VERTAALD DOOR LYDIA MEEDER LEMNISCAAT
Van Neal Shusterman verschenen bij Lemniscaat Antsy Does Time The Schwa Was Here
© Nederlandse vertaling: Lydia Meeder 2011 Omslag: [naam beeldmaker aanvullen svp] Nederlandse rechten Lemniscaat b.v., Vijverlaan 48, 3062 HL Rotterdam, 2012
isbn 978 90 477 0401 0 Copyright © Neal Shusterman 2007 Oorspronkelijke titel: Unwind Oorspronkelijke uitgever: Simon & Schuster Books for Young Readers, an imprint of Simon’s and Schuster Children’s Publishing Division [clausule die verplicht is volgens contract, wordt nog aangevuld] Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm, geluidsband of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Druk en bindwerk: Wilco, Amersfoort Dit boek is gedrukt op milieuvriendelijk, chloorvrij gebleekt en verouderingsbestendig papier en geproduceerd in de Benelux waardoor onnodig en milieuverontreinigend transport is vermeden.
Wet op het Leven De Tweede Burgeroorlog, ook bekend als de Grote Scheuring, was een langgerekt en bloederig conflict dat om één enkele kwestie draaide. Om een eind te maken aan de strijd werd er een reeks constitutionele wetswijzigingen doorgevoerd onder de noemer ‘Wet op het Leven’. Zowel voor- als tegenstanders van abortus konden zich erin vinden. De Wet op het Leven stelt dat een menselijk wezen onaantastbaar is vanaf de bevruchting tot op de dag waarop het de dertienjarige leeftijd bereikt. Tussen het dertiende en achttiende levensjaar kunnen ouders echter besluiten tot een ‘retroactieve abortus’... ... op voorwaarde dat het leven van het kind ‘technisch’ bezien niet eindigt. De procedure waarbij het leven tegelijk wordt afgebroken en behouden heet ‘splitsen’. In de huidige maatschappij is splitsen inmiddels een gangbare en algemeen aanvaarde praktijk.
DEEL TWEE
Geooievaard Je kunt de wet niet veranderen zonder eerst de menselijke aard te veranderen. – zuster Greta Je kunt de menselijke aard niet veranderen zonder eerst de wet te veranderen. – zuster Yvonne
9. Moeder De moeder is negentien, maar zo oud voelt ze zich nog lang niet. Ze voelt zich niet wijzer, niet beter toegerust om deze situatie op te lossen dan een klein meisje. Wanneer, vraagt ze zich af, is er een eind gekomen aan haar jeugd? Volgens de wet op haar achttiende verjaardag, maar de wet kent haar niet. Het is kort na zonsopgang op een kille ochtend. Alles doet nog pijn van de moeizame bevalling. Met de baby dicht tegen zich aan geklemd sluipt ze door de achtersteegjes. Overal gebroken flessen. Ze weet dat dit het ideale tijdstip is ervoor. Minder kans dat er prairiewolven en andere aaseters rondsluipen. Ze moet er niet aan denken dat de baby onnodig lijdt. Er doemt een grote groene vuilcontainer voor haar op, overhellend op de oneffen grond. Ze houdt het kind steviger vast, alsof de container ineens klauwen kan krijgen en het zijn smerige diepten in kan trekken. Ze wringt zich erlangs en vervolgt haar weg. Er was een tijd, kort nadat de Wet op het Leven was aangenomen, dat dit soort containers verleidelijk waren voor meisjes zoals zij. Wanhopige tieners die hun ongewenste baby’s in het vuil achterlieten. Het was zo veel voorgekomen dat het niet eens meer nieuwswaardig was – het was een alledaags verschijnsel geworden. Raar, want de Wet op het Leven is bedoeld om de onschendbaarheid ervan te beschermen. In plaats daarvan is het leven er gewoon een wegwerpproduct door geworden. De hemel zij dank voor de Ooievaarregeling, die prachtige wet die haar een veel beter alternatief biedt. Terwijl de dageraad overloopt in de vroege ochtend, verlaat ze de stegen en loopt een buurt in die met elke straat die ze oversteekt chiquer wordt. De woningen zijn groot en uitnodigend. Dit is de juiste wijk om te ooievaren. 57
Ze kiest het huis zorgvuldig uit. Haar keuze valt niet op het grootste, maar ook niet op het kleinste. Het heeft maar een kort tuinpad, dus ze kan zo weer weg zijn, en het is overgroeid met bomen, zodat binnen noch buiten iemand haar zal kunnen zien terwijl ze haar baby ooievaart. Behoedzaam nadert ze de voordeur. Er brandt nog geen licht binnen. Mooi. Er staat een auto op de oprit – hopelijk betekent dat dat ze thuis zijn. Voorzichtig beklimt ze het trapje van de veranda, zo geruisloos mogelijk, en dan knielt ze neer en legt de slapende baby op de mat waar welkom op staat. Er zijn twee dekens om het kindje gewikkeld en het heeft een wollen mutsje op. Ze stopt het extra stevig in. Het is het enige wat ze geleerd heeft als moeder. Ze overweegt op de bel te drukken en dan weg te rennen, maar ze realiseert zich dat dat geen goed idee is. Als ze haar betrappen, is ze verplicht de baby zelf te houden – dat is ook een voorwaarde van de Ooievaarregeling – maar als ze opendoen en alleen het kind aantreffen, zijn ze volgens de wet verplicht het op te nemen. Of ze het willen of niet, het is dan officieel van hen. Vanaf het moment dat ze erachter kwam dat ze zwanger was, heeft ze geweten dat het erop zou uitdraaien dat ze het kind zou ooievaren. Ze heeft gehoopt dat ze, wanneer ze het eenmaal zag, hulpeloos naar haar opkijkend, van gedachten zou veranderen – maar wat probeert ze zichzelf nou wijs te maken? Op dit punt in haar leven heeft ze er niet de capaciteiten voor om moeder te zijn, of het verlangen, dus ooievaren is de enige optie. Ze realiseert zich dat ze langer blijft hangen dan verstandig is. Boven brandt nu licht, dus ze dwingt zichzelf weg te kijken van haar slapende baby en vertrekt. Er valt een last van haar af en ze voelt zich plotseling weer sterk. Ze kan met een schone lei beginnen, en dit keer zal ze het slimmer aanpakken – daar zal ze wel voor zorgen. Terwijl ze de straat uit holt, bedenkt ze hoe ze boft dat ze een herkansing krijgt. Hoe ze boft dat ze de verantwoordelijkheid zo gemakkelijk van zich af kan schuiven.
