de straat
Robert Kershaw
De straat Oosterbeek-Arnhem, september 1944: zeven kilometer, negen dagen, duizenden slachtoffers Vertaald door Han Meyer
Uitgeverij Balans
De uitgever heeft getracht alle rechthebbenden van de illustraties te achterhalen. Mocht iemand desondanks menen dat zijn rechten niet zijn gehonoreerd, dan kan hij of zij zich wenden tot de uitgever.
Oorspronkelijke titel A Street in Arnhem. The Agony of Occupation and Liberation Oorspronkelijke uitgever Ian Allan Publishing, Hersham Copyright © 2014 Robert Kershaw Copyright Nederlandse vertaling © 2014 Han Meyer Alle rechten voorbehouden. Omslagontwerp Nico Richter Omslagfoto Britse troepen rukken in september 1944 op door de straten van Arnhem, © Sem Presser / Collectie Sem Presser / mai (Stadsarchief Amsterdam) Typografie en zetwerk CeevanWee, Amsterdam Druk Bariet, Steenwijk isbn 978 94 600 3814 3 nur 680 www.uitgeverijbalans.nl
Inhoud
Inleiding
7
1 De straat onder de bezetting 13 2 Bange dagen 42 3 De bevrijding van de straat 78 4 Straatblokkades 116 5 De straat wordt ingesloten 153 6 Het beleg van de straat 196 7 Concentrische aanvallen op de straat 234 8 De doodsstrijd van de straat 280 9 De ontruiming van de straat 314 10 Als een feniks uit de as 351 Noten 370 Verantwoording en dankwoord 387 Bibliografie 389 Register 394
Inleiding
Als ik van west naar oost over de Utrechtseweg naar Arnhem rijd, valt me voortdurend op hoeveel sporen van de gebeurtenissen van september 1944 nog altijd zichtbaar zijn, links en rechts van de weg. Het begint al bij de afslag linksaf naar Wolfheze, vlak voor Oosterbeek: hier werd de auto van de Arnhemse Stadtkommandant beschoten door optrekkende paratroepers. Over de bosgebieden links en rechts vloog een vloot van gliders (zweefvliegtuigen) en transportvliegtuigen, die duizenden luchtlandingssoldaten zou uitwerpen op de vlakbij gelegen Renkumse heide. Na een paar bochten komt het lommerrijke dorp Oosterbeek aan de rand van Arnhem in zicht. Eén minuut en je bent de hele één kilometer lange, fel verdedigde perimeter, de enclave waarin de Duitsers de Britten en Polen hadden teruggedrongen, alweer voorbij. Het grote buiten rechts, omgeven door een park, was die negen dagen het belegerde hoofdkwartier van de 1st British Airborne Division, de 1e Britse luchtlandingsdivisie. Op een driehoekig grasveld aan de andere kant van de weg staat een gedenknaald. Achter die naald staan de huizen die de noordelijke rand van de perimeter vormden. Na Utrechtseweg 200 komt een kruispunt. Hier hadden de Britten twee medische posten ingericht, in hotel Schoonoord rechts en in hotel Vreewijk links. Om beide werd gevochten en ze kwamen herhaaldelijk in andere handen. Als je links de Stationsweg in gaat kun je, meteen na het viaduct, rechts de Oorlogsbegraafplaats zien liggen, waar de geallieerde doden zijn begraven. Terug bij het kruispunt met de hotels gaat de weg verder naar Arnhem. Langs deze weg trokken
8
de straat
Britse soldaten op, af en toe in korte gevechten verwikkeld, dan weer omspoeld door een juichende menigte met oranje vlaggen zwaaiende Nederlandse burgers. Twee dagen later strompelden ze terug, verslagen, hun gewonden meetorsend langs kapotte trams en een weg bezaaid met neergehaalde kabels en afgeschoten boomtakken. De Utrechtseweg werd negen dagen lang geteisterd door gevechten. Zo oppervlakkig als de schade was bij de snelle bevrijding, zo totaal werd ze tijdens de belegering. Nederlandse burgers hadden verkozen in hun huizen te blijven. Zij werden, net als de Britten, verrast door de felheid van de snelle Duitse reactie. Deze ene straat zag of hoorde praktisch elke ontwikkeling die plaatsvond tijdens de negen dagen van de Slag om Arnhem in september 1944. Elk jaar komen duizenden Nederlanders en Britten samen op de Oorlogsbegraafplaats vlak bij de Utrechtseweg om deze pijn, dit lijden te gedenken. De plechtigheid wordt geopend met psalm 90, ‘Gij zijt, o Heer van d’allervroegste jaren...’, door beide naties in de eigen taal gezongen en daarom soms moeilijk te volgen. De aangrijpende plek krijgt vooral een bijzondere sfeer wanneer ze baadt in de laatste stralen van een ondergaande herfstzon, alsof ze door goddelijke tussenkomst wordt uitgelicht. Tijdens de plechtigheid trekken honderden Nederlandse schoolkinderen in een rij langs de dichte rijen witte grafstenen, tot bij iedere steen een kind staat. Dit voltrekt zich in ongedurige ongeïnteresseerdheid, getemperd door lichte nieuwsgierigheid, zoals altijd bij evenementen georganiseerd door volwassenen. Het geheel verloopt rustig en discreet. Als de dienstdoende geestelijke zich ten slotte wendt tot de kinderen, die allang genoeg hebben van de eindeloze plechtigheid, wordt de stemming ernstiger en eerbiediger. De kinderen wordt gevraagd de naam op de grafsteen voor hen op te lezen, terwijl ze als aandenken hun bloemen neerleggen. Velen van de soldaten die voor hen liggen, zo wordt hun voorgehouden, zijn nog steeds onbekend. Iedereen krijgt dan steevast een brok in de keel, de tastbaar emotionele sfeer is met een mes te snijden. ‘Age shall not weary them... at the going down of the sun. We will remember them.’ – ‘De jaren zullen hen niet uitputten... bij het ondergaan van de zon. Wij zullen hen gedenken.’
