DE TOEKOMST VAN DE VOORUITGANG
Publikaties van de Commissie Geesteswetenschappen nr. 3
De toekomst van de vooruitgang
Vier voordrachten over bibliotheken, boeken en computers door N.P. van den Berg O.W.A. Boonstra en P.K. Doom L.J. Engels M.F.J. Pijnenborg ingeleid door W.P. Gerritsen onder redactie van G.W. Muller
Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen Amsterdam, 1995
© 1995 Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, Amsterdam Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieen, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 j° het Besluit van 20juni 1974, St.b. 351, zoals gewijzigd bij het besluit van 23 augustus 1985, St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 882, 1180 AW Amstelveen). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden. ISBN 90-6984-123-1
Inhoud
Ten geleide 7 W.P. Gerritsen, Openingswoord 9 L.J. Engels, Vooruitgang tegen een dreigende achtergrond: de literatuurvoorziening voor de geesteswetenschappen 14 M.F.J. Pijnenborg, De problemen van de overgang. Van papieren naar elektronische informatieverzorging 24 O.W.A. Boonstra en P.K. Doom, Boeken eruit, computers erin? 38 N.P. van den Berg, Plan van aanpak voor de coordinate van aanvullende collectievorming van buitenlandse wetenschappelijke literatuur 49 Over de auteurs 58 Afkortingen 59
5
Ten geleide
Het aantal wetenschappelijke publikaties dat jaarlijks het licht ziet, groeit nog steeds; de koopkracht van de Nederlandse wetenschappelijke bibliotheken daalt daarentegen; tezamen leidt dit tot het ontstaan van onaanvaardbare lacunes in de nationale collectievorming. Dit wordt geconstateerd in het rapport Het verstoorde evervwicht, de wetenschappelijke literatuuren bibliotheekvoorziening in Nederland, opgesteld door een subcommissie van de Commissie Geesteswetenschappen van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. In het rapport, en in het op basis hiervan door de CGW uitgebrachte advies, wordt vastgesteld, dat de informatietechnologie in belangrijke mate kan helpen het probleem beheersbaar te houden, maar niet in staat zal zijn het op te lossen. Daartoe is een tweesporenbeleid vereist: naast de optimale benutting van de geavanceerde mogelijkheden van de informatietechnologie, is de collectievorming van de gedrukte teksten een wezenlijk punt van zorg. In verband met dit laatste wordt een landelijk coordinatieplan voorgesteld voor zwaartepuntvorming op het gebied van buitenlandse wetenschappelijke literatuur. Als voorbeeld wordt verwezen naar het Verteilungsplan der Sondersammelgebiete' in de Bondsrepubliek Duitsland. Het advies bevat ook aanbevelingen voor een wettelijk depot van Nederlandse publikaties, de retrospectieve automatisering van oude titelbestanden en de conservering van het gedrukte erfgoed.
7
Alvorens haar advies uit te brengen heeft de CGW een aantal wetenschapsbeoefenaren en bibliothecarissen uitgenodigd om haar voorlopige standpunten te toetsen. Dit gebeurde op 3 juni 1994 in de aula van de Koninklijke Bibliotheek. Van verschillende zijden werd daar de problematiek belicht: een informatiedeskundige, een vertegenwoordiger van de bibliotheekwereld, van de uitgeverswereld en een wetenschapsbeoefenaar voerden het woord. De voordrachten zijn, tezamen met het openingswoord van de voorzitter van de Afdeling Letterkunde van de Akademie, voor een breder publiek gebundeld in dit boekje. Enkele weken na de bijeenkomst zond het bestuur van de Akademie het advies van de CGW met het rapport naar de staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen. In een begeleidende brief onderkende het bestuur het gewicht van de geanalyseerde problemen, maar het onthield zich van een oordeel over de feitelijke omvang ervan; hiertoe zou een nader onderzoek dienstig zijn. Het bestuur van de Akademie beval aan om te komen tot een integraal plan, dat behalve verhoging van het nationale collectiebudget en centraal gestuurde besteding daarvan, ook de stimulering van informatietechnologische toepassingen en intensivering van de samenwerking met het bibliotheekwezen in andere Europese landen zou impliceren. Suggesties die de staatssecretaris deden besluiten om het advies voor te leggen aan de Stuurgroep Innovatie Wetenschappelijke Informatie (iwi). Hopelijk kunnen op deze manier en door de inzet van de wetenschappelijke bibliotheken concrete stappen worden gezet in de richting van een oplossing. De situatie is urgent en vraagt om een gecoordineerde aanpak van alle betrokkenen: wetenschapsbeoefenaars, bibliothecarissen, informatiedeskundigen, uitgevers en de overheid. Redactie
8
W.P. Gerritsen
Openingswoord
Mijn lijfblad de Times Literary Supplement bevatte in zijn aflevering van 4 maart van dit jaar een artikel van Nicholas Barker, die in 1992 is teruggetreden als Assistant Keeper van de British Library. Aanleiding tot het stuk was een rapport van de Amerikaanse Andrew W. Mellon Foundation over University Libraries and Scholarly Communication, gebaseerd op een diepgaand onderzoek over de lotgevallen in de laatste dertig jaar van 120 wetenschappelijke bibliotheken in de Verenigde Staten. Barker vat deze lotgevallen en de onzekere toekomst aan het begin van zijn artikel in twee zinnen samen: het rapport, zo zegt hij, gewaagt van 'the boom of the 1960s, collapse in the 1970s, uncertain crawl thereafter in years complicated by new problems, conservation and automation; it now looks warily towards a new century, in which printed books and periodicals will be superseded by the miraculous new medium of electronic data-processing. But will the former die, and will the latter do all that is expected of it?' De vraag die Barker in deze laatste zin wat aarzelend formuleert, zou als motto voor deze bijeenkomst kunnen dienen. Het is een klemmende vraag. Een vraag die niet alleen bibliothecarissen uit hun slaap houdt, maar die ook de gebruikers van bibliotheken hoe langer hoe meer begint te benauwen. Even klemmend is de vraag hoe de toekomst van de Nederlandse wetenschapsbeoefening in een groot aantal disciplines emit zal zien als de Nederlandse wetenschappelijke bibliotheken in de klem van bezuinigingen en prijsstijgingen
9
over een jaar of tien niet veel meer dan de helft zullen kunnen aanschaffen van wat zij nu aanschaffen. Wij zijn hier bijeengekomen op uitnodiging van de Commissie Geesteswetenschappen van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. De Commissie Geesteswetenschappen is al sinds haar oprichting doordrongen geweest van het essentiele belang van goede bibliotheek- en literatuurvoorzieningen voor de beoefening van de geesteswetenschappen. In het eerste advies dat zij heeft uitgebracht, het advies Tegen de stroom uit 1989, wijdde de commissie er een apart hoofdstuk aan. In dat hoofdstuk werd gepleit voor coordinate van de collectievorming. 'Op landelijk vlak [ik citeer het advies, p. 21] is het nodig dat [...] ernst wordt gemaakt met een coordinatieplan voor de collectievorming. Voorwaarden voor zo'n plan zijn een centraal beheer en centrale financiering'. Al eerder, in 1988, had de Raad van Advies voor het Wetenschapsbeleid (de voorloper van de huidige AWT, de Adviesraad voor Wetenschaps- en Technologiebeleid) aandacht gevraagd voor de dreigende lacunes in de collectievorming van de Nederlandse wetenschappelijke bibliotheken. Er zou, zo betoogde de RAWB , vooral meer geld nodig zijn, maar ook 'een verdergaande taakverdeling in het aanschafbeleid'. Er loopt een rechte lijn van het pleidooi voor coordinatie, centraal beheer en centrale financiering bij de collectievorming in het advies van 1989 naar diezelfde begrippen in het rapport Het verstoorde eventvicht dat enige weken geleden is gereedgekomen, voorbereid door de Subcommmissie Bibliothecaire Voorzieningen van de Commissie Geesteswetenschap pen. Het rapport beschrijft de pogingen die in het verleden, hier in Nederland en in het buitenland, zijn ondernomen om te komen tot een gecoordineerde collectievorming. Er is veel geprobeerd, maar weinig tot stand gebracht. Volgens het rapport is er slechts een methode succesvol gebleken. Dat is die van het sinds 1950 goed functionerende Verteilungsplan der Sondersammelgebiete in de Duitse Bondsrepubliek. Bij het opstellen van een coordinatieplan voor Nederland zou - zo wordt in het rapport bepleit - het Duitse plan als voorbeeld moeten dienen. Behalve deze centrale aanbeveling bevat het rapport een aantal flankerende voorstellen, die onder meer betrekking
10
hebben op de verzameling, conservering en ontsluiting van het Nederlandse erfgoed in geschrifte. Ook op dit terrein is de situatie zorgelijk, en ook hier hebben wij niet alleen een verantwoordelijkheidjegens onze tijdgenoten, maar ook voor het vruchtgebruik van ons gemeenschappelijk bezit in de toekomst. Het bestuur van de Commissie Geesteswetenschappen heeft op basis van het rapport een concept-advies opgesteld dat binnenkort in definitieve redactie zal worden uitgebracht aan het bestuur van de Afdeling Letterkunde van de Akademie, en dat uiteindelijk zal worden voorgelegd aan het Algemeen Bestuur van de Akademie. De Akademie kan vervolgens besluiten rapport en advies aan de Minister van Onderwijs toe te zenden, vergezeld van een standpuntbepaling.1 Om zoveel mogelijk te kunnen profiteren van het commentaar van belanghebbenden en deskundigen heeft de Commissie de twee concepten (van rapport en advies) op tamelijk ruime schaal verspreid. De Commissie acht het van groot belang dat beoefenaars van de wetenschappen, bibliothecarissen en beleidvoerders gelegenheid krijgen, in een vroeg stadium kritiek en suggesties te formuleren, zodat daarmee rekening kan worden gehouden bij de vaststelling van de definitieve tekst van rapport en advies. Dit is ook de bedoeling van deze bijeenkomst. De sprekers die tijdens dit colloquium hetwoord zullen voeren zullen de problematiek uit verschillende gezichtshoeken belichten: de gezichtshoek van de gebruiker van bibliotheekvoorzieningen, die van de bibliothecaris, die van de uitgever, en die van de deskundige op het gebied van de informatietechnologie. Ook vandaag zal een kempunt in de discussie over het rapport de vraag zijn of de voorgestelde oplossing - kort aangeduid als centraal beheerde en gefinancierde collectievorming - nu werkelijk de enige oplossing is, en dat zowel voor de alfa-wetenschappen (het werkterrein van de Commissie Geesteswetenschappen) als voor de andere sectoren van het wetenschapsbedrijf. Met het voorgestelde coordinatieplan is een aanzienlijk bedrag gemoeid, en onmiddellijk rijst dan de vraag 1 Het bestuur van de KNAW heeft het rapport en advies op 21 juni 1994 naar de staatssecretaris van o en w gezonden. Zie Ten Geleide.
11
of het niet anders en goedkoper zou kunnen. Leven we niet in een tijd waarin de informatietechnologie ons vrijwel onbegrensde mogelijkheden biedt, of belooft te zullen bieden, of... voorspiegelt? In hoeverre staat daarbij de toekomst van het boek, dat waardevolste werktuig van onze beschaving, op het spel? De ontwikkelingen, ook in het bibliotheekwezen, gaan bijzonder snel. Het rapport gaat daar uitvoerig op in. Maar gaan ze zo snel, dat de informatietechnologie de nijpende problematiek van de collectievorming op korte termijn het hoofd zal kunnen bieden? En wordt er door informatietechnologie tegenover collectievorming te plaatsen geen vals dilemma gecreeerd? Zou en-en ook in dit geval niet realistischer en wijzer zijn dan 6f-6f? Maar wat voor combinatie van het een met het ander, wat voor samenspel tussen beide, moet dan worden nagestreefd? Verlangen de levenswetenschappen, de natuurwetenschappen, de sociale wetenschappen en de geesteswetenschappen elk hun eigen benadering? Van het antwoord op deze vragen hangt veel af voor de toekomst van onze bibliotheken, maar evenveel voor de toekomst van onze wetenschapsbeoefening. Watwillen we? Het is zaak op korte termijn de juiste maatregelen te treffen. De tijd dringt. Dames en heren, ik stel het zeer op prijs dat ik als voorzitter van de Afdeling Letterkunde van de Akademie dit colloquium mag openen. Ik ben blij dat de Commissie Geesteswetenschappen het initiatief tot dit colloquium heeft genomen, dat zoveel disciplines en zoveel veelsoortige professionaliteit en ervaring bijeenbrengt. Het verheugt mij dat U in zo groten getale naar de Koninklijke Bibliotheek bent gekomen, en ik ben nieuwsgierig naar Uw visies op een zaak die ons alien ten zeerste ter harte gaat. U herinnert zich wat Prospero in De storm van Shakespeare zegt: Knowing I lov'd my books, he fumish'd me, From mine own library with volumes that I prize above my dukedom... Met behulp van die boeken heeft Prospero greep kunnen krijgen op de bovenaardse regionen van zijn insulaire domein, heeft hij Ariel tot dienstbaarheid kunnen dwingen. Maar laten wij wel bedenken dat wij niet op een betoverd eiland vol
12
magische electronica zijn aangespoeld. Wij leven in Nederland en wij zullen zelf voor onze boeken moeten zorgen.