58
10. Risa Een paar straten bij de geooievaarde zuigeling vandaan, aan de rand van een dicht bos, staat Risa voor de deur van een huis. Ze drukt op de bel en er wordt opengedaan door een vrouw in een badjas. Risa schenkt haar een stralende glimlach. ‘Hallo, ik ben Didi? Ik zamel kleding en voedsel in voor school? We geven het dus eh... aan de daklozen? En het is een soort van wedstrijd: wie het meeste ophaalt wint een reis naar Florida of zo? Dus het zou heel, heel fijn zijn als u ons kon helpen?’ De slaperige vrouw probeert het verhaal van ‘Didi’, kakelende collectant voor de daklozen, te volgen. Ze kan er geen speld tussen krijgen, want Didi tettert maar door. Als Risa kauwgom had gehad, zou ze ergens halverwege een bel hebben geblazen om het een nog authentieker tintje te geven. ‘Als-tu-blieft? Ik ben al, zeg maar, tweede?’ De vrouw in de deuropening zucht, legt zich neer bij het feit dat Didi niet met lege handen zal vertrekken, en je van dit soort types soms het snelst afkomt door ze maar wat toe te stoppen. ‘Ik ben zo terug,’ zegt ze. Drie minuten later loopt Risa het tuinpad af met een tas vol kleren en blikjes eten. ‘Ongelooflijk,’ zegt Connor, die samen met Lev van achter de bomen heeft staan toekijken. ‘Ach, wat zal ik zeggen? Ik ben een geboren actrice. Het is net als met pianospelen: je moet gewoon weten welke snaar je bij mensen moet raken.’ Connor glimlacht. ‘Je hebt gelijk, dit is veel beter dan stelen.’ ‘In wezen,’ zegt Lev, ‘is oplichterij ook stelen.’ 59
‘Misschien wel,’ zegt Connor, ‘maar het is stelen met stijl.’ Het bos grenst aan een nieuwbouwbuurt vol vrijstaande huizen. De aangeharkte gazons zijn net zo vergeeld als de boombladeren. De herfst is inmiddels in volle gang. De woningen zijn vrijwel identiek, maar net niet helemaal, de bewoners zijn vrijwel identiek, maar net niet helemaal. Het is een wereld die Risa alleen kent van televisie en uit tijdschriften. Voor haar zijn de groene buitenwijken een magisch koninkrijk. Misschien had ze daarom net de moed om aan te bellen en zich als Didi voor te doen. De sfeer trok haar aan als de geur van versgebakken brood uit de industriële ovens van staatsinternaat Ohio 23. Terug in het bos, waar niemand ze vanuit het raam kan zien, inspecteren ze de buit alsof het een tas vol Halloween-snoep is. Een broek en een blauw overhemd in Connors maat. Een jack dat Lev past. Voor Risa zit er niets bij, maar dat geeft niet. Bij een ander adres kan ze nog eens Didi spelen. ‘Ik snap nog steeds niet wat het uitmaakt of we andere kleren dragen,’ zegt Connor. ‘Kijk je dan nooit misdaadprogramma’s?’ vraagt Risa. ‘Bij opsporingsberichten geven ze altijd door wat de daders aanhadden.’ ‘Wij zijn geen daders,’ zegt Connor. ‘Wij zijn deserteurs.’ ‘We zijn criminelen,’ zegt Lev. ‘Want wat jullie doen – ik bedoel, wat wij doen – is volgens de wet een ernstig misdrijf.’ ‘Wat, kleren stelen?’ vraagt Connor. ‘Nee, onszelf stelen. Met het tekenen van de splitsingsopdracht zijn we allemaal staatseigendom geworden. Deserteren valt onder zware misdaad.’ Het zit Risa niet lekker, en Connor trouwens ook niet, maar ze zetten het allebei van zich af. De tocht naar bewoond gebied is riskant maar onvermijdelijk. Misschien komen ze in de loop van de ochtend een bibliotheek tegen waar ze landkaarten kunnen downloaden, waarop ze een wildernis kunnen zoeken die groot genoeg is om voorgoed in te verdwijnen. Er gaan geruchten over ondergedoken gemeenschappen van gedeserteerde splitsers. Misschien lukt het ze er een te vinden. 60
Terwijl ze aarzelend door de buurt lopen, komt er een vrouw hun kant op – eigenlijk nog maar een meisje, een jaar of negentien, twintig hooguit. Ze heeft flink de pas erin, maar ze loopt raar, alsof ze een blessure heeft. Risa weet zeker dat ze hen zal zien en herkennen, maar ze schiet voorbij zonder ook maar oogcontact te maken en slaat haastig een zijstraat in.