Inleiding
9
Er is een speciale band tussen de bewoners van Arnhem en Oosterbeek, en de veteranen van de luchtlandingstroepen. Als beroepsofficier van een regiment Parachutisten heb ik die band bij veel herdenkingsdagen ervaren. Er verandert weinig in de loop van de tijd. Roelie Breman, in 1944 een meisje van vijftien jaar, schrijft in de inleiding van De Tommies komen! Dagboek van een Oosterbeeks meisje, septemberdagen 1944: Denk je eens in, dat je vader of je oudere broer hier begraven zou zijn in dit vreemde land en dat je niet eens zou weten bij welke steen je moet zoeken. Elk jaar worden de schoolkinderen herinnerd aan deze ‘onbekenden’. En, óf je wel op deze begraafplaats moet zoeken, want in de grond van ons dorp rusten op diverse plaatsen nog onbekende soldaten – ‘Known unto God’, Slechts aan God bekend.1 Dit oprechte respect voor de nagedachtenis van soldaten die gesneuveld zijn bij de verdediging van dit dorp in september 1944 is doorgegeven aan de volgende generaties. Er zijn Nederlandse families geweest die voor zonen van Arnhem-veteranen in het Verenigd Koninkrijk schoolgeld voor kostscholen hebben betaald. Engelse gezinnen hebben Nederlandse kinderen ‘geadopteerd’. De band is gebleven en nog steeds worden er verenigingen opgericht om de herinnering levend te houden als de laatste veteranen zijn heengegaan. Ik heb een boek geschreven over de operatie Market-Garden vanuit het Duitse gezichtspunt,2 dat was toen een origineel idee, maar wat valt er nu nog te zeggen? Er zijn veel, heel veel boeken geschreven over de Slag om Arnhem. Na mijn gesprekken met Nederlandse, Britse en Duitse veteranen bij mijn vele bezoeken aan het strijdtoneel, drong het tot me door dat ze bijna allemaal op enig moment tijdens de strijd actief waren geweest op de Utrechtseweg. Nadere verkenning van deze ene weg bracht aspecten van de strijd aan het licht waar niet eerder aandacht aan was besteed. Dankzij de schat aan ma-
10
de straat
teriaal die in de loop van de jaren is vergaard, is een interpretatie van de drie nationale perspectieven op het niveau van deze ene straat mogelijk. Wat waren die verschillende invalshoeken?
De Britten Bij de landing overheerste aan de Britse kant een gevoel van ongeloof: dat een actie ooit zo goed kon verlopen als deze! De meeste soldaten waren al enige tijd niet in actie geweest, en velen van hen zelfs nog nooit. Een van de parachutistenbrigades bestond voor een groot deel uit oudgedienden, maar als gevolg van de gemiddelde verliezen van 50 procent bij vorige acties waren er nog maar weinig veteranen onder de vervangers. Toen het mis begon te gaan, verloren ze steeds meer de moed. Weinigen van hen hebben veel kunnen zien. Vaak herinnerden ze zich de straat – de Utrechtseweg – als de belangrijkste weg van Oosterbeek naar Arnhem. Na een veelbelovend begin mislukte het plan. Dit vrat aan het vertrouwen van de manschappen in de leiding ‘van boven’, maar ze zetten door. Het fiasco was onafwendbaar, maar hun zou niets verweten kunnen worden: zij zouden proberen zich erdoorheen te vechten. Gelukkig waren ze in goede gevechtsconditie, want de strijd werd een fysieke beproeving en een uitputtingsslag. Slaapgebrek had een ondermijnend effect op hun geestelijke stabiliteit. Informatie kwam in de vorm van geruchten. Het leven speelde zich af op het niveau van loopgraaf en kelder. Ze vielen terug op taaie volharding, en de degelijke constructie van de huizen die ze verdedigden deed de rest. Ze waren ingesloten door de Duitsers, maar de gebouwen weerstonden de pantsertroepen. Vele van deze draden had ik niet eerder in het verhaal gezien.
