De Studenten van Kandahar Een inhoudsanalyse van het Amerikaanse discours over de Taliban
Masterscriptie Politicologie Specialisatie Internationale Betrekkingen Auteur: Marco de Lange Juni 2012
Begeleider: Dr. Maaike Warnaar Tweede beoordelaar: Dr. Mehdi Amineh
-1-
We are not animals, I say this with certainty. But, Humanity has been forgotten by us, And I don’t know when it will come back. May Allah give it to us, And decorate us with this jewelry. Taliban dichter Samiullah Khalid Sahak
-2-
-3-
Inhoudsopgave Inleiding Relevantie Hoofdstuk I: Theoretisch kader en methode Methode Hoofdstuk II: Context
6 7 8 10 14
Etnische samenstelling Afghanistan
14
Afghanistan tot aan WO II
16
De Russen komen
17
De studenten uit Kandahar
20
Van rood gevaar naar schurkenstaat
23
Het geweld gaat verder
26
Osama bin Laden
26
Sancties
27
Wisseling van macht in Amerika
28
Ground Zero
28
Hoofdstuk III: Beschrijving Amerikaans discours
31
De verovering van Kabul in 1996
31
Het vrouwenbeleid van de Taliban
33
De bomaanslagen van 1998
35
11 september 2001
37
Conclusie
40
Ontwikkeling Amerikaans discours
40
Discours naar beleid
41
Vervolgonderzoek
41
Literatuur
43
-4-
-5-
Inleiding “Today we focus on Afghanistan. (…) Every nation has a choice to make. In this conflict, there is no neutral ground. If any government sponsors the outlaws and killers of innocence, they have become outlaws and murderers themselves. And they will take that lonely path at their own peril. (…) The battle is now joined on many fronts. We will not waiver, we will not tire, we will not falter, and we will not fail. Peace and freedom will prevail.” Op 5 oktober 2001 spreekt de Amerikaanse president George W. Bush deze woorden uit richting het Amerikaanse volk. De speech is een toelichting op ‘Operation Enduring Freedom’: de invasie van Afghanistan. De agressieve toon lijkt een reactie te zijn op de aanslagen van 11 september. Toch is het niet de eerste keer dat een Amerikaanse president zeer negatief spreekt over Afghanistan. De invasie staat niet op zich, maar vormt het sluitstuk van steeds moeizamer wordende contacten tussen de Verenigde Staten en de leiders van Afghanistan: de Taliban. Gedurende de voorgaande jaren lijkt de Amerikaanse overheid steeds kritischer te zijn gaan spreken over de daden van deze Afghaanse beweging. Mogelijk heeft het buitenlands beleid van de Taliban hier in de loop van de jaren aan bijgedragen. In deze scriptie wordt een inhoudsanalyse gedaan van het Amerikaanse discours over de Taliban, waarbij gebruik wordt gemaakt van inzichten van het terrein van de discoursanalyse. Er wordt onderzocht in hoeverre dit discours is beïnvloed door het buitenlands beleid van de Taliban tussen 1996 en 2001. De analyse concentreert zich op vier verschillende thema’s in het Talibanbeleid die mogelijk invloed hebben gehad: de verovering van Kabul in 1996, het vrouwenbeleid van de Taliban, de bomaanslagen van 1998 en de aanslagen van 11 september 2001.
Dit is geen onderzoek naar causale verbanden. Het is namelijk zeer twijfelachtig of causaal onderzoek bij dit onderwerp überhaupt mogelijk is. De werkelijkheid is simpelweg te complex: er zijn te veel factoren die invloed hebben op de ontwikkelingen rondom de Taliban. Het is bijvoorbeeld onmogelijk om maatschappelijke actoren te isoleren en zo een eventuele causale relatie te onderzoeken. Er zal worden onderzocht of veranderingen in het Amerikaanse discours correleren met een aantal kenmerkende onderdelen van het buitenlands beleid van de Taliban.
-6-
Relevantie De recente geschiedenis van Afghanistan wordt gekenmerkt door veelvuldig geweld. Sinds 1979 zijn honderdduizenden Afghanen omgekomen en is het land verwoest. Het Westen is ook getroffen: de aanslagen op 11 september kostten bijna drieduizend mensen het leven en de daaropvolgende oorlog in Afghanistan heeft al vele Amerikaanse slachtoffers geëist. Deze gebeurtenissen zijn bepalend geweest voor de internationale geschiedenis. Het doel van het huidige onderzoek is het creëren van meer inzicht in hoe de ideeën van Amerika over de Taliban veranderen. Wellicht is het met deze kennis mogelijk om toekomstig geweld te voorkomen. Dit kan door bewust te zijn van de invloed van het beleid van andere landen op het eigen discours. Deze scriptie concentreert zich op een andere dynamiek dan gebruikelijk is in onderzoeken rondom discours. Vaak wordt gekeken naar de invloed van discours van land X op het beleid van land X. (e.g. Barnett, 1999: Doty, 1993; Hopf, 2002; Weldes, 1996). Dit onderzoek focust op een internationale setting, waarbij het gaat om de invloed van het beleid van land X op het discours van land Y.
Eerst zal in hoofdstuk 1 het theoretisch kader van deze scriptie uiteen worden gezet en zal ook de gebruikte methode worden behandeld. Vervolgens zal in hoofdstuk 2 een beschrijving worden gegeven van de relevante Afghaanse en Amerikaanse context. Met deze informatie kan het Talibanbeleid en de het Amerikaanse discours worden geïnterpreteerd. Daarna worden in hoofdstuk 3 de verzamelde documenten beschreven en geanalyseerd.
-7-
Hoofdstuk I: Theoretisch kader en methode In deze scriptie zal een constructivistisch kader worden gehanteerd. Er wordt daarmee afstand genomen van de rationalistische basis van gebruikte theorieën als het realisme en het liberalisme. Het rationalisme stelt dat actoren in staat zijn om op basis van gegeven belangen en los van de sociale context een rationele keuze te maken die het persoonlijke voordeel maximaliseert (Monroe & Maher, 1995: 2). Deze theorie houdt echter geen rekening met de identiteit en sociale context en de wisselwerking tussen deze beide factoren. Ook doet het geen uitspraken over de oorsprong van belangen door deze als a priori aanwezig te beschouwen. De constructivistische school stelt een ander model voor, dat van een samenleving die is opgebouwd uit sociale structuren. Deze structuren bestaan uit de volgende drie pijlers: gemeenschappelijke kennis, materiële zaken en praktische uitvoering (Wendt, 1995: 73). Gemeenschappelijke kennis is een geheel van ideeën dat wordt gedeeld door een groep mensen. Hierdoor begrijpen mensen de wereld om hen heen en krijgt deze waarde. Deze kennisstructuur geeft een kader waarbinnen materiële zaken hun betekenis krijgen. Constructivisme ontkent niet dat er een fysieke wereld bestaat, maar stelt dat materiële zaken geen betekenis hebben zonder gedeelde ideeën. Vervolgens handelen mensen naar aanleiding van hun gemeenschappelijke kennis over de materiële wereld. Sociale structuren bestaan dus in een proces en worden constant door mensen gereproduceerd (Ibidem: 74). Het constructivistische idee van reproducerende structuren resulteert in een meer genuanceerde opvatting over de verhouding tussen structure en agency. De grote rationalistische theorieën leggen vaak de nadruk op een van deze factoren. Neorealisten benadrukken bijvoorbeeld sterk de anarchistische aard van het internationale systeem. Hierdoor concentreren staten zich automatisch op overleven en macht, wat conflicten veroorzaakt en samenwerking dus erg moeilijk maakt (Grieco, 1988: 488). De neorealistische stroming gaat er van uit dat deze structuur van anarchie er simpelweg is en dat deze vast staat, het is een gegeven factor die het handelen van actoren onvermijdelijk zal sturen. Gedrag is dus slechts een logisch gevolg van de dwang van het systeem (Ruggie, 1998: 876). De constructivistische benadering schenkt daarentegen ook aandacht aan de manier waarop het systeem zelf tot stand komt. Anarchie is geen gegeven waarheid, maar een structuur die slechts bestaat bij de gratie van reproductie (Wendt, 1992). Een structuur is geen onveranderbaar en onwrikbaar feit, er is ook ruimte voor agency. Volgens het constructivisme is er dus een wisselwerking tussen structure en agency. Zoals eerder uiteengezet ontstaat een
-8-
structuur doordat mensen handelen in overeenstemming met een gemeenschappelijk set van ideeën en kennis. De agency van een groep mensen creëert de structuur, deze maakt vervolgens handelen mogelijk doordat het actoren voorziet van identiteit en belangen en betekenis geeft aan materiële zaken (Wendt, 1995: 76). Actoren zitten dus niet in een vaststaand systeem, maar zijn zelf de architecten van de structuren waar ze in leven. Dat maakt verandering niet makkelijk, maar wel mogelijk. Rationalistische stromingen beschouwen ook het karakter van actoren als gegeven. Identiteit en belangen zijn in het rationalisme meestal niet meer dan een gegeven, er is geen aandacht voor de oorsprong en invloed van beide factoren (Smith, 2004: 503). Volgens het rationalisme ontstaat gedrag uit de menselijke natuur, de structuur van het systeem of de institutionele omgeving. Identiteit is zo bezien dus eenrichtingsverkeer. Constructivisme stelt daar tegenover dat identiteit en belangen ontstaan uit interactie en dus ook worden gecreëerd en gereproduceerd binnen de sociale structuren (Wendt, 1995: 76, Teti, 2007: 135). Identiteit is in het rationalisme van ondergeschikt belang, terwijl het wel degelijk invloed heeft op hoe mensen denken en handelen. Personen interpreteren de wereld aan de hand van het eigen referentiekader. Door rekening te houden met de subjectiviteit en identiteit van mensen kan de wereld beter worden begrepen (Smith, 2004: 511).
Afghanistan kan niet worden begrepen zonder kennis van de identiteit van haar inwoners (Magnus & Naby, 2000: 12). Ook de Afghanen ontlenen hun identiteit uit de interactie met hun omgeving. Deze scriptie zal dan ook een beschrijving geven van de Afghaanse context. Het land is verdeeld in vele etnische, religieuze en tribale groepen en binnen deze groepen spelen familieverbanden vaak weer een rol. Deze scheidslijnen zijn steeds dieper geworden door de lange burgeroorlog die het land al decennia in zijn greep houdt. Afghanen kijken dus op verschillende manieren naar de ontwikkelingen in hun omgeving. De levenshouding wordt beïnvloedt wanneer men behoort tot de minderheid van de Hazara, een volk dat slecht worden behandeld door de andere bevolkingsgroepen. Een oude Pashtun die nog tegen de Sovjets heeft gevochten zal weer een heel ander referentiekader hebben. Een jonge Pashtun uit de Afghaanse vluchtelingenkampen heeft juist veel van de geschiedenis van zijn land niet meegemaakt. De isolatie van de kampen en het onderwijs van de Koranschool geven hem weer een heel andere kijk op de wereld. Waar iemand vandaan komt heeft veel invloed op de identiteit, geschiedenis is dus belangrijk (Wendt, 1995: 77). Dan wordt bijvoorbeeld duidelijk dat het rigide vrouwenbeleid van de Taliban niet uit de lucht komt vallen. De beweging start dit beleid in de context van -9-
een wetteloze samenleving waarin krijgsheren jongeren roven om als seksspeeltjes te gebruiken. Door het strenge regime wil de Taliban de seksuele moraal herstellen (Rashid, 2001: 48). Tegelijk zijn veel jonge Taliban opgegroeid in een omgeving waar amper vrouwen waren (Magnus & Naby, 2005: 179-180). Deze maatschappelijke factoren dragen bij aan de identiteit van de Taliban en beïnvloeden hun kijk op de wereld. Kennis van de Afghaanse context is dus essentieel om de motieven van de Taliban te kunnen bevatten.
De etnische verdeeldheid in Afghanistan betekent dat de staat niet kan worden beschouwd als een unitaire actor. Een land is geen abstracte entiteit, geen solide geheel met één stem en één belang, maar opgebouwd uit mensen met een eigen identiteit. Een term als ‘nationaal belang’ klinkt als de wens van een compleet volk, maar is in feite slechts een doelstelling van een regering. Theoretisch is het concept van ‘de staat als unitaire actor’ al problematisch (Smith, 2001: 504), in de casus van Afghanistan is het gegeven zelfs onhoudbaar. Door bevolking en overheid als eenheid te zien, wordt de interne dynamiek van een land genegeerd. Vooral als een land is verdeeld in verschillende etnische groepen betekent ‘nationaal belang’ vrij weinig (Korany & Dessouki, 2008: 23). Afghanistan kan beter worden beschreven aan de hand van bevolkingsgroepen en regio’s. In het tweede hoofdstuk zal hier verder op in worden gegaan. Hierna zal gebruik worden gemaakt van termen als ‘Taliban’, ‘Oezbeken’ en ‘Amerikanen’. Dergelijke aanduidingen van groeperingen staan slechts dienste van leesbaarheid, in werkelijkheid handelen de meeste groepen niet als een eenheid. Dit is met name het geval bij de Taliban. Een Afghaan hoeft niet overtuigd te zijn van de idealen en strijd van de Taliban om zich bij hen aan te sluiten, pragmatische overwegingen spelen ook een rol. De samenstelling van de beweging kan per dag wisselen, een familie kan zich bijvoorbeeld tijdelijk liëren aan de Taliban wanneer deze de dominante macht in de regio zijn. Daarom wordt in deze scriptie met de aanduiding ‘Taliban’ het centrale leiderschap rondom frontman Mullah Omar bedoeld.