11. Connor Blootgesteld. Kwetsbaar. Connor wou dat ze in het bos hadden kunnen blijven, maar op den duur word je de eikeltjes en bessen zat. In de stad kunnen ze voedsel vinden. Voedsel en informatie. ‘Dit is het beste tijdstip,’ zegt hij tegen de anderen. ‘’s Ochtends rond deze tijd heeft iedereen haast. Te laat voor hun werk of wat dan ook.’ In de struiken vindt Connor een krant, verkeerd neergegooid door een bezorger. ‘Kijk nou toch!’ zegt hij. ‘Een krant. Wat ouderwets.’ ‘Staat er iets over ons in?’ vraagt Lev op een toon alsof dat positief zou zijn. Met zijn drieën speuren ze de voorpagina af. De oorlog in Australië, konkelende politici – het oude liedje. Connor slaat de bladzijde onhandig om. Het is lastig, die grote vellen. Ze scheuren zo en vangen als een vlieger de wind, waardoor het moeilijk lezen is. Ook op de tweede en derde pagina worden ze nergens genoemd. ‘Misschien is het een oude krant,’ zegt Risa. Connor controleert de datum bovenaan. ‘Nee, hij is van vandaag.’ Vechtend tegen de wind bladert hij verder. ‘Ah, hier staat het.’ De kop luidt: kettingbotsing op snelweg. Het is een heel kort artikeltje. Een ongeval in de ochtend, bla-bla-bla, verkeer urenlang gestremd. De omgekomen buschauffeur wordt genoemd, en het feit dat de weg drie uur lang afgesloten is geweest. Maar niets over hen. Connor leest de laatste regel hardop voor. 61
‘Vermoedelijk hebben de politieactiviteiten ter plekke bestuurders dusdanig afgeleid dat ze zich niet meer op het verkeer concentreerden.’ Ze zijn alle drie met stomheid geslagen. Connor is opgelucht, heeft het idee dat hij met iets enorms is weggekomen. ‘Dit kan niet kloppen,’ zegt Lev. ‘Ik ben ontvoerd, of... eh, dat moeten ze minstens denken. Dat zou in het nieuws moeten zijn.’ ‘Lev heeft gelijk,’ zegt Risa. ‘Incidenten met splitsers komen altijd in het nieuws. Als we er niet in staan, is daar een reden voor.’ Connor kan niet bevatten dat die twee een gegeven paard in de bek kijken. Langzaam, alsof hij het tegen een stel idioten heeft, zegt hij: ‘Geen nieuws betekent geen foto’s – en dat betekent dat we niet worden herkend. Ik snap niet wat het probleem is.’ Risa slaat haar armen over elkaar. ‘Waarom zijn er geen foto’s?’ ‘Ik weet het niet, misschien houdt de politie het stil omdat ze niet willen erkennen dat ze hebben geblunderd.’ Risa schudt haar hoofd. ‘Het voelt niet goed...’ ‘Wat maakt het uit hoe het voelt!’ ‘Niet zo hard!’ sist Risa boos. Het kost Connor moeite zijn woede te beheersen. Hij zegt niets meer uit angst dat hij weer gaat schreeuwen en de aandacht trekt. Hij ziet dat Risa over de situatie loopt te piekeren en dat Lev aldoor van de een naar de ander kijkt. Ze is niet dom, denkt Connor. Ze begrijpt zo wel dat dit gunstig is en dat ze zich onnodig zorgen maakt. In plaats daarvan vraagt ze: ‘Als we niet in het nieuws zijn, wie zal het dan merken of we leven of doodgaan? Kijk, als bekend is dat ze ons achternazitten, dan zullen ze ons, wanneer ze ons vinden, moeten uitschakelen met verdovingskogels en ons naar het oogstkamp brengen, of niet?’ Connor snapt niet waarom ze zoiets overbodigs uitlegt. ‘Waar wil je nou heen?’ ‘Stel nou eens dat ze ons niet meer willen splitsen? Stel dat ze ons dood willen hebben?’ Hij doet zijn mond open om te zeggen dat dat een achterlijk idee is, maar hij slikt de opmerking in. Want zo’n achterlijk idee is het niet. 62
‘Lev,’ zegt Risa, ‘jouw ouders zijn behoorlijk rijk, toch?’ Lev haalt bescheiden zijn schouders op. ‘Een beetje.’ ‘Stel dat zij de politie hebben omgekocht om jou te bevrijden door de ontvoerders te vermoorden... en het zo te doen dat niemand ooit lucht krijgt van wat er is gebeurd?’ Connor kijkt naar Lev, in de hoop dat de jongen zal lachen om haar gedachtegang, zal zeggen dat zijn ouders nooit maar dan ook nooit zoiets vreselijks zouden verzinnen. Lev blijft alleen merkwaardig stil terwijl hij de mogelijkheid overweegt. En op dat moment gebeuren er twee dingen tegelijk. Er draait een politiewagen de straat in, en ergens begint een baby te huilen. Rennen! Dat is het eerste dat door Connor heen schiet, zijn eerste impuls, maar Risa grijpt hem stevig bij zijn arm zodra ze de politiewagen ziet, en daardoor aarzelt hij. Connor weet dat aarzelen in gevaarlijke situaties het verschil tussen leven en dood kan betekenen. Maar vandaag is het anders. Vandaag geeft het hem net de tijd om iets te doen wat hij zelden doet in een noodgeval. Hij stapt over zijn eerste gedachte heen en verwerkt de tweede: met rennen trek je aandacht. Hij dwingt zijn voeten te blijven staan en neemt vlug de omgeving in zich op. Op de opritten starten mensen hun auto’s om naar hun werk te gaan. Ergens brult een baby. Op de hoek aan de overkant hebben zich middelbare scholieren verzameld, pratend, elkaar duwend, lol trappend. Terwijl hij naar Risa kijkt, beseft hij dat ze allebei hetzelfde denken, nog voordat ze zegt: ‘Bushalte!’ De surveillancewagen rolt op zijn gemak de straat door. Schijnbaar doelloos voor iemand die niets te verbergen heeft, maar voor Connor is het trage tempo juist dreigend. Risa en hij draaien hun rug naar de auto om onopvallend naar de halte te wandelen, maar Lev is er met zijn hoofd niet bij. Hij staat de verkeerde kant op en staart recht naar de naderende wagen. ‘Hé, ben je gestoord?’ Connor grijpt hem bij zijn schouder en draait hem naar zich toe. ‘Gewoon doen wat wij doen en je normaal gedragen.’ 63