13
L.J. Engels
Vooruitgang tegen een dreigende achtergrond: de literatuurvoorziening voor de geesteswetenschappen
Ik ga uit van het rapport Het verstoorde evenwicht, en het daarop gebaseerde Advies over wetenschappelijke literatuur- en bibliotheekvoorziening in Nederland van de Commissie Geesteswetenschappen. In beide stukken worden structurele maatregelen en maatregelen op de middellange termijn voorgesteld. Ik zal de laatstgenoemde hier laten rusten - zonder hun belang te willen wegcijferen: daarvoor is bijvoorbeeld de verzuring van het papieren materiaal een te ernstig probleem - en mij vooral richten op de structurele voorzieningen. Eerst benader ik de problematiek grotendeels op basis van eigen ervaring vanuit het gezichtspunt van de wetenschapsbeoefening, vervolgens kort vanuit een wat meer bestuurlijke optiek. Wetenschapsbeoefening, 66k de geesteswetenschappelijke en 66k als zij zich op 'vaderlandse zaken' richt, kan slechts aan de maat zijn, als zij internationaal ingebed en gefundeerd is. Ik zal dan ook vooral aandacht besteden aan de collectievorming op het gebied van de buitenlandse wetenschappelijke literatuur. Ik doe dat met een rustig geweten, want mijn indruk is dat het met de voorziening van Nederlandse literatuur wel meevalt. Vooruitgang Het zijn de in het rapport geschetste problemen, die aanleiding geven tot dit colloquium. Maar het is met het Nederlandse bibliotheeksysteem bepaald niet kommer en kwel wat de klok slaat. Het is gepast daaraan niet voorbij te gaan. En
14
daarbij gaat het niet alleen om de zegeningen van de informatisering. Als ik na ruim 35 jaar van vaak (maar niet altijd) intensief bibliotheekgebruik in binnen- en buitenland de bibliotheken van toen en nu en van hier en elders vergelijk, denk ik dat Nederland over het geheel genomen 'wijs' mag zijn met het in het rapport beschreven stelsel. De bibliotheken hebben doorgaans alert en bekwaam over de hele linie ingespeeld op veranderende eisen en mogelijkheden, en daarbij vele, algemeen bekende (en niet alleen financiele) problemen overwonnen. De openbare, stedelijke en provinciale bibliotheekvoorzieningen, niet meer door een ondoordringbare wand van de wetenschappelijke bibliotheken gescheiden, zijn het paradepaard van geslaagd cultuurbeleid van eerst de landelijke, vervolgens de lagere overheid. Wie beweert, dat het tijd wordt dat er eens een frisse wind door de stoffige bibliotheken gaat waaien, roept maar wat en wekt de indruk in geen jaren een bibliotheek te hebben bezocht. De wereld der wetenschappelijke bibliotheken vertoont, denk ik, een grotere verscheidenheid in orientatie dan het openbare bibliotheekstelsel - zij omvat de voorzieningen van gespecialiseerde wetenschappelijke instituten naast die der universiteiten, waarin een brede scala van disciplines vertegenwoordigd is en waar bovendien het onderwijs en soms ook al bedrijven bediend moeten worden - en binnen de universiteiten vindt men grotere verschillen in organisatorische opzet dan in de openbare bibliotheken. Maar gemeenschappelijke trends zijn, bij alle plaatselijke cultuurverschillen: professionalisering van de dienstverlening, diversificatie van het aanbod, vergroting van de bereikbaarheid (steeds meer boeken in open opstelling), aggregatie van kleinere bibliotheekeenheden, lokale en nationale netwerkvorming met positieve effecten voor de landelijke ontsluiting en beschikbaarstelling. Om kort te gaan, de problemen van de bibliotheken mogen niet worden geweten aan de bibliothecarissen. Zij hebben gedaan wat zij konden, maar zij dreigen aan het einde van hun mogelijkheden te raken. Hun zorg is de onze: de instandhouding van de bibliotheken is van belang voor alle onderzoekers. De meest in het oog springende innovatie der laatste decennia is de informatisering. Haar zegeningen zijn talrijk en
15
ik geniet ze dagelijks dankbaar: Information Retrieval om het bestaan van informatiedragers op te sporen; de op mijn werkplek raadpleegbare OPC (Online Publieks Catalogus) en sinds kort de oix (OnLine Contents) om vast te stellen waar publikaties zich bevinden, om ze te leen te vragen - vooralsnog binnen de instelling, hopelijk ooit (in informatieland betekent dat: binnenkort) na invoering van een nationale bibliotheekpas interbibliothecair - , en om kopieen van tijdschriftartikelen te bestellen; de steeds talrijkere, door commercie en wetenschappelijke instituties en gelukkig ook informeel aangeboden en in onze bibliotheken raadpleegbare tekstcorpora en databestanden. De bewering, dat de pretenties van de bibliotheekinformatisering niet zijn waargemaakt, is terecht weersproken.1 De door de bibliotheken ontwikkelde faciliteiten zijn evenzovele bijdragen tot de kwaliteit van het onderzoek: zij geven greep op de informatiestroom, vergroten de bereikbaarheid van publikaties, maken nieuwe onderzoekstechnieken en manieren van tekst(re)produktie en -transmissie mogelijk, faciliteren multimediale presentatie van gegevens en onderzoeksresultaten, en besparen tijd. (Het tijdverlies doordat het systeem het hier of daar - als ik mag kiezen natuurlijk elders - eens af laat weten valt bij dit alles in het niet.) Maar de zegeningen hebben hun schaduwzijden en beperkingen. Schaduwzijden zijn de kosten, vooral de prijzen van CD-ROM en de tarieven voor het raadplegen van databanken (waartegen consumenteneendracht wel degelijk macht kan betekenen). Een probleem van heel andere aard is de neiging van onderzoekers om onderzoekthema's en -methoden af te leiden van de mogelijkheden van het tuig in plaats van het tuig strikt dienstbaar te maken aan hun wetenschappelijke en methodische desiderata; ik heb de indruk dat natuurwetenschappers deze kinderziekte al lang overwonnen hebben, maar dat we er in de geesteswetenschappen nog steeds aan lijden. De belangrijkste beperkingen zijn besproken in het rapport. Voor een belangrijk deel is men binnen de geestes1 Zie Jaap de Moor in NRC/Handelsblad lOmei 1994, en de reactie van Chris Coolsma, aldaar 19 mei 1994.
16
wetenschappen nog steeds afhankelijk van niet-transportabele, niet overal beschikbare en ergonomisch gebruikersonvriendelijke faciliteiten. Orienterend rondneuzen in de computer blijft, anders dan bij snuffelen in boekenrekken, op het niveau van titels en abstracts. Het allerbelangrijkste lijkt mij dat het wel uitstekend mogelijk is om op het scherm gericht gedigitaliseerde informatie te consulteren - als men bepaalde gegevens wil opsporen, ordenen en bewerken - , maar dat het nauwelijks te doen is om op het scherm een betoog te volgen, een dossier in zijn geheel te overzien, of een beredeneerd onderzoekverslag te analyseren. Als ik inhoud, gedachtengang, dispositie en vorm van een tekst als geheel op mij wil laten inwerken, lees ik die in een boek. Ik 'schrijf een tekst als deze, of een artikel, op het scherm, maar beoordeel het resultaat in print. Zoek ik iets in een tekst op of onderzoek ik teksten op bepaalde aspecten, dan doe ik dat vaak met de computer. Over de Bijbel, de Latijnse bewerking van de Reynaert, de theologische en filosofische tractaten, preken, brieven en gedichten van Petrus Abaelardus, en wat al niet meer, wil ik en in boekvorm en gedigitaliseerd beschikken. Ze staan in de kast en zitten in de computer. Het is voor objecten van studie en onderzoek, en dat zijn teksten - zowel bronnen als verhandelingen - in de geesteswetenschappen vaak, mijns inziens niet 'of... of maar 'zowel... als'. Ik betreur het dan ook, dat langs elektronische weg voor publikatie in druk gereedgemaakte studies, en vooral tekstuitgaven, niet op grotere schaal zowel in boekvorm als digitaal worden gepubliceerd om het onderzoek te vergemakkelijken; de meerkosten daarvan zijn marginaal en de twee publikatievormen zullen elkaars verkoop, denk ik, eerder stimuleren dan benadelen. Kort en goed, 'papieren' en elektronische informatieverzorging hebben voor mij elk hun onderscheiden, vaak complementaire mogelijkheden, en mijn devies is voor de overzienbare tijd: computers erin, boeken blijven, 66k in het wetenschapsbedrijf. Twee sporen dus, die ook een twee-sporen-beleid vergen: informatisering van ontsluiting en beschikbaarstelling en collectievorming van traditionele informatiedragers. Of er ooit een volledige overgang van het oude naar het nieuwe komt, weet ik niet maar waag ik, hoewel een halve techno-analfabeet, in elk geval voor de
17
komende decennia te betwijfelen. We kunnen er voor de nabije toekomst niet het heil van verwachten. Wat uitgevers tot op heden hebben laten zien aan multimediale 'boeken' opent voortdurend nieuwe mogelijkheden, maar vervangt niet alle huidige verworvenheden. Hoe wat nu nog 'de lezer' heet zich zal ontwikkelen, is evenmin voorspelbaar. Men zegt, dat die snel zal inspelen op de nieuwe tekstpresentatie, maar we weten dat na de verschriftelijking van de westerse cultuur, toen het woord schrift was geworden, nog eeuwenlang hardop is gelezen. We zitten in een overgangszone en de demarcaties tussen beide media zijn nog niet uitgekristalliseerd. Maar wat de verdere toekomst ook brengt, vooralsnog hebben we grote problemen met het op peil houden van de collecties 'papieren' informatiedragers. En het is in bibliotheken niet anders dan in de archeologie: 'Nichts ist dauernder als ein Loch'. De leemten, die nu ontstaan, zullen achteraf moeilijker aangevuld kunnen worden dan ooit; de tijd waarin boeken decennia lang door de handel in voorraad werden gehouden is voorbij. Reden te meer om geen voorschot te nemen op een toekomst, die nog achter de einder ligt.