Methode
Discours De analyse heeft als doel om het Amerikaanse discours over de Taliban in kaart te brengen. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een inhoudsanalyse, waarmee wordt gekeken naar onderliggende thema’s in de teksten (Bryman, 2008: 529). Een discours is te definiëren als een geheel van ideeën, concepten en categorieën waardoor betekenis wordt gegeven aan de - 10 -
sociale en fysieke wereld (Hajer, 2006: 67). Een discours geeft dus vorm aan hoe mensen hun omgeving zien en er mee omgaan. De sociale werkelijkheid is daarbij geen externe waarheid die kan worden ontdekt, maar iets wat mensen zelf creëren en vorm geven (Wendt: 1992). In het geval van buitenlands beleid is het niet alleen belangrijker wat er gedaan wordt, maar vooral ook hoe er gesproken en gedacht wordt. Een discours brengt een bepaalde macht met zich mee, het geeft immers vorm aan het begrip van de werkelijkheid. Taal is in deze benadering geen middel of instrument, maar een factor die de realiteit construeert (Bryman, 2008: 508, Doty, 1993: 302). Taal is zo onlosmakelijk verweven met de sociale wereld dat taalanalyse een vorm van sociaal onderzoek in zichzelf is (Nabers, 2009: 193). Rationalistische wetenschap hanteert een dichotomie tussen objectiviteit en subjectiviteit. Constructivisme vecht deze premisse aan en stelt dat taal meer is dan slechts een weergave van een objectieve wereld (Fierke, 2007: 175). Volgens dit denkbeeld is er geen harde scheiding te maken tussen objecten en onze ideeën over objecten. Beiden zijn met elkaar verbonden: ideeën creëren een kader waarbinnen objecten een betekenis en functie krijgen (De Goede, 2003: 94). In feite is de theoretische scheiding tussen beide werelden zelf een construct (Carver, 2002: 52). Bij een inhoudelijke analyse van een discours gaat het daarom niet om de daadwerkelijke handelingen van een persoon of van een groep. De focus ligt op de discursieve realiteit waarbinnen de acties mogelijk zijn. Het gaat er niet om waarom iets gebeurd, maar om hoe iets kan gebeuren (Doty, 1993: 303).Wanneer dit wordt toegepast op buitenlands beleid, moet er worden gekeken naar het discours van een regering. Een bepaalde manier van spreken bepaalt immers het spectrum waarbinnen beleid mogelijk is. Er wordt hier niet nagegaan waarom de Taliban door de Amerikanen niet werden erkend als regering. De focus ligt op hoe het Amerikaanse discours tot stand kwam waarbinnen de weigering tot erkenning mogelijk was. Specifiek beleid komt pas na de vorming van het kader waarbinnen dit beleid mogelijk is. Analyse van het Amerikaanse discours over de Taliban geeft daarom een diepgaander inzicht in de politieke ontwikkelingen. Een bepaald beeld van de Taliban resulteert in een bandbreedte van acceptabel beleid. Om deze processen te analyseren zal gebruik worden gemaakt van het concept subject positioning. Dit gaat over de manier waarop een subject wordt geplaatst ten opzichte van andere subjecten en objecten (Doty, 1993: 306). Door een subject of object ergens aan te relateren, krijgt het betekenis: dan wordt duidelijk waar het wel en niet bij hoort. Er ontstaat bijvoorbeeld een positief beeld wanneer de Taliban worden omschreven als geestelijken, terwijl ze een negatief imago krijgen als ze gelijk worden gesteld aan Al Qaeda. - 11 -
De manier van subject positioning heeft invloed op het beleid van de Verenigde Staten. Geestelijken hebben immers een grotere kans op erkenning dan extremistische moslimterroristen. De focus op discours betekent niet dat fysieke factoren geen rol spelen. Zoals eerder uiteengezet geven ideeën betekenis aan de materie. Het bestaan van die materie wordt niet ontkend, maar het gaat om de interpretatie ervan. De aanslagen op de Twin Towers hebben bijvoorbeeld een onmiskenbare invloed gehad op de Verenigde Staten. Met name de intenties van Al Qaeda geven betekenis aan deze gebeurtenis. Daardoor weten we dat 11 September geen vliegtuigongeluk was, maar een doelbewuste actie om Amerika zwaar te beschadigen. De politiek handelt naar aanleiding van deze betekenis. President Bush start geen ‘War on Terror’ omdat er vliegtuigen in Amerikaanse gebouwen vliegen, hij start zijn campagne omdat deze aanslagen worden gezien als een aanval op Amerika. Het idee geeft dus betekenis aan de handeling, maar zonder de handeling verliest het idee een deel van haar kracht. Het materiële is dus van groot belang in een inhoudelijke analyse van een discours.
Data analyse De eerste stap in de dataselectie is de afbakening. De Amerikaanse regering bestaat uit een groot aantal functionarissen en ambtenaren. Binnen dit overheidsapparaat zijn vele woorden gewisseld over de Taliban. Het is onmogelijk om deze allemaal te verzamelen en te analyseren. Vanuit praktische overwegingen moet dus een keuze worden gemaakt. Deze analyse zal zich toespitsen op het discours van de drie meest relevante regeringsposten: de president, de minister van Buitenlandse Zaken en de assistent-staatssecretaris voor Zuid- en Centraal-Aziatische Zaken. Er zijn documenten verzameld rondom de volgende vier thema’s: de verovering van Kabul in 1996, het vrouwenbeleid van de Taliban, de bomaanslagen van 1998 en de aanslagen van 11 september 2001. De drugskwestie zal niet worden behandeld. Amerika heeft weliswaar geregeld kritiek gehad op de grootschalige narcoticaproductie in Afghanistan, maar het is twijfelachtig of de drugskwestie bij het buitenlands beleid van de Taliban hoort. De beweging heeft natuurlijk flink geprofiteerd van de opbrengsten, maar met name opium wordt lang voor de opkomst van de Taliban al geproduceerd. Daarnaast heeft Amerika relatief meer aandacht geschonken aan Osama bin Laden en het vrouwenbeleid. Voor de analyse zal alleen gebruik worden gemaakt van officiële publieke documenten, hiermee worden teksten bedoeld die door Amerikaanse regeringsfunctionarissen in een openbaar toegankelijke omgeving zijn geschreven of uitgesproken. Het gaat dus niet - 12 -
alleen om toespraken op televisie, maar ook om statements die zijn gedaan voor een overheidscommissie of brieven die naar de Verenigde Naties zijn gestuurd. Via de Amerikaanse Freedom of Information Act en via Wikileaks zijn weliswaar vele diplomatieke berichten naar buiten gekomen, maar deze zullen buiten beschouwing worden gelaten. Het verschil tussen publiek en diplomatiek discours is een onderzoeksonderwerp op zich en zou de analyse van deze scriptie alleen maar verstoren. De data is grotendeels verzameld via Google en via de online database van EBSCO. Het merendeel van de data is afkomstig van websites van de Amerikaanse overheid. Een klein deel van de data bestaat uit krantenberichten en is dan ook gedownload van de website van de bijbehorende krant.
Voor elke tekst werd geanalyseerd welk beeld van de Taliban wordt opgeroepen. Hierbij is met name gelet op de toon van de statements en de termen die de Amerikanen gebruiken: negatief, neutraal of positief. Om de teksten verder te duiden is gebruik gemaakt van het concept ‘subject positioning’ uit de discoursanalyse. Ten slotte is de context van het document belangrijk. Elke speech of statement bouwt voort op eerdere teksten. Dit geheel aan informatie creëert een constructie van de werkelijkheid (Doty, 1993: 303), die is veranderd in de loop van de jaren. Door deze ontwikkelingen naast enkele specifieke punten van het Talibanbeleid te leggen is onderzocht of er een samenhang is tussen het handelen van de Taliban en het discours van de Amerikanen.
- 13 -
Hoofdstuk II: context Identiteit en discours ontstaan uit interactie met de omgeving. Om beide goed te kunnen interpreteren is kennis van de context dus noodzakelijk. Dit hoofdstuk zal eerst een beschrijving geven van de etnische samenstelling en geschiedenis van Afghanistan. Hiermee wordt duidelijk uit welke maatschappelijke context het buitenlands beleid van de Taliban voortkomt. Gaandeweg zal ook aandacht worden geschonken aan de handelingen van de Verenigde Staten. Dit zorgt voor de benodigde informatie om het Amerikaanse discours te kunnen begrijpen. Hoewel de analyse zich richt op de periode 1994-2001, is ook de tijd daarvóór belangrijk. De Taliban kwamen niet zomaar uit het niets opzetten, de beweging is een product van de geschiedenis van de regio. Vooral de gebeurtenissen uit de 20e eeuw geven inzicht in de leiders van de Taliban. Deze mannen groeien op tijdens een constante interne strijd en een felle oorlog met de Sovjets. Van hun ouders en grootouders horen zij verhalen over de Britse invasie, de vele gewelddadige staatsgrepen en de slepende stammenstrijd. De beschrijving van de periode vanaf eind 19e eeuw tot 1994 dient vooral om de Taliban leiding beter te kunnen begrijpen.
Etnische samenstelling Afghanistan De naam Afghanistan betekent ‘land van de Afghanen’. Dat geeft de indruk dat de Afghanen een eenheid zijn, een volk met een gemeenschappelijke cultuur en afkomst. In werkelijkheid is Afghanistan verdeeld langs etnische, religieuze en tribale lijnen. De grootste bevolkingsgroep in Afghanistan zijn de Pashtun (ook wel Pathanen of Pakhtun genoemd). Zij vormen 42% 1 van de bevolking en wonen voornamelijk in het zuiden en oosten van het land (zie Figuur 1). In feite leeft slechts een derde van de Pashtun in Afghanistan, het merendeel woont in buurland Pakistan. Het volk werd in 1893 gescheiden toen de Britten de omstreden ‘Durand-linie’ tekenden, die de grens met toenmalig India moest markeren (Maley, 2002: 7). Veel Taliban erkennen deze grens nog steeds niet en zien het gehele Afghaanse en Pakistaanse gebied als Pashtunistan (Rashid, 2001: 262). De Pashtun zijn soennitische moslims en spreken het zogenaamde Pashto, een eigen mengvorm van Indo-Perzische talen (Ibidem: 29). Waarschijnlijk stammen de Pashtun af van Indo-Europeanen die zich in de loop van de jaren met andere volkeren hebben vermengd. Volgens de Pashtun zelf zijn ze nakomelingen van Qais Abdur Rashid, een metgezel van de profeet Mohammed. Al bij deze
1
CIA World Factbook, geraadpleegd op 17 maart 2012.
- 14 -
Qais ligt ook de oorsprong van het grote schisma tussen de Pashtun: tussen de Durranigroepen en de Ghilzai-groepen. De Durrani leven voornamelijk in het zuiden en claimen dat ze afstammen van de oudste zoon van Qais. De Ghilzai wonen vooral in het oosten en stellen dat zij het nageslacht zijn van de tweede zoon van Qais (Ibidem: 29). Zowel de Durrani als de Ghilzai zijn weer onder te verdelen in driehonderd tot vierhonderd stammen. Deze variëren in grootte en kunnen over een hele regio verspreid zijn of geïsoleerd in een kleine vallei wonen. Naast het islamitische geloof wordt het leven van de Pashtun sterk bepaald door een ethische code: de Pashtunwali. Na de Pashtun vormen de Tadzjieken met 27% de grootste groep Afghanen. 2 De Tadzjieken leven in het noorden en westen van het land en zijn net als de Pashtun soennitische moslims. Een groot verschil is dat de Tadzjieken Dari spreken, een Afghaanse versie van het Perzisch. Voor veel Pashtun is Dari een tweede taal, maar de meeste Tadzjieken beheersen geen Pashto. Dit heeft geleid tot een taalstrijd tussen beide volkeren (Magnus & Naby, 2000: 16).
Figuur 1, etnische kaart Afghanistan. CIA 1997.
2
CIA World Factbook, geraadpleegd op 17 maart 2012
- 15 -
In het noorden van Afghanistan leeft naast de Tadzjieken een Oezbeekse minderheid. Dit volk is van Turkse afkomst en spreekt Oezbeeks, een Turkse taal die is beïnvloedt door het Perzisch. Behalve de Oezbeken wonen er meerdere Turkse minderheden in Afghanistan, waaronder Turkmenen en kleine groepen Kirgiziërs en Kazachen. Al deze groepen hangen de soennitische islam aan. Het Hazara volk uit het centrale gebergte van Afghanistan heeft het altijd moeilijk gehad (Ibidem: 16). Het volk stamt af van de Mongolen, waardoor ze een opvallend uiterlijk hebben ten opzichte van de andere Afghanen. Daarnaast zijn ze de enige groep die de shi’itische islam aanhangen. In de loop van de geschiedenis zijn de Hazara vaak gediscrimineerd, mishandeld en gebruikt als slaaf (Ibidem: 16).
