen. Deel I Civielrechtelijke aspecten”, T.Fam. 2014, (2) 12, vn. 67. 293 Het Grondwettelijk Hof is anno 2013 nog steeds van mening dat de wettelijke samenwoning slechts een beperkte vermogensrechtelijke bescherming creëert die gedeeltelijk geïnspireerd is door bepalingen die gelden ten aanzien van echtgenoten: GwH 7 november 2013, nr. 151/2013, BS 13 maart 2014, (21.594) 21.595, r.o. B.4.3. 294 Conseil constitutionnel 9 novembre 1999, n° 99-419 DC, JORF 16 novembre 1999, (16.962) 16.964.
[71]
Toch oordeelde CURRY-SUMNER dat de PACS wel de staat van personen raakte, omdat men niet mocht verbonden zijn door een huwelijk of een ander PACS indien men een PACS wou aangaan296. De wetgever is uiteindelijk zelf tussengekomen in 2006 en heeft met de creatie van artikel 515-3-1 CC expliciet geoordeeld dat de PACS de staat van de partners wijzigt. De PACS dient immers op de geboorteakte van beiden te worden gekantmeld, samen met de vermelding van de identiteit van de andere partner. Men was van mening dat de PACS een element is van de burgerlijke staat en daarom moest ook de identiteit van de andere partner worden vermeld297. Hiermee is dus alle twijfel weggenomen: de PACS wijzigt de staat van de betrokkenen298. 204. Ook in Luxemburg bestond enkele jaren discussie omtrent dit vraagstuk. Een argument dat werd aangehaald om te oordelen dat het partnerschap de staat van personen niet raakte, was dat het partnerschap niet was opgenomen in Boek I van het BW. Dit is echter geen overtuigend argument (cf. supra). Uiteindelijk heeft ook hier de wetgever ingegrepen in 2010 en uitdrukkelijk bepaald dat het partnerschap de staat van personen wijzigt, nu er een melding moet gebeuren op de kant van de geboorteakte van beide partners299. 205. In Zwitserland is er nooit onduidelijkheid geweest hieromtrent, nu artikel 2 (3) van de wet op het partnerschap reeds van in het begin verwees naar de burgerlijke staat van partijen. De partners hun burgerlijke staat was volgens dit artikel “verbonden door een geregistreerd partnerschap”, zodat deze figuur duidelijk hun staat wijzigde300. 206. Met de invoering van het geregistreerd partnerschap in Nederland is evenmin discussie gerezen of een nieuwe burgerlijke staat in het leven werd geroepen. Het was steeds duidelijk dat de staat van de partners werd gewijzigd301, wat overigens reeds aan bod kwam in de parlementaire voorbereiding302. Dit bleek duidelijk doordat een akte van de burgerlijke stand werd opgemaakt die in een partnerschapsregister moest worden overgeschreven.
295
C. FORDER, “European models of domestic partnership laws: the field of choice”, Can.J.Fam.L. 2000, (371) 386 en J. GERLO, Over wettelijke samenlevingsvormen in België, Frankrijk en Nederland in Thorbeckecolleges 25, Antwerpen, Kluwer, 2001, 8, nr. 10. 296 I. CURRY-SUMNER, “A patchwork of partnerships: comparative overview of registration schemes in Europe” in K. BOELE-WOELKI en A. FUCHS (eds.), Legal recognition of same-sex relationships in Europe. National, cross-border and European perspectives, Cambridge/Antwerpen/Portland, Intersentia, 2012, (71) 76. 297 H. BOSSE-PLATIÈRE, “Actes de l’état civil”, Rép.civ. 2010, 1 en www.dalloz.fr. 298 F. SWENNEN en S. EGGERMONT, “Same sex couples in Central Europe: hop, step and jump”, in K. BOELEWOELKI en A. FUCHS (eds.), Legal recognition of same-sex relationships in Europe. National, cross-border and European perspectives, Cambridge/Antwerpen/Portland, Intersentia, 2012, (19) 33. 299 Art. 1 Loi du 3 août 2010 portant modification de la loi du 9 juillet 2004 relative aux effets légaux de certains partenariats, Memorial A 12 août 2010, n° 134, (2190) 2190. 300 Art. 2 (3) Loi fédérale du 18 juin 2004 sur le partenariat enregistré entre personnes du même sexe, RO 2005, (5720) 5720. 301 K. BOELE-WOELKI, “Registered partnership and same-sex marriage in the Netherlands” in K. BOELE-WOELKI en A. FUCHS (eds.), Legal recognition of same-sex couples in Europe, Antwerpen/Oxford/New York, Intersentia, 2003, (41) 45. 302 Kamerstukken II 1996-1997, Verslag van een schriftelijk overleg inzake de wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met de opneming daarin van bepalingen voor het geregistreerd partnerschap, 23.761, nr. 11, 3.
[72]
207. In alle omringende landen heeft het geregistreerd partnerschap dus een invloed op de staat van de partners en is dit door de wetgever duidelijk bepaald. De Belgische wettelijke samenwoning is net zoals deze overige landen onderhevig geweest aan een evolutie. Zo wou ook de Franse wetgever oorspronkelijk slechts een minimale patrimoniale bescherming voorzien voor de partners. Ondertussen is zowel de Belgische als de Franse figuur al veel geëvolueerd en worden er steeds meer gevolgen gekoppeld aan elk geregistreerd partnerschap. Halsstarrig vasthouden aan de visie uit 1998 is dan ook niet meer houdbaar. De Belgische wetgever lijkt dit zelf ook in te zien door reeds voorzichtig in de wetten van 17 maart en 2 juni 2013 de wettelijke samenwoning te rekenen tot de persoonsrechtelijke handelingen en door te spreken van de staat van betrokkenen. Niettemin weigert het Grondwettelijk Hof nog steeds mee te gaan in die visie. Het ware dan ook beter dat de wetgever ingrijpt en duidelijk maakt dat de wettelijke samenwoning de staat van personen raakt. Hieraan gekoppeld zou men er best meteen voor kiezen een nieuwe akte van de burgerlijke stand in het leven te roepen (cf. supra).
§ 2. Samenwoningsverplichting A. Samenwoningsverplichting in het huwelijk 208. Wanneer twee personen huwen in België, bepaalt artikel 213 BW dat de echtgenoten t.a.v. elkaar tot samenwoning verplicht zijn. Dit houdt in dat zij vanaf de voltrekking van het huwelijk – maar niet eerder – tot de ontbinding ervan, onder hetzelfde dak dienen te wonen. Deze verplichting wordt aanzien als essentieel voor de huwgemeenschap. Dit houdt niet per se in dat beide echtgenoten hun domicilie op hetzelfde adres moeten vestigen, maar zij moeten wel samenwonen in de echtelijke verblijfplaats. Samen met deze verplichting, is er ook de plicht tot seksuele gemeenschap, die vervat zit in de samenwoningsplicht303. 209. Echtgenoten in Frankrijk zijn tijdens het huwelijk gehouden tot een communauté de vie, die drie plichten omvat: -
het feitelijk samenleven; het spiritueel samenleven (d.i. de harmonie in de relatie houden door steun te bieden) en het seksueel samenleven (de plicht tot een seksuele relatie en geslachtsgemeenschap)304.
Echtgenoten dienen dus in principe verplicht samen te wonen. Wanneer zij geen gemeenschappelijke woonplaats hebben, bv. omdat het onmogelijk is om samen te wonen om professionele redenen, kunnen zij toch de communauté de vie behouden, omdat de notie ook andere plichten omvat. 210.
In Nederland en Zwitserland is er geen samenwoningsverplichting (cf. infra).
303
H. CASMAN, “Het primair huwelijksstelsel” in G. BAETEMAN, H. CASMAN en J. GERLO, “Overzicht van rechtspraak. Huwelijksvermogensrecht (1989-1995), TPR 1996, afl. 1, (140) 140-141. 304 I. CURRY-SUMNER, All’s well that ends registered? The substantive and private international law aspects of non-marital registered relationships in Europe, Antwerpen/Oxford, Intersentia, 2005, 95-96.
[73]
B. Samenwoningsverplichting in het geregistreerd partnerschap 1. België 1.1. De wettekst en parlementaire voorbereiding 211. De Belgische wet zwijgt in alle talen omtrent de vraag of wettelijk samenwonenden verplicht zijn onder eenzelfde dak te wonen of niet. Er is in elk geval geen bepaling die artikel 213 BW van toepassing verklaart op de wettelijke samenwoning, zoals de artikelen 215, 220 en 224 BW wel van overeenkomstige toepassing zijn. Hieruit kunnen we afleiden dat er geen samenwoningsverplichting is voor wettelijk samenwonenden. Wat de wet wel bepaalt, is dat de wettelijke samenwoning een toestand van samenleven is (art. 1475, § 1 BW), dat de verklaring van de partijen melding moet maken van de gemeenschappelijke woonplaats en dat die verklaring moet worden afgelegd bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van diezelfde gemeenschappelijke woonplaats (art. 1476, § 1, eerste en tweede lid BW). Dit voelt vreemd aan, want als de partners niet verplicht zijn samen te wonen, hoe vult men dan de vereiste van de gemeenschappelijke woonplaats in? Eerder in dit werk werd geargumenteerd dat de gemeenschappelijke woonplaats moet worden verstaan als de plaats waar partijen van plan zijn zich samen te vestigen na het ontstaan van de wettelijke samenwoning. Als er geen samenwoningsplicht is tijdens de wettelijke samenwoning, moet er dan wel een intentie zijn om samen te wonen? Wat is het nut van deze bepaling? 212.
Bij discussie kan het nuttig zijn te kijken naar de parlementaire voorbereidingen.
Interessant is dat heel wat senatoren van mening waren dat partijen effectief dienden samen te wonen. De partners moesten volgens hen in werkelijkheid samenwonen, anders vielen ze niet onder artikel 1475, § 1 BW dat een toestand van samenleven vereiste. De hele regeling steunde op een werkelijke samenleving305. Zonder die samenleving, ging het nut van de wet volledig verloren. Het lijkt erop dat men de wettekst van artikel 1475, § 1 BW voldoende duidelijk vond doordat ze sprak over een toestand van samenleven. Ondanks dat meermaals werd benadrukt dat er een feitelijke samenwoning moest zijn, gaf de minister van Justitie reeds in een eerdere fase van de parlementaire debatten aan dat er geen plicht tot samenwoning werd ingevoerd306. Hier werd verder nooit meer op ingegaan. Meermaals wordt benadrukt dat de gemeente geen controle uitoefent op de feitelijke samenwoning307 en dat partijen hun domicilie niet op hetzelfde adres moeten hebben. Dat is
305
Verslag namens de Commissie voor de Justitie over het wetsontwerp tot invoering van de wettelijke samenwoning, Parl.St. Senaat 1997-1998, nr. 1-916/5, 10-11. 306 Verslag namens de Commissie voor de Justitie over het wetsvoorstel betreffende het samenlevingscontract, het wetsvoorstel ter bescherming tegen discriminatie op grond van geslacht en seksuele of relationele voorkeur en het wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek, tot opheffing van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden en tot wijziging van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, Parl.St. Kamer 1997-1998, nr. K. 49-170/8, 4. 307 Verslag namens de Commissie voor de Justitie over het wetsontwerp tot invoering van de wettelijke samenwoning, Parl.St. Senaat 1997-1998, nr. 1-916/5, 10-11 en 19.
[74]
echter niet per se onverenigbaar met een samenwoningsverplichting. De parlementaire voorbereiding creëert evenmin duidelijkheid. 1.2. Argumenten pro en contra voor een samenwoningsverplichting 213. Er zijn een aantal argumenten die volgens sommigen pleiten in het voordeel van een samenwoningsverplichting voor wettelijk samenwonenden. Zo vereist de wet de melding van de gemeenschappelijke woonplaats en een toestand van samenleven en omvat de titel van de figuur zelf het woord samenwoning. Bovendien regelt de wet de bescherming van de gezinswoning voor wettelijk samenwonenden. Dit is zelfs een van de belangrijkste aspecten van de regelgeving. Indien de partners niet samenwonen, gaat het nut van die regeling volledig verloren en wordt afbreuk gedaan aan de essentie van de wettelijke samenwoning. Volgens CURRY-SUMNER sluit het feit dat de samenwoningsplicht tussen gehuwden van artikel 213 BW niet toepasselijk werd verklaard op de wettelijk samenwonenden, niet uit dat er toch een verplichting tot samenwoning kan zijn in hun hoofde308. 214. Nagenoeg alle auteurs zijn het er echter over eens dat samenwoningsverplichting bestaat in hoofde van wettelijk samenwonenden309.
er
geen
Een mogelijke reden waarom de samenwoningsplicht zoals voor gehuwden niet werd ingevoerd, is omdat daar strikt genomen ook een plicht tot seksuele gemeenschap mee gepaard gaat. Dit is onmogelijk door te trekken naar de wettelijke samenwoning, nu ook bloed- en aanverwanten toegelaten zijn. Op grond van de parlementaire voorbereiding moet toegegeven worden dat men waarschijnlijk wou voorzien in een woonplaats waar beide partners zouden samenleven. Dit op zich is echter onvoldoende. Men kan geen verplichtingen opleggen louter omdat enkele parlementairen dit misschien voor ogen hadden. SENAEVE meent dat de partners geacht worden samen te wonen en dat de samenwoning verondersteld wordt aanwezig te zijn, maar dat er geen sanctie voorzien is om de nietnakoming te sanctioneren310. De feitelijke scheiding heeft geen gevolgen zoals in het huwelijk. Wanneer een echtgenoot de samenwoningsplicht van artikel 213 BW schendt, kan
308
I. CURRY-SUMNER, All’s well that ends registered? The substantive and private international law aspects of non-marital registered relationships in Europe, Antwerpen/Oxford, Intersentia, 2005, 54-55. 309 O.a.: E. DE KEZEL, “De wet tot invoering van de wettelijke samenwoning: een maat voor niets?”, AJT 199900, (129) 134; Y.-H. LELEU, “De vermogensrechtelijke gevolgen van de wettelijke samenwoning. Commentaar bij de virtuele wet van 23 november 1998”, Not.Fisc.M. 1999, (123) 123. 310 P. SENAEVE, Compendium van het personen- en familierecht, Leuven, Acco, 2008, 537, nr. 1550 en P. SENAEVE en B. VINCK, “Titel Vbis Wettelijke samenwoning: Commentaar bij artikel 1477 BW” in Comm.Pers., Mechelen, Kluwer, 2013, 4.
[75]
dit ertoe leiden dat hij geen aanspraak meer kan maken op een financiële bijdrage vanwege de andere311. Het enige wat volgens SOSSON en DANDOY telt, is dat de partners de wil hebben om onder hetzelfde dak te wonen, zonder dat er echt een reëel gemeenschappelijk leven dient te zijn312. Hoe paradoxaal het geheel ook is, de wet vereist slechts een intentie om samen te wonen en voert geen echte samenwoningsplicht in313. De gemeenschappelijke woonplaats is geen grondvoorwaarde voor de wettelijke samenwoning, maar slechts een feitelijk element dat gemeld wordt in de bevolkingsregisters. De argumenten om te pleiten voor een samenwoningsplicht zijn onvoldoende. Wanneer men dergelijke plicht wil invoeren, moet dit duidelijk in de wet staan. 215. In elk geval was het beter geweest indien de wetgever duidelijk was geweest en zich niet beperkt had tot vage bewoordingen zoals “een toestand van samenleven”. Nu er geen samenwoningsplicht is, is de wettelijke samenwoning een vogel voor de kat qua misbruik. Zo laat het bloed- en aanverwanten toe op een heel eenvoudige manier wettelijk samen te wonen, zonder dat zij enige intentie hebben om een gemeenschappelijk huishouden te voeren. Vaak hebben zij louter fiscale doeleinden en nu zij niet eens dienen samen te wonen, wordt het hen wel heel gemakkelijk gemaakt. In het algemeen moet eens duidelijk bepaald worden waarop de wettelijke samenwoning in essentie gesteund is. Het verdient de voorkeur dat de wet de wettelijke samenwoning enkel mogelijk maakt voor personen die erop gericht zijn een duurzaam, gemeenschappelijk leven en huishouden tot stand te brengen. Dit zou de taak van de ambtenaar van de burgerlijke stand eveneens eenvoudiger maken bij de controle naar schijn-wettelijke samenwoningen, zodat hij weet welke intenties de partijen dienen te hebben. Hier wordt best ook een samenwoningsverplichting aan gekoppeld om het geheel meer zin te geven. De bescherming van de gezinswoning is opnieuw nuttig en zo wordt tegemoet gekomen aan het idee dat het zeer logisch zou zijn mochten wettelijk samenwonenden ook effectief moeten samenwonen. 2. Rechtsvergelijking 216. Wat de Franse PACS betreft, moet een onderscheid gemaakt worden tussen de begrippen communauté de vie en vie commune. De partners in een PACS zijn niet gehouden tot een communauté de vie, maar wel tot een vie commune. Dit zorgt ervoor dat voor partners
311
H. CASMAN, “Het primair huwelijksstelsel” in G. BAETEMAN, H. CASMAN en J. GERLO, “Overzicht van rechtspraak. Huwelijksvermogensrecht (1989-1995), TPR 1996, afl. 1, (140) 144-145. 312 J. SOSSON en N. DANDOY, “La reconnaissance juridique du couple non marié” in J.-L. RENCHON en F. TAINMONT (eds.), Le couple non marié à la lumière de la cohabitation légale, Louvain-la-Neuve, Bruylant, 2000, (45) 68. 313 J. SOSSON, “Les effets personnels” in J. HAUSER en J.-L. RENCHON (eds.), Différenciation ou convergence des statuts juridiques du couple marié et du couple non marié? Droit belge et français, Brussel, Bruylant, 2005, (37) 43-46, nrs. 7-8.
[76]
in een PACS enkel de plicht tot feitelijk en spiritueel samenleven vereist is, maar niet het seksueel samenleven zoals bij echtgenoten314. De partners in een PACS zijn verplicht om eenzelfde huis te delen en dus feitelijk samen te wonen. Deze plicht gaat pas in bij het ontstaan van de PACS, zodat de partners bij de verklaring op de griffie enkel het adres moeten opgeven waar zij van plan zijn zich samen te vestigen na het ontstaan van de PACS. De gemeenschappelijke woonplaats lijkt de essentie te zijn van het gemeenschappelijk leven. Het gaat bij de PACS om een meer materiële benadering, zodat het mogelijk is dat la vie commune niet meer vervuld is wanneer de partners niet meer samenleven315. Het is duidelijk dat zowel het voorwerp als het doel van de PACS erin bestaat om een gemeenschappelijk leven te organiseren316. Uit de registratie van de overeenkomst op de rechtbank van de gemeenschappelijke woonplaats, leidde het Grondwettelijk Hof af dat eenzelfde samenwoningsverplichting gold als voor gehuwden. Volgens het Conseil constitutionnel dekt de notie vie commune niet enkel de gemeenschappelijke belangen en stopt het niet bij een loutere feitelijke samenwoning. Die feitelijke samenwoning is wel een noodzakelijke vereiste. De PACS veronderstelt daarnaast ook een gemeenschappelijke woonplaats en een leven als koppel317. Het feit dat partners op verschillende plaatsen werken en eventueel op een ander adres hun domicilie hebben, neemt de verplichting niet weg om op hetzelfde adres samen te wonen318. Er is dus duidelijk een samenwoningsverplichting voor partners in een PACS319. 217. Toch zijn er auteurs van mening dat de vereiste van het gemeenschappelijk leven slechts een echte verplichting werd sinds de wet van 23 juni 2006. Ondanks het arrest van het Grondwettelijk Hof, vonden zij dat het gemeenschappelijk leven enkel de oorzaak en het doel van de PACS was, zonder te kunnen spreken van een werkelijke verplichting. Sinds 2006 zou er ook volgens hen een echte plicht tot samenwoning ingevoerd zijn 320. 218. Daarnaast rijst de vraag naar de sanctie bij niet-nakoming van de verplichting. De wet voorziet geen specifieke sanctie en het feit dat de PACS heel eenvoudig beëindigd kan worden d.m.v. een eenzijdige verklaring leek tegenstrijdig met die verplichting. In het huwelijk is de communauté de vie een echte plicht, waarvan de niet-naleving kan leiden tot een echtscheiding en het bekomen van een schadevergoeding. De nietigheidssanctie is in elk geval niet mogelijk, nu een schending van de samenwoningsplicht kadert in de uitvoeringsfase van de PACS. Was er nooit een oogmerk om 314
M. LAMARCHE, “Pacte civil de solidarité (PACS)”, Rep.civ. 2012, 30, nrs. 110-111 en www.dalloz.fr. M. LAMARCHE, “Pacte civil de solidarité (PACS)”, Rep.civ. 2012, 30, nrs. 110-111 en www.dalloz.fr. 316 X. TRACOL, “The pacte civil de solidarité (PACS)” in K. BOELE-WOELKI en A. FUCHS (eds.), Legal recognition of same-sex couples in Europe, Antwerpen/Oxford/New York, Intersentia, 2003, (68) 70. 317 Conseil constitutionnel 9 novembre 1999, n° 99-419 DC, JORF 16 novembre 1999, (16.962) 16.964. 318 I. CURRY-SUMNER, All’s well that ends registered? The substantive and private international law aspects of non-marital registered relationships in Europe, Antwerpen/Oxford, Intersentia, 2005, 95, vn. 139. 319 F. FERRAND, “France” in K. BOELE-WOELKI, B. BRAAT, I. CURRY-SUMNER (eds.), European family law in action. Volume IV: Property relations between spouses, Antwerpen/Oxford/Portland, Intersentia, 2009, 97. 320 M. LAMARCHE, “Pacte civil de solidarité (PACS)”, Rep.civ. 2012, 30, nrs. 110-111 en www.dalloz.fr. 315
[77]
een gemeenschappelijk leven tot stand te brengen, ook niet voor het ontstaan van de PACS, dan is de nietigheid wel mogelijk bij gebrek aan oorzaak of voorwerp. Het verval is eventueel een mogelijke sanctie, maar wordt zelden toegepast in de rechtspraak. Volgens sommigen is een schadevergoeding mogelijk, maar ook dit kennen rechters niet graag toe omdat het gemeenschappelijk leven in een PACS eerder als kortstondig wordt beschouwd nu op elk ogenblik een eenzijdige beëindiging kan volgen321. 219. De wederzijdse rechten en plichten van echtgenoten in Nederland worden door artikel 1:80b NBW van toepassing verklaard op het geregistreerd partnerschap. Vroeger betekende dit dat geregistreerde partners de verplichting hadden om samen te wonen322. Door de jaren heen had de verplichte samenwoning echter vooral een symbolische en emotionele betekenis gekregen. De oude wet bepaalde reeds dat gewichtige redenen zich tegen de samenwoning konden verzetten en dat de partijen in onderling overleg konden kiezen om niet samen te wonen. Er waren bovendien slechts indirecte sancties voorzien bij niet-naleving van de verplichting323. Dit leidde uiteindelijk tot de afschaffing van de samenwoningsverplichting met de wet van 2001324, zowel voor echtgenoten als voor geregistreerde partners325. De voornaamste reden was dat de wetgever zich niet had uit te spreken over de betekenis van het huwelijk. Zo werd het voorbeeld aangehaald van een koppel waarbij de man in New York moest wonen omwille van zijn werk. Dit betekende niet dat deze personen geen echt huwelijk konden beleven. Bovendien had de plicht nog weinig betekenis in de praktijk326. In de meeste gevallen beslisten de echtgenoten zelf om samen te leven, in onderling akkoord. Zelden wensten mensen die verplichting af te dwingen, wanneer een van beiden niet akkoord was. Er waren ook amper sancties mogelijk in geval van niet-naleving. Dit alles zorgde voor het in onbruik raken van deze verplichting. De enige mogelijke sanctie was vervat in artikel 1:84, 6 NBW: wanneer de echtgenoten niet samenwoonden en dit te wijten was aan het onredelijk gedrag van één echtgenoot, dan was de hulpverplichting van de andere t.a.v. de schuldige echtgenoot beperkter. Deze sanctie veronderstelde wel een fout327. 220. In Zwitserland is er zowel tijdens het huwelijk, als tijdens het geregistreerd partnerschap geen verplichting om samen te wonen. De wet gaat er echter wel van uit dat zij
321
J.-J. LEMOULAND, “Pacte civil de solidarité”, Rép.pr.civ. 2008, 7, nrs. 36-38 en www.dalloz.fr. W. SCHRAMA, “Registered partnership in the Netherlands”, Int.J. Law Policy Family 1999, (315) 320. 323 C. ASSER, Mr. C. Assers handleiding tot de beoefening van het Nederlands burgerlijk recht. Personen- en familierecht, Deventer, Kluwer, 2002, 169, nr. 190. 324 Art. 1 Wet 31 mei 2001 tot wijziging van de titels 6 en 8 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (rechten en plichten echtgenoten en geregistreerde partners), Stb. 2001, nr. 275, 1. 325 W. SCHRAMA, “Vermogensrechtelijke aspecten van de niet-huwelijkse samenleving: de moeizame verhouding tussen de affectieve relatie en het (vermogens)recht” in C. F ORDER en A. VERBEKE (eds.), Gehuwd of niet: maakt het iets uit?, Antwerpen/Groningen, Intersentia, 2005, (105) 109, nr. 13. 326 Handelingen I 2000-2001, Behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de titels 6 en 8 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (rechten en plichten echtgenoten en geregistreerde partners), 27.084, nr. 30, 3. 327 C. FORDER, “The Netherlands. To marry or not to marry: that is the question” in A. BAINHAM (ed.), The international survey of family law 2001, Bristol, Jordan Publishing Limited, 2001, (301) 308. 322
[78]
toch samenwonen. Dit blijkt uit een aantal bepalingen die de gemeenschappelijke verblijfplaats vermelden en essentieel zijn voor het bepalen van de rechten van de partners328. 221. Ook Andorra kent een samenwoningsplicht, zowel voor echtgenoten als voor geregistreerde partners329. 222. In Duitsland zijn de geregistreerde partners verplicht een gemeenschappelijk leven (common design of life) uit te bouwen (sectie 2 LPartG). De betekenis hiervan is niet helemaal duidelijk, maar verschilt in elk geval van de huwelijksplicht huwelijk om een echtelijke levensgemeenschap (conjugal community of life) te creëren. Het is onduidelijk in hoeverre er een gezamenlijke huishouding dient te zijn330. 223. In Maine (een deelstaat van de VS) is er het domestic partnership. Daar dienen de partners reeds twaalf maanden voor het registreren al samen te wonen in een gemeenschappelijke verblijfplaats, waar zij tevens hun domicilie moeten vestigen331. C. Evaluatie 224. Nu er geen samenwoningsplicht is in België, had het de voorkeur verdiend om zoals in Nederland in de wet te schrijven dat de partners een verklaring kunnen afleggen bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van de woonplaats van een van beide partners. De situatie zoals ze in Frankrijk geldt, sluit het meest aan bij onze visie en het zou beter zijn mocht eenzelfde regel worden ingevoerd. Zo moet er bepaald worden dat er een gemeenschappelijk leven en huishouden dient te zijn, die minstens de feitelijke samenwoning moet omvatten, maar tevens moet bestaan uit het delen van huishoudelijke, financiële en andere problemen. We moeten ons begrip ‘toestand van samenleven’ op eenzelfde wijze invullen als het Franse Grondwettelijk Hof. Dat zou meer duidelijkheid creëren en misbruiken kunnen tegengaan.