Collectievorming buitenlandse wetenschappelijke literatuur
Met voor het wetenschapsbedrijf in toto dankzij het aanboren van nieuwe financieringsbronnen nog mondjesmaat stijgende, maar voor deelgebieden, zoals Letterenbibliotheken, vaak bevroren of zelfs afkalvende budgetten, die noch op een of andere manier aan een behoefteraming zijn gerelateerd noch aan de prijsontwikkeling gekoppeld, is het, ook na het rigoureus en wellicht soms te ver doorgeschoten stopzetten van aankopen van meer dan een exemplaar per titel, al een aantal jaren in veel disciplines onmogelijk de aanschaf van buitenlandse wetenschappelijke literatuur op een aanvaardbaar peil te houden. Door een relatief significant hogere prijsstijging (vooral in de beta-medische sector, maar ook wel in alfa-gammaland) vergt het instandhouden van de tijdschriftencollecties overal een steeds groter deel van het budget, zodat vooral de aankoop van monografieen terugloopt. Daardoor worden vakgebieden waarop het tijdschrift de monografie nog niet als voomaamste informatiedrager heeft verdrongen, zoals de
18
meeste geesteswetenschappen, extra zwaar getroffen. De alarmerende cijfers zijn te vinden in het rapport, in de daarin vermelde literatuur, en in de jaarverslagen van universiteitsen faculteitsbibliotheken. Waarschijnlijk zijn ze nog geflatteerd ook. Meestal berekent men eenvoudigweg de ontwikkeling van het aantal aanwinsten per jaar ten opzichte van een bepaald peiljaar; en dan al is een achteruitgang van tientallen indexpunten in een decennium niet uitzonderlijk. Zelden wordt het verloop ook nog gerelateerd aan het alle voorspellingen over de toekomst van het boek ten spijt nog steeds stijgend aanbod. De wetenschappelijke produktie van monografieen groeit nog steeds. Die groei is moeilijk te kwantificeren en zij verschilt van vakgebied tot vakgebied. Een blik in enkele lopende bibliografieen voor wijsbegeerte, godgeleerdheid en taal- en letterkunde doet mij haar voorzichtig schatten op gemiddeld 15 a 20 procent in de laatste 10 jaar. In onze bibliotheken is dus een steeds kleiner deel van het internationale aanbod aanwezig en de 'dekkingsindex' loopt zeker nog sterker terug dan de aanwinstenindex. Wat dit voor het (geestes)wetenschapsbedrijf betekent is duidelijk. Het zoveel mogelijk instandhouden van de tijdschriftenverzameling en van de brede achtergrondcollecties zal prioriteit moeten hebben, het aanschaffen van specialistische vakliteratuur wordt een steeds marginalere sluitpost. De huidige cvc (coordinate van collectievorming), de zwaartepuntbibliotheek (voor de geesteswetenschappen de Koninklijke Bibliotheek) en het IBL (interbibliothecair leenverkeer) zullen, als de cijfers in het rapport (biz. 144-45) representatief zijn, voor de geesteswetenschappen weinig soulaas kunnen bieden. Zij suggereren niet alleen een voor Nederland veel lagere 'dekkingsindex' dan voor de Bondsrepubliek, maar ook iets anders, dat eigenlijk in de lijn der verwachting ligt: hoe sterker de presentie van een vakgebied (aantal vestigingsplaatsen, onderzoekers, studenten), hoe groter het aantal aangekochte banden, maar ook hoe hoger de multipliceringsfactor (Frans 3.5 exemplaar per titel, Italiaans 1.5). Het probleem geldt dus niet alleen de 'kleine specialismen'; ook op de 'grote' vakgebieden wordt het kaler aan de top. De optelsom der huidige lokale voorzieningen is nog geen topvoorziening. Logischerwijze kopen de universiteiten en wetenschappelijke
19
instituten samen meer banden aan dan een, maar veel minder titels dan een instelling met al dat geld zou aankopen. Het huidige systeem leidt dan ook tot 'topslicing'. Individuele onderzoekers zullen zich weten te redden via hun internationale netwerken van relaties en bestaande topgroepen door geld voor de aankoop van specialistische literatuur vast bestanddeel te maken van hun projectbegrotingen en subsidieaanvragen. Sterke, vindingrijke individuen en groepen overleven in elk systeem. Maar dat is maar de halve waarheid: zij overleven ook systemen als die bezwijken - zij zullen het verlies niet eens voelen, laat staan er iets aan doen. Ons bibliotheeksysteem als zodanig gaat tekortschieten, de inbedding in en hindering op het internationale wetenschapsbedrijf en daarmee het niveau van het onderzoek komen in gevaar. Steeds vaker zal een en dezelfde computer ons zowel het bestaan van een buitenlandse wetenschappelijke publikatie onthullen, als het feit dat deze niet in Nederland beschikbaar is. Met de huidige middelen en aanpak is het onmogelijk onze gezamenlijke bedrijfsbibliotheek voor de geesteswetenschappen op het vereiste peil te houden. Dat is niet een zaak der bibliothecarissen, maar van het hele wetenschapsbedrijf. Dus ook een bestuurlijk probleem. Bestuurlijk gezien De noodklok is al herhaaldelijk geluid. Dit keer gaat dat gepaard met het aanreiken van een oplossing. Rapport en concept-advies bevelen aan de 'iiberregionale Literaturversorgung' van de Deutsche Forschungsgemeinschaft (DFG) na te volgen. Dit op dekking van 85% der aanvragen mikkende programma is blijkens de spectaculaire verhoging van het aantal aangeschafte titels succesvol en gaat 'topslicing' tegen. Het wordt gekenmerkt door samenwerking en taakverdeling tussen een groot aantal wetenschappelijke bibliotheken en door gemengde financiering (75% van de aankoopkosten worden buiten bezwaar van het bibliotheeksysteem zelf gefinancierd). Ik zie geen betere optie, maar wie veel vraagt moet sterk staan en dit colloquium moet mede dienen ter toetsing van het advies. De drie alternatieven, die ik afgezien van ongewijzigd beleid zie, zijn naar mijn mening voor het gebied der geestes-
20
wetenschappen geen van drieen veelbelovend. Het zijn: voiledig vertrouwen op het IIBL (internationaal interbibliothecair leenverkeer), op de oude voet doorgaan met de zwaartepuntbibliotheken maar nu met meer geld, en de (vooral bij overheid, volksvertegenwoordiging en sommige wetenschapsorganisaties populaire) selectieve stimulering van topcollectievorming in enkele disciplines. Het eerste alternatief (IIBL) is waarschijnlijk op zich al vanwege de eraan verbonden kosten (in de vs circa 30 dollar per uitlening) en de efficiency-verliezen door de wachttijden: goedkoop, duurkoop, zeker als een publicatie meer dan eenmaal uit het buitenland moet worden geleend. Bovendien: waarom zou het buitenland (dat nu al niet staat te springen om intemationale aanvragen te honoreren) wat het ten koste van financiele offers heeft verworven om in eigen behoefte te voorzien, beschikbaar stellen (en daarmee, als het om een boek gaat, aan gebruik in eigen land onttrekken) ten behoeve van een rijk maar minder beraden land, een concurrent bovendien, die niet eens tot wederdienst in staat is? Het tweede alternatief (de zwaartepuntbibliotheek met meer geld) mist enkele aantrekkelijke kanten van de DFG-formule: spreiding van de inspanning en dus van de lasten (ook die van de infrastructuur) en beschikbaarheid van althans compartimenten van de nationale topcollectie in de directe werkomgeving van een substantieel aantal gebruikers (wat de efficiency verhoogt en de iBL-kosten verlaagt en spreidt). Het derde alternatief (selectieve topcollectievorming) is geen structurele oplossing en resulteert in een combinatie van continue verschraling en discontinue collectievorming. De kaalslag zou grotendeels doorgaan en de ontwikkeling van nieuwe topgebieden frustreren, want de wetenschap is in beweging, maar de richting waarin is onvoorspelbaar. Dat is ook de reden waarom ik van een enquete naar wat heet 'de werkelijke behoefte van de wetenschappers' niets verwacht: wetenschappelijke bibliotheken zijn bibliotheken voor de eeuwigheid, de behoeften van de onderzoekers van vandaag - gesteld dat die uit zo'n enquete werkelijk zouden blijken - zijn niet die van de wetenschap van morgen. Het advies richt zich terecht tot andere geldgevers dan de universiteiten. De universiteiten hebben in het verleden het nodige gedaan, ook op dit gebied (bijna 25 jaar ontwikkeling
21
van Pica, verhoging van de aanschafbudgetten met 32 indexpunten in 10 bezuinigingsjaren). Zij staan voor grote financiele problemen vanwege directe en indirecte bezuinigingen (indirect: de wachtgeldfinanciering, de komende eigendomsoverdracht van gebouwen). De instellingen zullen het, denk ik, al moeilijk genoeg hebben met het financieren van de matching waarin het voorgestelde coordinatieplan voorziet. Maar ze zullen beter dan wie ook beseffen wat er voor het onderzoek op het spel staat, en ze hebben er in het recente verleden wel vaker blijk van gegeven oog te hebben voor samenwerkingsvormen die, zoals het voorgestelde coordinatieplan, het gezamelijk belang dienen door spreiding van de lasten (bijdragen) en verdeling van de lusten (enerzijds de aanwezigheid van een op hun disciplineprofiel aansluitende topcollectie in eigen huis, anderzijds de - ook wat 'lucht' gevende - garantie dat elders in dit vanuit Groningen bezien toch compacte land andere topcollecties bestaan waarop een beroep kan worden gedaan). Omdat de aanvaarding en uitvoering van een plan als voorgesteld in meer dan een opzicht staat of valt met hun steun (de minister zal hen zeker consulteren) en deelneming, verdient het aanbeveling de universiteitsbesturen tijdig bij een en ander te betrekken. Hetzelfde geldt voor NWO, de aangewezen intermediair voor de additionele financiering. Het zal niet gemakkelijk zijn overheid en samenleving te bewegen tot additionele financiering van het voorgestelde programma. Maar onmogelijk lijkt het niet. Er zijn hoopgevende precedenten: structurele investeringsprogramma's voor dure apparatuur, diverse inhaalprogramma's voor disciplines wier infrastructuur beneden het aanvaardbare minimum waren geraakt, het delta-plan voor de museale collecties. En de argumenten zijn sterk: het gaat om de infrastructuur van het wetenschapsbedrijf, een nationaal, voor economie en cultuur vitaal belang. Conditio sine qua non voor het keren van het tij is dat wetenschapsbeoefenaren en bibliothecarissen, onderling en in vereniging, het eens zijn, niet alleen over het doel maar ook over de weg, en die weg vasthoudend opgaan, vastbesloten niet te struikelen over deelbelangen, marginale meningsverschillen en dergelijke. Dat het kan is in het verleden aangetoond, plaatselijk en landelijk. En dat geeft toch vertrouwen
22
in de toekomst van onze nationale collectievorming van buitenlandse wetenschappelijke literatuur.
23
M.F.J. Pijnenborg
De problemen van de overgang. Van papieren naar elektronische informatieverzorging
DE PROBLEMEN VAN DE OVERGANG
Zoals het, naar ik denk, vaak is bij een overgang, worden de problemen in de hand gewerkt door de onzekerheid over de vraag of er werkelijk sprake is van een overgang en zo ja wat die dan precies inhoudt. Wat is het wezenlijke in de situatie van waaruit we vertrekken, wat weten we over de mogelijkheden in het verre verschiet en zijn die de risico's van veranderingwel waard? Gegarandeerd manifesteren zich bij een overgang altijd twee partijen, of, in het geval van een individu, twee stemmingen. De ene partij stelt dat er sprake is van een trendbreuk: het zal allemaal heel anders worden, niets zal hetzelfde blijven; we staan aan het begin van een ander tijdsgewricht, er is een kenteringspunt bereikt; of, in de taal van de informatietechnologen, we hebben te maken met een paradigm shift. De andere partij stelt: we moeten het allemaal nog maar eens zien gebeuren. Er wordt nu al zo lang beweerd dat alles anders zal worden, maar het zal onze tijd wel uitduren; hoe langer we de mode tegen houden, hoe minder geld er verknoeid zal worden aan ontijdige experimenten. Mijn bedoeling is niet zozeer om in deze te ene of te andere zijde partij te kiezen of een gulden middenweg aan te geven, maar meer om een poging te doen megatrend van marge te onderscheiden, symptomen van essentie. Om de aard en richting van de veranderingen aan te geven, meer dan om de veranderingen te voorspellen of als verschijnsel op zich te duiden. Eerst zal ik het over de overgang op zichzelf, daarna
24
over de problemen hebben. Ik zal ingaan op Het verstoorde evenwicht en tenslotte eindigen met een paar praktische aandachtspunten. Allereerst de overgang dus. DE O V E R G A N G NAAR DE K E N N I S E C O N O M I E
Het is onduidelijk tot welke praktische resultaten het onlangs door minister Andriessen geentameerde economiedebat1 heeft geleid, maar in ieder geval kan het hierna niemand in Nederland ontgaan zijn, dat er al ongeveer een decennium structurele veranderingen plaats vinden in de wereldeconomie. Een van de meest in het oog springende kenmerken van die veranderingen is, dat de gei'ndustrialiseerde landen, met hun hoge levensstandaard en dus hoge kostennniveau's, alleen nog maar kunnen concurreren, onderling en met de rest van de wereld, door het produceren van hoogwaardige produkten. Produkten dus waarvan het ontwerpen, vervaardigen en aan de man brengen gespecialiseerde kennis veronderstellen. Vandaar de benaming kenniseconomie. KENNISOVERDRACHT
Voor de ontwikkeling en toepasssing van kennis is informatieoverdracht bepalend. Gespecialiseerde informatie is de grondstof van de kenniseconomie. Het is in de kenniseconomie niet voldoende om de gespecialiseerde informatie, zoals die tot ons komt als resultaat van wetenschappelijk onderzoek, zonder meer door te geven. Dat geldt voor alle grondstof. Zoals ruwe olie moet worden geraffineerd vooraleer als brandstof bruikbaar te zijn, zo moet ook gespecialiseerde informatie worden afgestemd op doelmatigheidseisen. Het overdragen van informatie is niet voldoende, het gaat om kennisoverdracht. En wat is dan precies het verschil tussen informatie en kennis? Kennis is in de context van de kenniseconomie informatie die is afgestemd op de doelmatigheidseisen van de gebruiker. In de
1 Symposium op 24 maart 1994 gehouden op initiatief van de toenmalige minister van Economische Zaken over de betekenis van kennisdiensten en kennisinfrastructuur voor een meerwaarde-economie.
25
kenniseconomie betekent informatieverschaffing de veredeling van informatie tot kennis. De vraag is derhalve wat er allemaal nodig en mogelijk is om de kennisoverdracht tot stand te brengen. INFORMATIETECHNOLOGIE
Er wordt vaak beweerd dat daar de informatietechnologie wel even voor zal zorgen. Maar is dat wel zo? Ik citeer de mij voorgaande spreker professor Engels: 'Talrijk zijn de zegeningen van de informatietechnologie'. Maar zoals dat nu eenmaal gaat met zegeningen, men moet wel met de genade meewerken. Wat precies komt van boven, wat precies moet van ons zelf komen? Met Engels moeten wij ons afvragen wat precies de informatietechnologie ons te bieden heeft. In hoeverre draagt informatietechnologie bij aan de veredeling van informatie tot kennis? Wat kan de technologie, wat blijft mensenwerk? Ik meen dat ik me tot drie korte karakteristieken kan beperken om aan te geven wat in essentie de informatietechnologie doet, om dan vervolgens aan te geven wat onverminderd de taak van de informatieverzorger blijft. Multimedia Het aantal media (informatiedragers) breidt zich aanzienlijk uit. Met dezelfde moeite, of beter gezegd met hetzelfde gemak, is/wordt het mogelijk te beschikken over tekst, beeld, bewegend beeld, drie-dimensionaal beeld, computer graphics, cijfermatige gegevens, spreadsheets en geluid. De keuze van het medium wordt niet meer bepaald door schaarste of kosten, maar kan worden bepaald door doelmatigheid. We hoeven dan eigenlijk amper nog te kiezen, want de media worden onderling uitwisselbaar en verenigbaar. Het zijn hypermedia geworden die ons in staat stellen tot het vervaardigen van multimediale produkten. Concurreren op basis van specialisatie in een medium (drukwerk, muziek, film/video, database) zal in de toekomst niet meer eenvoudig zijn.