Afghanistan tot aan WO II Voordat de islam ontstond was Zuid-Azië boeddhistisch, ook het gebied dat later Afghanistan zou vormen (Rashid, 2001: 27). Dit religieuze verleden is eeuwenlang te zien aan twee enorme Boeddhabeelden die zijn uitgehouwen in de rotsen van Bamiyan, een vallei in centraal Afghanistan. Deze beelden worden in 2001 vernietigd door de Taliban. Tijdens de opkomst van de islam in de 7e eeuw wordt Zuid-Azië al snel onderdeel van de snel uitdijende moslimwereld. In de Middeleeuwen hoort het gebied bij verschillende machthebbers, waaronder het Mongoolse rijk van Dzjengis Khan en de dynastie van Timur. Aan het begin van de 18e eeuw is de regio verdeeld tussen drie islamitische rijken: de Oezbeken van Astrakhanid, de Iraniërs onder Safavid en de Indische dynastie van Moghul. Deze overheersing komt in 1709 ten einde wanneer Pashtun stamhoofd Mir Wais in opstand komt en de onafhankelijkheid uitroept (Magnus & Naby, 2000: 28-29). De natiestaat Afghanistan is geboren, maar de rivaliteit tussen de Ghilzai en Durrani stammen van de Pashtun leidt al snel tot interne conflicten. Dan dient zich een krachtige westerse vijand aan: de Britten rukken op vanuit India. De Britten zijn aanvankelijk niet erg succesvol, maar weten na twee AngloAfghaanse oorlogen eind 19e eeuw toch meer invloed te krijgen in het land. Met name de Pashtun blijven echter sterk weerstand bieden en na de Eerste Wereldoorlog volgt een derde Anglo-Afghaanse oorlog. Deze strijd eindigt slecht voor het verzwakte Britse rijk en de Afghanen winnen hun soevereiniteit terug (Ibidem: 40). Na de herwonnen onafhankelijkheid wordt in 1919 de eerste Afghaanse grondwet opgesteld (Rashid, 2001: 32). Het land is vanaf dat moment een monarchie en wordt geleid door emir Ammanullah, een Pashtun van de Durrani confederatie. De etnische verdeeldheid - 16 -
maakt het echter lastig om Afghanistan te regeren en er zijn vele opstanden, met name onder de Pashtun stammen (Magnus & Naby, 2000: 42). De Ghilzai zijn ontevreden dat zij al eeuwen worden geregeerd door de Durrani. In 1929 vindt de zoveelste Pashtunrevolte plaats, deze keer onder de leiding van de Tadzjiek Habibullah. De opstand zet door en na een succesvolle coup vlucht Ammanullah naar Europa, rebellenleider Habibullah wordt de nieuwe emir. Dit is opmerkelijk, want Afghanistan is in het verleden bijna uitsluitend geregeerd door Pashtun. Habibullah’s bewind is echter van korte duur en al na negen maanden wordt de Tadzjiekse leider afgezet en opgehangen. De putschpleger is Mohammed Nadir, wederom een Pashtun van de Durrani groep (Ibidem: 44). Nadir houdt het een paar jaar vol, maar in 1933 wordt hij doodgeschoten door de Hazara tiener Abdul Khaliq tijdens een diploma-uitreiking. De vergelding voor deze aanslag is wreed. Na maanden van verhoring en marteling wordt Khaliq publiekelijk opgesteld. De beul vraagt hem met welke vinger hij de trekker overhaalde, met welke voet hij naar voren stapte en met welk oog hij richtte. Vervolgens hakt de beul de betreffende vinger en voet af en steekt hij Khaliq’s oog uit, de executie wordt voltooid door de tiener in stukken te scheuren met een bajonet. Als verdere vergelding wordt er ook een aantal directe familieleden van Khaliq’s opgehangen (Runion, 2007: 93). Nadir wordt opgevolgd door zijn zoon Mohammed Zahir. Na eeuwen van gewelddadige conflicten breekt er vanaf 1933 in Afghanistan een relatief vredige periode aan. Onder Zahir Shah vindt zelfs wat voorzichtige modernisering plaats en beweegt Afghanistan zich in de richting van een democratie. Tussen 1933 en 1973 verandert het land niet veel, in tegenstelling tot de wereld om Afghanistan heen. De Eerste Wereldoorlog heeft het verval van de Britten versterkt en het ooit zo machtige imperium is niet langer in staat haar gebied en invloed te behouden. Tegelijk met het ondergaan van de zon in het Britse Rijk komen er nieuwe spelers op het internationale speelveld. De Verenigde Staten, Duitsland en de Sovjet-Unie worden steeds machtiger, breiden hun invloed uit en sleuren uiteindelijk tientallen landen mee in een vernietigende tweede wereldoorlog.
De Russen komen Na WO II blijven er slechts twee grootmachten over en wordt de wereld verdeeld in een Amerikaanse en een Russische invloedssfeer. Afghanistan is dan nog steeds onafhankelijk maar is sinds 1924 een buurland geworden van de Russen. De Koude Oorlog gaat echter niet aan Afghanistan voorbij, want ook daar krijgt de communistische gedachte meer invloed en beginnen Marxistische groeperingen zich te roeren (Magnus & Naby, 2000: 47). In 1973 pleegt voormalig premier Mohammed Daoud een staatgreep en installeert hij een regering met - 17 -
Marxistische elementen. Onder het bewind van Daoud wendt Afghanistan zich steeds verder naar de communistische buur en komt het land langzaam in de invloedssfeer van de Sovjets (Rashid, 2001: 32). Deze politiek leidt tot hernieuwde opstand in Afghanistan en rond 1975 ontstaat er een fundamentalistisch-islamitische beweging die zich tegen de invloed van de Sovjets keert. De revolte wordt de kop ingedrukt en de drie leiders van de opstand vluchtten naar Peshawar in Pakistan. De namen van de mannen zijn Gulbuddin Hekmatyar, Burhanuddin Rabbani en Ahmad Sha Masud, latere aanvoerders van de mujahideen. De dreiging komt niet alleen van islamitische kant, ook vanuit Daoud’s eigen marxistische achterban wordt een opstand beraamd. In 1978 plegen de communisten van de Democratische Volkspartij van Afghanistan een staatgreep. Daoud en zijn familie worden op brute wijze vermoord en Nur Mohammed Taraki wordt de nieuwe president (Ibidem: 33). De communisten zijn intern zeer verdeeld, wat al snel leidt tot een coup door een partijgenoot: Hafizullah Amin. Oud-president Taraki overleeft deze actie niet (Maley, 2002: 31-32). De nieuwe president Amin ontpopt zich als dictator en maakt veelvuldig gebruik van terreur om zijn greep op het land te verstevigen. Tegelijk verslechtert onder Amin de relatie tussen Afghanistan en het buitenland. In de Verenigde Staten krijgt Amin onder andere de schuld van de dood van een Amerikaanse ambassadeur in 1979. De Afghaanse president verwijdert zich ook van de Sovjets en de Russen beginnen te twijfelen aan zijn loyaliteit. Moskou besluit om drastisch in te grijpen. Op 12 december 1979 komt het Politbureau van de USSR bij elkaar. Het onderwerp van de vergadering is ‘K polozheniiu v A’, oftewel: ‘Over de situatie in A’ (Ibidem: 33). De Sovjetleiders komen overeen dat Afghanistan moet worden binnengevallen en enkele dagen later rollen de eerste tanks over de grens. De invasie is succesvol en al vrij snel hebben de Russen de hoofdstad Kabul in handen. President Amin wordt vermoord en de communist Babrak Karmal wordt geïnstalleerd als nieuwe leider, al ligt de feitelijke macht nu bij de Sovjets. De Russische bezetting blijft niet zonder gevolgen. Al sinds 1975 groeit het islamitische anti-communistische verzet, na de invasie winnen deze bewegingen sterk in kracht. In verschillende gebieden ontstaan bewegingen die een jihad starten tegen de Russische overheersing. Deze netwerken zijn regionaal en etnisch georiënteerd en organiseren zich rondom een centrale commandant (Dorronsoro, 2005: 93). Een belangrijke motor voor het verzet is het atheïsme dat de communistische bezetter propageert. Vooral op het Afghaanse platteland is de islam diep ingebed in het dagelijkse leven, atheïsme is voor deze mensen een gruwel. Naast de strijd voor autonomie gaf dit verzet tegen de communistische ketterij een sterke morele basis voor de opstandelingen (Maley, 2002: 60). De rebellen - 18 -
noemen zichzelf de mujahideen, vertaald als de ‘heilige strijders’ of ‘zij die de jihad uitvoeren’. Gesteund met wapens en geld van de Amerikanen zijn de mujahideen een serieuze tegenstander voor de Sovjets. Jarenlang houden de strijders stand en brengen ze zware schade toe aan het Rode Leger. Als in 1985 Michail Gorbatsjov aan de macht komt, vindt er een verandering plaats in het Russische beleid richting Afghanistan. De nieuwe Secretaris-generaal spreekt zich in zijn eerste ambtsjaar al uit voor het terugtrekken van de troepen (Maley, 2002: 130). Ondanks de nieuwe politiek van Gorbatsjov duurt het nog jaren voordat het besluit genomen wordt en het Rode leger Afghanistan gaat verlaten. Begin 1989 trekt dan eindelijk de laatste Sovjetmilitair zich terug (Ibidem: 150). Na tien jaar strijd laten de communisten een verwoest land achter. Naar schatting heeft de Sovjet-oorlog rond de 877.000 dodelijke slachtoffers gemaakt en gezorgd voor nog eens 1,5 miljoen lichamelijk gehandicapten. Meer dan 6 miljoen Afghanen zijn het land uitgevlucht, waarna zij voornamelijk terechtkwamen in vluchtelingenkampen in Iran en Pakistan. De oorlog heeft ook grote schade toegebracht aan de agrarische productie in Afghanistan. Om het verzet af te snijden van voedsel hebben de Sovjets een groot deel van de irrigatiekanalen vernietigd, waardoor de landbouwgronden veel vruchtbaarheid hebben verloren (Ibidem: 154-156). President Mohammad Najibullah blijft na de terugtrekking van de Russen wonderwel aan de macht. De Sovjet-marionet blijft zelfs steun ontvangen uit Moskou. Het maakt niet veel uit, want Najibullah’s feitelijke politieke macht reikt niet ver. Desondanks heeft de president nog steeds een troepenmacht tot zijn beschikking, waardoor het nog tot 1992 duurt voordat de mujahideen Kabul innemen en Najibullah van de troon stoten (Rashid, 2001: 42). De overwinning van de mujahideen leidt niet tot een nieuw stabiel Afghanistan. Al tijdens de Sovjet-oorlog is er veel interne verdeeldheid en strijd tussen de rebellengroepen. Na de val van Kabul in 1992 resulteert dit in een burgeroorlog. De mujahideen zijn ruwweg langs etnische lijnen verdeeld en zijn nog steeds gegroepeerd rondom krijgsheren. De onderlinge rivaliteit wordt versterkt doordat het niet de Pashtun zijn die Kabul innemen. Dit is een pijnlijk punt, want daardoor heeft dit volk de hoofdstad voor het eerst in driehonderd jaar niet in handen (Ibidem: 42). De toenmalige overwinnaars zijn de Tadzjieken onder Ahmad Sha Massoud en de Oezbeken onder Abdel Rashid Dostum. Deze laatste man stond niet lang voor de verovering van Kabul nog aan de kant van het oude communistische regime, maar wisselde van loyaliteit toen de positie van president Najibullah verzwakte. Het zou niet de laatste keer zijn dat Dostum van coalitie zou veranderen.
- 19 -
Snel na de inname van de hoofdstad wordt de Tadzjiek Burhanuddin Rabbani geïnstalleerd als nieuwe president. De dominante positie van de Tadzjieken en Oezbeken zorgt voor frustratie bij de Pashtun krijgsheer Gulbuddin Hekmatyar. Hij verzamelt een leger van Pashtun en start met de belegering van Kabul, waarbij de stad hevig wordt beschoten en zware schade leidt (Maley, 2002: 198). De maanden daarna wordt Afghanistan gekenmerkt door veel geweld, bloedvergieten en steeds wisselende allianties door het constante verraad van de krijgsheren. Eind 1994 is het land opgedeeld in invloedssferen die elk worden geregeerd door een krijgsheer. De Tadzjieken Massoud en Rabbani hebben Kabul nog steeds in handen, maar hebben daarnaast alleen het noordoosten van het land onder controle. Zelfs gebied direct ten zuiden en oosten van Kabul is niet in Tadzjiekse macht, maar wordt geregeerd door Hekmatyar (Rashid, 2001: 43). De westelijke provincies rondom de stad Herat vallen onder het bestuur van de Tadzjiek Ismael Khan. Het noorden staat grotendeels onder invloed van de Oezbeek Rashid Dostum, die dan zijn alliantie met de Tadzjieken alweer heeft opgegeven en Kabul zelfs heeft aangevallen met voormalig vijand Hekmatyar. Centraal Afghanistan is nog als vanouds van de Hazara, krijgsheer Karim Khalili heeft daar de macht (Dorronsoro, 2005: 226). De grote Pashtun regio’s in het zuiden worden intern verscheurd door vetes tussen kleinere krijgsheren. Door de vele lokale commandanten en bandieten is reizen onveilig geworden, wat resulteert in plaatselijke milities die zich wegen toe-eigenen en hoge tol heffen voor bescherming (Gadoury, 2001: 389). Afghanistan gaat gebukt onder een burgeroorlog die het land onderdompelt in chaos en geweld. Tegen deze achtergrond komt in 1994 een beweging op die zich als doel stelt om vrede, stabiliteit en orde te herstellen: de Taliban.