§ 3. Getrouwheidsverplichting A. Getrouwheidsverplichting in het huwelijk 225. De Belgische getrouwheidsplicht uit artikel 213 BW is een morele, negatief geformuleerde plicht die inhoudt dat echtgenoten geen seksuele relaties mogen hebben met
328
I. CURRY-SUMNER, All’s well that ends registered? The substantive and private international law aspects of non-marital registered relationships in Europe, Antwerpen/Oxford, Intersentia, 2005, 178-179. 329 K. BOELE-WOELKI, I. SUMNER, M. JANSEN en W. SCHRAMA, Huwelijk of geregistreerd partnerschap? Een evaluatie van de Wet openstelling huwelijk en de Wet geregistreerd partnerschap in Ars Notariatus 134, Deventer, Kluwer, 2007, 106. 330 K. THORN, “The German law on same-sex partnerships” in K. BOELE-WOELKI en A. FUCHS (eds.), Legal recognition of same-sex couples in Europe, Antwerpen/Oxford/New York, Intersentia, 2003, (84) 90. 331 I. CURRY-SUMNER en S. CURRY-SUMNER, “Is the Union civil? Same-sex marriages, civil unions, domestic partnerships and reciprocal benefits in the USA” in K. BOELE-WOELKI (ed.), Debates in family law around the globe at the dawn of the 21st century, Antwerpen/Oxford/Portland, Intersentia, 2009, (339) 356.
[79]
anderen dan elkaar332. De getrouwheidsverplichting is tevens een wederzijdse plicht, zodat beiden dit dienen na te leven, ongeacht of de andere echtgenoot de plicht zou schenden. De visie op de getrouwheidsverplichting is door de jaren geëvolueerd van een belangrijk element in de sociale ordening tot een voornamelijk moreel engagement tussen de echtgenoten zelf333. 226. In Frankrijk is er in het huwelijk een plicht die voortvloeit uit de communauté de vie, namelijk het hebben van een seksuele relatie of geslachtsgemeenschap. Deze plicht kan echter niet worden afgedwongen door de wet. Ze is nochtans, samen met de samenwoningsverplichting, de essentie van het huwelijk334. 227. In Nederland is er evenzeer een getrouwheidsplicht voor echtgenoten335. Die wordt op dezelfde wijze ingevuld als in België en Frankrijk, men dient de andere partner trouw te zijn. B. Getrouwheidsverplichting in het geregistreerd partnerschap 228. Dat er geen getrouwheidsverplichting bestaat voor de Belgische wettelijke samenwoning, behoeft weinig uiteenzetting. De wetgever heeft de wettelijke samenwoning zoveel mogelijk willen ontdoen van elke affectieve of seksuele connotatie, o.a. door de figuur open te stellen voor bloed- en aanverwanten. Zolang zij toegelaten zijn, zal er logischerwijze nooit een getrouwheidsverplichting kunnen zijn. Volgens SOSSON is het enerzijds logisch dat de wetgever ervoor gekozen heeft deze verplichting niet in te voeren, maar aan de andere kant creëert men volgens haar een verschil met het huwelijk waarvan men zich kan afvragen op welke basis het steunt. Zal dit onderscheid ertoe leiden dat koppels eerder kiezen voor de wettelijke samenwoning dan voor het huwelijk, nu zij elkaar niet trouw moeten zijn336? Deze discussie steunt ook weer op het feit dat men met de wettelijke samenwoning twee verschillende categorieën van personen heeft willen onderbrengen onder eenzelfde regel. 229. In Frankrijk is er evenmin een getrouwheidsverplichting voor geregistreerde partners337.
332
H. CASMAN, “Het primair huwelijksstelsel” in G. BAETEMAN, H. CASMAN en J. GERLO, “Overzicht van rechtspraak. Huwelijksvermogensrecht (1989-1995), TPR 1996, afl. 1, (140) 142-143. 333 J. SOSSON, “Les effets personnels” in J. HAUSER en J.-L. RENCHON (eds.), Différenciation ou convergence des statuts juridiques du couple marié et du couple non marié? Droit belge et français, Brussel, Bruylant, 2005, (37) 47-49, nrs. 10-11. 334 I. CURRY-SUMNER, All’s well that ends registered? The substantive and private international law aspects of non-marital registered relationships in Europe, Antwerpen/Oxford, Intersentia, 2005, 96. 335 Artikel 1:81 NBW bepaalt dat echtgenoten elkaar getrouwheid, hulp en bijstand verschuldigd zijn. Artikel 1:80b NBW bepaalt dat o.a. artikel 1:81 NBW van toepassing is op geregistreerde partners. 336 J. SOSSON, “Les effets personnels” in J. HAUSER en J.-L. RENCHON (eds.), Différenciation ou convergence des statuts juridiques du couple marié et du couple non marié? Droit belge et français, Brussel, Bruylant, 2005, (37) 50-51, nr. 14. 337 D. BORRILLO, “The “pacte civil de solidarité” in France: midway between marriage and cohabitation” in R. WINTEMUTE en M. ANDENAES (eds.), Legal recognition of same-sex partnerships: a study of national, European and international law, Oxford/Portland Oregon, Hart Publishing, 2001, (475) 490.
[80]
In België is het overduidelijk waarom de getrouwheidsverplichting niet ingevoerd kon worden, maar in Frankrijk ligt dit iets minder voor de hand. De voornaamste reden was dat de wetgever oorspronkelijk geen persoonsrechtelijke gevolgen wou verbinden aan de PACS en slechts een minimale patrimoniale bescherming wou voorzien. De persoonsrechtelijke verplichtingen uit het huwelijk werden bijgevolg niet overgenomen338. 230. Dat er geen getrouwheidsverplichting is tussen de geregistreerde partners, wrong bij de tribunal de grande instance te Rijsel. Iemand vroeg de rechtbank toelating om de ontrouw van zijn geregistreerde partner te laten vaststellen door een gerechtsdeurwaarder. Iedereen was het erover eens dat er geen getrouwheidsverplichting was en dus ook geen sanctiemogelijkheid bij ontrouw. De rechtbank oordeelde echter dat een verplichting tot een gemeenschappelijk leven (vie commune) voortvloeit uit artikel 515-1 CC. Deze verplichting moest loyaal uitgevoerd worden, zodat elke vorm van ontrouw tussen de partners gesanctioneerd moest worden. De schending van deze getrouwheids- of loyaliteitsverplichting rechtvaardigde een procedure tot beëindiging van de PACS. De voorzitter kwam tot dit besluit na een verwijzing naar het verbintenissenrecht. De PACS was een overeenkomst en moest op basis van het gemeen verbintenissenrecht te goeder trouw uitgevoerd worden. Hieruit leidde de voorzitter een getrouwheidsverplichting, of toch minstens een loyaliteitsverplichting, af339. 231. Deze rechter staat echter alleen met zijn visie. Het is niet mogelijk om een dergelijke verplichting in te voeren op grond van de gemeenrechtelijke regels. Bovendien heeft de wetgever artikel 515-4 CC nog gewijzigd in 2006. Dit artikel omschrijft de plichten van de partners in een PACS en omvat een hulp- en bijstandsverplichting. Nergens maakt dit of een ander wetsartikel melding van een verplichting tot getrouwheid. De regels inzake de PACS zijn specifiek en de wet moet dergelijke plicht duidelijk invoeren vooraleer men kan opperen dat de partners hiertoe gehouden zijn, zeker wanneer men er sancties aan begint te koppelen. 232. Er is discussie over de vraag of een getrouwheidsverplichting ingevoerd kan worden in de PACS-overeenkomst. Volgens de ene strekking is dit mogelijk o.g.v. de contractuele vrijheid. Wanneer de wetgever hierover niets heeft geregeld, zijn de partijen vrij dergelijke plicht in het contract in te lassen340. Anderen zijn van mening dat dit strijdig is met de seksuele vrijheid (een van de fundamentele vrijheden) en men daarvan geen afstand kan doen d.m.v. een contract, enkel de wetgever kan een dergelijke beperking opleggen341. 233. In Nederland is er voor geregistreerde partners een getrouwheidsverplichting342. De reden waarom deze en andere persoonlijke verplichtingen zijn overgenomen was omdat het huwelijk nog niet openstond voor partners van hetzelfde geslacht, bij de invoering van het geregistreerd partnerschap. Op dat ogenblik was het partnerschap voornamelijk voor hen bedoeld. Om discriminatie zoveel mogelijk te vermijden en de gelijkwaardigheid tussen het 338
L. ANTONINI-COCHIN, “Le paradoxe de la fidélité”, Recueil Dalloz 2005, (23) 24, nrs. 11-12 en www.dalloz.fr. 339 Tribunal de grande instance Lille 5 juin 2002, Recueil Dalloz 2003, 515 en www.dalloz.fr. 340 J. CARILLO, “Aménagements possible d’un contrat de pacs”, AJ Fam. 2012, (536) 536. 341 J. HAUSER, “Le pacs est-il un contrat d’exclusivité?”, RTD Civ. 2003, (270) 270. 342 Artikel 1:81 NBW bepaalt dat echtgenoten elkaar getrouwheid, hulp en bijstand verschuldigd zijn. Artikel 1:80b NBW bepaalt dat o.a. artikel 1:81 NBW van toepassing is op geregistreerde partners.
[81]
huwelijk en het partnerschap te bewaren, werden nagenoeg alle gevolgen uit het huwelijk overgenomen, behalve de afstammingsrechtelijke gevolgen. 234. In Zwitserland is er geen getrouwheidsverplichting voor de geregistreerde partners. Zij zijn elkaar wel respect verschuldigd. Deze plicht tot respect komt niet enkel tot uiting tussen de partners zelf, maar ook in contacten met derden. Deze plicht, gecombineerd met de verplichting om elkaar hulp te verlenen, komt min of meer op hetzelfde neer als de getrouwheidsverplichting voor echtgenoten343. 235. In Luxemburg is er evenmin een getrouwheidsverplichting ingeschreven in de wet. Er is voor geopteerd om enkel vermogensrechtelijke gevolgen in te voeren. Men wenste slechts een minimale patrimoniale bescherming te creëren, zonder persoonsrechtelijke gevolgen. C. Evaluatie 236. Enkel in Nederland is er een getrouwheidsverplichting. De overige landen vonden het niet aan de orde om dit in te voeren. Zolang de Belgische wettelijke samenwoning mogelijk blijft voor bloedverwanten, is een getrouwheidsverplichting sowieso niet aan de orde, gelet op de strijdigheid met het incestverbod. Zelfs indien de wettelijke samenwoning afgeschaft zou worden voor deze categorie, is het niet nodig dat er een getrouwheidsverplichting wordt ingevoerd. Het is immers niet de bedoeling om alle gevolgen uit het huwelijk zomaar over te nemen en toepasselijk te verklaren op de wettelijke samenwoning, anders creëren we net zoals in Nederland twee identieke figuren. Dit is weinig zinvol. De wettelijke samenwoning dient gekenmerkt te worden door meer vrijheid dan het huwelijk en hoeft niet evenveel wettelijke verplichtingen in te houden. Indien de partners ervoor kiezen om een wettelijke samenwoning aan te gaan in plaats van een huwelijk, juist omdat er geen getrouwheidsverplichting is in de wettelijke samenwoning, dan is dit hun bewuste en eigen keuze. Wanneer zij daar op dat ogenblik bewust mee instemmen moeten zij de latere gevolgen dan maar dragen.
§ 4. Bijstandsverplichting A. Bijstandsverplichting in het huwelijk 237. De bijstandsverplichting tussen echtgenoten in België (art. 213 BW) dient te worden onderscheiden van de hulpverplichting en de bijdrageverplichting. Deze laatste twee plichten zijn materieel van aard en gaan meer over financiële bijdragen (cf. infra). De bijstandsverplichting is een immateriële en morele verplichting. De echtgenoten dienen elkaar respect, aandacht, genegenheid en steun te geven. Zij moeten bijdragen tot het welzijn van de ander en zich ervan onthouden de andere echtgenoot te kwetsen. Deze verplichting vormt een geheel met de hulpverplichting en is eveneens verbonden met de 343
I. CURRY-SUMNER, All’s well that ends registered? The substantive and private international law aspects of non-marital registered relationships in Europe, Antwerpen/Oxford, Intersentia, 2005, 180-181.
[82]
samenwoningsverplichting. De bijstand moet in natura in de gemeenschappelijke verblijfplaats worden uitgevoerd344. 238. De niet-naleving van deze verplichting brengt weinig sancties met zich mee. Zo kunnen er bij een schending dringende voorlopige maatregelen gevorderd worden en kan dit zorgen voor het bewijs van een onherstelbare ontwrichting in het kader van een EOO345. 239. De bijstandsverplichting in het huwelijk in Frankrijk is terug te vinden in artikel 212 CC. Deze verplichting heeft veeleer een symbolische dan een echt juridische benadering. De verplichting houdt in dat de ene partner de andere persoonlijke zorg geeft in geval van ziekte en in het algemeen morele steun biedt. Het huwelijk kent naast deze bijstandsverplichting eveneens een plicht tot respect tussen de echtgenoten. Ook dit heeft voornamelijk een symbolische betekenis. In het huwelijk maken de hulp- en bijstandsverplichting vaak deel uit van een meer algemene plicht tot wederzijdse hulp (entraide)346. 240. De sancties bij niet-nakoming zijn zo goed als onbestaande, nu dit niet in natura kan worden afgedwongen. De enige optie is een herstelvordering o.g.v. artikel 1382 CC347. 241. In Nederland bepaalt artikel 1:81 NBW dat echtgenoten elkaar bijstand verschuldigd zijn. Deze verplichting is dezelfde voor het huwelijk en het geregistreerd partnerschap en wordt hieronder besproken. B. Bijstandsverplichting in het geregistreerd partnerschap 242. Met de wet tot invoering van de wettelijke samenwoning werd er in België duidelijk voor gekozen om geen bijstandsverplichting in te voeren. De indieners van het wetsvoorstel betreffende het samenlevingscontract voorzagen wel in een plicht tot bijstand348, maar dit idee hield uiteindelijk geen stand in de verdere parlementaire voorbereidingen. Interessant is dat er in 2000 en 2003 een wetsvoorstel werd ingediend om een hulp- en bijstandsverplichting in te voeren voor de wettelijk samenwonenden349. De voornaamste reden was dat op die manier voor wettelijk samenwonende partners een echte onderhoudsplicht werd gecreëerd, ook na het beëindigen van de wettelijke samenwoning350. Dit is echter niet helemaal correct, in die zin dat de invoering van een hulpverplichting wel zorgt voor het ontstaan van een hulp-, maar niet van een bijstandsverplichting. De plicht tot 344
J. SOSSON, “Les effets personnels” in J. HAUSER en J.-L. RENCHON (eds.), Différenciation ou convergence des statuts juridiques du couple marié et du couple non marié? Droit belge et français, Brussel, Bruylant, 2005, (37) 51-52, nr. 15. 345 P. SENAEVE, Compendium van het personen- en familierecht, Leuven, Acco, 2008, 505, nrs. 1455-1456. 346 M. LAMARCHE, “Pacte civil de solidarité (PACS)”, Rep.civ. 2012, 32-33, nrs. 118-119 en www.dalloz.fr. 347 H. BOSSE-PLATIÈRE, “Le pacte civil de solidarité (PACS)”, Droit de la famille 2010, 20-21, nr. 152-14 en www.dalloz.fr. 348 Wetsvoorstel (S. MOUREAUX, V. DECROLY, F. LOZIE en O. MAINGAIN) betreffende het samenlevingscontract, Parl.St. Kamer 1995-1996, nr. K. 49-170/1, 2. 349 Deze wetsvoorstellen zijn echter nooit ingevoerd. 350 Wetsvoorstel (GIET en MAYEUR) houdende diverse maatregelen tot gelijkstelling van de wettelijke samenwoning met het huwelijk, Parl.St. Kamer 1999-2000, nr. K. 50-661/001, 3 en Wetsvoorstel (MAINGAIN en PAYFA) tot wijziging van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek betreffende de wettelijke samenwoning, Parl.St. Kamer B.Z. 2003, nr. K. 51-110/001, 16.
[83]
bijstand wordt in deze wetsvoorstellen zomaar in eenzelfde adem genoemd als de hulpverplichting, maar beide hebben niet hetzelfde doel en effect. Een bijstandsplicht zorgt niet voor de creatie van een onderhoudsplicht. Een dergelijke verplichting mag niet zomaar worden opgelegd omdat men dit meestal samen vermeldt met de hulpverplichting. 243. Nu er geen juridische verplichting tot bijstand is, hebben wettelijk samenwonenden slechts een morele taak om elkaar te steunen351. De partners kunnen er wel voor kiezen om zelf, in een samenlevingsovereenkomst, een bijstandsverplichting te creëren352. 244. Vroeger bepaalde het Franse artikel 515-4, eerste lid CC dat de partners in een PACS gehouden waren tot wederzijdse en materiële hulp. De wet bepaalde niets omtrent een verplichting tot bijstand, zodat er duidelijk geen bijstandsverplichting was in hoofde van de partners in een PACS353. Sinds de wet van 23 juni 2006 bepaalt artikel 515-4 CC uitdrukkelijk dat de partijen naast materiële hulp ook wederzijdse bijstand (assistance) moeten verlenen aan elkaar. Deze bijstandsverplichting werd voorgesteld bij amendement omdat het een algemener toepassingsgebied had dan de reeds voorziene hulpverplichting354. De bijstandsverplichting wordt op dezelfde wijze ingevuld als in het huwelijk. Het gaat erom dat men elkaar helpt de problemen uit het leven het hoofd te bieden. Deze verplichting uit zich bv. in het feit dat wanneer een echtgenoot of partner in een PACS onder tutelle of curatelle wordt geplaatst, de andere echtgenoot/partner in eerste instantie zal aangesteld worden als vertegenwoordiger of curator. De partners zijn ertoe houden elkaar wederzijds te ondersteunen, oprecht te zijn, psychologische hulp te verlenen, elkaar met respect te behandelen, aandachtig te zijn en elkaar bij te staan bij problemen. Op die manier kreeg de PACS met de wet van 2006 een persoonlijkere dimensie die ze voordien niet had355. Er zijn echter heel weinig vorderingen of rechterlijke beslissingen omtrent deze bijstandsverplichting, zowel in het huwelijk als bij de PACS. 245. De plicht tot respect, zoals die geldt in het huwelijk, werd niet expliciet overgenomen in de PACS, zodat men zou kunnen denken dat de partners hier niet toe gehouden zijn. Het was ondoordacht van de wetgever om dit niet eveneens te voorzien. Toch speelt dit verschil geen grote rol, aangezien men in beide gevallen een beroep moet doen op artikel 1382 CC356. 246. Artikel 1:80b j° 1:81 NBW bepaalt dat geregistreerde partners in Nederland elkaar bijstand verschuldigd zijn. Dit houdt in dat de partners elkaar in alle omstandigheden bijstaan, 351
J. SOSSON, “Les effets personnels” in J. HAUSER en J.-L. RENCHON (eds.), Différenciation ou convergence des statuts juridiques du couple marié et du couple non marié? Droit belge et français, Brussel, Bruylant, 2005, (37) 53, nr. 18. 352 E. DE KEZEL, “De wet tot invoering van de wettelijke samenwoning: een maat voor niets?”, AJT 1999-00, (129) 133-135. 353 X. TRACOL, “The pacte civil de solidarité (PACS)” in K. BOELE-WOELKI en A. FUCHS (eds.), Legal recognition of same-sex couples in Europe, Antwerpen/Oxford/New York, Intersentia, 2003, (68) 78. 354 Amendement n° 16 sur le projet de loi portant réforme des successions et des libéralités, Assemblée nationale 2006, n° 2427, 3. 355 J. CARILLO, “Aménagements possible d’un contrat de pacs”, AJ Fam. 2012, (536) 536-537. 356 M. LAMARCHE, “Pacte civil de solidarité (PACS)”, Rep.civ. 2012, 32-33, nrs. 118-119 en www.dalloz.fr.
[84]
de problemen en lasten samen delen en de nodige zorg dragen voor elkaar357. Ook in Nederland gaat het dus om een morele verplichting om elkaar te steunen. Deze verplichting eindigt bij de ontbinding van het geregistreerd partnerschap358. De naleving kan niet in rechte worden afgedwongen, nu zij hoofdzakelijk een familierechtelijk karakter heeft. Enkel wanneer de verplichting zou worden geconcretiseerd door de partijen, kan zij eventueel worden afgedwongen 359. 247. Voor het overige zijn er heel wat landen die eveneens in een bijstandsverplichting voorzien. Zo voorziet de Duitse wetgever dat de partners verplicht zijn om voor elkaar te zorgen en elkaar te steunen (sectie 2 LPartG). 248. Ook in Denemarken, Finland, IJsland, Slovenië, Zweden en Zwitserland is er voorzien in een bijstandsverplichting voor de geregistreerde partners zodat zij elkaar verplicht moreel moeten steunen360. 249. In Luxemburg is er geen bijstandsverplichting voorzien, net zomin als in Spanje361. Daar beperkt men zich tot een aantal patrimoniale verplichtingen. C. Evaluatie 250. Dat heel wat landen, die het geregistreerd partnerschap enkel toelaten voor personen van hetzelfde geslacht, voorzien in een bijstandsverplichting, kadert in de bedoeling om zoveel mogelijk plichten uit het huwelijk die afstammings- en geslachtsneutraal zijn over te nemen. Hieruit kunnen geen conclusies getrokken worden over de te volgen weg in België. Nederland heeft in een vroeg stadium alle gevolgen uit het huwelijk van toepassing verklaard op het partnerschap, naar analogie met de Scandinavische landen en zit nu met een figuur identiek aan het huwelijk. Het interessantst is de visie van Frankrijk, Luxemburg en Catalonië, omdat die vrij goed overeenstemt met de Belgische figuur. In Frankrijk is er sinds 2006 expliciet een bijstandsverplichting, in Luxemburg, Catalonië en België is hier geen sprake van. 251. De vraag of de wettelijke samenwoning voortaan een bijstandsverplichting dient te voorzien, is niet eenvoudig te beantwoorden. Naar mijn mening is het echter niet nodig om dit in te voeren.
357
C. ASSER, Mr. C. Assers handleiding tot de beoefening van het Nederlands burgerlijk recht. Personen- en familierecht, Deventer, Kluwer, 2002, 164-165, nr. 184. 358 I. CURRY-SUMNER, All’s well that ends registered? The substantive and private international law aspects of non-marital registered relationships in Europe, Antwerpen/Oxford, Intersentia, 2005, 132. 359 S. WORTMANN en J. VAN DUIJVENDIJK-BRAND, Compendium van het personen- en familierecht, Deventer, Kluwer, 2012, nr. 40. 360 K. BOELE-WOELKI, I. SUMNER, M. JANSEN en W. SCHRAMA, Huwelijk of geregistreerd partnerschap? Een evaluatie van de Wet openstelling huwelijk en de Wet geregistreerd partnerschap in Ars Notariatus 134, Deventer, Kluwer, 2007, 114, 121, 128, 137, 148-149 en 152. 361 Er is geen wettelijke bepaling die dergelijke verplichting invoert.
[85]
Eerst en vooral komen vorderingen o.g.v. een schending van de bijstandsverplichting niet vaak voor. Gelet op de onmogelijkheid om deze plicht af te dwingen en de geringe sancties, heeft deze plicht eerder een symbolische betekenis. Juridisch gezien is een bijstandsverplichting niet nodig, omdat de enige sancties het bewijs van een onherstelbare ontwrichting van het huwelijk zijn en de mogelijkheid om dringende voorlopige maatregelen te vorderen362. Een bewijs van de onherstelbare ontwrichting van het huwelijk is niet aan de orde bij de wettelijke samenwoning, nu dit nergens vereist is en de ontbinding eenvoudig kan gebeuren via een eenzijdige beslissing. Een bijstandsverplichting tussen wettelijk samenwonenden zou enkel interessant kunnen zijn om dringende voorlopige maatregelen te vorderen, aangezien men momenteel in het kader van artikel 1479 BW moet kunnen aantonen dat de verstandhouding ernstig verstoord is. Dit vereist echter geen bijstandsverplichting, aangezien de ernstig verstoorde verstandhouding een feitenkwestie is die de rechter soeverein beoordeelt. Hierbij kan hij sowieso mee in rekening nemen dat de partijen elkaar geen enkele steun en zorg verlenen om te besluiten tot een ernstige verstoring van de verstandhouding van de partijen, los van het bestaan van een juridische bijstandsverplichting. Dit brengt mee dat de invoering van een bijstandsverplichting voor wettelijk samenwonenden weinig juridische relevantie zou hebben. Het doel zou vooral symbolisch zijn en zou de duurzame band van de wettelijk samenwonenden tot uiting kunnen brengen. Zoals reeds werd aangehaald, dient de wettelijke samenwoning echter geen exacte kopie van het huwelijk te worden. De wettelijke samenwoning dient niet in eenzelfde strak keurslijf gegoten te worden. De bijstandsverplichting in het huwelijk is een echte uiting van de band en verbintenis die de echtgenoten aangingen. Dit is iets speciaals en moet niet zomaar worden ingevoerd. De wettelijke samenwoning dient zich te onderscheiden van het huwelijk door een grotere vrijheid te laten aan de partijen. Zij kunnen steeds zelf in een samenlevingscontract een bijstandsverplichting opnemen indien zij hieraan behoefte zouden hebben. De trend om de wettelijke samenwoning zo dicht mogelijk te laten evolueren naar het huwelijk moet worden vermeden. Dit om te voorkomen dat mensen die wel bescherming wensen, maar geen zodanig vergaande bescherming als het huwelijk, er niet opnieuw voor kiezen om ongehuwd samen te leven en geen enkele bescherming meer te genieten. Op die manier blijven zij weer in de kou staan zoals vroeger.