De Duitsers De Duitsers verwachtten een aanval over de grond, maar tot hun verrassing kwam die uit de lucht. De veel geroemde ss-Panzer-Division was in feite een schijnformatie zonder tanks; in een aantal gevallen waren zelfs de handvuurwapens ingeleverd, omdat ze in Arnhem op
Inleiding
11
de trein zouden stappen om binnen het Reich weer ingezet te worden. ss-soldaten pikten soms de stenguns van gesneuvelde Britse para’s. De restanten van de 9e ss-Panzer-Division vochten grotendeels zonder pantsermaterieel, op 25 procent van hun sterkte, aangevuld met alle geniesoldaten, matrozen en grondpersoneel van de Luftwaffe waar ze maar de hand op konden leggen. Twee bataljons, een Duits en een Brits, bevochten elkaar in de straat op leven en dood. De Duitsers bleven uiteindelijk overeind omdat ze nog een paar officieren overhadden; de Britten hadden ze allemaal verloren en werden teruggetrokken. De Duitsers hadden op geen enkel moment vertrouwen in de overwinning. Elke keer als ze de overhand kregen in de straat, vloog er weer een luchtvloot over en keerden de kansen. Pas toen de brug bij Arnhem heroverd was, leek de situatie zich te stabiliseren, maar toen hadden geallieerde grondtroepen inmiddels Nijmegen bereikt, op tien kilometer afstand, en vervolgens landden er Poolse parachutisten achter hun linies. Dankzij de werkwijze van de Duitse generale staf en het bezielende leiderschap van individuele commandanten vielen de Kampfgruppen niet uiteen. Ze mochten de Nederlanders niet, vertrouwden hen niet, en ze hadden weinig scrupules bij het verwoesten van de straat – liever hier dan thuis in het Reich. Dat de Nederlanders de Duitsers haatten, wordt vanuit het perspectief op straatniveau overduidelijk. Bij de oorlogsgeneratie leeft die minachting nog steeds onder de oppervlakte. Tot dan toe was de Wereldoorlog mild geweest voor het lommerrijke Oosterbeek; vóór de oorlog was het een toeristische trekpleister. Het werd verwoest door het koppige verzet van de omsingelde paratroepen, maar de Duitsers kregen de schuld. Zo berouwvol waren de ‘airbornes’, zoals ze door de Nederlanders genoemd werden, dat ze er in 1945, toen ze terugkwamen om hun doden te bergen, van overtuigd waren dat de plaatselijke bevolking vol wrok tegen hen zou zijn. Het tegendeel was het geval: Oosterbeek sloot hen in het hart en dat is sindsdien zo gebleven.
12
de straat
De Nederlanders Het Nederlandse verhaal van de straat was een verhaal van bevrijding met een paar gesneuvelde ramen, gevolgd door complete verwoesting toen de Duitsers terugkwamen. Opgetogenheid ging via stadia van optimisme over in geschokt ongeloof en vervolgens in wanhoop. Materiële schade werd onbelangrijk toen ze zich in kelders moesten verschuilen en het een kwestie van overleven werd. Het verloop van de strijd bovengronds was alleen af te leiden uit het geklos van soldaten over houten vloeren, uit het schieten, dierlijke kreten en dan het plotselinge verschijnen van een gewapende Duitse soldaat in de kelderdeur. Of, vaker, een granaat die in het trapgat werd gegooid. Het dorp werd een verwoest niemandsland. In materieel opzicht verloren de Nederlanders alles en in veel gevallen daarbij nog familieleden. Onder deze beproeving werd het bizarre normaal, en elke vorm van huiselijke orde zonderling. In De straat wordt dit verval voor de eerste keer in de vorm van een docudrama geboekstaafd vanuit de perspectieven van Nederlandse burgers en van de strijders. Gewone Nederlanders worden gevolgd in hun pogingen om deze gruwelijke beproeving te overleven, evenals Britse en Duitse soldaten die zich een weg vochten door hun huizen – allemaal in deze ene straat. Het vechten en overleven speelde zich af op drie niveaus. De Britten hadden zich op huisniveau genesteld, met loopgraven in de tuinen; de Duitsers moesten op straatniveau optrekken; de Nederlanders hielden zich schuil in de kelders beneden. De betrokkenen hadden geen idee van wat zich in breder verband om hen heen afspeelde. De individuele horizon beperkte zich tot het zicht links en rechts op de Utrechtseweg.3 De straat is het persoonlijke verslag van een moderne oorlog die in je achtertuin wordt uitgevochten.
1
De straat onder de bezetting
Proloog: Bota gered ’s Nachts werd er nooit zo fel gevochten als overdag. In het donker botsten verkenningspatrouilles op elkaar. Plotseling spleet een salvo van Duitse Spandau-machinegeweren de duisternis. Het antwoord kwam van Britse brenguns. In de lichtflitsen tekenden daklijnen zich af, een fractie van een seconde later volgden holle dreunen en klappen. Zulke schermutselingen gingen gepaard met geschreeuw en gegil, die nog meer geweervuur uitlokten. Strepen van lichtspoorkogels gierden tegen de muren van rijtjeshuizen en zwiepten dan hoog de lucht in. Het krijgslawaai werd versterkt door de nabijheid van gebouwen en echode rond huizenblokken. Dan kwam een stortvloed van huilende granaten neer op de inmiddels waargenomen actie. Een serie knetterende explosies spuwde fonteinen gloeiende granaatscherven omhoog, tot bijna even plotseling de stilte neerdaalde. Soldaten pauzeerden, ze opereerden behoedzaam om niet nog meer vuur aan te trekken. Lichtkogels flitsten de nachtelijke hemel in en brachten langgerekte spookachtige schaduwen voort als ze weer daalden: of ineens het doek viel over het geweld. Ogen spanden zich in om elke beweging te registreren in elke strook schaduw die van vorm veranderde als de lichtkogels naar beneden dwarrelden. De kapotgeschoten huizen langs de Utrechtseweg baadden in een zachte oranje gloed tot de kogel doofde. Als de inktzwarte duisternis weer heerste werd elk schaduwhoekje nauwkeurig afgezocht op slachtoffers die nadere aandacht behoefden.