Vanuit de andere richting komt er een schoolbus aan. De kinderen op de hoek beginnen hun spullen op te pakken. Nu kunnen ze het tenminste op een rennen zetten zonder dat het vreemd overkomt. Connor stuift als eerste weg, een paar passen voor Risa en Lev uit, en keert zich dan om om overdreven paniekerig te roepen: ‘Opschieten, jongens, straks missen we weer de bus!’ De politiewagen rijdt nu naast hen. Connor houdt zijn rug ernaartoe, durft niet te kijken of de agenten hem in de gaten houden. Als ze opletten, vangen ze hopelijk het gesprek op, nemen ze aan dat dit gewoon de standaard ochtendhectiek is en staan ze er verder niet bij stil. Voor Lev betekent ‘je normaal gedragen’ blijkbaar rondlopen met uitpuilende ogen en je armen stijf tegen je lijf, alsof hij een mijnenveld oversteekt. Allesbehalve onopvallend. ‘Niet zo sloom!’ roept Connor. ‘Als ik weer te laat kom, moet ik nablijven.’ De auto rolt voorbij. Even verderop nadert de bus de halte. Connor, Risa en Lev rennen naar de overkant – allemaal deel van het toneelspel, voor het geval de agenten hen via de achteruitkijkspiegel volgen. Uiteraard, denkt Connor, zou dit averechts kunnen uitpakken en kunnen ze een boete krijgen voor oversteken naast het zebrapad. ‘Stappen we ook echt in?’ vraagt Lev. ‘Natuurlijk niet,’ zegt Risa. Nu waagt Connor het voorzichtig naar de politiewagen te kijken. De richtingaanwijzer geeft aan dat hij rechts af wil slaan. Wanneer hij zo de bocht om is, zijn ze veilig... Maar dan komt de schoolbus tot stilstand, gaan de rode knipperlichten aan en schuiven de deuren open – en iedereen die ooit in een schoolbus heeft gezeten weet dat wanneer die rode lichten gaan knipperen, al het verkeer eromheen moet blijven staan tot hij weer verderrijdt. De politieauto stopt zo’n tien meter voor de hoek om te wachten tot iedereen is ingestapt. Dat betekent dat hij er nog steeds zal staan als de bus straks vertrekt. ‘We zijn de klos,’ zegt Connor. ‘Nu moeten we er wel in.’ Pas wanneer ze het trottoir bereiken, trekt een geluid dat te zwak en te onbelangrijk is geweest om erop te letten plotseling Connors aandacht. De huilende baby. 64
Op de veranda van het huis voor hen ligt een bundeltje. Het bundeltje beweegt. Connor beseft meteen wat het is. Hij heeft het eerder gezien. Er heeft twee keer een geooievaarde baby op zijn eigen stoep gelegen. Ook al is dit niet hetzelfde kind, hij blijft met een schok staan. ‘Billy, kom op, je mist de bus!’ ‘Huh?’ Het is Risa. Zij en Lev staan een paar meter verderop. Ze wipt ongeduldig op en neer. ‘Kom nou, Billy, doe niet zo stom.’ De andere kinderen stappen al in. De politiewagen staat bewegingloos achter de rode knipperlichten van de bus. Connor probeert zichzelf in beweging te zetten, maar het lukt niet. Het komt door de baby. Door hoe hij jammert. Dit is niet dezelfde, houdt hij zich voor. Wees niet zo stom. Niet nu! ‘Connor,’ fluistert Risa. ‘Wat heb je toch?’ Dan gaat de deur van het huis open. Er verschijnt een papperig joch op de drempel, van zes, misschien zeven jaar. Hij staart naar de baby. ‘O, nee hè!’ Dan draait hij zich om en roept naar binnen: ‘Mama! We zijn alweer geooievaard!’ In noodsituaties kennen de meeste mensen twee reflexen: vechten of vluchten. Maar Connor heeft er altijd drie gekend: vechten, vluchten en het Verschrikkelijk Verknallen. Het is een riskante mentale kortsluiting. Dezelfde kortsluiting als waardoor hij in de richting van de gewapende jeugdagenten is gestormd om Lev te redden in plaats van zichzelf. Zijn brein begint oververhit te raken. ‘We zijn alweer geooievaard,’ heeft het dikke joch gezegd. Waarom moest hij er ‘alweer’ bij zeggen? Connor had er niet mee gezeten als hij geen ‘alweer’ had gezegd. Niet doen, houdt hij zichzelf voor. Dit is niet dezelfde baby! Maar voor een diep, redeloos deel van zijn hersens zijn alle baby’s die ene. Tegen alle zelfbeschermingsmechanismen in stuift hij recht op de veranda af. Hij komt zo stormachtig aan dat het joch met angstige ogen van hem naar zijn moeder kijkt, een al even vlezige vrouw die net naar buiten komt. Er staat een vijandige frons op haar gezicht. Ze 65
staart naar Connor, werpt dan een vluchtige blik op de huilende baby, maar maakt geen aanstalten hem op te pakken. ‘Wie ben jij?’ vraagt ze fel. Het joch verstopt zich nu achter haar als een welp achter een grizzlybeer. ‘Heb jij dit hier neergelegd? Geef antwoord!’ De baby blijft huilen. ‘Nee... Nee, ik –’ ‘Lieg niet!’ Hij weet niet wat hij had gehoopt te bereiken. Dit zijn zijn zaken niet, hij heeft er niks mee te maken. Toch is het nu zijn probleem. Achter hem stromen meer kinderen de bus in. De politiewagen staat nog te wachten. Het kan wel eens zijn dat hij zijn doodvonnis heeft getekend door naar dit huis te komen. Dan klinkt er achter hem een stem. ‘Hij heeft hem hier niet neergelegd. Dat was ik.’ Connor draait zich om en ziet Risa staan. Haar gezicht is ijskoud. Ze kijkt niet eens naar Connor, loert alleen maar naar de vrouw, die haar kraaloogjes van haar naar hem laat schieten. ‘Je bent op heterdaad betrapt, dametje,’ zegt ze. Het woord ‘dametje’ klinkt als een scheldwoord. ‘Je mag misschien ooievaren van de wet, maar alleen als je niet wordt betrapt. Dus neem dat kind maar gauw weer mee en donder op voor ik die agenten daar erbij haal.’ Connor probeert wanhopig zijn brein te laten afkoelen. ‘Maar... maar...’ ‘Hou je kop!’ zegt Risa, haar stem vol gif en verwijt. Bij de vrouw verschijnt een akelige grijns. ‘Ach, heeft pappie het nu voor je verpest? Hij komt terug in plaats van weg te lopen.’ Ze werpt een minachtende blik op Connor. ‘De eerste regel van het moederschap, dametje: mannen zijn nietsnutten. Knoop het maar in je oren, dat bespaart je een hoop ellende.’ De baby tussen hen in ligt nog steeds te huilen. Het lijkt wel een potje schatzoeken waarbij niemand de schat wil hebben. Uiteindelijk buigt Risa voorover, tilt het kindje van de mat en houdt het dicht tegen zich aan. Het brullen houdt niet op maar wordt wel zachter. 66
‘Wegwezen nu,’ sist de dikke vrouw, ‘of jullie mogen het aan de politie uitleggen.’ Connor draait zich om en ziet dat de surveillancewagen deels door de bus aan het zicht is onttrokken. Lev staat op de treeplank, waardoor de deur niet dicht kan. De wanhoop spat van hem af. De chauffeur neemt hem geïrriteerd op. ‘Kom op, ik heb nog meer te doen vandaag!’ Connor en Risa draaien zich weg van het huis en rennen naar de bus. ‘Risa, ik –’ ‘Niet doen,’ snauwt ze. ‘Ik wil het niet weten.’ Connor voelt zich net zo gebroken als op het moment dat hij erachter kwam dat zijn ouders de splitsingsopdracht voor hem hadden ondertekend. Maar toen had hij ook zijn woede gehad om de angst en de schok te naar de achtergrond te dringen. Nu voelt hij geen woede, behalve op zichzelf. Hij voelt zich hulpeloos, hopeloos. Al zijn zelfvertrouwen is geïmplodeerd als een stervende ster. Drie tieners op de vlucht voor de wet. En nu, dankzij zijn kortsluiting, drie tieners met een baby.