§ 5. Hulpverplichting A. Hulpverplichting in het huwelijk 252. De hulpverplichting in het huwelijk zit in België vervat in artikel 213 BW. Het is een specifieke onderhoudsverplichting tussen echtgenoten die ertoe strekt elkaar het nodige te verschaffen. Deze verplichting reikt verder dan de gemeenrechtelijke onderhoudsvorderingen, aangezien er tussen echtgenoten gedurende het huwelijk geen behoeftigheid vereist is. Concreet betekent de hulpverplichting dat de financieel sterkste echtgenoot zijn levensstandaard deelt met de financieel zwakkere echtgenoot. Deze hulpverplichting heeft dus, in tegenstelling tot de bijstandsverplichting, een louter materiële aard. Het is een 362
P. SENAEVE, Compendium van het personen- en familierecht, Leuven, Acco, 2008, 504, nr. 1453.
[86]
financiële verplichting om in solidariteit de eigen levensstandaard te delen met de andere echtgenoot. Het doel is dat de echtgenoot met de hogere levensstandaard zijn echtgenoot laat delen zodat er uiteindelijk een gelijke levensstandaard ontstaat. De echtgenoten hebben elk recht op de helft van hun samengevoegde middelen, ook al heeft de ene meer middelen363. Toch is het niet zo dat de inkomsten van beide echtgenoten exact gelijk verdeeld moeten worden, zodat beiden hetzelfde bedrag in handen hebben. Men mag immers niet vergeten rekening te houden met de bijdragen in de lasten van het huwelijk (cf. infra), beroepsinvesteringen en het huwelijksvermogensstelsel364. Volgens het Hof van Cassatie dient het bedrag van de hulpverplichting te worden vastgesteld o.g.v. de inkomsten en behoeften van de echtgenoten. Het is de bedoeling dat de noden van de ene echtgenoot voldaan worden, o.g.v. de tijdens het huwelijk verworven levensstandaard365. 253. Deze hulpverplichting wordt in principe in natura uitgeoefend in de gezinswoning. Van het principe van de verplichting tot hulp kan niet afgeweken worden, maar de modaliteiten kunnen wel vrij overeengekomen worden. De uitvoering in natura bestaat uit de verplichting iets te doen en kan gekenmerkt worden door een financiële of persoonlijke inspanning of het ter beschikking stellen van eigen goederen. 254. Wanneer een van de echtgenoten zijn hulpverplichting niet nakomt of de uitvoering in natura onmogelijk is geworden, kan de uitvoering bij equivalent worden gevorderd, in de vorm van een onderhoudsbijdrage. Hiervoor moet de eisende echtgenoot bewijzen dat de andere zijn hulpverplichting niet nakomt. Leven de echtgenoten feitelijk gescheiden, dan kan een echtgenoot slechts een onderhoudsuitkering vorderen indien de feitelijke scheiding niet aan zichzelf te wijten is. Dit vloeit voort uit het feit dat de hulpverplichting in de echtelijke verblijfplaats moet worden uitgeoefend366. Meestal wordt een vordering tot dergelijke onderhoudsuitkering ingesteld na de feitelijke scheiding of gedurende de echtscheidingsprocedure. De hulpverplichting bestaat immers gedurende het hele huwelijk (inclusief de periode van de echtscheidingsprocedure) en eindigt pas bij de ontbinding van het huwelijk. Gedurende de echtscheidingsprocedure moet deze onderhoudsuitkering de echtgenoot in staat stellen de levensstandaard die gold gedurende het huwelijk, te blijven voortzetten367. De referentiestandaard is dus de levensstandaard die de echtgenoten zouden hebben indien er geen echtscheiding was geweest368. 255. De hulpverplichting van artikel 213 BW eindigt met de ontbinding van het huwelijk, maar men neemt aan dat er na de echtscheiding een voortgezette solidariteitsplicht blijft bestaan tussen de ex-echtgenoten, wat een verantwoording is voor het verschuldigd zijn van 363
F. SWENNEN, “Alimentatie tussen partners” in C. FORDER en A. VERBEKE (eds.), Gehuwd of niet: maakt het iets uit?, Antwerpen/Groningen, Intersentia, 2005, (285) 285-286, nrs. 1-3. 364 F. SWENNEN, Het personen- en familierecht, Antwerpen/Oxford, Intersentia, 2010, 435, nr. 732. 365 G. VERSCHELDEN, Handboek voor familierecht, Brugge, die Keure, 2010, 469, nr. 1111. 366 P. SENAEVE, Compendium van het personen- en familierecht, Leuven, Acco, 2008, 506-513, nrs. 1459-1482. 367 V. ALLAERTS, “Primair huwelijksvermogensstelsel” in W. PINTENS en J. DU MONGH (eds.), Patrimonium 2006, Antwerpen/Oxford, Intersentia, 2006, (3) 4, nr. 5. 368 S. BROUWERS, “Alimentatie” in G. VERSCHELDEN et al., “Overzicht van rechtspraak – Familierecht (20072011)”, TPR 2012, afl. 4, (1850) 1948, nr. 815.
[87]
een onderhoudsuitkering na echtscheiding369. In principe eindigen de verplichtingen uit het huwelijk bij de ontbinding, maar de solidariteit blijft ook nadien nog doorwerken. Economische achterstand tijdens het huwelijk door opofferingen voor de andere echtgenoot of de kinderen of door ziekte moet gecompenseerd worden370. Wanneer de echtgenoten uit de echt scheiden bij onderlinge toestemming (EOT) bepalen zij zelf in welke mate er nog een onderhoudsuitkering verschuldigd is na de echtscheiding en wat de modaliteiten hiervan zijn. Bij een echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting (EOO) zal de rechter een onderhoudsuitkering kunnen opleggen ten voordele van de behoeftige echtgenoot, met een maximale duur gelijk aan die van het huwelijk (art. 301 BW). Deze onderhoudsuitkering uit artikel 301 BW heeft niet dezelfde grondslag als artikel 213 BW371, maar wordt gebaseerd op een voortgezette solidariteitsplicht. 256. In Frankrijk zijn er twee strekkingen omtrent de hulp- en bijdrageverplichting in het huwelijk. Veel auteurs zijn tegenwoordig van mening dat beide verplichtingen in feite een geheel vormen en deel uitmaken van een meer algemene plicht tot entraide tussen de echtgenoten. Anderen maken wel nog het onderscheid en zeggen dat het doel van de hulpverplichting minder breed is dan van de bijdrageplicht. Bij de hulpverplichting is er een staat van behoefte vereist in hoofde van de ene echtgenoot, wat een groot verschil inhoudt met de Belgische regeling. De bijdrageverplichting strekt ertoe een evenwicht te creëren in de levensstandaarden van beide echtgenoten. O.g.v. de hulpplicht moet de ene echtgenoot de behoeftige helpen en minstens in een bestaansminimum voorzien voor zijn partner. In principe wordt de hulpverplichting gewoon uitgevoerd gedurende het huwelijk zonder dat dit specifiek in rekening wordt gebracht. Pas wanneer deze verplichting niet wordt nageleefd, kan men een beroep doen op de gedwongen tenuitvoerlegging. Men kan zich wenden tot de rechter in familiezaken om een onderhoudsuitkering te verkrijgen, wat ertoe leidt dat een directe betaling door de schuldenaren van de onderhoudsplichtige aan de onderhoudsgerechtigde mogelijk is372. 257. Bij een scheiding of ontbinding van het huwelijk eindigt de bijdrageverplichting sowieso, maar de hulpverplichting kan nog blijven nawerken in geval van voorlopige maatregelen genomen tijdens de echtscheidingsprocedure, een scheiding van tafel en bed of het overlijden van een van de echtgenoten373.
369
I. MARTENS, De onderhoudsverplichting tussen ex-echtgenoten, doctoraatsproefschrift Rechten UGent, 2013, https://biblio.ugent.be/input/download?func=downloadFile&recordOId=4224650&fileOId=4224738, 68-69, nrs. 117-118. 370 G. VERSCHELDEN, Handboek voor familierecht, Brugge, die Keure, 2010, 719, nr. 1709. 371 Rb. Gent (5de k.) 9 september 2008, A.R. nr. 07/3342/A, onuitg., aangehaald door I. MARTENS, De onderhoudsverplichting tussen ex-echtgenoten, doctoraatsproefschrift Rechten UGent, 2013, https://biblio.ugent.be/input/download?func=downloadFile&recordOId=4224650&fileOId=4224738, 225, nr. 347. 372 P. MALAURIE en H. FULCHIRON, La famille, Parijs, Defrénois, 2011, 693-695, nrs. 1823-1825. 373 J.-J. LEMOULAND, “Mariage”, Rep.pr.civ. 2008, 29, nr. 208 en www.dalloz.fr.
[88]
De hulpverplichting eindigt eveneens nadat de echtscheiding definitief is geworden, maar de ene echtgenoot kan gehouden zijn tot een vergoeding aan de andere ter compensatie van de gecreëerde ongelijkheid in de respectievelijke levensomstandigheden door het einde van het huwelijk. Het gaat om een forfaitaire vergoeding in de vorm van een kapitaal, waarvan het bedrag wordt bepaald door de rechter (art. 270 CC). Deze vergoeding wordt bepaald volgens de noden van de gerechtigde echtgenoot en de middelen van de andere, waarbij de rechter rekening houdt met de situatie op het ogenblik van de echtscheiding en de mogelijke evoluties in een voorzienbare toekomst. De rechter houdt eveneens rekening met de duur van het huwelijk, de leeftijd en gezondheidstoestand van de echtgenoten, hun opleiding en professionele situatie, de gevolgen van de professionele keuzes die zij maakten voor de opvoeding van de kinderen en de tijd die zij opgaven ten voordele van de carrière van de andere partner,… (art. 271 CC). De vergoeding wordt in één keer uitbetaald. Doordat de meerderheid lijkt te pleiten voor een samensmelting van de hulp- en bijdrageverplichting, worden de geldelijke verplichtingen hieronder verder besproken. 258. Op grond van artikel 1:81 NBW zijn echtgenoten in Nederland elkaar hulp verschuldigd. Dit houdt in dat zij elkaar levensonderhoud verschuldigd zijn en dit vormt de grondslag voor een onderhoudsuitkering. Door de hulpverplichting zijn echtgenoten ertoe gehouden elkaars noden te vervullen, in verhouding tot hun eigen middelen. Dit betekent dat de economisch sterkere echtgenoot een grotere verplichting heeft dan zijn echtgenoot die in verhouding economisch zwakker staat 374. Men laat de andere partner meeleven volgens zijn staat en vermogen. De hulpverplichting beperkt zich dus niet tot een bestaansminimum375. Indien de echtgenoten deze verplichting niet uit zichzelf nakomen, kan de andere partner naar de rechter stappen die een onderhoudsuitkering kan opleggen, ter nakoming van deze plicht. 259. Deze hulpverplichting eindigt bij de ontbinding van het huwelijk. Na de echtscheiding is het artikel 1:157 NBW dat voorziet in een recht op een onderhoudsuitkering. De behoeftige ex-echtgenoot die niet voldoende inkomsten heeft of die niet in redelijkheid kan verwerven om in zijn levensonderhoud te voorzien, kan een recht op een uitkering tot levensonderhoud doen gelden. Na de echtscheiding is er wel een behoefte vereist voor een aanspraak op alimentatie. De rechter zal zowel rekening houden met de behoefte van de eisende partij, als met de draagkracht van de andere ex-echtgenoot. De hoogte van de woonkosten en van het levensonderhoud wordt vastgesteld o.g.v. de situatie en de levensstandaard tijdens het samenwonen (art. 1:157, eerste lid NBW)376. Wanneer de rechter geen termijn voor de verplichting tot onderhoudsuitkering vaststelt, eindigt ze van rechtswege na twaalf jaar of na
374
I. CURRY-SUMNER, All’s well that ends registered? The substantive and private international law aspects of non-marital registered relationships in Europe, Antwerpen/Oxford, Intersentia, 2005, 132. 375 C. ASSER, Mr. C. Assers handleiding tot de beoefening van het Nederlands burgerlijk recht. Personen- en familierecht, Deventer, Kluwer, 2002, 170, nr. 196. 376 T. DORN, “Alimentatierechtelijke positie van (ex-)partners in Nederland” in C. FORDER en A. VERBEKE (eds.), Gehuwd of niet: maakt het iets uit?, Antwerpen/Groningen, Intersentia, 2005, (275) 276-277.
[89]
een periode gelijk aan de duur van het huwelijk indien het huwelijk minder dan vijf jaar bedroeg en er geen kinderen werden geboren uit dit huwelijk (art. 1:157 NBW). Net zoals in België, is er een verband tussen de hulpverplichting van artikel 1:81 en artikel 1:157 NBW. De hulpverplichting op zich eindigt bij de ontbinding van het huwelijk, maar de verplichting van artikel 157 komt in de plaats. Volgens de Hoge Raad zijn beide verplichtingen gebaseerd op de levensverhouding die werd gecreëerd door het huwelijk. Die verhouding blijft doorwerken en daarmee ook deze verplichting, hoewel ze beperkter is qua omvang. Het is van geen belang dat de huwelijksband ontbonden is377. Er wordt eveneens beroep gedaan op een solidariteit die wordt voortgezet na de ontbinding van het huwelijk. Ook hier is er een extra wettelijke grondslag voor de alimentatieplicht na echtscheiding. De partijen kunnen tevens een overeenkomst sluiten waarin zij zelf overeenkomen of er alimentatie na echtscheiding verschuldigd is, hoeveel en voor hoe lang. Bepalen zij geen periode, dan geldt de duurtijdbeperking van artikel 1:157 NBW (art. 1:158 NBW). B. Hulpverplichting in het geregistreerd partnerschap 1. Verschillende interpretatiemogelijkheden 260. De vraag of er al dan niet een hulpverplichting is bij de wettelijke samenwoning in België, hangt af van de interpretatie die men geeft aan het begrip. Volgens SWENNEN zijn de hulp- en bijdrageplicht duidelijk te onderscheiden van elkaar. De bijdrageverplichting bepaalt dat de kosten van de samenleving verdeeld moeten worden tussen beide partners naargelang hun draagkracht. Deze verplichting biedt geen antwoord op het vraagstuk welke levensstandaard de partijen moeten of kunnen aanhouden. De hulpplicht daarentegen biedt daar wel antwoord op, de partijen zijn gerechtigd op een levensstandaard van de helft van de gezamenlijke inkomsten. In die visie is er geen hulpverplichting in hoofde van wettelijk samenwonenden. De wetgever heeft uitdrukkelijk een bijdrageverplichting, gelijkaardig aan die uit het huwelijk, voorzien voor wettelijk samenwonenden. Een gelijkaardige hulpverplichting voor wettelijk samenwonenden is nergens in de wet te vinden. De limitatieve verwijzingen van artikel 1477, § 2 BW naar het primair huwelijksstelsel moeten zo opgevat worden dat overige plichten, zoals een hulpplicht, hier niet zomaar onder kunnen vallen. Bovendien zijn er wetsvoorstellen uit 2000 en 2003 die een hulpverplichting wensten in te voeren, zodat er geen hulpverplichting werd gecreëerd in 1998 (anders moest niet meer voorgesteld worden de plicht in te voeren)378.
377
C. ASSER, Mr. C. Assers handleiding tot de beoefening van het Nederlands burgerlijk recht. Personen- en familierecht, Deventer, Kluwer, 2002, 170, nr. 197. 378 F. SWENNEN, “Alimentatie tussen partners” in C. FORDER en A. VERBEKE (eds.), Gehuwd of niet: maakt het iets uit?, Antwerpen/Groningen, Intersentia, 2005, (285) 288, nr. 8.
[90]
In deze visie zijn wettelijk samenwonenden volgens ALOFS wel verplicht tot solidariteit d.m.v. de bijdrageverplichting, maar de hoogte van de levensstandaard en dus de omvang van de solidariteit worden niet bij wet vastgelegd, door dit gebrek aan een hulpverplichting379. Anderen oordelen echter dat de hulpplicht deel uitmaakt van een ruimere bijdrageverplichting en dat beide verplichtingen moeilijk van elkaar te onderscheiden zijn. Dit zou meebrengen dat de wettelijk samenwonenden een gemeenschappelijke levensstandaard moeten voeren en dat de economisch sterkste partner zijn levensstandaard moet delen met de zwakkere partner. Volgens HEYVAERT is er een recht op onderhoud in hoofde van de wettelijk samenwonenden380 en TAINMONT maakt geen enkel onderscheid tussen de hulp- en bijdrageverplichting381. Toch dient de visie van SWENNEN gevolgd te worden. De argumenten die hij aanhaalt zijn inderdaad correct, de hulp- en bijdrageverplichting worden ook in het huwelijk onderscheiden van elkaar en voorzien door twee verschillende bepalingen. Men kan voor de wettelijke samenwoning niet zomaar aannemen dat beide plichten eenzelfde inhoud hebben en dat de ene plicht weliswaar niet voorzien is in de wet, maar toch geacht wordt te bestaan. 261. De meeste auteurs zijn eveneens van mening dat er geen hulpverplichting bestaat tussen wettelijk samenwonenden, zodat er geen onderhoudsuitkering gevorderd kan worden, noch tijdens noch na de beëindiging van de wettelijke samenwoning382. Ook de vrederechter te Zomergem was van mening dat er geen hulpverplichting bestond bij de wettelijke samenwoning, zodat een vordering tot het bekomen van een persoonlijke uitkering (gebaseerd op de hulpplicht) afgewezen werd383. De wettelijk samenwonenden zijn steeds vrij om een conventionele hulpverplichting te creëren. 262. In Frankrijk bepaalde artikel 515-4 CC in 1999 dat de partners in een PACS elkaar wederzijdse en materiële hulp verschuldigd zijn. Het was steeds duidelijk dat deze verplichting in elk geval een bijdrageverplichting omvatte. De vraag is of dit artikel ook een echte hulpverplichting, gelijkaardig aan het huwelijk, inhoudt. Dit is niet geheel duidelijk. De wettekst van artikel 212 CC bepaalt dat echtgenoten elkaar secours verschuldigd zijn, terwijl artikel 515-4 CC m.b.t. de PACS over aide materielle spreekt. De terminologie is dus 379
E. ALOFS, “De uitbreiding van de schadeloosstelling overeenkomstig de resp. regelingen inzake arbeidsongevallen, beroepsziekten en het asbestfonds naar wettelijk samenwonende partners”, Not.Fisc.M. 2009, (311) 320. 380 A. HEYVAERT, Het statuut van samenwoners: de samenwoning van volwassenen in Advocatenpraktijk Burgerlijk recht 12, Antwerpen, Kluwer, 2001, 19, nr. 21. 381 F. TAINMONT, “Les charges du ménage” in J.-L. RENCHON en F. TAINMONT (eds.), Le couple non marié à la lumière de la cohabitation légale, Louvain-la-Neuve, Bruylant, 2000, (127) 143, nr. 33. 382 Zie o.a.: S. BRAT, “Distinction entre la cohabitation de fait et la cohabitation légale” in Y.-H. LELEU, A. VERBEKE, J.-F. TAYMANS en M. BOURGEOIS (eds.), Manuel de planification patrimoniale. Le couple, vie commune, Brussel, Larcier, 2009, (141) 146, nr. 148; H. CASMAN, “Wettelijke samenwoning: hoe gaat dat nu verder?”, NjW 2004, (182) 184; E. DE KEZEL, “De wet tot invoering van de wettelijke samenwoning: een maat voor niets?”, AJT 1999-00, (129) 133-134 en S. MOSSELMANS, “De wet van 23 november 1998 tot invoering van de wettelijke samenwoning en het gelijkheidsbeginsel”, RW 2000-01, (1041) 1045. 383 Vred. Zomergem 27 mei 2005, T. Not. 2005, 495 en T.Vred. 2007, 345; zie ook: K. BOONE, “Wettelijke en feitelijke samenwoning” in G. VERSCHELDEN, S. BROUWERS, K. BOONE, I. MARTENS en K. VERSTRAETE, “Overzicht van rechtspraak – Familierecht (2001-2006)”, TPR 2007, afl. 1, (439) 440-441, nr. 408.
[91]
niet dezelfde, maar dit hoeft op zich geen reden te zijn om uit te maken dat het niet om eenzelfde soort verplichting kan gaan. De wetgever was immers heel terughoudend om dezelfde terminologie te gebruiken uit het huwelijk, uit schrik dat er verwarring zou bestaan tussen beide figuren en dat ze te veel op elkaar zouden lijken384. De circulaire ter verduidelijking van de wet van 2006 stelt dat deze verplichting tot hulp en bijstand (aide et assistance) eerst en vooral de bijdrage in de lasten van het samenleven omvat (cf. infra), maar eveneens een breder karakter heeft op zowel het geldelijke als het extrapatrimoniale vlak385. Volgens sommigen dient de hulpverplichting uit de PACS op dezelfde wijze geïnterpreteerd te worden als de plicht in het huwelijk. Zo gaat het volgens CARBONNIER om de overzetting van de hulpverplichting uit het huwelijk naar de PACS, zodat beide verplichtingen dezelfde invulling krijgen386. Ook CURRY-SUMNER lijkt eenzelfde mening toegedaan387. Anderen gaan niet even ver. LABBÉE meent dat de verplichting tot aide materielle enkel een bijdrageverplichting omvat en dat deze plicht geen alimentair karakter heeft. De verplichting tot materiële hulp is geen echte hulpverplichting zoals die van artikel 212 CC. Dit vloeit volgens hem voort uit het feit dat onderhoudsverplichtingen enkel ontstaan door het huwelijk of bloedverwantschap. De PACS kan niet gelijkgesteld worden met het huwelijk en creëert evenmin een graad van verwantschap. Dit leidt ertoe dat de plicht tot materiële hulp uit de PACS geen onderhoudsverplichting is388. De vraag of er al dan niet een hulpverplichting is voor de PACS kent in Frankrijk evenmin een eenduidig antwoord. 263. In Luxemburg bepaalt de wet dat de partners in een geregistreerd partnerschap gehouden zijn tot een wederzijdse aide materielle (art. 7 wet op het partnerschap). Daar wordt deze verplichting begrepen als een loutere plicht tot bijdrage in de lasten van de samenleving, maar een echte hulpverplichting wordt niet gecreëerd389. 264. In Nederland zijn er geen interpretatieproblemen omtrent de hulpverplichting. De hulpverplichting uit het geregistreerd partnerschap is identiek aan deze uit het huwelijk, o.g.v. de verwijzingsbepaling van artikel 1:80b NBW. Voor een bespreking van de inhoud van deze verplichting, kan dan ook verwezen worden naar de uiteenzetting hierboven (cf. supra). Enkel m.b.t. de onderhoudsuitkering na de beëindiging van het partnerschap heerst er onduidelijkheid (cf. infra).
384
M. LAMARCHE, “Pacte civil de solidarité (PACS)”, Rep.civ. 2012, 33, nr. 122 en www.dalloz.fr. Circulaire n° 2007-03 CIV du 5 février 2007 relative à la présentation de la réforme du pacte civil de solidarité, Bulletin Officiel du Ministère de la Justice 28 février 2007, 2-3. 386 J. CARBONNIER, La famille, l’enfant, le couple in C. LABRUSSE-RIOU (dir.), Droit civil II, Parijs, Presses universitaires de France, 2002, 739. 387 I. CURRY-SUMNER, All’s well that ends registered? The substantive and private international law aspects of non-marital registered relationships in Europe, Antwerpen/Oxford, Intersentia, 2005, 96-97. 388 X. LABBÉE, “L’aide materielle a-t-elle un caractère alimentaire?”, JCP G 15 octobre 2008, n° 42, I, (197) 197-198 en www.lexisnexis.fr. 389 www.guichet.public.lu/citoyens/fr/famille/vie-maritale/partenariat-pacs/effets-legaux-partenariat/index.html. 385
[92]
2. Hulp- en onderhoudsverplichting na beëindiging 265. De vrederechter te Zelzate was van oordeel dat, hoewel er geen specifieke wettelijke solidariteitsregel bestaat op het vlak van alimentatie na het einde van de wettelijke samenwoning, hij toch een tijdelijk onderhoudsgeld kon toekennen in het kader van de dringende voorlopige maatregelen, ook al bestond de bijdrageverplichting op dat ogenblik niet meer390. Het is volgens ALLAERTS en PINTENS echter onmogelijk om als vrederechter een onderhoudsuitkering toe te kennen, nu elke wettelijke grondslag hiervoor ontbreekt391. Ook SWENNEN is van mening dat dit niet kan, nu er geen hulpverplichting is tijdens de wettelijke samenwoning en dus al helemaal niet nadien392. De meerderheid is van mening dat artikel 1479 BW enkel een bevoegdheidsbepaling is voor de vrederechter en geen mogelijkheid om een alimentatie na ontbinding toe te kennen omdat daarvoor geen wettelijke grondslag is393. Wettelijk samenwonenden kunnen na de ontbinding van de samenwoning enkel een beroep doen op de natuurlijke verbintenis, net zoals feitelijk samenwonenden. Die natuurlijke verbintenis kan enkel een afdwingbare civielrechtelijke verbintenis worden indien de schuldenaar meent hiertoe gehouden te zijn en vrijwillig overgaat tot het betalen van een uitkering na de beëindiging van de wettelijke samenwoning394. 266. De wetsvoorstellen uit 2000 en 2003 wensten een hulpverplichting in te voeren, zodat een onderhoudsuitkering gevorderd zou kunnen worden na de beëindiging van de wettelijke samenwoning. Dit wetsvoorstel is nooit wet geworden, maar het toont aan dat het topic reeds jaren speelt. Men heeft er moeite mee dat wettelijk samenwonenden tot geen enkele solidariteit gehouden zijn van zodra de wettelijke samenwoning eindigt, zeker nu de beëindiging zo eenvoudig is. De vraag is echter of de invoering van een hulpverplichting zo gemakkelijk zou zorgen voor een onderhoudsverplichting na de beëindiging van de wettelijke samenwoning. De hulpverplichting van artikel 213 BW geldt slechts gedurende het huwelijk. Vanaf de ontbinding van het huwelijk speelt de hulpverplichting strikt genomen niet meer. Men neemt echter aan dat ex-echtgenoten toch gehouden zijn tot een onderhoudsverplichting, o.g.v. een solidariteitsplicht die verder voortleeft na het einde van het huwelijk. Deze verplichting is opgenomen in artikel 301 BW en heeft een eigen grondslag en een andere referentiestandaard dan de verplichting van artikel 213 BW.
390
Vred. Zelzate 7 juli 2009, T.Vred. 2012, (27) 28. V. ALLAERTS, “Samenwoningsrecht” in W. PINTENS en J. DU MONGH (eds.), Patrimonium 2006, Antwerpen/Oxford, Intersentia, 2006, (141) 145, nr. 242 en W. PINTENS, “Vermogensrechtelijke gevolgen van ongehuwd samenwonen. De wettelijke samenwoning” in W. PINTENS (ed.), Familiaal vermogensrecht, Brugge, die Keure, 2001, (5) 10, nr. 14. 392 F. SWENNEN, “Alimentatie tussen partners” in C. FORDER en A. VERBEKE (eds.), Gehuwd of niet: maakt het iets uit?, Antwerpen/Groningen, Intersentia, 2005, (285) 295, nr. 32. 393 N. DANDOY, “Les effets alimentaires de la vie en couple” in J. H AUSER en J.-L. RENCHON (eds.), Différenciation ou convergence des statuts juridiques du couple marié et du couple non marié? Droit belge et français, Brussel, Bruylant, 2005, (59) 76. 394 S. BROUWERS, “Alimentatie” in G. VERSCHELDEN et al., “Overzicht van rechtspraak – Familierecht (20072011)”, TPR 2012, afl. 4, (1850) 2048-2049, nr. 1013. 391
[93]
Wanneer men een wetsartikel zou invoeren dat voorziet dat wettelijk samenwonenden elkaar hulp verschuldigd zijn, zou dit er m.i. nog niet automatisch toe leiden dat ook na het einde van de wettelijke samenwoning een onderhoudsverplichting blijft bestaan in hoofde van de wettelijk samenwonenden. Hiervoor is sowieso een bijkomende juridische grondslag vereist dat de onderhoudsverplichting na beëindiging regelt en dus uitdrukkelijk voorziet in een voortgezette solidariteitsplicht. 267. Los van de vraag of er effectief een hulpverplichting is tussen partners in een PACS in Frankrijk, bepaalt artikel 515-7, tiende lid CC dat de rechter uitspraak kan doen over de toekenning van een vergoeding voor schade die eventueel werd geleden. Het gaat enkel om een mogelijke schadevergoeding o.g.v. het gemeen aansprakelijkheidsrecht (art. 1382 CC), omwille van een foutieve beëindiging van de PACS, dat een misbruik uitmaakt. Een clausule in de overeenkomst die elke mogelijkheid uitsluit om een dergelijke schadevergoeding te vorderen, is nietig395. Een compensatievergoeding zoals artikel 270 CC voorziet na echtscheiding, is niet mogelijk. Er is evenmin een andere grond voorzien voor een onderhoudsuitkering na de beëindiging van de PACS396. De reden voor een gebrek aan een dergelijke compensatievergoeding is dat het huwelijk een langere en meer duurzame verbintenis inhoudt dan de PACS en men de partners in een PACS niet zomaar kan verbinden voor de periode nadien, omdat dit niet in overeenstemming zou zijn met het doel. Toch is een compensatievergoeding niet zo strijdig met het doel van de PACS als men misschien zou denken. Een compensatievergoeding strekt ertoe om onevenwichten, ontstaan tijdens de relatie, te herstellen tussen beide partners. Zo kan, net zoals bij het huwelijk, een van beide partners meer economisch voordeel gehaald hebben uit de PACS. Dit moet hersteld worden. Ditzelfde streven naar gelijkheid vindt men ook terug bij feitelijk samenwonenden, maar dan via mechanismen zoals de verrijking zonder oorzaak enz.397 Op zich zou een compensatievergoeding na de beëindiging van de PACS wel nuttig zijn, zodat het op dit vlak geen achtergestelde vorm van het huwelijk meer zou zijn. 268. Net zoals het huwelijk, creëert het geregistreerd partnerschap in Nederland een levensgemeenschap, die de grondslag is voor een onderhoudsverplichting tussen voormalige partners. Deze onderhoudsverplichting blijft bestaan na de beëindiging van het geregistreerd partnerschap en is o.a. gegrond op de lotsverbondenheid die ontstaat door het geregistreerd partnerschap en doorwerkt na de beëindiging ervan. Het loutere feit dat de ene partner geen economisch of maatschappelijk nadeel leed door het geregistreerd partnerschap, heeft niet automatisch het verval van de onderhoudsplicht tot gevolg, maar het is wel een omstandigheid die mee in rekening gebracht kan worden398.