26
Netwerktransmissie
Ook het aantal transmissiemogelijkheden wordt aanzienlijk uitgebreid. Online hebben we telefoon en kabel. Offline hebben we de omroep, de draadloze telefoon, de satelliet en de CD. Ook hier geldt weer dat we ons niet meer zullen hebben vast te leggen op een van de transmissiemogelijkheden. De verschillende transmissievormen worden onderling uitwisselbaar en verenigbaar. De afstand waarover en de snelheid waarmee informatie wordt verzonden, worden te verwaarlozen kostenaspecten. Iedereen wordt ongeacht zijn mobiliteit op willekeurig welke locatie tegen hetzelfde tarief bereikbaar. De allerbelangrijkste toegevoegde waarde van de netwerkmaatschappij is echter dat door de nieuwe transmissietechnieken uitwisseling van informatie buitengewoon veel sneller en intensiever wordt. De moderne informatietechnologie stelt een auteur in staat om zijn bedoelingen op veelzijdiger wijze weer te geven. Bovendien kan de gebruiker aangeven in welke mate de hem geboden informatie voor hem bruikbaar is. De gebruiker hoeft zich niet te beperken tot de informatie die de auteur aanbiedt, maar hij kan zijn eigen wensen kenbaar maken en zo de auteur ertoe stimuleren andersoortige informatie te leveren. Doelmatige informatiediensten kunnen alleen maar tot stand komen door interactie tussen aanbieder en gebruiker. Die interactie is essentieel voor de veredeling van informatie tot kennis. Tweezijdige, interactieve communicatie is het meest baanbrekende aspect van de moderne informatietechnologie. Vandaar dat de hardware-industrie, de software-industrie, de informatie- en ontspanningsproducenten investeren in GD-I (compact-disc-interactive), interactieve software, interactieve videospellen, interactieve televisie. pc-powership
Naast de multimedialiteit en de netwerktransmissie is de gei'ntegreerde werkplek de derde belangrijke verworvenheid van de moderne informatietechnologie. De pc-powership dankzij de Power pc.-chip. Even snel als de aanschafkosten voor de PC afnemen, nemen de mogelijkheden ervan toe. Onbeperkt zijn inmiddels de opslag- , bewerkings en opzoekmogelijkheden van de PC Spellingcorrectie werd uitgebreid tot taalcorrectie
27
en begripsassistentie. Niet alleen handschriftherkenning is mogelijk, maar ook omzetting van manuscript in compuscript; niet alleen spraakherkenning is mogelijk, maar ook de conversie van tekst naar spraak. En het einde van deze ontwikkeling is nog in het geheel niet in zicht. Een virtuele werkelijkheid wordt ons door de software-ontwerpers in het vooruitzicht gesteld. Het effect van de steeds bredere verspreiding van de steeds machtiger PC is, dat in toenemende mate nineties die vroeger het exclusieve domein van experts waren, nu binnen ieders individueel bereik komen. Dit heeft maatschappelijk aanzienlijke gevolgen: reorganisatie van werkprocessen en de daarmee samenhangende inkrimping of verplaatsing van werkgelegenheid zijn mogelijk geworden dankzij de informatie- en communicatietechnologie. BESLISSINGONDERSTEUNENDE I N F O R M A T I E V E R Z O R G I N G
Belangrijker echter dan ons te vergapen aan de telkens weer nieuwe technologische mogelijkheden die maandelijks aangediend worden, is ons te bezinnen op de vernieuwing van de informatiejuncties die van die nieuwe technologie het gevolg is. Informatie dient verschillende doeleinden: iemand kan er bijvoorbeeld mee van de waarheid willen getuigen, een boodschap willen uitdragen, kritiek uiten, mensen verstrooiing bieden. In vakjargon spreken we van de expressiefunctie, de opinieringsfunctie, de kritiekfunctie, de ontspanningsfunctie, enzovoort. Al die functies worden dankzij de informatietechnologie ingrijpend vernieuwd en kunnen ook beter worden vervuld. Maar de kenniseconomie dwingt ons om een functie boven alle andere te stellen - een functie die in de klassieke informatieverzorging amper aandacht kreeg. En dat is de doelmatigheidsfunctie. Geen informatie-overdracht maar kennisoverdracht; dat wil dus zeggen de overdracht van informatie waarin de doelmatigheidseisen van de gebruiker zijn verdisconteerd. Omdat in de kenniseconomie de doelmatigheid voor de gebruiker centraal staat, moet in de kenniseconomie de informatie-overdracht bijdragen tot de kwaliteit van de besluitvorming. Informatie-overdracht moet een beslissingondersteunende functie hebben.
28
Beslissingondersteuning vereist dat de informatie in een voor de gebruiker relevant verband wordt geplaatst, een verband dat bijdraagt tot inzicht, interpretatie, argumentatie, onderbouwing of weerlegging, associatie, toepassing; kortom, binnen de door mij geprefereerde terminologie, tot kennisoverdracht. Beslissingondersteuning vereist een compendiumordening, een ordening waarbij inhoudelijke criteria en toepassingscriteria zijn samengebracht; waarbij methodologisch inzicht en praktijkervaring van theoretici en praktijkmensen als schakels zijn aaneengesmeed tot kennisketens. Resumerend: We moeten ons niet laten verlakken, het gaat niet om een technologische, maar om een functionele overgang. De huidige kenniseconomie kan niet zonder specifieke informatie, die bijdraagt aan de kwaliteit van de besluitvorming. Illustratief zijn wat dit betreft de wijzigingen van het mission statement van Elsevier Science gedurende de afgelopen 15 jaar. Aanvankelijk luidde het: 'To publish scientificjoumals and, in doing so, to contribute to the progress of science (at a bit of profit).' Na een aantaljaren werd dat gewijzigd in: 'to facilitate the communication among scientists and/or between scientists and advanced professionals (at a bit of profit).' De laatste versie luidt aldus: 'to improve the efficiency of the research process as well as the effectiveness of researchers and advanced professionals (at a bit of profit).' Tot zover over de overgang. PROBLEMEN VAN DE KENNISECONOMIE
Nu iets meer over de problemen die we op weg naar de elektronische informatieverzorging, dat wil dus zeggen beslissingondersteunende informatieverzorging, kunnen tegenkomen. Herschikking van marktsegmenten; een nieuwe bedrijfstak Zowel de nieuwe technologieen als de nieuwe informatiefuncties brengen met zich mee dat er wijzigingen komen in de rolverdeling en rolverhouding van de actores in het informa-
29
tieproces. Door de vernieuwing van de informatiefuncties vindt een herverkaveling plaats van de marktsegmenten. Een indeling van marktsegmenten naar produktvorm (krantenuitgeverij, boekenuitgeverij, database publisher) of naar produktiewijze (drukkerij, filmstudio, host) is achterhaald. Multimedia leiden tot een vervlechting van in traditionele produktontwikkeling of traditionele produktie gespecialiseerde bedrijven. Ook de verschillende fases van het informatieproces vloeien in elkaar over. De auteur zowel als de gebruiker kunnen taken van de zetter, typograaf, drukker en documentalist overnemen. De uitgeverij kan taken van de bibliotheek ovememen of omgekeerd. Oorspronkelijk heterogene bedrijfstakken raken met elkaar verstrengeld. Via tele-bankieren en tele-winkelen kan men geleidelijk penetreren in de markt van tele-leren. De informatie-overdracht ten behoeve van ontspanning, van onderwijs, beroepsopleiding, voorlichting en levenslang leren, vertoont steeds meer convergentie. Informatie moet toegankelijk en doelmatig zijn ongeacht of de gebruiker zich toevallig in een bibliodieek, een klaslokaal, collegezaal, kantoor, laboratorium, atelier, studeerkamer of 'studentenkast' bevindt. Zo vervaagt het verschil tussen de vroeger volledig gescheiden bedrijvigheden van ondernemingen als bijvoorbeeld: American Express, Neckermann, KPN, Pearson en Paramount. Het is heel verhelderend om hiertoe eens de verschillende ovemames te analyseren die met name in Verenigde Staten gedurende de laatste 12 maanden hebben plaatsgevonden. De vernieuwing van de informatiefuncties leidt tot een vernieuwing en herschikking van de marktfuncties; de gewijzigde marktfuncties leiden op hun beurt tot een herverkaveling en sanering van de marktsegmenten en dat heeft weer tot gevolg dat zich nieuwe partijen in de markt zullen aandienen en dat de rolverhouding tussen de partijen zich wijzigt. In de nieuwe bedrijfstak die zo geleidelijk zal ontstaan zullen heel wat nieuwe gezichten te zien zijn. Naast de klassieke informatie-intermediairs: de computerindustrie, de telecommunicatie-industrie, de film- en video-industrie, de Nintendo's en Sega's, de software-industrie, de specialisten in virtuele werkelijkheid zoals Silicon Graphics Inc., de telefoonmaatschappijen en kabelexploitanten. De traditionele beroepsspe-
30
cialisten zullen zich moeten realiseren, dat de nieuwkomers over het algemeen partijen zijn die op een veel grotere schaal gewend zijn te opereren, zich veel meer orienteren op een wereldwijde markt, gewoon zijn aan een snel veranderende dienstverlening of snel wisselend assortiment en ook gewoon zijn aan enorme investeringen in innovatie. De klassieke informatie-intermediair bevindt zich bij deze aardverschuivingen in het epicentrum. Dat is de les die de bibliothecaris, de boekhandel, de agent, de host en de uitgever zullen moeten leren. Een probleem gewis, maar in feite toch slechts voor wie de uitdaging van deze veranderingen niet adequaat beantwoordt. STAND VAN ZAKEN IN NEDERLAND
Nu wat meer specifiek over hoe het in Nederland staat met de overgang van papieren naar elektronische informatieverzorgingHuidige wensen van de gebruiker De wensen van de gebruiker moeten voorop staan. Ik registreer de volgende dringende desiderata: - toegang tot online catalogus vanaf de werkplek (ook thuis); - integratie van online catalogusinformatie met online attenderingsdiensten Current Awareness Service (CASJ en Index and Abstract Services (IAS); - ontsluiting per kleinste informatie-eenheid/document; - integratie van documentleverantie met CAS-IAS; - snelheid van levering, maar vooral zekerheid van levering; - navigatiefaciliteiten; - hergroeperingsfaciliteiten. Geen woord over multimediale produkten dus. Er wordt in deze opsomming niet gesproken over digitale bibliotheken of over virtuele werkelijkheid. Wat de gebruiker in de eerste plaats wil, is de aanwending van de huidige technische mogelijkheden om de ontsluiting en de navigatie- en hergroeperingsmogelijkheden van de interne en externe bronnen te
31
verbeteren. Toegankelijkheid vanaf de werkplek, toelevering aan de werkplek. Universiteiten/bibliotheken Stand van zaken: - onvoltooide catalogusautomatisering; - titelbeschrijving per kleinste informatie-eenheid is nog slechts in een beginfase; - verbinding met CAS-IAS idem; - verbinding van CAS-IAS met documentleverantie idem; - werkplekontsluiting (ook voor degenen die thuis werken) idem; - aansluiting Local Area Networks - Wide Area Networks ( LAN -WAN) idem; - verbinding van de nationale met de internationale bibliografie idem; - interne gerichtheid; suboptimalisatie van ontwikkelingsprojecten; - anomalieen in organisatie- en beheersstructuren; verwarring over scheiding tussen technische en inhoudelijke verantwoordelijkheden. Het woord 'beginfase' hierboven is een eufemisme. Uitgevers Stand van zaken: - 45.000 uitgevers wereldwijd; 100.000-200.000 tijdschriften wereldwijd; de uitgevers hebben te maken met 100.000 wetenschappelijke bibliotheken wereldwijd; - in de branche-organisaties domineren de concurrentieverhoudingen en die gaan ten koste van collectieve kansen/belangen; branche-organisaties als de Koninklijke Nederlandse Uitgeversbond, de Association of Scientific Technical and Medical Publishers, of de International Council for Scientific and Technical Information vertegenwoordigen maar een beperkt gedeelte van de relevante actores; - beperkte geneigdheid tot investeringen in innovatie;
32
- segmentatie branche-organisaties gebaseerd op traditionele informatiefuncties; gescheiden organisaties voor primaire en secundaire uitgevers; idem ten aanzien van produktinformatie, zakelijke informatie, juridische informatie, patentinformatie, etc.; - rolverhouding met de universiteiten/bibliotheken gebaseerd op informatieverzorging als een sequentieel proces: de een begint waar de ander ophoudt; - suboptimalisatie van ontwikkelingsprojecten. Alle betrokkenen Stand van zaken: - geen coherentie van opvattingen over de te volgen strategic; - geen toereikende strategische en economische toetscriteria voor ontwikkelingsprojecten; - Nederland kan zich niet op Europa verlaten, want een Europese visie over een gezamenlijk voor de informatievoorziening te ontwikkelen infrastructuur bestaat nog nauwelijks. Landelijke infrastructuur Op het stuk van informatievoorziening onderscheidt de Nederlandse overheid zich allerminst gunstig van de Europese. In een brief van de staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen van 2 mei 1994 aan de voorzitter van de Tweede Kamer over de 'landelijke structuur van de wetenschappelijke informatieverzorging' wast deze bewindsman zijn handen in onschuld: de verantwoordelijkheid voor de informatieverzorging wordt gelegd bij de universiteiten. Ter verdere sussing van zijn geweten wordt het Nederlandse bibliotheekwezen in dit stuk geprezen om het vele dat in de afgelopen jaren werd bereikt. Ik citeer: 'Zoveel, dat mag worden gezegd dat het Nederlandse bibliotheekwezen er in vergelijking met veel andere landen uitermate goed voor staat waar het de toepassing van informatietechnologie betreft.' Dat is niet mijn waarneming. Ik geef er althans de voorkeur aan om ons te richten op de problemen die ons te wachten staan, meer dan op de moeilijkheden die werden opgelost.