14
de straat
Dit was het moment om je te verplaatsen, vóór er weer een vuurgevecht losbarstte. Zwarte schimmen kwamen in beweging en strompelden moeizaam voort, zochten hun weg door duistere achtertuinen. Het leek of elk stuk bepakking van de zich onhandig bewegende figuren met veel lawaai bleef haken aan een hek of een andere hindernis, waardoor de spanning nog verder opliep. Op Utrechtseweg 178 (voorheen 160) drukte de negenjarige Wil Rieken haar speelgoedhond Bota zo dicht mogelijk tegen zich aan. Ze knuffelde hem al dagen. De echte Bota was te groot en te dik om te dragen. Toen de tram van Arnhem naar Oosterbeek, die langs nummer 178 kwam, hem raakte, maaide die hem gewoon opzij, zo dik was hij. Wil glimlachte bij de gedachte. Bota kon ‘erg stout’ zijn, herinnerde ze zich. Hij was aan de overkant door het raam van een villa in het park Dennenkamp gesprongen waar Duitsers in zaten en had ‘allerlei eten te pakken gekregen’ voor de soldaten hem doodschoten. Wil zelf voelde zich veilig toen ze zich voorzichtig in het donker een weg zochten door de verwoeste tuin, want haar vader was bij haar. Knuffel Bota moest beschermd worden. ‘Eén keer ben ik erg bang geweest,’ gaf ze toe; dat was toen de rook van een zware explosie achter hun huis was opgetrokken en de grote kastanje onthulde ‘die in stukken was gespleten en een groot gat in de grond had achtergelaten’. Een deel van het huis was in elkaar gezakt tot een slordige hoop bakstenen en dakpannen. De enorme klap had een klein gat gemaakt in een keldermuur, waardoor ze in de achtertuin konden kijken. ‘We dachten dat het huis in brand stond, vanwege het rode stof,’ herinnerde ze zich. Tijd om ervandoor te gaan. Een Duitse soldaat ging hun voor door de tuinen, maar het begin was akelig. ‘Er lag een stapel dode Duitse jongens in camouflagepakken tegen de muur met de buren,’ vertelde Wil, ‘en we moesten over vier of vijf dode Tommy’s heen stappen, als ik me goed herinner.’ De soldaten leken erg jong. Ze sprak over hen als ‘jongens’. Net als de buren hadden de Riekens konijnen gefokt als aanvulling op de schamele distributierantsoenen. ‘Mijn vader wilde het hok opendoen om ze eruit te laten,’ wist ze nog, ‘maar hij kreeg het deurtje niet open
De route van de denkbeeldige Nederlandse fietser in de zomer van 1944
Schaal
hoofdstraat straten spoorlijn
open gebied
bebouwd terrein
rivier/waterweg
Stationsweg
Onderlangs
Kruispunt Oosterbeek
Pietersbergseweg
Utrechtseweg
straatnamen
gebouwen
bos/park
Opmars Möller met Der Führer in mei 1940
Hotel Tafelberg // Hoofdkwartier Model
Hotels Vreewijk en Schoonoord, bezet door de Duitsers
Hotel Hartenstein
Familie Kremer en Jan Hol
Netje Heijbroek / Koude Herberg
Denkbeeldige fietstocht zomer 1944, van A naar B
Naar de opgeblazen spoorbrug
Bureau gemeentepolitie Oosterbeek
Aanslagen verzet op Koepelgevangenis
De straat onder de bezetting, 1940–1944
Telefooncentrale PGEM / afluisteren
Nederrijn
Hoofdkwartier Gestapo
Voorbereide vernielingen treinen en sporen
16
de straat
omdat er een dode Britse jongen tegenaan geleund zat.’ Johan Rieken ging zijn dochtertje dragen toen ze moe werd. Haar moeder, Johanna, strompelde naast hem, ze hadden zo veel mogelijk spullen mee. Wil hield Bota stevig tegen zich aan omdat hij duidelijk bang was. ‘Als je in Oosterbeek woonde,’ het mooie, lommerrijke dorp tegen Arnhem aan, ‘dan was je welgesteld,’ vertelde ze. Maar de Utrechtseweg met z’n rijen bomen, elegante villa’s, grote huizen en fraaie terrassen was veranderd in een akelig decor van skeletachtige ruïnes, silhouetten die van binnenuit verlicht werden door smeulende vuurhaarden. De scherpe lucht van verbrand hout en vochtig steengruis drong overal in door. De deuren en ramen van vertrouwde en ooit vriendelijke voorgevels waren eruit geblazen en de ingestorte daken die erachter lagen te branden gaven het geheel het aanzien van Halloweenmaskers zonder ogen. ‘We kwamen langs het huis van een vriendinnetje van me,’ vertelt Wil en dat was nauwelijks herkenbaar; Oosterbeek was nauwelijks herkenbaar. De Duitse soldaat die voor hen liep was nerveus en riep elke schim aan die opdook, terwijl ze zich een weg baanden door de stukgeschoten tuinen langs de Utrechtseweg. Hij wilde niet door zijn eigen mensen neergeschoten worden. ‘Toen staken we de weg over en sloegen de Noorderweg in,’ wist Wil nog. De weg liep omhoog. ‘We konden achterom kijken naar onze straat en zagen een vlammenwerper rijden.’ Ze drukte haar hond nog steviger tegen zich aan. De straat veranderde op gruwelijke manier. De vlammenwerper was bij nummer 178 gekomen en braakte als een sprookjesdraak plenzen vuur uit. ‘Je zag alles, door de vlammen en het licht,’ herinnert ze zich. ‘We verlieten Oosterbeek en zijn helemaal naar Apeldoorn gelopen, naar mijn grootouders.’ Ze brachten een nacht door in een elektriciteitswinkel en een volgende in een kokosmattenfabriek in Beekbergen. De straat die ze verliet zou nooit meer dezelfde zijn, bedacht ze. ‘In het restaurant vlak bij ons zijn zeven Tommy’s omgekomen door de vlammenwerper. Die stopte bij het huis naast ons en toen kwamen de Duitsers bij ons.’ De Riekens draaiden zich om en sjokten de nacht in.1
De straat onder de bezetting
17
— In 1570 was die straat waar Wil woonde een naamloze zandweg van Arnhem naar Utrecht. Het dorp Oosterbeek dat langs die weg lag, ontleende zijn naam aan de nederzetting die was ontstaan langs de beek Ostbac, die sinds de Romeinse tijd door het Zweiersdal stroomde. In de tiende eeuw werd een kerkje gebouwd op de oever van de vlakbij stromende Nederrijn. Dankzij de rivier, de belangrijkste transportweg voor grote vlotten van boomstammen, ontstond er handelsactiviteit. Na 1600 werd de weg drukker en werden er eiken en beuken langs geplant die de reiziger door Oosterbeek schaduw verschaften. In 1820 was de weg bestraat met klinkers en op een kaart uit 1867 is de huidige loop duidelijk te herkennen. Toen werden aan de noordkant bomen gekapt om ruimte te maken voor de spoorlijn, parallel aan het dorp en de Nederrijn, een kilometer zuidelijker. De eerste bebouwing van Oosterbeek ontstond aan de Benedendorpsweg, langs de rand van de polder en de uiterwaarden. Later verrezen op de hogere gronden ten noorden van de nederzetting aan de rivier grote landhuizen en villa’s van oud-kolonialen die fortuin hadden gemaakt in Nederlands-Indië. In het midden van de negentiende eeuw was de Utrechtseweg de grens tussen het rijkere noordelijke deel van Oosterbeek en het lager gelegen zuidelijke deel. In 1845 had Oosterbeek zijn eigen spoorstation. Bij de volgende eeuwwisseling had de Utrechtseweg zich ontwikkeld tot een fraaie winkelstraat, het centrum van het dorp. De schilder J.W. Bilders en zijn zoon vestigden zich er, aangetrokken door de welvaart en de schilderachtigheid, en er ontstond een kunstenaarskolonie waarvan onder anderen Paul Gabriël, Jozef Israëls, de gebroeders Maris en Anton Mauve deel uitmaakten. In het begin van de twintigste eeuw was Oosterbeek een populaire toeristische bestemming voor wandeltochten en exclusieve en dure restaurants. Het heerlijke terras van de Westerbouwing bood uitzicht op de plezierboten die af en aan voeren op de Rijn. Op Koninginnedag paradeerden fanfareorkesten over de boomrijke laan. De jaren twintig en de eerste helft van de jaren dertig waren de bloeitijd van de
18
de straat
populaire hotels: de Tafelberg, Wolfheze, Schoonoord en Vreewijk. De dichter Van Lennep verbleef vaak in Schoonoord. ‘Het huis had gratie,’ schrijft Hendrika van der Vlist, dochter van de eigenaar. ‘Het lag daar in serene rust aan de later zo drukke Straatweg.’ Oosterbeek was een welvarende en chique voorstad en bleef dat tot de Duitsers kwamen. Mevrouw Van der Vlist beschrijft het witte beeld van Ceres op het halfcirkelvormige gazon voor hotel Schoonoord als ‘een teken van rijke oogst en voorspoed’, dat er mede voor zorgde dat het hotel als ‘deftig’ bekendstond. Niemand die in deze vredige tijden aan de straat woonde kon zich in zijn wildste fantasieën voorstellen dat hier ooit een slag uitgevochten zou worden en dat hotel Schoonoord als militaire verbandplaats in het middelpunt ervan zou staan. — De vijfjarige Wil Rieken leidde een beschut leventje in deze fraaie en plezierige omgeving. Haar vader had een bakkerij met personeel. ‘We mochten alleen aan deze kant van de straat spelen,’ vertelt ze op Utrechtseweg 178, ‘tegenover een grote buitenplaats, de Dennenkamp. Er was een groot grasveld tussen het huis en de weg, met herten.’ Haar vader was plaatselijk bekend als kok en werd vaak gevraagd op zondagen te koken op de grote buitens in het dorp. Zijn bakkersjongens moesten de rekeningen innen, maar de rijken waren vaak traag met betalen. ‘Zeg maar tegen de bakker: volgende week,’ kregen ze niet zelden te horen. In de crisisjaren werd dit nog gewoner. Hendrika van der Vlist herinnert zich ‘moeilijke tijden: de crisisjaren. Veel gasten gingen naar het buitenland: de gulden was duur. Een Rijnreisje was goedkoper dan logeren in een Nederlands hotel.’ Veel hoteliers gingen failliet. ‘Door hard te werken en veel zelf te doen, wisten mijn ouders het hoofd boven water te houden,’ en ze deden wat ze konden voor hun vroegere personeel. Tijdens de crisis kwamen vrouwen langs om wat bij te verdienen voor hun gezin:
De straat onder de bezetting
19
Ze zaten ’s middags in een grote kring in de achtertuin aardappels te schillen en groente schoon te maken. Hun avondboterhammen pakten ze altijd in, meestal in een krant, om ze mee te nemen voor de kinderen thuis.2 In de loop van de jaren dertig werden de economische spanningen verdrongen door politieke. In 1936 nam Hitler-Duitsland het gedemilitariseerde Rijnland weer in, en in 1938 volgde Oostenrijk. De crisis die uitliep op het verdrag van München verhoogde de waakzaamheid in Nederland, en die werd nog groter toen Duitsland in het voorjaar van 1939 de rest van Tsjecho-Slowakije annexeerde. De gedeeltelijke mobilisatie die in april 1939 werd afgekondigd, werd op 24 augustus 1939, vlak voor Duitsland Polen de oorlog verklaarde, algemeen. Nederland hield vast aan zijn neutraliteit, ondanks de deelname van Frankrijk en Groot-Brittannië aan de oorlog, maar het investeerde wel 900 miljoen gulden in nieuw defensiematerieel. Gedeeltelijk werd dat besteld in Duitsland, dat de levering vertraagde. De ontwikkelingen gingen voorbij aan het rustige, provinciaalse Oosterbeek en de straat. Men verwachtte dat de terughoudendheid die beide partijen in 1914 hadden betoond, bij een volgend algemeen Europees conflict weer betracht zou worden. Mogelijke invasieroutes door het zuiden van het land, wellicht benut voor een aanval op Frankrijk, kregen geen aandacht. Hetzelfde gold voor het Mechelenincident van januari 1940, toen Duitse oorlogsplannen aan het licht kwamen nadat een van hun vliegtuigen in België was neergestort. De Nederlanders wisten zich ervan te overtuigen dat er geen oorlog zou komen. De straat zag nooit iets van militaire voorbereidingen, terwijl Oosterbeek toch dicht bij de Duitse grens lag. De enige mogelijke militaire doelen waren de twee bruggen over de Nederrijn. De verkeersbrug bij Arnhem, geopend in 1935, drie jaar na het begin van de bouw, had de oude schipbrug vervangen op de route naar het zuiden, naar Nijmegen. De spoorverbinding met Nijmegen stak bij Oosterbeek de Rijn over. De Oosterbekers hadden meer aandacht voor handel en toerisme dan voor de krijgsmacht, die zich zelden liet zien. In
20
de straat
1932 en 1936 had Nederland militaire oefeningen afgelast als bezuinigingsmaatregel. Geen artillerietreinen met paardentractie meer die pauzeerden voor de Herberg Zuid Ginkel, aan de rand van de heide, zoals nog in 1935. Slechts een minderheid van degenen in de straat die ervoor in aanmerking kwamen, werd inderdaad opgeroepen voor militaire dienst, en zij hoefden maar 24 weken te dienen. Nederlandse burgers waren in een staat van ontkenning over wat er in Europa gebeurde, zelfs nog na Hitlers inval in Scandinavië in april 1940, waar geen oorlogsverklaring aan vooraf was gegaan. Anders dan de buurlanden, waren Nederland de verwoestingen van 1914-1918 bespaard gebleven. De illusie van een veilige neutraliteit was hardnekkig. Toen de regering het gevaar serieus begon te nemen, was het te weinig en te laat.