395
I. CURRY-SUMNER, All’s well that ends registered? The substantive and private international law aspects of non-marital registered relationships in Europe, Antwerpen/Oxford, Intersentia, 2005, 115-116. 396 www.justice.gouv.fr/justice-civile-11861/pour-sceller-une-union-le-pacs-est-ce-la-bonne-solution23094.html. 397 S. BERNARD en A. OUDAOUD, “La singularité du pacte civil de solidarité”, http://halshs.archivesouvertes.fr/docs/00/85/02/46/PDF/_La_singularitA_du_pacs.pdf, 8-9. 398 Hof Arnhem-Leeuwarden 21 maart 2013, nr. 200.108.871, EB 2013, afl. 65, (1) 1 en www.kluwernavigator.nl.
[94]
269. De gevolgen voor de partneralimentatie zijn verschillend naargelang de beëindigingswijze van het huwelijk en het geregistreerd partnerschap. Wanneer de rechter overgaat tot de ontbinding van het huwelijk of het geregistreerd partnerschap, zijn de gevolgen dezelfde en kan de rechter een alimentatie toekennen aan de behoeftige partner die onvoldoende inkomsten heeft of kan hebben om in zijn levensonderhoud te voorzien. Artikel 1:157 NBW, dat het recht op een onderhoudsuitkering na echtscheiding regelt, is in dergelijk geval van overeenkomstige toepassing verklaard op het partnerschap (art. 1:80e, 1 NBW). Het verschil tussen het huwelijk en het partnerschap komt tot uiting bij de beëindiging van het geregistreerd partnerschap met wederzijds akkoord. Om het partnerschap op deze wijze te kunnen beëindigen, moeten de partners een overeenkomst sluiten die verplicht de alimentatieaanspraken dient te regelen. Ontbreekt een dergelijke regeling, dan is de overeenkomst niet nietig (art. 1:80d, 1 NBW). Artikel 1:157 NBW is hier niet van toepassing verklaard op het partnerschap, zodat er onduidelijkheid heerst over de gevolgen van dergelijke overeenkomst. Volgens sommigen is een gebrek aan een regeling een uiting van de wil van partijen om geen alimentatie te voorzien en kunnen zij dit dan ook niet vorderen. Anderen zijn van mening dat men zich in dergelijk geval tot de rechter kan wenden om een alimentatieverplichting te laten vaststellen399. Bepaalt de beëindigingsovereenkomst wel een bedrag inzake de alimentatie, maar niets omtrent de duur van de verplichting, dan geldt sinds de wet van 27 november 2008 dezelfde duurtijdbeperking als bij het huwelijk, nu artikel 1:157, vierde en zesde lid NBW van toepassing verklaard worden op het geregistreerd partnerschap400. De wetgever had in 2008 beter van de gelegenheid gebruik gemaakt om het probleem van het gebrek aan alimentatieregeling in de beëindigingsovereenkomst te regelen. Hierdoor is er momenteel nog steeds onzekerheid over de mogelijkheid om een vordering tot uitkering van levensonderhoud in te stellen wanneer de overeenkomst hieromtrent zwijgt. Wel zou het mogelijk zijn om in geval van behoeftigheid en draagkracht toch een recht op alimentatie te verkrijgen, ook al is artikel 1:157 NBW niet van toepassing401. 3. Nood aan een hulpverplichting voor de wettelijke samenwoning 270. Volgens SWENNEN volstaat de bijdrageverplichting tussen wettelijk samenwonenden en is er geen reden om mensen te verplichten hun levensstandaard te delen wanneer zij daartoe niet bereid zijn; de mensen dienen die keuze op vrije basis te maken402. Ander 399
K. BOELE-WOELKI, I. SUMNER, M. JANSEN en W. SCHRAMA, Huwelijk of geregistreerd partnerschap? Een evaluatie van de Wet openstelling huwelijk en de Wet geregistreerd partnerschap in Ars Notariatus 134, Deventer, Kluwer, 2007, 40-41. 400 Wet 27 november 2008 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met het bevorderen van voortgezet ouderschap na scheiding en het afschaffen van de mogelijkheid tot het omzetten van een huwelijk in een geregistreerd partnerschap (Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding), Stb. 2008, nr. 500, 2. 401 K. BOELE-WOELKI, I. SUMNER, M. JANSEN en W. SCHRAMA, Huwelijk of geregistreerd partnerschap? Een evaluatie van de Wet openstelling huwelijk en de Wet geregistreerd partnerschap in Ars Notariatus 134, Deventer, Kluwer, 2007, 40-41. 402 F. SWENNEN, “Alimentatie tussen partners” in C. FORDER en A. VERBEKE (eds.), Gehuwd of niet: maakt het iets uit?, Antwerpen/Groningen, Intersentia, 2005, (285) 309, nr. 76.
[95]
argumenten om te pleiten tegen een hulpverplichting is dat de wettelijke samenwoning dan te veel zou lijken op het huwelijk en dat de wettelijke samenwoning een minder duurzaam karakter heeft403. 271. Persoonlijk vind ik dat er wel degelijk nood is aan een hulpverplichting tussen wettelijk samenwonenden, die zorgt voor een gemeenschappelijke solidariteit tijdens en een recht op onderhoudsuitkering na de wettelijke samenwoning. De reden hiervoor is dat er momenteel een ongerechtvaardigd verschil bestaat tussen gehuwden en wettelijk samenwonenden op dit vlak. Zo is gebleken dat, in tegenstelling tot wat velen steeds voorhouden over het weinig duurzaam karakter van de wettelijke samenwoning, de helft van de wettelijke samenwoning reeds zeven jaar duurt404. Niets verantwoordt waarom een dergelijke duurzame relatie geen solidariteit vereist. De partners kunnen wel conventioneel in een hulpverplichting voorzien, maar een economisch sterkere partner is helaas vaak niet geneigd zich tot allerlei verplichtingen te verbinden als het niet hoeft, zeker niet na het einde van een partnerschap. Bovendien kunnen wettelijk samenwonenden wel starten met gelijkwaardige inkomsten en middelen, maar kan het voor komen dat een partner pas tegen het einde van de wettelijke samenwoning (wanneer het al slechter gaat) behoeftig wordt en dan is men nog minder geneigd om de ander vrijwillig een onderhoudsbijdrage toe te kennen wanneer men een einde wil maken aan de samenwoning. Uiteindelijk wil de wetgever steeds voorhouden dat de wettelijke samenwoning slechts een minimale bescherming mag bieden, maar feit is gewoon dat de wettelijke samenwoning geëvolueerd is. Steeds meer mensen maken gebruik van de figuur en bouwen via de wettelijke samenwoning een langdurige, stabiele relatie op. De reden om destijds geen hulpverplichting in te voeren was dat de wettelijke samenwoning geen kopie mocht worden van het huwelijk, maar dit snijdt weinig hout, want de loutere invoering van een hulpverplichting maakt de wettelijke samenwoning nog geen kopie van het huwelijk. Een hulpverplichting zou daarentegen wel voor meer billijkheid zorgen. Heel wat mensen gaan een wettelijke samenwoning aan omdat ze beschermd willen worden en omdat ze elkaar financieel en materieel willen veilig stellen405. Een minimale bescherming is dat er een engagement tot solidariteit aangegaan wordt en dat men de andere te hulp schiet indien nodig. 272. Een onderhoudsverplichting na het beëindigen van de wettelijke samenwoning zou ervoor zorgen dat een groot nadeel van de huidige wet wordt opgevangen: momenteel is de eenzijdige beëindiging van de wettelijke samenwoning mogelijk, wat meebrengt dat alle beschermingsmaatregelen ophouden te bestaan. Met een dergelijke onderhoudsverplichting zou de wettelijke samenwoning geen lege doos meer zijn, want de eenzijdige beëindiging zou niet wegnemen dat men gehouden kan zijn de andere onderhoud te verschaffen gedurende een bepaalde periode. Op die manier worden de huidige onrechtvaardige situaties vermeden waarin personen een lange periode samenleven en een duurzame relatie opbouwen, maar elkaar niets verschuldigd zijn wanneer het minder gaat. 403
S. MOSSELMANS, “De wet van 23 november 1998 tot invoering van de wettelijke samenwoning en het gelijkheidsbeginsel”, RW 2000-01, (1041) 1045. 404 T. WUYTS, “Wettelijke samenwoning”, NjW 2014, (242) 249. 405 T. WUYTS, “Wettelijke samenwoning”, NjW 2014, (242) 250.
[96]
C. Evaluatie Hoewel Frankrijk geen hulpverplichting kent voor partners in een PACS (of daar minstens discussie over is), is er wel een bijdrageverplichting. Hieruit mogen we daarvan geen argument putten om de hulpverplichting niet in te voeren in België, want de invulling van de beide plichten is anders in Frankrijk. De hulpverplichting vereist in Frankrijk een behoeftigheid, terwijl de bijdrageplicht ertoe strekt de andere partner te laten delen in de levensstandaard. Partners in een PACS moeten hun middelen delen met elkaar. In België is het recht op de levensstandaard van de andere partner juist een onderdeel van de hulpverplichting. Bijgevolg gaat Frankrijk dus wel degelijk verder dan België en zouden wij er goed aan doen een hulpverplichting te creëren, zodat wettelijk samenwonenden ook recht hebben op de levensstandaard van de ander. De Belgische visie is niet meer in overeenstemming met de evoluties van de laatste jaren. Een solidariteit die iets verder reikt dan een bijdrage in de lasten van de samenleving en die ook na de wettelijke samenwoning nog enkele jaren verder duurt, is wel het minste wat er verwacht mag worden van een figuur die in essentie nog steeds bedoeld is voor koppels en wanneer blijkt dat de helft van de wettelijke samenwoningen zeer duurzame verbintenissen zijn. Men moet vermijden dat de talloze personen die in een wettelijke samenwoning stappen om zich meer te beschermen, uiteindelijk toch volledig onbeschermd achterblijven wanneer het erop aankomt. Overal waar er een onderhoudsuitkering mogelijk is na de beëindiging van het huwelijk of het partnerschap, is die verplichting gebaseerd op een voortgezette solidariteit. Die onderhoudsverplichting wordt wel in een aparte wetsbepaling voorzien, naast de wettelijke grondslag voor de hulpplicht. Indien het in België ooit zou komen tot de invoering van een hulpverplichting, doet men er best aan twee wettelijke grondslagen te voorzien: een artikel voor de invoering van een hulpverplichting, gelijkaardig aan artikel 213 BW en een artikel voor een recht op onderhoudsuitkering na het einde van de wettelijke samenwoning voor de behoeftige partner, in meer of mindere mate naar de gelijkenis van artikel 301 BW.
§ 6. Bijdrageverplichting A. Onderscheid met de hulpverplichting 273. Zowel de hulp- als de bijdrageverplichting in België zijn materieel van aard en strekken ertoe een financiële bijdrage te leveren. Volgens SENAEVE dienen zowel de hulp- als de bijdrageverplichting als tussenkomst in de materiële noden van de partners in de ruime zin van het woord. De mate waarin zij gehouden zijn tot beide plichten, wordt bepaald overeenkomstig hun middelen. Wanneer er geen minderjarige kinderen zijn die worden opgevoed, valt het voorwerp van de hulp- en bijdrageverplichting samen en zijn het twee aspecten van eenzelfde verplichting. Het onderscheid tussen beide plichten bestaat er volgens hem immers in dat de hulpverplichting beperkt is tot het levensonderhoud van de echtgenoten, terwijl de bijdrageplicht zich eveneens uitstrekt tot het onderhoud van de minderjarige kinderen die tot het gezin behoren. Bovendien is de hulpverplichting in principe wel wederkerig, maar in een geïndividualiseerde situatie [97]
steeds eenzijdig, omdat in een concreet gezin de economisch sterkere gehouden is de economisch zwakkere in zijn levensstandaard te laten delen. De bijdrageverplichting is steeds wederkerig, ook de economisch zwakkere dient bij te dragen in de lasten van de samenleving. Een laatste onderscheid is dat echtgenoten bij scheiding van tafel en bed wel nog gehouden zijn tot de hulpverplichting, maar niet meer tot de bijdrageplicht406. SWENNEN is van mening dat het onderscheid tussen beide verplichtingen duidelijk is, hoewel sommigen beweren dat de bijdrageverplichting deel uitmaakt van de hulpverplichting of dat de hulpplicht vervat zou zijn in de bijdrageplicht. Volgens hem bepaalt de bijdrageverplichting enkel de verdeelsleutel van de kosten van het samenwonen, die naar draagkracht moeten worden verdeeld. De hulpverplichting daarentegen laat toe te bepalen hoeveel kosten er gemaakt mogen worden en wat de levensstandaard is waarop beide partners een recht kunnen laten gelden407. Hoewel beide verplichtingen eenzelfde financiële aard hebben en enigszins verweven zijn gedurende de samenleving, is er een onderscheid tussen beide. SWENNEN maakt een correcte analyse van dit verschil. 274. In Frankrijk zijn er eveneens een aantal auteurs die verschillen zien tussen de hulpen bijdrageverplichting. Zo heeft de bijdrageplicht tot doel een evenwicht te creëren tussen de levensstandaarden van beide partners, in functie van hun middelen. De hulpverplichting is restrictiever en dient slechts om de behoeftige partner een bestaansminimum te verschaffen. Een ander verschil is dat na de (feitelijke) scheiding van de partners, enkel de hulpverplichting blijft bestaan. Ook de omvang van de bijdrageplicht is ruimer, nu deze plicht ook de uitgaven m.b.t. de kinderen en hobby’s omvat en zich niet louter beperkt tot de strikte onderhoudsuitgaven. Gedurende het gemeenschappelijk leven (communauté de vie) vermengen beide plichten zich met elkaar. Een groot deel van de rechtsleer opteert ervoor om de hulp- en bijdrageverplichting één te maken en te spreken van een meer algemene plicht tot entraide. Hiervoor zijn een aantal redenen. Zo was vroeger enkel de hulpverplichting wederkerig, maar nu zijn beide plichten wederkerig. De hulpplicht is volgens deze auteurs niet beperkt tot het strikte minimum, maar wil er, net zoals de bijdrageplicht, voor zorgen dat de levensstandaarden van beide partners gelijk worden en heeft dus een compenserende functie. De bijdrageplicht benadert de onderhoudsplicht, kan geïndexeerd worden en dezelfde procedures inzake uitwinning worden toegepast als bij de hulpverplichting. Op procedureel vlak zijn de verschillen ook verminderd, nu eenzelfde hoofdstuk in het Gerechtelijk Wetboek gewijd is aan de hulp- en bijdrageplicht. Er is nog één onderdeel van het hoofdstuk dat in specifieke regels voorziet voor de bijdrageverplichting, zodat de harmonisatie niet helemaal geslaagd is, maar toch zijn heel wat procedureregels dezelfde.
406 407
P. SENAEVE, Compendium van het personen- en familierecht, Leuven, Acco, 2008, 508-509, nrs. 1465-1469. F. SWENNEN, Het personen- en familierecht, Antwerpen/Oxford, Intersentia, 2010, 436-437, nrs. 736-737.
[98]
Dit alles leidt ertoe dat het onderscheid in de Franse rechtspraktijk weinig belang heeft. Beide verplichtingen strekken ertoe de geldelijke verplichtingen tussen echtgenoten te regelen408. B. Bijdrageverplichting in het huwelijk 275. Artikel 221, eerste lid BW bepaalt in België dat elke echtgenoot bijdraagt in de lasten van het huwelijk naar zijn vermogen. Die lasten van het huwelijk zijn alle materiële lasten die ontstaan o.g.v. de huwelijkse levensgemeenschap. Het gaat om kosten zoals eten, kledij, onderhoud of huur van de gezinswoning, verwarmingskosten, gezondheidszorg, hobby’s, reizen,…409. Ook de kosten voor de opvoeding van de (niet) gemeenschappelijke kinderen die tot het gezin behoren, vallen hieronder. Hoe groot de lasten zijn die mogen worden gemaakt, wordt in functie van de huwelijkse levensstandaard bepaald, waarbij de hulpverplichting wordt verrekend. 276. De bijdrage van elk van beide wordt verdeeld in functie van hun vermogen, waarmee de wetgever de mogelijkheden bedoelde. Deze mogelijkheden omvatten de inkomsten uit arbeid, kapitaal en bijdragen in natura, zoals het op zich nemen van huishoudelijke taken, het verzorgen van de kinderen of het ter beschikking stellen van de eigen woning. In eerste instantie put men uit de inkomsten. Wanneer die bij beide echtgenoten onvoldoende zijn, dienen zij hun kapitaal te gelde te maken. De bijdrage van de echtgenoten is evenredig, in verhouding van hun respectievelijke mogelijkheden, zodat de echtgenoot met meer middelen een grotere bijdrage moet leveren. 277. De echtgenoten zijn vrij om zelf afspraken te maken over de uitvoeringsmodaliteiten van de bijdrageplicht, waarbij ze niet mogen afwijken van deze basisprincipes. Ze kunnen bv. overeenkomen dat een van beide meer bijdraagt in natura, terwijl de ander een meer financiële bijdrage levert. 278. De wet spreekt over de bijdrage in de lasten van het huwelijk, niet enkel over de lasten van de samenwoning. Ook wanneer de echtgenoten niet meer samenwonen, bv. bij een feitelijke scheiding, blijft het huwelijk en daarmee ook deze bijdrageverplichting bestaan410. 279. In beginsel wordt de bijdrageverplichting in natura in de echtelijke verblijfplaats uitgeoefend. Wanneer een van beide deze plicht niet nakomt, kan de andere de uitvoering in natura of bij equivalent, in de vorm van een onderhoudsuitkering, vorderen. Momenteel dienen de echtgenoten hiervoor nog naar de vrederechter te stappen, vanaf 1 september 2014 moeten zij hun vordering instellen bij de familierechtbank411. De rechter kan een ontvangstmachtiging verlenen indien een echtgenoot zijn verplichtingen niet nakomt. Sinds 408
M. LAMARCHE en J.-J. LEMOULAND, “Mariage (les effets)”, Rep.civ. 2009, 3-4, nrs. 101-104 en www.dalloz.fr. 409 V. ALLAERTS, “Primair huwelijksvermogensstelsel” in W. PINTENS en J. DU MONGH (eds.), Patrimonium 2006, Antwerpen/Oxford, Intersentia, 2006, (3) 3, nr. 3. 410 F. SWENNEN, Het personen- en familierecht, Antwerpen/Oxford, Intersentia, 2010, 435-437, nrs. 733-738. 411 Art. 27, 2° (bevoegdheid familierechtbank) en 274 (datum inwerkingtreding) wet 30 juli 2013 betreffende de invoering van een familie- en jeugdrechtbank, BS 27 september 2013, (68.429) 68.430 en 68.460.
[99]
de wet van 30 juli 2013 bepaalt de wet expliciet dat hierbij geen fout moet worden bewezen. Artikel 221, zesde lid BW bepaalde dat de ontvangstmachtiging niet automatisch eindigt door het instellen van een vordering tot echtscheiding, om de in gebreke zijnde echtgenoot niet aan te zetten tot het instellen van een echtscheidingsvordering. De ontvangstmachtiging was uitvoerbaar totdat er een beslissing kwam over de voorlopige maatregelen tijdens de echtscheidingsprocedure412. Dit laatste lid is opgeheven door de wet van 30 juli 2013, zodat de vraag rijst of de ontvangstmachtiging nu automatisch eindigt bij de inleiding van een echtscheidingsvordering413. 280. In Frankrijk bepaalt artikel 214 CC dat beide echtgenoten moeten bijdragen in de lasten van het huwelijk. Het uitgangspunt is dat zij zelf bepalen in het huwelijkscontract of een andere overeenkomst, wie welke bijdrage verschuldigd is. Wanneer zij niets bepalen, moet de bijdrage gebeuren in verhouding tot hun respectievelijke mogelijkheden. 281. De lasten van het huwelijk omvatten de gebruikelijke onderhoudsuitgaven zoals voeding, kledij, een woning, gezondheidszorg, vrijetijdsbesteding,… De bijdrageverplichting gaat echter verder dan een gewone onderhoudsverplichting, zoals de hulpplicht. De bijdrageplicht zorgt ervoor dat de economisch zwakkere echtgenoot een gelijkwaardige levensstandaard kan genieten zoals de economisch sterkere. De echtgenoot met de meeste middelen moet bijdragen zodat er een gelijkheid en eenzelfde levensstandaard wordt gecreëerd tussen beiden. Dit is een groot verschil met de hulpverplichting, waar er behoeftigheid moet zijn en waarbij het niet de bedoeling is een gelijkheid te creëren. In tegenstelling tot de hulpverplichting, vereist de bijdrageplicht geen behoefte, zodat ook uitgaven zoals reizen e.d. hieronder kunnen vallen414. 282. Het feit dat de bijdrageplicht geen gewone onderhoudsverplichting is, uit zich o.a. in het feit dat de regel “les aliments s’arréragent pas” niet van toepassing is op bijdragen in de lasten van het huwelijk415. Deze regel houdt in dat een recht op onderhoudsbijdrage pas effectief ontstaat van zodra er een vordering bij het gerecht wordt ingesteld en niet reeds vanaf het ogenblik waarop de voorgehouden staat van behoefte is ontstaan. Het idee is dat wanneer een schuldenaar in gebreke blijft en de schuldeiser niet overgaat tot gedwongen uitvoering, die laatste geacht wordt niet echt in staat van behoefte te zijn. Die schulden zullen wegvallen, zodat men pas aanspraak kan maken op schulden ontstaan vanaf de vordering tot gedwongen tenuitvoerlegging416. Deze regel geldt niet voor de bijdrageverplichting tussen echtgenoten, zodat bijdragen ook voor het verleden kunnen worden gevorderd. Normaal gezien draagt de gemeenschap (in een stelsel van gemeenschap van goederen) de lasten van het huwelijk. Pas wanneer die gemeenschap onvoldoende middelen heeft, doet men een beroep op de persoonlijke verplichtingen van de echtgenoten. In principe zal men tijdens 412
F. SWENNEN, Het personen- en familierecht, Antwerpen/Oxford, Intersentia, 2010, 437, nr. 739. Art. 27, 4° wet 30 juli 2013 betreffende de invoering van een familie- en jeugdrechtbank, BS 27 september 2013, (68.429) 68.431. 414 P. MALAURIE en H. FULCHIRON, La famille, Parijs, Defrénois, 2011, 694-695, nr. 1825. 415 M. LAMARCHE en J.-J. LEMOULAND, “Mariage (les effets)” in Rep.civ. 2009, 4, nr. 101 en www.dalloz.fr. 416 X. LABBÉE, “L’aide materielle a-t-elle un caractère alimentaire?”, JCP G 15 octobre 2008, n° 42, I, (197) 197-199 en www.lexisnexis.fr; http://actu.dalloz-etudiant.fr/le-saviez-vous/article/que-signifie-lexpressionaliments-ne-sarreragent-pas//h/1747923f0f9bcf1eb75106f0de029abf.html. 413
[100]
het huwelijk de bijdrageplicht vervullen zonder dat dit echt in rekening wordt gebracht. Indien een van beide zijn verplichtingen niet nakomt, kan de andere hem hiervoor aanspreken (art. 214, tweede lid CC). Men kan aan de rechter de gedwongen tenuitvoerlegging of de ontvangstmachtiging vragen. De familierechter zal de onderhoudsplichtige echtgenoot en diens schuldenaren kennis geven van de schuld, zodat de schuldenaren van de onderhoudsplichtige meteen aan de gerechtigde echtgenoot kunnen betalen417. 283. De bijdrageverplichting blijft bestaan bij een feitelijke scheiding. Dit is het ogenblik waarop de plicht het interessantst is, nu de ene echtgenoot niet meer kan delen in de middelen van het dagelijks samenleven. In dergelijk geval geschiedt de bijdrage in de vorm van een onderhoudsuitkering. Er is een uitzondering op de bijdrageplicht: de echtgenoot verantwoordelijk voor de feitelijke scheiding, verliest zijn recht op een uitkering, nu hij de huwelijksverplichtingen schond418. 284. In Nederland bepaalt artikel 1:81 NBW dat de echtgenoten elkaar het nodige dienen te verschaffen. Deze plicht is exact hetzelfde in het huwelijk en het geregistreerd partnerschap en komt bijgevolg hieronder aan bod. C. Bijdrageverplichting in het geregistreerd partnerschap 285. Overeenkomstig artikel 1477, § 3 BW zijn wettelijk samenwonenden in België verplicht bij te dragen in de lasten van het samenleven naar evenredigheid van hun mogelijkheden. De meesten zijn het erover eens dat deze bepaling het evenbeeld is van artikel 221 BW en op die manier de bijdrageverplichting uit het huwelijk van overeenkomstige toepassing verklaart op de wettelijke samenwoning419. Heel wat zaken stemmen bijgevolg overeen. 286. Artikel 1477, § 3 BW spreekt over de lasten van het samenleven, wat op dezelfde wijze moet worden geïnterpreteerd als de lasten van het huwelijk. Het gaat om alle uitgaven verbonden aan het gezamenlijk leven van de samenwonenden, waaronder de uitgaven nodig voor de organisatie en de instandhouding van de samenleving420 en de uitgaven m.b.t. de opvoeding van de (niet) gemeenschappelijke kinderen die tot het gezin behoren. 287. Ook hier dient de bijdrage te geschieden naar evenredigheid van de mogelijkheden van de partners. Het begrip mogelijkheden dient op dezelfde wijze ingevuld te worden als bij het huwelijk. Artikel 217 BW bepaalt dat echtgenoten hun inkomsten bij voorrang dienen te besteden aan de bijdrage in de lasten van het huwelijk. Die verplichting werd niet
417
P. MALAURIE en H. FULCHIRON, La famille, Parijs, Defrénois, 2011, 695, nr. 1825. P. MALAURIE en H. FULCHIRON, La famille, Parijs, Defrénois, 2011, 695, nr. 1826. 419 De rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen oordeelde echter onterecht dat artikel 1477, § 3 BW een analoge overname is van artikel 213 BW, zie: Rb. Antwerpen 11 februari 2010, RW 2010-11, (1360) 1362. 420 De kosten voor het onderhoud, huur, verzekeringen,… van de gezinswoning zijn sowieso lasten van het samenleven. Er is minder zekerheid over de vraag of de aankoop van een gezinswoning hier eveneens onder valt. Voor een analyse van deze problematiek (die ons in het kader van dit werk iets te ver zou leiden), zie: F. TAINMONT, “Les charges du ménage” in J.-L. RENCHON en F. TAINMONT (eds.), Le couple non marié à la lumière de la cohabitation légale, Louvain-la-Neuve, Bruylant, 2000, (127) 144-146, nrs. 36-37. 418
[101]
overgenomen voor de wettelijke samenwoning, zodat er voor wettelijk samenwonenden geen verplichte volgorde is voor de besteding van hun inkomsten421. 288. De partijen zijn vrij om de uitvoeringsmodaliteiten van de bijdrageverplichting zelf overeen te komen, maar aangezien de bijdrageverplichting van dwingend recht is, mag een overeenkomst er niet toe leiden dat de bijdrageverplichting wordt uitgehold422. 289. De ene partner kan een onderhoudsvordering instellen bij de rechter indien de andere wettelijk samenwonende zijn bijdrageverplichting niet nakomt. Het probleem is echter dat de wettelijk samenwonende die wordt geconfronteerd met een dergelijke vordering, hoogstwaarschijnlijk meteen zal overgaan tot de eenzijdige beëindiging van de wettelijke samenwoning, waardoor de bijdrageverplichting onmiddellijk ophoudt te bestaan. Immers, net zoals bij het huwelijk, eindigt deze plicht bij de ontbinding van het stelsel. Bijgevolg kunnen in de praktijk enkel vorderingen worden ingesteld voor achterstallige gelden, die verschuldigd waren tijdens de wettelijke samenwoning423. Een dergelijke vordering voor achterstal is echter onmogelijk wanneer de partijen in een overeenkomst bepaalden dat de rekeningen van dag tot dag geacht werden vereffend te zijn. In dergelijk geval moet de eisende partner kunnen aantonen dat de andere niet heeft bijgedragen, wat meestal niet zal lukken424. 290. Specifiek voor de bijdrageplicht in de wettelijke samenwoning, rijst de vraag of ontvangstmachtiging mogelijk is bij niet-naleving. Artikel 1477, § 3 BW bevat enkel de min of meer gelijke bewoordingen van artikel 221, eerste lid BW. De overige leden van artikel 221 BW behandelen de mogelijkheid om over te gaan tot ontvangstmachtiging. Die leden zijn niet van toepassing verklaard op de wettelijke samenwoning. Een beroep op de ontvangstmachtiging is dan ook niet mogelijk425. CASMAN is echter van mening dat de ontvangstmachtiging wel moet kunnen, omdat dit volgens Cassatie ook kon bij een ernstige verstoring van de verstandhouding (art. 223 BW)426. Het ware meer coherent geweest om dit wel te voorzien, nu voor nagenoeg alle onderhoudsverplichtingen de ontvangstmachtiging mogelijk is. Volgens een aantal auteurs is ontvangstmachtiging wel mogelijk in het kader van de dringende voorlopige maatregelen, opgelegd door de vrederechter (art. 1479 BW)427. 291. Een tweede discussiepunt rijst m.b.t. de situatie waarin de wettelijke samenwoning niet beëindigd werd, maar de partners evenmin samenwonen: is in een dergelijk geval de bijdrageverplichting nog van toepassing? Hieromtrent zijn er twee strekkingen.