De studenten uit Kandahar De zuidelijke provincie Kandahar wordt in 1994 geteisterd door gewelddadige krijgsheren die de bevolking beroven en terroriseren. Op een dag doet in het plaatsje Singesar het verhaal de ronde dat een commandant een aantal tieners heeft ontvoerd en meegenomen naar zijn legerkamp. Daar worden de jongeren kaalgeschoren en herhaaldelijk verkracht. Een van de Pashtun die dit relaas hoort besluit weerstand te bieden tegen het geweld van deze krijgsheer, zijn naam is Mohammed Omar. Hij verzamelt een aantal mannen, regelt wat wapens en valt de basis aan. Omar bevrijdt de jongeren en straft de commandant door hem op te hangen aan een tank (Rashid, 2001: 84; Sharp, 2003: 483). Enkele maanden later hebben twee krijgsheren een conflict over een jongen die ze beide willen verkrachten. De ruzie ontaard in een gewapend gevecht en onschuldige burgers worden in de schietpartij gedood. Omar komt - 20 -
tussenbeide, beëindigt het conflict en bevrijd de jongen. Hij eist hierbij geen geld of eer, maar slechts steun om een rechtvaardig islamitisch regime tot stand te brengen (Rashid, 2001: 48). Door dergelijke acties krijgt de beweging snel meer steun in het zuidwesten van Afghanistan. Steeds meer vrijwilligers melden zich bij Omar en zelfs provincies sluiten zich geweldloos aan bij de nieuwe leider (Magnus & Naby, 2005: 181-182). De groep noemt zich de Taliban, wat ‘studenten’ betekent. Deze term verwijst naar de oorsprong van de Taliban als religieuze studenten aan de vele Koranscholen, ofwel madrassa’s. Tijdens de oorlog met de Sovjet-Unie zijn veel Afghaanse Pashtun naar het grensgebied met Pakistan gevlucht. De culturele verschillen binnen deze regio zijn gering, aangezien het noordwesten van Pakistan ook Pashtun gebied is en het volk slechts wordt gescheiden door de betwiste Durand-linie (Wolfrum & Phillips, 2002: 563). In de enorme vluchtelingenkampen wordt een heel netwerk van madrassa’s opgericht. Deze scholen worden financieel gesteund door een aantal Pakistaanse politieke partijen en islamitische organisaties die zich baseren op een orthodoxe uitleg van de islam (Magnus & Naby. 2005: 179-180). De studenten krijgen les in een extreme interpretatie van het Deobandisme, een richting binnen de soennitische islam die is ontstaan in Brits Indië. De oude Deobandi probeerden om de klassieke moslimleer en sharia te harmoniseren met de hedendaagse maatschappij. Zij waren tegen het sji’isme en wilden de rol van de vrouw beperken. De meeste mullah’s (leraren) in de Afghaanse vluchtelingenkampen weten echter weinig van de oorspronkelijke leer van de deobandi. Zij mengen hun kennis van het Deobandisme met de traditionele stammencode, de Pashtunwali (Rashid, 2001: 133). Duizenden Afghanen groeien op deze manier op in geïsoleerde vluchtelingenkampen. Van hun mullah’s leren zij een antimodernistische en extreem puristische visie op de islam. Vergelijkingsmateriaal hebben ze niet, ze zijn immers grotendeels afgesloten van kennis over de theoretische en politieke geschiedenis van de moslimwereld (Ibidem: 137). Het merendeel van de leiders van de Taliban is ouder en heeft nog als mujahideen gevochten tegen de Sovjet-Unie. De onbetwiste aanvoerder is Mohammed Omar, later vooral bekend onder de titel Mullah Omar (Maley, 2002: 223). Er is relatief weinig informatie over deze mysterieuze leider, er zijn geen foto’s of video’s van Omar omdat hij niet toestaat dat deze worden gemaakt. Op het internet gaan wat afbeeldingen rond, maar de authenticiteit hiervan is zeer onzeker. Via ooggetuigen is wel bekend dat Mullah Omar een oog heeft verloren tijdens een gevecht met de Sovjets (Rashid, 2001: 45-46). Hij schijnt geen goede spreker te zijn en weinig charisma te hebben, zijn autoriteit komt aanvankelijk vooral van zijn onwrikbare vertrouwen in Allah. In 1996 wordt Omar’s leiderschap krachtig bevestigd met - 21 -
behulp van één van de heiligste artefacten van de islam, de ‘Khirqa-i mubarak’, oftewel de Mantel van de Profeet Mohammed. Mullah Omar verschijnt aan het publiek met de Mantel van de Profeet om zijn schouders en laat zich door de aanwezige moslimleiders en het volk uitroepen tot ‘Amir al-Monimeen’, de ‘Commandant van de Gelovigen’ (Maley, 1998: 19). Op het moment van Omar’s ceremonie zijn de Taliban al twee jaar in oorlog met de vele krijgsheren van Afghanistan. Aanvankelijk heeft de nieuwe beweging groot succes, eind 1994 hebben de Taliban een groot deel van het zuidoosten in handen en hebben ongeveer 12.000 Afghaanse en Pakistaanse madrassa-studenten zich bij hen aangesloten (Rashid, 2001: 54). Begin 1995 verdrijven ze Pashtun krijgsheer Hekmatyar, die op dat moment nog steeds het door Massoud gecontroleerde Kabul belegert. Veel Pashtun zien de Taliban als vredestichters en verwelkomen hun komst. De andere volkeren zien de beweging echter als gevaar en bieden heftige weerstand tegen de nieuwe vijand. Vooral de Tadzjieken onder Massoud zorgen voor vele slachtoffers bij de Taliban (Magnus & Naby, 2005: 183). Toch lukt het de Taliban in 1996 om na vele zware gevechten het grootste deel van het land in handen te krijgen. In september verslaan ze Massoud en nemen ze eindelijk de hoofdstad Kabul in. De Taliban hernoemen het land naar het Islamitisch Emiraat Afghanistan, Mullah Omar is als vanzelfsprekend de nieuwe leider. Een van de eerste daden van de nieuwe machthebbers is de gewelddadige moord op communistisch oud-president Mohammad Najibullah. Tijdens de verovering van Kabul had Najibullah zich teruggetrokken in zijn huis op het terrein van de Verenigde Naties. Ondanks de neutrale status van dit grondgebied zoeken de Taliban hem op, martelen hem op gruwelijke wijze en schieten hem vervolgens dood. Najibullah’s broer ondergaat hetzelfde lot. Achteraf worden beiden lichamen publiek ten toon gesteld door ze op te hangen aan een gebouw in de stad (Maley, 1999: 9). De nieuwe regering voert al snel een streng islamitisch systeem in, gebaseerd op hun typische mengeling van de sharia en Pashtunwali (Atran, 2010: 352). De strijd tussen de krijgsheren heeft geresulteerd in een land vol chaos en wetteloosheid, de Taliban stelt zich als doel om orde en veiligheid te herstellen. Voor de controle richten de Taliban een speciale politie-eenheid
op:
‘Amr
bil-Maroof
wa
Nahi
An
il-Munkir’,
het
departement
verantwoordelijk voor ‘de Promotie van Deugden en de Onderdrukking van Ondeugden’, een titel die is ontleend aan de Koran (Maley, 2002: 234). Vooral de Afghaanse vrouwen worden door het nieuwe regime geraakt. Het is hen bijvoorbeeld niet langer toegestaan om te werken, waardoor een groot deel van de gezondheidszorg en het onderwijs wordt platgelegd (Rashid, 2001: 80-81). Ook wordt een groot deel van de vrouwen uitgesloten van de gezondheidszorg - 22 -
(Goodson, 2001:422). De Taliban verbieden namelijk dat een vrouw behandeld wordt door een mannelijk dokter. Het is mannen immers niet toegestaan om het lichaam van een vrouw te zien. Daarnaast mag een vrouw alleen in het openbaar verschijnen als zij wordt vergezeld door een nabij mannelijk familielid. Dit maakt het voor vrouwen lastig of zelfs onmogelijk om het ziekenhuis te bereiken (Ghasemi, 1999: 451). Verder zijn vrouwen verplicht om zich te kleden in een alles verhullende burqa en zijn de openbare badhuizen voor hen verboden terrein. Volgens de Taliban is dit een logisch uitvloeisel van het islamitische purdah, waar de bescherming van de waardigheid van de vrouw mee wordt aangeduid (Telesetsky, 1998: 296).
In Afghanistan is vanuit een wetteloze en gewelddadige samenleving een beweging ontstaan die met harde hand de orde probeert te herstellen. Zoals eerder uiteengezet ontstaat identiteit uit interactie met de omgeving. Voor de Taliban betekent dit dat zij gewend zijn aan een wereld waar anarchie, oorlog en bloedvergieten aan de orde van de dag zijn. Tegelijk zijn veel Taliban opgegroeid in de strenge Koranscholen in de vluchtelingenkampen. Vanuit deze context komen de Taliban met hun rigide leefregels gebaseerd op sharia en Pashtun stamcode. Het referentiekader van de Taliban verschilt dus behoorlijk met het westerse wereldbeeld. In dit licht is de latere botsing met de Amerikanen geen verrassing.
Van rood gevaar naar schurkenstaat Tijdens de jaren ‘80 behoort Afghanistan tot een van de strijdtonelen waar de Koude Oorlog wordt uitgevochten. Met de terugtrekking in 1989 laten de Russen een verwoest Afghanistan achter, zwaar getroffen door al het geweld, de vele slachtoffers en een vernietigd landschap (Maley, 2002: 154-156). Ook de Amerikanen verlaten het land, de Rode dreiging is geweken en het communisme is ingedamd. Kort daarna komt Boris Jeltsin op als nieuwe politieke macht in de Sovjet-Unie. Na een roerige tijd stort de communistische heilstaat in en wordt Jeltsin de eerste president van de nieuwe Russische Federatie. De jaren van wapenwedloop, proxy oorlog en nucleaire crises komen tot een einde: de Koude Oorlog is voorbij. Politicoloog Francis P. Fukuyama durft zelfs te stellen dat de menselijke sociale ontwikkeling tot een einde is gekomen. De liberale democratie is de ultieme staatsvorm en zal zich daarom steeds verder verspreiden. Militaire conflicten worden daarmee automatisch steeds schaarser (Fukuyama, 1992). Het optimisme van Fukyama staat echter in schril contrast met de dagelijkse werkelijkheid in de islamitische wereld. In de jaren tachtig zijn Irak en Iran in een slepende oorlog verwikkeld. De Verenigde Staten staan aan de kant van de Irakese leider Saddam - 23 -
Hussein en geven materiële en politieke steun. De relatie tussen Iran en de VS was sinds de revolutie van 1979 immers flink verslechterd. Toch staan de VS en Irak een paar jaar later tegenover elkaar in de Eerste Golfoorlog, voormalig bondgenoot Hussein is dan veranderd in een vijand omdat hij de naburige oliestaat Koeweit is binnen gevallen. Na deze oorlog is Hussein niet langer een bondgenoot tegen Iran, de Amerikanen beschouwen beide regimes nu als vijandig. De Golfoorlog staat symbool voor een verandering in het Amerikaanse buitenlands beleid. Jarenlang stond dit beleid in het teken van een bipolaire wereld, van een tegenstelling tussen de Amerikaanse kapitalistische invloedssfeer en het Russische communistische blok. Met de ineenstorting van de Sovjet-Unie valt de basis onder dit beleid weg en moet de VS zich heroriënteren. Het nieuwe beleid is wederom geënt op een vijandsbeeld (Campbell, 1992: 8). De nieuwe tegenstander is niet langer een duidelijk afgebakende coalitie van staten, maar meer een dwarse eenling. Als nieuw label wordt de term ‘rogue state’ gebruikt, vrij vertaald ‘schurkenstaat’. Hiermee worden staten aangeduid die zowel een agressieve houding hebben naar buurlanden als naar de internationale gemeenschap. Daarnaast ondersteunen ze internationaal terrorisme en houden ze zich bezig met massavernietigingswapens (Klare, 1995; Hoyt, 2000; Litwak, 2000 & O’Reilly, 2007 in O’Reilly, 2012: 2). Met een rogue state is het moeilijk onderhandelen, omdat deze regimes vooral bezig zijn met het frustreren en verstoren van de internationale orde. President Clinton is een van de eerste politici die de term in een officieel statement gebruikt. In 1994 wijst hij op het gevaar van de ontwikkeling van langeafstandsraketten door rogue states als Iran en Libië (Clinton, 1994 in O’Reilly, 2012: 5). Vanuit het anti-Iraanse kader komt in september 1996 een van de eerste Amerikaanse politieke reacties op de verovering van Kabul door de Taliban. Een aantal leden van het congres steunt de Taliban, de beweging is immers tegen Iran en dat sluit goed aan bij het Amerikaanse beleid om Iran te isoleren (Ghufran, 2001: 479-480). Het Taliban regime zou kunnen zorgen voor een stevige soennitische buffer tegen het shi’itische Iran, wat tegelijk zou resulteren in een stabiele omgeving voor handelsroutes en pijpleidingen. De regering onder de democratische president Bill Clinton houdt zich in haar eerste jaren weinig met Afghanistan bezig. De eerste melding over de Taliban komt in 1994 van de Amerikaanse ambassade in het Pakistaanse Peshawar. De ambtsberichten laten zien dat de diplomaten verrast zijn door het succes van het nieuwe fenomeen (Kleiner, 2006: 211). Daarnaast achten ze het mogelijk dat de Taliban een oprecht verlangen naar een islamitische vrede
hebben
(Cristol,
2010:
6).