12. Risa Het is haar een raadsel wat er in Connor is gevaren. Ze realiseert zich dat hij niet alleen domme beslissingen neemt, ze zijn ook nog eens gevaarlijk. Er zitten maar weinig kinderen in de bus wanneer ze instappen, en de chauffeur doet nijdig de deur achter hen dicht, zonder commentaar te leveren op de baby. Risa wurmt zich langs Lev en gaat hen voor naar achteren. Ze passeren een ander meisje met een bundeltje geluk, dat niet veel ouder kan zijn dan zes maanden. De jonge moeder neemt hen nieuwsgierig op, en Risa probeert haar blik te ontwijken. 67
Wanneer ze allemaal zitten, een paar rijen bij de dichtstbijzijnde passagiers vandaan, kijkt Lev Risa aan. Hij lijkt bang om de voor de hand liggende vraag te stellen. Uiteindelijk zegt hij: ‘Eh... waarom hebben we een baby bij ons?’ ‘Vraag dat maar aan hem,’ bromt Risa. Stug kijkt Connor uit het raam. ‘Ze zijn op zoek naar twee jongens en een meisje. Die baby zaait verwarring.’ ‘Fijn,’ snauwt Risa. ‘Misschien moeten we alle drie ergens een baby oppikken.’ Met een vuurrood hoofd draait Connor zich naar haar toe en steekt zijn handen uit. ‘Ik neem hem wel,’ zegt hij. Risa houdt het kind buiten zijn bereik. ‘Je maakt hem vast aan het huilen.’ Ze is niet onbekend met baby’s. In het staatsinternaat mocht ze soms met de zuigelingen werken. Deze zou waarschijnlijk ook in een internaat zijn beland. De vrouw aan de deur was duidelijk niet van plan hem te houden. Ze kijkt naar Connor. Hij is nog steeds rood en ontwijkt bewust haar blik. De reden die Connor heeft gegeven is een leugen. Iets anders heeft hem naar die veranda gedreven. Maar wat de ware reden ook was, hij laat niets los. De bus komt hotsend tot stilstand, en er stappen meer kinderen in. Het meisje voorin – dat met de baby – komt verder naar achteren, ploft pal voor Risa neer, gaat achterstevoren zitten en neemt haar over de rugleuning op. ‘Hé, jullie zijn zeker nieuw? Ik ben Alexis, en dit is Chase.’ Haar zoontje staart nieuwsgierig naar Risa en kwijlt op de bekleding. Alexis pakt het slappe handje op en wuift ermee, alsof het een pop is. ‘Zeg eens hallo, Chase!’ Zo te zien is Alexis nog jonger dan Risa. Alexis tuurt naar het gezicht van de slapende baby. ‘Oh, die is pas geboren! Wat dapper van je om al zo snel weer naar school te gaan!’ Ze richt zich op Connor. ‘Ben jij de vader?’ ‘Ik?’ Connor lijkt even in het nauw gedreven, voordat hij bij zinnen komt en zegt: ‘Ja. Ja, ik ben de vader.’ ‘Te gek goed dat jullie nog met elkaar omgaan! Chaz – dat is de 68
vader van Chase – zit niet eens meer bij me op school. Hij is naar de militaire academie gestuurd. Zijn ouders waren zo laaiend toen ze erachter kwamen dat hij me, je weet wel, “geüpload” had, dat hij bang was dat ze hem zouden laten splitsen. Niet te geloven toch?’ Risa zou haar het liefst wurgen, maar dan zou de kwijlende Chase geen moeder meer hebben. ‘En? Is het een jongen of een meisje?’ De stilte die valt is gespannen en ongemakkelijk. Risa vraagt zich af of er een discrete manier is om erachter te komen zonder dat Alexis het ziet, maar ze realiseert zich dat dat niet zal lukken. ‘Een meisje,’ antwoordt ze dan maar. Er is een kans van vijftig procent dat het klopt. ‘Hoe heet ze?’ Nu krijgt ze steun van Connor. ‘Didi,’ zegt hij. ‘Ze heet Didi.’ Hoewel Risa razend op hem is, voelt ze dat ze grijnst. ‘Ja,’ zegt ze. ‘Net als ik. Familietraditie.’ Blijkbaar heeft Connor in elk geval een deel van zijn verstand weer terug. Hij gedraagt zich nu wat natuurlijker en meer ontspannen, speelt aardig mee. Hij bloost niet meer, alleen zijn oren zijn nog rood. ‘Nou, Center-North High zal jullie vast wel bevallen,’ zegt Alexis. ‘Ze hebben een prima dagopvang, en ze zorgen heel goed voor lerende moeders. Van sommige docenten mogen we zelfs de borst geven in de klas.’ Connor legt zijn arm om Risa’s schouders. ‘Mogen de vaders dan toekijken?’ Risa wurmt zich onder hem vandaan en stampt stiekem op zijn voet. Hij krimpt ineen maar zegt niets. Als hij denkt dat hij met haar kan aanpappen, vergist hij zich. ‘Zo te zien maakt jullie broer al vrienden,’ zegt Alexis. Ze wijst naar de plek waar Lev net zat, maar hij is een bankje naar voren geschoven en zit met de jongen naast hem te praten. Risa probeert op te vangen waar ze het over hebben, maar ze hoort niks boven Alexis’ gekakel uit. ‘Of is het jouw broer?’ vraagt Alexis aan Connor. ‘Nee, de mijne,’ zegt Risa. Alexis grijnst en rolt wat met haar schouders. ‘Hij is best leuk.’ 69
Risa had niet gedacht dat ze nog meer van Alexis kon walgen dan ze al deed. Kennelijk zat ze ernaast. Alexis moet de blik in haar ogen gezien hebben, want ze zegt vlug: ‘Nou ja, ik bedoel leuk voor een derdeklasser natuurlijk.’ ‘Hij is pas dertien. Hij heeft een klas overgeslagen,’ zegt Risa, en ze richt een nog venijniger blik op Alexis die zegt: blijf met je poten van mijn broertje af. Ze moet zichzelf eraan herinneren dat Lev niet echt haar broertje is. Nu is het Connors beurt om op haar voet te stampen – en terecht. Te veel informatie. Alexis had Levs leeftijd niet hoeven weten. En bovendien is het niet verstandig vijanden te maken. ‘Sorry,’ zegt Risa wat minder fel. ‘Zware nacht gehad met de baby. Ik word er soms chagrijnig van.’ ‘O, vertel mij maar niks.’ Het ziet ernaar uit dat de Alexis-inquisitie door zal gaan tot ze de school bereiken, maar de bus komt weer plots tot stilstand, waardoor de kleine Chase met zijn kin tegen de rugleuning botst en in huilen uitbarst. Alexis schiet direct in haar moederrol, en het gesprek stokt. Risa slaakt een diepe zucht, en Connor zegt: ‘Het spijt me vreselijk.’ Hoewel hij oprecht klinkt, weigert ze zijn excuses te accepteren.