421
R. BARBAIX en A. VERBEKE, Beginselen relatievermogensrecht, Brugge, die Keure, 2012, 263, nr. 520. N. TORFS en E. VAN SOEST, “De redactie van een samenlevingsovereenkomst (wettelijke samenwoning)” in L. WEYTS, A. VERBEKE en E. GOOVAERTS (eds.), Actualia familaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2003, (69) 70, nr. 20. 423 F. TAINMONT, “Les charges du ménage” in J.-L. RENCHON en F. TAINMONT (eds.), Le couple non marié à la lumière de la cohabitation légale, Louvain-la-Neuve, Bruylant, 2000, (127) 142, nr. 31. 424 B. DELAHAYE en F. TAINMONT, La cohabitation légale, Brussel, Larcier, 2013, 59, nrs. 34-35. 425 G. VERSCHELDEN, Handboek voor familierecht, Brugge, die Keure, 2010, 814, nr. 1920. 426 H. CASMAN, “Gehuwd, wettelijk of feitelijk samenwonend: wat maakt het uit? Vermogensrechtelijke aspecten, andere dan bij overlijden” in C. FORDER en A. VERBEKE (eds.), Gehuwd of niet: maakt het iets uit?, Antwerpen/Groningen, Intersentia, 2005, (149) 157, nr. 26. 427 B. DELAHAYE en F. TAINMONT, La cohabitation légale, Brussel, Larcier, 2013, 60, nr. 36. 422
[102]
Volgens SENAEVE, DELAHAYE en TAINMONT eindigt de bijdrageverplichting van zodra de partners niet meer samenwonen, ook al blijft de wettelijke samenwoning bestaan, omdat de wet spreekt over de lasten van het samenleven428. Zij baseren zich op een letterlijke interpretatie van de wet. Volgens SENAEVE is het strijdig met de ratio legis om iemand te verplichten bij te dragen in de lasten van het samenleven wanneer dit samenleven werd verbroken en dus niet meer bestaat429. Diezelfde mening is ook de vrederechter te Zomergem toegedaan, die vond dat de toekenning van een bijdrage o.g.v. artikel 1477, § 3 BW onredelijk zou zijn nu de samenwoning niet meer bestond, ook al was de wettelijke samenwoning nog niet effectief beëindigd430. SWENNEN en VERSTRAETE menen dat de bijdrageverplichting pas eindigt wanneer de wettelijke samenwoning wordt ontbonden, ook al wonen de partners niet meer samen431. In dat geval dient de bijdrageverplichting bij equivalent (in de vorm van een onderhoudsuitkering) te geschieden. De aangehaalde reden is dat men zich anders al te gemakkelijk aan zijn verplichting zou kunnen onttrekken432. Helaas blijft dit ook zo wanneer de bijdrageplicht blijft doorlopen tot de ontbinding van de wettelijke samenwoning, nu de wettelijke samenwoning eenzijdig beëindigd kan worden. In elk geval verdient die laatste strekking de voorkeur. Een letterlijke interpretatie van de wettekst is onvoldoende om zich op te baseren, omdat de wetgever niet steeds (en zeker in het kader van de wettelijke samenwoning) blijk geeft van een doordachte woordkeuze. De bijdrageverplichting tussen gehuwden blijft bestaan tot aan de echtscheiding, bij een feitelijke scheiding is er een bijdrage bij equivalent. De hele regeling van de bijdrageplicht wordt naar analogie toegepast, er is geen reden om dit ene aspect plots anders in te vullen voor wettelijk samenwonenden. Voor het overige gelden dezelfde regels als bij het huwelijk, zodat naar de uiteenzetting daar wordt verwezen (cf. supra). 292. In Frankrijk bepaalde artikel 515-4 CC in 1999 dat de beide partners in een PACS elkaar wederzijdse en materiële hulp verschuldigd zijn. Het was toen reeds duidelijk dat deze verplichting tot aide matérielle in elk geval een plicht tot bijdrage in de lasten van de samenleving omvatte, maar dit werd in 2007 nog eens verduidelijkt in een circulaire433. In 2006 werd het artikel gewijzigd en sindsdien bepaalt artikel 515-4 CC dat de partners zich verbinden tot een materiële hulp. Deze verplichting wordt op dezelfde wijze ingevuld als de bijdrageplicht in het huwelijk, zodat diezelfde regels naar analogie worden toegepast en voor een algemene bespreking wordt verwezen naar de uiteenzetting hierboven. 428
B. DELAHAYE en F. TAINMONT, La cohabitation légale, Brussel, Larcier, 2013, 59, nr. 33. P. SENAEVE, “De onderhoudsverplichting tussen wettelijk samenwonenden en tussen concubinerenden” in P. SENAEVE (ed.), Onderhoudsgelden, Leuven, Acco, 2001, (153) 157, nr. 228. 430 Vred. Zomergem 27 mei 2005, T.Not. 2005, 495 en T.Vred. 2007, 345; zie ook: B. V INCK, “Overzicht van rechtspraak (2000-2012) – De wettelijke samenwoning”, T.Fam. 2012, (196) 198. 431 K. VERSTRAETE, “Beëindiging buitenhuwelijkse samenwoning”, NjW 2008, (566) 572-573. 432 F. SWENNEN, Het personen- en familierecht, Antwerpen/Oxford, Intersentia, 2010, 495, nr. 849. 433 Circulaire n° 2007-03 CIV du 5 février 2007 relative à la présentation de la réforme du pacte civil de solidarité, Bulletin Officiel du Ministère de la Justice 28 février 2007, 2-3. 429
[103]
293. De modaliteiten van de bijdrageverplichting komen de partners zelf overeen in hun schriftelijke PACS-overeenkomst. Zij regelen vrij hoe de bijdrageplicht eruit ziet. Zo kan de ene een bijdrage in natura leveren door de ander een verblijf te verstrekken434. Het Grondwettelijk Hof oordeelde wel dat elke clausule die het verplichte karakter van deze verplichting miskende nietig was (bv. een beding waarbij de ene zich ertoe verbindt alle uitgaven m.b.t. het gemeenschappelijk leven ten laste te nemen). Indien de partners deze verplichting niet zelf invulden, was het volgens het Hof aan de rechter om de verplichting uit te werken bij geschillen, rekening houdend met de situaties van beide partners 435. Sinds 2006 stelt artikel 515-4 CC uitdrukkelijk dat wanneer de partners niets anders overeenkwamen, zij moeten bijdragen in verhouding tot hun respectieve inkomsten en middelen436. 294. Wanneer de PACS wordt ontbonden, sluiten de partners zelf een overeenkomst omtrent de vereffening van de goederen enz. Dezelfde regels als uit het huwelijk gelden om de vergoedingen te bepalen die de vermogens nog verschuldigd zijn437. Die vorderingen kunnen worden gecompenseerd met de vorderingen die bestaan uit de bijdrageplicht, wanneer een partner niet bijdroeg naar verhouding van zijn middelen (art. 515-7 CC). 295. Volgens LAMARCHE is het feit dat de rechter in familiezaken sinds 2009 bevoegd is voor geschillen m.b.t. de bijdrageplicht, een teken dat deze verplichting gelijkgesteld wordt aan de bijdrageplicht uit het huwelijk en dat de procedures van tenuitvoerlegging (recouvrement) naar analogie moeten worden toegepast438. Als men die visie volgt, krijgt deze verplichting een alimentair karakter, doordat de onderhoudsgerechtigde alle goederen van de onderhoudsplichtige in beslag kan nemen, zonder dat de beperkingen uit het gemeen recht gelden. Zo kan men beslag laten leggen op een deel van het loon of een uitkering n.a.v. een arbeidsongeval, ook al zijn die bedragen o.g.v. het gemeen recht onbeslagbaar. Men kan de schuldenaren van de onderhoudsplichtige bovendien rechtstreeks aanspreken. Volgens LABBÉE zijn die regels echter niet van toepassing bij de PACS, omdat de directe betaling door de schuldenaren van de schuldenaar enkel mogelijk is voor onderhoudsuitkeringen (wat de bijdrageplicht niet is) en de plicht tot bijdrage in de lasten van het huwelijk. Zelfs wanneer men de materiële hulpplicht vorm geeft in een notariële akte is deze directe betaling onmogelijk, omdat een gerechtelijke beslissing vereist is439. 296. In Nederland bepaalt artikel 1:80b j° 1:81 NBW dat geregistreerde partners elkaar het nodige dienen te verschaffen. De concrete invulling daarvan ligt vervat in artikel 1:84 NBW dat stelt dat elk van beide partners in de kosten van de huishouding moet bijdragen.
434
J. CARILLO, “Aménagements possible d’un contrat de pacs”, AJ Fam. 2012, (536) 536. Conseil constitutionnel 9 novembre 1999, n° 99-419 DC, JORF 16 novembre 1999, (16.962) 16.965. 436 Art. 27, I Loi n° 2006-728 du 23 juin 2006 portant réforme des successions et des libéralités, JORF 24 juin 2006, (9513) 9538. 437 Artikel 515-7 CC verwijst naar artikel 1469 CC, dat de vergoedingen van de vermogens regelt naar aanleiding van de ontbinding van het huwelijk. 438 M. LAMARCHE, “Pacte civil de solidarité (PACS)”, Rep.civ. 2012, 33-34, nrs. 122-124 en www.dalloz.fr. 439 X. LABBÉE, “L’aide materielle a-t-elle un caractère alimentaire?”, JCP G 15 octobre 2008, n° 42, I, (197) 197-199 en www.lexisnexis.fr. 435
[104]
Onder kosten van de huishouding vallen alle uitgaven die dienen voor het fysisch en psychisch welzijn van de echtgenoten en de minderjarige kinderen die deel uitmaken van het gezin, evenals de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (art. 1:84, eerste lid NBW). Het gaat niet enkel om dagelijkse uitgaven, maar ook grotere eenmalige uitgaven kunnen hieronder vallen zoals reizen, hobby’s, meubels, vervoermiddelen,… Om uit te maken of iets een kost van de huishouding is of niet, hanteert men een subjectief criterium door te kijken naar de financiële mogelijkheden en de levensstandaard van het gezin440. 297. Artikel 1:84, eerste lid NBW bepaalt ook de draagplicht van de partners in de kosten. Er is een wettelijke regeling, maar de partners zijn vrij om daarvan af te wijken en zelf de modaliteiten in te vullen. Bij geschillen kunnen zij een beroep doen op de rechter (art. 1:84, derde en vierde lid NBW). Sinds 2001 kunnen de partners in gelijk welke overeenkomst afwijken van de wettelijke regeling, vroeger was dit enkel mogelijk in het huwelijkscontract. De draagplicht van de partners hangt af van het gekozen vermogensstelsel. In beginsel en bij gebrek aan afwijkende regeling, worden de kosten van de huishouding door het gemeenschappelijk inkomen gedragen. Is dit onvoldoende, dan dienen de partners met hun eigen inkomsten bij te dragen naar evenredigheid. Zijn zowel de eigen als de gemeenschappelijke inkomsten ontoereikend, dan worden de schulden eerst aangerekend op het gemeenschappelijk vermogen en vervolgens op de eigen vermogens, opnieuw naar evenredigheid. De draagplicht bepaalt welk van beide partners op het einde gehouden is de kost definitief te dragen. De wet voorziet een uitzondering, zodat deze regeling niet zal gelden wanneer bijzondere omstandigheden zich daartegen verzetten (art. 1:84, eerste lid NBW). Het kan bv. onrechtvaardig zijn deze regeling toe te passen wanneer de partners geregistreerd zijn buiten een gemeenschap van goederen, allebei een groot vermogen hebben, maar de ene zijn vermogen zo belegt dat het nagenoeg geen vruchten opbrengt, maar wel in waarde stijgt. In die situatie zou de partner met een groot inkomen verplicht zijn de kosten van het huishouden te dragen, terwijl diegene met het laag inkomen, maar het groot vermogen, slechts gehouden is bij te dragen wanneer de inkomens onvoldoende zijn. De Hoge Raad hekelde dergelijke situaties evenzeer en stelde dat dit meer een richtlijn dan een bindende juridische regel is441. 298. Het praktisch belang van de bijdrageverplichting is zeer beperkt. Wanneer er een gemeenschap van goederen is zonder privévermogens, dan zullen alle kosten door dit gemeenschappelijk vermogen moeten worden gedragen. Het resterende zal bij de ontbinding van het partnerschap verdeeld worden. Bovendien zullen partners vaak zelf een regeling omtrent de huishoudkosten treffen. Over vorderingsrechten op de andere partner omwille van een onvoldoende bijdrage, beslist de rechtspraak tot slot snel tot rechtsverwerking442. De Hoge Raad oordeelde dat wanneer de partners geen regeling uitwerken, de partner die te veel 440
S. WORTMANN en J. VAN DUIJVENDIJK-BRAND, Compendium van het personen- en familierecht, Deventer, Kluwer, 2012, nr. 41. 441 C. FORDER, “The Netherlands. To marry or not to marry: that is the question” in A. BAINHAM (ed.), The international survey of family law 2001, Bristol, Jordan Publishing Limited, 2001, (301) 310. 442 S. WORTMANN en J. VAN DUIJVENDIJK-BRAND, Compendium van het personen- en familierecht, Deventer, Kluwer, 2012, nr. 42.
[105]
bijdroeg de andere niet meer kan aanspreken na het einde van het kalenderjaar, omdat de kosten geacht worden te zijn verrekend. Die visie is gebaseerd op het feit dat het te moeilijk is om te beginnen verrekenen voor jaren terug, omdat partners meestal geen gedetailleerd overzicht van de kosten en proportionele bijdragen bijhouden. Zoals FORDER aanstipt, liggen geregistreerde partners niet wakker van de exacte verdeling van deze huishoudkosten, zolang er maar genoeg geld is en de kosten betaald worden 443. 299. Om de kosten van de huishouding te dragen, moeten de nodige middelen worden aangebracht. Dat is de fourneerplicht (art. 1:84, tweede lid NBW). De fourneerplicht verschilt van de draagplicht omdat ze slechts bepaalt dat de nodige middelen ter beschikking gesteld moeten worden door beide om de huishoudkosten mogelijk te maken. De fourneerplicht regelt niet wie de kost uiteindelijk ten laste moet nemen444. De middelen dienen zowel uit het inkomen als uit het vermogen te komen, eveneens o.g.v. evenredigheid. De partners moeten daartoe de goederen onder hun bestuur aanwenden445. Partners zijn verplicht op voorhand de nodige middelen te verschaffen zodat er voldoende is om de huishoudkosten te kunnen betalen446. Wanneer na verloop van tijd blijkt dat de ene partner meer middelen verschaft dan de andere, kan die partner vragen aan de andere dat het bestuur aan hem wordt overgedragen van het gedeelte van de goederen dat de andere had moeten aanwenden voor het fourneren447. 300. Kosten die geen huishoudkosten zijn omdat de levensstandaard van het gezin ze niet toelaten, zullen in een stelsel van gemeenschap van goederen gemeenschappelijk zijn. Bij uitsluiting van dergelijk stelsel zullen deze schulden privé zijn, zodat ze ten laste komen van diegene die de kost maakte448. 301. Naar aanleiding van de wetswijziging in 2001 werd gekeken naar de regeling in het buitenland. Daaruit bleek dat in België, Frankrijk, Duitsland en Zwitserland geen poging werd ondernomen om de aansprakelijkheid van beide partners in hun onderlinge verhouding zo gedetailleerd te regelen zoals in Nederland. Bovendien is het volgens FORDER te betreuren dat in Nederland geen rekening wordt gehouden, zoals dit in de buitenlandse stelsels wel het geval is, met de waarde van bijdragen in natura. Hoewel hier al een aantal studies rond gevoerd werden, is er nog steeds weinig erkenning van dit probleem in Nederland449.
443
C. FORDER, “The Netherlands. To marry or not to marry: that is the question” in A. BAINHAM (ed.), The international survey of family law 2001, Bristol, Jordan Publishing Limited, 2001, (301) 309. 444 M. VAN MOURIK, Huwelijksvermogensrecht in Monografieën privaatrecht 12, Deventer, Kluwer, 2009, 19, nr. 14. 445 S. WORTMANN en J. VAN DUIJVENDIJK-BRAND, Compendium van het personen- en familierecht, Deventer, Kluwer, 2012, nr. 44. 446 C. FORDER, “The Netherlands. To marry or not to marry: that is the question” in A. BAINHAM (ed.), The international survey of family law 2001, Bristol, Jordan Publishing Limited, 2001, (301) 310. 447 M. VAN MOURIK, Huwelijksvermogensrecht in Monografieën privaatrecht 12, Deventer, Kluwer, 2009, 22, nr. 14. 448 S. WORTMANN en J. VAN DUIJVENDIJK-BRAND, Compendium van het personen- en familierecht, Deventer, Kluwer, 2012, nr. 43. 449 C. FORDER, “The Netherlands. To marry or not to marry: that is the question” in A. BAINHAM (ed.), The international survey of family law 2001, Bristol, Jordan Publishing Limited, 2001, (301) 310.
[106]
302. In Luxemburg bepaalt de wet dat geregistreerde partners gehouden zijn tot een wederzijdse aide materielle (art. 7 wet op het partnerschap). Deze bepaling is dwingend en de partijen kunnen hiervan niet afwijken bij overeenkomst (art. 5 en 6 wet op het partnerschap). Dit omvat de verplichting in hoofde van beiden om bij te dragen in de lasten van de samenleving, in verhouding tot hun financiële middelen450. D. Evaluatie 303. Het is goed dat er een bijdrageverplichting is tussen wettelijk samenwonenden, want zowel in de besproken als in andere landen wordt dit overal voorzien. Het spijtige van de regeling is dat ze weinig effectiviteit biedt, nu de wettelijke samenwoning heel gemakkelijk beëindigd kan worden waarmee alle vorderingen tot een gedwongen bijdrage meteen zonder voorwerp komen. Ook had de ontvangstmachtiging uitdrukkelijk moeten worden voorzien.
§ 7. De naam van de partners A. Gevolgen voor de naam van echtgenoten in het huwelijk 304. Het huwelijk brengt in België geen wijzigingen aan in de familienaam van de echtgenoten. Zij behouden hun naam die ze verkregen o.g.v. de afstamming (art. 335 BW). 305. Door een aloud gebruik wordt wel aanvaard dat de echtgenoten elkaars naam gebruiken tijdens het huwelijk. In de praktijk is het de vrouw die de naam aanneemt van haar man. Zij kan zich op vier wijzen identificeren: ze kan enkel haar eigen naam gebruiken, enkel de naam van haar man of als ze kan haar eigen naam laten voorafgaan aan of laten volgen op die van haar man. Er is dus een grote keuzevrijheid o.g.v. dit gebruik. Het gaat hier om een verkregen recht om de naam van de echtgenoot te gebruiken in de sociale omgeving enz. In officiële akten zoals notariële akten of akten van de burgerlijke stand moet men wel steeds de eigen naam gebruiken451. 306. Het recht om de naam van de echtgenoot te gebruiken voor de eigen professionele activiteiten, wordt wel wettelijk geregeld in artikel 216, § 2 BW. Dit artikel stelt dat de ene echtgenoot de naam van de andere in zijn beroepsbetrekkingen enkel mag gebruiken met instemming van de andere. Die instemming kan ook stilzwijgend verleend worden. Wanneer de instemming werd gegeven, kan die enkel nog worden ingetrokken omwille van gewichtige redenen. Tegen de intrekking kan er verhaal ingesteld worden bij de rechtbank van eerste aanleg. Men kan in de beroepssfeer dus zijn eigen naam gebruiken, de naam van de andere echtgenoot of een combinatie van beide namen452. 307. Wanneer de echtgenoot overlijdt, mag de weduwe diens naam blijven gebruiken. Echter, bij een echtscheiding vervalt dit recht op het gebruik van de familienaam van de ex450
www.guichet.public.lu/citoyens/fr/famille/vie-maritale/partenariat-pacs/effets-legaux-partenariat/index.html. J. SOSSON, “Les effets personnels” in J. HAUSER en J.-L. RENCHON (eds.), Différenciation ou convergence des statuts juridiques du couple marié et du couple non marié? Droit belge et français, Brussel, Bruylant, 2005, (37) 55-56, nr. 22. 452 J. SOSSON, “Les effets personnels” in J. HAUSER en J.-L. RENCHON (eds.), Différenciation ou convergence des statuts juridiques du couple marié et du couple non marié? Droit belge et français, Brussel, Bruylant, 2005, (37) 56, nr. 23. 451
[107]
echtgenoot. Enkel wanneer die ex-echtgenoot hiermee instemt, kan men ook na de echtscheiding diens naam blijven gebruiken, zowel bij de uitoefening van de beroepsactiviteit als in de sociale sfeer. Gaat die ex-echtgenoot hiermee niet akkoord, dan kan men geen enkel recht laten gelden om dit gebruik toch af te dwingen453. Die problematiek wordt niet wettelijk geregeld, maar vloeit voort uit rechtspraak. Zo is er nog een uitzondering: wanneer de ene echtgenoot de naam van de andere gebruikte en daarmee een zekere bekendheid verwierf als kunstenaar en op die naam een intellectueel eigendomsrecht verkreeg, wordt aanvaard dat die naam na echtscheiding verder gebruikt mag worden454. 308. In 2010 werd een wetsvoorstel ingediend, dat reeds eerder was ingediend en dat het gebruik van de naam van de echtgenoot moest regelen455. Zo wou men bepalen in de wet dat echtgenoten het recht hadden de naam van de andere echtgenoot te dragen of te laten voorafgaan aan of volgen op de eigen naam, onverminderd de regeling van artikel 216, § 2 BW. Dit recht diende ook behouden te blijven na echtscheiding. De echtgenoot wiens naam gebruikt werd, kon hier enkel tegen opkomen indien er geen levende afstammelingen waren of om ernstige redenen. De reden van het voorstel was dat er nog steeds veel vrouwen zijn die de naam van de echtgenoot gebruiken in het dagelijks leven. Die vrouwen vinden het praktisch om t.a.v. scholen, verenigingen,… dezelfde naam als de man te gebruiken, omdat dit eenvoudiger is om zich te identificeren met de kinderen. Na de echtscheiding moeten zij dan een naam aannemen waar niemand in de omgeving mee vertrouwd is. In het wetsvoorstel gaven de indieners aan dat ook een andere oplossing mogelijk was, namelijk de wetgeving inzake artikel 335 BW wijzigen zodat ouders een dubbele naam aan hun kinderen konden geven. Het voormelde wetsvoorstel is vervallen verklaard op 28 april 2014, door de ontbinding van het parlement. Een mogelijke reden dat dit wetsvoorstel er niet gekomen is, is omdat men het probleem inderdaad heeft opgelost door de regels omtrent de naamgeving van de kinderen te wijzigen456. 309.
In Frankrijk erkent men twee soorten namen: de nom transmis en de nom d’usage.
De nom transmis is de familienaam die men verkrijgt door zijn afstamming, die kan niet wijzigen. Deze naam staat los van iemands gehuwde status en blijft steeds dezelfde. Men zou in principe een vordering kunnen instellen om die naam te laten wijzigen naar de nom transmis van de echtgenoot, maar dergelijke procedure zal nooit slagen omdat een wettig belang vereist is en omdat de overige vereisten heel streng zijn. Daarnaast is er ook de nom d’usage. Die naam wordt niet overgedragen, maar kan wel beïnvloed worden door iemands huwelijk of afstamming. Ook in Frankrijk neemt de vrouw 453
J. SOSSON, “Les effets personnels” in J. HAUSER en J.-L. RENCHON (eds.), Différenciation ou convergence des statuts juridiques du couple marié et du couple non marié? Droit belge et français, Brussel, Bruylant, 2005, (37) 56, nr. 22. 454 Dit wordt aangehaald in het wetsvoorstel (cf. voetnoot 455). 455 Wetsvoorstel (S. DE BETHUNE en C. FRANSSEN) tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en het Gerechtelijk Wetboek, wat het gebruik van de naam van de echtgenoot betreft, Parl.St. Senaat B.Z. 2010, nr. 5-190/1, 1-5. 456 Wetsontwerp tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek met het oog op de invoering van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen bij de wijze van naamsoverdracht aan het kind en aan de geadopteerde, Parl.St. Kamer 2013-2014, nr. K. 53-3145/10, 1-8. Dit wetsontwerp werd definitief aangenomen in de Senaat op 24 april 2014 zonder dat er in de Senaat nog wijzigingen aangebracht werden.