Bezetting, mei 1940: ‘als dieven in de nacht’ De oorlog kwam plotseling, op 10 mei 1940, en trok snel door Oosterbeek. Om 04.25 uur galmden twee scherpe explosies over het polderland tussen Nijmegen en Arnhem. De centrale overspanning van de verkeersbrug bij Nijmegen, vier jaar eerder in gebruik genomen als verbinding met de brug in Arnhem, verhief zich even in de lucht en stortte toen neer in de Waal. De spoorbrug ernaast ging ook de lucht in – de klap werd in de hele stad gevoeld. Ongeveer op hetzelfde moment volgden de verkeersbrug en de spoorbrug bij Arnhem. De laatste was goed zichtbaar vanaf de Utrechtseweg. Met een harde klap explodeerde het kema-spoorviaduct over de Benedendorpsweg. Puin versperde de weg, maar de tramlijn ernaast bleef vrij. Iedereen op de Utrechtseweg in de buurt van de Stationsweg werd gewaarschuwd binnen te blijven toen het viaduct van de Dreijenseweg over de spoorlijn bij het station Oosterbeek-Hoog werd opgeblazen. Een blond meisje van zeven jaar oud, Jannie de Weijert, was buiten op de Graaf van Rechterenweg, daar vlak in de buurt, in de tuin aan het rondscharrelen, op zoek naar haar kat. Ze raakte dodelijk gewond door rondvliegend puin. Duitse Fallschirmjäger (parachutisten) die uit hun raampjes keken
De straat onder de bezetting
21
toen zwermen Junkers Ju52-transportvliegtuigen bulderend overvlogen, zagen de vernietigingen als zinloos. Waarom zou je de ophaalbruggen van de ‘Vesting Holland’ over al die waterwegen, rivieren en kanalen openzetten als zij er simpelweg overheen konden vliegen? Die explosies beneden betekenden voor Hauptmann (kapitein) Karl-Lothar Schulz van het 1e regiment Fallschirmjäger alleen maar dat ze nu boven vijandelijk gebied vlogen, zo herinnerde hij zich later: Voor ons uit, parallel aan onze koers, loopt een grote waterweg die wordt overspannen door twee bruggen, een spoorbrug en een verkeersbrug. Nauwelijks hebben we ze in het oog als beide verdwijnen in een gigantische lichtflits. Grijs-zwarte rookwolken stijgen op. De bruggen zijn ingestort, de Hollanders hebben ze opgeblazen. Hetzelfde tafereel herhaalt zich bij bijna iedere brug die we tegenkomen. Daar beneden lijken ze eindelijk te beseffen dat de oorlog is begonnen.3 Dick van ’t Land, toen dertien jaar oud, herinnert zich dat bij hem in Wolfheze, anderhalve kilometer ten noorden van de Utrechtseweg, ‘Duitse vliegtuigen heel vroeg overkwamen’. Zijn ouders zetten de radio aan en hoorden: ‘Waarschuwing! Waarschuwing! Duitse parachutisten afgesprongen boven Den Haag en Rotterdam.’ Ze zaten de hele dag in spanning en bleven liever op de grond in de woonkamer liggen dan naar bed te gaan, ‘want ze verwachtten nog meer onvoorziene dingen’. Toen ze de volgende dag soldaten door Wolfheze zagen trekken, op weg naar Wageningen en de Grebbeberg, waren ze gerustgesteld, want ‘eerst dachten we dat het Fransen waren die ons te hulp kwamen, maar het waren Duitse troepen!’4 De Duitsers kwamen uit het oosten en staken bij Westervoort de IJssel over. Brandenburgse commando’s, vermomd als leden van het Nederlandse Wielrijderskorps, probeerden de brug op slinkse wijze in te nemen maar werden gearresteerd en vastgezet. Een gepantserde trein die functioneerde als een ‘Paard van Troje’, stikvol Duitse soldaten van de 207e Infanteriedivisie, werd hevig beschoten door de Ne-
22
de straat
derlandse soldaten die het oude fort Westervoort bemanden. De trein kwam piepend tot stilstand en de stoom spoot alle kanten op toen de brug waar hij op af reed ineens werd opgeblazen. Het Nederlandse verdedigingsvuur werd tot zwijgen gebracht in een kostbare aanval met opblaasbare landingsboten, uitgevoerd door infanteristen van het ss-Standarte-Regiment ‘Der Führer’. De ss-soldaten klauterden over de bovenbouw van de kapotte brug terwijl die onder vuur lag. De Nederlandse verdedigers hadden verwacht het dagen vol te houden, maar het was in vijf uur voorbij. Om 09.30 uur waren de Duitsers de rivier over. De weg naar Arnhem, vier kilometer verder, lag helemaal open. Om 11.00 uur zou de voorhoede van ‘Der Führer’ de Utrechtseweg bereiken. Aan het oostelijke einde van de straat, het dichtst bij de oprukkende Duitsers, werden de bewoners gewekt door gedreun, gepiep en gesnerp. Op het spooremplacement De Berg werd druk gerangeerd met locomotieven. Stoomlocs puften heen en weer, begeleid door metaalachtig geknars van goederenwagons die naar een hoog punt van het terrein werden gereden om daar stuk voor stuk losgelaten te worden, waarna ze botsten op de berg al vernielde wagons beneden. Bep Bolte, opzichter bij de ns, woonde op Utrechtseweg 48 en had uitzicht op het tafereel. Hij weet nog dat ‘wij de opdracht hadden de hele zaak te vernielen’. Onder leiding van chef-commies Van Ravenbergen reden groepjes spoormensen locomotieven langs open punten en lieten goederentreinen op elkaar in rijden. In de draaischijf ten oosten van het station werd een loc gereden. ‘Net achter mijn huis, je hebt daar, ik meen, twaalf sporen liggen en daar straalschuin doorheen alle Engelse wissels,’ vertelde Bep Bolte, en daar werd gebruik van gemaakt om de gewenste puinhoop te scheppen. ‘Nou, daar hebben we een stuk trein op gezet en dat emplacement loopt altoos nog een klein beetje af, van de richting Utrecht naar het station, nou en toen met een groot stuk naar boven toe en over alle sporen, man, met geweld een stuk afgestoten en dat liep erbovenop.’ Weldra lagen de vernielde goederenwagens ‘drie hoog op elkaar, dat begrijp je hè. [...] En zo benne wij aan het vernielen gegaan dat de hele zaak uit elkaar lag, dat ze niks konden beginnen.’ Men ging er-