33
Resumerend: Het is een taak van de informatieverzorgers (en laat dat dus niet over aan de technologen) om de informatietechnologie te benutten ten behoeve van de beslissingondersteunende informatie. We hebben nog een lange weg te gaan en veel te leren. Er is geen reden tot zelfgenoegzaamheid. De meest urgente opgave voor de komende tijd is het om af te rekenen met het idee dat informatieverzorging een sequentieel proces is waarin actores op onderdelen onafhankelijk van elkaar kunnen opereren. En in dit kader pleit ik er dan ook voor dat op de kortst mogelijke termijn de beroepsverenigingen, wetenschappelijke academies zoals de KNAW.de universiteiten casu quo de universiteitsbibliotheken, de primaire en de secundaire uitgevers hun onderlinge werkverhouding aanpassen aan de zich wijzigende omstandigheden. FUNCTIES VAN INFORMATIE
Twee begrippen wil ik nog wat nader aanduiden: het begrip compendiumfunctie en het begrip ontsluiting. Compendiumfunctie Wetenschappelijke informatie heeft diverse nineties: om te attenderen, te documenteren, te archiveren, te verifieren. Zodra de digitale bibliotheek gemeengoed is, kunnen deze nineties sneller, goedkoper en gebruikersvriendelijker worden vervuld door de digitale media dan door gedrukte media. Het zal moeilijk worden voor een traditionele informatie-intermediair, zoals een bibliotheek of een uitgeverij, deze nineties zodanig te vervullen dat hij op kan boksen tegen nieuwe vormen van dienstverlening. De functie die niet zo gemakkelijk met digitale middelen kan worden vervuld, is de documentatiefunctie. Hierbij valt te denken, zoals hierboven al opgemerkt, aan in onderling verband gebrachte informatie. Hoe vollediger en breder het informatie-aanbod, des te groter de behoefte aan samenhang en diepgang. Hoe groter de behoefte aan diepgang, des te groter de behoefte aan informatiediensten die informatie in een bepaalde context plaatsen, die de samenhang van de stof aangeven en die de aangeboden stof in verband brengen met de probleemstelling. Dit om de in-
34
structiewaarde van te stof te verhogen, om de methodologie en het argumentatiegehalte te bewaken of om door de ordening aan de wensen van de gebruiker tegemoet te komen in diens toepassingsomgeving. Hoe breder en vollediger het aanbod, des te groter het belang van de thematische, encyclopedische ordening, van de vademecumfunctie, de handboekfunctie, de repertoriumfunctie, de compendiumfunctie. Een compendium vat informatie samen. De gebruiker heeft behoefte aan voor hem in een relevant verband samengevatte informatie. De informatie moet op een dusdanige manier worden gepresenteerd dat zij zowel uitdrukking geeft aan de bedoelingen van de auteur als tegemoet komt aan de wensen en behoeften van de gebruiker. Het gedrukte boek was tot nu toe het meest uitgelezen medium om de compendiumfunctie te vervullen. De compendiumfunctie kan natuurlijk best, misschien zelfs beter, met digitale middelen vervuld worden, maar de samenstelling van een compendium in een digitale omgeving (netwerk) vereist een niet minder grote vaardigheid tot ordening dan de samenstelling van een traditioneel compendium in gedrukte vorm. Wij zijn op weg naar de digitale omgeving, naar de netwerkmaatschappij. In de netwerkmaatschappij zullen werkstations en a.v. (added value)-netwerken wellicht op grote schaal in gebruik zijn. Maar in die netwerkmaatschappij moet de compendiumfunctie bij uitstek dienen om tegemoet te komen aan de wensen en behoeften van de gebruiker. Naarmate de toekomst van de digitale bibliodieek dichterbij komt, wordt de vaardigheid in het aanbieden van informatie in de vorm van een compendium van toenemend belang. Ontsluiting Ik herhaal nog eens: een compendium vat informatie samen. Informatie die niet alleen uitdrukking geeft aan de bedoelingen van de auteur, maar ook - en dit zal in de toekomst steeds dwingender naar voren komen - voldoet aan de steeds verdergaande wensen en behoeften van de gebruiker. Ontsluiting voorzover het de bedoelingen van de auteur betreft, daarin hebben we reeds lang mime ervaring. Weten-
35
schappelijke informatie werd altijd al ontsloten in de vorm van basisclassificaties, thesauri, concordanties en dergelijke. In Nederland valt te denken aan de Nederlandse Centrale Catalogus (NCC) en de Gemeenschappelijk Geautomatiseerde Catalogus (GGC). Deze instrumenten zullen echter niet kunnen voldoen aan de steeds verdergaande eisen van de huidige en toekomstige gebruiker. Nodig is een instrumentarium dat informatie in meer gecompileerde, pasklare vorm - in compendium vorm - kan aanbieden en ontsluiten. Ontsluiting voorzover het de wensen en behoeften van de gebruiker betreft, daarin hebben we nog slechts geringe of geen ervaring. Die ervaring kan zoveel beter worden opgedaan nu de moderne technologie tweezijdige communicatie als een gelijktijdige interactie mogelijk maakt. Maar een primaire voorwaarde voor op de gebruiker georienteerde ontsluiting is dat de klassieke collectievorming wordt behouden, dat de klassieke manier van door het aanbod bepaalde ontsluiting wordt gecontinueerd en met behulp van de moderne technologie wordt verbeterd. Zo hangen dus de beslissingondersteunende informatiefunctie, de compendiumfunctie en ontsluiting met elkaar samen.
Het Verstoorde Evenwicht
En dan hebben we in dit kader inmiddels de bijna onontkoombare exclamatie onder de titel: 'Het verstoorde evenwicht'. Het is buiten het bestek van mijn deskundigheid om de technische merites van de analyses en aanbevelingen in dit rapport te onderschrijven of in twijfel te trekken, maar ik veroorloof mij wel de volgende overwegingen. De digitale toekomst is zo ongewis, dat we het ons niet kunnen veroorloven de noodzakelijke traditionele inspanningen te staken in afwachting van het digitale tijdperk als het beloofde land. Om informatie in gecompileerde, pasklare vorm, digitaal of op traditionele wijze, aan te bieden zullen de huidige bibliotheekcollecties bijgehouden moeten worden. Het advies impliceert bedragen van substantie. Maar binnen onze samenleving geldt nog steeds: waar een wil is, is een weg. Het advies afwijzen omdat het allemaal te kostbaar wordt is het
36
kiezen van de weg van de minste weerstand. Belangrijker dan de financiele orde van grootte zijn bij dergelijke projecten vragen als: - Kunnen we ons verzekerd weten van de gecoordineerde en gemotiveerde participatie van alle partijen die belang hebben bij en die moeten bijdragen tot het gewenste doel? - Zijn we in staat om de effecten van onze inspanningen te meten en beschikken we over de juiste bestuurlijke en uitvoerende kaders om zo nodig bij te sturen? Over geld gesproken, er valt heel wat te besparen door verbetering van de bestaande organisatie- en beheersstructuren. Binnen het kader van door de overheid gefinancierd onderzoek en onderwijs zullen NWO, de KNAW, de gezamenlijke universiteiten en het bibliotheekwezen met elkaar moeten samenwerken, willen ze voldoen aan de eisen die door de samenleving in de toekomst aan hen gesteld zullen worden. Daarbij zullen nieuwe media moeten worden benut en de traditionele collecties moeten worden bijgehouden, want alleen dan zal het verstoorde evenwicht hersteld kunnen worden.
37
O.W.A. Boonstra en P.K. Doom
Boeken eruit, computers erin?
Culturele en historische informatiekunde, ons vakgebied, houdt zich bezig met de toepassing van informatica-hulpmiddelen in geschiedenis, kunstgeschiedenis, archeologie en letterkunde, wetenschapsgebieden dus die tot de kern van de geesteswetenschappen kunnen worden gerekend. In Het verstoorde evenwicht wordt gezegd dat juist de geesteswetenschappen zonder een kwalitatief hoogstaande literatuurvoorziening en collectievorming niet kunnen bestaan, en gesuggereerd wordt dat de afgelopen jaren eenzijdig de nadruk is gelegd op de informatisering en dat dit schadelijk is geweest voor de instandhouding van het boekenbezit en de mogelijkheden tot collectievorming. Als cultureel-historisch informatiekundigen voelen wij ons uiteraard door die suggestie aangesproken, en wij zouden dan ook graag de gelegenheid te baat willen nemen om het rapport aan een kritische beschouwing te onderwerpen, ware het niet dat wij ons in grote lijnen kunnen vinden in de conclusies die de samenstellers hebben getrokken. Dat laat onverlet dat nog het een en ander te zeggen is over de bibliotheek-informatisering en het boekenbezit en de collectievorming in de geesteswetenschappen, ook al is daarover in de andere bijdragen aan dit symposium al het nodige naar voren gebracht. Maar wij zullen onze opmerkingen maken vanuit onze achtergrond van informaticus en historicus. Onlangs verzuchtte de historicus Jaap de Moor in de NRC/ Handelsblad: 'O, Heer, geef ons de Leidse boekjes weer!'. Met die uitspraak verwees hij naar het oude catalogussyteem van de Universiteitsbibliotheek van Leiden. Zijn heimwee naar
38
vroeger werd veroorzaakt door het uitvallen van de computer van de Leidse UB. Daardoor was het drie dagen lang onmogelijk om er boeken te lenen. Volgens De Moor is het er in de universiteitsbibliotheken niet leuker op geworden sinds de invoering van de automatisering. Vele uren brengt hij vruchteloos door achter moeilijk te doorgronden aanvraagschermen. De bediening van het bibliotheeksysteem is voor hem tijdrovend en moeizaam. Het is een systeem van niet-waargemaakte technologische pretenties, van inefficientie, logheid en verstarring. Met dit soort opmerkingen bekent De Moor zich als het prototype van de starre, reactionaire onderzoeker, die de moderne informatievoorziening vol walging en onbegrip gadeslaat. Gelukkig zijn er van dat soort mensen niet veel meer over. Eigenlijk kennen wij geen anderen dan De Moor. Zelfs zeer behoudende wetenschappers, die hun onderzoek verrichten in de beste negentiende-eeuwse tradities, en die niets willen weten van Onderzoekscholen, Voorwaardelijk te Financieren Programma's of Geclusterde Zwaartepunten, maken dankbaar gebruik van de moderne informatietechnologie. Misschien gaan ze nog niet zo ver als de gemiddelde student die, met behulp van een modem van een paar tientjes, de boeken uit de Universiteitsbibliotheek vanaf zijn PC in zijn studeerkamer thuis kan aanvragen. Maar ook mensen die informaticatechnisch wat minder valide zijn kunnen tegenwoordig al heel wat kanten op. Op dit moment is het, dankzij het Pica-systeem, mogelijk om vanuit de computers van de meeste wetenschappelijke bibliotheken niet alleen de eigen catalogus te raadplegen, maar ook de catalogi van de andere Nederlandse bibliotheken. Het gaat dan om catalogi die tezamen meer dan tien miljoen titels ontsluiten. En daar houdt het niet mee op. Het bibliotheeknet wordt, zoals u weet, steeds opener. Via het zogenaamde Internet wordt ook de toegang tot catalogi van buitenlandse bibliotheken steeds beter. Er is geen enkele belemmering om, bijvoorbeeld, van uw werkplek te bekijken welke publikaties van W.F. Hermans aanwezig zijn in de bibliotheek van de Universiteit van Witwatersrand in Johannesburg. De gebruiksmogelijkheden van Internet blijven niet beperkt tot het verkrijgen van toegang tot alle wetenschappelijke
39
bibliotheken in de hele wereld. Ook andersoortige informatie kan worden opgevraagd. In de zomer van 1993 waren er meer dan twee miljoen computers via 15.000 netwerken in meer dan zestig landen met een geschatte vijf tot vijftien miljoen gebruikers aangesloten op het Internet. De laatste jaren verdubbelt het Internet jaarlijks in omvang, zowel wat betreft het aantal aansluitingen en de aangeboden informatie, als wat betreft het aantal gebruikers van het netwerk. Zelfs voor ingewijden zijn de mogelijkheden van het Internet bijna onvoorstelbaar. Het netwerk ontwikkelt zich als een regenwoud in de tropen en vormt een doolhof, even onmetelijk als het labyrint van koning Minos op Kreta. Het Internet is zo kolossaal en heterogeen, dat het door B. Aboba een informatie-ecosysteem wordt genoemd.1 Een ander, Michael Lesk, noemt het Internet zelfs 'de grootste graffiti muur ter wereld'.2 Lesk zegt dat omdat het vinden van informatie op het Internet allerminst eenvoudig is, vooral niet als je niet van te voren weet waar je precies naar op zoek bent of waar je het gezochte kunt vinden. Bijvoorbeeld, als je op zoek bent naar historische gegevens in het algemeen, dan kunnen de zoekinstrumenten je wel helpen, maar weinig gespecificeerde zoekopdrachten zullen een grote hoeveelheid nutteloze gegevens opleveren. Dit is een probleem dat ook bij andere information retrieval systemen voorkomt, maar in dit geval is het probleem sterk vergroot omdat je letterlijk de hele wereld kunt afzoeken. Het trefwoord 'history' in een van de indices op het netwerk levert ruim 9000 treffers op. Nadere inspectie leert dat zich hieronder studiegidsteksten van geschiedeniscolleges aan de universiteit van Melbourne in Australia bevinden, resultaten van experimenten met deeltjesversnellers, en de aandelenkoersen op Wall Street van gisteren. De paradox van de informatie-overvloed is dat het grenst aan informatie-armoede: het zoeken naar relevante informatie gelijkt op het zoeken naar een speld in een hooiberg. Vandaar dat er manieren worden gezocht om de beschikbare informatie te ordenen. Een belangrijke taak zal wegge-
1 B. Aboba, The online users' encyclopedia: bulletin boards and beyond, Reading, Mass., 1993. 2 M. Lesk, Electronic libraries and electronic journals, London 1994.