[108]
meestal de naam van de man aan. De vrouw kan kiezen om haar eigen naam volledig te vervangen door die van haar echtgenoot, maar zij kan ook haar eigen familienaam laten voorafgaan aan of volgen op die van haar man en dus een dubbele naam aannemen. Opvallend is dat mannen er enkel voor kunnen opteren om een dubbele naam aan te nemen, maar zij kunnen hun naam nooit volledig vervangen door die van hun vrouw457. 310. In Nederland brengt het huwelijk op zich evenmin een wijziging mee van de naam. Er is wel een wettelijke regeling over het recht op het voeren van de naam van de echtgenoot (art. 1:9 NBW). Dit artikel bepaalt in het eerste lid dat een gehuwde vrouw steeds de bevoegdheid heeft de geslachtnaam van haar echtgenoot te voeren of om die naam te laten voorafgaan aan of te laten volgen op haar eigen geslachtsnaam. Zij behoudt dit recht ook na echtscheiding, maar het recht houdt op indien zij hertrouwt of een geregistreerd partnerschap aangaat. Wanneer het huwelijk wordt ontbonden door echtscheiding en er geen levende afstammelingen zijn, kan de rechtbank haar dit recht ontnemen wanneer de ex-echtgenoot hierom verzoekt en er daartoe gegronde redenen zijn (art. 1:9, 2 NBW). Artikel 1:9, 3 NBW maakt de eerste twee leden van overeenkomstige toepassing op de man. 311. Er dient opgemerkt te worden dat de wettekst spreekt over het voeren van de naam van de andere partner, maar men mag de andere naam niet dragen 458. Dit verschil houdt in dat men voor officiële stukken wel steeds de eigen familienaam moet hanteren459. B. Gevolgen voor de naam van partners in een geregistreerd partnerschap 312. Voor wettelijk samenwonenden in België is er geen wettelijke regeling over het gebruik van de naam. Artikel 216, § 2 BW is niet naar analogie van toepassing op wettelijk samenwonenden. Elk van hen dient dan ook zijn eigen naam te gebruiken, zowel in het gewone leven als in de beroepssfeer. Er is geen enkel wettelijk recht op de naam van de andere partner. Volgens SOSSON kunnen wettelijk samenwonenden evenmin o.g.v. gebruiken een recht putten op de naam van de partner460. 313. Men zal o.a. de naam van de andere wettelijk samenwonende willen aannemen om zich te identificeren met de kinderen t.a.v. de scholen enz. In dergelijk geval is er ook hier geen probleem omdat beide juridische ouders de mogelijkheid hebben hun naam te geven aan 457
I. CURRY-SUMNER, All’s well that ends registered? The substantive and private international law aspects of non-marital registered relationships in Europe, Antwerpen/Oxford, Intersentia, 2005, 92-93. 458 K. BOELE-WOELKI, I. SUMNER, M. JANSEN en W. SCHRAMA, Huwelijk of geregistreerd partnerschap? Een evaluatie van de Wet openstelling huwelijk en de Wet geregistreerd partnerschap in Ars Notariatus 134, Deventer, Kluwer, 2007, 22, vn. 51. 459 Ministerie van Veiligheid en Justitie, “Informatieblad trouwen, geregistreerd partnerschap en samenwonen”, 2012, www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/brochures/2009/10/27/trouwen-geregistreerdpartnerschap-en-samenwonen.html, 3. 460 J. SOSSON, “Les effets personnels” in J. HAUSER en J.-L. RENCHON (eds.), Différenciation ou convergence des statuts juridiques du couple marié et du couple non marié? Droit belge et français, Brussel, Bruylant, 2005, (37) 56-57, nr. 24.
[109]
de kinderen, ofwel om te kiezen voor een dubbele naam461. Het probleem van de identificatie met de kinderen is dus recent opgelost. Enkel wanneer men de naam van de partner wil gebruiken om zich met die partner te identificeren, zal men niet gebaat zijn met die regeling. Het wetsvoorstel van 2010 bepaalde duidelijk dat het niet de bedoeling was diezelfde regeling ook van toepassing te maken op de wettelijk samenwonenden462. 314. In Frankrijk zullen de personen verbonden door een PACS eveneens een nom transmis dragen, die ze verwerven o.g.v. hun afstamming. Net zoals het huwelijk heeft een PACS evenmin een invloed op deze nom transmis. Partners die een PACS aangingen zijn echter niet gerechtigd om hun gebruiksnaam of nom d’usage te wijzigen in die van de andere partner. Zij hebben nooit de mogelijkheid te kiezen voor de naam van de partner of voor een dubbele naam. De naam blijft steeds ongewijzigd463. 315. In Nederland is dezelfde regeling uit het huwelijk van toepassing op geregistreerde partnerschappen. Ook hier is er geen principiële wijziging aan de geslachtsnaam door het loutere feit van het geregistreerd partnerschap. Mannen en vrouwen zijn, net zoals bij het huwelijk, wel gerechtigd om zowel tijdens als na het partnerschap de naam van hun partner te voeren of te kiezen voor een dubbele naam. Ook hier eindigt deze bevoegdheid wanneer men hertrouwt of een ander partnerschap aangaat. Enkel indien het geregistreerd partnerschap beëindigd wordt met wederzijdse goedkeuring van beide partners d.m.v. een ondertekende verklaring die wordt ingeschreven door de ambtenaar van de burgerlijke stand of wanneer het partnerschap ontbonden wordt door de rechter op verzoek van (een van) beide partners, is er de mogelijkheid om aan de rechtbank te vragen dat de andere ex-partner niet langer de eigen geslachtsnaam mag voeren. Ook hier zal de rechter dit verzoek enkel toestaan indien daarvoor gegronde redenen zijn464. C. Evaluatie 316. Op basis van statistieken gepubliceerd in 2001 bleek dat in Frankrijk meer dan 91% van de vrouwen de naam van de man aannam, terwijl dit cijfer in Nederland 55% en in België slechts 22% bedroeg465. Ondertussen zal dit cijfer waarschijnlijk wel alweer gedaald zijn. 317. Persoonlijk zie ik weinig reden om wettelijk samenwonenden een recht te laten verwerven om de naam van de partner te mogen aannemen. Nederland is steeds vrij ver gegaan in de assimilatie van het huwelijk en het partnerschap, maar er zijn heel wat landen die
461
Art. 2 Wetsontwerp tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek met het oog op de invoering van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen bij de wijze van naamsoverdracht aan het kind en aan de geadopteerde, Parl.St. Kamer 2013-2014, nr. K. 53-3145/10, 3. 462 Wetsvoorstel (S. DE BETHUNE en C. FRANSSEN) tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en het Gerechtelijk Wetboek, wat het gebruik van de naam van de echtgenoot betreft, Parl.St. Senaat B.Z. 2010, nr. 5-190/1, 3-4. 463 I. CURRY-SUMNER, All’s well that ends registered? The substantive and private international law aspects of non-marital registered relationships in Europe, Antwerpen/Oxford, Intersentia, 2005, 92-93. 464 Artikel 1:9, 2 NBW verwijst enkel naar de beëindigingswijzen van artikel 1:80c, c en d NBW. 465 I. CURRY-SUMNER, All’s well that ends registered? The substantive and private international law aspects of non-marital registered relationships in Europe, Antwerpen/Oxford, Intersentia, 2005, 93, vn. 124.
[110]
een recht op het gebruik van de naam van de partner niet invoeren bij een geregistreerd partnerschap, zodat dit ook in België niet nodig lijkt. Het grootste probleem is dat men zich kenbaar wil maken op scholen en verenigingen als de moeder van de kinderen. Dit probleem wordt nu opgevangen door de mogelijkheid om kinderen de naam van de moeder te geven of een dubbele familienaam te kiezen. Wanneer men zich in familie- of vriendenkringen wil identificeren als de partner, belet in principe niets dat men de naam van de partner gebruikt, men kan er alleen geen recht op laten gelden. Bovendien kenmerkt de wettelijke samenwoning zich nog steeds door een grotere vrijheid en een minder strikte regeling dan het huwelijk. Indien men de naam van de partner aanneemt, kan dit misschien ook voor verwarring zorgen, omdat anderen eerder zullen denken dat het gaat om een getrouwd koppel, wat t.a.v. derden voor misleiding zou kunnen zorgen.
§ 8. Conclusie 318. Het zou de voorkeur verdienen om voor de wettelijke samenwoning voortaan een nieuwe akte van de burgerlijke stand op te maken, die wordt overgeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Op die manier onderschrijft men dat de wettelijke samenwoning de staat van personen raakt en is er een betere publiciteitsregeling t.a.v. derden. Ook dient er een samenwoningsverplichting ingevoerd te worden. Momenteel is er geen samenwoningsverplichting, wat tot misbruik kan leiden en het nut van het beschermingsmechanisme ondermijnt. Daarnaast verdient het eveneens de voorkeur om een hulpverplichting te creëren tijdens de wettelijke samenwoning en een recht op onderhoudsuitkering na de beëindiging. Een verplichting tot getrouwheid kan niet worden ingevoerd zolang de wettelijke samenwoning openstaat voor bloedverwanten, maar is tevens niet wenselijk, net zomin als een bijstandsverplichting of een recht om de naam van de partner te mogen voeren. Het heeft weinig zin om de wettelijke samenwoning een exacte kopie te maken van het huwelijk, zoals in Nederland. De wettelijke samenwoning mag gerust gekenmerkt worden door meer vrijheid in hoofde van de partners. Op zich is het goed dat er een bijdrageverplichting is voor wettelijk samenwonenden, alleen is het zeer spijtig dat zij elke effectiviteit verliest doordat een partner, geconfronteerd met een vordering tot een gedwongen bijdrage, meteen zal overgaan tot de eenzijdige beëindiging van de wettelijke samenwoning en elke claim daarmee meteen zonder voorwerp is. Ook op het vlak van de persoonsrechtelijke gevolgen is er dus nog wetgevend werk aan de winkel…
[111]
HOOFDSTUK IV: TOEKOMSTPERSPECTIEVEN 319. In dit laatste korte hoofdstuk volgen een aantal toekomstbeschouwingen en kritische bedenkingen bij de huidige evoluties (§ 1).
§ 1. Kritische bedenkingen bij de huidige evoluties 320. De hamvraag van dit en vele andere werken is welke evolutie de wettelijke samenwoning moet ondergaan. Moet zij blijven evolueren in de richting van het huwelijk, zodat beide figuren steeds meer op elkaar beginnen te lijken? Wordt de wettelijke samenwoning beter afgeschaft, nu ze toch een lege doos is, of is het tijd voor een hervorming? 321. De laatste jaren is de trend in heel wat landen gezet om het geregistreerd partnerschap steeds meer te laten evolueren in de richting van het huwelijk. Steeds vaker worden dezelfde bepalingen van toepassing verklaard op geregistreerde partners en gehuwden. Hoe ver dient men daar in te gaan? In elk geval mag men het voorbeeld van Nederland niet volgen, waar nu twee instituten bestaan die een exacte kopie zijn van elkaar. De tendens om het partnerschap en het huwelijk zoveel mogelijk gelijk te maken heeft zich in Nederland door de jaren heen steeds meer laten voelen, met als eindpunt de wet van 27 november 2013 die het laatste grote verschil tussen het geregistreerd partnerschap en het huwelijk wegneemt466. Sinds 1 april 2014467 heeft het kind geboren tijdens een geregistreerd partnerschap automatisch de mannelijke partner als vader. Ook inzake het afstammingsrecht is er dus een gelijkschakeling tussen het huwelijk en het geregistreerd partnerschap. Hierbij kan men zich de vraag stellen naar het nut van het partnerschap: wat is men met twee figuren die volledig dezelfde gevolgen teweegbrengen? In 2006 is hier onderzoek naar gedaan en heeft men o.b.v. symbolische en sociologische redenen beslist het partnerschap te behouden468. De voornaamste reden was dat het geregistreerd partnerschap een meer zakelijke betekenis heeft en aan een behoefte beantwoordt voor personen die zich verzetten tegen de symboliek van het huwelijk. Er zijn echter heel wat mensen die pleiten voor een afschaffing van het geregistreerd partnerschap. Zo zijn argumenten voor de afschaffing van de figuur volgens NUYTINCK het feit dat mensen het verschil niet kennen tussen het geregistreerd partnerschap en het ongehuwd samenleven en het feit dat een afschaffing zou leiden tot een vereenvoudiging van het recht, met name van
466
Wet 27 november 2013 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering mede in verband met de evaluatie van de wet openstelling huwelijk en de wet geregistreerd partnerschap, Stb. 2013, nr. 486, 2. 467 Art. IV Besluit 20 maart 2014 houdende wijziging van het Besluit gezagsregisters mede in verband met de uitbreiding van aantekeningen in het gezagsregister en van het Besluit burgerlijke stand 1994 in verband met het juridisch ouderschap door geregistreerd partnerschap alsmede vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 27 november 2013 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering mede in verband met de evaluatie van de wet openstelling huwelijk en de wet geregistreerd partnerschap, Stb. 2014, nr. 134, 10. 468 K. BOELE-WOELKI, I. SUMNER, M. JANSEN en W. SCHRAMA, Huwelijk of geregistreerd partnerschap? Een evaluatie van de Wet openstelling huwelijk en de Wet geregistreerd partnerschap in Ars Notariatus 134, Deventer, Kluwer, 2007, 285-288.
[112]
Boek I van het BW469. SCHRAMA is van mening dat de wetgever te weinig aandacht heeft voor het macroperspectief, het ruimere relatierecht. Het gaat erom dat het relatierecht als geheel in staat is de doelstellingen te realiseren om relaties te ordenen en een evenwicht te vinden tussen partijautonomie en bescherming. Die doelstelling wordt niet gerealiseerd door twee exacte figuren naast elkaar te laten bestaan. Men kan bovendien geen onbeperkt aantal relatievormen voorzien, zodat een groter nut zou moeten uitgaan van het partnerschap470. Die gelijkstelling tussen het geregistreerd partnerschap en het huwelijk was oorspronkelijk logisch te verklaren, omdat het partnerschap gecreëerd werd toen het huwelijk nog niet openstond voor personen van hetzelfde geslacht en men een alternatieve figuur wou creëren met zoveel mogelijk dezelfde gevolgen, om discriminaties te vermijden. Sinds de openstelling van het huwelijk in 2001 heeft die trend zich echter steeds verder gezet, maar voor die evolutie ligt de verklaring minder voor de hand. België doet er geen goed aan diezelfde weg in te slaan, want het nut van twee totaal dezelfde figuren gaat aan mij verloren. Het brengt niets bij en zorgt enkel voor onvolmaaktheden of verwarringen, want geregistreerde partners gaven tijdens dat onderzoek in 2006 zelf aan dat het partnerschap bij velen niet gekend was of er verwarring bestond over de inhoud van het concept, zodat partners zich naar de buitenwereld toe vaak voorstelden als echtgenoten471. 322. Een afschaffing van de wettelijke samenwoning is evenmin aan de orde, omdat ze wel degelijk aan een maatschappelijke behoefte beantwoordt. Heel wat mensen gaan een wettelijke samenwoning aan, bovendien in de helft van de gevallen zeer duurzaam blijkt te zijn (cf. supra). Het aantal wettelijke samenwoningen steeg gedurende de jaren enorm, terwijl het aantal huwelijkssluitingen niet daalde. Daaruit besloot men dat de wettelijke samenwoning een antwoord bood op de noden van heel wat mensen die anders in de nietgeïnstitutionaliseerde sfeer zouden vertoeven. De wettelijke samenwoning wordt voor een groot deel aangegaan door personen die sowieso niet zouden huwen472. Wanneer de wettelijke samenwoning zou worden afgeschaft, zouden heel wat mensen opnieuw moeten terugvallen op de niet-gereguleerde feitelijke samenwoning en dit is geenszins wenselijk. 323. De wettelijke samenwoning moet dus blijven bestaan. Een aantal auteurs zijn van mening, en ik met hen, dat er best een aantal keuzemogelijkheden zijn voor partners. Er hoeft niet per se slechts één relatievorm te zijn voor iedereen. Zo vindt WAALDIJK, die wordt aangehaald door LAVIOLETTE, dat een pluralistische maatschappij vraagt om meer keuzes i.p.v. minder473. Niet iedereen wenst zich in dezelfde mate te beschermen. Er mogen gerust een aantal gradaties zijn qua regulering, zodat men die vorm kan kiezen die best overeenstemt met de eigen keuze. 469
A. NUYTINCK, “Het geregistreerd partnerschap wordt niet afgeschaft. Jammer, een gemiste kans!”, WPNR 2008, (306) 307-308. 470 W. SCHRAMA, “Een redelijk en billijk relatierecht”, TPR 2010, (1703) 1729. 471 K. BOELE-WOELKI, I. SUMNER, M. JANSEN en W. SCHRAMA, Huwelijk of geregistreerd partnerschap? Een evaluatie van de Wet openstelling huwelijk en de Wet geregistreerd partnerschap in Ars Notariatus 134, Deventer, Kluwer, 2007, 257-258. 472 T. WUYTS, “Wettelijke samenwoning”, NjW 2014, (242) 247. 473 N. LAVIOLETTE, “Waiting in a new line at city hall: registered partnerships as an option for relationship recognition reform in Canada”, Can.J.Fam.L. 2002, (115) 168.
[113]
Zo is er het huwelijk, dat heel duurzaam is en waar men zich op vergaande wijze verbindt t.a.v. elkaar. Daarnaast is er best een minimale automatische bescherming, voor personen die niets ondernemen maar toch een duurzame en stabiele relatie hebben (cf. infra). Tot slot kan de wettelijke samenwoning een nuttige tussenvorm zijn, voor die personen die wel meer bescherming wensen dan het strikte minimum, maar toch niet zo ver willen gaan als bij het huwelijk. De wettelijke samenwoning is in dat geval wel aan een hervorming toe. Een aantal in dit werk gerezen problemen moeten aangepakt worden, samen met het probleem van de eenzijdige beëindiging van de wettelijke samenwoning. Zolang men meteen een einde kan maken aan de wettelijke samenwoning en daarmee ook alle bescherming eindigt, heeft de wettelijke samenwoning geen zin. Door die eenzijdige beëindiging is het een lege doos en is ze in feite niets waard. 324. De vraag werd de afgelopen jaren zowel in binnen- als in buitenland gesteld of het niet nuttig zou zijn een beschermingsmechanisme te voorzien dat automatisch geldt wanneer de betrokkenen aan een aantal voorwaarden voldoen. Zo vallen vandaag heel wat feitelijk samenwonenden buiten de bescherming, omdat zij niet toetreden tot een instituut. Toch hebben ook zij vaak duurzame relaties. Sommigen vinden dat zij maar moeten toetreden tot een beschermingsmechanisme als zij bescherming wensen en dat de keuzevrijheid voorop moet staan. Treden zij niet toe, dan kiezen ze ervoor niet beschermd te worden en moeten ze de gevolgen hiervan dragen 474. Dit is wat te kort door de bocht, want zoals SCHRAMA terecht opmerkt gaat men in die visie uit van een bewuste, weloverwogen keuze van de partners. Vaak zal dit niet het geval zijn. Bovendien bevinden we ons in een affectieve context, waar veel mensen een grenzeloos vertrouwen in hun gezamenlijke toekomst hebben, zodat zij denken geen bescherming nodig te hebben475. Dit creëert vaak onrechtvaardige gevolgen, want ook deze mensen met een stabiele relatie verdienen eigenlijk een minimale juridische bescherming. Dit beschermingsmechanisme kan op verschillende manieren georganiseerd worden. Ofwel beslist men, zoals het Verenigd Koninkrijk van plan is476, om een automatische bescherming uit te werken voor samenwonenden wanneer zij aan een aantal voorwaarden voldoen (bv. gedurende twee jaar samenleven, een gemeenschappelijk kind hebben,…). Die vorm van bescherming staat naast het huwelijk en het geregistreerd partnerschap. Een andere mogelijkheid is om naast het huwelijk, te voorzien in één beschermingssysteem te creëren voor buitenhuwelijkse samenlevingen, gekoppeld aan de voorwaarde van een samenleving van enkele jaren of het hebben van een gemeenschappelijk kind. Deze optie
474
F. BUYSSENS, “Wettelijke samenwoning: het recht is geen zaak van billijkheid”, T.Fam. 2009, (65) 65-66. W. SCHRAMA, De niet-huwelijkse samenleving in het Nederlandse en Duitse recht in Ars Notariatus 122, Deventer, Kluwer, 2004, 553. 476 In oktober 2013 is er in het VK een wetsvoorstel gelanceerd om een regeling uit te werken voor feitelijk samenwonenden. Dit voorstel is momenteel in behandeling voor the House of Lords, zie: Cohabitation Rights Bill 49, HL 2013-2014, n° 55/2, www.publications.parliament.uk/pa/bills/lbill/2013-2014/0049/lbill_201320140049_en_1.htm, 1-4. 475
[114]
wordt door een aantal auteurs voorgesteld in een model of family code als beste oplossing. Aan deze duurzame relaties wordt dan bescherming gekoppeld, zoals een onderhoudsplicht477. In Catalonië, Aragon, Navarra en Asturia (allen gemeenschappen in Spanje) is er een tweewegenmodel. Men kan op twee manieren beschermd worden door de wetgeving voor ongehuwd samenwonenden: ofwel treedt men toe d.m.v. registratie, ofwel wordt men automatisch beschermd van zodra men een gemeenschappelijk kind heeft of twee à drie jaar samenwoont478. 325. Welke visie men ook verkiest, één punt mag duidelijk blijken: de huidige wettelijke samenwoning stelt teleur. Zo blijkt uit sociologische studies dat veel mensen toetreden tot de wettelijke samenwoning omdat zij elkaar financieel en materieel willen veilig stellen. Helaas zijn de verwachtingen hieromtrent anders dan de werkelijkheid, want vaak is de bescherming immers niet zoals gehoopt (o.m. gelet op de eenzijdige beëindigingswijze)479. Wetgevend werk dringt zich dan ook op, maar bovenal is er nood aan een bewuste visie. Welke richting men ook wenst uit te gaan, men moet zich bewust zijn van de gekozen weg. Momenteel heb ik het gevoel dat de wetgever maar regels uitvaardigt zonder een duidelijk beeld voor ogen te hebben waar ze naartoe wil. Men dient een beleid uit te stippelen en dit dan ook consciëntieus te volgen. Hierbij zou het interessant kunnen zijn om net zoals in Nederland onderzoek te voeren naar de noden en verwachtingen van de mensen: is er nood aan een wettelijke samenwoning voor bloed- en aanverwanten, vindt men dat er te veel of te weinig keuzemogelijkheden zijn,…? Samen met SCHRAMA meen ik dat empirisch onderzoek nodig is om te bepalen welke richting men met het geregistreerd partnerschap en meer algemeen, met het relatierecht, best uitgaat. Het heeft geen zin om zomaar nieuwe wetgeving uit te vaardigen, zonder eerst een analyse te maken van de doelstellingen die men wil realiseren met die wetgeving480. Op die manier kan men bovendien zoveel mogelijk trachten de gereguleerde relatievormen te laten afstemmen op de wensen van de mensen.
477
I. SCHWENZER en M. DIMSEY, Model family code: from a global perspective, Antwerpen/Oxford, Intersentia, 2006, 7-9 en 33-34. 478 M. CASALS, “Family law of Spanish Autonomies: following a similar pattern?” in M. ANTOKOLSKAIA (ed.), Convergence and divergence of family law in Europe, Antwerpen/Oxford/Amsterdam, Intersentia, 2007, (63) 74-75. 479 T. WUYTS, “Wettelijke samenwoning”, NjW 2014, (242) 250. 480 W. SCHRAMA, “Een redelijk en billijk relatierecht”, TPR 2010, (1703) 1718 en 1730.
[115]
BESLUIT 326. De centrale onderzoeksvraag in dit werk peilde naar de gewenste toekomstige evolutie voor de wettelijke samenwoning. Dienen de toetredingsvoorwaarden gewijzigd te worden en is het interessant een aantal persoonsrechtelijke gevolgen in te voeren of juist niet? 327. Om een beter inzicht te krijgen in de reden achter bepaalde figuren en regels, werd voor de drie (voor dit onderzoek) belangrijkste rechtsstelsels gekeken naar de maatschappelijke context waarin de geregistreerde partnerschappen tot stand kwamen en aan welke doelstellingen en doelgroepen zij tegemoet wilden komen. België, Frankrijk en Nederland maakten het partnerschap mogelijk voor personen van hetzelfde en verschillend geslacht. In deze landen lagen dezelfde drijfveren aan de basis van het wetgevend optreden. Men wou enerzijds de situatie van koppels van hetzelfde geslacht erkennen, op een ogenblik dat het huwelijk voor hen nog geen optie was, maar men wou anderzijds een extra keuzemogelijkheid bieden aan de vele koppels van verschillend geslacht die ongehuwd samenleefden. Niet alle landen gingen hierbij even ver in de aangeboden bescherming. 328. Op het vlak van de toetredingsvoorwaarden, dringen zich een aantal wijzigingen op ter optimalisatie van de figuur, want er zijn een aantal problemen gerezen bij het onderzoek. Een versoepeling van de toetredingsvoorwaarden is geenszins nodig. De beperking van het toepassingsgebied tot twee personen lijkt discriminatoir, zolang men de wettelijke samenwoning blijft openstellen voor bloed- en aanverwanten. Op dit vlak dient de wetgever een eerste fundamentele keuze te maken: ofwel kiest zij voor een behoud van de figuur voor bloed- en aanverwanten, maar dan moet de wettelijke samenwoning opengesteld worden voor meer dan twee personen, ofwel laat men de bloed- en aanverwanten niet meer toe en kan de beperking tot twee personen behouden blijven. Die laatste optie zou zorgen voor een consistenter geheel van regels en zou de vereiste dat men niet verbonden mag zijn door een huwelijk of wettelijke samenwoning, meer in overeenstemming maken met het werkelijke doel van de wettelijke samenwoning, nl. koppels beschermen. Minderjarigen zijn onbekwaam om een wettelijke samenwoning aan te gaan, maar hiertegen is geen verhaal mogelijk bij de rechtbank zoals bij het huwelijk. Ditzelfde verbod tot verhaal is in tal van andere landen terug te vinden, maar om verschillende redenen. Vanaf 1 juni 2014 komt er een eengemaakt statuut voor onbekwamen. Zij zullen niet in staat zijn om persoonlijk een wettelijke samenwoning aan te gaan, wanneer de vrederechter hen daartoe expliciet onbekwaam acht. Zelfs dan kan men de vrederechter nog verzoeken om toch gemachtigd te worden. Opvallend is dat in België de onbekwame persoon zoveel mogelijk strikt persoonlijk dient op te treden, terwijl in Nederland en Frankrijk bijstand vereist is. Ook de toestemming en het in leven zijn, zijn grondvoorwaarden voor de geldige totstandkoming van de wettelijke samenwoning, waaromtrent zich weinig problemen stellen. Een discussie rijst wel omtrent de vermelding van de gemeenschappelijke woonplaats in de verklaring van wettelijke samenwoning. Volgens sommigen vereist dit een feitelijke samenwoning voorafgaand aan de totstandkoming, volgens anderen is die [116]
gemeenschappelijke woonplaats de uiting van de intentie om zich na de wettelijke samenwoning op die plaats te vestigen, ongeacht of men daar daadwerkelijk gaat samenwonen. Deze laatste visie strookt met het feit dat er geen samenwoningsverplichting is. Het is goed dat de wetgever de strijd tegen de gedwongen en schijn-wettelijke samenwoningen is aangegaan, alleen had het de voorkeur verdiend als er meteen ook een definitie was gegeven van de vereiste intenties in hoofde van de partijen. Dit zou het geheel gemakkelijker controleerbaar maken voor de ambtenaar van de burgerlijke stand. Het geslacht is irrelevant voor de wettelijke samenwoning, dit moet niet worden gewijzigd. Met de openstelling van de wettelijke samenwoning voor bloed- en aanverwanten, bewandelt België een vrij uniek pad. Deze categorie is niet wenselijk, want wordt nauwelijks gebruikt en geeft aanleiding tot misbruiken. Indien men toch bescherming wenst te voorzien, zou men beter aparte regels creëren voor bloedverwanten en voor koppels i.p.v. deze totaal verschillende categorieën onder eenzelfde noemer te willen brengen. De vormvereisten voor de wettelijke samenwoning dienen niet versoepeld of veel verstrengd te worden, enige vrijheid mag gerust. Wel verdient het de voorkeur de partijen voortaan in persoon en samen te laten verschijnen voor het afleggen van de verklaring van wettelijke samenwoning, wat dan zou overeenstemmen met de wetgeving in de andere landen. 329. Op de vraag of er persoonsrechtelijke gevolgen ingevoerd moeten worden, is geen pasklaar antwoord. In België zou het beter zijn om voortaan een nieuwe akte van de burgerlijke stand op te maken voor de wettelijke samenwoning, die wordt overgeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Op die manier onderschrijft men de evolutie dat de wettelijke samenwoning de staat van personen raakt en is er een betere publiciteitsregeling t.a.v. derden. Dit zou meteen overeenstemmen met de visie in nagenoeg alle landen. Ook dient er een samenwoningsverplichting ingevoerd te worden. Hoewel hierover discussie bestaat, is er momenteel geen samenwoningsverplichting, wat tot misbruik kan leiden en het nut van het beschermingsmechanisme ondermijnt. Men zou, naar het Frans voorbeeld, moeten invoeren dat er tussen wettelijk samenwonenden een gemeenschappelijk leven en huishouden dient te zijn, die minstens de feitelijke samenwoning moet omvatten, maar tevens moet bestaan uit het delen van huishoudelijke, financiële en andere problemen. Dat zou meer duidelijkheid creëren en misbruiken kunnen tegengaan. Daarnaast verdient het ook de voorkeur om een hulpverplichting te creëren en daarmee gepaard gaand een wettelijke grondslag te voorzien voor een onderhoudsuitkering in geval van behoefte na de beëindiging van de wettelijke samenwoning. Momenteel wordt de realiteit miskend en leidt een gebrek aan een hulpverplichting tot ongerechtvaardigde situaties. Enige solidariteit is vereist bij partners die zich verbinden tot een wettelijke samenwoning en waarbij in veel gevallen een duurzame verbintenis wordt gecreëerd.