In
februari
1995
reizen
Amerikaanse
regeringsfunctionarissen vanuit Pakistan naar het zuid Afghaanse Kandahar, waar zij een - 24 -
delegatie van de Taliban ontmoeten. De diplomaten vinden de Taliban weinig spraakzaam en melden dat ze ‘oneerlijkheid’ en ‘een zekere mate van bedrog’ proeven bij hun gesprekspartners (Kleiner, 2006: 211). De gewelddadige moord op communistisch oud-president Najibullah geeft de Taliban internationaal gezien geen goede start als nieuwe machthebbers in Kabul (Maley, 1999: 9). Desondanks zijn de Amerikanen in september 1996 gematigd positief over de beweging. Het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken noemt hen ‘de nieuwe regering’ en stelt dat de VS niets verwerpelijks kunnen vinden in het beleid van de Taliban, ook niet het invoeren van de islamitische wet (Kleiner. 2006: 211-212). Het ministerie kondigt zelfs aan dat er een regeringsfunctionaris naar Kabul zal worden gestuurd om diplomatieke relaties met de Taliban te gaan onderhouden. Dit voornemen wordt echter al snel weer ingetrokken (Ghufran, 2001: 479).
In november 1996 vragen de Taliban om officiële erkenning als regering van Afghanistan. Tegelijk verzoekt de beweging aan de Verenigde Naties om de zetel van Afghanistan in de Algemene Vergadering te mogen overnemen. De Verenigde Staten weigeren echter, waardoor Pakistan, Saoedi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten nog steeds de enigen blijven die de Taliban erkennen. Ook bij de VN krijgen de Taliban geen gehoor en de zetel van Afghanistan blijft voor oud-president Burhuddin Rabbani van de Noordelijke Alliantie. Het aanvankelijke voorzichtige optimisme in de VS is inmiddels wat gedoofd. Dit kan te maken hebben met de feministische beweging, die fel tegen het vrouwenbeleid van de Taliban is (Ibidem: 480). De Amerikaanse activiste Zieba Shorish-Shamley overtuigt de organisatie Feminist Majority om een petitie te organiseren voor een strenger standpunt van de regering Clinton. De campagne is een groot succes en vele feministische groeperingen sluiten zich aan bij de actie. Ook de vrouw van de bekende komiek en talkshowpresentator Jay Leno sluit zich bij de beweging aan (Maley, 1999: 14). Deze Mavis Leno doneert 100.000 Dollar en bepleit zelfs haar zaak bij een hoorzitting van het Amerikaanse congres. De feministische strijd wordt verder versterkt met de hulp van de First Lady, Hillary Clinton. Op meerdere gelegenheden spreekt zij zich fel uit tegen het vrouwenbeleid van de Taliban, ze stelt dat de beweging uit is op de ‘vernietiging van de geesteskracht’ van de Afghaanse vrouwen (Rashid, 2001: 255256). Naast de kritiek op zijn Talibanbeleid krijgt president Clinton begin 1998 te maken met een groot schandaal (Bennett, 2002: 276). In januari wordt hij ervan beschuldigd een affaire te hebben met voormalig stagiair Monica Lewinsky. De president ontkent aanvankelijk de
- 25 -
aantijgingen, maar na uitgebreid onderzoek en meerdere hoorzittingen geeft Clinton toch toe (Ibidem: 287).
Het geweld gaat verder Het succes van de Taliban werd mede veroorzaakt door de verdeeldheid van hun tegenstanders. De Oezbeekse krijgsheer Rashid Dostum wisselde bijvoorbeeld regelmatig van loyaliteit en de Hazara sloten überhaupt weinig allianties. Na de verovering van Kabul komt hier echter verandering in. In oktober 1996 wordt er een verbond gesloten waarbij de voornaamste partijen bestaan uit de Tadzjieken van Massoud en Rabbani, de Oezbeken van Dostum en de Hazara van Khalili (Maley, 2002: 229). Ze noemen zich de ‘Jabha-i Muttahede Islami Milli nara-i Neja-e Afghanistan’, beter bekend onder de naam ‘Noordelijke Alliantie’. Na de vereniging concentreren deze voormalige mujahideen hun militaire inspanningen op de gezamenlijke vijand en worden zij een geduchte tegenstander voor de Taliban. De slagkracht van de Noordelijke Alliantie wordt versterkt door hulp vanuit het buitenland. Oezbekistan en Tadzjiekistan steunen natuurlijk hun volksgenoten, maar ook vanuit Iran en Rusland komt veel hulp (Ghufran, 2001: 471). Na de verovering van Kabul stoten de Taliban door om het hele land onder controle te krijgen. De Noordelijke Alliantie biedt weerstand en er volgen zware gevechten die vele slachtoffers eisen. Opnieuw zijn beide partijen zeer wreed en vinden er etnische zuiveringen plaats (Rashid, 2001: 97-98). Zo snijden de Taliban tientallen Hazara de keel door terwijl ze zich terugtrekken van een veldslag. Als wraak slachten de Hazara en de Oezbeken honderden Pashtun dorpelingen af. Een Oezbeekse militie plaatst meer dan duizend Taliban gevangenen in afgesloten containers. Door de felle zon verbranden de gevangenen levend of sterven ze door zuurstofgebrek. Deze methode zal later door beide partijen vaker worden toegepast (Ibidem: 98). Ondanks de zware verliezen, winnen de Taliban terrein en drijven ze de Noordelijke Alliantie terug naar het noordoosten van het land. In 1998 controleert de beweging 90% van Afghanistan en regeren de Taliban effectief het land (Ghufran, 2001: 468).
Osama bin Laden Op 7 augustus 1998 gaan er zware bommen af op de Amerikaanse ambassades in het Keniase Nairobi en het Tanzaniase Dar-es-Salaam. Al snel wordt duidelijk dat de Saoedische prins Osama bin Laden en zijn organisatie Al Qaeda achter de aanslagen zitten. Bin Laden is op dat moment bij de Taliban in Afghanistan, waar hij onderdak vond nadat hij in 1996 gedwongen werd om Soedan te verlaten. De gastvrijheid van de Taliban is deels te danken aan een eerder - 26 -
bezoek van Bin Laden aan Afghanistan. In de jaren tachtig gaf de Saoediër materiële steun aan de mujahideen in hun strijd tegen de Sovjets. Naar eigen zeggen heeft Bin Laden zelfs persoonlijk meegevochten (Rashid, 2001: 188-90). De Amerikanen slaan twee weken na de aanslagen terug en vuren kruisraketten af op Al Qaeda trainingskampen in Afghanistan. De aanval maakt een aantal dodelijke slachtoffers, maar Bin Laden blijft ongedeerd (Kleiner, 2006: 215). Hierna gaat de Amerikaanse overheid meer aandacht besteden aan Osama bin Laden. Daarvóór hadden regeringsfunctionarissen al wel bezorgde gesprekken gehad met de Taliban. De Amerikanen verzochten de Taliban om hun grondgebied niet te laten gebruiken als basis voor aanvallen op anderen. Ook is de VS ongerust over een bericht waarin Bin Laden stelt dat het een taak is van elke moslim om Amerikanen en hun bondgenoten te vermoorden (Kleiner, 2006: 215). Door de bomaanslagen van 1998 achten de Amerikanen hun angst gegrond en weer zoeken zij contact met de Taliban. Het daaropvolgende telefoongesprek is het enige moment waarop de overheid direct contact heeft met Taliban leider Mullah Omar (Cristol, 2010: 13). De Amerikanen vragen om de uitlevering van Bin Laden maar Omar weigert dit. Volgens Omar is er geen bewijs dat Bin Laden betrokken is geweest bij de aanslagen. Bovendien zal uitlevering geen oplossing bieden voor de problemen tussen de VS en de islamitische wereld. Vanaf dat moment is de kwestie Bin Laden een belangrijk onderwerp in de gesprekken tussen de VS en de Taliban. De Amerikanen waarschuwen dat de Taliban verantwoordelijk zullen worden gehouden voor verdere terroristische acties van Bin Laden (Ibidem: 14).
Sancties De jaren daarna blijft de aandacht gevestigd op Bin Laden. Begin 1999 hebben hoge Amerikaanse regeringsfunctionarissen meerdere malen contact met de Taliban (Kleiner, 2006: 218). De Taliban blijven echter weigeren om Bin Laden uit te leveren. In juli 1999 spreekt Clinton in een officiële toespraak zijn afkeuring uit over de beweging. Het statement spitst zich geheel toe op de kwestie Bin Laden, het vrouwenbeleid wordt niet meer genoemd (Cristol, 2010: 16). Later dat jaar gaat de VS voor het eerst op zoek naar een bredere internationale coalitie tegen de Taliban en klopt aan bij de Verenigde Naties (VN). De Amerikanen krijgen gehoor en in oktober 1999 neemt de Veiligheidsraad ‘Resolutie 1267’ aan. Hierin wordt geëist dat Bin Laden wordt uitgeleverd aan een staat waar hij kan worden berecht. Verder vraagt de resolutie aan alle lidstaten om al het luchtverkeer van de Taliban op hun grondgebied te verbieden en alle financiële tegoeden te bevriezen (Kleiner, 2006: 218). De Taliban zijn niet onder de indruk. De resolutie komt immers van dezelfde organisatie die - 27 -
hun aanspraak op erkenning consequent weigert. De beweging voldoet dus niet aan de eisen en weigert Bin Laden uit te leveren. Vanwege het uitblijven van resultaten stemt de VNVeiligheidsraad in december 2000 opnieuw voor sancties tegen de Taliban. In ‘Resolutie 1333’ verbiedt de Raad om de Taliban te voorzien van wapens en militaire kennis (Maley, 2002: 250). Het leeuwendeel van de militaire steun aan de Taliban komt uit Pakistan. Juist dit land negeert de oproep van de Veiligheidsraad, waardoor de resolutie weinig effect heeft op de militaire slagkracht van de Taliban. Uiteindelijk verandert er dus niet veel: de Taliban blijven de Afghaanse vrouwen slecht behandelen en handhaven hun gastvrijheid naar Osama bin Laden. De Amerikanen reageren onder andere door de gesprekken met het Talibankantoor in New York te staken. De leider van deze kleine organisatie is de gematigde Abdul Hakim Mujahid. In februari 2001 wordt hem meegedeeld dat zijn kantoor moet sluiten omdat de VS het vertrouwen in de Taliban geheel heeft verloren (Kleiner, 2006: 219).
Wisseling van macht in Amerika Vanaf 1996 functioneren de Taliban de facto als regering van Afghanistan. Toch zijn ze in al die jaren nooit erkend door de VS en de VN. De relatie tussen Amerika en de Taliban is alleen maar verslechterd. Na 8 jaar in het Witte Huis te hebben gezeteld zit de termijn van Bill Clinton er op en krijgen de Taliban te maken met een nieuwe Amerikaanse president. Door de verkiezingen verliezen de Democraten hun dominante positie en neemt de Republikein George W. Bush begin 2001 het hoogste ambt op zich. In zijn inaugurele rede waarschuwt Bush dat Amerika zich krachtig zal verdedigen wanneer haar liberale waarden worden aangevallen.3
Ground Zero Op 9 september 2001 dienen twee Arabische journalisten met Belgische paspoorten zich aan in de Noord-Afghaanse stad Khwaja Bahauddin. Ze komen voor een televisie-interview met Ahmad Shah Massoud, de leider van de Noordelijke Alliantie. Niemand vermoed onraad, al valt het een van de Afghanen wel op dat de cameraman een ‘gemene grijns’ op zijn gezicht heeft (Maley, 2002: 251). Even daarna ontploft de camera en sterft de leider van het verzet tegen de Taliban. Later wordt ontdekt dat Al Qaeda achter de dodelijke aanslag zit. Nog voordat Massoud’s dood officieel bekend is gemaakt, pleegt Al Qaeda de volgende aanslag. In de vroege ochtend van 11 september kaapt een groep Arabieren vier
3
George W. Bush’s 1st Inaugural Adress, 20-01-2001
- 28 -
Amerikaanse vliegtuigen. Twee toestellen boren zich in het World Trade Center in New York, een derde toestel in het Pentagon en het vierde vliegtuig stort neer in een veld in de staat Pennsylvania. De aanvallen kosten aan bijna drieduizend mensen het leven. Al snel wordt het duidelijk dat de verantwoordelijkheid ligt bij Osama bin Laden en zijn organisatie Al Qaeda. De aanslagen hebben grote impact op de Amerikaanse samenleving. Dit is dan ook duidelijk te merken in de retoriek van de overheid. In de weken na 11 september leggen Amerikaanse politici sterk de nadruk op de waarden, eenheid en kracht van het Amerikaanse volk (Hutcheson et al, 2004: 27). Bush beschrijft 9/11 als een nieuw moment in de geschiedenis, een breekpunt met alles wat ervoor gebeurd is (Nabers, 2009: 204). De president verwoordt het als volgt: “All of this was brought upon us in a single day, and night fell on a different world”.4 De overheid schetst een scherp zwart-wit beeld van de internationale politiek. De VS is daarin de voorvechter van recht en vrijheid, strijdend tegen het kwaad dat de vrije wereld haat.5 Het wordt dus niet zomaar een conflict genoemd, maar een strijd tussen goed en kwaad. De ander wordt gedemoniseerd en gedenigreerd als vijandige en kwaadaardige machtswellusteling (Hutcheson et al, 2004: 39). De agressieve retoriek wordt al snel opgevolgd door militaire acties. Weer richt de Amerikaanse overheid zich tot de Taliban. De regering Bush stelt de Taliban een ultimatum waarin de uitlevering van Osama bin Laden wordt geëist en de vernietiging van alle trainingskampen van Al Qaeda (Dorronsoro, 2005: 320-322). Ook nu weigeren de Taliban, dit keer met zware consequenties. Op 7 oktober 2001 starten de Amerikanen met ‘Operation Enduring Freedom’ en vallen het land binnen (Maley, 2002: 262). Zoals verwacht zijn de Amerikaanse bommenwerpers, tanks en commando’s verreweg superieur aan het leger van de Taliban. Het succes van de Amerikanen wordt versterkt doordat ze een bondgenootschap sluiten met de Noordelijke Alliantie. De legermachten trekken gezamenlijk naar het zuiden om de Taliban te verdrijven. Tegelijk orkestreren de Amerikanen in het zuiden een tribale opstand onder leiding van een Pashtun waar ze eerder contact mee hebben gehad: Hamid Karzai, hoofd van de Popolzai stam. De tactiek heeft succes en eind november zijn de Taliban verslagen (Ibidem: 265). Ondanks de aanwezigheid van de Amerikanen vinden er wederom massaslachtingen plaats. In de buurt van Mazar-i Sharif vinden rond de drieduizend Talibangevangenen de dood doordat de krijgsheer Rashid Dostum hen in containers laat stoppen. Een
4 5
George W. Bush, Address of the President to a Joint session of Congress and the American People, 20-09-2001 George W. Bush, Radio Address of the President to the Nation, 15-09-2001
- 29 -
methode die de Oezbeek in het verleden al vaker toepaste. In de stekende zon sterven vele Taliban door hitte, uitdroging en verstikking (Dorronsoro, 2005: 326-327). Het bewind van de Taliban is voorbij, maar een belangrijke doelstelling is niet gehaald: Osama bin Laden en Mullah Omar zijn beide ontsnapt. Waarschijnlijk zijn beide mannen naar het Pashtun gebied in Pakistan gevlucht. Het duurt dan nog 10 jaar voordat Bin Laden door de Amerikanen wordt gepakt en gedood. Mullah Omar loopt op het moment van schrijven nog steeds vrij rond. Ondanks het verlies van vele leiders zijn ook de Taliban nog steeds actief. Vooral in het zuidelijke Pashtun gebied vormen zij een belangrijke machtsfactor. De westerse troepen bereiden zich intussen voor op de terugtrekking uit Afghanistan. Weer zal het land te maken krijgen met een naoorlogs machtsvacuüm. De komende jaren zal duidelijk worden hoe de Taliban op de nieuwe situatie gaan reageren.