40
legd zijn voor elektronische dienstencentra, die als intermediair fungeren tussen gebruikers uit een bepaalde wetenschappelijke discipline en de voor hen relevante informatie die waar dan ook ter wereld is opgeslagen. Het Nederlands Historisch DataArchief is een instelling die zich ten doel heeft gesteld om een dergelijke intermediaire taak voor historici in Nederland te vervullen. HetNHDA is een landelijk, doorNwo erkend expertisecentrum, dat op het punt staat om KN Aw-instituut te worden. Hoofdtaak van het data-archief is om computerbestanden op het gebied van de geschiedenis te archiveren en te ontsluiten. Maar een daaruit voortvloeiende taak is om ook toegang te verschaffen tot historische informatie die elders is gearchiveerd. Het data-archief werkt, samen met onder andere de Leidse Universiteitsbibliotheek, in het kader van een suRF-project aan de opbouw van een zogenaamde documentserver. In een recent uitgebracht rapport wordt de opzet van deze service uiteengezet. Sinds december 1993 zijn de eerste diensten operationeel. Een ander voorbeeld van elektronische toegang tot omvangrijke gegevenscollecties. Er is een proefproject gestart om de collectie van de Vaticaanse bibliotheek, gesticht door Pius iv (1559-1565), via digitale opslag en telecommunicatie elektronisch te ontsluiten. Er zal een digitale beeldbank worden aangelegd met een selectie uit de 150.000 manuscripten, twee miljoen boeken, 100.000 prenten en miniaturen. De beeldkwaliteit zal uitstekend zijn, uiteraard in natuurgetrouwe kleuren. Onderzocht zal worden of verspreiding via CD-ROM en elektronische netwerken, zoals het Internet, kan plaatsvinden. In samenwerking met de Pauselijke Katholieke Universiteit van Rio de Janeiro zal worden gewerkt aan een online catalogus van de collectie, die natuurlijk met de beeldbank zal worden gekoppeld. Er is al een voorproefje van het Vaticaans bezit te bekijken via het Internet. De Library of Congress in Washington biedt een elektronische tentoonstelling van archief- en bibliotheekschatten uit het Vaticaan. En zo komen er steeds meer bibliotheken, documentatiecentra en archieven die elektronische bestanden en teksten leveren. Op het gebied van de humaniora groeit het aanbod van elektronische publikaties in allerlei vorm sterk. Dit heeft vooral te maken met de opkomst van scanning en optische
41
tekenherkenning (OCR), waarmee de omzetting van papier naar computerbestand aanzienlijk kan worden versneld. Belangrijke plaatsen waar elektronische teksten ontsloten worden zijn het Centre for Text and Technology (Georgetown University, Washington DC), het Oxford Text Archive, het CETEDOc(Centre de Traitement Electronique des Documents, Louvain-La-Neuve) en het Center for Electronic Texts in the Humanities (Princeton). Het Woord (met hoofdletterW) wordt letterlijk in beeld gebracht door diverse theologische instituten. Ook aan een gescande versie van de Dode Zeerollen wordt gewerkt; een deel is al te raadplegen via het Internet. En ook in steeds meer archieven worden documenten gescand en ontsloten. Voorbeelden zijn het Archieven Informatie Systeem (ARISJ van de Gemeentelijke Archiefdienst Utrecht, waarin alle notariele akten in de vorm van afbeeldingen op de computer raadpleegbaar zijn. Het Intemationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis in Amsterdam heeft zijn fotocollectie ontsloten door het bibliografische systeem, waarmee de bibliotheek van het instituut wordt bevraagd, aan te vullen met een beeldontsluitingssysteem. Het Spaanse Archivo General de Indias in Sevilla spant op het gebied van de archiefautomatisering de kroon. Daar zijn inmiddels een slordige negen miljoen documenten betreffende de Spaanse overzeese expansie gescand en op beeldplaat vastgelegd in het kader van het vijfde eeuwfeest sinds de ontdekking van Amerika door Columbus. Met behulp van revolutionaire beeldverbeteringsmethoden worden de documenten op het scherm zelfs beter zichtbaar dan de originelen. Er komen ook steeds meer vakinhoudelijke CD-ROM1 s en multimedia-pakketten beschikbaar, die voor een deel ook weer via een netwerk zijn te bestuderen. Op filologisch en archeologisch gebied is er bijvoorbeeld de Thesaurus Linguae Graecae met klassiek Griekse teksten en is er Perseus. De eerste editie van dit aan Harvard ontwikkelde pakket bevat een overzicht van de Griekse geschiedenis in de vijfde eeuw voor onze jaartelling, Griekse teksten en (Engelse) vertalingen van den auteurs uit de archai'sche en klassieke periode, een GrieksEngels woordenboek, korte artikelen en een verklarende woordenlijst, een geografisch overzicht, architectuur termen, vaasvormen, en biografieen van auteurs uit de oudheid.
42
Voor contemporaine historici is er het Engelse HiDES-project in Southampton, waar multimedia-produkties worden gemaakt over diverse onderwerpen. Een produktie over Joegoslavie in de Tweede Wereldoorlog (met geluid, film, foto's, facsimiles van documenten en verklarende teksten) heeft een omvang van ruim een halve gigabyte. Op bibliotheekterrein is het Archivo Digital de Manuscritos y Textos Espanoles (ADMYTEJ toonaangevend. Ook dit project, verzorgd door de Spaanse nationale bibliotheek, wordt uitgevoerd in het kader van 500 jaar na 1492 en heeft als hoofddoel de ontsluiting van de Spaanse cultuur en de ontwikkeling van nieuwe technologieen voor de behandeling van historische documenten. ADMYTE wordt gepresenteerd als een collectie CD-ROM'S bestaande uit een corpus van teksten, een database van bibliografische en documentaire gegevens en programma's om de teksten te doorzoeken en te analyseren. Tevens worden gecomputeriseerde middeleeuwse woordenboeken en grammatica's en de oorspronkelijke scheepsjournalen van Columbus geleverd. De teksten zijn zowel in facsimile (dus als grafische afbeeldingen op scherm of printer) als in getranscribeerde, doorzoekbare tekst beschikbaar. De originele documenten worden gedigitaliseerd door eerst dia-opnamen te maken en deze vervolgens te scannen. Ook hier worden de documenten beter leesbaar gemaakt door manipulatie van het raster waaruit het computerbeeld is opgebouwd, de zogenoemde bitmaps. En zo lijkt langzamerhand het gedigitaliseerde walhalla voor de wetenschappelijke onderzoeker aan te breken. Maar, zoals wij weten sinds Joseph Heller's Catch 22: als het geluk in aantocht lijkt, there is always a catch. Verschillende ontwikkelingen belemmeren namelijk de vooruitgang. In de eerste plaats versterken al deze netwerkmogelijkheden de informatie-explosie. Want tegelijk met de verbeterde toegang tot publikaties, is ook het aantal publikaties gigantisch gestegen. Al meer dan veertig jaar verdubbelt de hoeveelheid beschikbare informatie elke paar jaar. De hoeveelheid informatie die de gemiddelde zeventiende-eeuwer in een mensenleven tegenkwam was ongeveer even groot als die in een zaterdagse Volkskrant. Meer dan 90 procent van alle wetenschappelijke onderzoekers die ooit hebben bestaan, is thans
43
nog in leven en werkzaam. De druk om te publiceren is de laatste jaren toegenomen, zodat gevreesd moet worden dat de meeste wetenschappers het tot hun taak rekenen om met grote frequentie de vruchten van hun arbeid in druk te laten verschijnen. Het resultaat is dat steeds meer boeken en artikelen worden gepubliceerd, maar bij dalende of gelijkblijvende budgetten kunnen er steeds minder worden aangeschaft. Het rapport geeft daarvan enkele schrijnende rekenvoorbeelden. Nu is het met de aanschaf van boeken op sommige plaatsen nog een stuk rampzaliger gesteld dan in het rapport staat aangegeven. In de meeste Letterenfaculteiten hier in Nederland zijn de nominale bedragen de afgelopen jaren bijvoorbeeld niet gelijk gebleven, maar gedaald. In die van Nijmegen bijvoorbeeld met maar liefst 50 procent. En wat te denken van de vakgroepsbibliotheek geschiedenis in Leiden. Dat is een noodlijdend handbibliotheekje, waar nog een halve kracht als bibliothecaresse fungeert. In de middagen wordt de supervisie waargenomen door de wetenschappelijke staf van de vakgroep. Bij toerbeurt, de hoogleraren niet uitgezonderd, verzorgen ze de uitleen en innen ze de boetes. Het kleine maar fijne tijdschriftenbestand wordt op peil gehouden door een verplicht vrijwillige bijdrage van de wetenschappelijke staf. Iedereen betaalt namelijk vijftig gulden per jaar om deze basisvoorziening in stand te houden. Cynici zullen zeggen dat dit een prachtige oplossing is omdat hierdoor de persoonlijke betrokkenheid van de wetenschapper met het boekenbezit wordt vergroot. Zware cynici zullen daar nog aan toevoegen dat deze oplossing ook een deel van het informatie-explosie-probleem oplost, omdat een boete-innende wetenschapper nu eenmaal geen tijd heeft om zelf de boeken te schrijven, zodat er ook geen geld hoeft te worden gereserveerd om ze aan te schaffen. Het tweede effect van de komst van wereldomspannende netwerken is dat er een soort informatie-frustratie ontstaat. De toegankelijkheid van de bibliotheken is zo groot geworden dat een speurtocht naar literatuur over een bepaald fhema zo'n hoeveelheid relevante publikaties oplevert dat de wetenschapper er verlammingsverschijnselen door krijgt. Met name AIO'S en oio's, jonge onderzoekers die geacht worden om binnen
44
een beperkte tijd een proefschrift te schrijven, hebben daar last van. Een vergelijkbaar probleem treedt op wanneer men via het netwerk een zeer relevante publikatie in een wat verder weg gelegen bibliotheek heeft aangetroffen, bijvoorbeeld in de universiteitsbibliotheek van Sint Petersburg. Uit eigen ervaring weten we dat een aanvraag via het interbibliothecair leenverkeer in dit soort gevallen hoogst zelden zal lukken. Een andere vorm van informatie-frustratie is de volgende. Tijdens een college aan tweedejaars studenten geschiedenis werd gedemonstreerd hoe gemakkelijk het is om via het Internet de Library of Congress binnen te komen. De reactie van de studenten was: wat hebben we daaraan, we kunnen die boeken toch niet lenen. Of, nog erger: moeten we dan zelf onze literatuur opzoeken? Kan de docent geen lijstje opgeven van wat we moeten lezen? Dezelfde scepsis bestaat tegenover het lenen van boeken in een Nederlandse bibliotheek in een andere stad. Hoewel de student in principe vanuit zijn studeerkamer thuis kan uitvinden wat waar beschikbaar is en er zelfs gratis naartoe kan reizen met zijn ov-kaart, blijkt hij weinig bereidheid te vertonen om daartoe over te gaan. We moeten constateren dat de automatisering zelf voor een deel verantwoordelijk is voor de bovengenoemde problemen. De informatie-explosie zou geen probleem zijn geweest, als gelijktijdig de financiele middelen waren meegegroeid om het boekenbezit aan te vullen. Dat is niet gebeurd, en de oorzaak daarvan is gelegen in de automatisering. De aanschaf van computers is op veel universiteiten namelijk betaald uit hetzelfde potje 'niet-personele middelen' als de boeken. En aangezien de aanschaf van computers vanaf halverwege de jaren '80 een volstrekt nieuw fenomeen in veel faculteiten is geweest, en met name in de geesteswetenschappen, heeft dat een directe invloed gehad op het bestedingsbudget van de bibliotheken uit de alfa-hoek. En de informatie-frustratie is eveneens ontstaan door de automatisering. Zonder netwerken zou het verzamelen van relevante informatie over een bepaald onderwerp weliswaar moeizaam en langdurig zijn geweest, en zou het resultaat van de zoekactie onvolledig zijn geweest, maar het zou wel de aangename geestelijke bevrediging hebben geschonken dat men de uiterste limieten van wat mogelijk was zou hebben bereikt.