[117]
Een verplichting tot getrouwheid kan niet ingevoerd worden zolang de wettelijke samenwoning openstaat voor bloedverwanten, maar is tevens niet wenselijk, net zomin als een bijstandsverplichting of een recht om de naam van de partner te mogen voeren. Het heeft weinig zin om de wettelijke samenwoning een kopie te maken van het huwelijk. De wettelijke samenwoning mag gekenmerkt worden door een minder strikt regime dan het huwelijk. Op zich is het goed dat er een bijdrageverplichting is ingelast voor wettelijk samenwonenden, alleen is het zeer spijtig dat zij elke effectiviteit verliest doordat een partner, geconfronteerd met een vordering tot een gedwongen bijdrage in de vorm van een onderhoudsgeld, meteen zal overgaan tot de eenzijdige beëindiging van de wettelijke samenwoning en elke claim zo onmogelijk maakt. Ook moet de ontvangstmachtiging uitdrukkelijk mogelijk gemaakt worden. Zowel op het vlak van de toetredingsvoorwaarden als de persoonsrechtelijke gevolgen zijn er dus heel wat onvolmaaktheden die best het voorwerp zouden uitmaken van nieuw wetgevend initiatief. 330. Over de evolutie van de wettelijke samenwoning in het groter geheel, kan er gesteld worden dat we niet het voorbeeld van Nederland moeten volgen. Daar zijn het huwelijk en het geregistreerd partnerschap sinds 1 april 2014 juridisch gezien volledig hetzelfde. Dit brengt weinig nut bij en is voor ons niet de aangewezen weg. Een afschaffing is evenmin zinvol, omdat de wettelijke samenwoning beantwoordt aan een maatschappelijke behoefte. De wettelijke samenwoning wordt best behouden, maar mits een grondige hervorming, o.a. van de eenzijdige beëindigingswijze. Daarnaast zou men best ook een automatische bescherming voorzien voor feitelijk samenwonenden die aan een aantal objectieve voorwaarden voldoen. Twee opties dienen zich hier aan: ofwel kiest men voor een eengemaakte regelgeving voor alle buitenhuwelijkse samenlevingsvormen, ofwel behoudt men de wettelijke samenwoning en creëert men daarnaast ook een minimale bescherming voor feitelijk samenwonenden. Hoe dan ook is het meest noodzakelijke een duidelijke visie op de richting die we willen inslaan. Hoe willen we dat de wettelijke samenwoning evolueert zodat ze tegemoet komt aan de noden van de mensen? Hierbij zou wetenschappelijk onderzoek duiding kunnen geven over de verwachtingen van de mensen. Op die manier kunnen er gefundeerde en doelgerichte beslissingen en regelingen worden gemaakt. Het zou immers mooi zijn mochten we ooit kunnen komen tot allerlei relatievormen die effectief functioneren in de praktijk en beantwoorden aan de noden van de mensen. Want relaties, dat is toch iets wat iedereen bezig houdt…
[118]
BIJLAGEN Bijlage 1: Samenlevingscontracten en stopzettingen van samenlevingscontracten, per gewest (2000-2013)
* Het betreft hier cijfers over het aantal personen betrokken bij een nieuwe verklaring van wettelijke samenwoning of een stopzetting ervan, en niet van het aantal verklaringen van wettelijke samenwoning of het aantal stopzettingen van zo'n verklaring. Een paar keer wordt een oneven cijfer opgegeven. Deze schijnbare anomalie is te wijten aan het feit dat bij bepaalde samenwonenden, bij een adresverandering, geen beëindiging van wettelijke samenwoning werd opgenomen, bijvoorbeeld bij gebrek aan een eenzijdige verklaring van beëindiging. [119]
BIBLIOGRAFIE WETGEVING België 1. Wetten - Wet 23 november 1998 tot invoering van de wettelijke samenwoning, BS 12 januari 1999, 786-788. - Wet 13 februari 2003 tot openstelling van het huwelijk voor personen van hetzelfde geslacht en tot wijziging van een aantal bepalingen van het Burgerlijk Wetboek, BS 28 februari 2003, 9880-9883. - Wet 14 januari 2013 houdende diverse bepalingen inzake werklastvermindering binnen justitie, BS 1 maart 2013, 12.945-12.958. - Wet 17 maart 2013 tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid, BS 14 juni 2013, 38.132-38.175. - Wet 2 juni 2013 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, de wet van 31 december 1851 met betrekking tot de consulaten en de consulaire rechtsmacht, het Strafwetboek, het Gerechtelijk Wetboek en de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, met het oog op de strijd tegen de schijnhuwelijken en de schijnwettelijke samenwoningen, BS 23 september 2013, 67.119-67.125. - Wet 30 juli 2013 betreffende de invoering van een familie- en jeugdrechtbank, BS 27 september 2013, 68.429-68.460. 2. Koninklijke besluiten - Koninklijk Besluit 14 december 1999 tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de wet van 23 november 1998 tot invoering van de wettelijke samenwoning, BS 23 december 1999, 48.900. - Koninklijk Besluit 16 juli 1992 betreffende het verkrijgen van informatie uit de bevolkingsregisters en uit het vreemdelingenregister, BS 15 augustus 1992. - Koninklijk Besluit 16 juli 1992 tot vaststelling van de informatie die opgenomen wordt in de bevolkingsregisters en in het vreemdelingenregister, BS 15 augustus 1992. - Koninklijk Besluit 30 december 1999 tot wijziging van het koninklijk besluit van 16 juli 1992 betreffende het verkrijgen van informatie uit de bevolkingsregisters en uit het vreemdelingenregister, BS 31 december 1999, 50.541. [120]
- Koninklijk Besluit 30 december 1999 tot wijziging van het koninklijk besluit van 16 juli 1992 tot vaststelling van de informatie die opgenomen wordt in de bevolkingsregisters en in het vreemdelingenregister, BS 31 december 1999, 50.542. 3. Omzendbrieven - Omz. 6 september 2013 inzake de wet van 2 juni 2013 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, de wet van 31 december 1851 met betrekking tot de consulaten en de consulaire rechtsmacht, het Strafwetboek, het Gerechtelijk Wetboek en de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, met het oog op de strijd tegen de schijnhuwelijken en de schijnwettelijke samenwoningen, BS 23 september 2013, 67.188-67.196. 4. Parlementaire voorbereidingen - Wetsvoorstel (G. SWENNEN) tot instelling van een instapregeling voor samenwonenden, Parl.St. Kamer 1992-1993, nr. K. 1143/1, 19 p. - Wetsvoorstel (Y. MAYEUR, H. SIMONS, O. MAINGAIN en M. VOGELS) betreffende het samenlevingscontract, Parl.St. Kamer 1993-1994, nr. K. 1340/1, 12 p. - Wetsvoorstel (S. MOUREAUX, V. DECROLY, F. LOZIE en O. MAINGAIN) betreffende het samenlevingscontract, Parl.St. Kamer 1995-1996, nr. K. 49-170/1, 13 p. - Amendement (R. LANDUYT, J.-J. VISEUR, A. DUQUESNE en L. WILLEMS) op het wetsvoorstel betreffende het samenlevingscontract, Parl.St. Kamer 1997-1998, nr. K. 49170/2, 5 p. - Verslag namens de Commissie voor de Justitie over het wetsvoorstel betreffende het samenlevingscontract, het wetsvoorstel ter bescherming tegen discriminatie op grond van geslacht en seksuele of relationele voorkeur en het wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek, tot opheffing van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden en tot wijziging van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, Parl.St. Kamer 1997-1998, nr. K. 49-170/8, 106 p. - Verslag namens de Commissie voor de Justitie over het wetsontwerp tot invoering van de wettelijke samenwoning, Parl.St. Kamer 1997-1998, nr. K. 49-170/15, 7 p. - Verslag namens de Commissie voor de Justitie over het wetsontwerp tot invoering van de wettelijke samenwoning, Parl.St. Senaat 1997-1998, nr. 1-916/5, 52 p. - Wetsvoorstel (GIET en MAYEUR) houdende diverse maatregelen tot gelijkstelling van de wettelijke samenwoning met het huwelijk, Parl.St. Kamer 1999-2000, nr. K. 50-661/001, 15 p. - Wetsvoorstel (MAINGAIN) tot wijziging van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek betreffende de wettelijke samenwoning, Parl.St. Kamer 2002-2003, nr. K. 50-2135/001, 41 p. [121]
- Wetsvoorstel (MAINGAIN en PAYFA) tot wijziging van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek betreffende de wettelijke samenwoning, Parl.St. Kamer B.Z. 2003, nr. K. 51110/001, 41 p. - Wetsvoorstel (S. DE BETHUNE en C. FRANSSEN) tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en het Gerechtelijk Wetboek, wat het gebruik van de naam van de echtgenoot betreft, Parl.St. Senaat B.Z. 2010, nr. 5-190/1, 5 p. - Verslag namens de Commissie voor de Justitie over het wetsvoorstel houdende diverse bepalingen inzake werklastvermindering en informatiseringsvooruitgang binnen justitie en het wetsvoorstel tot opheffing van de opdracht van de Nationale Bank van België als centrale depositaris van protesten, Parl.St. Kamer 2012-2013, nr. K. 53-1804/16, 180 p. - Wetsontwerp tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, het Strafwetboek, het Gerechtelijk Wetboek, de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen en de wet van 31 december 1851 betreffende de consulaten en de consulaire rechtsmacht, met het oog op de strijd tegen de schijnhuwelijken en de schijn-wettelijke samenwoningen, Parl.St. Kamer 2012-2013, nr. K. 53-2673/1, 101 p. - Wetsontwerp tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek met het oog op de invoering van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen bij de wijze van naamsoverdracht aan het kind en aan de geadopteerde, Parl.St. Kamer 2013-2014, nr. K. 53-3145/10, 8 p. Canada 1. Wetten Adult Interdependent Relationships Act, 2002, http://www.canlii.org/en/ab/laws/stat/sa-2002c-a-4.5/latest/sa-2002-c-a-4.5.html. Denemarken 1. Wetten -
Art. 2 (1) Lov om registreret partnerskab http://users.cybercity.dk/~dko12530/s2.htm (Engelse versie).
7
juni
1989,
Duitsland 1. Wetten - Gesetz zur Beendigung der Diskriminierung gleichgeschlechtlicher Gemeinschaften: Lebenspartnerschaften vom 16 Februar 2001, BGBL 22 Februar 2001, Teil I, n° 9, 266-287. Frankrijk 1. Wetten
[122]
- Loi n° 99-944 du 15 novembre 1999 relative au pacte civil de solidarité, JORF 16 novembre 1999, 16.959-16.962. - Loi n° 2006-728 du 23 juin 2006 portant réforme des successions et des libéralités, JORF 24 juin 2006, 9513-9546. - Loi n° 2007-308 du 5 mars 2007 portant réforme de la protection juridique des majeurs, JORF 7 mars 2007, 4325-4357. - Loi n° 2013-404 du 17 mai 2013 ouvrant le mariage aux couples de personnes de même sexe, JORF 18 mai 2013, 8253-8259. 2. Omzendbrieven - Circulaire n° 2007-03 CIV du 5 février 2007 relative à la presentation de la réforme du pacte civil de solidarité, Bulletin Officiel du Ministère de la Justice 28 février 2007, 36 p. 3. Parlementaire voorbereidingen - Proposition de loi rejetée en séance publique relative au pacte civil de solidarité, Assemblée nationale 1998-1999, n° 190, 1 p. - Proposition de loi de J.-P. MICHEL relative au pacte civil de solidarité, Assemblée nationale 1998-1999, n° 1118, 11 p. - Proposition de loi de J.-M. AYRAULT relative au pacte civil de solidarité, Assemblée nationale 1998-1999, n° 1119, 13 p. - Proposition de loi de A. BOCQUET relative au pacte civil de solidarité, Assemblée nationale 1998-1999, n° 1120, 11 p. - Proposition de loi de G. HASCOËT relative au pacte civil de solidarité, Assemblée nationale 1998-1999, n° 1121, 12 p. - Proposition de loi de A. TOURRET relative au pacte civil de solidarité, Assemblée nationale 1998-1999, n° 1122, 12 p. - Rapport au nom de la commission des lois constitutionnelles, de la législation et de l’administration générale de la république sur les propositions de loi (J.-P. MICHEL), Assemblée nationale 1998-1999, n° 1138, 62 p. - Discussion en deuxième séance publique du 3 novembre 1998, Assemblée nationale 19981999, 7920-7961, www.assemblee-nationale.fr/11/cri/html/19990056.asp. - Discussion en deuxième séance publique du 8 novembre 1998, Assemblée nationale 19981999, 8482-8519, www.assemblee-nationale.fr/11/cri/html/19990071.asp. - Discussion en troisième séance publique du 1 decembre 1998 dans l’Assemblée nationale pour la première lecture, Assemblée nationale 1998-1999, 9788-9880, www.assembleenationale.fr/11/cri/html/19990105.asp. [123]
- Proposition de loi adoptée par l’Assemblée nationale en première lecture relative au pacte civil de solidarité, Assemblée nationale 1998-1999, n° 207, 9 p. - Discussion en séance du 17 mars 1999 dans le Sénat pour la première lecture, Sénat 19981999, 8 p., www.senat.fr/seances/s199903/s19990317/st19990317000.html. - Proposition de loi modifiée par le Sénat relative au mariage, au concubinage et aux liens de solidarité, Sénat 1998-1999, n° 1479, 6 p. - Proposition de loi adoptée avec modifications par l’Assemblée nationale en deuxième lecture relative au pacte civil de solidarité, Assemblée nationale 1998-1999, n° 278, 9 p. - Discussion et rejet en séance du 11 mai 1999 dans le Sénat pour la deuxième lecture, Sénat 1998-1999, n° 116, www.senat.fr/seances/s199905/s19990511/sc19990511023.html. - Rapport fait au nom de la commission mixte paritaire chargée de proposer un texte sur les dispositions restant en discussion de la proposition de loi relative au pacte civil de solidarité (J.-P. MICHEL et P. GÉLARD), Assemblée nationale 1998-1999, n° 1601, en Sénat 1998-1999, n° 361, 2 p. - Proposition de loi adoptee par l’Assemblée nationale en nouvelle lecture le 15 juin 1999, Assemblée nationale 1998-1999, n° 341, 10 p. - Discussion et rejet en séance du 30 juin 1999 dans le Sénat pour la nouvelle lecture, Sénat 1998-1999, n° 165, www.senat.fr/seances/s199906/s19990630/st19990630000.html. - Proposition de loi relative au pacte civil de solidarité adoptée par l’Assemblée nationale en lecture definitive, Assemblée nationale 1999-2000, n° 364, 9 p. - Amendement n° 3 sur le projet de loi portant réforme des successions et des libéralités, Assemblée nationale 2005-2006, n° 2427, 3 p. - Amendement n° 16 sur le projet de loi portant réforme des successions et des libéralités, Assemblée nationale 2005-2006, n° 2427, 3 p. - Amendement n° 63 sur le projet de loi portant réforme de la protection juridique des majeurs (E. BLESSIG), Assemblée nationale 2006-2007, n° 3462, 1 p. - Rapport fait au nom de la commission des lois constitutionnelles, de la législation et de l’administration générale de la république sur le projet de loi (n° 3462) portant réforme de la protection juridique des majeurs (E. BLESSIG), Assemblée nationale 2006-2007, n° 3557, 479 p. Groot-Brittannië 1. Wetten - Statutory Instrument The marriages and civil partnerships (approved premises) regulations 2011, n° 2661, 16 p., www.legislation.gov.uk. [124]
2. Parlementaire voorbereidingen Cohabitation Rights Bill 49, HL 2013-2014, n° 55/2, www.publications.parliament.uk/pa/bills/lbill/2013-2014/0049/lbill_201320140049_en_1.htm.
26
p.,
Luxemburg 1. Wetten - Loi du 9 juillet 2004 relative aux effets légaux de certains partenariats, Memorial A 6 août 2004, n° 143, 2020-2038. - Loi du 3 août 2010 portant modification de la loi du 9 juillet 2004 relative aux effets légaux de certains partenariats, Memorial A 12 août 2010, n° 134, 2190-2192. Nederland 1. Wetten - Wet 5 juli 1997 tot wijziging van Boek I van het Burgerlijk Wetboek en van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met opneming daarin van bepalingen voor het geregistreerd partnerschap, Stb. 1997, nr. 324, 9 p. - Wet 21 december 2000 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de openstelling van het huwelijk voor personen van hetzelfde geslacht, Stb. 2001, nr. 9, 5 p. - Wet 31 mei 2001 tot wijziging van de titels 6 en 8 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (rechten en plichten echtgenoten en geregistreerde partners), Stb. 2001, nr. 275, 3 p. - Wet 27 november 2008 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met het bevorderen van voortgezet ouderschap na scheiding en het afschaffen van de mogelijkheid tot het omzetten van een huwelijk in een geregistreerd partnerschap (Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding), Stb. 2008, nr. 500, 8 p. - Wet 27 november 2013 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering mede in verband met de evaluatie van de wet openstelling huwelijk en de wet geregistreerd partnerschap, Stb. 2013, nr. 486, 13 p. 2. Koninklijke besluiten - Besluit van 17 december 1997 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de wet van 5 juli 1997 houdende wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met opneming daarin van bepalingen voor het geregistreerd partnerschap, Stb. 1997, nr. 661, 1 p. - Besluit 20 maart 2001 tot inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A, van de wet van 13 december 2000, tot wijziging van de regeling in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot het naamrecht, de voorkoming van schijnhuwelijken en het tijdstip van de [125]
totstandkoming van de scheiding van tafel en bed alsmede enige andere wetten, tot inwerkingtreding van de Wet openstelling huwelijk, tot inwerkingtreding van de wet van 21 december 2000, tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek adoptie door personen van hetzelfde geslacht, tot inwerkingtreding van de wet van 8 maart 2001, tot aanpassing van wetgeving in verband met de openstelling van het huwelijk en de invoering van adoptie door personen van hetzelfde geslacht, Stb. 2001, nr. 145, 2 p. - Besluit 20 maart 2014 houdende wijziging van het Besluit gezagsregisters mede in verband met de uitbreiding van aantekeningen in het gezagsregister en van het Besluit burgerlijke stand 1994 in verband met het juridisch ouderschap door geregistreerd partnerschap alsmede vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 27 november 2013 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering mede in verband met de evaluatie van de wet openstelling huwelijk en de wet geregistreerd partnerschap, Stb. 2014, nr. 134, 11 p. 3. Parlementaire voorbereidingen - Kamerstukken II 1991-1992, Brief van de minister van Justitie inzake de leefvormen, 22.700, nr. 1, 6 p. - Kamerstukken II 1992-1992, Brief van de minister van Justitie inzake de leefvormen, 22.700, nr. 3, 22 p. - Kamerstukken II 1993-1994, Koninklijke Boodschap inzake de wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met opneming daarin van bepalingen voor de registratie van een samenleving, 23.761, nr. 1, 1 p. - Kamerstukken II 1993-1994, Wetsvoorstel inzake de wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met opneming daarin van bepalingen voor de registratie van een samenleving, 23.761, nr. 2, 8 p. - Kamerstukken II 1993-1994, Memorie van toelichting inzake de wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met opneming daarin van bepalingen voor de registratie van een samenleving, 23.761, nr. 3, 13 p. - Kamerstukken II 1994-1995, Nota van wijziging inzake de wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met opneming daarin van bepalingen voor de registratie van een samenleving, 23.761, nr. 5, 3 p. - Kamerstukken II 1994-1995, Brief van de staatssecretaris van Justitie inzake de leefvormen, 22.700, nr. 5, 20 p. - Kamerstukken II 1995-1996, Verslag van de vaste commissie voor Justitie inzake de wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met opneming daarin van bepalingen voor de registratie van een samenleving, 23.761, nr. 6, 20 p. Kamerstukken II 1995-1996, Nota naar aanleiding van het verslag, 23.761, nr. 7, 24 p. [126]
- Kamerstukken II 1995-1996, Tweede nota van wijziging inzake de wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met opneming daarin van bepalingen voor de registratie van een samenleving, 23.761, nr. 8, 9 p. - Kamerstukken II 1996-1997, Verslag van een schriftelijk overleg inzake de wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met de opneming daarin van bepalingen voor het geregistreerd partnerschap, 23.761, nr. 11, 13 p. - Handelingen I 2000-2001, Behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de titels 6 en 8 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (rechten en plichten echtgenoten en geregistreerde partners), 27.084, nr. 30, 11 p. Spanje 1. Wetten - Ley 10/1998 15 julio 1998 www.parlament.cat/getdocie/5009107.
de
uniones
estables
de
pareja,
10
p.,
- Ley 19/1998 28 diciembre 1998 sobre situaciones convivenciales de ayuda mutual, 4 p., www.parlament.cat/getdocie/5009133. Zwitserland 1. Wetten - Loi fédérale du 18 juin 2004 sur le partenariat enregistré entre personnes du même sexe, RO 2005, 5720-5722.
RECHTSPRAAK België - Arbitragehof 23 februari 2000, nr. 23/2000, BS 18 maart 2000, 8602-8605. - GwH 7 november 2013, nr. 151/2013, BS 13 maart 2014, 21.594-21.595. - Cass. (1ste k.) 17 januari 2013, AR C.11.0363.F, Pas. 2013, 92 en RW 2013-14, 903-904, noot F. SWENNEN, www.cass.be. - RvS (12e k.) 11 december 2009, nr. 198.858, GÜRKAN t. Ambtenaar van de burgerlijke stand van de stad Antwerpen, www.raadvst-consetat.be. - RvS (12e k.) 5 februari 2010, nr. 200.547, ABAISA t. Ambtenaar van de burgerlijke stand van de stad Turnhout, Act.dr.fam. 2010, 189, J.dr.jeun. 2010, afl. 294, 61 en T.Vreemd. 2010, 270, www.raadvst-consetat.be (volledige uitspraak).
[127]
- Brussel (21ste k.) 15 juni 2006, JT 2007, 598-600. - Brussel (3e k.) 27 juni 2008, T.Fam. 2009, 70-72 en RTDF 2009, 552-557. - Rb. Antwerpen 11 februari 2010, RW 2010-11, 1360-1362. - Rb. Turnhout (10e k.) 25 februari 2011, AR 10-570-A, T.Vreemd. 2011, 286, www.vreemdelingenrecht.be (volledige uitspraak). - KG Rb. Turnhout 1 april 2010, 10/51/C, T.Vreemd. 2011, 288, www.vreemdelingenrecht.be (volledige uitspraak). - Vred. Zomergem 27 mei 2005, T. Not. 2005, 495 en T.Vred. 2007, 345. - Vred. Zelzate 7 juli 2009, T.Vred. 2012, 27-29. Frankrijk - Conseil Constitutionnel 9 novembre 1999, n° 99-419 DC, JORF 16 novembre 1999, 16.96216.968. - Cour de Cassation (Ch. Soc.) 11 juillet 1989, n° 85-46.008, Secher v. Air France, Bulletin 1989, n° 514, 311 en www.dalloz.fr. - Cour de Cassation (Ch. Soc.) 11 juillet 1989, n° 86-10.665, Ladijka v. Caisse primaire d’assurance maladie de Nantes, Bulletin 1989, n° 515, 312 en www.dalloz.fr. - Tribunal de grande instance Lille 5 juin 2002, Recueil Dalloz 2003, 515 en www.dalloz.fr. Nederland - Hoge Raad 19 oktober 1990, NJ 1992, afl. 11, nr. 192, 473-479. - Hof Arnhem-Leeuwarden 21 maart 2013, nr. 200.108.871, EB 2013, afl. 65, 1-2 en www.kluwernavigator.nl.