De moderne geschiedenis van Afghanistan wordt gekenmerkt door geweld, etnische verdeeldheid en politieke onrust. In de eerste helft van de twintigste eeuw wordt het land met regelmaat opgeschrikt door staatsgrepen en tribale opstanden. Als in 1979 de Sovjets binnenvallen ontstaat er een islamitische verzetsbeweging: de mujahideen. Gesteund door Amerikaans geld en wapens bieden de Afghanen weerstand en lukt het de Russen niet om het land onder controle te krijgen. Als de Sovjets zich terugtrekken stort Afghanistan zich in een burgeroorlog. Vanuit deze wetteloze en chaotische samenleving ontstaan de Taliban. Met hun strenge regels willen ze orde op zaken stellen in het verscheurde Afghanistan. Door het vrouwenbeleid en het huisvesten van Bin Laden krijgen de Taliban een steeds slechtere relatie met de Verenigde Staten. Na de aanslagen van 11 september is voor Amerika de maat vol en vallen ze Afghanistan binnen. De Taliban worden verslagen en verliezen hun machtspositie in het land. Vanuit de hiervoor geschetste context moet het Talibanbeleid worden geïnterpreteerd. In het volgende hoofdstuk wordt het Amerikaanse discours naast vier punten uit het Talibanbeleid gelegd.
- 30 -
Hoofdstuk 3: Beschrijving Amerikaans discours De analyse spitst zich toe op het discours van de drie meest relevante regeringsposten: de president, de minister van Buitenlandse Zaken en de assistent-staatssecretaris voor Zuid- en Centraal-Aziatische Zaken.
De volgende personen hebben deze posten bekleed in de periode van onderzoek: President: Januari 1993 – januari 2001: Bill Clinton Januari 2001 – januari 2009: George W. Bush Minister van Buitenlandse zaken: Januari 1993 – januari 1997: Warren Christopher Januari 1997 – januari 2001: Madeleine Albright Januari 2001 – januari 2005: Colin Powell Assistent-staatssecretaris voor Zuid- en Centraal-Aziatische Zaken: Augustus 1993 – juni 1997: Robin Raphel Augustus 1997 – januari 2001: Karl Inderfurth Juni 2001 – februari 2006: Christina B. Rocca De volgende vier thema’s komen aan de orde: de verovering van Kabul in 1996, het vrouwenbeleid van de Taliban, de bomaanslagen van 1998 en de aanslagen van 11 september 2001. Deze onderwerpen zullen steeds kort worden geïntroduceerd, waarna het bijbehorende discours wordt behandeld. Wanneer relevant zal de context van de data kort worden omschreven.6
De verovering van Kabul in 1996 In september 1996 veroveren de Taliban de hoofdstad Kabul. De veldslag markeert een overwinning in een lange strijd tegen de Noordelijke Alliantie. De Taliban hebben dan de controle over een groot deel van het land en vragen om internationale erkenning. Tijdens hun militaire campagne tot overname van Afghanistan krijgen de Taliban voor het eerst aandacht van de internationale gemeenschap. Met name de verovering van Kabul bezorgt de beweging
6
Indien gewenst kan alle data worden toegestuurd.
- 31 -
meer bekendheid. Discours uit deze periode (1994-1996) zal functioneren als nulmeting in de analyse. In deze tijd produceert de Amerikaanse regering de eerste speeches en statements over de Taliban. Van de drie relevante regeringsposten doet alleen de assistent-staatssecretaris voor Zuid- en Centraal-Aziatische Zaken uitspraken over de Taliban. Zowel de president als de minister van Buitenlandse Zaken besteden in deze periode geen publieke aandacht aan de beweging. Het beeld dat de assistent-staatssecretaris van de Taliban creëert, zal worden vergeleken met later discours om zo eventuele verschillen te ontdekken.
Het discours Vóór september 1996 verwijst de Amerikaanse regering slechts kort naar de Taliban. In deze periode valt Afghanistan onder de verantwoordelijkheid van Robin Raphel, zij is dan assistent-staatssecretaris voor Zuid- en Centraal-Aziatische Zaken. In augustus 1994 geeft ze voor een regeringscomité een statement over de ontwikkelingen in haar regio. Afghanistan komt aan de orde, maar Raphel spreekt met geen woord over de Taliban. 7 Pas in maart 1995 noemt Raphel de beweging voor de eerste keer, ze spreekt dan wederom tegen een regeringscomité. Robin Raphel zegt dat de intenties van de Taliban onduidelijk zijn, maar dat de leiders steun hebben betuigd aan een vredig politiek proces. 8 Begin 1996 spreekt Raphel weer kort over de Taliban, ze is dan weer redelijk neutraal. Ze verwijst naar de beweging als een groep ‘seminarians and former mujahideen’.9 De term ‘seminarians’ verwijst naar geestelijken en is dus vrij neutraal. Het label ‘mujahideen’ heeft voor de Amerikanen een positieve associatie. Eerder in haar statement schetst Raphel een positief beeld van de mujahideen door hen onder andere eigenschappen toe te kennen als ‘bravery’ en ‘resilience’. De mujahideen golden zoals eerder genoemd ook als belangrijke bondgenoten tegen de Sovjets. Raphel geeft dus een gematigd positieve beschrijving van de Taliban. Na de verovering van Kabul in september 1996 geeft Robin Raphel een toespraak bij de Verenigde Naties. Ze stelt dat de Taliban zo succesvol zijn geweest omdat de Afghaanse bevolking zelf heeft meegewerkt. Volgens Raphel zijn de Afghanen dermate moe van de eindeloze oorlog dat ze de strenge sociale restricties van de Taliban accepteren. De Afghaanse bevolking verlangt naar vrede en is bereid daar bijna elke prijs voor te betalen. 10 Raphel roept 7
Statement before the Subcommittee on Asia and the Pacific of the House Foreign Affairs Committee, Washington DC, 11-08-1994. 8 U.S. Department of State, Testimony: R. Raphel on U.S. policy towards South Asia Bureau for South Asian Affairs, 07-03-1995. 9 Raphel, R. (1996). Mired in Conflict. Harvard International Review, Winter 1996, Vol 18, No 1. 10 U.S. Statement by Robin Raphel at UN on Afghanistan peace process, 25-11-1996.
- 32 -
haar toehoorders op om geen enkele factie in Afghanistan te negeren, ook de Taliban niet. Ze stelt dat isolatie van de beweging slecht uitpakt voor beide partijen. Contact kan immers juist leiden tot matiging van het Taliban beleid en wederzijds begrip. In de eerste jaren spreekt de Amerikaanse overheid zich weinig uit over de Taliban. Datgene wat er over de beweging wordt gezegd is neutraal tot gematigd positief. Raphel plaatst het subject Taliban in een positief kader door de beweging te associëren met geestelijken en mujahideen. Ze maakt weliswaar een opmerking over de strenge opvattingen van de Taliban, maar tegelijk heeft ze een hoopvolle verwachting voor de toekomst. Vanuit haar optimistische discours komt Raphel ook met concreet beleid: ze vraagt om de Taliban niet te negeren, maar juist contact met hen te zoeken.
Het vrouwenbeleid van de Taliban Als de Taliban een groot deel van het land in handen hebben voeren ze een zeer rigide beleid in. Ze baseren dit op het islamitisch recht en op de tribale code van de Pashtun, het Pashtunwali. Met name voor de Afghaanse vrouwen zijn de Taliban extreem streng. De Amerikaanse regering spreekt zich vooral in 1997 en 1998 uit over het vrouwenbeleid. Maar ook later komt het onderwerp nog aan de orde. Feministische bewegingen en mensenrechtenorganisaties laten hun stem horen en vragen aan politici om actie te ondernemen tegen de Taliban. In hoeverre de protesten effect hebben is natuurlijk moeilijk te zeggen, maar er is een merkbare verandering in het discours van de Amerikanen.
Het discours In november 1997 gaat minister van Buitenlandse Zaken Madeleine Albright op werkbezoek naar Zuid-Azië. In een Pakistaans vluchtelingenkamp spreekt zij tot een grote groep Afghaanse vluchtelingen over de Taliban. Ze noemt hun vrouwenbeleid ‘despicable’ en zegt dat de beweging ‘backward and harsh’ is, omdat ze vrouwen de toegang tot de gezondheidszorg ontzegt.11 Albright neemt openlijk afstand van de beweging door te zeggen dat de VS duidelijk tegen de Taliban is. Karl Inderfurth volgt in 1997 Robin Raphel op als assistent-staatssecretaris voor Zuiden Centraal-Aziatische Zaken. Begin 1998 spreekt hij zijn vertrouwen uit dat de Taliban hun gedrag kunnen aanpassen en rekening kunnen gaan houden met internationale normen over
11
Afghanistan: Albright Slams Taleban at Afghan Refugee Camp. Reuters, 18-11-1997.
- 33 -
vrouwenrechten. 12 Voor een regeringscommissie spreekt Inderfurth zich datzelfde jaar echter kritisch uit over de Taliban. Hij citeert daar Madeleine Albright en zegt dat zij het vrouwenbeleid terecht ‘despicable’ heeft genoemd. 13 Inderfurth noemt verder een onderzoeksrapport dat het Taliban regime als ‘gruesome’ omschrijft. Een paar maanden later spreekt ook president Clinton zich uit tegen de Taliban. Tijdens een persconferentie beschrijft hij het strenge vrouwenbeleid als een ‘terribly repressive regime’ en ‘atrocious’.14 Daarnaast zegt hij dat het Talibanregime een van de ergste hedendaagse voorbeelden van mensenrechtenschending is en een perversie van de islam. Vanaf 1998 gaan de aanslagen op de Amerikaanse ambassades een grote rol spelen in het discours van de Verenigde Staten (zie hiervoor volgende paragraaf). Toch blijft ook het vrouwenbeleid een thema. Eind 1999 spreekt Madeleine Albright zich weer zeer kritisch uit over de Taliban. Ze doet dit op een conferentie van een feministische organisatie. Albright benadrukt dat de regering wereldwijd veel doet om de positie van vrouwen te verbeteren. De Taliban zijn volgens Albright bezig om de Afghaanse vrouwen terug te sleuren naar de 13 e eeuw.15 Ze stelt dat de beweging vrouwen behandelt als vee. Ze beloofd dat Amerika deze vrouwen niet in de steek zal laten en meer steun zal geven aan educatie en training. Begint 2000 maakt Karl Inderfurth een duidelijk statement tegen de Taliban. In een persconferentie zegt hij dat de Verenigde Staten de islamitische cultuur in Afghanistan erkennen en respecteren. De Taliban horen daar echter niet bij. Met dit onderscheid plaatst Inderfurth de Taliban als subject buiten de Afghaanse cultuur. Om zijn punt te versterken citeert de assistent-staatssecretaris een uitspraak van de First Lady, Hillary Clinton: “abuses of anyone's fundamental freedoms are not customs. They are not religious practices. They are human rights violations.”16 Toch zegt Inderfurth dat de situatie niet geheel hopeloos is. Hij stelt ook dat het vrouwenbeleid op een aantal vlakken iets verbetert. Aan het einde van zijn ambtstermijn is van dit voorzichtige optimisme weinig meer te merken. Afghanistan wordt volgens Inderfurth een van de meest urgente problemen voor de nieuwe regering van George
12
Women's fury toward Taliban stalls sipeline. Washington Post, 11-01-1998.