45
Hoe moeten we nu verder? Het lijkt verstandig om de aanbevelingen van het rapport Het verstoorde evenwicht van harte te ondersteunen. Een delta-plan om de kwaliteit van het wetenschappelijk boekenbezit te garanderen is hard nodig. Het voorstel om Sondersammelgebiete in te stellen is verstandig. De automatisering kan hier een helpende hand bieden om de ontsluiting en de toegankelijkheid voor de gehele Nederlandse (en buitenlandse) wetenschappelijke wereld te garanderen. Sondersammelgebiete zorgen ervoor dat op bepaalde plaatsen een inspanning wordt gepleegd om het boekenbezit van een bepaalde vakinhoudelijke specialiteit bij te houden. Net als in Duitsland zullen we ons dan tot die specifieke bibliotheek moeten wenden om de catalogus te bestuderen en de gewenste boeken aan te vragen. Je krijgt dan specifieke Nijmeegse boeken, specifieke Amsterdamse boeken, en specifieke Leidse boekjes. En wanneer dan iemand verzucht: 'O, Heer, geef ons de Leidse boekjes weer!', dan zal deze verzuchting waarschijnlijk met instemming worden begroet. De enige kritische kanttekening die we kunnen maken houdt verband met het wat eenzijdige karakter van het rapport, in die zin, dat er misschien wel teveel van wordt uitgegaan dat boeken, en in mindere mate tijdschriften, ook in de toekomst als informatiedrager belangrijk zullen blijven. Aan de ene kant valt te constateren dat het boek zich al veel langer staande houdt dan vroeger wel werd aangenomen. Voorspellingen dat het einde van het boek nabij is zijn ongeveer zo oud als de computer. Eerder al vormden radio, TV en andere nieuwlichterij een bedreiging voor het boek. En nu de computer ook kan zingen en dansen zijn er donkere prognoses dat multi-media CD'S invloed zullen krijgen op de omzet van boekenuitgevers. Er zijn inderdaad ontwikkelingen die erop wijzen dat er concurrentie komt voor het boek als informatiedrager. Een Amerikaanse utopist en computerfanaat heeft zich ten doel gesteld om in het jaar 2001 de 10.000 belangrijkste boeken uit de wereldliteratuur elektronisch beschikbaar te stellen. Gratis. Michael Hart, 'professor of electronic text', is het brein achter dit zogenaamde Gutenberg project. Met eenpc en modem kun je via het Internet contact leggen met een kleine computer in de prairie van Illinois, waarop de teksten van het Gutenberg
46
project zijn opgeslagen. Alice in Wonderland, Huckleberry Finn en andere klassiekers kun je daar zo ophalen. Michael Hart gelooft er zelfs heilig in dat boeken op papier zullen uitsterven. Wat hem betreft gaan we straks zelfs met een plat, in leder gebonden computertje naar bed. Je klapt het open als een boek en ziet links en rechts een hagelwit beeldschermpje op het formaat van de bladspiegel, dat je desgewenstwat vergeeld kunt instellen. De lettergrootte is naarwens instelbaar, zodat slechtzienden hun eigen grote-letterboek kunnen maken. De teksten staan op kleine zilveren schijfjes, maar er is ook een ingebouwd zendertje waarmee je zoals met de draadloze telefoon ieder gewenst boek kunt oppiepen, misschien rechtstreeks via de satelliet. Een leeslampje is ook niet meer nodig en de bladzij omslaan gebeurt door het schermpje rechtsonder aan te raken. Natuurlijk kun je ook bladeren, zoeken en elektronische bladwijzers plaatsen. Zal het traditionele boek verdrongen worden door de multimedia CD-ROM? Het ligt er maar aan hoe je het boek beziet. We zijn eraan gewend dat boeken, tijdschriften en kranten op papier zijn gedrukt. Maar er waren tijden dat tekst in steen werd gebeiteld, in klei gegrift, of op rollen geschreven. Daar hebben we nu ook geen heimwee meer naar. Afbeeldingen werden aanvankelijk getekend of geschilderd, later ook op verschillende manieren gedrukt. Nog weer later kwam de fotografie. En bewegende beelden konden op film en daarna video worden vastgelegd. Geluid werd tot voor kort vooral opgeslagen op platen van zwart vinyl, maar in een paar jaar tijd is iedereen aan de CD verslingerd geraakt. Als je de nadruk legt op de informatieve inhoud, dan zal de uiterlijke verschijningsvorm, de verpakking van de informatie, er niet zoveel toe doen. Wie op zoek is naar informatie over een bepaald onderwerp zal in de eerste plaats gei'nteresseerd zijn het gezochte zo snel en gemakkelijk mogelijk te vinden. Het wordt steeds minder relevant wat precies de informatiedrager is. Niet het medium is de boodschap, maar wat erop staat. Omzetting van het ene medium naar het andere wordt dan ook steeds belangrijker, en scanning en ocRspelen daarbij een voorname rol. Ons punt van kritiek is dus dat het rapport tot gevolg kan hebben dat er geen discussie meer ontstaat over de vraag welke
47
functie bibliotheken zullen hebben bij het ontsluiten en aanbieden van informatie op deze nieuwe informatiedragers. Te alien tijde moet worden voorkomen dat bibliotheken verworden tot musea. Ter afsluiting het volgende. In het slothoofdstuk van De naam van de Roos begint Jorge, de blinde bibliothecaris van de abdij, het tweede boek van Aristoteles, Poetica, met het vergiftigde papier op te eten. 'Het laat me koud of hij sterft, die vervloekte kerel!', roept William of Baskerville, de James Bond uit het verhaal. 'Met wat hij tot nu toe gegeten heeft is zijn lot toch al bezegeld. Maar ikwil het boek hebben!' De hartstocht voor dit ene boek wordt de hele bibliotheek fataal, omdat in de strijd die ontbrandt de kandelaar enkele boeken doet ontvlammen. Eco schrijft: 'De bibliotheek was juist door haar ontoegankelijkheid, door het mysterie dat haar beschermde en door het geringe aantal toegangen tot de ondergang gedoemd. Het was de grootste bibliotheek van de christenheid.' Nu lijkt het erop dat de moderne bibliotheek eveneens gedoemd is om een prooi van de vlammen te worden. De reden is nu alleen niet de ondoordringbaarheid of een gebrek aan toegangen; integendeel, die zijn, dankzij de informatisering, enorm verbeterd. Het is het boekenbezit zelf waarbinnen een smeulende hooibrand is ontstaan, die de waarde van de voorraad van binnenuit aantast. Het is de grote verdienste van de makers van dit rapport dat ze niet alleen groot brandalarm hebben geslagen, maar dat ze ook hebben aangegeven op welke manier de brand moet worden geblust.
48
N.P. van den Berg
Plan van aanpak voor de coordinatie van aanvullende collectievorming van buitenlandse wetenschappelijke literatuur
De Commissie Geesteswetenschappen van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen heeft met haar Advies over de wetenschappelijke literatuur- en bibliotheekvoorziening in Nederland de Nederlandse bibliothecarissen de hand gereikt. Het gebeurt niet iedere dag dat een groep wetenschappers zo duidelijk positie kiest voor de instellingen waar wij als bibliothecarissen voor staan. Het is niet niks als onze 'top'-gebruikers duidelijk aangeven dat er meer aandacht en dus geld naar het Nederlandse wetenschappelijke bibliotheekbestel toe moet. Maar het is nu ook niet zo dat elke bibliothecaris staat te juichen omdat hij door de KNAwbij de hand wordt genomen. Van oorsprong verwend, maar thans misschien eerder stiefkinderen, houden wij ervan onze eigen zaken te regelen. Alvorens te bespreken hoe de coordinatie van de aanvullende collectievorming van buitenlandse wetenschappelijke literatuur tot stand zou kunnen komen, wil ik proberen enkele actuele ontwikkelingen te schetsen in het veld waarbinnen de Nederlandse wetenschappenlijke bibliothecarissen opereren. Er gebeurt nogal wat in dat veld. De afgelopen weken zijn er naast dit concept-rapport maar liefst drie andere rapporten of nota's verschenen, waaruit tenminste blijkt dat er beweging zit in de wereld van de wetenschappelijke bibliotheken. Ik ontkom er niet aan u op deze drie rapporten te wijzen, omdat daardoor de discussie van vanmiddag in een duidelijker richting kan worden gevoerd.
49
Laat ik beginnen met de nota Landelijke structuur wetenschappelijke informatieverzorging die de staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen op 3 mei 1994 naar de Tweede Kamer zond. In deze nota wordt op een heldere en samenhangende wijze het veld geschetst waarbinnen de wetenschappelijke bibliotheken hun intermediaire rol spelen. Er wordt gesteld dat er in het bibliotheekwezen in de afgelopen jaren veel is bereikt, met name wat betreft de toepassing van de informatietechnologie, vooral dankzij een landelijke organisatie als Pica en de laatste jaren ook de stichtingsuRF. Gewezen wordt op het risico dat bibliotheken, als zij zich teveel concentreren op de eigen ontwikkeling en verbetering van de bedrijfsvoering, het gevaar lopen hun traditionele functie van distributeur van informatie deels te gaan verliezen. Ook de staatssecretaris ontkomt niet aan de constatering dat het collectioneren als een noodzakelijke voorwaarde gezien moet worden voor actieve bemiddeling tussen vraag en aanbod. Het tweede rapport Bevindingen en aanbevelingen van de Wetenschappelijke Technische Road aan de Stuurgroep Innovatie Wetenschappelijke Informatievoorziening is van 10 mei 1994. Het werd uitgebracht naar aanleiding van een review van de projecten Open Bibliotheek Netwerk (OBNJ,Snelle Toegang Eindgebruikers tot Pica-informatie(STEP), Rapdoc, dat als doelstelling heeft een snelle toegankelijkheid van tijdschriftenartikelen te realiseren, en SURF doc dat zich richt op opslag, inzage en verwerking van elektronische documenten. De Stuurgroep Innovatie Wetenschappelijke Informatievoorziening moet daar nog haar conclusies aan verbinden. Bovendien moet er nog overleg met het veld plaats vinden. Ook in dit rapport dat ik dus onder het nodige voorbehoud citeer - wordt geconstateerd dat de elektronische informatie voorziening vanuit de bibliotheek een snelle ontwikkeling heeft doorgemaakt. Geschetst wordt hoe het door alle ontwikkelingen thans mogelijk is conceptueel te gaan denken aan de Nederlandse Wetenschappelijke Bibliotheek, niet in de vorm van een nationale bibliotheek, maar als een gei'ntegreerd netwerk van wetenschappelijke informatievoorzieningen in Nederland. Helder wordt er in het rapport op gewezen dat het gebruik van de informatie per discipline verschilt. Bovendien maakt het een wezenlijk verschil tot welke doelgroep men behoort: de 'inner
50
circle', dat is de wereld van de wetenschappelijke experts onder elkaar; de 'kenniscentra' waar professionals gebruik maken van kennis die door experts van het vakgebied bijeengebracht is; of de wereld van de wetenschappelijke bibliotheken. Ten derde vond er begin mei de bijeenkomst plaats van het Coordinatiepunt Nationaal Conserveringsbeleid, waarbij men zich duidelijk uitsprak voor het behoud van de uit de periode na 1840 stammende collecties, waarvan de drager, het papier, duidelijk aan verval onderhevig is. Namens de Ministeries van Onderwijs en Wetenschappen en van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur werd dit probleem onderkend. Het is te hopen dat de zogenoemde Tweede Papierbrief binnenkort deze gewekte verwachtingen zal bevestigen. Deze rapporten schets ik U omdat er dus van verschillende zijden, praktisch gelijktijdig, aandacht gevraagd wordt voor de drie grote uitdagingen waarvoor de wetenschappelijke bibliotheken staan: de verdere en vooral bredere ontwikkeling van de elektronische dienstverlening, de conservering van het Nederlandse culturele papieren erfgoed en een adequate nationale collectievorming om ook in de toekomst de Nederlandse informatie-infrastructuur ten behoeve van onderzoek en onderwijs, en dus ook voor cultuur, in stand te kunnen houden. Het rapport Het verstoorde evenwicht; de wetenschappelijke literatuur- en bibliotheekvoorziening in Nederland maakt melding van al deze en nog meer uitdagingen. Met waardering namen de Nederlandse wetenschappelijke bibliothecarissen kennis van dit doorwrochte rapport. Het geeft uitdrukking aan een oprechte bezorgdheid over de verontrustende situatie ten aanzien van de literatuur- en bibliotheekvoorziening voor de wetenschappen in Nederland. In het rapport wordt aandacht gevraagd voor een zeer groot aantal zaken, waar wij bibliothecarissen ons intensief mee bezighouden. De voornaamste daaronder werden ook reeds onderkend in de hierboven genoemde rapporten. Uitzonderlijk is echter dat in dit rapport wordt aangeduid welk niveau er nodig is om de Nederlandse wetenschappelijke bibliotheek adequaat in stand te houden. De weg wordt gewezen naar een oplossing voor het probleem van de steeds verder afkalvende Nederlandse collectievorm-
51
ing. Hoezeer ook door de sterke ontwikkeling van de elektronische dienstverlening de bemiddelende rol van de bibliotheken zal toenemen, toch delen wij de mening van de samenstellers van het rapport dat het noodzakelijk zal zijn in Nederland voor de nationale, zo u wilt straks in Europa regionale, informatievoorziening een eigen internationale wetenschappelijke informatieverzameling bijeen te brengen en te houden. Voor ik hier concreet op inga, wil ik U eerst schetsen wat er de afgelopen jaren zoal op collectievormingsgebied is gebeurd. Het is u natuurlijk bekend hoe in het afgelopen decennium de 'boekenbudgetten' - tussen aanhalingstekens omdat daarmee veel meer dan monografieen worden aangeschaft, met name tijdschriften; maar ook omdat CD-ROM 'S, bindkosten en andere zaken hierbij worden ondergebracht - zowel nominaal als relatief sterk zijn afgenomen. Daarnaast is het publikatie-volume aanzienlijk gestegen, evenals - geheel tegen elke markt logica in - de prijzen. Bij de klassieke universiteiten met faculteitsbibliotheken en een universiteitsbibliotheek is, evenals bij alle andere universiteiten, de ontdubbeling bijna tot op het bot uitgevoerd. In Jupiterverband 1 werd zeer zorgvuldig het tijdschriftenbestand nagekeken op mogelijke bezuinigingen. Door Pica is een gemeenschappelijk meldingssysteem ontwikkeld waarin opzeggingen van tijdschriften kenbaar kunnen worden gemaakt en waarin nieuw verschenen tijdschriften worden gesignaleerd. De UKB-bibliotheken - de Koninklijke Bibliotheek, de Bibliotheek van de KNAwen de dertien universiteitsbibliotheken - zijn zo in staat bij het aangaan en het opzeggen van abonnementen rekening te houden met wat de andere bibliotheken doen. Er kunnen zo afspraken worden gemaakt over het nemen, aanhouden of opzeggen van abonnementen. Door de uitvoering van het Rapdoc-project is het Interbibliothecair leenverkeer in Nederland aanzienlijk verbeterd. Veelal is binnen 48 uur een aangevraagd tijdschriftartikel bij de aanvrager.