RECHTSLEER België 1. Boeken - BARBAIX, R. en VERBEKE, A., Beginselen relatievermogensrecht, Brugge, die Keure, 2012, 277 p. - CHIAU, B., CHRISTIAENS, J. en DE SCHRIJVER, S., Gids samenlevingsvormen: samenwonen of toch niet?, Antwerpen, De Boeck, 2010, 287 p. - DELAHAYE, B. en TAINMONT, F., La cohabitation légale, Brussel, Larcier, 2013, 181 p. [128]
- SENAEVE, P., Compendium van het personen- en familierecht, Leuven, Acco, 2008, 688 p. - SWENNEN, F., Het personen- en familierecht, Antwerpen/Oxford, Intersentia, 2010, 505 p. - VERSCHELDEN, G., Handboek voor familierecht, Brugge, die Keure, 2010, 840 p. 2. Bijdragen in verzamelwerken - ALLAERTS, V., “Primair huwelijksvermogensstelsel” in W. PINTENS en J. DU MONGH (eds.), Patrimonium 2006, Antwerpen/Oxford, Intersentia, 2006, 3-26. - ALLAERTS, V., “Samenwoningsrecht” in W. PINTENS en J. DU MONGH (eds.), Patrimonium 2006, Antwerpen/Oxford, Intersentia, 2006, 141-171. - BRAT, S. “Distinction entre la cohabitation de fait et la cohabitation légale” in Y.-H. LELEU, A. VERBEKE, J.-F. TAYMANS en M. BOURGEOIS (eds.), Manuel de planification patrimoniale. Le couple, vie commune, Brussel, Larcier, 2009, 141-151. - CASMAN, H., “Enkele aspecten van vermogensrechtelijke overeenkomsten tussen samenwoners sedert de wet van 23 november 1998” in W. VAN EECKHOUTTE (coörd.), Overeenkomstenrecht, Antwerpen, Kluwer, 2000, 207-268. - CASMAN, H., “Gehuwd, wettelijk of feitelijk samenwonend: wat maakt het uit? Vermogensrechtelijke aspecten, andere dan bij overlijden” in C. FORDER en A. VERBEKE (eds.), Gehuwd of niet: maakt het iets uit?, Antwerpen/Groningen, Intersentia, 2005, 149-198. - DANDOY, N., “Les effets alimentaires de la vie en couple” in J. HAUSER en J.-L. RENCHON (eds.), Différenciation ou convergence des statuts juridiques du couple marié et du couple non marié? Droit belge et français, Brussel, Bruylant, 2005, 59-92. - PINTENS, W., “Vermogensrechtelijke gevolgen van ongehuwd samenwonen. De wettelijke samenwoning” in W. PINTENS (ed.), Familiaal vermogensrecht, Brugge, die Keure, 2001, 526. - PLINGERS, S., “Onderscheid feitelijk samenwonen en wettelijk samenwonen” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect bij leven: huwelijk en samenwoning, Brussel, Larcier, 2011, 113-116. - RENCHON, J.-L., “La régularisation par la loi des relations juridiques du couple non marié. Présentation générale de la loi du 23 novembre 1998” in J.-L. RENCHON en F. TAINMONT (eds.), Le couple non marié à la lumière de la cohabitation légale, Louvain-la-Neuve, Bruylant, 2000, 7-44. - SENAEVE, P., “De Belgische ‘wettelijke samenwoning’ en het Franse ‘pacte civil de solidarité’: enkele rechtsvergelijkende beschouwingen” in A. VERBEKE, J. VERSTRAETE en L. WEYTS (eds.), Facetten van ondernemingsrecht. Liber amicorum Professor Frans Bouckaert, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2000, 437-453.
[129]
- SENAEVE, P., “De onderhoudsverplichting tussen wettelijk samenwonenden en tussen concubinerenden” in P. SENAEVE (ed.), Onderhoudsgelden, Leuven, Acco, 2001, 153-186. - SENAEVE, P., “Van concubinaat naar wettelijke samenwoning en verder” in W. PINTENS, A. ALEN, E. DIRIX en P. SENAEVE (eds.), Vigilantibus ius scriptum. Feestbundel voor Hugo Vandenberghe, Brugge, die Keure, 2007, 275-288. - SOSSON, J. en DANDOY, N., “La reconnaissance juridique du couple non marié” in J.-L. RENCHON en F. TAINMONT (eds.), Le couple non marié à la lumière de la cohabitation légale, Louvain-la-Neuve, Bruylant, 2000, 45-72. - SOSSON, J., “Les effets personnels” in J. HAUSER en J.-L. RENCHON (eds.), Différenciation ou convergence des statuts juridiques du couple marié et du couple non marié? Droit belge et français, Brussel, Bruylant, 2005, 37-58. - SWENNEN, F., “Bedenkingen bij het rechtsbegrip ‘staat van de persoon’” in W. DEBEUCKELAERE, J. MEEUSEN en H. WILLEKENS (eds.), Met rede ontleed, de rede ontkleed: opstellen aangeboden aan Fons Heyvaert ter gelegenheid van zijn vijfenzestigste verjaardag, Gent, Mys & Breesch, 2002, 59-76. - SWENNEN, F., “Alimentatie tussen partners” in C. FORDER en A. VERBEKE (eds.), Gehuwd of niet: maakt het iets uit?, Antwerpen/Groningen, Intersentia, 2005, 285-312. - TAINMONT, F., “Les charges du ménage” in J.-L. RENCHON en F. TAINMONT (eds.), Le couple non marié à la lumière de la cohabitation légale, Louvain-la-Neuve, Bruylant, 2000, 127-153. - TORFS, N. en VAN SOEST, E., “De redactie van een samenlevingsovereenkomst (wettelijke samenwoning)” in L. WEYTS, A. VERBEKE en E. GOOVAERTS (eds.), Actualia familaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2003, 69-77. 3. Bijdragen in reeksen - GERLO, J., Over wettelijke samenlevingsvormen in België, Frankrijk en Nederland in Thorbeckecolleges 25, Antwerpen, Kluwer, 2001, 40 p. - HEYVAERT, A., Het statuut van samenwoners: de samenwoning van volwassenen in Advocatenpraktijk Burgerlijk recht 12, Antwerpen, Kluwer, 2001, 87 p. 4. Tijdschriftartikels - ALOFS, E., “De uitbreiding van de schadeloosstelling overeenkomstig de resp. regelingen inzake arbeidsongevallen, beroepsziekten en het asbestfonds naar wettelijk samenwonende partners”, Not.Fisc.M. 2009, 311-327. - BAURAIN, P., “La cohabitation légale: miracle ou mirage législatif?”, Rev.not.b. 1998, 618627.
[130]
- BOONE, K., “Het tijdstip van aanvang van de wettelijke samenwoning” (noot onder Brussel 27 juni 2008), T.Fam. 2009, 72-74. - BRAT, S., “Le nouveau régime de la cohabitation légale: modèle revu et corrigé”, Div.Act. 1998, 121-125. - BRAT, S., “La loi du 23 novembre 1998 instaurant la cohabitation légale: bilan d’une année d’application”, Div.Act. 2001, 25-32. - BUYSSENS, F., “Wettelijke samenwoning: het recht is geen zaak van billijkheid”, T.Fam. 2009, 65-66. - CASMAN, H., “Wettelijke samenwoning: hoe gaat dat nu verder?”, NjW 2004, 182-193. - DEBUSSCHER, E., “De wet van 23 november 1998 tot invoering van de wettelijke samenwoning en zijn belang voor de notariële praktijk”, W.Akte 1999, 165-170. - DE KEZEL, E., “De wet tot invoering van de wettelijke samenwoning: een maat voor niets?”, AJT 1999-00, 129-139. - DE SCHRIJVER, L., “Schijn-wettelijke samenwoning”, Juristenkrant 2013, afl. 276, 16. - EGGERMONT, S., “Jan en Jan Modaal: homohuwelijk of wettelijke samenwoning”, RW 200809, 124-126. - LELEU, Y.-H., “De vermogensrechtelijke gevolgen van de wettelijke samenwoning. Commentaar bij de virtuele wet van 23 november 1998”, Not.Fisc.M. 1999, 123-134. - MARLIER, G., “De wet van 2 juni 2013 tot bestrijding van de schijnhuwelijken, de schijnwettelijke samenwoningen en de gedwongen huwelijken en wettelijke samenwoningen. Deel II Strafrechtelijke aspecten”, T.Fam. 2014, 15-22. - MOSSELMANS, S., “De wet van 23 november 1998 tot invoering van de wettelijke samenwoning en het gelijkheidsbeginsel”, RW 2000-01, 1 041-1 048. - OTTEN, S., “La cohabitation légale en droit belge et en droit allemand: deux itinéraires dissemblables”, Rev.dr.ULg 2007, 103-130. - ROTTHIER, K., “De nieuwe wet tot hervorming van het statuut van onbekwamen: een overzicht vanuit vogelperspectief”, Not.Fisc.M. 2013, 182-203. - SENAEVE, P. en COENE, E., “De wet van 23 november 1998 tot invoering van de wettelijke samenwoning”, EJ 1998, 150-163. - SENAEVE, P., “Titel Vbis Wettelijke samenwoning: Commentaar bij artikel 1476 BW” in Comm.Pers., Mechelen, Kluwer, 2000, 8 p. - SENAEVE, P. en DE SCHRIJVER, L., “Titel Vbis Wettelijke samenwoning: Commentaar bij artikel 1475 BW” in Comm.Pers., Mechelen, Kluwer, 2013, 13 p. [131]
- SENAEVE, P. en DE SCHRIJVER, L., “Titel Vbis Wettelijke samenwoning: Commentaar bij artikel 1476 BW” in Comm.Pers., Mechelen, Kluwer, 2013, 22 p. - SENAEVE, P. en VINCK, B., “Titel Vbis Wettelijke samenwoning: Commentaar bij artikel 1477 BW” in Comm.Pers., Mechelen, Kluwer, 2013, 8 p. - SENAEVE, P., “De wet van 2 juni 2013 tot bestrijding van de schijnhuwelijken, de schijnwettelijke samenwoningen en de gedwongen huwelijken en wettelijke samenwoningen. Deel I Civielrechtelijke aspecten”, T.Fam. 2014, 2-14. - SWENNEN, F., “De wettelijke samenwoning en de staat van de personen” (noot onder Cass. 17 januari 2013), RW 2013-14, 904-906. - VERSTRAETE, K., “Beëindiging buitenhuwelijkse samenwoning”, NjW 2008, 566-585. - WUYTS, T., “Wettelijke samenwoning”, NjW 2014, 242-257. 5. Overzichten van rechtspraak - BAETEMAN, G., “De staat van de persoon in huwelijk en in wettelijke en andere samenlevingsverbanden” in G. BAETEMAN, J. GERLO, E. GULDIX, A. WYLLEMAN, G. VERSCHELDEN en S. BROUWERS, “Overzicht van rechtspraak – Familierecht (1995-2000)”, TPR 2001, afl. 3, 1744-1847. - BOONE, K., “Wettelijke en feitelijke samenwoning” in G. VERSCHELDEN, S. BROUWERS, K. BOONE, I. MARTENS en K. VERSTRAETE, “Overzicht van rechtspraak – Familierecht (20012006)”, TPR 2007, afl. 1, 439-466. - BROUWERS, S. “Alimentatie” in G. VERSCHELDEN et al., “Overzicht van rechtspraak – Familierecht (2007-2011)”, TPR 2012, afl. 4, 1850-2057. - CASMAN, H., “Het primair huwelijksstelsel” in G. BAETEMAN, H. CASMAN en J. GERLO, “Overzicht van rechtspraak. Huwelijksvermogensrecht (1989-1995), TPR 1996, afl. 1, 140243. - VINCK, B., “De wettelijke samenwoning” in G. VERSCHELDEN, S. BROUWERS, K. BOONE, L. PLUYM, W. SEGERS en B. VINCK, “Overzicht van rechtspraak – Familierecht (2007-2011)”, TPR 2012, afl. 4, 1819-1829. - VINCK, B., “Overzicht van rechtspraak (2000-2012) – De wettelijke samenwoning”, T.Fam. 2012, 196-206. 6. Doctoraatproefschriften - MARTENS, I., De onderhoudsverplichting tussen ex-echtgenoten, doctoraatsproefschrift Rechten UGent, 2013, https://biblio.ugent.be/input/download?func=downloadFile&recordOId=4224650&fileOId=4 224738, 494 p.
[132]
7. Krantenartikels - VBR, “Samenwonen zit weer in de lift”, De Standaard, 27 augustus 2013, www.standaard.be/cnt/dmf20130826_045. 8. Websites - FOD Economie – Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie, Verklaring van wettelijke samenwoning en stopzettingen van wettelijke samenwoning per gewest (20002013), http://statbel.fgov.be/nl/statistieken/cijfers/bevolking/huwelijken_echtscheidingen_samenwon ing/samenwoning/, geconsulteerd op 8 mei 2014. - FOD Economie – Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie, Aantal personen betrokken bij een huwelijk met iemand van hetzelfde geslacht, per provincie (20052013), http://statbel.fgov.be/nl/statistieken/cijfers/bevolking/huwelijken_echtscheidingen_samenwon ing/huwelijken/homosexueel/, geconsulteerd op 8 mei 2014. www.kruispuntmi.be/thema/gezinshereniging/je-wil-wettelijk-samenwonen-inbelgie/schijnwettelijke-samenwoning/wat-is-een-schijnwettelijke-samenwoning. https://edienstverlening.gent.be/aangifte-wettelijke-samenwoning-zondernotari%C3%ABle-akte. - www.belgium.be/nl/familie/identiteit/akten_en_registers/. Canada 1. Tijdschriftartikels - ANDERSON, T., “Models of registered partnership and their rationale: the British Columbia Law Institute’s proposed domestic partnership act”, Can.J.Fam.L. 2000, 89-113. - FORDER, C., “European models of domestic partnership laws: the field of choice”, Can.J.Fam.L. 2000, 371-454. - LAVIOLETTE, N., “Waiting in a new line at city hall: registered partnerships as an option for relationship recognition reform in Canada”, Can.J.Fam.L. 2002, 115-172. Denemarken 1. Bijdragen in verzamelwerken - LUND-ANDERSEN, I., “The Danish registered partnership act, 1989: has the act meant a change in attitudes?” in R. WINTEMUTE en M. ANDENAES (eds.), Legal recognition of samesex partnerships: a study of national, European and international law, Oxford/Portland Oregon, Hart Publishing, 2001, 417-426.
[133]
- LUND-ANDERSEN, I., “The Danish registered partnership act” in K. BOELE-WOELKI en A. FUCHS (eds.), Legal recognition of same-sex couples in Europe, Antwerpen/Oxford/New York, Intersentia, 2003, 13-23. 2. Tijdschriftartikels - BOELE-WOELKI, K. en TANGE, P.-C., “De Deense wet inzake het geregistreerd partnerschap. Een voorbeeld voor Nederland?”, NjB 9 december 1989, 1537-1543. - NIELSEN, L., “Family rights and the ‘registered partnership’ in Denmark”, Int.J. Law Family 1990, Vol. IV, 297-307. Duitsland 1. Bijdragen in verzamelwerken - THORN, K., “The German law on same-sex partnerships” in K. BOELE-WOELKI en A. FUCHS (eds.), Legal recognition of same-sex couples in Europe, Antwerpen/Oxford/New York, Intersentia, 2003, 84-98. Engeland 1. Bijdragen in verzamelwerken - SUMNER, I., “Legal position of same-sex couples in English law” in K. BOELE-WOELKI en A. FUCHS (eds.), Legal recognition of same-sex couples in Europe, Antwerpen/Oxford/New York, Intersentia, 2003, 99-121. Europa 1. Boeken - BOELE-WOELKI, K., BRAAT, B. en CURRY-SUMNER, I., (eds.), European family law in action. Volume IV: Property relations between spouses, Antwerpen/Oxford/Portland, Intersentia, 2009, 1242 p. - CURRY-SUMNER, I., All’s well that ends registered? The substantive and private international law aspects of non-marital registered relationships in Europe, AntwerpenOxford, Intersentia, 2005, 600 p. - MERIN, Y., Equality for same-sex couples. The legal recognition of gay partnerships in Europe and the United States, Chicago, The University of Chicago Press, 2002, 397 p. - SCHWENZER, I. en DIMSEY, M., Model family code: from a global perspective, Antwerpen/Oxford, Intersentia, 2006, 256 p. 2. Bijdragen in verzamelwerken - CURRY-SUMNER, I., “A patchwork of partnerships: comparative overview of registration schemes in Europe” in K. BOELE-WOELKI en A. FUCHS (eds.), Legal recognition of same-sex [134]
relationships in Europe. National, cross-border Cambridge/Antwerpen/Portland, Intersentia, 2012, 71-87.
and
European
perspectives,
- JAGIELSKA, M., “Eastern European countries: from penalisation to cohabitation and further?” in K. BOELE-WOELKI en A. FUCHS (eds.), Legal recognition of same-sex relationships in Europe. National, cross-border and European perspectives, Cambridge/Antwerpen/Portland, Intersentia, 2012, 55-69. - LUND-ANDERSEN, I., “The Nordic countries: same direction – different speeds” in K. BOELE-WOELKI en A. FUCHS (eds.), Legal recognition of same-sex relationships in Europe. National, cross-border and European perspectives, Cambridge/Antwerpen/Portland, Intersentia, 2012, 3-17. - SAVOLAINEN, M., “The Finnish and the Swedish partnership acts – similarities and divergencies”, in K. BOELE-WOELKI en A. FUCHS (eds.), Legal recognition of same-sex couples in Europe, Antwerpen/Oxford/New York, Intersentia, 2003, 24-40. - SWENNEN, F. en EGGERMONT, S., “Same sex couples in Central Europe: hop, step and jump”, in K. BOELE-WOELKI en A. FUCHS (eds.), Legal recognition of same-sex relationships in Europe. National, cross-border and European perspectives, Cambridge/Antwerpen/Portland, Intersentia, 2012, 19-39. 3. Tijdschriftartikels - BOELE-WOELKI, K., CURRY-SUMNER, I., JANSEN, M. en SCHRAMA, W., “The evaluation of same-sex marriages and registered partnerships in the Netherlands”, Yearbook of Private International Law 2006, Vol. VIII, 27-35. Frankrijk 1. Boeken - MALAURIE, P. en FULCHIRON, H., La famille, Parijs, Defrénois, 2011, 748 p. 2. Bijdragen in verzamelwerken - BORRILLO, D., “The “pacte civil de solidarité” in France: midway between marriage and cohabitation” in R. WINTEMUTE en M. ANDENAES (eds.), Legal recognition of same-sex partnerships: a study of national, European and international law, Oxford/Portland Oregon, Hart Publishing, 2001, 475-492. - TRACOL, X., “The pacte civil de solidarité (PACS)” in K. BOELE-WOELKI en A. FUCHS (eds.), Legal recognition of same-sex couples in Europe, Antwerpen/Oxford/New York, Intersentia, 2003, 68-83. 3. Bijdragen in reeksen - CARBONNIER, J., La famille, l’enfant, le couple in C. LABRUSSE-RIOU (dir.), Droit civil II, Parijs, Presses universitaires de France, 2002, 756 p. [135]
4. Tijdschriftartikels - ANTONINI-COCHIN, L., “Le paradoxe de la fidélité”, Recueil Dalloz 2005, 23-26 en www.dalloz.fr. - BERNARD S. en OUDAOUD, A., “La singularité du pacte civil de solidarité”, 12 p., http://halshs.archives-ouvertes.fr/docs/00/85/02/46/PDF/_La_singularitA_du_pacs.pdf. - BOSSE-PLATIÈRE, H., “Le pacte civil de solidarité (PACS)”, Droit de la famille 2010, 47 p. en www.dalloz.fr. - BOSSE-PLATIÈRE, H., “Actes de l’état civil”, Rép.civ. 2010, 1 p. en www.dalloz.fr. - CARILLO, J., “Aménagements possible d’un contrat de pacs”, AJ Fam. 2012, 536-540 en www.dalloz.fr. - FLOUR, Y., “Le pacte civil de solidarité”, Dalloz action droit patrimonial de la famille 2011, 28 p. en www.dalloz.fr. - HAUSER, J., “Le pacs est-il un contrat d’exclusivité?”, RTD Civ. 2003, 270. - LABBÉE, X., “L’aide materielle a-t-elle un caractère alimentaire?”, JCP G 15 octobre 2008, n° 42, I, 197-199 en www.lexisnexis.fr. - LAMARCHE, M., “Pacte civil de solidarité (PACS)”, Rep.civ. 2012, 55 p. en www.dalloz.fr. - LAMARCHE, M. en LEMOULAND, J.-J., “Mariage (les effets)” in Rep.civ. 2009, 46 p. en www.dalloz.fr. - LEMOULAND, J.-J., “Mariage”, Rep.pr.civ. 2008, 43 p. en www.dalloz.fr. - LEMOULAND, J.-J., “Pacte civil de solidarité”, Rép.pr.civ. 2008, 17 p. en www.dalloz.fr. 5. Websites - X, “Quand la loi entre-t-elle en vigueur?”, 14 septembre 2012, www.viepublique.fr/decouverte-institutions/institutions/fonctionnement/parlement/loi/quand-loi-entret-elle-vigueur.html. www.vos-droits.justice.gouv.fr/pacte-civil-de-solidarite-pacs-11938/personnes-pouvantconclure-un-pacs-20197.html. - www.cours-de-droit.net/droit-de-la-famille/le-pacs-condition-et-principe,a3266181.html. - http://vosdroits.service-public.fr/particuliers/F1618.xhtml. http://actu.dalloz-etudiant.fr/le-saviez-vous/article/que-signifie-lexpression-aliments-nesarreragent-pas//h/1747923f0f9bcf1eb75106f0de029abf.html. - www.justice.gouv.fr/budget-et-statistiques-10054/donnees-statistiques-10302/pactes-civilsde-solidarite-pacs-25129.html. [136]
Hongarije 1. Tijdschriftartikels - SZEIBERT-ERDÓS, O., “Same-sex partners in Hungary: Cohabitation and registered partnership”, Utrecht Law Review 2008, Vol. IV, afl. 2, 212-221. Luxemburg 1. Websites - X, “Luxembourg LBGT community welcomes same-sex marriage before end of year”, 9 januari 2014, www.wort.lu/en/view/luxembourg-lbgt-community-welcomes-same-sexmarriage-before-end-of-year-52cea3ede4b013b24c8ed7ce. - www.justice.public.lu/fr/famille/partenariat/partenariat-declare-luxembourg/. - www.guichet.public.lu/citoyens/fr/famille/vie-maritale/partenariat-pacs/. Nederland 1. Boeken - ASSER, C., Mr. C. Assers handleiding tot de beoefening van het Nederlands burgerlijk recht. Personen- en familierecht, Deventer, Kluwer, 2002, 991 p. - VLAARDINGERBROEK, P., BLANKMAN, K., VAN DER LINDEN, A., PUNSELIE, E. en VAN WAMELEN, C., Het hedendaagse personen- en familierecht, Deventer, Tjeenk Willink, 2002, 468 p. - WORTMANN, S. en VAN DUIJVENDIJK-BRAND, J., Compendium van het personen- en familierecht, Deventer, Kluwer, 2012, 377 p. 2. Bijdragen in verzamelwerken - BOELE-WOELKI, K., “Registered partnership and same-sex marriage in the Netherlands” in K. BOELE-WOELKI en A. FUCHS (eds.), Legal recognition of same-sex couples in Europe, Antwerpen/Oxford/New York, Intersentia, 2003, 41-53. - DORN, T., “Alimentatierechtelijke positie van (ex-)partners in Nederland” in C. FORDER en A. VERBEKE (eds.), Gehuwd of niet: maakt het iets uit?, Antwerpen/Groningen, Intersentia, 2005, 275-284. - REINHARTZ, B., “The Netherlands” in C. HAMILTON en A. PERRY (eds.), Family law in Europe, Londen, Butterworths Lexis Nexis, 2002, 439-467. - SCHRAMA, W., “Vermogensrechtelijke aspecten van de niet-huwelijkse samenleving: de moeizame verhouding tussen de affectieve relatie en het (vermogens)recht” in C. F ORDER en A. VERBEKE (eds.), Gehuwd of niet: maakt het iets uit?, Antwerpen/Groningen, Intersentia, 2005, 105-147. [137]
3. Bijdragen in reeksen - BOELE-WOELKI, K., SUMNER, I., JANSEN, M. en SCHRAMA, W., Huwelijk of geregistreerd partnerschap? Een evaluatie van de Wet openstelling huwelijk en de Wet geregistreerd partnerschap in Ars Notariatus 134, Deventer, Kluwer, 2007, 346 p. - SCHRAMA, W., De niet-huwelijkse samenleving in het Nederlandse en Duitse recht in Ars Notariatus 122, Deventer, Kluwer, 2004, 691 p. - VAN MOURIK, M., Huwelijksvermogensrecht in Monografieën privaatrecht 12, Deventer, Kluwer, 2009, 208 p. 4. Tijdschriftartikels - NUYTINCK, A., “Het geregistreerd partnerschap wordt niet afgeschaft. Jammer, een gemiste kans!”, WPNR 2008, 306-312. - SCHRAMA, W., “Registered partnership in the Netherlands”, Int.J. Law Policy Family 1999, 315-327. - SCHRAMA, W., “Een redelijk en billijk relatierecht”, TPR 2010, 1703-1739. - WAALDIJK, K., “Een huwelijksachtig instituut. Geregistreerd partnerschap komt met gebreken”, COC 1998, 15-16, https://openaccess.leidenuniv.nl/handle/1887/13954. - WAALDIJK, K., “De voorgestelde wet openstelling huwelijk en de daarmee samenhangende wijzigingen inzake adoptie en geregistreerd partnerschap”, FJR 1999, 198-208. 5. Annotaties van rechtspraak - EAAL, noot onder Hoge Raad 19 oktober 1990, NJ 1992, afl. 11, nr. 192, 479-481. 6. Websites www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/scheiden/vraag-en-antwoord/hoe-kan-ik-mijngeregistreerd-partnerschap-ontbinden.html. 7. Overige - Ministerie van Veiligheid en Justitie, “Informatieblad trouwen, geregistreerd partnerschap en samenwonen”, 2012, 8 p., www.rijksoverheid.nl/documenten-enpublicaties/brochures/2009/10/27/trouwen-geregistreerd-partnerschap-en-samenwonen.html. Spanje 1. Bijdragen in verzamelwerken - BEILFUSS, C., “All or nothing: the dilemma of Southern jurisdictions” in K. BOELE-WOELKI en A. FUCHS (eds.), Legal recognition of same-sex relationships in Europe. National, crossborder and European perspectives, Cambridge/Antwerpen/Portland, Intersentia, 2012, 41-53. [138]
- CASALS, M., “Same-sex partnerships in the legislation of Spanish Autonomous Communities” in K. BOELE-WOELKI en A. FUCHS (eds.), Legal recognition of same-sex couples in Europe, Antwerpen/Oxford/New York, Intersentia, 2003, 54-67. - CASALS, M., “Family law of Spanish Autonomies: following a similar pattern?” in M. ANTOKOLSKAIA (ed.), Convergence and divergence of family law in Europe, Antwerpen/Oxford/Amsterdam, Intersentia, 2007, 63-77. - JAURENA I SALAS, F., “The law on stable unions of couples in the Catalonia Autonomous Community of Spain” in R. WINTEMUTE en M. ANDENAES (eds.), Legal recognition of samesex partnerships: a study of national, European and international law, Oxford/Portland Oregon, Hart Publishing, 2001, 505-518. Verenigde Staten 1. Bijdragen in verzamelwerken - CURRY-SUMNER, I. en CURRY-SUMNER, S., “Is the Union civil? Same-sex marriages, civil unions, domestic partnerships and reciprocal benefits in the USA” in K. BOELE-WOELKI (ed.), Debates in family law around the globe at the dawn of the 21st century, Antwerpen/Oxford/Portland, Intersentia, 2009, 339-396. 2. Websites - healthvermont.gov/research/records/cv_reciprocity.aspx.
[139]