13
Testimony before the Subcommittee for Near Eastern and South Asian Affairs, of the Senate Foreign Relations Committee, "Remarks on Afghanistan.” Washington DC, 08-10-1998. 14 Remarks and a Question-and-Answer Session with the American Society of Newspaper Editors in San Francisco. 15-04-1999. 15 Woman and Foreign Policy, Remarks at the Woman’s Conference, Los Angeles. 05-10-1999. 16 Remarks on Right of Women and Girls in Afghanistan, 27-01-2000.
- 34 -
Bush. 17 Een van de redenen is de “Taliban's abysmal record on human rights, especially its treatment of women and girls…” Inderfurth sluit af met de stelling dat de problemen in Afghanistan erger worden. Van het gematigd positieve discours van Robin Raphel is al snel weinig meer terug te vinden. De Amerikaanse overheid gebruikt scherpe bewoordingen om het vrouwenbeleid van de Taliban te veroordelen. De beweging wordt niet meer neergezet als geestelijken of mujahideen, maar als mensenrechtenschenders met middeleeuwse opvattingen.
De bomaanslagen van 1998 In augustus 1998 pleegt Al Qaeda bomaanslagen op de Amerikaanse ambassades in het Keniase Nairobi en het Tanzaniase Dar-es-Salaam. Er vallen Amerikaanse slachtoffers en dus spreken politici veroordelend over deze aanslagen. Al Qaeda leider Osama bin Laden is dan te gast bij de Taliban. De VS vraagt om zijn uitlevering, maar de Taliban weigeren dit. Vanaf dat moment wordt Bin Laden een belangrijk thema in het discours van de Amerikaanse regering. De documenten voor onderstaande analyse komen uit de periode half 1998 tot begin 2001.
Het discours De dodelijke aanslagen resulteren al snel in een reactie van president Clinton. Op de televisie spreekt hij het Amerikaanse volk toe. De president zet Osama bin Laden neer als de primaire organisator en financier van hedendaags terrorisme. Clinton zegt het volgende over groepen die zich met Bin Laden associëren: “[they] share a hatred for democracy, a fanatical glorification of violence, and a horrible distortion of their religion to justify the murder of innocents. They have made the United States their adversary precisely because of what we stand for and what we stand against.”18 De president lijkt impliciet te zeggen dat de Taliban ook onder deze omschrijving vallen. Over Afghanistan zegt hij expliciet dat het vasthoudend terroristen blijft huisvesten en dat het daarom geen recht heeft om een veilige haven te zijn. Hiermee rechtvaardigt Clinton de raketaanval die dezelfde dag plaats vond op het noorden van Afghanistan. Tegelijk schetst hij een beeld van Amerika als voorvechter van internationale vrijheid. Clinton stelt dat de VS in deze strijd zullen volharden en zullen overwinnen. 17
On-the-record Briefing Assistant Secretary for South Asian Affairs Karl Inderfurth on Afghanistan, 15-122000. 18 Address to the Nation by the President. 20-08-1998.
- 35 -
Twee maanden later sluit assistent-staatssecretaris Karl Inderfurth zich aan bij de president. Hij zegt dat Afghanistan moet begrijpen dat het huisvesten van internationaal terrorisme betekent dat de Taliban steeds meer medeschuldig worden aan de daden die deze terroristen begaan. 19 Afghanistan moet daarom Osama bin Laden uitleveren aan Amerika.
De Taliban voldoen niet aan de gestelde eisen en dus besluit de VS om sancties op te leggen. Clinton vaardigt een ‘executive order’ uit en betitelt de Taliban officieel als ‘national emergency’. 20 Het beleid van de beweging vormt een ‘unusual and extraordinary’ bedreiging voor de nationale veiligheid. In een ander officieel statement zegt Clinton het volgende: “Those who nurture terrorism must understand that we will not stand by while those whom they protect target Americans.”21 Drie maanden later stemmen ook de Verenigde Naties in met sancties richting de Taliban. Clinton juicht toe dat de VN sterk beleid voert tegen internationaal terrorisme. Het is volgens de president nu aan de Taliban om een keuze te maken tussen coöperatie en isolatie. 22 In november dat jaar spreekt Clinton zich nogmaals uit over de sancties. Hij zegt dat het tijd is dat de Taliban de wil van de VS inzien en de dreiging van terrorisme binnen hun grenzen beëindigen. 23 Assistent-staatssecretaris Inderfurth sluit zich bij de president aan. Hij zegt dat het terrorisme vanuit Afghanistan in deze dagen de hoogste directe prioriteit heeft, omdat het een ‘clear and present danger’ vormt voor onschuldige Amerikanen. 24 Hoewel dit statement van Inderfurth over het vrouwenbeleid gaat, noemt hij Al Qaeda en Bin Laden als belangrijkste kwestie. In juni 2000 handhaaft Clinton zijn eerder uitgevaardigde executive order. Het beleid van de Taliban is volgens de president nog steeds een ‘unusual and extraordinary’ bedreiging voor de nationale veiligheid. 25 Een half jaar later vult Karl Inderfurth de president aan. Hij noemt Afghanistan de ‘leading global safe haven for violent extremists and terrorists’ en herhaalt dat de Taliban een bedreiging zijn voor de internationale gemeenschap. 26
19
Testimony before the Subcommittee for Near Eastern and South Asian Affairs, of the Senate Foreign Relations Committee, "Remarks on Afghanistan". Washington DC, 08-10-1999. 20 Executive Order 13129, 04-07-1999. 21 Statement on the National Emergency With Respect to the Taliban, 06-07-1999. 22 Statement on United Nations Security Council Action Against International Terrorism and the Taliban, 15-101999. 23 Statement on United Nations Sanctions Against the Taliban, 15-11-1999. 24 Remarks on Right of Women and Girls in Afghanistan, 27-01-2000. 25 Continuation of Emergency With Respect to the Taliban, 30-06-2000. 26 On-the-record Briefing Assistant Secretary for South Asian Affairs Karl Inderfurth on Afghanistan, 15-122000.
- 36 -
Na de aanslagen van 1998 is het vrouwenbeleid van de Taliban niet langer het dominante thema in het Amerikaanse discours. Vanaf dat moment wordt het terrorisme van Osama bin Laden en Al Qaeda het belangrijkste onderwerp. Het beeld dat de Amerikanen van de Taliban schetsen is op dat moment al erg negatief, daarin verandert niet veel. Het meest opvallende verschil is dat de Taliban nu ook worden omschreven als gevaar voor de nationale veiligheid. Waar het eerst vooral ging om een probleem in het verre Afghanistan, komt de kwestie nu dichtbij. De Taliban vormen in het nieuwe discours een concrete bedreiging voor de onschuldige Amerikaanse burger.
11 september 2001 Tot september 2001 dringen de Amerikanen regelmatig aan op de uitlevering van Bin Laden. De aanslagen op de Twin Towers leiden tot een laatste kans voor de Taliban. Ook deze keer weigeren zij, wat resulteert in een Amerikaanse invasie en het einde van het bewind van de Taliban. De data over dit onderwerp komt uit de periode september tot en met november 2001.
Het discours De aanslagen van 11 september schokken heel de Verenigde Staten en leiden tot heftige politieke reacties. Drie dagen na de aanval staat president Bush op de puinhopen van Ground Zero. Door een megafoon spreekt hij de volgende woorden: "We will find those who did it; we will smoke them out of their holes; we will get them running; and we'll bring them to justice."27 Colin Powell is dan minister van Buitenlandse Zaken. Hij zegt dat steun voor terrorisme het nieuwe criterium is op basis waarvan de relatie tussen de VS en andere landen zal worden beoordeeld. 28 De Taliban hebben Al Qaeda gesteund en zijn daardoor medeschuldig. Zij staan volgens Powell dus aan de kant van de terroristen en daar moet Amerika rekening mee houden. Een paar dagen later verklaart president Bush de ‘War on Terror’. Voor het Congres ligt hij zijn besluit toe, de speech wordt live uitgezonden op de Amerikaanse televisie. Bush stelt dat Amerika wordt opgeroepen om de vrijheid te verdedigen. 29 Hij is vastbesloten om gerechtigheid te laten geschieden en de vijanden te straffen. De president schetst vervolgens
27
America Responds. PBS Newshour, 14-09-2001. News Conference of US Secretary of State Colin Powell, 14-09-2001. 29 Speech to a Joint Session of Congress, 20-09-2001. 28
- 37 -
een beeld van Al Qaeda als vijanden van vrijheid. Deze terroristen hangen volgens Bush een geloof aan ‘that perverts the peaceful teachings of islam’. Hij noemt de terroristen bedriegers van hun eigen geloof en plaatst ze in één lijn met het fascisme en het nazisme. Hun visie op de wereld is volgens Bush te zien in Afghanistan, waar de bevolking wreed wordt behandeld. De president zegt daarna dat Amerika de Taliban leiders veroordeelt. Het regime onderdrukt namelijk niet alleen de Afghaanse bevolking, maar is een bedreiging voor iedereen doordat de Taliban terroristen ondersteunen en huisvesten. Bush zegt het duidelijk: “By aiding and abetting murder, the Taliban regime is committing murder.” De president legt de Taliban een aantal eisen voor, waaronder de uitlevering van de Al Qaeda leiders. Bush zegt dat de beweging de terroristen moet overdragen en dat de Taliban anders zullen delen in het lot van Al Qaeda. De president plaatst zijn ‘War on Terror’ in een mondiale strijd tussen goed en kwaad. Bush zegt het als volgt: “This is not, however, just America's fight, and what is at stake is not just America's freedom. This is the world's fight. This is civilization's fight. This is the fight of all who believe in progress and pluralism, tolerance and freedom.” Verder zegt hij: “Either you are with us, or you are with the terrorists.”30 Volgens Bush voegt de beschaafde wereld zich rondom Amerika, omdat zij begrijpen dat de terreur bestraft moet worden. De president stelt bovendien dat God aan zijn kant staat: “Freedom and fear, justice and cruelty have always been at war, and we know that God is not neutral between them.” In het geschetste wereldbeeld zit een scherpe tegenstelling tussen goed en kwaad. Net als Clinton acht Bush de Taliban schuldig aan moord, omdat ze onderdak bieden aan Al Qaeda. Maar Bush gaat nog een stap verder dan zijn voorganger door de Taliban als directe bondgenoten van de terroristen af te schilderen. In zijn discours is er geen ruimte meer voor neutrale grond, elke partij moet kiezen tussen goed en kwaad. Daarbij staan de Taliban aan de kant van de vijand. Begin oktober blijkt dat de Taliban de gestelde eisen niet inwilligen en dus niet voldoen aan het ultimatum. De regering besluit vervolgens om Afghanistan binnen te vallen. De missie krijgt de naam ‘Operation Enduring Freedom’. Op de dag van de invasie spreekt president Bush het Amerikaanse volk toe. Hij zegt dat Afghanistan wordt gebruikt als basis voor terroristische operaties en dat de Taliban hiervoor een prijs moeten betalen. Bush zet de rol van de VS duidelijk neer: “The United States of America is an enemy of those who aid terrorists and of the barbaric criminals who profane a great religion by committing murder in its name.”31 Bush plaatst het subject Taliban hiermee buiten de islam en zegt dat zij hun 30 31
Speech to a Joint Session of Congress, 20-09-2001. Address to the Nation, 07-10-2001.
- 38 -
religie beschadigen. De president herhaalt daarna dat er in dit conflict geen neutrale grond is en dat elke natie een keuze moet maken. Over landen die terrorisme steunen zegt Bush het volgende: “If any government sponsors the outlaws and killers of innocence, they have become outlaws and murderers themselves. And they will take that lonely path at their own peril.” Amerika heeft volgens de president de missie om deze krachten te bestrijden. Hij sluit zijn betoog af met de deze woorden: “The battle is now joined on many fronts. We will not waiver, we will not tire, we will not falter, and we will not fail. Peace and freedom will prevail.” Het negatieve discours dat onder president Clinton is ingezet, wordt na 11 September versterkt door George Bush. De nieuwe regering herhaalt dat de Taliban een bedreiging zijn voor de nationale veiligheid. De voornaamste verandering zit in het zwart-witte wereldbeeld dat Bush schetst. Volgens de president is neutraliteit geen optie meer en moet iedereen kiezen tussen goed en kwaad. Amerika is in dit paradigma het goede, de verdediger van vrijheid en democratie. Afghanistan hoort juist bij het kwaad, bij de terroristen die onschuldige burgers vermoorden. De eerste helft van de jaren ’90 is Amerika gematigd positief over de Taliban. Dit verandert als de Taliban een streng vrouwenbeleid invoeren, vanaf dat moment worden de Amerikanen steeds negatiever. Na de aanslagen van 1998 verdwijnt het vrouwenbeleid naar de achtergrond en staan Bin Laden en Al Qaeda centraal in het Amerikaanse discours. De Taliban worden scherp veroordeeld en gezien als bedreiging voor de nationale veiligheid. Na 11 September wordt de beweging op één lijn gezet met de terroristen van Al Qaeda. Het genuanceerde en licht positieve beeld is dan veranderd in een eenzijdig en negatief discours.