13. Lev Het is niet gegaan zoals hij van plan was. Het plan was om ervandoor te gaan zodra ze de bewoonde wereld bereikten. Toen ze uit het bos waren gekomen, had hij er meteen vandoor kunnen gaan. Het had gekund, maar hij heeft het niet gedaan. Er komt wel een beter moment, dacht hij. Het zou zich vanzelf aandienen, als hij maar geduld had en bleef opletten. Het kostte hem al zijn wilskracht te doen alsof hij bij hen hoorde – te doen alsof hij van hun soort was. Het enige waardoor hij het volhield, was het besef dat alles snel rechtgezet zou worden. 70
Toen de politiewagen de straat in draaide, stond hij op het punt om ervoor te springen en zichzelf aan te geven. Er was alleen iets wat hem tegenhield. Hun foto’s stonden niet in de krant. Het zit Lev meer dwars dan de anderen. Hij komt uit een invloedrijke familie. Mensen waarmee je niet moet dollen. Zijn gezicht had de hele voorpagina moeten beslaan. Nu dat niet zo blijkt te zijn, weet hij niet wat hij ervan moet maken. Zelfs Risa’s theorie dat zijn ouders haar en Connor willen laten ombrengen is niet onvoorstelbaar. Als hij zich had aangegeven bij de politie, hoe had het dan gemoeten als die met echte kogels op Risa en Connor was gaan schieten? Zouden ze dat doen? Hij wil dat ze gestraft worden, maar hij moet er niet aan denken hun dood op zijn geweten te hebben, dus heeft hij de surveillancewagen voorbij laten rijden. En nu is de situatie nog rampzaliger. Nu hebben ze ook nog een baby bij zich. Een geooievaarde baby stelen! Die twee splitsers zijn compleet gestoord. Hij is niet meer bang dat ze hem zullen vermoorden, maar daarmee zijn ze niet minder gevaarlijk. Ze moeten tegen zichzelf in bescherming worden genomen. Ze moeten... ze moeten... ze moeten gesplitst worden. Ja. Dat is de beste oplossing voor ze. In hun huidige toestand hebben ze voor niemand nut, vooral voor zichzelf niet. Het zou waarschijnlijk een opluchting voor ze zijn, want nu liggen ze vanbinnen helemaal in gruzelementen. Het is beter om van buitenaf te worden afgebroken. Op die manier zouden hun verdeelde geesten rust kunnen vinden, met de zekerheid dat hun levende vlees over de wereld wordt verspreid, anderen redt, anderen heelt. Net zoals zijn eigen ziel binnenkort rust zal vinden. Zo peinzend in de bus probeert hij te verdringen dat hij er tegenstrijdige gevoelens over heeft. Terwijl Risa en Connor zitten te praten met een overdreven opgewekt meisje dat ook een baby bij zich heeft, schuift Lev een bankje naar voren om wat afstand te scheppen. Er stapt een jongen in die naast hem komt zitten. Hij heeft een koptelefoon op en zingt mee met een nummer dat Lev niet kan horen. Hij plant zijn rugzak tussen hen 71
in op het bankje, waardoor Lev praktisch wordt ingeklemd, en richt zijn aandacht volledig op de muziek. Dan krijgt Lev een ingeving. Hij kijkt achterom en ziet dat Connor en Risa nog steeds opgaan in het meisje en haar baby. Voorzichtig steekt hij zijn hand in de rugzak en haalt er een notitieboekje vol ezelsoren uit. In grote zwarte letters staat er algebra is dodelijk op, met schedeltjes en gekruiste knekels eromheen. Het staat vol rommelige wiskundesommen en huiswerk met puntenaftrek voor slordigheid. Geruisloos slaat hij een lege bladzijde op, en dan steekt hij zijn hand weer in de rugzak om een pen te pakken. De jongen wordt zo in beslag genomen door zijn muziek dat hij niets doorheeft. Lev begint te schrijven:
help! ik ben gegijzeld door twee gedeserteerde splitsers. knik als je het begrijpt... Wanneer hij klaar is, schudt hij de jongen aan zijn schouder. Hij moet het nog een keer doen voor hij een reactie krijgt. ‘Wat?’ Lev houdt het notitieboekje naar voren, in zo’n hoek dat het niet te veel opvalt. De jongen kijkt hem aan en zegt: ‘Hé, dat is van mij.’ Lev ademt diep in. Inmiddels zit Connor hem op te nemen, dus hij moet oppassen. ‘Ik weet dat het van jou is,’ zegt Lev, en hij probeert zo veel mogelijk te seinen met zijn ogen. ‘Ik had... maar één... blaadje nodig.’ Hij houdt het boekje wat hoger zodat de jongen het kan lezen, maar die kijkt er niet eens naar. ‘Nee! Je had het eerst moeten vragen.’ Dan scheurt hij het velletje ongelezen los, verfrommelt het, en smijt het tot Levs afgrijzen naar voren in de bus. De prop kaatst af tegen het hoofd van een andere jongen, die hem negeert, en valt op de grond. Dan komt de bus tot stilstand en wordt al Levs hoop vermorzeld onder dertig paar afgetrapte schoenen. 72
14. Connor Er stoppen tientallen bussen bij de school. Voor alle ingangen verdringen zich leerlingen. Terwijl Connor samen met Risa en Lev uitstapt, speurt hij om zich heen naar een vluchtweg, maar die ziet hij niet. Er wandelen patrouilles van beveiligers en docenten over het terrein. Als ze de andere kant op zouden lopen, zou dat meteen opvallen. ‘We kunnen niet mee naar binnen,’ zegt Risa. ‘Ik vind van wel,’ zegt Lev, die zich nog schichtiger gedraagt dan eerst. Een van de docenten heeft hen al in het vizier. Hoewel er een kinderopvang is voor schoolgaande moeders, springt de baby wel erg in het oog. ‘We gaan mee,’ zegt Connor. ‘We verschuilen ons wel ergens waar geen camera’s hangen. Op het herentoilet.’ ‘Het damestoilet,’ zegt Risa. ‘Dat is schoner, en er zijn meer hokjes om je te verstoppen.’ Connor denkt even na en beseft dan dat ze waarschijnlijk over allebei gelijk heeft. ‘Prima. We blijven er zitten tot de middagpauze, en dan verdwijnen we samen met anderen die het terrein af gaan.’ ‘Je gaat ervan uit dat de baby meewerkt,’ zegt Risa. ‘Uiteindelijk zal hij gevoed moeten worden – en ik heb niks in huis, als je begrijpt wat ik bedoel. Als hij op de wc begint te huilen, galmt het natuurlijk door het hele gebouw.’ Weer een verwijt. Connor hoort het aan haar stem. Eigenlijk zegt ze: heb je enig idee hoe moeilijk je het ons hebt gemaakt? ‘Laten we dan maar hopen dat hij stil blijft,’ zegt Connor. ‘En als hij toch gaat brullen, mag je me de hele weg naar het oogstkamp uitkafferen.’ 73