1 Samenwerkingsverband van zwaartepuntbibliotheken voor de coordinatie van de aanschaf van tijdschriften: de Koninklijke Bibliotheek, de Bibliotheek van de KNAWen de bibliotheken van de Technische Universiteit Delft en de Landbouwuniversiteit Wageningen.
52
Tenslotte is recent, in het najaar van 1993, door de UKB een vernieuwde stuurgroep Coordinatie van de Collectievorming met professionele ondersteuning vanuit de Koninklijke Bibliotheek in het leven geroepen. Deze kreeg als opdracht om met behulp van de landelijk toegepaste Nederlandse Basisclassificatie de collectievorming in kaart te brengen om zo een basis te creeren voor landelijk overleg. Uitgangspunt hierbij is versterking door samenwerking. Het gaat er om gezamenlijk een zo goed mogelijke dekking van relevant materiaal tot stand te brengen om zo te voldoen aan de toenemende en meer gedifferentieerde vraag vanuit het onderwijs en het onderzoek. De noodzaak tot samenwerking op het gebied van de collectie-vorming tussen de wetenschappelijke bibliotheken is dus al lang onderkend; alleen een oplossing om de geconstateerde lacunes door een zo gericht mogelijke collectievorming efficient te vullen, ontbrak. Niet alleen waren er geen financiele middelen om afspraken omtrent opvulling van hiaten in de collecties te kunnen nakomen, ook schortte het tot nu toe aan een basis-visie hoe dit zou kunnen gebeuren in aansluiting op het historisch gegroeide Nederlandse bibliotheekpatroon. De beschikbare middelen zijn allang niet meer toereikend om te voldoen aan de actuele informatievraag binnen de eigen instelling, laat staan om te anticiperen op de toekomstige behoefte. Aanvullende collectievorming voor wat betreft buitenlandse literatuur is vooral noodzakelijk op het gebied van de tekstgerichte alfa- en gammawetenschappen. Het is dus niet verbazingwekkend dat dit rapport is uitgebracht door de Commissie Geesteswetenschappen. Maar ook op bepaalde andere gebieden lijkt er sprake te zijn van een zekere schraalheid in de collectievorming, zodat er zich emstige lacunes zouden kunnen vertonen in het bezit van de Nederlandse wetenschappelijke bibliotheken. Vandaar dat het ons goed voorkomt om het Nederlandse overzicht van de collectievorming te leggen naast de Duitse situatie. In het Duitse 'Verteilungsplan der Sondersammelgebiete' hebben wij een voorbeeld van een systeem dat over een zeer ruime periode zijn praktische nut heeft bewezen. Natuurlijk kleven er aan iedere methode voor- en nadelen: er zijn altijd op- en aanmerkingen te maken. In de
53
bibliotheekwereld heeft nu eenmaal iedere gebruiker en iedere bibliothecaris zijn eigen ideale bibliotheek voor ogen. Het komt mij echter voor dat het van groter belang is dat de Nederlandse wetenschapper in het algemeen kan beschikken over een goed instrumentarium bestaande uit: goede laboratoria, goede rekencentra en ook goede bibliotheken met goede verbindingen. Nu is dan het moment aangebroken om onze hand op te houden, of met andere woorden: hoe kan deze aanvullende collectievorming gefinancierd worden? Het zal duidelijk zijn dat de instellingen die de verantwoordelijkheid krijgen voor de aanvullende collectievorming op een bepaald wetenschapsgebied zelf al op dat gebied bepaalde inspanningen moeten verrichten. Het lijkt dus realistisch om ervan uit te gaan dat een gedeelte door de instellingen zelf wordt gefinancierd, met name de personele kosten voor aanschaf en verwerking plus een percentage van de kosten van de aan te schaffen literatuur. Immers, die kosten komen nu ook al voor rekening van de instelling. Voor het overige zullen door de financiers van het wetenschappelijk onderzoek ten behoeve van een verantwoorde Nederlandse bibliotheekvoorziening bedragen ter beschikking dienen te worden gesteld die in verhouding staan tot de in Duitsland gei'nvesteerde bedragen. De laatste tijd hebben de bibliothecarissen op dit terrein de handen reeds uit de mouw gestoken. De hierboven vermelde UKB-Commissie Coordinatie van Collectievorming is al druk doende om een inzicht te krijgen in de actuele Nederlandse collectievorming. Tegelijkertijd zou er aan de hand van het Duitse model kunnen worden nagegaan op welke vakgebieden en in welke mate de collectievorming in Nederland is achtergebleven. Op grond hiervan zou deze commissie volgend voorjaar een voorstel kunnen doen hoe de aanvullende collectievorming zou moeten plaatsvinden. Een wetenschappelijke commissie, samengesteld bijvoorbeeld door de KNAWof door de financiers van de aanvullende collectievorming, zou moeten uitmaken welke wetenschapsgebieden door welke bibliodieek worden aangevuld. Periodiek zou deze collectievorming dan moeten worden geevalueerd.
54
Laat ik proberen om u aan de hand mee te nemen langs de logisch te nemen stappen voor de uitvoering van het coordinatieplan voor de aanvullende collectievorming van buitenlandse wetenschappelijke literatuur: - Als het bestuur van de KNAW het concept-coordinatieplan heeft aangenomen in het kader van het advies over de wetenschappelijke literatuur- en bibliotheekvoorziening in Nederland, zal er contact opgenomen moeten worden, vermoedelijk via het IWI, met de potentielefinancierNWO. - De UKB-Commissie Coordinatie van Collectievorming stelt zich op korte termijn in verbinding met die vooraanstaande Duitse collega's die hun hulp al hebben toegezegd en met het Bibliotheksreferat van de Deutsche Forschungsgemeinschaft, zodat inzicht verkregen wordt welke vakgebieden in kaart gebracht kunnen worden. Zo spoedig mogelijk daarna wordt zoveel mogelijk langs geautomatiseerde weg de aanschaf door Nederlandse bibliotheken in de afgelopen jaren ge'inventariseerd, waardoor de lacunes duidelijk zullen worden. Per vakgebied zal in overleg met UKB een aantal potentiele verzorgende instellingen worden gevraagd zich kandidaat te stellen voor bepaalde vakgebieden. - De door de financiers in te stellen commissie van deskundigen vanuit bijvoorbeeld de KNAW stelt vervolgens vast welke instellingen welke vakgebieden zullen verzorgen voor welke bedragen. - In 1996 kan met de aanvullende collectievorming begonnen worden. Het lijkt van belang om de commissie van deskundigen regelmatig bij wijze van steekproef visitaties te laten verrichten en periodiek het geheel te laten evalueren. Dit plan zal geld kosten: volgens het rapport minstens vijftien miljoen gulden gedurende dertig jaar, maar daar staan dan ook de volgende voordelen tegenover: - Er komt een zekere mate van verantwoording van de zeer aanzienlijke bedragen die jaarlijks landelijk in de informatievoorziening worden gei'nvesteerd. - Op basis van het historisch gegroeide bibliotheekpatroon ontstaan er gespreid over Nederland gespecialiseerde bibliotheken, die zich daarmee duidelijk kunnen profileren. Het is goed om te onderstrepen dat minstens 90% van de infor-
55
matievraag nog steeds op lokatie wordt bevredigd, door uitleen of raadpleging ter plekke; en het zal nog heel lang duren dat men bepaalde collecties onder handbereik wil kunnen houden. - De door de financiers in te stellen commissie van deskundigen, bijvoorbeeld vanuit de KNAW, brengt de inhoudelijk sturende hand die u van de Nederlandse wetenschappelijke bibliotheken niet vrijwillig kunt verwachten; daarvoor zijn we uiteindelijk toch nog net iets te veel elkaars concurrent. - Door het Duitse model te gebruiken als uitgangspunt voor de Nederlandse aanvullende collectievorming, zal ook in Europees verband deze Nederlands-Duitse samenwerking voorbeeldig kunnen werken. Van harte hoop ik dat u vandaag de handen op elkaar kunt krijgen om dit pragmatische voorstel over te nemen en voor te dragen ter realisering. Nogmaals neem ik mijn pet af om de Commissie Geesteswetenschappen van de KNAW te danken voor het nemen van dit initiatief. Tevens moet ik mijn erkentelijkheid uitspreken dat de KNAW het aangedurfd heeft om mij hier vandaag het woord te geven. Met mij als verre opvolger van David Jacob van Lennep - met wie ik mij in geen enkel opzicht zou durven meten - , eertijds bibliothecaris van de Amsterdamse Atheneum- en Stadsbibliotheek en van het Koninklijk Nederlandsch Instituut van Wetenschappen, Letterkunde en Schoone Kunsten, liep u een bepaald risico. Immers, Van Lennep was het die op oudejaarsavond 1851 als voorzitter van de commissie van overgave belast met de overdracht van de bezittingen van het Instituut, waaronder de bibliotheek, weigerde deze over te dragen aan de voorzitter van de nieuwe Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, hoewel minister Thorbecke deze met 'eene depeche van den electromagneetische telegraaf gemachtigd had om de bezittingen van het Instituut in ontvangst te nemen. Aan een lastgeving 'op deze wijze overgebracht' weigerde de commissie te voldoen. Pas na ontvangst van de brief van de minister, die de lastgeving bevestigde, werd alles overgegeven. Wantrouwen bij bibliothecarissen tegen nieuwe technieken is van alle tijden.
56
Toen Van Lennep in 1854 op bijna 80-jarige leeftijd overleed, bleek deze eminente geleerde te goed van vertrouwen te zijn geweest, doordat hij het beheer van deze beide bibliotheken te veel had overgelaten aan de custos Groebe, die naast deze verantwoordelijkheden ook een eigen boekwinkel annex antiquariaat en boekenveiling had. Toen hij na de overdracht van de bibliotheek aan de KNAW niet meer werd benoemd als custos, raakte hij aan de drank, liet zijn boekwinkel verlopen en kwam steeds meer onder invloed van zijn tweede vrouw, die een bedenkelijke reputatie genoot. Ik hoop van harte dat u door dit plan voor de coordinatie van de aanvullende collectievorming van buitenlandse literatuur aan te nemen de huidige Nederlandse wetenschappelijke bibliothecarissen aan een beter levenseinde zult helpen.2
2 H. de la Fontaine Verwey, 'Ken verzwegen hoofdstuk uit de geschiedenis van de Universiteitsbibliotheek', in: Hislorische sprokkelingen uit de Universite.il van Amsterdam, aangeboden aan mevrouw Dr. M. Feiwel hij haar afscheid ah conservator van de hutorische collectie van de Universileit van Amsterdam, Amsterdam 1985.
57
Over de auteurs
Drs. N.P. van den Berg is bibliothecaris van de Universiteit van Amsterdam. Dr. O.W.A. Boonstra is docent culturele en historische informatiekunde aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Dr. P.K. Doom is docent informatica op het gebied van de geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Leiden. Prof. Dr. L.J. Engels is oud-hoogleraar middeleeuwse Latijnse taal- en letterkunde aan de Rijksuniversiteit Groningen en oud-rector magnificus van de RUG. Prof. Dr. W.P. Gerritsen is hoogleraar in de letterkunde van de Middeleeuwen, in het bijzonder de Nederlandse, aan de Rijksuniversiteit te Utrecht en voorzitter van de Afdeling Letterkunde van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Drs. M.F.J. Pijnenborg is oud-directeur van Elsevier Science Publishers en oud-lid van het Algemeen Bestuur College van de Koninklijke Bibliotheek. Drs. G.W. Muller is secretaris van de Commissie Geesteswetenschappen van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen.
58
Afkortingen
AIO AWT DFG CAS CGW GGC IAS IBL IIBL iwi KNAW LAN NCC NHDA NWO OBN OCR 010 OLC OPC PICA
Assistent in Opleiding (in dienst van een universiteit) Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid Deutsche Forschungsgemeinschaft Current Awareness Service Commissie Geesteswetenschappen van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen Gemeenschappelijk Geautomatiseerde Catalogus Index and Abstract Services Interbibliothecair leenverkeer Internationaal interbibliothecair leenverkeer Stuurgroep Innovatie Wetenschappelijke Informatie Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen Local Area Networks Nederlandse Centrale Catalogus Nederlands Historisch Data-archief Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek Open Bibliotheek Netwerk Optical Character Recognition Onderzoeker in opleiding (in dienst van NWO) Online Contents Online Publieks Catalogus Project voor gei'ntegreerde Catalogus Automatisering; Project for Integrated Catalogue Automation - Centrum voor Bibliotheekautomatisering
59
RAPDOC Rappe document levering; rapid document delivery RAWB Raad van Advies voor het Wetenschapsbeleid (thans Awr) STEP Snelle Toegang Eindgebruikers tot Pica-informatie SURF Stichting Universitaire Rekenfaciliteiten UKB Samenwerkingsverband Universiteitsbibliotheken, Koninklijke Bibliotheek en Bibliotheek van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen Wide Area Networks WAN
60