- 39 -
Conclusie De centrale vraag in dit onderzoek is in hoeverre het buitenlands beleid van de Taliban invloed heeft op het Amerikaanse discours over de Taliban in de periode 1995 tot en met 2001. Hiermee wordt duidelijker hoe op internationaal niveau het beleid van het ene land invloed heeft op het discours van het andere land. Dit veranderende discours van de VS leidt vervolgens tot een kader waarbinnen beleid richting de Taliban mogelijk is. Zo ontstaat een interessante wisselwerking van discours en beleid tussen verschillende internationale partijen. In deze scriptie is eerst de theorie achter de werking van discours uiteengezet. Daarna is een overzicht gegeven van de relevante Afghaanse en Amerikaanse context. Doordat het beleid en het discours vervolgens naast elkaar is gelegd, is meer duidelijkheid ontstaan over de samenhang tussen wat de Taliban doen en wat de Amerikanen zeggen.
Ontwikkeling Amerikaans discours Het Amerikaanse discours van de Taliban laat een interessante ontwikkeling zien. Uit de analyse blijkt dat de Amerikanen steeds lijken te reageren op het beleid van de Taliban en in de loop van de jaren steeds kritischer worden. Aanvankelijk is de Amerikaanse overheid neutraal of lichtelijk positief over de beweging. Toch slaat deze houding snel om als het duidelijk wordt hoe de Taliban het land regeren. De Amerikanen zijn erg negatief over het vrouwenbeleid en veroordelen dit dan ook met scherpe bewoordingen. Ondanks de kritiek ondernemen de Verenigde Staten weinig actie. Dit verandert pas in 1998, wanneer Al Qaeda de bomaanslagen op de Amerikaanse ambassades pleegt. Het discours over de Taliban blijft negatief en nu wordt de beweging ook omschreven als een gevaar voor de nationale veiligheid. Na deze verandering legt Amerika de eerste sancties op. Toch zegt Clinton nog dat de Taliban een keuze hebben tussen isolatie en coöperatie. Er is in dit discours dus nog een mogelijkheid dat de Afghaanse beweging tot inkeer komt. De maanden hierna herhalen de Amerikanen steeds weer dat de Taliban een gevaar vormen voor de nationale en internationale veiligheid. Eind 2000 wordt de beweging omschreven als de voornaamste veilige haven voor terroristen in de hele wereld. Dit beeld wordt versterkt na de aanslagen van 11 september 2001. In het discours van de regering Bush is slechts ruimte voor twee partijen: voor of tegen terrorisme. De Taliban wordt tot het kamp van de terreur gerekend. Vanuit dit discours verantwoordt de regering de invasie van Afghanistan. Volgens Bush is het de missie van Amerika om het kwaad van het terrorisme te bestrijden. Het is opvallend dat George Bush de - 40 -
aanvallen van 11 September een breekpunt noemt in de geschiedenis (Nabers, 2009: 204). In de ontwikkeling van het Amerikaanse discours is dit niet terug te zien. De Taliban worden ook voor 11 september 2001 al gezien als een serieus gevaar voor de nationale veiligheid. Dit thema is al vanaf de aanslagen van 1998 terug te vinden in het Amerikaanse discours. In de onderzochte periode is de subject positioning van de Taliban merkbaar veranderd. Waar eerst naar de Taliban wordt verwezen als geestelijken en mujahideen wordt de beweging in 2001 omschreven als bondgenoot van terroristen. Hierbij valt ook op dat de Taliban langzaam worden losgetrokken van de Afghaanse cultuur en religie. Aanvankelijk wordt de beweging gezien als onderdeel van Afghanistan, vanaf 1997 komt hier echter verandering in. In hun kritiek op het vrouwenbeleid zeggen de Amerikanen dat het Talibanregime een perversie van de Islam is. Dit punt wordt herhaald na de aanslagen van 1998, die worden omschreven als een vreselijke vervorming van religie. In 2000 gaat de overheid nog verder: Karl Inderfurth zegt dan dat de Amerikanen de islamitische cultuur van Afghanistan respecteren, maar dat de Taliban hier niet bij horen. Het Talibanbeleid is volgens de VS geen onderdeel van culturele of religieuze gebruiken. President Bush houdt in 2001 vast aan deze retoriek en zegt dat de terroristen bedriegers zijn van hun geloof. Vlak voor de inval zegt Bush dat de terroristen een geweldige religie ontheiligen door hun daden. De Taliban staan in dit discours niet alleen los van de islam, ze beschadigen deze zelfs.
Discours naar beleid De invloed van het Talibanbeleid op het Amerikaanse discours is geen eenrichtingsverkeer, het maakt ook weer nieuw beleid richting de Taliban mogelijk. In 1996 vraagt Robin Raphel om de Taliban niet te isoleren, maar juist contact te zoeken. De jaren daarna wordt het vrouwenbeleid als een van de redenen genoemd om de Taliban niet te erkennen als regering van Afghanistan. Vanaf 1998 worden de Taliban omschreven als gevaar voor de nationale veiligheid. Hiermee rechtvaardigt president Clinton een raketaanval op het noorden van het land. Na 11 September is het discours over de Taliban zo negatief dat de invasie van Afghanistan mogelijk wordt.
Vervolgonderzoek In deze
analyse
is
alleen gekeken
naar
het
discours
van drie
verschillende
regeringsfunctionarissen. Deze posten zijn in de loop van de jaren echter door meerdere personen vervuld. Verder onderzoek zou zich dan ook kunnen richten op de variatie tussen deze politici. Clinton en Bush zijn beiden president geweest, het is interessant om te - 41 -
onderzoeken in hoeverre hun discours verschilt. Op de manier kan de invloed van specifieke persoonlijkheden op beleid duidelijker worden. Eventueel kan een stap verder worden gegaan door te kijken hoe het discours zich ontwikkelt in de loop van de ambtsperiode. Zo kan preciezer worden geanalyseerd rondom welke gebeurtenissen discours veranderd. Daarnaast wordt in deze analyse een beperkt aantal factoren meegenomen. De focus ligt op de onderwerpen die het meest aan bod komen in het Amerikaanse discours: het vrouwenbeleid en het huisvesten van Osama bin Laden. Dit zijn weliswaar belangrijke factoren, maar natuurlijk niet de enige. Verder onderzoek kan zich richten op de behandeling van hulporganisaties als de VN en de vele NGO’s. Door meer factoren te onderzoeken kan een completer beeld ontstaan van de interactie tussen de Taliban en de VS.
De ontwikkeling in het Amerikaanse discours over de Taliban vertoont een samenhang met het buitenlands beleid van de Taliban. Uiteindelijk heeft de interactie tussen de Taliban en de Amerikanen geleid tot een situatie waarin de inval in Afghanistan mogelijk was. Een discours geeft dus macht doordat het de werkelijkheid construeert waaruit beleid kan worden verantwoord. Door bewust te worden van deze dynamiek kan invloed worden uitgeoefend op de creatie van de realiteit. Zo kan worden gewerkt aan een wereld waarin gebeurtenissen als 11 September en de inval in Afghanistan niet langer mogelijk zijn.
- 42 -
Literatuur Atran, S. (2010). A Question of Honour: Why the Taliban Fight and What to Do About It. Asian Journal of Social Science, Vol. 38, p. 343-363. Barnett, M. (1999). Culture, Strategy and Foreign Policy Change: Israel’s Road to Oslo. European Journal of International Relations, Vol. 5, No. 1, p. 5-36. Bennett, S. E. (2002). Another Lesson about Public Opinion during the Clinton-Lewinsky Scandal. Presidential Studies Quarterly, Vol. 32, No. 2, p. 276-292. Bryman, A. (2008). Social Research Methods. New York: Oxford University Press. Campbell, D. (1992). Writing Security: United States Foreign Policy and the Politics of Identity. Minneapolis: University of Minnesota Press. Carver, T. (2002). Discourse Analysis and the Linguistic Turn. European Political Science, Vol. 2, p. 50-53. Cristol, J. (2010). Morality and the Miscalculation of the National Interest: The Clinton Administration’s Non-Recognition of the Taliban Government. Conference Paper, presented at the annual meeting of Theory vs. Policy. Dorronsoro, G. (2005). Revolution Undending, Afghanistan: 1979 to the Present. Londen: Hurst & Co. Doty, R. L. (1993). Foreign Policy as Social Construction: A Post-Positivist Analysis of U.S. Counterinsurgency Policy in the Philippines. International Studies Quarterly, Vol. 37, p. 297-320. Fierke, K. M. (2007). Constructivism. In Dunne, T., Kurki, M. & Smith, S. (eds.). International Relations Theories: Discipline and Diversity. Oxford: Oxford University Press. Fukuyama, F. (1992). The End of History and the Last Man. New York: Free Press. Gadoury, C. L. (2001). Should the United States Offially Recognize the Taliban? The International Legal and Political Considerations. Houstan Journal of International Law, Vol 23, No. 2, p. 385-428. Ghasemi, M. E. (1999). Islam, International Human Rights & Woman’s Equality: Afghan Woman under Taliban Rule. Review of Law and Woman’s Studies, Vol. 8, No. 445, p. 445-467. Ghufran, N. (2001). The Taliban and the Civil War Entanglement in Afghanistan. Asian Survey, Vol. 41, No. 3, p. 462-487.
- 43 -
Goede, M. de (2003). Beyond Economism in International Political Economy. Review of International Studies, Vol. 79, p. 79-97. Goodson, L. P. (2001). Perverting Islam: Taliban Social Policy Toward Woman. Central Asian Survey, Vol. 20, No. 4, p. 415-426. Grieco, J. M. (1998). Anarchy and the Limits of Cooperation: A Realist Critique of the Newest Liberal Institutionalism. International Organization, Vol. 42, No. 3, p. 485507. Hajer, M. A. (2006). Doing Discourse Analysis: Coalitions, Practices, Meaning. In Van den Brink, M. & Metze, T. (eds.). Words Matter in Policy and Planning. Utrecht: KNAG/NETHUR. Hopf, T. (2002). Social Construction of International Politics: Identities & Doreign Policies, Moscow, 1955 and 1999. New York: Cornell University Press. Hutcheson, J., Domke, D., Billeaudeaux, A. & Garland, P. (2004). US National Identity, Political Elites, and a Patriotic Press Following September 11.
Political
Communications, Vol 21, p. 27-50. Kleiner, J. (2006). Diplomacy with Fundamentalists: The United States and the Taliban. The Hague Journal of Diplomacy, Vol. 1, No. 3, p. 209-234. Korany, B. & Dessouki, A. E. H. (2008). The Foreign Policies of Arab States: The Challenge of Globalization. Cairo: The American University of Cairo Press. Magnus, R. H. & Naby, E. (2000). Afghanistan, Mullah, Mark and Mujahid. Oxford: Vestview Press. Maley, M. (1998). Fundamentalism Reborn?; Afghanistan and the Taliban. London: Hurst & Co. Maley, M. (2000). The Foreign Policy of the Taliban. Council on Foreign Relations. Maley, M. (2002). The Afghanistan Wars. New York: Palgrave MacMillan. Monroe, K. R. & Maher, K. H. (1995). Psychology and Rational Actor Theory. Political Psychology, Vol. 16, No. 1, p. 1-21. Nabers, D. (2009). Filling the Void of Meaning: Identity Construction in US Foreign Policy After September 11, 2001. Foreign Policy Analysis. Vol. 5, p. 191-214. O’Reilly, K. P. (2012). A Rogue Doctrine?: The Role of Strategic Culture on US Foreign Policy Behavior. Foreign Policy Analysis, p. 1-21. Rashid, A. (2001). Taliban. Londen/New York: I.B. Tauris Publishers. Ruggie, J. G. (1998). What Makes the World HangTogether? Neo-utilitarianism and the
- 44 -
Social Constructivist Challenge. International Organization, Vol. 52, No. 4, p. 855885. Runion, M. (2007). The History of Afghanistan. Westport: Greenwood Publishing Group. Sharp, P. (2003). Mullah Zaeef and Taliban Diplomacy: An English School Approach. Review of International Studies, Vol. 29, p. 481-498. Smith, S. (2004). Singing Our World into Existence: International Relations Theory and September 11. International Studies Quarterly, Vol. 48, p. 499-515. Telesetsky, A. (1998). In the Shadows and Behind the Veil: Woman in Afghanistan under Taliban Rule. Berkely’s Woman’s Law Journal, p. 293-305. Teti, A. (2007). Bridging the Gap: IR, Middle East Studies and the Disciplinary Politics of the Area Studies Controversy. European Journal of International Relations, Vol. 13, No. 1, p. 117-145. Weldes, J. (1996). Constructing National Interests. European Journal of International Relations, Vol. 2, No. 3, p. 275-318. Wendt, A. (1992). Anarchy is What States Make of It: The Social Construction of Power Politics. International Organization, Vol. 46, No. 2, p. 391-425. Wendt, A. (1995). Constructing International Politics. International Security, Vol. 20, No. 1, p. 71-81. Wolfrum, R. & Philipp, C.E. (2002). The Status of the Taliban: Their Obligation and Rights under International Law. Max Planc Yearbook of United Nations Law, Vol. 6, No. 1, p. 559-597.
- 45 -