De straat onder de bezetting
23
van uit dat de Duitsers niet zouden weten waar ze moesten beginnen om de ravage te ontwarren. De Nederlandse spoormensen voerden het vernietigingsplan uit dat zijn beslag moest krijgen in het geval van vijandelijkheden. Eenzelfde orgie van vernieling voltrok zich op andere stations in het zuiden van het land. G. Pijkeren, storingselektricien bij de Spoorwegen, was getuige van de destructie vanuit zijn woonhuis, Noordelijke Parallelweg 91, aan de andere kant van het Arnhemse rangeerterrein. Locomotieven bulldozerden secties goederenwagons, schiepen een puinhoop ‘van drie wagens hoog’ terwijl ze een smerige grijze rook de lucht in puften. Stationsambtenaar Pietersma zag hoe de lading overal terechtkwam. ‘“Turmac”-tabakswaren vlogen overal in het rond,’ vertelde hij, wat voor hem ‘als spoorman een afschuwelijk gezicht’ was. Wagenmeester D. Dekker ziet hoe rangeerders ‘druk bezig zijn een geweldige ravage aan te richten.’ Duitse troepen werden binnen het uur verwacht. De loc reed puffend en piepend heen en weer, stoom uitblazend, de wielen snerpten en slipten, terwijl hij 25 goederenwagons de helling op trok. Als ze daar eenmaal waren, werden ze ‘stuk voor stuk losgekoppeld om op de wagens te stoten, die onvrij in een wisselstraat staan.’ Het werd de rangeerder die naast Pietersma werkte allemaal te veel – hij wendde zijn hoofd af en begon te huilen.5 Pelotonscommandant Oberscharführer (sergeant-majoor) Hans Möller is de eerste aanblik van het lommerrijke Oosterbeek bijgebleven. De opdracht was ‘bij Arnhem een oversteek van de IJssel te forceren en vervolgens de opmarsroute Arnhem-Oosterbeek en Renkum vrij te maken van sluipschutters’. Het was vooral zijn taak om vanuit het oosten elke vorm van verzet langs de Utrechtseweg op te ruimen. Zijn peloton was onderdeel van de 16e Pionier Kompanie (geniecompagnie) van het ss-regiment Der Führer. Er was fel gevochten bij de oversteek van de IJssel, op krap acht kilometer van de straat. De mannen van Möller hielpen bij het besturen en peddelen van de opblaasboten, een gewaagde onderneming onder het intense Nederlandse vuur. In Arnhem stalen ze iedere fiets die ze zagen, en daar gingen de in camouflagekleding gehulde ss-soldaten mee door
24
de straat
toen ze snel over de Utrechtseweg door Oosterbeek trokken. De huizen langs de straat werden stelselmatig afgespeurd op sluipschutters. Angstig toekijkende burgers die zenuwachtig achter hun gordijnen zaten verhoogden de spanning. Pas toen ze Oosterbeek weer uit waren vielen er schoten. Na de bloedige oversteek bij Westervoort hadden ze wat dat betreft weinig scrupules. Tegenstand zou niet getolereerd worden – ze moesten snel doorstoten. Achter hen volgde de trager opmarcherende infanterie van de 207e Divisie.6 In Heelsum, drie kilometer verder langs de straat, klonken voor het eerst schoten. De Duitsers werden aangevallen door Nederlandse huzaren, die in Renkum, anderhalve kilometer verder, opnieuw het vuur openden. De huzaren maakten deel uit van de dunne verdedigingsschil die de hoofdlinie, de ‘Grebbeberg’ op de eerste hellingen van de Utrechtse Heuvelrug, moest afschermen. De 52 meter hoge Grebbeberg is onderdeel van de stuwwal uit de IJstijd tussen het IJsselmeer en de Nederrijn. Hier wilde het Nederlandse leger standhouden en weldra brachten machinegeweervuur en artilleriegranaten het 3e bataljon van het regiment Der Führer verliezen toe. Tegen donker was het regiment de straat door, het had Renkum bereikt en naderde de buitenposten van de Grebbelinie. Daar werden ze drie dagen tegengehouden. In de bakkerij op Utrechtseweg 178 was er, zo herinnert de toen vijfjarige Wil Rieken zich, ‘een kleine opening tussen de gordijnen en de vloer in de woonkamer’ waar ze door kon kijken. ‘De gordijnen waren te kort,’ herinnert ze zich. ‘Ik zat in mijn eentje op mijn knieën door de spleet te kijken.’ Over de weg marcheerden de eerste onderdelen van de Duitse 207e Infanteriedivisie. Wil wist nog dat het vroeg in de middag was: ... of zoiets – we hadden nog geen middageten gehad en de winkel was dicht. Wat ik me nog het beste herinner, en waar ik nog steeds niet graag aan denk, dat zijn marcherende benen. Ze droegen hoge schoenen en dat was wat ik zag.