Connor heeft er de nodige ervaring mee, zich op het toilet verborgen houden. Al deed hij dat tot vandaag uiteraard alleen om uit de les te ontsnappen. Nu wordt hij nergens in een lokaal verwacht, en als hij wordt betrapt, zullen de gevolgen iets ernstiger zijn dan op zaterdag terugkomen. Na de bel voor het eerste uur glippen ze naar binnen, en Connor brengt ze de finesses van verschuiltactiek bij. Hoe je het verschil hoort tussen de voetstappen van leerlingen en volwassenen. Wanneer je je benen op moet trekken om niet gezien te worden, en wanneer je gewoon kunt roepen dat het bezet is. Dat laatste zou werken voor Risa en voor Lev, omdat zijn stem nog vrij hoog is, maar zelf durft hij zich niet uit te geven voor een meisje. Samen maar toch alleen, ieder in een eigen hokje, sluiten ze zich op. Gelukkig krijst de deur als een speenvarken, dus ze zijn gewaarschuwd wanneer er iemand binnenkomt. Voor het begin van de eerste les horen ze een paar meisjes rondscharrelen, maar dan wordt het stil en klinkt er alleen nog maar het druppen van een lekkende spoelbak. ‘Hier redden we het niet tot aan de lunch,’ zegt Risa vanuit het hokje links van Connor. ‘Zelfs niet als de baby doorslaapt.’ ‘Het zou je verbazen hoe lang je je op een toilet kunt verstoppen.’ ‘Je bedoelt dat je dit vaker hebt gedaan?’ vraagt Lev vanuit het hokje rechts van hem. Connor weet dat dat precies aansluit bij Levs beeld van hem als rotte appel. Prima, laat hem maar in de waan. Hij heeft vast nog gelijk ook. De deur krijst. Ze houden hun mond. Doffe, haastige voetstappen – het is een meisje op sportschoenen. Lev en Connor trekken hun benen op en Risa laat de hare staan, zoals ze hebben afgesproken. De baby kirt, en Risa schraapt haar keel, waarmee ze het geluid gelukkig maskeert. De leerling is binnen een minuut weer vertrokken. Nadat de deur krijsend is dichtgevallen, hoest de baby. Connor hoort dat het een kort, schoon geluid is. Niet ziekelijk. Mooi. ‘Trouwens,’ zegt Risa, ‘het is een meisje.’ Connor overweegt aan te bieden haar over te nemen, maar hij bedenkt dat dat te veel gedoe zou zijn. Bovendien weet hij niet hoe je een 74
kind zo moet vasthouden dat het niet gaat huilen. Hij vindt dat hij de anderen moet vertellen waarom hij het in een vlaag van verstandsverbijstering heeft meegenomen. Dat is wel het minste waar ze recht op hebben. ‘Het kwam door wat dat joch riep,’ zegt hij zacht. ‘Wat?’ ‘Bij het huis, dat dikke joch aan de deur. Hij zei dat ze alweer waren geooievaard.’ ‘Nou en?’ zegt Risa. ‘Er zijn zoveel mensen die vaker worden geooievaard.’ Dan hoort hij vanaf de andere kant: ‘Bij ons is het ook gebeurd, ja. Ik heb twee broers en een zus die door de ooievaar zijn gebracht, nog voor mijn geboorte. Het is nooit een punt geweest.’ Connor vraag zich af of Lev denkt dat ze werkelijk door de ooievaar zijn gebracht, of dat hij het figuurlijk bedoelt. Hij wil het eigenlijk liever niet weten. ‘Wat een gezellig gezinnetje. Ze vangen geooievaarde baby’s op en laten hun eigen vlees en bloed splitsen. O, sorry – vertienden.’ Duidelijk beledigd zegt Lev: ‘Vertienden staat in de Bijbel; je hoort tien procent van al je bezittingen te offeren. En ooievaren staat ook in de Bijbel.’ ‘Niet waar!’ ‘Mozes,’ zegt Lev. ‘Mozes is in een mandje de Nijl op geduwd en gevonden door de dochter van de farao. Hij was de allereerste geooievaarde baby, en moet je zien hoe ver hij het heeft gebracht!’ ‘Ja,’ zegt Connor, ‘maar wat is er gebeurd met de volgende baby die ze in de Nijl vond?’ ‘Niet zo schreeuwen!’ sist Risa. ‘Straks horen ze ons op de gang, en anders maken jullie Didi wel wakker.’ Connor neemt even de tijd om zijn gedachten op een rijtje te zetten. Wanneer hij weer begint te praten, is het op fluistertoon, maar in een betegelde ruimte klinkt zelfs dat hard. ‘Wij zijn geooievaard toen ik zeven was.’ ‘Stelt niks voor,’ zegt Risa. ‘Wel waar, dit stelde heel veel voor. Om heel veel redenen. Er waren 75
namelijk al twee biologische kinderen. Mijn ouders wilden er niet nog meer bij. Hoe dan ook, die baby lag ineens voor de deur, mijn ouders raakten in paniek... en toen kregen ze een idee.’ ‘Wil ik dit wel horen?’ vraagt Risa. ‘Waarschijnlijk niet,’ zegt Connor, maar hij laat zich niet meer tegenhouden. Hij weet dat als hij het er nu niet uit gooit, het nooit meer zal gebeuren. ‘Het was vroeg op de ochtend, en mijn ouders dachten dat niemand had gezien dat het kind bij ons was achtergelaten. Dus de volgende dag, nog voordat de rest uit bed was, legde mijn vader het ergens aan de overkant op de stoep.’ ‘Dat is verboden,’ zegt Lev. ‘Als je wordt geooievaard, ben je verplicht het kind op te nemen.’ ‘Ja, maar mijn ouders gokten erop dat niemand erachter zou komen. We moesten zweren dat we het geheim zouden houden, en we wachtten op nieuws van de overburen over hun onverwachte aanwinst... alleen kwam dat maar niet. Ze hadden het er nooit over dat ze waren geooievaard, en wij konden er niet naar vragen, want dan zouden ze meteen beseffen dat wij ze met dat kind hadden opgezadeld.’ Terwijl Connor vertelt, lijkt het toch al krappe hokje steeds benauwder te worden. De anderen zitten vlak naast hem, maar toch voelt hij zich verschrikkelijk eenzaam. ‘Het leven ging door alsof er nooit iets gebeurd was. Er gebeurde een tijdje niks, tot ik een week of twee later de deur opendeed en er weer een baby op die stomme welkomstmat lag, in een mandje... en ik weet nog... ik weet nog dat ik haast in de lach schoot. Ongelooflijk toch? Ik vond het gewoon grappig. Ik draaide me om naar mijn moeder en ik zei: “Mam, we zijn alweer geooievaard”, precies zoals dat joch vanochtend. Mijn moeder werd pisnijdig, haalde de baby naar binnen... en toen zag ze –’ ‘O nee!’ kreunt Risa, die het al begrijpt voordat Connor zijn zin af heeft. ‘Het was dezelfde!’ Connor probeert zich het gezichtje te herinneren, maar dat lukt niet. Het enige wat hij voor zich ziet, is de baby die Risa nu bij zich heeft. ‘Het bleek dat hij twee weken lang de hele buurt 76
door was geschoven, elke ochtend bij een ander huis achtergelaten... en inmiddels zag hij er niet meer zo best uit.’ De deur krijst en Connor valt stil. Getrippel van voetstappen. Twee meisjes. Ze kletsen wat over jongens en dates en feestjes zonder ouders erbij. Het toilet gebruiken ze niet eens. Opnieuw getrippel, het krijsen van de deur, en ze zijn weer alleen. ‘En, wat hebben ze er toen mee gedaan?’ vraagt Risa. ‘Tegen de tijd dat hij weer bij ons terechtkwam, was hij doodziek. Hij hoestte als een zeehond, en zijn huid en ogen waren verkleurd.’ ‘Geelzucht,’ zegt Risa zacht. ‘Baby’s die op het internaat binnenkomen hebben het ook vaak.’ ‘Mijn ouders zijn met hem naar het ziekenhuis gegaan, maar daar konden ze niets meer doen. Ik was erbij toen hij stierf. Ik heb hem zien sterven.’ Connor knijpt zijn ogen dicht en bijt op zijn tanden om zijn tranen te bedwingen. De anderen zouden het niet kunnen zien, maar toch wil hij niet huilen. ‘Ik weet nog dat ik dacht: Als zo’n kind nergens welkom is, waarom heeft God het dan op de wereld gezet?’ Hij vraagt zich af of Lev met een of andere verklaring over het onderwerp zal komen aanzetten. Per slot van rekening beweert hij alle wijsheid in pacht te hebben als het op God aankomt. Maar het enige wat Lev zegt is: ‘Ik wist niet dat jij in God geloofde.’ Connor zwijgt even om zijn emoties de kop in te drukken en vervolgt: ‘Hoe dan ook, omdat hij wettelijk van ons was, moesten wij de begrafenis regelen. Hij had niet eens een naam, en mijn ouders konden het niet opbrengen hem er een te geven. Het werd gewoon “baby Lassiter”, en ook al had niemand hem gewild, de hele buurt kwam naar de uitvaart. Sommige buren stonden te janken alsof hun eigen kind was overleden... En op dat moment realiseerde ik me dat dit dezelfde mensen waren die hem aldoor hadden doorgeschoven. Zij waren samen met mijn eigen ouders verantwoordelijk voor zijn dood.’ Het blijft een poos stil. De lekkende stortbak druppelt. Op het aangrenzende herentoilet wordt een wc doorgetrokken, het geluid galmt hol om hen heen. ‘Mensen zouden geen baby’s weg moeten geven die bij ze worden achtergelaten,’ zegt Lev uiteindelijk. 77
‘Mensen zouden hun kinderen niet moeten ooievaren,’ vindt Risa. ‘Mensen zouden zoveel niet moeten doen,’ zegt Connor. Hij weet dat ze allebei gelijk hebben, maar dat maakt geen verschil. In een ideale wereld zouden alle moeders blij zijn met hun kinderen, en zouden vreemden hun deuren openen voor de ongewenste. In een ideale wereld zou alles zwart of wit zijn, goed of fout, en iedereen zou het verschil weten. Maar dit is geen ideale wereld. Het probleem is alleen dat veel mensen vinden van wel. ‘Nou ja, dat wilde ik even kwijt.’ Kort daarop gaat de bel, en er klinkt herrie in de gang. De deur krijst open. Giechelende meisjes die honderduit kletsen. ‘Hé, trek de volgende keer een jurk aan.’ ‘Mag ik je geschiedenisboek even lenen?’ ‘Dat proefwerk was veel te moeilijk.’ Eindeloos gekrijs van de scharnieren, constant trekken aan Connors gesloten deur. Niemand is lang genoeg om eroverheen te kijken, niemand heeft de behoefte eronderdoor te kijken. De laatste bel gaat, het enige overgebleven meisje haast zich naar de les. Ze hebben het gered tot het tweede uur. Als ze geluk hebben, is er halverwege de ochtend een pauze. Misschien kunnen ze dan wegglippen. In Risa’s hoekje begint de baby wakkere geluidjes te maken. Geen gehuil, maar een soort gebrabbel. Op het randje van hongerige tranen. ‘Zullen we van plaats wisselen?’ stelt Risa voor. ‘Iemand die vaker komt wordt natuurlijk achterdochtig als ze steeds mijn schoenen in hetzelfde hokje ziet.’ ‘Goed idee.’ Zijn oren spitsend om te bepalen of er geen voetstappen in de gang klinken, trekt Connor zijn deur open en ruilt met Risa. Die van Lev staat ook op een kier, maar hij komt niet tevoorschijn. Connor duwt hem verder open. Het hokje is leeg. ‘Lev?’ Hij kijkt naar Risa, die alleen maar haar hoofd schudt. Ze controleren de hele rij, turen dan nog eens in dat waar Lev net nog zat, alsof hij bij toverslag weer zal verschijnen – tevergeefs. Lev is verdwenen. En dan begint de baby uit volle borst te huilen.
78